Bangkong (Joop Volkert)
De belevenissen van Joop Volkert in het Jongenskamp `Bangkong`te Semarang.
De aankomst bij het kamp Bangkong ging niet naar wens, althans volgens de Japanse begeleider. Er werden nummers in het Maleis opgelezen en als het jouw nummer was moest je van de vrachtauto klimmen. Kennelijk was mijn Maleis toch niet zo goed, want ik kreeg een klap voor mijn hoofd toen ik aan de beurt was. Kwam terecht op de eerste verdieping, de laatste kamer aan de straatkant. Het uitzicht op de straat, waar het leven gewoon doorging, was echter afgesloten met van die gevlochten bamboe matten. In het begin moesten we in de binnenstad van Semarang stenen gaan sjouwen in het gebouw van de 'Kempeitai'. Een woord dat sommige oudere jongens angstig maakte, maar mij toen niets zei. Een geliefde gebeurtenis was, bij de Japanners, het houden van appél. Het tellen moest natuurlijk in het Japans gebeuren, dus dat moesten we ook nog leren.
"Ietsie; nie" sang; sie; kó; roekoe; sitsie; hadshi; koe; djoe. Tot 10 tellen ging dus nog wel en moest altijd bij de eerste 10 staan. Ja buigen moesten we ook, voor iedere Japanner die we tegenkwamen. Op het appél werd er dan geroepen "Joské"(geef acht??) vervolgens "kire" (buigen) en als laatste "noré". dan mochten we weer recht op staan. Op een nacht groot tumult. Wakker worden, op de appél plaats aantreden en tellen maar. Er bleken er drie te weinig, dus nog maar eens tellen. Nog steeds drie te weinig. Wat later bleek, iets wat de Jap allang wist, er waren drie jongens uit het kamp ontsnapt en ergens in Semarang aangehouden. Hun namen zal ik nooit vergeten. "Penkie Pereboom", "Hadjie Velleman" en "Ed de Bruin". De straf die ze kregen: 2 maanden opsluiting op water en droge rijst. Nu was er voor het toezicht over een aantal kamers een oudere man, genaamd "van de Marel", aangewezen en dus verantwoordelijk, waarop de Jap hem behoorlijk aftuigde. En paar dagen was hij opeens verdwenen. Het gerucht ging dat hij voor de oorlog iets met de olie te maken had en de Jap hem nodig had. Wat hij ons naliet, was een kast vol met spullen, waaronder cacaopoeder, suiker en een matje om op te slapen. iets wat mij later goed van pas kwam.
corvee met o.a. patjollen Ondertussen werden we iedere dag afgemarcheerd naar de velden buiten de stad waar we putten moesten graven en onkruid wieden. De velden lagen net naast een weg en aan de overkant van die weg op een heuvel stond een groot gebouw wat een ziekenhuis moest zijn. Wat mij is bijgebleven dat het er zo stil was. Aangezien de vrouwen ook op de velden moesten werken, kon je, als je geluk had, soms je moeder in de verte zien, maar verder dan zwaaien naar elkaar was het enige contact. Met elkaar proberen contact te maken of te praten was ten strengste verboden. Dan kwamen 's middags weer de terugkeer naar het kamp, maar eerst opstellen en tellen. Nog maar eens tellen en dan stond je met je blote voeten op het hete asfalt. Als je geluk had een patjol (graafwerktuig) bij je te hebben, kon je met je voeten op dat ding gaan staan. Ondertussen
groeide wel je haar. Dat loste ik op door mijn hoofd kaal te laten knippen. Maar ja, met een kale kop in de volle zon was vragen om moeilijkheden zijnde zonnesteek. Dat is mij 2x overkomen. In het kamp liepen regelmatig 2 Japanners rond, waarvan er één een klein mannetje was, die prompt de bijnaam "kleine ko" kreeg. De andere liep altijd net een hockeystick en die gebruikte hij echt niet om te hockeyen, ja met ons als iets niet naar zijn zin was, dus die moest je zoveel mogelijk ontwijken. Nu waren er in een aparte afdeling ook mannen die niet helemaal normaal waren en als die de "hockeystick" tegenkwamen en dan niet bogen, begon de "hockeystick" direct te meppen, waarom die mannen weer tegen die Jap tkeer gingen en er een verpleger met een kalmeringsspuitje aan kwam rennen. Het ziekenzaaltje werd gerund door zusters (nonnen), waar je als je erg ziek was terecht kwam. Zo ook ik dus. Alleen om naar de w.c. te gaan moest je naar buiten en dan 's nachts met de kans de "hockeystick" tegen te komen, was een zeer angstige gedachte en werd het dus ophouden. Die nacht heeft nog nooit zo lang geduurd. Om de kook capaciteit in de keuken te vergrootten, was iemand op het idee gekomen grote gaten in een stuk muur te hakken, vervolgens dat stuk muur los te hakken en dan met heel veel mankracht naar de keuken te dragen. Daar had men ondertussen 2 muurtjes gemetseld waar het uitgehakte stuk muur op kwam te liggen. Op de eerder gemaakte gaten kwamen dan de kookketels te staan. Zo ook een ketel waarin 's nachts bouillon voor het ziekenzaaltje getrokken werd. De deksel werd dan met een ketting en sloten afgesloten, zodat niemand er iets uit kon halen. Het was een sport om in het donker aan die ketting te rammelen en dan hard weg te lopen. Promp kwam de wacht dan kijken wat er aan de hand was. Omdat er een enorme vliegenplaag heerste, had de leiding besloten, dat iedereen die een bepaald aantal vliegen (100??0 inleverde een lepel suiker kreeg. Later, toen er steeds minder vliegen te vangen waren, werd het aantal naar beneden gebracht, ik meen, tot 25 vliegen per lepel suiker. Aangezien we iedere morgen maispap kregen, gingen we die pap op plankjes uitsmeren en dan in de zon te drogen leggen, waardoor er een soort kroepoek ontstond. Nu moest de keuken werken met ransige klapperolie (kokosolie) en om die ransige smaak wat weg te krijgen moest er eerst wat in gebakken worden en dat was dan onze
zelfgemaakte kroepoek. Slakken vangen was ook zoiets. Koken met veel zout vanwege het slijm. Aangezien het slapen zonder klamboe vragen om moeilijkheden was, kreeg ik natuurlijk malaria, zelfs 2 keer en wat smaakte die malariapillen bitter. Ondertussen werd het eten steeds slechter, morgens maispap en 's avonds gekookte maïskorrels met wat zout voor de smaak. Ooit is er ook een zending van het Rode Kruis in het kamp gekomen, maar het zal wel niet veel geweest zijn, want daarvan weet ik niets meer. Om de wandluizen uit je matras te krijgen moeswt je die elke dag in de zon leggen. Het naar buiten slepen van het matras ging in het begin nog wel, maar later lukte dat niet meer, dus dat werd slapen op een matje op de grond. Ondertussen was ik verhuisd naar de begane grond op het zaaltje met de zwakke kinderen. Dicht bij de keuken, maar ook de latrines, die meestal verstopt waren, een gat waarboven je gehurkt moest gaan zitten en dat alles met blote voeten. Regelmatig kwam er een kar de overledenen ophalen, Het viel op dat er soms vocht uit de kar lekte. Later heb ik begrepen wat dat was. Soms zagen we heel hoog in de lucht witte strepen. Van condens strepen van vliegtuigen hadden we toen nog nooit gehoord. Op een dag een hevig lawaai. Een vliegtuig kwam laag overvliegen, draaide een rondje en kwam nogmaals over, terwijl er allemaal papieren uitvielen, draaide een rondje en kwam nogmaals over, terwijl er allemaal papieren uitvielen. Natuurlijk kwamen die allemaal buiten het kamp terecht. De volgende dag kwam de commandant zijn zwaard inleveren en verklaarde dat het de Japanse keizer had behaagd de oorlog te beëindigen en dat we binnenkort allemaal weer naar onze ouders gingen, We moesten echter nog wel in het kamp blijven. Ondertussen ontstond er een levendige ruilhandel met de mensen buiten het kamp, die eten hadden, maar geen kleding en wij in het kamp wel kleding, maar geen eten. Aangezien het hek was afgezet met bamboe vlechtwerk zaj je overal bruine armen met wat eetbaars er doorheen steken. Zo ook een hand met een gebakken kippenpoot. Die verleiding heb ik niet kunnen weerstaan en die kippenpoot in dank afgepakt zonder tegen prestatie of schaamte. Het lopen ging steeds moeilijker en had net het gevoel dat ik voorover zou vallen. Een echte "beriberi" buik had ik ondertussen ook gekregen.
Na een aantal dagen is mijn moeder mij komen ophalen en niet veel later zijn we per schip naar Batavia geëvacueerd. Waar we een paar dagen op het schip in de haven moesten wachten. Aan dezelfde kaden waren andere schepen druk aan het levensmiddelen lossen, waarbij er regelmatig wat op de kade viel en wij er dus als de kippen bij waren om het in te pikken. Uiteindelijk kwamen we weer in een kamp in Batavia terecht, waar we zijn gebleven tot het vertrek naar Nederland. Wat ik nog weet dat wij kinderen met een militaire truck naar de bioscoop in de stad gingen om naar de film "Sneeuwwitje" te kijken. Ik dacht zelfs toen die film meerdere keren gezien te hebben.
Vertrek 1936 - Terugreis 1945 Op 25 januari 1946 vertrokken we uit Tanjung Priok (Batavia) met het S.S. Johan de Wit ( waar we ook mee naar Indië gekomen waren) en kwamen op 23 februari 1946 in Amsterdam aan, waarna we diezelfde dag nog naar Huize Doorn zijn gebracht, waarna we naar familie in Utrecht zijn gegaan. Joop Volkert.