Deel 2
Opleidingspecifiek deel
Paragraaf 8
Bacheloropleiding Culturele antropologie en ontwikkelingssociologie
Artikel 8.1
Toepasselijkheid regeling
1. Op deze bacheloropleiding is het bepaalde in het Algemeen Deel van deze regeling van toepassing voor zover daarvan in de navolgende bepalingen niet wordt afgeweken. 2. De bepalingen in dit deel van de regeling zijn van toepassing op studenten die in het studiejaar 2013-2014 of later begonnen zijn met de bacheloropleiding Culturele antropologie en ontwikkelingssociologie. Artikel 8.2
Specifieke eindtermen
1. De bacheloropleiding Culturele antropologie en ontwikkelingssociologie bereidt studenten voor op het met goed gevolg kunnen deelnemen aan tenminste de masteropleiding Anthropology and Development Studies. Hieronder worden de algemene eindtermen geformuleerd waaraan alle afgestudeerden van de bacheloropleiding Culturele antropologie en ontwikkelingssociologie moeten voldoen. Deze eindtermen spelen een cruciale rol bij de inrichting van het studieprogramma en hebben een drieledig karakter: a. studenten de theoretische en praktische kennis en vaardigheden bij te brengen die hen in staat stellen een masteropleiding in de Culturele antropologie en ontwikkelingssociologie of in een aanverwante discipline te volgen; b. studenten de gelegenheid te geven kennis en inzicht te verwerven in de disciplines die van belang zijn voor de studie van problemen van culturele diversiteit en ontwikkeling, zich daarover een kritisch oordeel te vormen, daarover te discussiëren met anderen en een bijdrage te leveren aan de oplossing van beleidsproblemen die voortvloeien uit culturele diversiteit dan wel ontwikkelingsvraagstukken; c. studenten te trainen in algemene vaardigheden, omvattende intellectuele en algemeen professionele basisvaardigheden (zoals mondeling en schriftelijk rapporteren, computergebruik, planmatig werken, projectmatig werken, werken in teams, en reflecteren), en academische vaardigheden om vraagstukken met betrekking tot culturele diversiteit en ontwikkeling te kunnen analyseren en op basis daarvan voorstellen voor oplossing ervan te doen en deze te evalueren. 2. De nadere uitwerking van het in lid 1 van dit artikel genoemde doel is als bijlage 2 bij deze regeling opgenomen. Artikel 8.3
Taal
1. In afwijking van het bepaalde in artikel 3.1 en 5.2. wordt het onderwijs van de volgende onderdelen (deels) verzorgd in het Engels en worden de tentamens afgenomen in het Engels: introduction to cultural and social anthropology; culture, development and globalisation; politics, governance and ethnicity; theoretical debates in cultural anthropology; poverty, well being and social justice. 2. Voor deelname aan het onderwijs en tentamens in het Engels is een voldoende beheersing van die taal vereist. Aan deze eis is in ieder geval voldaan wanneer de student: - in het bezit is van een diploma voorbereidend wetenschappelijk onderwijs; of - in het bezit is van een diploma van voortgezet onderwijs, behaald aan een Engelstalige instelling van voortgezet onderwijs binnen of buiten Nederland; of - in het bezit is van een diploma hoger beroepsonderwijs; of - één van de onderstaande toetsen heeft afgelegd: a. de Test of English as a Foreign Language (TOEFL) met een score van 550 punten of hoger (paper based), 213 punten of hoger (computer based) of 80 punten of hoger (internet based); b. de International English Language Testing System (IELTS) met een score van 6.0 of hoger; c. Cambridge Certificate of Advanced English of Cambridge Certificate of Proficiency in English met een score van ten minste C. Artikel 8.4
Vrije ruimte
1. De bacheloropleiding biedt een keuzeruimte van 24 EC. 2. Deze ruimte wordt bij voorkeur ingevuld met een minorprogramma. Hierbij kunnen studenten kiezen uit vooraf goedgekeurde minoren die worden aangeboden binnen het onderwijsinstituut maatschappijwetenschappen.
3. Indien studenten afwijken van het gestelde in lid 2 van dit artikel behoeven zij daarvoor toestemming van de examencommissie. 4. Bij de invulling van de vrije ruimte dienen studenten er rekening mee te houden dat het niet is toegestaan om hetzelfde onderdeel deel te laten uitmaken van zowel het bachelorexamen als het aansluitende masterexamen. 5. De examencommissie bepaalt hoeveel EC voor de elders behaalde tentamens worden toegekend. Artikel 8.5
Filosofie
In de bacheloropleiding is een verplicht filosofisch onderdeel opgenomen, i.c. Inleiding filosofie, met een omvang van 6 EC. Paragraaf 9 Artikel 9.1
De propedeuse Samenstelling propedeuse
1. De propedeutische fase omvat de volgende onderdelen met de daarbij vermelde studielast in EC (totaal 60): cursusnaam cursuscode EC inleiding ontwikkelingsstudies OSB1001 6 inleiding culturele antropologie NNB 6 hoofdvragen van de sociologie SOB1001 6 academische vaardigheden (inclusief mentoraat) CAOSB19 6 gendertheorie 1 CAOSB12 3 methoden van onderzoek A MTB1001 6 thema CA: verwantschap en sociale netwerken en ritueel en symboliek CAB1015 6 thema OS: internationale samenwerking en maatschappelijk middenveld OSB1014 6 1eerproject culturele antropologie en ontwikkelingsstudies CAOSB17 6 statistiek 1 (CAOS) MTB1003 3 regionale specialisaties en theorievorming CAB1013 6 2. Een beschrijving van de in lid 1 genoemde onderdelen is opgenomen in de studiegids. 3. Als propedeuse voor de opleiding geldt eveneens de propedeuse van: a. de opleiding Culturele antropologie en ontwikkelingssociologie van de Universiteit Utrecht; b. de opleiding Culturele antropologie en ontwikkelingssociologie van de Universiteit van Amsterdam; c. de opleiding Culturele antropologie en ontwikkelingssociologie van de Vrije Universiteit Amsterdam; d. de opleiding Culturele antropologie en ontwikkelingssociologie van de Universiteit Leiden; e. de opleiding Internationale ontwikkelingsstudies van de Universiteit Wageningen; waarbij per individueel geval door de examencommissie indien nodig aanvullende eisen kunnen worden gesteld. 4. Op individueel en schriftelijk verzoek kan de examencommissie de bezitter van een ander dan in lid 3 genoemd propedeutisch examen toegang verlenen tot de postpropedeutische fase van de opleiding. In deze gevallen kunnen door de examencommissie aan de examinandus nadere condities gesteld worden op grond waarvan de examinandus wordt toegelaten. Deze nadere condities omvatten aanvullende examenonderdelen die de examinandus moet volgen tijdens zijn/haar studie voor het bachelorexamen.
Paragraaf 10 De postpropedeutische fase van de opleiding Artikel 10.1 Samenstelling postpropedeutische fase
1. De postpropedeuse omvat de volgende onderdelen met de daarbij vermelde studielast in EC (totaal 120): cursusnaam cursuscode EC B2-jaar (60EC) culture, development and globalisation CAOSB27 6 politics, governance and ethnicity CAOSB30 6 kwalitatieve en etnografische methoden van onderzoek CAOSB201 3 economische antropologie & ontwikkelingseconomie CAOSB22 6 statistiek 2 CAOS MTB2008 3 inleiding filosofie FIVK24 6 leerproject 2: onderzoeksstrategieën CAOSB202 12 ondernemen in internationale samenwerking CAOSB29 9 culture and mobility CAOSB203 9 B3-jaar (60EC) theoretical debates in cultural anthropology CAOSB301 3 poverty, well being and social justice CAOSB302 3 onderzoeksmethoden en –technieken CAOSB303 6 leerproject 3 CAOSB309 9 keuze van 2 uit 3 themavakken 6 - cultuur, identiteit en religie (3EC) CAOSB305 - gender en sociale ongelijkheid (3EC) CAOSB306 - markt, materiële cultuur en meerwaarde (3EC) CAOSB307 bachelorscriptie NNB 9 minor/ vrije keuze NVT 24 2. Een beschrijving van de in lid 1 genoemde onderdelen is opgenomen in de studiegids van de opleiding. 3. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid, kan de student - overeenkomstig art. 7.3.d van de WHW bij de examencommissie een voorstel doen voor een vrije variant van het bachelorexamen Culturele antropologie en ontwikkelingssociologie. 4. Met toestemming van de examencommissie kunnen onderdelen van het programma van een universitaire opleiding, dan wel van een opleiding voor Hoger Beroepsonderwijs, ter vervanging dienen. Artikel 10.2 Bacheloreindwerkstuk
1. De student is verplicht als individuele proeve van bekwaamheid een eindwerkstuk te schrijven. 2. In afwijking hiervan kan de examencommissie besluiten dat de verplichting bedoeld in het eerste lid wordt vervangen door deelname aan een onderzoeksproject dan wel een stage waar op wetenschappelijk wijze verslag van wordt gedaan. 3. De studielast van dit onderdeel bedraagt 9 EC. Paragraaf 11 Tentamens en examens van de opleiding Artikel 11.1 Volgorde van tentamens
1. Onder voorwaarde dat tenminste 42 EC van het propedeutisch examen zijn behaald, mag de student in zijn tweede studiejaar de onderdelen van het tweede cursusjaar en de vrije keuze onderdelen/minor van de postpropedeutische fase gaan behalen. Per cursus of groep cursussen van het tweede cursusjaar zal voldaan moeten zijn aan nader te bepalen onderdelen van het propedeutisch examen. 2. Ten aanzien van de volgorde van de postpropedeutische onderdelen geldt: a. aan de cursus statistiek 2 kan pas worden begonnen na het volgen of behalen van statistiek 1; b. aan de cursus kwalitatieve en etnografische methoden van onderzoek kan pas worden begonnen na het volgen of behalen van methoden van onderzoek a;
c. aan het leerproject 2 kan pas worden begonnen na het behalen van het leerproject 1 en kwalitatieve en etnografische methoden van onderzoek; d. de onderdelen uit het derde bachelorjaar pas kunnen worden gevolgd en getoetst nadat alle onderdelen uit de propedeuse zijn behaald; e. aan het leerproject 3 kan pas worden begonnen na het behalen van het leerproject 2, ondernemen in internationale samenwerking, culture and mobility en onderzoeksmethoden en –technieken; f. aan de bachelorscriptie kan pas deelgenomen worden indien minstens 138 EC is behaald, waaronder in ieder geval leerproject 2 en leerproject 3. 3. Voor het volgen van een keuzevak/minorprogramma bij een andere opleiding gelden de daar vastgestelde toelatingseisen. Artikel 11.2 Beperking geldigheidsduur behaalde studieresultaten
In afwijking van het bepaalde artikel 5.4 lid kan de examencommissie, wanneer daar geldige inhoudelijke danwel onderwijskunde redenen voor zijn, voor een onderdeel, waarvan het tentamen langer dan zes jaar geleden is behaald, een aanvullend dan wel vervangend tentamen opleggen, alvorens de student wordt toegelaten tot het afleggen van het desbetreffende examen. Een dergelijk vervangend dan wel aanvullend tentamen levert geen extra EC op. Artikel 11.3 Deelname aan tentamens
1. Studenten mogen twee maal per studiejaar deelnemen aan tentamens in de door de directeur van het onderwijsinstituut vóór het begin van het studiejaar vastgestelde en bekendgemaakte tentamenperiodes. Werkstukken, opdrachten en dergelijke waarvan de beoordeling meetelt bij de bepaling van de uitslag van een tentamen, mogen per collegejaar eenmaal op een van tevoren vastgestelde datum herkanst worden voorzover de beoordelingen hiervan voor 25% of meer meewegen in de uitslag van het tentamen. Indien de bedoelde beoordelingen voor minder dan 25% meetellen in de uitslag van het tentamen, maakt de cursuscoördinator voor aanvang van de cursus waarop het tentamen betrekking heeft, via Blackboard bekend in hoeverre gelegenheid tot herkansing wordt geboden. 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 wordt tot het afleggen van het tentamen van een onderdeel, waarvan het onderwijs in een bepaald studiejaar niet is gegeven, in dat jaar slechts eenmaal de gelegenheid gegeven. 3. De onderdelen introduction to cultural and social anthropology, inleiding ontwikkelingsstudies en leerproject 1 CAOS moeten behaald worden binnen het academisch jaar dat men aan dit onderdeel deelneemt. Indien een student dit onderdeel binnen één academisch jaar niet behaalt, zal de student dit onderdeel in het volgend academisch jaar volledig over moeten doen. 4. Met inachtneming van het voorgaande gesteld in lid 3 kan ieder die studeert voor het propedeutisch examen of het bachelorexamen en in een academisch jaar niet slaagt voor een studieonderdeel, kan in het volgend academisch jaar opnieuw aan het tentamen deelnemen, maar zal dan getoetst worden over de inhoud die het onderdeel heeft in dat betreffende jaar, dan wel over de inhoud van een door de examencommissie als vervanging aangewezen onderdeel. 5. Studenten mogen maximaal drie keer aan een tentamen voor een onderdeel deelnemen. Studenten zijn verplicht zich tot vijf werkdagen voor het tentamen aan te melden via OSIRIS. 6. Indien het tentamen na drie keer nog niet is behaald, dient de student voor iedere volgende keer dat hij/zij aan het tentamen wil deelnemen een schriftelijk verzoek in te dienen bij de examencommissie van de opleiding. 7. Het gestelde in de leden vijf en zes geldt voor alle studenten die deelnemen aan tentamens van de opleidingen van het onderwijsinstituut maatschappijwetenschappen. Artikel 11.4 Essay tentamens
1. Een tentamen in de vorm van een essay dient vóór de door de docent vastgestelde datum te worden ingeleverd. Bij te laat inleveren wordt het tentamen als onvoldoende beoordeeld. 2. De student heeft recht op inzage en feedback (d.m.v. een feedbackformulier) op een ingeleverd essay tentamen.
3. Bij het onvoldoende behalen van een essay tentamen dient de student een tweede mogelijkheid te krijgen. Deze bestaat uit een nieuwe opdracht (met eventueel nieuwe bijbehorende literatuur) en dient te worden ingeleverd vóór de vastgestelde herkansingsdatum. Paragraaf 12 Vooropleiding Artikel 12.1 Vervangende eisen deficiënties
1. Deficiënties in de vooropleiding worden vervuld door het ten genoegen van de examencommissie afleggen van de nader te bepalen toets op het niveau van het vwo-eindexamen: - Wiskunde: toets vwo-eindexamen certificaat Wiskunde C of A. 2. De examencommissie wijst een of meerdere examinatoren aan die belast zijn met het afnemen van de toetsen. 3. De examencommissie bepaalt op welke wijze andere deficiënties in de vooropleiding worden vervuld. Artikel 12.2 Inschrijving op basis van hbo-propedeuse diploma na havo of mbo
Ervan uitgaande dat een hbo'er niet in het eerste jaar de deficiënties kan opheffen, geschiedt inschrijving pas wanneer hij aangetoond heeft aan de nadere vooropleidingseisen te hebben voldaan. Als nadere vooropleidingseis geldt dat de student naast een hbo-propedeuse diploma in het bezit moet zijn van een wiskunde certificaat (wiskunde C of A) op vwo-eindexamenniveau. Artikel 12.3 Colloquium doctum
Het toelatingsonderzoek, bedoeld in art. 7.29 van de wet, heeft betrekking op de volgende vakken op vwoniveau: a. Nederlands; b. Wiskunde: minimaal wiskunde C, bij voorkeur wiskunde A; c. Engels. Paragraaf 13 Slotbepalingen Artikel 13.1 Hardheidsclausule
In alle gevallen waarin deze regeling niet of niet voldoende voorziet beslist de decaan. Artikel 13.2 Wijzigingen
1. Een wijziging van deze regeling heeft geen betrekking op het lopende studiejaar. 2. Onverlet het bepaalde in lid 1 van dit artikel, kan een wijziging in bijzondere gevallen betrekking hebben op het lopende studiejaar, echter alleen als de belangen van de studenten doordoor niet onevenredig worden geschaad. 3. Een wijziging kan voorts niet ten nadele van studenten van invloed zijn op enige andere beslissing, die krachtens deze regeling door de examencommissie wordt genomen ten aanzien van een student. Artikel 13.3 Bekendmaking
1. De decaan draagt zorg voor een passende bekendmaking van deze regeling, van de regels en richtlijnen die door de examencommissie zijn vastgesteld, en van eventuele wijzigingen van genoemde regelingen. 2. Elke belanghebbende kan op de website van de faculteit de OER, alsmede de in lid 1 genoemde stukken raadplegen. Artikel 13.4 Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking op 02 september 2013. De eerder voor genoemde opleidingen vastgestelde onderwijs- en examenregelingen komen per die datum te vervallen. Aldus vastgesteld door de decaan …….
Bijlagen OER B Culturele antropologie en ontwikkelingssociologie 2013-2014 Bijlage 1 Artikel 1
Regels en richtlijnen van de examencommissie Culturele antropologie en ontwikkelingssociologie Reikwijdte
Het hierna volgende betreft de Regels en Richtlijnen (hierna te noemen R&R) voor de goede gang van zaken tijdens het propedeutisch, bachelor- en masterexamen Culturele antropologie en ontwikkelingssociologie en voor de tentamens van de daartoe behorende examenonderdelen, vastgesteld door de examencommissie van de opleiding Culturele antropologie en ontwikkelingssociologie. Artikel 2
begripsomschrijvingen
De in deze regeling gebruikte termen hebben indien zij ook voorkomen in, bij of krachtens de Structuurregeling geldende regelingen de betekenis die die regelingen daaraan geven. Daarnaast wordt in deze R&R verstaan onder: 1. onderwijs- en examenregeling: de onderwijs- en examenregelingen van de bachelor- en masteropleiding Culturele antropologie en ontwikkelingssociologie; vastgesteld door de decaan van de faculteit, hierna te noemen de OER; 2. examencommissie: de examencommissie van de bachelor- en masteropleiding Culturele antropologie en ontwikkelingssociologie; 3. examinator: degene die door de examencommissie wordt aangewezen voor het afnemen van tentamens en het vaststellen van de uitslag; 4. examenonderdelen: de in de OER genoemde vakken (ook wel cursussen genoemd) die moeten worden gevolgd en waarvan het tentamen met positief resultaat moet worden afgerond om een propedeutisch, bachelor- en masterexamen te behalen; 5. tentamen: een onderzoek naar de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de student met betrekking tot een bepaald examenonderdeel alsmede de beoordeling van dat onderzoek door minstens één daartoe door de examencommissie aangewezen examinator; onder ‘tentamen’ worden hier alle toetsvormen begrepen; 6. student: degene die zich voorbereidt op het afleggen van het propedeutisch, het bachelor-, dan wel het masterexamen, en daartoe is ingeschreven; 7. geëxamineerde: degene die het propedeutisch, het bachelor-, dan wel het masterexamen heeft afgelegd; 8. OSP: het Onderwijs Service Punt van de faculteit, Montessorilaan 3, A.01.07; 9. OSIRIS: het student- en studievoortgangsregistratiesysteem van de universiteit; 10. Blackboard: de digitale leeromgeving van de universiteit. Artikel 3
Samenstelling
1. Per bachelor- en aansluitende masteropleiding is één gezamenlijke examencommissie ingesteld. 2. In afwijking van lid 1 kan de decaan na overleg met de desbetreffende onderwijsdirecteur besluiten om voor een aantal opleidingen tezamen één examencommissie in te stellen. 3. De examencommissie bestaat uit drie of vijf leden die in meerderheid afkomstig zijn uit het wetenschappelijk personeel dat met het verzorgen van onderwijs in de desbetreffende opleiding(en) is belast. 4. De studieadviseur is adviseur van de examencommissie. 5. De leden en de voorzitter worden na overleg met de directeur van het desbetreffende onderwijsinstituut en gehoord de overige leden van de commissie, door de decaan benoemd voor een termijn van vier jaar. Artikel 4
Dagelijkse gang van zaken
1. De examencommissie benoemt een vicevoorzitter, die bij ontstentenis de voorzitter vervangt. 2. De examencommissie benoemt uit zijn midden een secretaris die onder meer belast is met de voorbereiding van vergaderingen en de uitvoering van besluiten. 3. De voorzitter en de secretaris zijn belast met het behartigen van de dagelijkse gang van zaken. 4. De examencommissie verleent de voorzitter en de secretaris tekenbevoegdheid om gezamenlijk dan wel zelfstandig bepaalde stukken namens de examencommissie te ondertekenen.
Artikel 5
Werkwijze
De examencommissie kan een huishoudelijk reglement vaststellen waarin de werkwijze nader wordt geregeld. Artikel 6
Gang van zaken bij tentamens
1. Afname tentamens 1. De examencommissie wijst examinatoren aan voor het afnemen van de tentamens en de vaststelling van de uitslag van de in artikel 9.1 en 10.1 van de BA-OER en in artikel 8.5 van de MA-OER bedoelde examenonderdelen. 2. De examencommissie stelt vast of een student voldoet aan de voorwaarden voor de toelating tot het examen of tot één of meer onderdelen daarvan. 2. Voertaal bij tentamens 1. De tentamens en examens worden afgenomen in het Nederlands of, voor zover de desbetreffende examencommissie of examinator dit nodig of gewenst acht, in een andere taal. 2. De tentamens en examens van in het Engels gedoceerde vakken worden in het Engels afgelegd, tenzij de examencommissie anders beslist (zie ook Gedragscode Vreemde Taal van de Radboud Universiteit; bijlage bij OER). 3. De examencommissie kan besluiten tot het toestaan van het gebruik van een Engels-Nederlands woordenboek bij een Engelstalig tentamen. 3. Plaats en tijdstip van schriftelijke tentamens 1. De examencommissie stelt plaats en tijdstip van de schriftelijke tentamens vast en maakt deze tijdig bekend. 2. Indien in een eerder gedane bekendmaking een wijziging wordt aangebracht, of de bekendmaking niet tijdig is geschied, wordt de wijziging of bekendmaking via de digitale cursusleeromgeving Blackboard gepubliceerd. 3. In 15 werkdagen voor het tijdstip van het tentamen mogen geen wijzigingen in het tijdstip meer plaatsvinden, tenzij er sprake is van overmacht volgens de beoordeling van de examencommissie. 4. Afwijking van het in lid 3 sub 2 en 3 gestelde kan alleen plaatsvinden indien er overeenstemming is tussen betrokken studenten en examinator. 4. Inschrijving voor schriftelijke tentamens en hertentamens en deelname aan het schriftelijke tentamen 1. De inschrijving voor het tentamen verloopt via de inschrijving voor de cursus in OSIRIS. Een student die na aanvang van de cursus wil inschrijven dient zich zo snel mogelijk handmatig bij het OSP voor de cursus en daarmee het tentamen in te schrijven. 2. De inschrijving voor een hertentamen verloopt via OSIRIS en wordt na verwerking van het tentamencijfer opengesteld. De inschrijving via OSIRIS wordt vijf dagen voor de hertentamendatum gesloten. 3. Wanneer inschrijving voor een hertentamen in OSIRIS om technische redenen niet mogelijk is moet de student zich handmatig bij het OSP in laten schrijven. 4. Als de inschrijftermijn voor het (her)tentamen is verlopen, is deelname aan het hertentamen niet meer mogelijk. Een student die een beroep wil doen op de zgn. hardheidsclausule (art. 13 van deze regeling) dient contact op te nemen met het hoofd van het OSP. 5. Indien aangepaste tentaminering noodzakelijk is, moet deze uiterlijk tien werkdagen voor het tentamen bij het OSP aangevraagd worden door middel van indiening van een digitaal of papieren formulier dat door het OSP aan de student ter beschikking is gesteld. 6. Indien de student besluit niet deel te nemen aan een cursus waarvoor hij/zij reeds is ingeschreven dient hij/zij zich in OSIRIS af te melden voor de cursus én het tentamen. Indien dit niet via OSIRIS mogelijk is, dient de student zich bij het OSP uit te schrijven voor zowel de cursus als het tentamen. Tevens meldt de student bij de betreffende docent dat hij/ zij niet meer zal deelnemen aan de cursus. 7. Afmelden voor een tentamen kan tot uiterlijk vijf werkdagen voor het tentamen via OSIRIS. 8. Indien de student verzuimt om zich af te melden voor een tentamen of hertentamen, krijgt de student een nul (0) voor dit tentamen of hertentamen. 9. Een student heeft deelgenomen aan een schriftelijk tentamen van een examenonderdeel, wanneer hij/zij feitelijk verschenen is bij dat schriftelijke tentamen. Als bewijs dat iemand feitelijk verschenen
is geldt hetzij aftekening door de surveillant op de aanwezigheidslijst, hetzij het inleveren van de volledige schriftelijke tentamenset. 5. Orde tijdens afname van schriftelijke tentamens 1. Aan de student wordt voldoende (van tevoren bekende) tijd geboden in een redelijkerwijs geschikte ruimte om naar behoren zijn/haar tentamen te kunnen afleggen. Of voldoende tijd wordt geboden en of er sprake is van een geschikte ruimte wordt bepaald door de examencommissie. 2. De student dient zich bij deelname aan een schriftelijk tentamen te legitimeren met een geldige collegekaart of met een geldig inschrijvingsbewijs én identiteitsbewijs met foto. 3. De student is verplicht de aanwijzingen van de surveillant(en) te volgen. 4. Het is verboden boeken, dictaten, draagbare telefoons etc. mee te nemen in de ruimte waar het tentamen wordt afgenomen, tenzij dit uitdrukkelijk door de examinator is toegestaan. 5. De student die later dan een half uur na het officieel vastgestelde aanvangstijdstip verschijnt, is van deelname aan het tentamen uitgesloten. 6. Het is niet toegestaan de ruimte waarin het tentamen wordt afgenomen, binnen een half uur na het officieel vastgestelde aanvangstijdstip te verlaten. 7. Toiletbezoek tijdens het tentamen is bij wijze van uitzondering toegestaan mits de student kan worden begeleid door een surveillant. 8. Eten tijdens het tentamen is niet toegestaan. Drinken van niet alcoholische dranken is wel toegestaan. 9. Bij het verlaten van de ruimte waarin het tentamen wordt afgenomen, moeten de volledige ter hand gestelde examenpapieren worden ingeleverd of worden achtergelaten. 10 De student is er aan gehouden tijdens het tentamen en bij het verlaten van de ruimte niemand van de aanwezigen op enigerlei wijze te storen. 11 Een student, die niet voldoet aan het bepaalde in lid 5 sub 1 t/m 10, kan door de examinator worden uitgesloten van verdere deelname aan het desbetreffende tentamen. De aanwezige surveillant is in deze bevoegd te handelen namens de examinator. 12 Een student waarvoor om medische redenen moet worden afgeweken van de leden 7 en 8 dient dit uiterlijk tien werkdagen voor het tentamen bij het OSP te melden met overlegging van een bewijs van een arts. 6 Uitslag en registratie van de uitslag van tentamens en examens 1. Aan de uitslag van een tentamen wordt één van de volgende beoordelingskwalificaties toegekend: - uiterst gering 1 1,5 - zeer slecht 2 2,5 - slecht 3 3,5 - zeer onvoldoende 4 4,5 - onvoldoende 5 - voldoende 6 6,5 - ruim voldoende 7 7,5 - goed 8 8,5 - zeer goed 9 9,5 - uitmuntend 10 2. Het cijfer 5,5 mag niet worden toegekend. Wanneer de score groter dan of gelijk aan 5 is, en kleiner dan of gelijk aan 5,5, wordt de toegekende score 5. Wanneer de score groter is dan 5,5 en kleiner dan of gelijk aan 6, wordt de toegekende score 6. 3. Wanneer een tentamen meerdere keren is afgelegd, geldt het laatst behaalde cijfer voor het examen. 4. De uitslag van de tentamens wordt geregistreerd door het OSP en ter beschikking gesteld aan de examencommissie. 5. Het Bureau Examens van de universiteit draagt zorg voor de registratie van de uitslag van het examen. Dit bureau registreert tevens welke getuigschriften aan een geëxamineerde zijn uitgereikt. Artikel 7
Specifieke taken examinator
1. De examinator ziet toe op een ordelijk verloop van een tentamen. De examinator kan bepalen dat tentamenopgaven na afloop van het tentamen niet door de student worden meegenomen.
2. De examinator bepaalt vooraf en maakt tijdig bekend van welke hulpmiddelen een student gebruik mag maken tijdens een tentamen. 3. Ten aanzien van de leden 1 en 2 geldt dat de aanwezige surveillant in deze bevoegd is te handelen namens de examinator. Artikel 8
Fraude
1. Wanneer tijdens het afleggen van een schriftelijk tentamen bij een deelnemer fraude wordt geconstateerd wordt hiervan door de surveillant terstond op een daartoe aanwezig protocol aantekening gemaakt. De surveillant maakt een aantekening op het antwoordblad van de deelnemer die van fraude verdacht wordt hetzij op het moment dat de fraude geconstateerd wordt, hetzij wanneer de deelnemer zijn examenset inlevert. Na afloop van het tentamen maakt de surveillant een schriftelijk verslag op van de geconstateerde fraude. De student wordt in de gelegenheid gesteld hieraan een schriftelijk commentaar toe te voegen. Het schriftelijke verslag en het eventuele commentaar hierop worden ter hand gesteld aan de betrokken examinator. Deze is verplicht contact op te nemen met de examencommissie ter verdere afhandeling. 2. Ingeval van fraude bij het afleggen van een examen of tentamen, in welke vorm dan ook, kan de examencommissie de student uitsluiten van verdere deelname aan het desbetreffende tentamen, alsmede van deelname aan andere tentamens voor ten hoogste één jaar nadat de fraude is geconstateerd. 3. Bij ernstige fraude kan op voorstel van de examencommissie de inschrijving voor de opleiding van de betrokkene definitief worden beëindigd. 4. Lid 2 en 3 zijn van overeenkomstige toepassing in geval van fraude bij het maken van werkstukken en andere schriftelijke (of digitale) producten. Artikel 9
Plagiaat
1. Onder plagiaat wordt verstaan: het overnemen door student van stukken, gedachten, redeneringen van anderen en deze laten doorgaan voor eigen werk. 2. Ter opsporing van plagiaat kan een examinator gebruik maken van het antiplagiaat-programma Ephorus. 3. Ingeval de examinator plagiaat heeft geconstateerd bepaalt de examencommissie welke sancties er aan de student opgelegd worden. 4. Afhankelijk van de ernst en de omvang van het geconstateerde plagiaat kan de examencommissie verschillende sancties opleggen, variërend van een berisping tot uitsluiting voor een jaar van het afleggen van tentamens en bij zware en herhaalde gevallen: uitsluiting van de opleiding. Deze zijn hetzelfde als bij andere vormen van fraude. Artikel 10
Vrijstellingenprocedure
1. Een verzoek om vrijstellingen wordt schriftelijk met redenen omkleed ingediend bij de voorzitter van de examencommissie. 2. Alvorens te beslissen, hoort de examencommissie de desbetreffende examinator. 3. De examencommissie beslist uiterlijk twee maanden na ontvangst van het verzoek. 4. De examencommissie kan voorwaarden verbinden aan het besluit om een vrijstelling geheel of gedeeltelijk te verlenen. Artikel 11
Vaststelling uitslag examen
1. De examencommissie stelt ten minste éénmaal per jaar, aan het eind van het propedeuseprogramma, de uitslag van het propedeutisch examen vast, volgens het bepaalde in artikel 5.12 van de OER. 2. De examencommissie kan voorts in de loop van het academisch jaar op door haar te bepalen tijdstippen de uitslag van het propedeutisch examen vaststellen. 3. De examencommissie stelt de uitslag van het bachelorexamen éénmaal per maand vast volgens het bepaalde in artikel 5.10 van de OER. 4. De examencommissie stelt de uitslag van het masterexamen éénmaal per maand vast volgens het bepaalde in artikel 5.10 van de OER. 5. Een examen wordt gedateerd op een van tevoren vastgestelde examendatum. Alle tentamenresultaten moeten vóór deze datum bekend zijn. 6. Ten bewijze dat het examen met goed gevolg is afgelegd, wordt door de examencommissie een getuigschrift uitgereikt. Het getuigschrift wordt ondertekend door tenminste twee examinatoren die
daarvoor door de examencommissie zijn aangewezen. De uitreiking geschiedt in het openbaar, tenzij de examencommissie in bijzondere gevallen anders heeft bepaald. 7. Op de keerzijde van het getuigschrift, dan wel op een van het getuigschrift deel uitmakende bijlage worden de tot het examen behorende onderdelen en de behaalde resultaten vermeld. Daarenboven worden de onderdelen vermeld die niet tot het examen behoren en waarin, voordat de uitslag van het examen is vastgesteld, de student op diens verzoek is geëxamineerd, mits die onderdelen met goed gevolg zijn afgelegd. Artikel 12
Judiciumprocedure
Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in artikel 5.12 van de OER van de opleiding kent de examencommissie een judicium toe wanneer aan de genoemde voorwaarden is voldaan. Naar aanleiding van de examenaanvraag stelt OSIRIS op basis van de regels in de OER een judicium voor. De examencommissie kan besluiten af te wijken van het voorgestelde judicium. Artikel 13
Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule
In alle gevallen waarin deze regeling niet of niet volledig voorziet beslist de examencommissie. De examencommissie is bevoegd om in geval van onbillijkheden van overwegende aard in individuele gevallen ten voordele van de student een uitzondering te maken op de OER en op deze R&R. Artikel 14
Bezwaarprocedure beoordeling examenonderdelen
1. De student kan, indien hij/zij het niet eens is met de beoordeling van een tentamen, tijdens of na de inzage of nabespreking bezwaar aantekenen bij de examinator. 2. Wanneer de student met de examinator geen overeenstemming heeft bereikt, kan hij/zij in beroep gaan bij het College van Beroep voor Examens. Dit beroep moet ingediend worden binnen een termijn van vier weken na de tentamenuitslag. Wanneer binnen deze termijn van vier weken nog geen uitslag van de examinator gekomen is kan de student een zogenaamd pro formaberoep instellen bij het College van Beroep voor Examens, waarin hij/zij verzoekt om uitstel van dat beroep. Artikel 15
Klachtregeling
1. Klachten en bezwaarschriften met betrekking tot de gang van zaken tijdens een tentamen kunnen bij de examencommissie ingediend worden. 2. De in te dienen klachten en bezwaarschriften dienen aan de volgende vormvereisten te voldoen: a. schriftelijke en ondertekende brief (geen e-mail); b. individuele brief (geen groepsbrief); c. persoonlijke brief met argumenten (geen standaardbrief). Alleen klachten en bezwaarschriften, die aan de vormvereisten a. t/m c. voldoen, worden in behandeling genomen. Artikel 16
Wijzigingen van deze R&R
Wijzigingen, die van toepassing zijn op het lopende studiejaar, vinden alleen plaats indien de belangen van examinandi of geëxamineerden hierdoor redelijkerwijs niet worden geschaad. Artikel 17
Inwerkingtreding
Deze Regel en Richtlijnen treden met terugwerkende kracht in werking op 1 september 2011. Aldus vastgesteld door de examencommissie van de opleiding Culturele antropologie en ontwikkelingssociologie. Bijlage 2 Bijlage 2a
Nadere uitwerking doelstelling en eindtermen bacheloropleiding Eindtermen propedeuse bacheloropleiding Culturele antropologie en ontwikkelingssociologie
Met de opleiding wordt beoogd: a. studenten kennis, vaardigheden en inzicht op het gebied van de culturele antropologie en ontwikkelingsstudies bij te brengen; b. academische vorming; en c. voorbereiding voor een verdere studieloopbaan, met het recht op toegang tot tenminste de verdere bacheloropleiding van culturele antropologie en ontwikkelingssociologie. Deze algemene doelstelling van de opleiding is vertaald naar eindtermen. Deze eindtermen spelen een cruciale rol bij de inrichting van het studieprogramma en hebben een drieledig karakter: (1) verwerven van
kennis en inzicht, (2) zich eigen maken van academische en beroepsvaardigheden, (3) vorming van attitudes. Aan het einde van de propedeuse van de opleiding culturele antropologie en ontwikkelingssociologie wordt van alle studenten verwacht: 1. basiskennis van en inzicht met betrekking tot: 1.1 de basisbegrippen, belangrijkste theorieën en stromingen en voornaamste vraagstukken in de culturele antropologie en ontwikkelingsstudies; 1.2 de relatie tussen theorievorming en regionale oriëntaties; 1.3 basisthema's in de culturele antropologie en ontwikkelingsstudies, zoals gender, ritueel en symboliek, verwantschap en sociale netwerken, sociale bewegingen en internationale samenwerking; 1.4 de hoofdvragen van de sociologie en de betekenis hiervan voor de bestudering van culturele antropologische vraagstukken en vraagstukken van globalisering en ontwikkeling; 1.5 de grondbeginselen van sociaal-wetenschappelijk onderzoek, toegespitst op gebruikelijke onderzoeksmethoden binnen de culturele antropologie en ontwikkelingsstudies; 2. basisvaardigheden: 2.1 beheersing van academische basisvaardigheden: kunnen omgaan met wetenschappelijke kennis en inzichten en deze kennis en inzichten kunnen toepassen op cultureel antropologische en ontwikkelingsvraagstukken. Beheersing van deze vaardigheden dient ertoe bij te dragen, dat studenten in het vervolg van hun studie zelfstandig en in samenwerking met medestudenten effectief werken en leren. Deze academische basisvaardigheden omvatten: - kritisch kunnen analyseren van teksten; - teksten adequaat kunnen samenvatten; - een probleemstelling kunnen formuleren en analyseren; - een schriftelijk of mondeling betoog kunnen plannen en structureren; - op heldere en eenduidige wijze een wetenschappelijk betoog kunnen schrijven op basis van een afgebakende probleemstelling; - een oordeel kunnen geven over een casus en een stelling kunnen beargumenteren; - in eigen en andermans argumentatie kunnen onderscheiden tussen feiten, meningen, theorieën, waarden en normen; 2.2 beheersing van basisvaardigheden ter zake informatie- en communicatietechnologie zodat deze tijdens de studie adequaat benut kan worden ten behoeve van: - informatie en literatuur zoeken op het internet; - elementaire dataverwerking en data-analyse; 2.3 beheersing van sociale en communicatieve vaardigheden: - een goed gestructureerde presentatie kunnen houden voor studenten in de eigen groep; - op systematische wijze een gesprek kunnen voeren om relevante informatie over een vastgesteld onderwerp te verkrijgen; - in staat zijn met andere studenten samen te werken; - op kritische en constructieve wijze kunnen deelnemen aan discussies over cultureel antropologische en ontwikkelingsvraagstukken; 2.4 beheersing van elementaire onderzoeksvaardigheden: - effectief gebruik kunnen maken van de bibliotheek en van hulpmiddelen voor literatuuronderzoek teneinde (op elementair niveau) een overzicht te krijgen en te kunnen geven van de actuele stand van kennis en opvattingen aangaande een cultureel antropologische vraagstelling en vraagstelling inzake ontwikkelingsproblematiek; - in een verslag op adequate en systematische wijze kunnen verwijzen naar literatuur; - kunnen toepassen en evalueren van elementaire technieken van empirisch onderzoek; - kunnen uitwerken van een eenvoudig ontwerp voor empirisch onderzoek; - beschrijvende statistische gegevens in tabellen of figuren kunnen interpreteren; - beschrijvende empirische gegevens op een overzichtelijke en inzichtelijke manier kunnen weergeven; 3. basisattitudes:
3.1 3.2 3.3 3.4
kritische reflectie op cultureel antropologische en ontwikkelingsvraagstukken; bereidheid om eigen opvattingen over cultureel antropologische en ontwikkelingsvraagstukken ter discussie te stellen en open staan voor andere standpunten; een onderzoekende houding ten opzichte van verschijnselen, personen en instituties op het gebied van de culturele antropologie en ontwikkelingsstudies; zich bewust zijn van de fundamentele onzekerheid in (sociaal-)wetenschappelijke uitspraken.
Bijlage 2b
Eindtermen van de bacheloropleiding Culturele antropologie en ontwikkelingssociologie
De bacheloropleiding culturele antropologie en ontwikkelingssociologie bereidt studenten voor op het met goed gevolg kunnen deelnemen aan de masteropleiding Anthropology and Development Studies, of een andere masteropleiding. Hieronder worden de algemene eindtermen geformuleerd waaraan afgestudeerden van de bacheloropleiding culturele antropologie en ontwikkelingssociologie moeten voldoen. Deze eindtermen spelen een cruciale rol bij de inrichting van het studieprogramma en hebben een drieledig karakter: (1) verwerven van kennis en inzicht, (2) zich eigen maken van academische en beroepsvaardigheden, (3) vorming van attitudes: 1. verdiepende kennis van en inzicht aangaande: 1.1 de voornaamste theoretische perspectieven die binnen het studieveld van de culturele antropologie en ontwikkelingsstudies, studenten zijn in staat deze op hun merites te beoordelen. Het betreft hier in het bijzonder: - de belangrijkste theoretische stromingen in de culturele antropologie en ontwikkelingsstudies en de opvattingen van de belangrijkste vertegenwoordigers van die stromingen en de ontwikkelingen daarin; - de voornaamste theoretische perspectieven en onderzoek met betrekking tot de dynamiek van cultuur; identiteit, macht en sociale ongelijkheid (op basis van gender, klasse, etniciteit); religie; politiek (staat en civil society); economie; mobiliteit, migratie en globalisering; sociaal-culturele verandering en ontwikkelingsvraagstukken; - filosofische vragen met betrekking tot multiculturaliteit en globalisering; 1.2 de in de culturele antropologie en ontwikkelingsstudies gangbare methoden en technieken van onderzoek en het feitelijk verloop van onderzoek aan de hand van een inhoudelijk thema: - weten wat empirisch wetenschappelijk onderzoek is en welke functie het heeft in de ontwikkeling van de culturele antropologie en ontwikkelingsstudies; - weten welke typen onderzoek (zowel kwalitatief als kwantitatief) voorkomen in de culturele antropologie en ontwikkelingsstudies en welke algemene doelstellingen deze hebben; - kunnen aangeven welke methodologische criteria een rol spelen bij de beantwoording van onderzoeksvragen op het gebied van de culturele antropologie en ontwikkelingsstudies; - kennis van en inzicht in de meest gangbare onderzoeksdesigns die in cultureel antropologisch en ontwikkelingsonderzoek worden gebruikt en een geschikt design kunnen kiezen bij een gegeven vraagstelling; - kennis van de meest gangbare methoden van dataverzameling en de daarbij geldende methodologische criteria; - kennis van het verschil tussen de empirische onderzoekscyclus om wetenschappelijke kennis te genereren, en de beleidscyclus waarvan het doel is om kennis in te zetten ten behoeve van de strategische oplossing van maatschappelijke problemen; - kennis van de meest gangbare technieken van de descriptieve statistiek en deze kunnen toepassen ter beantwoording van onderzoeksvragen in de culturele antropologie en ontwikkelingsstudies; - inzicht in het proces van gegevensanalyse in relatie tot de onderzoeksvragen en de onderzoeksopzet; - inzicht in het proces van de wetenschappelijke communicatie en in de functie van literatuuronderzoek; 2. academische vaardigheden: 2.1 analytische vaardigheden: - theorieën kunnen analyseren en kritisch beoordelen; - in staat zijn verslagen van empirisch onderzoek kritisch te lezen en te becommentariëren;
2.2
2.3
3. 3.1
3.2 3.3
methodische vaardigheden: - in staat zijn om onder begeleiding vraagstellingen voor onderzoek te formuleren en de wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie ervan aan te geven; - in staat zijn om onder begeleiding gangbare onderzoekmethoden toe te passen gericht op het beantwoorden van vraagstellingen betreffende cultureel antropologische en ontwikkelingsvraagstukken; - in staat zijn om onderscheid te maken tussen kennisvragen, die wetenschappelijk onderzoek vereisen, en beleidsvragen, die vergen dat wetenschappelijke kennis wordt toegepast teneinde maatschappelijke problemen op te lossen; - doelgericht kunnen omgaan met wetenschappelijke literatuur en correct verwijzen naar wetenschappelijke literatuur; - effectief kunnen omgaan met gangbare computerprogramma's voor gegevensverwerking; communicatieve vaardigheden: - op systematische wijze een gesprek kunnen voeren met (praktijk)deskundigen om relevante informatie over een vastgesteld onderwerp te verkrijgen; - in staat zijn met andere studenten samen te werken aan cultureel antropologische en ontwikkelingsvraagstukken en op een effectieve wijze daarover kunnen communiceren; - op kritische en constructieve wijze kunnen deelnemen aan discussies en discussies en vergaderingen kunnen leiden; attitudes: blijk geven van een instelling van wetenschappelijke integriteit: - zich bewust zijn van de waardeaspecten die inherent zijn aan cultureel antropologische en ontwikkelingsvraagstukken op theoretisch en praktisch niveau en van de consequenties die eraan verbonden zijn; - zich bewust zijn van de waarheids- en waardeaspecten van het eigen handelen en dat van anderen; - bereid zijn eigen opvattingen met betrekking tot cultureel antropologische processen en processen van globalisering en ontwikkeling ter evaluatie voor te leggen aan anderen; zich bewust zijn van de fundamentele onzekerheid in sociaal-wetenschappelijke uitspraken; bereid zijn om een bijdrage te leveren aan het beschikbaar maken van wetenschappelijke kennis ten behoeve van beleidsontwikkeling op het terrein van culturele diversiteit en ontwikkeling.
Bijlage 3 Premasterprogramma a. Studenten met deficiënties in de voorlopleiding kunnen een verzoek tot toelating tot het premasterprogramma indienen bij de examencommissie. b. Om toegelaten te kunnen worden tot het premasterprogramma kunnen aanvullende eisen worden gesteld door de examencommissie. c. Het premasterprogramma omdat de volgende onderdelen met de daarbij behorende studielast in EC (total 60EC): - Culture, development and globalisation ........................................................................................ 6 - Economische antropologie en ontwikkelingseconomie ................................................................ 6 - Politics, government and ethnicity ................................................................................................ 6 - Theoretical debates in Anthropology ............................................................................................ 3 - Poverty, well/being and social justice ........................................................................................... 3 - Onderzoeksmethoden- en technieken............................................................................................ 6 - Leerproject 3 ................................................................................................................................. 6 - Cultuur, identiteit en religie .......................................................................................................... 3 - Gender en sociale ongelijkheid ..................................................................................................... 3 - Markt, materiële cultuur en meerwaarde....................................................................................... 3 - Bachelorscriptie............................................................................................................................. 9 - Keuzevak binnen opleiding culturele antropologie en ontwikkelingssociologie .......................... 6
Bijlage 4 Gedragscode vreemde taal, als bedoeld in art. 7.2 sub c WHW Binnen de Radboud Universiteit Nijmegen geldt de onderstaande gedragscode Vreemde Taal. Deze gedragscode is gebaseerd op artikel 7.2, sub c van de WHW. Artikel 1
Binnen de RU kan het verzorgen van onderwijs en het afnemen van tentamens en examens in een andere taal dan het Nederlands geschieden indien de specifieke aard, inrichting of kwaliteit van het onderwijs, dan wel de herkomst van de studenten daartoe noodzaakt. Artikel 2
Een besluit tot het gebruik van een vreemde taal wordt genomen door de decaan van de desbetreffende faculteit, na advies ingewonnen te hebben van de opleidingscommissie. De decaan neemt daarbij de volgende uitgangspunten in acht: - de noodzaak van het gebruik van een andere taal dan het Nederlands dient vast te staan; - tentamens en examens van Engelstalige opleidingen worden in het Engels afgelegd; tentamen van in het Engels gedoceerde vakken worden in het Engels afgelegd, tenzij de examencommissie anders beslist; - het anderstalige onderwijs voldoet aan dezelfde kwaliteitseisen als het onderwijs verzorgd in het Nederlands. Artikel 3
In de OER van de opleiding wordt het besluit van de decaan verwerkt. Artikel 4
De decaan van de faculteit brengt jaarlijks aan het College van Bestuur verslag uit van de door hem genomen besluiten. Bijlage 5 Omgangsregels faculteit sociale wetenschappen De faculteit der sociale wetenschappen wil een inspirerende omgeving bieden waarbinnen medewerkers en studenten kunnen werken en studeren met inzet, plezier en resultaat. In dit verband heeft de faculteit sociale wetenschappen een aantal omgangsregels vastgesteld dat wij binnen de faculteit hanteren. Deze omgangsregels worden gezien als basis voor een motiverende en inspirerende werkomgeving. Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van medewerkers en studenten om hiervoor zorg te dragen. Uitgangspunten
De faculteit streeft naar een sfeer die gekenmerkt wordt door: - wederzijds respect en persoonlijke ontwikkeling; - openheid en vertrouwen; - samenwerken en verantwoordelijkheid nemen. Dit houdt in dat
- iedereen respectvol met elkaar omgaat zonder denigrerend of kwetsend te zijn; - iedereen een ander behandelt zoals hij/zij zelf behandeld wil worden. Dit geldt voor alle contacten op de campus tussen medewerkers en studenten en voor alle manieren van communiceren, mondeling en schriftelijk, o.a. via e-mail, blackboard, chatrooms en onderwijsevaluaties; - iedereen ervoor zorgt dat hij/zij bekend is met de regels zoals die vastgelegd zijn in de verschillende reglementen (o.a. OER, studentenstatuut, regeling wetenschappelijke integriteit, gebruiksreglement RUnetwerk en Surfnet) en met de afspraken die gemaakt zijn ten aanzien van bijvoorbeeld aanwezigheid, inlevertermijn, nakijktermijn, maken van opdrachten; - iedereen zich ook aan de regels en afspraken houdt; - studenten en docenten samen verantwoordelijk zijn voor het goed verlopen van het leerproces en elkaar daar ook op kunnen en mogen aanspreken; - iedereen uitgaat van de goede bedoelingen van elkaar en zich niet baseert op algemene (voor)oordelen; - iedereen ervoor zorgt dat hij/zij op de hoogte is van relevante informatie en van de laatste wijzigingen ten aanzien van organisatie en inhoud van het onderwijs; - iedereen respect heeft voor elkaars eigendommen en zorg draagt voor de ruimtes en materialen die gebruikt worden.
Dit alles komt in essentie op hetzelfde neer: behandel elkaar met respect. De faculteit vertrouwt erop dat studenten en medewerkers hiernaar zullen handelen.