BACHELOR THESIS
‘Invloed van (echt)scheiding op de eigenwoningregeling’
Auteur:
Oktay Ozay
ANR:
837230
Opleiding:
Fiscale economie
Examencommissie:
Prof. Dr. J.A.G. van der Geld Mw. Mr. N.C.G. Gubbels
1
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1
Inleiding
Paragraaf 1.1- Aanleiding Paragraaf 1.2- De Probleemstelling Paragraaf 1.3- Motivering van mijn keuze Paragraaf 1.4- Verantwoording van de opzet
Hoofdstuk 2
De eigen woning
Paragraaf 2.1- Inleiding Paragraaf 2.2- Partnerbegrip Paragraaf 2.3- De eigenwoningregeling Paragraaf 2.3.1- Eigenwoningforfait Paragraaf 2.3.2 - Aftrekbare rente Paragraaf 2.3.3 - Rente moet drukken Paragraaf 2.3.4- Moment van de aftrek Paragraaf 2.3.5- De echtscheidingsregeling Paragraaf 2.4- Conclusie
Hoofdstuk 3
(Echt)scheiding en de eigen woning
Paragraaf 3.1- Inleiding Paragraaf 3.2- Gehuwd in gemeenschap van goederen Paragraaf 3.2.1- Alimentatie Paragraaf 3.2.2- Periode van duurzaam gescheiden leven 2
Paragraaf 3.2.3- Het eigenwoningforfait in de situatie waarin één van beiden in de woning achterblijft Paragraaf 3.2.4- Rente aftrek in de situatie waarin een van beide in de woning achterblijft Paragraaf 3.2.5- Indiening echtscheidingsverzoek Paragraaf 3.2.6- Blijver betaalt alle rente Paragraaf 3.2.7- Verlater betaalt alle rente Paragraaf 3.2.8- HR, 29 maart 2012, V-N 2012/32.14 Paragraaf 3.3- Samenwoners en gehuwden buiten gemeenschap van goederen Paragraaf 3.3.1- Toerekening voordelen en de renteaftrek Paragraaf 3.3.2- De woning is van de man, hij verlaat de woning en betaalt alle rente Paragraaf 3.3.3- De woning is van de man, hij blijft in de woning en betaalt alle rente Paragraaf 3.3.4- De woning is van de man, hij verlaat de woning en de vrouw betaalt alle rente Paragraaf 3.3.5- De woning is van de man, hij blijft in de woning en de vrouw betaalt alle rente
Hoofdstuk 4
Conclusie en aanbeveling
Paragraaf 4.1- Conclusie Paragraaf 4.2- Aanbeveling
Literatuurlijst Jurisprudentie
3
Hoofdstuk 1
Inleiding
Paragraaf 1.1 Aanleiding
Mijn keuze is gevallen op het onderwerp: Gevolgen van echtscheiding op de eigenwoningregeling. Wie kan de hypotheekrenteaftrek toepassen als er sprake is van echtscheiding? Dit is vaak onduidelijk. Om dit te onderzoeken moet ik weten wat de eigenwoningregeling inhoudt. De hoofdregel is dat de belastingplichtige die de inkomsten uit de eigen woning geniet, de inkomsten ook in aanmerking moet nemen. Voor de belastbare inkomsten uit eigen woning zijn sommige kosten die je maakt voor de eigen woning aftrekbaar. Volgens artikel 3.120 Wet IB hoort de rente die je betaalt voor je hypotheek van de eigen woning tot de aftrekbare kosten. Voor de echtgenoot die de eigen woning verlaat, is het geen hoofdverblijf meer. Hierdoor heeft die echtgenoot ook geen recht meer op de hypotheekrenteaftrek. Hiervoor is de echtscheidingsregeling van artikel 3.111 lid 4 ingevoerd. Deze echtscheidingsregeling is dus ingevoerd om een verzachtende rol te spelen bij echtscheidingen.1 Voor de echtgenoot die de woning verlaat, blijft er gedurende twee jaren een fictieve eigen woning. Er zijn situaties waarin de mogelijkheid tot rente aftrek in gevaar komt. Deze ga ik behandelen in mijn thesis.
Paragraaf 1.2
De probleemstelling
‘ Wat is de invloed van (echt)scheiding op de hypotheekrenteaftrek?’
Dit zijn de deelvragen: -
Wat houdt de eigenwoningregeling in?
-
Wat houdt de echtscheidingsregeling in?
-
Wat houdt het partnerbegrip in?
-
Bij wie en wanneer is rente aftrekbaar?
-
Wat zijn de fiscale gevolgen van echtscheiding voor in gemeenschap van goederen gehuwde echtelieden?
-
Wat zijn de fiscale gevolgen van echtscheiding voor echtelieden die buiten gemeenschap van goederen zijn gehuwd?
-
1
Wat zijn de fiscale gevolgen van scheiding voor samenwoners?
M.J. Hoogeveen 2012, Inkomstenbelasting en de gevolgen van echtscheiding. Hoofdstuk 6, Tilburg:NDFR 2012, P.5.
4
Paragraaf 1.3 Motivering van mijn keuze
De (echt)scheiding en de afwikkeling ervan is heel complex. Een groot aantal inwoners van Nederland maakt wel eens een echtscheiding mee. Een (echt)scheiding brengt niet alleen iets emotioneels teweeg, maar ook op fiscaal gebied verandert er veel. Aangezien ik een pietje precies ben, wist ik al vroeg tijdens mijn jaren op het voortgezet onderwijs dat ik fiscale economie zou gaan doen. Inkomstenbelasting en de eigen woning sprak mij al het meeste aan. Door mijn interesse en nieuwsgierigheid in complexe vraagstukken over de eigen woning heb ik dit onderwerp gekozen. Mijn doel is ook om uiteindelijk bij de belastingdienst te werken die zich specialiseert in de inkomstenbelasting.
Paragraaf 1.4 Verantwoording van de opzet
In hoofdstuk 2 begin ik met de eigenwoningregeling. Deze zal ik kort behandelen om vervolgens het eigenwoningforfait en de echtscheidingsregeling uit te leggen. Dit zijn de onderwerpen die van belang zijn bij het beantwoorden van mijn probleemstelling. Vervolgens wordt het begrip partner, inkomenstoerekening en de hypotheekrenteaftrek besproken. Het hoofdstuk zal eindigen met een conclusie waaruit we onder andere kunnen zien wie het inkomen uit eigen woning geniet. In het derde hoofdstuk ga ik verder in op de gevolgen van echtscheiding. Dit hoofdstuk begint eveneens met een inleiding. Daarna behandel ik de fiscale gevolgen van echtscheiding bij verschillende huwelijksgoederenregimes. Nadat deze onderwerpen zijn behandeld, kan ik een conclusie geven voor mijn probleemstelling. Dit zal ik doen in hoofdstuk 4.
5
Hoofdstuk 2
De eigen woning
Paragraaf 2.1 Inleiding In dit hoofdstuk behandel ik de basis van de eigenwoningregeling. In paragraaf twee leg ik het partnerbegrip uit. Dit is van belang voor de toerekening van de inkomsten. In paragraaf 3 komen de onderwerpen binnen de eigenwoningregeling aan bod zoals het eigenwoningforfait, de hypotheekrenteaftrek en de echtscheidingsfictie. Daarna volgt een conclusie zodat ik me in hoofdstuk 3 kan verdiepen in de gevolgen van echtscheiding voor de hypotheekrenteaftrek. Paragraaf 2.2 Het partnerbegrip
Met het partnerbegrip wordt bedoeld de fiscale partner in de zin van artikel 5a AWR jo artikel 1.2 Wet IB. Fiscale partners zijn de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoten, tenzij een verzoek tot scheiding van tafel en bed respectievelijk ontbinding van het huwelijk is ingediend en de echtgenoten niet (meer) op hetzelfde adres staan ingeschreven in de basisadministratie van de gemeente. Gehuwden zijn altijd automatisch fiscaal partner van elkaar. Ongehuwd samenwonenden die samen op hetzelfde woonadres in de gemeentelijke basisadministratie staan ingeschreven en een notarieel samenlevingscontract zijn aangegaan zijn fiscale partners van elkaar. Ook zijn ongehuwd samenwonenden die voldoen aan één van de objectieve criteria die zijn opgenomen in artikel 1.2 lid 2 Wet IB 2001 fiscale partners van elkaar.
Het partnerbegrip is van belang voor de toerekening van inkomensbestanddelen. De eigenwoning is één van de inkomensbestanddelen die vrij kan worden toegerekend. De overige bestanddelen laat ik in deze thesis buiten beschouwing. Door de toevoeging van of zijn partner in artikel 3.111 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001 wordt de partner die geen eigendom heeft meegetrokken in de eigenwoningregeling door zijn partner die wel eigendom heeft. Bij fiscale partners maakt het niet uit wat de eigendomsverhouding ten aanzien van de woning is. Het is dus voor beiden een eigen woning.2 Door de vrije toerekening van artikel 2.17 Wet IB mogen ze de belastbare inkomsten uit eigen woning zelf toerekenen. Als ze hier niet voor kiezen, dan wordt de eigen woning op grond van artikel 2.17 lid 3 Wet IB 2001 bij ieder voor de helft belast. Waarbij het eigenwoningforfait en de rente niet los van elkaar kunnen worden gezien of toegerekend.
Het fiscale partnerschap voor echtgenoten eindigt als zij niet meer op hetzelfde adres in de gemeentelijke basisadministratie staan ingeschreven en een verzoek tot echtscheiding is ingediend. Als echtgenoten 2
M.J. Hoogeveen 2012, Inkomstenbelasting en de gevolgen van echtscheiding. Hoofdstuk 6, Tilburg:NDFR 2012, P.3.
6
duurzaam gescheiden gaan leven eindigt het partnerschap niet.3 Een toestand van duurzaam gescheiden leven treedt in als ieder een eigen leven leidt als ware men ongehuwd en deze toestand door ten minste een van beiden als bestendig is bedoeld.4 Bij ongehuwd samenwonenden eindigt het partnerschap als ze niet meer staan ingeschreven op hetzelfde adres en het samenlevingscontract is ontbonden.
Paragraaf 2.3 De eigenwoningregeling De woning wordt aangemerkt als een eigen woning als deze eigendom is van de belastingplichtige en deze hem, of personen die behoren tot zijn huishouden, als hoofdverblijf ter beschikking staat. De belastbare inkomsten uit de eigen woning zijn volgens artikel 3.110 de voordelen uit de eigen woning (eigenwoningforfait) verminderd met de op die voordelen drukkende aftrekbare kosten. Op grond van artikel 3.111 lid 8 Wet IB kan er slechts één hoofdverblijf zijn. Een belastingplichtige heeft geen vrije keuze als het er om gaat of de woning een hoofdverblijf is of niet. Deze wordt beoordeeld aan de hand van feitelijke omstandigheden.5 Om als economisch eigenaar te kunnen worden aangemerkt is het vereist dat het gehele economische belang hem toekomt, wat inhoudt dat het risico van de waardeveranderingen en eventueel tenietgaan van de zaak ten volle door hem wordt gedragen.6
Paragraaf 2.3.1
Eigenwoningforfait
De eigen woning wordt belast als een inkomen voor box 1. Het inkomen wordt berekend aan de hand van het eigenwoningforfait en deze wordt bijgeteld in box 1. Het eigenwoningforfait geldt slechts voor één woning. Dat is de woning die als hoofdverblijf ter beschikking staat. Op grond van artikel 3.110 Wet IB zijn de belastbare inkomsten uit eigen woning de voordelen uit eigen woning verminderd met de op die voordelen drukkende aftrekbare kosten. De voordelen uit de eigen woning is het eigenwoningforfait. Dit wordt berekend aan de hand van de WOZ-waarde. Het eigenwoningforfait valt onder de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen van artikel 2.17 lid 5 Wet IB 2001 en wordt door de vrije toerekening van artikel 2.17 bijgeteld bij een van de partners. Dus ze kunnen zelf bepalen bij wie het voordeel wordt belast. Als ze geen fiscale partners zijn en wel een gezamenlijke eigen woning hebben, wordt voor elk van hen de waarde in aanmerking genomen naar de mate waarin zij op grond van artikel
3
M.J.J.R. van Mourik, ‘Gewezen partnerschap en scheidingsfictie van art 3.111, lid 4 Wet IB 2001’, WPNR 2012, P. 1 en Kamerstukken II 2010/11, 32 505, nr. 17, p.3. 4 M.J.J.R. van Mourik, ‘Gewezen partnerschap en scheidingsfictie van art 3.111, lid 4 Wet IB 2001’, WPNR 2012, P. 1. 5
M.J. Hoogeveen 2012, Inkomstenbelasting en de gevolgen van echtscheiding. Hoofdstuk 6, Tilburg:NDFR 2012, P.2. HR, 24 december 1957, BNB 1958/84.
6
7
3.111 lid 1 tot de woning gerechtigd zijn.7 Gehuwden die in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, zijn beiden voor de helft gerechtigd tot de eigen woning en dus genieten ze beiden voor de helft de inkomsten uit de eigen woning. Het maakt hier niet uit wie de eigendom van de woning heeft. Door in gemeenschap van goederen te trouwen, valt de woning in de gemeenschap.
Paragraaf 2.3.2
Aftrekbare rente
Een aanschaf van een woning gaat meestal gepaard met een hypothecaire lening. Voor deze hypothecaire lening betaal je rente. Ook kun je naast de hypotheek die je neemt voor de aanschaf van je woning nog een hypotheek nemen. Dit is bijvoorbeeld een lening aangegaan voor onderhoud of verbetering van de eigen woning. Dit wordt gezien als een tweede hypotheek en is een hypotheek die apart van de eerste moet worden afgelost. Voor deze twee hypothecaire leningen betaal je rente. Deze rente is aftrekbaar als aftrekbare kosten bij de belastbare inkomsten uit de eigen woning als deze aan bepaalde eisen voldoet. Als het aan de eisen voldoet, wordt de schuld gezien als een eigenwoningschuld.
Onder de eigenwoningschuld wordt verstaan het gezamenlijke bedrag van de schulden van de belastingplichtige die zijn aangegaan in verband met de eigen woning. De schuld voor de hypothecaire lening is pas een eigenwoningschuld als deze lening een looptijd heeft van ten hoogstens 360 maanden. Deze schuld moet ook annuïtair afgelost worden.8 Dit geldt alleen als de schuld is aangegaan na 1 januari 2013. De oude schuld die voor 1 januari 2013 is aangegaan, heeft geen aflossingseis. De aftrekbare kosten van de eigen woning staan gegeven in artikel 3.120 lid 2Wet IB. De aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning zijn het gezamenlijke bedrag van: A) de renten van schulden die behoren tot de eigenwoningschuld B) de kosten van geldleningen die behoren tot de eigenwoningschuld C) de periodieke betalingen op grond van de rechten van erfpacht, opstal en beklemming met betrekking tot de eigen woning.9 Ik beperk me in deze thesis tot de rente die betaald wordt voor de hypothecaire lening.
7
Art 3.115 Wet inkomstenbelasting 2001 Artikel 3.120, lid 1 Wet inkomstenbelasting 2001 9 Artikel 3.120, lid 1 Wet inkomstenbelasting 2001 8
8
Paragraaf 2.3.3
Rente moet drukken
Voor de vraag wie de rente kan aftrekken, moet feitelijk worden vastgesteld tot wiens vermogen de eigenwoningschuld behoort.10 Bij een huwelijk in gemeenschap van goederen verschuift de helft van de schuld naar het vermogen van de echtgenoot.11 Dus de helft van de draagplicht van de schuld gaat over naar de echtgenoot. Bij de in gemeenschap van goederen gehuwde echtgenoten heeft het drukkencriterium van artikel 3.110 Wet IB geen gevolgen. Hier betalen ze uit het gezamenlijke vermogen. Dus in alle gevallen betalen ze ieder de helft van de rente. Bij fiscale partners die buiten gemeenschap van goederen zijn getrouwd of bij samenwoners wordt de rente meestal uit privévermogen betaald. Hierbij maakt het niet uit of de rente drukt of niet. Er doet zich dan een aftrekmoment voor indien een onderlinge verrekening plaatsvindt.12 Er is sprake van een aftrekmoment als de betaler de teveel betaalde rente vordert of verrekent van de niet-betaler. Hierdoor hebben ze hun schulden aan elkaar, onderling geregeld. De situatie verandert als de rente betaald wordt door een derde.
Als twee personen gezamenlijk een huis kopen, zijn zij meestal wederzijds hoofdelijk aansprakelijk of medeschuldenaar voor de totale schuld. Voor ieder is de eigenwoningschuld alleen het deel van de lening dat hij of zij is aangegaan voor de verwerving van de eigen woning.13 Kosten drukken in zijn algemeenheid op diegene voor wiens rekening de kosten komen. Er kunnen zich twee situaties voordoen waardoor er geen sprake is van drukken. Dat is als de kosten met de vrucht verhaald kunnen worden op een ander en de kosten kunnen worden bestreden uit een vanuit de bron bezien onbelaste kostenvergoeding.14
Ingevolge artikel 6:6 lid 1 BW is, indien de lening door meerdere belastingplichtige wordt aangegaan, de hoofdregel dat iedere belastingplichtige voor een gelijk deel van de schuld is verbonden. Maar in de onderlinge verhouding is van belang voor welk gedeelte de schuld de schuldenaar aangaat.15 Hiervoor is artikel 6:10 BW opgenomen en daarin staat dat indien de schuldenaar uit hoofde van zijn hoofdelijke aansprakelijkheid meer voldoet, hij voor het meerdere verhaal kan nemen op de ander. De 10
M.J. Hoogeveen 2012, Inkomstenbelasting en de gevolgen van echtscheiding. Hoofdstuk 6, Tilburg:NDFR 2012, P .14. 11 M.J. Hoogeveen 2012, Inkomstenbelasting en de gevolgen van echtscheiding. Hoofdstuk 6, Tilburg:NDFR 2012, P.14. 12 M.J. Hoogeveen 2012, Inkomstenbelasting en de gevolgen van echtscheiding. Hoofdstuk 6, Tilburg:NDFR 2012, P.15. 13 HR, 10 juni 2010, DGB2010/921, NTFR 2010/1433 14 M.J. Hoogeveen 2012, Inkomstenbelasting en de gevolgen van echtscheiding. Hoofdstuk 6, Tilburg:NDFR 2012, P.14 15 N.C.G. Gubbels, ‘Bij wie is de hypotheekrente aftrekbaar?’, WPNR 2007, P.3.
9
belastingplichtige krijgt ook een wettelijk verhaalsrecht op de ander als die de volledige rente voldoet van een lening die hij met zijn partner (geen fiscaal partner) gezamenlijk is aangegaan en waarvoor ze beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn.16 Hierbij gebeurt het wel eens dat de rentebetaler afziet van zijn verhaalsmogelijkheid. Dit kan komen door bijvoorbeeld persoonlijke omstandigheden tussen de rentebetaler en de schuldenaar. De rente drukt dan niet op de schuldenaar, omdat hij de rente niet heeft betaald. Doordat de rente niet drukt is hier renteaftrek niet mogelijk.17 Dit geldt niet indien het feitelijk onmogelijk is om de rente op de schuldenaar te verhalen.18 In deze situatie heeft de wetgever bepaald dat de rentebetaler de volledige rente kan aftrekken, mits de woning als eigen woning kwalificeert voor de rentebetaler. De vordering is dan oninbaar en drukt het alsnog op de rentebetaler.19
Als het gaat om een onbelaste kostenvergoeding die door een derde wordt vergoed, drukken ze niet op de belastingplichtige.20 Als de werkgever de rente betaalt in vorm van loon, dan drukt de rente wel.21
Paragraaf 2.3.4
Moment van aftrek
Ingevolge artikel 3.147 Wet IB 2001 is bepaald dat de aftrekbare kosten en uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking komen voor aftrek op het tijdstip waarop zij zijn betaald, verrekend, ter beschikking gesteld of rentedragend worden.
Indien een ander de rente betaalt en vruchtvol verhaal op de schuldenaar mogelijk is, is de rente aftrekbaar op het moment dat de schuldenaar de rente vergoedt.22 Het rentedragend worden van de vordering leidt ook tot een aftrekmoment. Een regresvordering wordt op grond van het regresrecht direct rentedragend.23 Hier heeft de Hoge Raad op 11 november 1998, nr. 33 564, BNB 1999/85 beslist dat het in aftrek komende bedrag wordt gesteld op de waarde in het economische verkeer van de ontstane renteschuld.
16
N.C.G. Gubbels, ‘Bij wie is de hypotheekrente aftrekbaar?’, WPNR 2007, P.4 HR, 18 mei 1977, BNB 1977/152 18 N.C.G. Gubbels, ‘Bij wie is de hypotheekrente aftrekbaar?’, WPNR 2007, P.4. 19 HR, 5 november 1980, BNB 1980/337 20 M.J.J.R. van Mourik, ‘Fiscaal gestoei rondom de eigen woning’, WPNR 2007, P.9. 21 HR, 29 juni 1977, BNB 1977/195 22 M.J. Hoogeveen 2012, Inkomstenbelasting en de gevolgen van echtscheiding. Hoofdstuk 6, Tilburg:NDFR 2012, P.19. 23 M.J. Hoogeveen 2012, Inkomstenbelasting en de gevolgen van echtscheiding. Hoofdstuk 6, Tilburg:NDFR 2012, P.20. 17
10
Er is ook een situatie waar de rente niet rentedragend wordt. Dat is de situatie die de Hoge Raad heeft behandeld op 15 november 1995, BNB 1996/38. Hierin was een sporter die bij deelneming prijzengeld kon winnen. Deze werd overgemaakt aan de nationale organisatie. Deze kon hij pas beschikken indien de sporter overlijdt of stopt. Hierover kreeg hij een navorderingsaanslag van het bedrag die hij door deelneming had verdiend, plus de bijgeschreven rente. De Hoge Raad besliste dat deze overeenkomst niet door de belanghebbende werd genoten. Doordat de stichting het bedrag rentedragend had belegd, was de staatssecretaris van mening dat het rentedragend was geworden. Maar de Hoge Raad besliste dat de belanghebbende hier geen beschikkingshandeling had verricht, dus er geen sprake kon zijn van rentedragend worden.
Paragraaf 2.3.5
De echtscheidingsregeling
De echtscheidingsregeling is opgenomen voor de situatie wanneer een van de partners de eigen woning verlaat. Als een van de partners de woning verlaat, gaat voor hem de woning van box 1 naar box 3. Hierdoor kan deze vertrekkende persoon niet meer van de hypotheekrente gebruik maken aangezien de woning hem niet meer als hoofdverblijf ter beschikking staat en dus geen eigen woning meer is. Maar door de regeling blijft de woning in box 1 en kan de vertrekkende partner alsnog gebruik maken van de hypotheekrenteaftrek voor een periode van maximaal twee jaren. De echtscheidingsregeling is opgenomen in artikel 3.111 lid 4 Wet IB. In de eerste zin staat ‘ten hoogste twee jaren‘. Dit is bedoeld om binnen twee jaar de periode te overbruggen tussen de materiële en de formele afwikkeling van de woning.24 De gewezen partner is de ex-partner nadat gehuwden niet meer op hetzelfde adres staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) en een verzoek tot scheiding is ingediend. Onder de gewezen partner wordt mede verstaan de duurzaam gescheiden levende echtgenoot.25 Een toestand van duurzaam gescheiden leven treedt in als ieder een eigen leven leidt als ware men ongehuwd en deze toestand door ten minste een van beiden als bestendig is bedoeld.26 Ze blijven fiscale partners van elkaar totdat ze een echtscheidingsverzoek hebben ingediend.
24
M.J. Hoogeveen 2012, Inkomstenbelasting en de gevolgen van echtscheiding. Hoofdstuk 6, Tilburg:NDFR 2012, P.6. 25 M.J. Hoogeveen 2012, Inkomstenbelasting en de gevolgen van echtscheiding. Hoofdstuk 6, Tilburg:NDFR 2012,P.9. 26 M.J.J.R. van Mourik, ‘Gewezen partnerschap en scheidingsfictie van art 3.111, lid 4 Wet IB 2001’, WPNR 2012, P.1
11
Ook staat er in de laatste zin ‘anders dan tijdelijk als hoofdverblijf‘. Het gaat hier om de direct en volledig voor permanente bewoning ter beschikking staande woning.27 Hiermee wordt bedoeld dat de woning wordt gebruikt om een periode in te wonen. De woning is niet bedoeld om even in te wonen en daarna te verhuizen, maar de datum van vertrekken uit de woning is niet bekend. Als beide echtgenoten de woning verlaten geldt deze fictie niet. De echtscheidingsfictie vangt dus al aan op het moment van duurzaam gescheiden leven.
Paragraaf 2.4 Conclusie
Het partnerschap is van belang door de vrije toerekening van artikel 2.17 lid 7 Wet IB 2001. Door dit artikel zijn sommige inkomstenbestanddelen vrij toerekenbaar tussen partners. De partner wordt meegetrokken in de eigenwoningregeling en hierdoor maakt het niet uit wat de eigendomsverhouding van de woning is. Het eigenwoningforfait moet worden aangegeven bij één van de partners. Deze wordt berekend aan de hand van de WOZ-waarde. Gehuwden die in gemeenschap van goederen zijn getrouwd, zijn voor beiden voor de helft gerechtigd tot de eigen woning.
De schuld die is aangegaan ter verwerving of verbouwing van de eigenwoning is een eigenwoningschuld. De rente die je betaalt voor de eigenwoningschuld hoort bij de aftrekbare kosten. Voor de aftrek is het belangrijk tot wiens vermogen de schuld toebehoort. Bij in gemeenschap van goederen getrouwde echtelieden speelt het drukkencriterium geen rol. De betaling geschiedt ten laste van het gezamenlijke vermogen dus ieder van de echtgenoten is voor de helft gerechtigd tot de renteaftrek. Als bij partners zonder gemeenschap rente uit het privé vermogen wordt voldaan, dan vindt er een aftrekmoment plaats indien er onderlinge verrekening plaatsvindt.
Als een derde de rente betaalt, kunnen er twee situaties ontstaan waardoor er geen sprake is van drukken. Dat is als de kosten met vrucht verhaald kunnen worden op een ander en de kosten kunnen worden bestreden vanuit een bron bezien onbelaste kostenvergoeding. Als de schuldenaar meer voldoet dan zijn aandeel in de schuld, kan hij voor het meerdere verhaal nemen op de ander. Als de rentebetaler afziet van zijn verhaalsmogelijkheid, dan drukt de rente niet en daardoor is rente aftrek niet mogelijk. Dit geldt niet indien het feitelijk onmogelijk is om de rente op de schuldenaar te verhalen. Dan mag de rente wel worden afgetrokken.
27
M.J. Hoogeveen 2012, Inkomstenbelasting en de gevolgen van echtscheiding. Hoofdstuk 6, Tilburg:NDFR 2012, P.9.
12
Hoofdstuk 3
(Echt)scheiding en de eigen woning
Paragraaf 3.1 Inleiding
In het volgende hoofdstuk ga ik dieper in op de gevolgen van echtscheiding. In paragraaf 2 behandel ik de gevolgen van echtscheiding voor in gemeenschap van goederen gehuwde stellen. Vervolgens komen de gehuwden die buiten gemeenschap van goederen zijn getrouwd en de samenwoners. Ik zal hierbij onderscheid maken tussen bepaalde situaties.
Paragraaf 3.2 Gehuwd in gemeenschap van goederen
Gehuwden zijn altijd fiscale partners van elkaar. Als gehuwden uit elkaar gaan ontstaat er eerst een moment van duurzaam gescheiden leven waarin ze nog steeds fiscale partners van elkaar zijn. Als er een echtscheidingsverzoek is ingediend, is de gemeenschap ontbonden en zijn de gehuwden geen fiscale partners meer van elkaar.
De gewezen partner die in de woning blijft, heeft een eigen woning op basis van artikel 3.111 lid 1 Wet IB 2001. De gewezen partner die de woning verlaat heeft op grond van artikel 3.111 lid 4 Wet IB 2001 een fictieve eigen woning. Het eigenwoningforfait wordt berekend over de hele woning en wordt in aanmerking genomen naar de mate van gerechtigheid op grond van artikel 3.115 Wet IB 2001. Ingevolge artikel 3.121 Wet IB 2001 wordt het aandeel van de rentekosten voor elk van hen bepaald door hun aandeel in de schulden die zij zijn aangegaan ter verwerving van de woning en door de periodieke betalingen voor zover die op hen drukken ingevolge artikel 3.121 Wet IB 2001.Voor de verlater is de rente aftrekbaar op grond van artikel 3.120 Wet IB 2001.
Paragraaf 3.2.1
Alimentatie
Alimentatie is een voorziening in het levensonderhoud op grond van een rechtstreeks uit de familierecht voortvloeiende verplichting.28 De verplichtingen vloeien voort uit het echtscheidingsconvenant. De verplichting tot betalen van alimentatie kan al geschieden tijdens het moment van duurzaam gescheiden leven. Alimentatie moet fiscaal worden aangeduid als periodieke verstrekking. Als een alimentatieplichtige uitkering ten titel alimentatie betaalt op de gemeenschappelijke rekening, kan hij 28
M.J.J.R. van Mourik, ‘Belastbare inkomsten uit de eigen woning bij scheiding en eigen woning gerelateerde alimentatie II’, WPNR 2012, P.10
13
gewoon de hele uitkering aftrekken. Degene die de alimentatie ontvangt moet de hele uitkering opgeven en niet de helft.29
Paragraaf 3.2.2
Periode van duurzaam gescheiden leven
De periode van duurzaam gescheiden leven treedt pas in als het duidelijk is dat de relatie voorgoed voorbij is. De echtgenoten kunnen nog langer bij elkaar wonen ondanks dat het duidelijk is dat de relatie voorgoed voorbij is. Dan gebeurt er nog niets. Tijdens het moment van duurzaam gescheiden leven is de vrije toerekening van artikel 2.17 Wet IB 2001 nog van toepassing, omdat hier het fiscale partnerschap niet eindigt. Doordat de fiscale partnerschap hier niet eindigt, kunnen ze gebruik maken van de vrij toerekening van de gemeenschappelijke bestanddelen van artikel 2.17 lid 5 Wet IB. Hierbij maakt het dus niet uit wie de lening is aangegaan en wie de rente betaalt, want de duurzaam gescheiden levende echtgenoten hebben nog de keuze om zelf te bepalen bij wie ze het eigenwoningforfait aangeven en wie de rente mag aftrekken. Ze kunnen er ook voor kiezen om niet gebruik te maken van de vrije toerekening van artikel 2.17 lid 5 Wet IB 2001. Het is belangrijk om te weten dat tijdens de periode van duurzaam gescheiden leven de huwelijksgemeenschap nog bestaat en daardoor drukt de rente nog altijd voor ieder voor de helft.
Als ze niet kiezen voor de vrije toerekening van de gemeenschappelijke bestanddelen dan komen de voordelen toe aan wie ze geniet op basis van artikel 3.115 Wet IB 2001, en de rentekosten aan degene op wie ze drukken ingevolge artikel 3.121 Wet IB 2001. Dit is alleen het geval als de woning nog in de gemeenschap valt. Dus de verdeling heeft nog niet plaatsgevonden. De woning valt hier in de gemeenschap en de voordelen worden genoten op grond van artikel 3.115 Wet IB 2001. Als grondslag wordt artikel 2.17 lid 1 genomen.30 De echtelieden genieten nog steeds de helft van de voordelen. Hierbij maakt het niet uit wie de lening is aangegaan of wie de rente betaalt. De betaling geschiedt tijdens de periode van duurzaam gescheiden leven uit het gezamenlijke vermogen, dus de rente drukt op allebei de echtgenoten. Beiden moeten de helft van de voordelen aangeven en beiden hebben ze voor de helft recht op renteaftrek.
Het eigenwoningforfait wordt eerst berekend over de volle WOZ-waarde en daarna wordt het eigenwoningforfait gesplitst tussen de echtgenoten. Het is hier van belang op wie de rentekosten juridisch 29
M.J.J.R. van Mourik, ‘Belastbare inkomsten uit de eigen woning bij scheiding en eigen woning gerelateerde alimentatie II’, WPNR 2012, P.10 30 M.J.J.R. van Mourik, ‘Belastbare inkomsten uit de eigen woning bij scheiding en eigen woning gerelateerde alimentatie II’, WPNR 2012, P.7.
14
en economisch drukken. De aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning worden voor elk van hen bepaald door hun aandeel in de schulden die zij zijn aangegaan ter verwerving van de woning en door de periodieke betalingen voor zover die op hen drukken. Juridisch drukt de schuld op de gemeenschap, want de gemeenschap draagt de schuld.31.
Paragraaf 3.2.3
Het eigenwoningforfait in de situatie waarin één van beiden in de woning
achterblijft
Degene die de woning verlaat heeft op grond van artikel 3.111 lid 4 Wet IB 2001 een fictieve eigen woning gedurende maximaal 2 jaren. De blijver is de duurzaam gescheiden levende echtgenoot. De periode van 2 jaar vangt al aan tijdens het moment van duurzaam gescheiden leven. Degene die in de woning blijft, heeft een eigen woning op grond van artikel 3.111 lid 1 Wet IB 2001 doordat de woning voor hem/haar als hoofdverblijf ter beschikking staat. Tijdens de periode van duurzaam gescheiden leven eindigt het fiscale partnerschap niet. Door de vrije toerekening van artikel 2.17 lid 5 Wet IB 2001 mogen ze zelf kiezen bij wie ze het eigenwoningforfait aangeven. Als ze hier niet voor kiezen moet ieder de helft van het eigenwoningforfait aangeven doordat de huwelijksgoederengemeenschap nog bestaat. In de situatie dat de verlater alle rente betaald, moet de blijver het woongenot, dat is dus de helft van het eigenwoningforfait, aangeven als alimentatie. Voor de verlater is dit bedrag die als alimentatie is aangemerkt, aftrekbaar als persoonsgebonden aftrekpost.
Paragraaf 3.2.4
Rente aftrek in de situatie waarin een van beiden in de woning achterblijft
Degene die in de woning blijft, heeft een eigen woning jo artikel 3.111 lid 1 Wet IB 2001 omdat de woning als hoofdverblijf ter beschikking staat. Degene die de woning verlaat heeft maximaal 2 jaren een fictieve eigen woning op grond van artikel 3.111 lid 4 Wet IB 2001. Dit zolang de duurzaam gescheiden levende echtgenoot nog in de woning verblijft. Ze zijn hier nog fiscale partners van elkaar en op grond van de huwelijksgoederenregime hebben ze beiden voor de helft recht op renteaftrek. Het maakt tijdens de periode van duurzaam gescheiden leven niet uit wie de rente betaald. Door artikel 2.17 lid 5 Wet IB 2001 kunnen ze zelf kiezen bij wie ze de eigenwoningforfait aangeven en wie de rente mag aftrekken. Als ze ervoor kiezen om niet gebruik te maken van de vrije toerekening van artikel 2.17 lid 5 Wet IB 2001 dan hebben ze in alle gevallen recht op de helft van de renteaftrek. Maar stel dat de verlater alle rente betaalt, kan het zijn dat de rente voor de blijver als alimentatie moet worden aangegeven. Dan moet de 31
M.J.J.R. van Mourik, ‘Belastbare inkomsten uit de eigen woning bij scheiding en eigen woning gerelateerde alimentatie II’, WPNR 2012, P.8.
15
blijver de ontvangen alimentatie aangeven in box 1 en kan de verlater ditzelfde bedrag aftrekken als persoonsgebonden aftrek ingevolge artikel 6.3 lid 1 Wet IB 2001. Het moet dan wel om een alimentatie gaan. Er zijn gevallen waar het geen alimentatie kan zijn. Dit is als bijvoorbeeld de blijver een hoger inkomen heeft dan de verlater of als de verlater de rente aan de bank betaalt en daardoor de blijver bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap een schuld aan de verlater krijgt. Er is ook geen sprake van alimentatie voor zover de blijver een vergoeding moet betalen aan de verlater voor het gebruik van zijn deel van de woning.32
Paragraaf 3.2.5
Indiening echtscheidingsverzoek
De huwelijksgemeenschap wordt ontbonden op het moment dat het echtscheidingsverzoek is ingediend. Ze zijn geen fiscale partners meer als er niet wordt gekozen voor het voljaarspartnerschap van artikel 2.17 lid 7 Wet IB 2001. Na de ontbinding zijn de goederen eigen goederen en de schulden eigen schulden. Op dit moment als de rente wordt vergoed, wordt het uit het privé vermogen vergoed. Rente blijft voor ieder voor de helft drukken en is aftrekbaar op het moment dat het wordt verrekend, betaald of rentedragend wordt.33 Als voor het tijdstip van de ontbinding afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de woning zoals een afspraak met opschortende voorwaarde van ontbinding, dan krijgt één van de gewezen partners de volledige economisch eigendom en draagt hij de kosten en lasten van de woning. Ook geniet hij alle voordelen toerekening op basis van 2.17 lid 1.34 Hierdoor is de woning niet meer in de gemeenschap. Degene die de woning krijgt, is de economische eigenaar van de gehele woning en draagt de volle eigenwoningschuld. Alle rente is dan bij hem aftrekbaar. Als de schuld meer bedraagt dan de woning zelf, ontstaat er een restschuld. Hierdoor is de rente niet aftrekbaar.35
De volgende twee situaties ga ik uitwerken om een beter beeld te krijgen wie de rente mag aftrekken. Gevolgd door een uitspraak van de Hoge Raad.
32
M.J. Hoogeveen 2012, Inkomstenbelasting en de gevolgen van echtscheiding. Hoofdstuk 6, Tilburg:NDFR 2012, P. 22 33 M.J. Hoogeveen 2012, Inkomstenbelasting en de gevolgen van echtscheiding. Hoofdstuk 6, Tilburg:NDFR 2012, P. 23 34 M.J.J.R. van Mourik, ‘Belastbare inkomsten uit de eigen woning bij scheiding en eigen woning gerelateerde alimentatie II’, WPNR 2012, P.7. 35 M.J.J.R. van Mourik, ‘Belastbare inkomsten uit de eigen woning bij scheiding en eigen woning gerelateerde alimentatie II’, WPNR 2012, P.10
16
Paragraaf 3.2.6 Blijver betaalt alle rente
Op het moment dat het echtscheidingsverzoek is ingediend, eindigt het fiscale partnerschap als ze niet kiezen voor de voljaarspartnerschap van artikel 2.17 lid 7 Wet IB 2001. Door te kiezen voor het voljaarspartnerschap zijn ze gedurende dat kalenderjaar nog fiscale partners van elkaar en dan is de situatie hetzelfde als tijdens de periode van duurzaam gescheiden leven. Op het moment dat de verlater de woning verlaat en zich uitschrijft uit de GBA wordt de situatie anders. Voor de blijver is de woning een eigen woning op grond van artikel 3.111 lid 1 Wet IB 2001. Doordat de woning nog in de gemeenschap is, is de blijver voor de helft eigenaar van de woning. De blijver moet de helft van het eigenwoningforfait aangeven en mag hij de helft van de rente aftrekken. Dus voor de overige helft die hij aan rente heeft betaald, mag hij niet aftrekken. Voor die helft heeft de blijver een verhaalsrecht op de verlater. De betaalde rente kan in deze situatie ook worden gezien als vergoeding voor het woongenot, omdat de blijver gerechtigd is tot de helft van de woning en de helft van de schuld draagt. Die helft die hij teveel aan rente betaald, kan dan worden gezien als huurbetaling voor de woning.
Voor de verlater is de woning een eigen woning op grond van artikel 3.111 lid 4 Wet IB 2001. De blijver is in dit geval de gewezen partner. De verlater is voor de helft eigenaar van de woning en moet dus voor de helft het eigenwoningforfait aangeven. Maar de verlater heeft geen recht op de helft van de rente aftrek, omdat deze niet drukt op hem/haar. Als de verlater het bedrag verrekent of betaalt, heeft ze wel recht op renteaftrek. Verrekenen kan door middel van huurbetaling aan de verlater. De woning is maar voor de helft eigendom van de blijver. Doordat de blijver huur betaalt aan de verlater, kan de verlater dit verrekenen met de renteaftrek.
Paragraaf 3.2.7 Verlater betaalt alle rente
Voor de blijver is de woning een eigen woning op grond van artikel 3.111 lid 1 Wet IB 2001. De woning fungeert als hoofdverblijf. De huwelijksgoederengemeenschap is nog niet verdeeld, dus de blijver is voor de helft eigenaar van de woning. De blijver moet voor de helft het eigenwoningforfait aangeven op basis van artikel 3.115 Wet IB 2001. De blijver betaalt geen rente dus de rente is niet aftrekbaar omdat het niet drukt op de blijver. De rente is voor de blijver pas aftrekbaar als hij/zij deze betaalt of verrekent.
Voor de verlater is de woning een eigen woning op grond van artikel 3.111 lid 4 Wet IB 2001. De blijver is in dit geval de gewezen partner. Omdat ook hier de woning nog in de gemeenschap valt, is de verlater voor de helft eigenaar van de woning. De verlater moet de helft van het eigenwoningforfait aangeven op 17
grond van artikel 3.115 Wet IB 2001. Maar de verlater mag hier ook maar de helft van de rente aftrekken omdat hij maar voor de helft van de woning de eigenaar is. Voor de andere helft krijgt de verlater een verhaalsrecht op de blijver.
Als de verlater de rentelasten van de blijver rechtstreeks aan de bank betaalt maar meer betaalt aan rente dan zijn aandeel in de schuld dan kan het zijn dat de teveel betaalde rente wordt gezien als alimentatiebetaling. Dit is wanneer afgesproken is dat de blijver de rente niet hoeft te betalen. De verlater betaalt dan de alimentatie aan de blijver en die voldoet de rente aan de bank. Op deze manier kan de verlater de volledige rente in aftrek nemen. De helft op grond van de gerechtigdheid voor de renteaftrek door de eigenwoningregeling, en de andere helft aftrekken als persoonsgebonden aftrekpost; artikel 6.3, tweede lid Wet IB 2001.
Als er geen afspraken zijn gemaakt, is de verlater gehouden de helft van de schuld voor zijn rekening te nemen. Over de rente die hij/zij dan te veel betaalt, krijgt de verlater een regresvordering op de blijver. Deze drukt niet op de verlater en is dus niet aftrekbaar. De blijver betaalt in deze situatie ook niks, dus ook de blijver heeft geen recht op renteaftrek. Pas als deze regresvordering wordt voldaan, verrekend of rentedragend wordt, is renteaftrek mogelijk. Anders gaat deze helft van de renteaftrek verloren.
Als de echtgenoten afspreken dat bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap de betaler de woning kan overnemen tegen de huidige waarde en daarom alle rente betaalt, wordt dit gezien als verkrijging economisch belang van de woning door de betaler. Alle kosten en lasten zijn dan voor de betaler en doordat hij/zij het economisch belang van de woning heeft, is de volledige rente aftrekbaar bij de betaler.
Het is geen alimentatie als het geen persoonlijke verplichting is en de betaling niet voortvloeide uit een verplichting.36 Het is ook geen alimentatie als er bij het echtscheidingsconvenant anders is bepaald. Rente is niet bij de betaler aftrekbaar als hij het kan verhalen op de ander. Dit geldt in alle situaties waar sprake is van alimentatie.
36
HR, 7 mei 2009 , NTFR 2009/1111
18
Paragraaf 3.2.8
HR, 29 maart 2012, V-N 2012/32.14
X en Y hebben gezamenlijk een eigen woning en vanaf 1 november 2003 wonen zij gescheiden. Y blijft in de woning wonen en op 8 september 2006 krijgt Y definitief de woning toegedeeld. De vraag is of Y in de jaren 2004 en 2005 het gehele betaalde bedrag aan rente mag aftrekken of slechts de helft ervan.
Ze wonen in een woning waarvan ze gemeenschappelijk eigenaar zijn. Vanaf 1 november 2003 is Y gerechtigd tot het gebruik van de woning. Ze betaalt hier de hele rente. De echtscheidingsbeschikking is op 29 juni 2004 en per 3 december 2004 komt er een einde aan de huwelijksgemeenschap. Er is een ontbonden gemeenschap ontstaan waarbij Y en X beiden in gelijke mate gerechtigd zijn. Ingevolge artikel 3.111 lid 1, onderdeel a Wet IB 2001 is voor de woning voor de helft als eigen woning aan te merken bij Y.
Overweging van het hof was dat bij de toedeling van de woning op 8 september 2006 is uitgegaan van de waarde van de woning per 1 november 2006. Deze wordt ondersteund doordat in de akte van levering ook voor de omvang van de hypotheekschuld is uitgegaan van de stand op 1 november 2003. Y heeft ook gemotiveerd dat alle kosten en lasten vanaf 1 november 2003 voor haar rekening zijn gekomen. De feitelijke situatie is per 1 november 2003 tot stand gekomen, dat in de akte van levering is vastgesteld. Het risico en waardeverandering van de eigen woning kwamen vanaf 1 november 2003 geheel voor rekening van Y. Het volledige woongenot en alle kosten en lasten kwamen eveneens voor haar rekening. Y heeft onder deze omstandigheden de economisch eigendom in de zin van artikel 3.111 Wet IB 2001. De volledige bedrag van de hypotheekschuld is aan te merken als eigenwoningschuld voor Y. Y heeft hierdoor recht op de volledige hypotheekrenteaftrek.
Hof Amsterdam oordeelt dat Y het volledige bedrag van de door haar betaalde hypotheekrente mag aftrekken. De waardeverandering van de woning gaat haar per 1 november 2003 aan. Daarmee heeft zij de economisch eigendom van de woning verkregen. Het volledige bedrag van de schuld is aan te merken als eigenwoningschuld. Y heeft recht op aftrek over het volledige bedrag die zij heeft betaald aan hypotheekrente.
Paragraaf 3.3 Samenwoners en gehuwden buiten gemeenschap van goederen
Echtelieden kunnen er ook voor kiezen om buiten gemeenschap van goederen te trouwen. Bij een huwelijk buiten gemeenschap van goederen zijn er geen gemeenschappelijke bezittingen, tenzij ze bij de 19
huwelijkse voorwaarden hebben gekozen om het bestandsdeel wel binnen de gemeenschap te houden. Als dit zo is, wordt dit hetzelfde behandeld als in gemeenschap van goederen gehuwde echtelieden. Eigendomsverhouding speelt bij gehuwden buiten gemeenschap van goederen en bij samenwoners een belangrijke rol. Als de echtgenoten gezamenlijk de eigendom hebben van de woning, zijn de fiscale gevolgen hetzelfde als bij echtgenoten die gehuwd zijn in gemeenschap van goederen.37 Dit is anders wanneer de woning niet in de huwelijksgoederen gemeenschap valt. Dan is de eigen woning eigendom van één van de gewezen partners.
Paragraaf 3.3.1
Toerekening voordelen en de rente aftrek
De voordelen uit de eigen woning worden in aanmerking genomen naar de mate waarin elk van de gewezen partner op grond van artikel 3.111 lid 1 wet in 2001 tot de woning is gerechtigd. Dus als de eigendomsverhouding 50/50 is, dan genieten ze beiden voor de helft de voordelen. Als de verhouding 70/30 is dan genieten ze ook voor 70/30 de voordelen van de eigen woning. Na de verdeling van de woning is degene die de woning verkrijgt vanaf dat moment economisch eigenaar van de gehele woning.38 De toerekening geschiedt vanaf dat moment op basis van artikel 2.17 lid 1.
Voordelen worden genoten door de eigenaar van de woning. Iemand is economisch eigenaar als hij belang heeft bij de positieve en negatieve waardeontwikkeling van de woning, het risico van tenietgaan loopt en de kosten en lasten van de woning draagt.39 Als de gewezen partner van de eigenaar de volledige economische eigendom draagt, kan de eigenaar geen voordelen meer genieten. Als ze beiden economisch eigenaar zijn waarvan een van beiden eigenaar is, is sprake van een economisch gemeenschap en de toerekening geschiedt dan door artikel 3.115 Wet IB 2001.
Bij de aftrek van rente is van belang of de rente drukt in juridische zin en in economische zin. In juridische zin drukt de rente op degene die de schuld draagt en tot wiens vermogen de schuld toebehoort. Als ze beiden eigenaar zijn dan drukt het op beiden in juridische zin. Als één van de samenwoners eigenaar is, dan drukt het in juridische zin op de eigenaar. Als de niet-eigenaar de rente betaalt, heeft hij
37
M.J. Hoogeveen 2012, Inkomstenbelasting en de gevolgen van echtscheiding. Hoofdstuk 6, Tilburg:NDFR 2012, P. 31 38 M.J.J.R. van Mourik, ‘Belastbare inkomsten uit eigen woning bij scheiding en eigen woning gerelateerde alimentatie II’, WPNR 2012, P. 16 39 M.J.J.R. van Mourik, ‘Belastbare inkomsten uit eigen woning bij scheiding en eigen woning gerelateerde alimentatie II’, WPNR 2012, P. 2
20
een wettelijk verhaalsrecht op de ander.40 Als de eigenaar deze voldoet, kan hij de rente in aftrek brengen. De eigen woning valt bij samenwoners in het privé vermogen. Dit is ook het geval bij buiten gemeenschap getrouwde echtelieden.
Paragraaf 3.3.2
De woning is van de man, hij verlaat de woning en betaalt alle rente
Tijdens de periode van duurzaam levende echtgenoten die buiten gemeenschap van goederen zijn gehuwd, eindigt het partnerschap niet. De vrouw heeft een eigen woning op grond van artikel 3.111 lid 1 Wet IB 2001. De woning is eigendom van de man, hierdoor is de woning voor de vrouw een eigen woning op grond van artikel 3.111 lid 1a Wet IB 2001. Maar omdat de man de eigendom van de woning heeft, hoeft de vrouw geen eigenwoningforfait aan te geven. Ze betaalt hier ook geen rente, dus kan ze hier de rente niet aftrekken. Voor de man is de woning een eigen woning op grond van artikel 3.111 lid 4 Wet IB 2001. De vrouw is hier de gewezen partner van de man en de vrouw woont nog in de woning. De man is hier zowel juridisch als economisch de volledige eigenaar van de woning. Hij moet hier het hele eigenwoningforfait aangeven, maar heeft ook recht op de gehele renteaftrek.
Als samenwoners niet meer op hetzelfde adres staan ingeschreven en het samenlevingscontract hebben ontbonden, zijn ze geen fiscale partners meer van elkaar. Bij gehuwden buiten gemeenschap van goederen is dit wanneer ze niet meer op hetzelfde adres staan ingeschreven en het echtscheidingsverzoek is ingediend. Voor de man is de woning een eigen woning op grond van artikel 3.111 lid 4 Wet IB 2001. De vrouw die woont nog in de woning dus staat de woning voor de vrouw anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking. Nog steeds is de man de volledige eigenaar van de eigen woning. Hij moet de eigenwoningforfait aangeven en mag de rente volledig aftrekken. Voor de vrouw is de woning niet meer een eigen woning. Ze voldoet niet meer aan de eisen van artikel 3.111 lid 1 Wet IB 2001. Ze hoeft ook geen eigenwoningforfait aan te geven en ze kan ook geen rente aftrekken.
Paragraaf 3.3.3
De woning is van de man, hij blijft in de woning wonen en betaalt alle rente
Tijdens de periode van duurzaam gescheiden leven is de woning voor de man een eigen woning op grond van artikel 3.111 lid 1 Wet IB 2001. De woning is zijn hoofdverblijf. Hij is hier juridisch en economisch de volledige eigenaar van de woning. Hij moet de hele eigenwoningforfait aangeven en mag alle rente aftrekken. Voor de vrouw is het een woning op grond van artikel 3.111 lid 4 Wet IB 2001. Zij is hier de 40
M.J.J.R. van Mourik, ‘Belastbare inkomsten uit eigen woning bij scheiding en eigen woning gerelateerde alimentatie II’, WPNR 2012, P. 3
21
duurzaam gescheiden levende echtgenoot. De woning is eigendom van de man dus ze hoeft geen eigenwoningforfait aan te geven. Ook betaalt ze geen rente dus mag ze ook geen rente aftrekken.
Als samenwoners niet meer op hetzelfde adres staan ingeschreven en het samenlevingscontract hebben ontbonden, zijn ze geen fiscale partners meer van elkaar. Bij gehuwden buiten gemeenschap van goederen is dit wanneer ze niet meer op hetzelfde adres staan ingeschreven en het echtscheidingsverzoek is ingediend. Voor de man is de woning een eigen woning op grond van artikel 3.111 lid 1 Wet IB 2001. Hij is de eigenaar van de woning. Hij moet op grond van artikel 3.115 Wet IB 2001 de hele eigenwoningforfait aangeven. De man betaalt hier alle rente. Hierdoor mag hij ook alle rente aftrekken op grond van artikel 3.121 Wet IB 2001. Voor de vrouw is de man de gewezen partner, dus is de woning een eigen woning op grond van artikel 3.111 lid 4 Wet IB 2001. Ze hoeft geen eigenwoningforfait aan te geven. Ze betaalt ook geen rente dus is renteaftrek voor haar niet mogelijk.
Paragraaf 3.3.4
De woning is van de man, hij verlaat de woning en de vrouw betaalt alle rente
Tijdens de periode van duurzaam gescheiden leven, eindigt het partnerschap niet. De blijver heeft op grond van artikel 3.111 lid 1 Wet IB 2001 een eigen woning. De verlater voldoet aan de eisen van artikel 3.111 lid 1 Wet IB dus dan geldt dit ook voor de blijver. De woning is eigendom van de verlater. De blijver hoeft hierdoor geen eigenwoningforfait aan te geven. Zij heeft hierdoor ook geen recht op renteaftrek, maar ze krijgt wel een wettelijk verhaalsrecht op de man. Als de man aan deze voldoet dan mag hij wel de rente aftrekken.
De man heeft een eigen woning op grond van artikel 3.111 lid 4 Wet IB 2001. De vrouw is de duurzaam gescheiden levende echtgenoot. De man heeft de hele eigendom van de woning en moet hierdoor het hele eigenwoningforfait aangeven. In deze situatie drukt de rente niet op hem omdat hij dit niet heeft betaald. Hij mag dan ook geen rente aftrekken.
Als de vrouw alimentatie aan de man betaald, wordt het op deze manier verrekend met de rente. Kosten drukken dan op de man en hierdoor is de rente ook volledig aftrekbaar bij de man. Verrekenen kan ook door huurbetaling door de vrouw aan de man. De rente die de vrouw betaald, wordt dan gezien als huurbetaling. De kosten drukken dan weer op de man en is de rente weer volledig aftrekbaar.
Als samenwoners niet meer op hetzelfde adres staan ingeschreven en het samenlevingscontract hebben ontbonden, zijn ze geen fiscale partners meer van elkaar. Bij gehuwden buiten gemeenschap van goederen 22
is dit wanneer ze niet meer op hetzelfde adres staan ingeschreven en het echtscheidingsverzoek is ingediend. Voor de man is de woning een eigen woning op grond van artikel 3.111 lid 4 Wet IB 2001. De vrouw die in de woning blijft wonen is de gewezen partner van hem. Hij heeft de volledige eigendom van de woning dus moet hij ook de hele eigenwoningforfait aangeven. Hij betaalt hier ook geen rente dus de betaling drukt niet op hem. Hij mag hier dus geen rente aftrekken. Dit kan pas als hij de rente terugbetaald aan de vrouw. De vrouw heeft een wettelijk verhaalsrecht op de man. Door middel van verrekening kan de rente die de vrouw betaalt toch drukken op de man. Dit is als hij de rente die de vrouw betaalt, verrekent met de huur die de vrouw aan hem moet betalen. Ook kan hij de rente hier verrekenen met de alimentatie die de vrouw aan de man moet betalen.
Voor de vrouw is de woning geen eigen woning meer. Ze voldoet niet meer aan de eisen van artikel 3.111 Wet IB 2001. Ze krijgt wel een verhaalsrecht op de man voor de rente die ze betaalt heeft. Ze hoeft geen eigenwoningforfait aan te geven en heeft ook geen recht op renteaftrek omdat ze hier geen eigen woning meer heeft.
Paragraaf 3.3.5
De woning is van de man, hij blijft in de woning wonen en de vrouw betaalt alle
rente
De duurzaam levende echtgenoten zijn hier nog partner van elkaar. De man die in de woning blijft wonen, heeft een eigen woning op grond van artikel 3.111 lid 1 Wet IB. De woning staat voor hem als hoofdverblijf ter beschikking. Hij heeft ook de volledige eigendom en moet hierdoor de hele eigenwoningforfait aangeven. Maar hij mag geen rente aftrekken, omdat de rente niet op hem drukt. Immers de vrouw betaalt alle rente. Pas als hij deze verrekent of betaalt drukt de rente op hem . Dan mag hij wel gebruik maken van de renteaftrek. Verrekening kan geschieden door alimentatie betalen van de vrouw aan de man. De man betaalt deze dan als rentevergoeding aan de vrouw. De rente drukt dan wel op hem en hij mag gebruik maken van de renteaftrek.
De vrouw heeft een eigen woning op grond van artikel 3.111 lid 4 Wet IB 2001. De man is de duurzaam gescheiden levende echtgenoot en hij woont nog steeds in de woning. Doordat ze geen eigendom heeft, hoeft ze ook geen eigenwoningforfait aan te geven. Ze heeft ook geen recht op renteaftrek, omdat ze niet de eigendom heeft van de woning. Ze krijgt wel een verhaalsrecht op de man.
Als samenwoners niet meer op hetzelfde adres staan ingeschreven en het samenlevingscontract hebben ontbonden, zijn ze geen fiscale partners meer van elkaar. Bij gehuwden buiten gemeenschap van goederen 23
is dit wanneer ze niet meer op hetzelfde adres staan ingeschreven en het echtscheidingsverzoek is ingediend. De woning is voor de man een eigen woning op grond van artikel 3.111 lid 1 Wet IB 2001. De woning is nog steeds het hoofdverblijf van de man. Hij heeft de volledige eigendom en hierdoor moet hij ook de hele eigenwoningforfait aangeven. De man heeft geen recht op renteaftrek omdat hij in deze situatie de rente niet betaalt. Pas als hij de rente terugbetaald aan de vrouw, mag hij rente aftrekken. Ook hier kan er onderling verrekend worden door alimentatiebetaling door de vrouw aan de man. Deze alimentatiebetaling kan de man dan aangeven als betaling van de rente. Hierdoor heeft hij recht op de volledige rente aftrek.
Voor de vrouw is de woning een eigen woning op basis van artikel 3.111 lid 4 Wet IB 2001.De man die in de woning woont, is haar gewezen partner. Ze hoeft geen eigenwoningforfait aan te geven omdat de woning niet van haar is. Ze heeft hierdoor ook geen recht op renteaftrek.
24
Hoofdstuk 4
Paragraaf 4.1
Conclusie
Conclusie
‘ Wat is de invloed van (echt)scheiding op de hypotheekrenteaftrek?’
Het partnerbegrip is van groot belang doordat fiscale partners bepaalde gemeenschappelijke vermogensbestanddelen vrij kunnen toedelen. Hierdoor maakt het niet uit wie de lening is aangegaan of de rente heeft betaald. Fiscale partners hebben zelf de keuze wie het eigenwoningforfait moet aangeven en bij wie de rente wordt afgetrokken. De in gemeenschap van goederen gehuwde echtelieden zijn beiden voor de helft gerechtigd tot de woning. Ze hebben ieders voor de helft recht op renteaftrek. Degene die in de woning achterblijft, kan de helft aftrekken als hypotheekrenteaftrek maar is verplicht de andere helft op te geven als eigenwoningforfait. De verlater heeft een fictieve eigen woning en mag zijn helft maximaal twee jaar aftrekken als hypotheekrenteaftrek. Hij moet wel de andere helft als eigenwoningforfait aangeven.
Tijdens de periode van duurzaam gescheiden leven eindigt het partnerschap niet. Die eindigt pas als er een verzoek tot echtscheiding is ingediend. De woning valt tijdens een huwelijk in gemeenschap van goederen in de gemeenschap. Ook tijdens de periode van duurzaam leven bestaat de huwelijksgemeenschap nog. Dus de rente drukt ieder voor de helft. Als één van beiden in de woning achterblijft en de verlater betaalt alle rente dan moet de blijver het woongenot aangeven als alimentatie. Omdat ze voor de helft gerechtigd zijn tot de eigen woning is dit de helft van de eigenwoningforfait. Bij de verlater is deze alimentatie aftrekbaar als persoonsgebonden aftrek. De betaalde rente moet ook voor de helft worden aangegeven als alimentatie en bij de verlater is dit weer aftrekbaar als persoonsgebonden aftrek.
Na de indiening van het echtscheidingsverzoek is de huwelijksgemeenschap ontbonden. De echtgenoten zijn dan geen fiscale partners meer als ze niet kiezen voor het voljaarspartnerschap van artikel 2.17 lid 7 Wet IB 2001. Rente wordt vanaf dat moment uit het privé vermogen vergoed. Ze zijn nog steeds allebei voor de helft gerechtigd tot de eigen woning. Ze moeten allebei de helft van het eigenwoningforfait aangeven. Ze kunnen allebei de helft van de rente aftrekken als wordt voldaan aan het drukkencriterium. Als de woning wordt verkregen door één van de echtgenoten, dan is vanaf dat moment de echtgenoot die de woning verkrijgt de economische eigenaar van de hele woning. Deze draagt dan de volledige eigenwoningschuld. De rente is ook bij diegene aftrekbaar. Als de blijver meer betaalt dan zijn aandeel, 25
krijgt hij een verhaalrecht op de verlater. De teveel betaalde rente kan ook als vergoeding van het woongenot worden aangemerkt. De blijver is immers voor de helft gerechtigd tot de eigen woning en de teveel betaalde rente kan dan gezien worden als huurbetaling. De verlater kan dit dan verrekenen met de renteaftrek. Als de verlater teveel rente betaalt dan zijn aandeel, krijgt de verlater een verhaalsrecht op de blijver. In deze situatie is van belang wat voor afspraken er onderling zijn gemaakt. Als de blijver de rente niet hoeft te betalen, wordt dit gezien als alimentatiebetaling van de verlater aan de blijver. De verlater heeft dan recht op de volledige renteaftrek. Als er geen afspraken zijn gemaakt, krijgt de verlater over de teveel betaalde rente een regresvordering op de blijver. Als deze wordt voldaan,verrekend of rentedragend wordt, is renteaftrek mogelijk.
Bij buiten gemeenschap van goederen gehuwde echtelieden en samenwoners valt de woning in het privé vermogen. Tenzij bij de huwelijkse voorwaarden anders is bepaald. Bij ongehuwd samenwonenden en gehuwden buiten gemeenschap van goederen is het belangrijk wie de eigenaar van de woning is. Als de blijver de eigenaar is dan is het voor de blijver een eigen woning op grond van het eigendomsrecht. Hierdoor heeft de blijver de hele eigenwoningforfait en kan de gehele rente in aftrek brengen.
Bij de aftrek van rente is van belang of de rente drukt in juridische zin en in economische zin. In juridische zin drukt de rente op degene die de schuld draagt en tot wiens vermogen de schuld toebehoort. Als ze beiden eigenaar zijn dan drukt het op beiden in juridische zin. Als één van de samenwoners eigenaar is, dan drukt het in juridische zin op de eigenaar. Als de niet-eigenaar de rente betaalt, heeft hij een wettelijk verhaalsrecht op de ander.41 Als de eigenaar deze betaalt of verrekent, kan hij de rente in aftrek brengen.
Paragraaf 4.2 Aanbeveling
De echtscheidingsregeling van artikel 3.111 lid 4 Wet IB 2001 geldt gedurende twee jaren. Die begint al te lopen tijdens de periode van duurzaam gescheiden leven. Ik vind dat deze fictie alleen moet gelden tijdens de periode van duurzaam gescheiden leven en dat bij de ontbinding van de huwelijk ook de verdeling van de woning moet geschieden. Op deze manier weten we direct wie de volle eigendom van de woning krijgt en wie vanaf dat moment de economische eigenaar van de woning is. De eigenaar heeft dan vanaf dat moment de volledige eigendom en moet dan de eigenwoningforfait aangeven. Deze mag dan de
41
M.J.J.R. van Mourik, ‘Belastbare inkomsten uit eigen woning bij scheiding en eigen woning gerelateerde alimentatie II’, WPNR 2012, P. 3
26
rente aftrekken zolang het maar drukt op de eigenaar. Op deze manier vermijdt je onduidelijke afspraken tussen echtgenoten. Zodat je 100% zekerheid hebt op rente aftrek.
Bij buiten gemeenschap van goederen gehuwde echtgenoten en ongehuwd samenwoners is het mij opgevallen dat de niet-eigenaar nooit rente in aftrek kan nemen, omdat de niet-eigenaar niet de eigendom van de woning heeft, terwijl hij in sommige situaties deze wel betaalt. De eigenaar moet dan alsnog de hele eigenwoningforfait aan geven en heeft recht op de volledige rente aftrek als hij maar deze aan de niet-eigenaar betaalt of verrekent. Ik vind in deze situatie dat als de niet eigenaar in de woning blijft wonen en de rente betaalt, deze verplicht moet worden verrekend als huurbetaling. Zodat hier direct aan de verhaalsrecht wordt voldaan en aan de alimentatie niet wordt toegekomen.
Hierdoor schep je twee duidelijke regels voor het recht op hypotheekrenteaftrek bij een echtscheiding.
27
Literatuurlijst Mw. Mr. N.C.G. Gubbels, ‘Bij wie is de hypotheekrente aftrekbaar?’, WPNR 2007, 6702 Drs. M.J.J.R. van Mourik, ‘Fiscaal gestoei rondom de eigen woning’, WPNR 2007, 6702 Drs. M.J.J.R. van Mourik, ‘Belastbare inkomsten uit eigen woning bij scheiding en eigenwoning gerelateerde alimentatie II’, WPNR 2012, 6953 Drs. M.J.J.R. van Mourik, ‘Gewezen partnerschap en scheidingsfictie van art 3.111, lid 4 Wet IB 2001’, WPNR 2012, 6953 Mr. T.C. Hoogwout, ‘Echtscheiding en de eigen woning’, EB 2007, 56 Mr. A. Roelvink-Verhoeff, ‘Fiscaal partnerschap, de eigen woning en alimentatie in 2012’, EB 2012, 52 Mr. F. van den Barselaar, ‘De eigen woning bij echtscheiding: een praktische handleiding’, EB 2005, 60 Drs. R.M. Kavelaars-Niekoop, ‘Hoofdstuk 4 Eigen woning’, NDFR 2012, 15-02 Minister Wonen en Rijksdienst en Staatssecretaris van Financiën, ‘ Eerste kamer neemt wetsvoorstel ‘Herziening fiscale behandeling eigen woning’ aan’, NTFR 2012, nr.33 405 Mr. A.J.M. Arends, ‘Nieuw huwelijksvermogensrecht en eigenwoningregeling’, NTFRB 2012, 29 M.J. Hoogeveen, Inkomstenbelasting en de gevolgen van echtscheiding. Hoofdstuk 6 Scheiding en de eigen woning, Tilburg: NDFR 2012. Prof. Dr. A.C. Rijkers, ‘Echtscheiding en de eigen woning’, NDFR Tribuut 2006, 04 Kamerstukken II 2010/11, 32 505, nr. 17
28
Jurisprudentie HR 7 mei 2009, NTFR 2009/1111 HR 7 juli 2011, NTFR 2011/2033 HR 24 december 1957, BNB 1958/84 HR 10 juni 2010, DGB 2010/921, NTFR 2010/1433 HR 18 mei 1977, BNB 1977/152 HR 29 juni 1977, BNB 1977/195 HR 6 maart 1991, BNB 1991/146 HR 8 juni 1994, BNB 1994/23 HR 15 november 2000, BNB 2001/31 HR 29 maart 2012, V-N 2012/32.14 HR 15 november 1995, BNB 1996/38 HR 5 november 1980, BNB 1980/337
29