azul 2
international literary magazine
azul 2 — international literary magazine january 2012
1
azul
january 2012 – number 2
Second coming azul will be published twice a year and is available for free from Azul Press. Apply via e-mail:
[email protected] azul publishes poetry and prose, but in the future also expects to include criticism and essays. Every issue of azul will include one or more portfolios of art and/or photography.
Have a wonderful New Year! Met groot genoegen presenteert Azul Press het tweede nummer van azul — het nieuwe, internationale, literaire E-zine. azul zal twee keer per jaar verschijnen en is gratis verkrijgbaar bij Azul Press. Meld u aan via een e-mail:
[email protected] azul publiceert poëzie en proza, maar verwacht in de toekomst ook kritieken en essays op te nemen. azul neemt in iedere aflevering een of meerdere portfolio’s op met beeldende kunst en/of fotografie.
2
Colophon
Editors Hennie Jetzes
, Hans van de Waarsenburg Design Edwin Smet Photography Alberto Darszon, Hennie Jetzes, Riët Amesz (cover) ISBN 978-94-90687-32-8 All other information www.azulpress.com
Table of Contents Franco Loi > page 4 Thomas Krüger > page 8 Amir Or > page 12 Joachim Sartorius > page 16 Henk van Kerkwijk > page 20 Rudolf Geel > page 24 Ineke Holzhaus > page 28 Emile Hollman > page 32 Adam Wiedewitsch > page 36 Ad van Iterson > page 40 Ilya Kaminsky > page 44 Jaroslaw Mikolajewski > page 48 Edwin Smet > page 54 Peter Smit > page 62 Todd Swift > page 66 Contributors > page 70 Publications > page 74 azul 2 — international literary magazine january 2012
3
Franco Loi Italy
4
O ja, van de vrouwen, de liefde, van al die geheimen van ze, houd ik.. Naar ze luisteren, ze aanraken, tegen ze praten.. Ik houd van dat zachte slapen in hun armen, hun handen voelen.. en er dan van dromen.. Ja, ik houd van de vrouwen, van hun hart, dat breekbare dat lijkt te ademen, de schaduw, de koele lippen.. Ik houd zelfs van het niets dat je overhoudt als ze je omhelzen en dan ver van zich stoten.
azul 2 — international literary magazine january 2012
5
Heeft de liefde een naam? Een naam is als een spiegel, die een reflectie is van jou en van je blik. Of als een droom die alle mannen kennen terwijl ze nooit begrijpen wat erachter schuilt? Of zoals jij, een hemel die zich spiegelt met talloze sterren maar slechts één gedachte, en ieder licht is in jouw lijf weerspiegeld maar in je hart vergeet je ze allemaal. Dus geen woord over gevoel, zingen we in de wind, dat dit vergrote spiegelbeeld het diepste wezen is.
6
Het was de nacht die ons droeg in haar schoot, in de verre stad die achter ons lag en het water dat zich verloor tussen de huizen, de mensen die wild lachten in het voorbijgaan.. Maar zij was het, de nacht, die ons meedroeg door de straten, in de schoonheid van het gaan.. En ik, en jij, in de vergetelheid van het samenzijn, vergaten ook de schaduw en de nacht.
From: Alice (1996) Translated by Willem van Toorn
azul 2 — international literary magazine january 2012
7
Thomas Krüger Germany
8
Aus: Sonette an Donald Duck V
Gräser, niedergedrückt, wovon auch immer. Weizenfelder mit eingetrichterten Schneisen. Hänsel-und-Gretel-Hände verstreuten Hinweise, konzentrisch subtil. Es wird wohl schlimmer. Spurenverdichtung und dann: Trümmer, Holzsplitter, Federn in blutigen Kornkreisen; laute Nebensächlichkeiten bis an das leise, abkehrumzäunte Zentrum der Trümmer. Sie haben da Ruhe - in den Augen des Sturms. Sie sagen: sie haben des Wachturms Schutz - und sie schweigen, mit seiner Größe. Denn dort ist dort und hier ist hier: sie sagen niemand von ihnen würde es wagen… im Gewitter der Zäune… in blitzender Blöße...
azul 2 — international literary magazine january 2012
9
XXVI
Aus der besten der Welten ragen – warum? – Füße mit Schwimmhäuten. Soll das bedeuten: ein body pilotic beim Artensprung? Schaut sich da Blut nach was Besserem um? Von vorn bis zum Hintern verbreiten so weiße Monaden sich, gleiten im einstmals reinen Zusammenhang rum. Gase entweichen, nichts seinesgleichen lag je hier im Garten. Ein Vogel aus wimmelnden Fischen? Ein Landtier inzwischen? Ich hole den Spaten.
10
XXXV
Ich träume, also bin ich – dreh mich um. Wer bin ich, wenn nicht Teil in einem Speicher, gespeichert – und der Speicherer ist reicher als der Gespeicherte: wie dumm. Ich träume und im Traum dreh ich das um: Der Speicherer wird Stück für Stück mir gleicher und Stück für Stück gespeicherter und bleicher. Dann reißt der Traum. Ich wache auf. Wie dumm. Wie bleich ich bin. Wie triste das Drumrum. Wie wach bin ich? Wie miterwacht und stumm die Mitternacht drumrum? Ist das nun Strafe? Ist niemand da? Der dichtgepackte Raum nur Speicherei des Speicherers? Der Traum, was mag er zeigen, wenn ich weiterschlafe?
azul 2 — international literary magazine january 2012
11
Amir Or Israel
12
Miracle
A moon ripens in the boughs of the poplar. Dawn wounds the eyes of the fishermen, their arms ripple — swifts of blood struggling to fly out. Dawn wounds their mouths. A radio. If they catch even one fish there’s the possibility of a miracle. Jesus walks on the water, his nipples brushed by a holy wind, the holy spirit blows on his translucent grieving phallus. The water has a life of its own. Nuns, round stones, step down to bathe among the doves. The birds tend their nakedness. The morning is pure. A wine-stain spreads on the lake, morsels of bread float. The morning is pure.
Translated from Hebrew by Tony Curtis and Theo Dorgan
azul 2 — international literary magazine january 2012
13
The Barbarians (Round Two)
It was not in vain that we awaited the barbarians, it was not in vain that we gathered in the city square. It was not in vain that our great ones donned their official robes and rehearsed their speeches for the event. It was not in vain that we smashed our temples and erected new ones to their gods; as proper we burnt our books that have nothing in them for people like that. As the prophesy foretold, the barbarians came and took the keys to the city from the king’s hand. But when they came they donned the garments of the land, and their customs were the customs of the state; and when they commanded us in our own tongue we no longer knew when the barbarians had come to us.
Translated from Hebrew by Vivian Eden
14
Bowman
My skin is faster than the wind, my arrow faster than my legs, I take off my clothes, my words, my face — on, on. Above in the sky the hawk swooping in the wind is too slow for me. On, on, my life, beyond my life. Between the height and depth into the void, into the windless silence, I jump catch my arrow between my teeth.
Translated from Hebrew by Tony Curtis and Theo Dorgan
azul 2 — international literary magazine january 2012
15
Joachim Sartorius Germany
16
RUE ROSETTE
The iris no longer appears. What is death? A little red ear on a plane of stuck wax. The drums are growing over. Crackling. A sound that dies, of locusts dying.
azul 2 — international literary magazine january 2012
17
CLUB EDELWEISS
And all the cocks are crowing Wallace Stevens, “For an Old Woman in a Wig”
Turn-off through cordon roping. Comparing our skin colours. The cocks are crowing. It isn’t some snowed-up suburb where this is happening, says the man beside me at the bar. I think of the Eskimos, who can distinguish 100 shades of white. The catwalk course, you’re told, was worth it. You don’t see the hard-on. Let me help you into the belt, the Cockaigne cock.
18
WHAT ABOUT US
No face in the mirror. You are behind it, spoken in your sleep. “Do not confuse the dawn with the goodwill of Time.” Teeth return in rows. The night is young. Money earned with beauty jingles in pockets. A heart that did not speak would be too late now. We are awaited downstairs, amid shadow and ash: small, strong and precious.
Translated by Michael Hulse
azul 2 — international literary magazine january 2012
19
Henk van Kerkwijk The Netherlands
20
Erasmus in Stepanakert
Toen ik Erasmus voor het eerst ontmoette lag hij op zijn rug?*. Gekist. Dwars tussen de krattenlatjes door ving zijn neus een vastberaden lichtstraal op. In een ooghoek was het slaapzand groen verkleurd -groen als het gebladerte dat het achtererf van het Boymans-Van Beuningen Museum overhing. En al leken de ogen zich op een indrukwekkend boekdeel te concentreren, ze waren constant op hun hoede. Een beeld in afwachting. Tijdelijk geruimd voor een wegverbreding, bracht hij een directie die abstractie propageerde diep in de verlegenheid. Dus moest hij de vogelstront liggend ondergaan, gemeden door kenner en commissielid zoals hij ooit door paap en protestant gelijk werd afgewezen. Maar hij, de bladzij op punt van omslaan, de zucht onhoorbaar, als altijd klaar met zijn advies. Dat gebeurde in 1962. De tweede keer was gisteren op de achterpagina van de Guardian: een foto, een detail van een Armeense stad na een langdurige kanonnade; een man kijkt uit een raam, stijl neogotisch, zij het met beschadigde neo-Moorse verfraaiingen; de baret van de geleerde; de lange neus; de vermoeide ogen. Erasmus. Gelaten nu hij zich opnieuw op een plek bevindt
> azul 2 — international literary magazine january 2012
21
waar hij niet wenste te zijn. Hij ziet eruit of hij in gedachten de brief al formuleert waarin hij vertelt hoe hij in een verdachte herberg was beland en er ’s nachts de toegang tot de gedeelde kamer had gebarricadeerd. In het donker werd aan de deur gerammeld en geen van zijn lotgenoten die een wapen bezat -behalve een oude ijzeren handschoen dan, waar totaal niets mee viel uit te richten. Zelfspot, genoteerd in geestig Latijn. Als de foto vanuit een andere hoek zou zijn genomen, was hij er nooit geweest. Maar hij was er wel.
* Hendrick de Keyser’s beeld uit 1622
22
De zee
grijs. Grijs, met grijze regenputjes, grijs als de gezichtshuid die nooit van jeugdpuistjes herstelde. Of, een grijs gespikkeld pak, onder een kalkstreepjes hemel. De zee grijs. Toch zagen de middeleeuwse, 17e en 18e eeuwse kunstenaars de zee groen. Van Wieringen de Hollandse zeeschilder die het ontploffende Spaanse vlaggenschip voor Gibraltar op het doek zette, gebruikte de doorzichtigheid van zijn dromerig groene zee om te laten zien hoe de rompen en afgerukte ledematen van de verdrinkende zeelieden zich onder water voortzetten. Rechts in de voorzee, de gebruikelijke decoratieve ton met zich eraan vastklemmende drenkeling. O, hoe ik dit, als kind, bewonderde. Maar ik schilderde mijn zee blauw. Met vakanties toch al grijs van toezicht, liet ik mijn zee niet vergrauwen. Nee, niet de zee. Toen ik tijdens een winderige zonsopgang langs het strand rende kwam ik een aangespoelde bruinvis tegen. Zijn glimlachende mond open of hij een antwoord fluisterde, alleen zo zacht en vol zelfspot, dat ik zijn naam niet verstond. Ongeduldig stootte ik hem aan en de maaien stroomden eruit. De prachtige huid: een perfecte draagtas. In Londen kom ik vaak tieners tegen met designer rugzakken, die er als bijna uitgeroeide diersoorten uit zien en die hun cursusboeken Beschavingsgeschiedenis bevatten.
azul 2 — international literary magazine january 2012
23
Rudolf Geel The Netherlands
24
Steentjes verzamelen Jools legt een stenenverzameling aan. Zij begon daar al een aantal maanden geleden mee en gaat er nog steeds mee door. Op haar menigvuldige tochten met haar grootmoeder langs de tuinen in de buurt, begeeft zij zich op grindpaden en zoekt zorgvuldig stukjes steen uit die haar bevallen. Vaak staat zij geruime tijd gebukt naar de grond te staren voordat zij een steentje van haar gading vindt. Ik zou graag haar keuze willen begrijpen. Zal zij later ook zo reageren op schilderijen? Zij begrijpt niet wat er mooi aan is, maar dit is wel het schilderij dat ze zelf in de kamer zou willen hangen. Mondriaan, of Pollock. Tegen die tijd zal haar keuze misschien vallen op een coryfee die nu nog maar pas is geboren en die eerst tot volle bloei zal komen als ik al dood ben. Ligt hier het begin van wat ik smaak noem? Wij zijn haar hierin niet voorgegaan. Wij hangen nog steeds aan de koeien en konijntjes van Dick Bruna, en dan roepen we ‘boe’, of bewegen met onze neus, want niemand kent konijnentaal. Is ze inmiddels aan dierengeluiden voorbij en hebben wij te maken met een komend abstract genie? Iemand zei eens over haar grootvader: ‘Volgens mij ziet hij altijd dingen die anderen niet zien.’ Ja, maar dan vooral dingen die ik belachelijk vind, die mijn lachlust opwekken, dingen waaraan ik meteen zie dat we hier met een gek te maken hebben, of nog erger met een verschrikkelijke trut. Zo is het niet met haar. De ernst van Jools is ontroerend. Schijnbaar onbewogen kijkt zij naar de grond, maakt haar keuze, laat die soms meteen weer uit haar handje vallen en zoekt dan weer net zo lang tot zij het kleinood terug heeft. De definitieve keuze legt zij in de bak van het fietsje waarop haar oma haar voortduwt. Tenzij ze ooit dit stuk leest, zal ze nooit weten dat ze steentjes heeft verzameld en dat ze dit niet zo maar deed, maar volgens een systeem dat niemand ooit zal achterhalen. Hoeveel oordelen ze in haar leven ook zal vellen over de dingen die op haar pad komen, het begon hier. En ook inderdaad op een pad. Dit ene steentje wel, en dat andere niet. Soms waren de steentjes zelfs zo klein dat het haar moeite kostte ze met haar toch zeer kleine vingers vast te pakken. Ze kwam ze keurig aan mij brengen, nadat zij
azul 2 — international literary magazine january 2012
25
een keuze had gemaakt uit haar verzameling. Ik dacht: misschien brengt zij mij vooral de grotere steentjes, omdat ze denkt dat ik ook groot ben. Maar niets was minder waar. Van beide kreeg ik wat. Ik mocht ze steeds even vasthouden, waarna zij ze weer kwam ophalen en in de bak legde. Verschillende steentjes kreeg ik meer dan een keer, andere slechts eenmalig. Dit zou erop kunnen wijzen dat ze willekeurig mijn open handen voorzag van nieuwe steentjes Steeds nam ze de steentjes die al in mijn hand lagen weer mee. Ik mocht ze even van haar vasthouden, maar de verzameling moest intact blijven. Was dit de beginnende trots van een verzamelaar, die anderen in haar trots wil laten delen maar steeds toch weer laat weten wie de rechtmatige bezitter is van de getoonde heerlijkheden? Ik weet overigens nog goed hoe de moeder van mijn kleinkind allerlei trekjes vertoonde die ik bij haar dochter terugzie. Zo is Jools op haar jonge leeftijd toch al een dramaqueen in aanleg, die zich spontaan op haar buik laat vallen en in tranen uitbarst. Pak je haar vervolgens op en spreek je enkele geruststellende woorden, dan zijn de tranen ook meteen verdwenen en straalt zij, vol begrip voor ons, volledig uit dat zij zelf ook niet begrijpt wat haar zojuist nog zo heeft opgewonden. Koek werkt in zulke omstandigheden als bijzonder helend. Soms ook aardbeien, maar die kunnen net zo goed tot een heftige uitbarsting van afkeer leiden. Toevallig ben ik nogal ongedurig van aard. Ik kan niet goed tegen uitleg die te lang duurt, dames die als de auto al gestart is nog even het huis in moeten om te plassen, verhalen die mij niet boeien zonder dat de verteller dat door heeft (bijna alle verhalen, zeg ik er een beetje beschaamd bij) en stofzuigen. Maar dat is nu zo vreemd, voor mijn kleindochter trek ik rustig de hele dag uit, hoewel mijn vrouw van mening is dat ik vaak een tijdje naar boven ga om iets te doen. Maar nu schijnt de zon; er staat nog wel een koude wind. In haar grijze jasje loopt ze van mijn geopende handpalmen naar haar kar. Heen en terug, in eindeloze opeenvolging. Ik zal hier rustig de rest van de middag blijven zitten. Desnoods val ik in slaap zonder mijn handen te sluiten. Ik zou hier eventueel rustig kunnen sterven en dan gaat ze gewoon door met brengen en ophalen van haar steentjes. 26
Ik verheug me op de kersentijd. Ik heb zo’n machientje waarmee je de pitten uit de vruchten kunt knijpen. Wel even nakijken, want soms blijft zo’n pit zitten. Haar grootmoeder zal ongetwijfeld zorgen voor een dubbelcheck. Ze vertrouwt mij namelijk niet. Volgens haar zwerven door het hele huis pillen die mijn hand ontglippen. Ik vertrouw mijzelf ook niet meer helemaal. De stenen overigens stopt Jools niet in haar mond. Het is een heerlijk gevoel als haar kleine vingertoppen over de muis van mijn hand glijden wanneer zij het allerkleinste steentje weer te pakken probeert te krijgen. Haar grootmoeder heeft inmiddels een paarse gieter voor haar gekocht, in de vorm van een olifant. Het feitelijke gieten vindt plaats via de slurf en de waterinlaat zit vanzelfsprekend achteraan, in de kont van het kunststof dier. Bij gebrek aan water begon zij haar steentjes in het poepgat te stoppen. Daarna nam zij de gieter op voor het uitschenken van de inhoud. Haar halfbroer van negen was juist naar Uri Geller geweest en zou misschien verwachten dat het steen vloeibaar was geworden, een wonder dus. Maar het wonder bleef uit. Enigszins beteuterd keek zij naar de gieter en zette hem toen op de grond. Ze ging maar eens op zoek naar water. Uit de bundel: Twee, een onvoorwaardelijke liefde
azul 2 — international literary magazine january 2012
27
Ineke Holzhaus The Netherlands
28
Through the tulip fields
Ah! Will you, will you, will you, all be mine, polderharvest, perverse flags and hellish colour cells? You made the heart’s haft hunt, as I sped faster through the pumped-out not-water. Fluorine breathers, you make poison, cover your souls with lampblack powder along inert, riskless waterways. Light drinkers, bloom your immaculate lipsmacking mouths, you lovely bunch, until the killer horticulturist crushes your stems, and your edible parts - mechanically shipped in gaudy crates around this earth-clod - fly high over your heads.
Translated by John Davies
azul 2 — international literary magazine january 2012
29
For Stephen
He walked through the countryside he didn’t own – without temples, signs, crosses; – this is the mountain – he pointed, table mountain of fractured death drive, rage shame and lovely voices. He gathered Bushman words; gave back his trekking shoes their original intent striding between trees, himself a sign – an animal sensing danger in heel and toes. His footprint marked that he’d been here and would stay like the stars he conjured up from petrified stories – they burst apart on his tongue against sharply cut teeth, so – star himself now – he carries words to heaven, as the ancients did on the wind.
Translated by Anthony Akerman
30
Reunion with A.
Where did homesickness hide itself lover, in the southern lights, the fig trees, the avocados picked for breakfast, aloes that draw up their moisture from the lower depths, the moon back in its place or in her skin, when you found her, saved couple on dry land. She stretches out her arms to me who kept you safe, exile who lay with me and delayed your journey, when we smoked without a care, we wandered, the bottle went round, we told stories in a time of war. Careful now with what is left to you you place a hand over the glass, meet your queen’s eyes, kiss her, a butterfly the Buddleja. Soldier, this is your guiltless homecoming, behind the bougainvillea a rustling sound, a dark man is living on your property, someone on the run again.
azul 2 — international literary magazine january 2012
31
Emile Hollman The Netherlands
32
Een zomernacht van velours
Intro: Twee jongens zijn tot elkaar veroordeeld tegen het decor van de sluitende steenkolenmijnen in Zuid-Limburg. Loen lonkt naar de mijnen, Ever wil dichter worden. Noodgedwongen zoeken ze houvast bij elkaar, bij God in de hemel en diens plaatsvervanger op aarde…
azul 2 — international literary magazine january 2012
33
Tante Ans duwde me zachtjes de kamer binnen. Nou ja kamer, die opgevoerde kast dus waar de meiden sliepen tegen hun zomernacht van velours. Waar je vanaf je kussen naar de hemel kon kijken. Maria en Fien waren met hun matrassen tijdelijk verhuisd naar de goede kamer waar ze zelf hun tranen op mochten dweilen. Tante Ans wilde Ever zo lang mogelijk bij zich houden. Ik schuifelde naar binnen en liet de eigenaardige grondachtige geur die er hing, binnendringen in mijn hoofd. Het rook in elk geval niet naar Ever. ‘Ik laat je even alleen met hem,’ zei tante Ans en ze sloot de deur achter me zo stil dat het leek alsof die van stof was. Aanvankelijk deed ik net of er geen kist stond. Of er geen blok licht door de glazen dakplaat op de kist viel. Alsof het deksel van de kist niet open stond. Of er niemand in de kist lag. Achter het gordijn stond het raam kennelijk op een kier. De plooien van het gordijn bewogen statig, alsof ze uit piëteit niet uitbundig wensten te wapperen. Ik staarde naar de flakkerende kaarsen aan weerzijden van de kist. Het leek wel of mijn maag tot een bal ineenkromp en vervolgens weer flink uitzette. Ik moest aanvankelijk bijna spugen toen ik een blik in de kist wierp. Was dit Ever? Hij leek op Ever, maar was dit Ever? ‘Ever zonder leven’, zei ik hardop. ‘Dit is Ever zonder leven.’ Het verschil tussen leven en dood werd hier voor het eerst van mijn leven zichtbaar. Ik had geprobeerd mijn moeder zonder leven voor te stellen, maar dat was nooit gelukt. Zijn huid voelde koud en plakkerig aan. Alleen boven zijn rechteroog zat een schrammetje. Hij was net Sneeuwwitje maar dan anders. Ever droeg zijn mooiste kleren, zijn lakschoenen glommen. Aan zijn vinger stak een gouden ring met een steen van toermalijn. De zon, de aarde, de maan, de oneindigheid van alle dingen zouden over een paar dagen aan zijn vinger begraven worden. Hier bij het dode lichaam van Ever zou alles op moeten houden. Maar het houdt nooit op. Zoals het leven ook niet was opgehouden bij de vier broers die in dodelijke omarming op het kerkplein waren gevonden. Pap had mam niet kunnen redden, pap had Ever niet kunnen beschermen. Kennelijk had de ring hem geen soelaas geboden. Ik dacht erover na terwijl ik met mijn ogen een foto van Ever probeerde te maken. Misschien zijn sommige zaken te groot voor ons mensen, dacht ik. Van onder mijn blouse grabbelde ik een toilettasje te voorschijn. Eerst kamde ik zijn zilveren haren in een perfecte
34
scheiding. Uit een klein glazen flesje trok ik een dopje met een beige kwastje waarmee ik zijn nagels verniste. Ik doopte mijn wijsvinger in een kruikje met Keuls Water en bracht het vocht aan achter zijn oorlellen zoals ik Ever zelf vaker had zien doen. Ik streek ermee langs zijn wangen en over zijn kin. In het toilettasje resteerden nog twee attributen. Met een schaartje knipte ik zijn nagels heel precies. Zo had ik mijn eigen nagels nog nooit onder handen genomen. Ik geef toe dat ik even na heb moeten denken wat ik met dat zwarte staafje aanmoest dat ik verder nog vond in zijn tasje. Het leek op schmink, een zwart potlood, dat ik uitprobeerde door mijn eigen naam in de binnenkant van de kist te schrijven. Mocht Ever straks wakker worden in de hemelen dan hoefde hij zo in elk geval niet meer lang na te denken over waar hij vandaan kwam. Het heeft eerlijk gezegd heel lang geduurd eer ik snapte dat een doodskist geen houten koffer was die je zou beschermen op je laatste reis. Heel subtiel trok ik twee lijntjes op zijn onderste oogleden en kuste als een broer zijn voorhoofd. De tranen kwamen terug. Ik schoof de gordijnen open om het licht nu volop doorgang te verlenen en klapte de vensters wijd open. Heerlijk frisse lucht stroomde binnen. Mijn blik dwaalde over straat, kroop tegen de stammen van de bomen de kruinen in en weer terug, alsof mijn ogen lenzen waren die alleen maar registreerden. Ik herinner me geen gedachten, geen tijd, geen ruimte. Alleen hoorde ik tante Ans een keer vragen of het goed ging daarbinnen. ‘Nog heel even’, riep ik terug. ‘Nog heel even.’ Geen idee hoe lang ik aan het raam heb gestaan. Toen ik weer bij mijn positieven kwam, lag er een dun laagje stof op de vensterbank. Natuurlijk, fijn kolengruis. Wij bekeken de wereld destijds door een dunne laag kolengruis. Met mijn vinger die nog naar reukwater geurde, schreef ik zijn naam in het stof. Mijn handen. Ik veegde stof van mijn handen en draaide me om. Als je goed keek zag je het: op het gelaat van mijn opgemaakte zilveren vriendje, klaar voor zijn tocht omhoog, lag een dun filter van steenkolenstof.
Uit: Zilver & Antraciet
azul 2 — international literary magazine january 2012
35
Adam Wiedewitsch United States
36
Thathánka Íyotake For John Berger
In the painting, which is not a painting, within the half-light of the photographer’s screen, in the wrinkled grief of the subject’s eye, the ridge of his cheek, his cinched-lip, in his nearly perfect lack of expression, there’s an order between the sets of the visible. Interstices open, the result is unnerving: there is more solitude, more pain, more dereliction, at the same time, there is an irresistible willto-be-seen. What I glean from this hunger to connect, from Sitting Bull, who, like Jonathan against imperial Saul, ate regardless of the decree, because he was hungry.
Born Hoka Psice, Thathánka Íyotake is the Lakota name for Sitting Bull (1831 – 90), holy man and tribal chief of the Hunkpapa Lakota people.
azul 2 — international literary magazine january 2012
37
No Church in the Wild 1 When death relieves the father the son assumes the position on his first night as man of the house, the backyard through the bedroom window changed. Usually at this hour the orchard night opposes the domestic, florescent light, protecting suburban flanks from the onslaught of godforsaken dark, that blind-spot populated with redskins, slaves, the poor, non-believing, communist, Islamist cells. Usually we take for granted the knife, electric comfort, but not tonight, Cora. Tell me – is it the earth that shakes or do I shiver, my every sense conspires to deceive me.
38
2 In most American idioms, one needs, rather than wants, thus deserves the unnatural: a blond-bodied archangel to vanquish the devil, any devil, to cut back the dark, the vultures, the dragon’s dog-feathered throat. In fear this addiction storms, while composing mirage: the monolithic, picket-cross, although we turn, eclipsing birth, that other form of death, our object of dread, a degenerate beast we anoint ourselves to tame with faith, the perfect open-ending— life everlasting. Thank god for Raphael’s guilty, Catholic sense. In his version of St. Michael, the man’s wings are blacker than the demon’s beneath his left foot.
azul 2 — international literary magazine january 2012
39
Ad van Iterson The Netherlands
40
Drie dagen en drie nachten: Carnaval in Maastricht Carnaval is nog niet begonnen, maar André is al over een rolmops uitgegleden. Vanmorgen gebeurd, om zes uur, toen hij naar de ijskast wankelde om zijn nadorst te lijf te gaan. Zjiets! Daar belandde hij op zijn stuitje! Of heiligbeen, is dat het woord? Hoe die rolmops op de keukenvloer was terechtgekomen, de prins van dit jaar mag het weten… André ging aan de tafel zitten waarop de zinken teil met erwtensoep stond. Hij keek over de rand en zag zijn hoed op het groen drijven. Alsof een man in een vijver vol eendenkroos was afgedaald en er niet meer uit kon springen. Wat was er gebeurd? En wat was er daarna gebeurd? André staarde in het zwarte gat dat van de palimpsest. Alcoholische black out. Stukken harde schijf die naar de kloten zijn. Per ongeluk del *.*, zoals dat in de prehistorie van het computertijdperk heette. Het werd André angstig in zijn gemoed. Hoorde hij daar de zwarte kraaien boven het huis cirkelen? De vooroorlogse kraaien die in je gat pikken omdat je ermee hebt geschuddeld. ‘En wie niet draaien wil en die staat maar stil. En wie niet draaien wil en die staat maar stil. En jij moet niet zo draaien, jij moet niet zo schuddelen met je gat, anders komen die kraaien en die pikken jou al in je gat.’ André voelt een machtige zin in carnaval, maar is tegelijk benauwd. De gedachte aan het feest van de grote vergetelheid kan hem naar de strot grijpen… Daar hoort hij voetstappen op de trap. Slaperige voetstappen, met het accent op de hak. Zijn vrouw. Die van hem. “Kom je een ibuprofen zoeken?” vraagt André. Zijn vrouw draait niet eromheen maar komt indirect tot de kern: “Met wie heb je hier vannacht gedanst? Wie zei je ook weer? Met de buurvrouw?” “Ik?” zegt André. Op dat moment schijnt er opeens weer licht. De film van gisteravond begint alsnog te draaien. Hij weet het weer: toen hij om drie uur thuiskwam, had hij de pot van de haringinleggerij op het aanrecht zien staan. Hij had het deksel losgedraaid en de mooiste rolmops ten dans gevraagd. Het lekker dier was slechts in uienringen gehuld; niet meer dan dat. Haar velletje scheen op verschillende plaatsen door de mayonaise heen. Maar hij had niet met haar geschuifeld. Hij had, heel proper, met haar de polonaise gedanst. André en zijn vrouw lopen zwijgend naar hun slaapkamer. Een paar uur van onrustige slaap later. André zit op zijn knieën naast het bed waarin zijn vrouw nog ligt te slapen. In zijn linkerhand houdt hij de schminkdoos hoog. Met de scherpe kant van het penseel in zijn rechterhand tikt hij haar wakker. “Lieve? Lieveke! Wil je iets voor me doen?” vraagt André aan zijn vrouw. “Schilder mij! Ik ben klaar voor de carnaval.”
azul 2 — international literary magazine january 2012
41
* Alle oneven gekken zijn gelijk. Bij de deur van het café waar de verdwenen tak van de Jeker een haakse bocht maakte staat een rijke sjeik met een kussen op zijn buik te gebaren en te zingen: “Eentje naar binnen, eentje weer eruit.” Hij tikt de mensen op de schouder en telt. Plus een. Min twee. Plus een. Het aantal gasten blijft honderd en elf. Waar zijn we eigenlijk te gast? Wij zijn verkleed, maar het café is dat ook. De schilderijen zijn weg, de foto’s, de borden met teksten, de karakteristiek bedoelde koppen van de stamgasten. De tafels, stoelen, krukken. In andere cafés is zelfs het biljard verdwenen, de ballen, de witte bal met het zwarte puntje. De muren en het plafond hangen vol slingers, trotse banen gekleurd papier. Ballonnen en plastic maskers in de kleuren rood, geel, groen. Net als het café hiernaast en daarnaast en dat op de hoek. Paleizen van papier en plastic. Het buffet is ook onzichtbaar. Er is een tweede buffet omheen gebouwd, van vers hout, om de tappers, de volgeschonken glazen en de la van de kassala te beschermen. “Ken je me niet meer?” Een kleine vrouw met een vraagteken op iedere wang. Aangeplakte wimpers als luifels. Op haar borst hangt een tamboerijntje aan een te kort touw. Ze zou er met haar kin op kunnen slaan. “Ken je me niet meer?” “Jawel,” antwoord ik machinaal. “Ken je me niet meer?” Ze geeft een tik tegen mijn buik. “Natuurlijk wel. Wie zou jou niet herkennen?” “Jij.” Ze komt dichterbij. Gaat op haar tenen staan. Dat leid ik af uit haar hoofd dat stijgt. In het volle café zijn geen onderlichamen te zien. “Tonia.” “Dat weet ik.” “Kom, doe eens zo met je lippen en geef me een muiltje op mijn wang.”
42
* De hele nacht word ik bestookt door carnavalsliedjes. ‘Nu heb ik de griep, de schuld daarvan ben jij.’ Nacht? Het is dag! De donkerte is weliswaar ingetreden, maar het is pas vier uur in de middag. ‘16.03’. De wekker op het nachtkastje liegt niet, zelfs niet met carnaval. Dag, nacht, avond, ochtend. Elk besef van tijd kwijt. “Nu heb ik de griep”. Ik neurie de woorden. Héb ik ook de griep? Nee, dat mag niet! Het is carnaval! Ik moet eruit, de stad in. Nog even blijven liggen. Moed verzamelen. Wat mijmeren. Over vroeger, dat is het gemakkelijkste. Toen de Sint-Servaaskerk nog een middentoren had. Dat spitse gevaarte was de ziel van de stad. Had nooit moeten afbranden. Vervolgens val ik in een sluimer. Ik zie dat ze de stenen balustrades van de Oude Maasbrug hebben gesloopt. Nu durf ik niet meer naar Wyck te lopen. Ik stap schuin de afgrond van de Maas in. Met een schok schrik ik weer wakker. Wat voel ik me beroerd! Voel eens aan me. Heb ik koorts? Nee? Valt wel mee? Ik heb wél buikpijn. Een lelijk geknauwel achter mijn navel. Af en toe een kramp die naar asem doet happen. Misschien maar beter overgeven, zodat je van de ellende af bent... Tik, tik – ja, dat is plastic. Ik tast met mijn vingernagels langs de bedrand. Plotselig raak ik plastic. “Goed, man, dat jij de afwasbak naast je bed hebt gezet.” Wat is dat nou? Ik ben de woorden van iemand anders aan het uitspreken! Wie heeft ze in mijn mond gelegd? Wat menen die gasten wel? Wat ligt daar op mijn dekbed? Een bruin velours kussen? Nee man! Dat is je eigen hond. Je hoort haar toch snurken? Dat beest is ook een beetje sip, al een paar dagen. Het dier verheft zich. Is het nou een kat of een hond? Een hond, dat weet je toch! Maar die hoge rug... Dan begint ze te trillen en te schudden. Eerst de staart. Dan de kont. Dan het middenstuk. Dan de nek. Dan de kaken. Mijn hond braakt een keutel! Dat kan toch niet! Ik breng mijn goeie oog bij het uitwerpsel. Het lijkt wel een sok. Het ís een sok! Een sok in carnavalskleuren. Mijn hond gaat met een diepe zucht weer liggen. Het dier is genezen. Ik nog niet. Tonic! Hallo! Ik had om tonic gevraagd! Ik moet over een half uur in de stad staan, tussen de lachende lui!
From: Drie dagen en drie nachten: Carnaval in Maastricht Drawing: Elise van Iterson
azul 2 — international literary magazine january 2012
43
Ilya Kaminsky United States / Russia
44
Tango van mijn moeder
Ik zie haar ramen open in de regen, de was voor het raam – ze rijdt op een wilde pony voor mijn verjaardag, een witte pony op de zevende verdieping. ‘En waar gaan we hem stallen?’ ‘Op het balkon!’ Negen weken lang hinnikt de pony op het balkon. Centraal in mijn leven: mijn moeder danst, ja nu, als in mijn jeugd, vraagt mijn moeder mij te beschrijven hoe gelukkig ik ben – ze heeft het over soep, steeds weer: ze rent zo snel tussen de regimenten schotels en theedoeken – dan staat ze weer stil en opent en sluit deuren. Maar wat was geluk? Een pony op het balkon! Moeders verleden, een mantel over haar schouder. Ik deel de middag in twee en zie haar, zestig, in de weer met een vreemde taal – jong, niet jong – mijn moeder rent met een pony op de zevende verdieping. Ze verwordt tot een vreemde en speelt zichzelf, opent wat dicht is, sluit wat open is.
azul 2 — international literary magazine january 2012
45
Elegie voor Josef Brodsky
Eerlijk gezegd, want die lieflijkheid tussen de regels is van geen belang meer, wat jij immigratie noemt, noem ik zelfmoord. Ik stuur je, achter de interpunctie, de weidse nachten van New York, straten die plotseling Cyrillisch kennen – de winter spint woorden, gooit sneeuw in de wind. Jij, middenin een ongeschreven zin, stopt, verbannen naar ergens ver achter de stilte. * Ik verliet jouw Rusland voorgoed, gedichten in mijn kussen genaaid, naar mijn eigen leerschool, om met jouw dichtregels te leven voor een nieuw intrige in een oud verhaal. Om met jouw dichtregels te leven, waarin men zeilen hijst, golven tegen de stadswal slaan in iedere klinker, – de bladzijden vanzelf opengaan, een rustige stem spreekt van lijden, van water. * We keren terug naar de plaats van de misdaad, we keren niet terug naar waar we gemind hebben, zei je; jouw gedichten zijn wolven die ons met hun melk voeden. Ik probeerde je twee jaar lang te imiteren. Het voelt als branden en zingen over verbranden. Ik sta hier alsof iemand me bespuwd heeft. Jij zou je schamen voor deze houterige regels hoe ik me je dood niet verbeeld maar die toch hier is, mijn handen ontsteekt.
46
We hadden het goed in de oorlog
En toen ze de huizen van anderen bombardeerden, protesteerden we maar niet genoeg, we waren tegen ze maar niet genoeg. Ik lag in mijn bed, om mijn bed heen viel ons land: onzichtbaar huis na onzichtbaar huis na onzichtbaar huis. Ik zette een stoel buiten en keek naar de zon. In de zesde maand van een rampzalig bewind in het huis van het geld in de straat van het geld in de stad van het geld in het land van het geld, ons grote land van het geld, hadden wij (vergeef ons) het goed in de oorlog.
Translated by Peter Boreas
azul 2 — international literary magazine january 2012
47
Jaroslaw Mikolajewski Poland
48
Het luchtbed
Vader blies het elke zomer voor ons op. Het is dertig jaar oud, misschien wel ouder. Uit de spleten sijpelt nog altijd zand. In de verdikkingen ademt nog de lucht uit zijn longen. Zolang ik het niet wegdoe, zolang de ratten het niet stukbijten, kan mijn vader naar zee. Blikje hoest. Schrijn voor houten haringen. Organisch souvenir. Balsem van zorgeloze adem. Eeuwige rust. Balg van de opstanding.
azul 2 — international literary magazine january 2012
49
Schuim
iets stinkt zei ik toen we het huis binnengingen dat er echt iets stonk zei mijn dochter toen we met zijn drieën achterbleven (de jongste was in de keuken) nou zeg er stinkt hier iets onbehoorlijk zei ik toen we met zijn tweeën naar boven gingen (de middelste was in de salon gebleven) maar zo erg dacht ik toen ik weer alleen was rook ik aan mijn handen bekeek mijn benen doorzocht alle hoeken niets kon zo stinken dan ik ik nam een douche geel schuim bleef over ik nam een bad opnieuw schuim venus kwam uit schuim het dikke schuim komt van mij afspoelend in het bad stond ik boven het schuim het nam water in zich op en barstte en toen zag ik dat ik boven mijzelf stond
50
verdwijnend in de afvoer had het verbaasde ogen zette een grote mond op wegvloeien wilde het niet mijn vloeibaar skelet lag aan mijn voeten
azul 2 — international literary magazine january 2012
51
Weide
Mijn dochters voeden zich als koetjes met gras dat groeit op groene grasweiden met melk die vrome dieren uit de overvolle uiers sijpelt mijn dochters drinken extracten van kruiden met latijnse namen en hun wangen geuren als fluwelen zakjes lavendel mijn dochters zijn helemaal yoghurt brood en zon zuigen op zoete blaadjes van veldbloemen en hun haren ruiken naar fris berijpte violier Ik leef naast hen als een zwijn als een gecrepeerde hond aan de oever van een kristallen rivier die nog geen gras is noch dauw die naar de zon fladdert noch water van die rivier O vleesetende aarde verslindt nu dan mijn vlees
52
of verbloem mij adem balsem mijn huid
Translated by Karol Lesman
azul 2 — international literary magazine january 2012
53
Edwin Smet The Netherlands portfolio
54
azul 2 — international literary magazine january 2012
55
56
azul 2 — international literary magazine january 2012
57
58
azul 2 — international literary magazine january 2012
59
60
azul 2 — international literary magazine january 2012
61
Peter Smit The Netherlands
62
Voorwoord: Als ik mij bij het scheren snijd dan moet ik aan mijn vader denken. Die deed dat ook altijd. Een achter je opbollend overhemd als je jezelf in een spiegelruit langs ziet fietsen, ook zoiets. Vader. Spiegel. Fiets? Het licht breekt, maar de wind zingt in de spaken: Rood is alles, dood is niets. Toen ik aan wal stapte dacht ik even aan de kraaien, die volgens het plaatselijke geloof de vingers aten van mensen die gevloekt hadden, waardoor hun handen boven hun graf groeiden. Ik keek naar de toppen van de bomen maar het was te donker om iets te kunnen zien. Ik zocht de grond af naar het pad. Toen ik het knerpen van schelpen onder mijn zolen hoorde wist ik dat ik goed liep. Maar het geluid maakte mij onrustig en na een paar stappen zocht ik de graskant op. Dat bracht maar even kalmering. Beelden van vingers die onder grafstenen vandaan kwamen en door groepjes ruziezoekende kraaien werden afgekloven zorgden voor een huivering die niet heel sterk was, maar wel aanhield. Ik begon te neuriën. En daarna zachtjes te zingen. ‘Naaktslak spoedt zich naar de kant van de weg, naar de geborgenheid van de ligusterheg kom op tijd, voor het peloton je straks tot een dipsaus rijdt ...’ Terwijl ik zong probeerde ik de namen op de grafstenen te lezen. Ik was minstens veertig jaar niet meer op dit kerkhof geweest. Wie zouden er in de tussentijd de kraaienmars hebben geblazen? Mensen van mijn leeftijd? Bekenden?
azul 2 — international literary magazine january 2012
63
‘Meisjes van zestig, reumatische merels, te jong voor de wormen te oud voor de kerels.’ Na de laatste regel hoorde ik vlakbij zachte stemmen. ‘Ja, dat moet hem zijn.’ ‘Hèhè, eindelijk.’ Ik stond verstijfd. Uit de grond vlak voor mijn voeten kwam een gedaante omhoog. Even verderop rees nog iemand uit zijn graf. Mijn hart sloeg als een razende, maar verder kon ik niets bewegen. ‘Niet schrikken, Peter,’ zei de gedaante verderop. ‘Het is niet je doodsklok die je zo hoort slaan.’ Meteen daarna sloeg de kerkklok. ‘Een uur,’ zei de gedaante vlak naast mij. ‘Het begin van de hondenwacht. Toch? Hoe zat het ook weer. Tijd geleden, tijd geleden.’ De gedaante was klein van stuk en had een rond hoofd met twinkelende ogen. Hij klopte de aarde van zijn lange hemd en draaide zich naar mij. ‘Ik geef je geen hand,’ zei hij. ‘Maar ik zou mij graag willen voorstellen. Ik ben Jan Smit, je grootvader.’ ‘Ik ben Peter Smit,’ zei ik zonder nadenken. ‘En ik ben geen dichter. Dat weet ik, want dat is mij telefonisch medegedeeld. Ik heb ...’ Ik besefte dat ik van pure zenuwen de eerste regels van een voordracht aan het uitspreken was en deed met een klap mijn kaken op elkaar. ‘Zo, die is dicht,’ grinnikte de gedaante die verderop stond. ‘Martien,’ zei de man naast mij. ‘Serieus blijven graag. We hebben geen tijd voor flauwiteiten. En kom een stukje dichterbij.’ Martien? Mijn vader heette Martien. Ik keek gespannen naar de gedaante die naderbij kwam. Was het hem?
64
Het was hem en ik moest even op een zerk gaan zitten. Was ik dood? Ik keek om te zien of ik ergens langs het schelpenpad mijn lichaam zag liggen. Dat las je weleens, van mensen met een bijna-dood ervaring. Dat ze boven hun lijk zweefden en zichzelf zagen liggen als ze naar beneden keken. En als ze naar boven keken zagen ze licht, een prachtig, helder licht dat een zaligmakend gevoel van intense vredigheid met zich meebracht. Ik keek naar boven. De lichtgevende hangjongeren van het heelal stonden op hun gebruikelijke plekken: Poolster, Sirius, Kleine Beer en Grote Beer. Ik keek naar beneden en zag de punten van mijn schoenen. Ik bewoog mijn voeten heen en weer. Wat ik zag bewegen klopte met wat ik bewoog. Ik keek voorzichtig naar mijn vader. Die glimlachte. ‘We mogen niets vragen,’ zei hij. ‘En we mogen elkaar ook niet aanraken. Dat zijn de voorwaarden. We mogen alleen onze verhalen vertellen.’
From: Ulysses
azul 2 — international literary magazine january 2012
65
Todd Swift Canada / UK
66
Mainstream Love Hotel
Die avond toen we laat in Zuid-Japan aankwamen – onze eerste avond na een flinke ruzie – vonden we uiteindelijk onderdak in een oud vervallen Love Hotel. We kregen al een beeld van onze kleine verlichte kamer beneden bij de vrouw die haar sleutels uitdeelde alsof het halsbanden waren voor loslopende honden. We klommen langzaam, etage na etage, hadden geen zin in de flipperkast, rum, bed-met-muntinworp, verlichte dildo, of karaokespel, onder een ratelende, roffelende ventilator, alsof we in een gladde gloeiende trommel werden rondgejaagd. We dommelden als in een vliegtuig, onder rode lampen, seksfilms eindeloos op repeat.
azul 2 — international literary magazine january 2012
67
Dezer dagen
Dit zijn de dagen geen andere dagen dit zijn de dagen waar ik naartoe werkte net als andere verre weken, werkte naar die dagen die nu kennelijk hier zijn, als vis vers op straat gekocht, de man in zijn witte jas die aanbelt met vis, vers van boord, dagen die nog maar pas in zee lagen niet door mij ingehaald ik dacht dat ik mijn werk nu wel af zou hebben, het doel bereikt dat ik me lang geleden had gesteld nu zal ik het nooit bereiken niet nodig ook, want kijk eens wat ik heb, niet hoef te betalen, deze dagen met jou en mij beter dan een pensioen, spaargeld, arbeid, lange uren ooit zullen geven, dagen die beginnen met ons in bed en eindigen met ons slapend – daartussen ligt de tijd waaraan ik heb gewerkt, om te maken en te houden geen andere dagen geen andere manieren dit zijn ze, hier, in de mand, glinsterend als geld, vis vers en glanzend uit zee
68
Hope, Maida Vale
Purcell in de kamer, decemberlandschap buitenshuis, achter de witte radiatorribben kijk ik naar de hardlopers onder de schijnwerpers in het fraaie park, kouder nog en donkerder. Ik was neerslachtig in de zomer, het duurde lang, ging maar niet weg; ik werd me een dagtaak, maar een treurig soort werk; ik sleutelde met verkeerd gereedschap aan mijn ziel. Geen vonk. Nu hoor ik vaag gefluit, een leeuwerik? Zelfs wie al afgelegd is voor het graf hoopt nog op licht uit de duisternis. December 2009
Translated by Peter Boreas
azul 2 — international literary magazine january 2012
69
Contributors Rudolf Geel (1941) publiceerde vele romans en verhalenbundels, zoals De Weerspannige naaktschrijver (1965), De ambitie (1980), Ongenaakbaar (1981), De vrouwenbron (1986), De paradijsganger (1988), Dierbaar venijn (1992), De vervoering (1995) en Bloedmadonna (1998). In 2005 verscheen onder het pseudoniem Jakob van Riel zijn roman De achtste hoofdzonde, die genomineerd werd voor de Selexyz debutenprijs.Van 1986 tot 1997 maakte hij onder meer als voorzitter deel uit van het bestuur van het Nederlandse Centrum van de internationale schrijversvereniging de P.E.N. Momenteel is hij voorzitter van het P.E.N Writers Emergency Fund. In 2010 verscheen bij uitgeverij Azul Press zijn poëtische novelle Engelenspel. Najaar 2011 verschijnt bij uitgeverij Azul Press zijn nieuwe boek Twee.
Emile Hollman (Heerlen, 1964) werkt onder meer als eindredacteur voor
cultureel maandblad Zuiderlucht en schrijft columns voor de Limburgse dagbladen. Zilver & Antraciet is zijn debuutroman.
Ineke Holzhaus presenteert sinds jaren The Maastricht International Poetry Nights. Ze is schrijver en theatermaker, schreef en regisseerde theatervoorstellingen bij diverse toneelgezelschappen, hoorspel voor radio en De HoorSpelFabriek en voor het Ostadetheater in Amsterdam. Dit najaar presenteert ze twee soloprogramma’s waarin ze poëzie van Nederlandse dichters voordraagt; Klassieke Verzen en Vijf Vijftigers. Voor Poetry International Rotterdam stelde ze de cd-box samen met 40 jaar internationale poëzie. In 2008 verscheen haar poëziebundel Hond in Pompeï, in 2009 Tegenlicht. Eind 2010 verscheen bij uitgeverij Azul Press haar nieuwe bundel Waar je was.
Ad van Iterson publiceerde vier romans, drie verhalenbundels en een
toneelstuk. Zijn meest recente romans zijn De Citoyenne (2006) en Neem mee mee (2010), beide bij Nieuw Amsterdam. Daarnaast schrijft hij een wekelijkse column in Dagblad De Limburger over wonen en werken in Maastricht. Ad van Iterson is verbonden aan de Universiteit Maastricht.
70
Ilya Kaminsky (1977, Odessa, voormalige Sovjet Unie) kreeg in 1993 met zijn familie asiel in de Verenigde Staten. Hij was een van de oprichters van Poets for Peace in de jaren negentig; tegenwoordig doceert hij Engels en ‘comparative literature’ aan de San Diego State University. Zijn bundel Dancing in Odessa (2004) werd meermalen onderscheiden. Verder was hij een van de redacteuren van de Ecco Anthology of International Poetry en is hij redacteur van Poetry International en Words Without Borders.
Henk van Kerkwijk heeft zich nooit tot één genre kunnen beperken. Zijn korte verhalen en romans werden bekroond met de Reina Prinsen-Geerlingsen de Anne-Frankprijs; zijn kinderboeken ontvingen een gouden griffel, een zilveren griffel en een Vlag en Wimpel; zijn hoorspelen werden een aantal malen vertaald. In 2008 debuteerde hij als dichter voor kinderen met de bundel, Seks in de brugklas. Bij Azul Press verschenen zijn gedichtenbundels Erasmus in Stepanakert en Lof der onschuld. Onlangs verscheen eveneens bij Azul Press een heruitgave van zijn roman Rotte fazant.
Thomas Krüger (1962, Herford, Nordrhein-Westfalen) schreibt Lyrik und
Kinderbücher. Er ist Verleger des Hörbuchverlages Schall & Wahn und hat 2011 den Kinderbuchverlag Lausbuch gegründet. Letzter Lyrikband: Im Grübelschilf, 2005 Ardey-Verlag, Münster.
Franco Loi werd in 1930 in Genova geboren, maar verhuisde als kind al
met zijn ouders naar Milaan. Zijn vader kwam van Sardinië, zijn moeder uit de Povlakte. Toen hij zeven jaar later naar Milaan verhuisde, was het stadsplat dus al het vierde dialect waarmee hij vertrouwd raakte. Het mag dus misschien niet verbazen dat hij, nadat hij in 1972 als dichter debuteerde, weliswaar begon te schrijven in het Italiaans, maar later die door het fascisme en latere politieke opportunisten aangetaste taal inruilde voor een dialect dat is opgebouwd uit die volkstalen van zijn kindertijd, vooral het Milanees. Hij is een van de bekendste Italiaanse dichters van dit moment; zijn autobiografische roman in verzen, in dit dialect, L’angel, was een groot succes. Loi werkte bij de spoorwegen, op het persagentschap van een grote uitgeverij en als theatercriticus. Behalve poëzie publiceerde hij verhalen en essays. Zijn autobiografie Da bambino il cielo, eigenlijk een lang interview met Mauro Raimondi, verscheen in 2010. azul 2 — international literary magazine january 2012
71
Jaroslaw Mikolajewski (1960, Polen) heeft Italiaans gestudeerd en gedoceerd aan de universiteit van Warschau. Hij debuteerde als dichter in 1991 met A ´swiadkiem ´snieg (Sneeuw als getuige), gevolgd door nog zeven dichtbundels, maar schreef ook de thriller Herbata dla wielbłada (Thee voor de kameel; 2004). In 1998 begon hij zijn werk voor het dagblad Gazeta Wyborcza; tegenwoordig is Mikolajewski directeur van het Poolse Instituut in Rome.
Amir Or, born 1956, Tel Aviv, is the author of 10 volumes of poetry. His
latest publications in Hebrew were The Museum of Time (2007) and Heart Beast (2010). He has published 6 books in English, most recently Poem and Day (both by Dedalus 2004, 2006), Plates from the Museum of Time (ArtAark 2009) and the Spanish-English Miracle/The Hours (Urpi Editores 2011). In 1990 Or co-founded Helicon Poetry Society and later on served as Helicon’s Chief Editor and Artistic Director.
Joachim Sartorius (1946, Fürth, Duitsland) is in Tunis opgegroeid, en
woont nu in Berlijn, na lange verblijven in New York, Istanbul en Nicosia. Sinds 2001 leidt hij de Berliner Festspiele. Er zijn vijf poëziebundels van Joachim Sartorius verschenen, waaronder Ich habe die Nacht (2003) en Hôtel des Étrangers (2008). Zijn werk is in een aantal talen verschenen. Verder vertaalt Sartorius Amerikaanse literatuur, waaronder het werk van Malcolm Lowry en William Carlos Williams, en heeft hij de bloemlezingen Atlas der neuen Poesie (1995), Minima Poetica (1999) en Alexandria Fata Morgana (2001) samengesteld.
Edwin Smet, born in 1972, works as an independent graphic designer. He published two books of poems and images, Pessoa loopt door de straten van New York (2005) en Een Landschap (2008). Over the last five years, focuses on painting and designing books.
72
Peter Smit (Uitgeest, 1952) debuteerde in 1983 met een boek waarop nog
voor verschijnen beslag werd gelegd. Hierna werkte hij als copywriter voor bedrijven en als redacteur/tekstschrijver voor de tv-programma’s Per Seconde Wijzer en Twee voor Twaalf. Tussen 2000 en 2010 schreef Peter Smit meer dan 50 jeugdboeken. Met De Strijd om de Beemster, Piraten van de Lage Landen en de reeks rond Kapitein Kwadraat werd hij bij een breed publiek bekend. Ulysses is zijn eerste boek sinds 1990 voor een publiek dat zonder begeleiding een fles wijn mag kopen.
Todd Swift (1966, Montreal, Canada) is de auteur van vier goed ontvangen poëziebundels: Budavox, Cafe Alibi, Rue du Regard en Winter Tennis. Hij heeft zeven internationale poëziebloemlezingen samengesteld, is redacteur van Nthposition en verzorgde in 2005 een speciale sectie The New Canadian Poetry voor New American Writing. Zijn gedichten zjn in vele kranten en tijdschriften verschenen, waaronder Agenda, Books in Canada, The Cimarron Review, The Guardian en Poetry Review. In 2012 zal van hem bij Azul Press de bundel Groen meisje in Vermont verschijnen.
Adam Wiedewitsch is the Coordinating Editor of Pirogue Collective and an Imagine Africa Cultural Fellow at the Gorée Institute in Senegal where he served as Programs Officer. He is currently at work on his first volume of poems.
azul 2 — international literary magazine january 2012
73
> published by Azul Press De vormen van de wind Gedichten Pura López Colomé
Ronny Someck (Israel) Blues van de derde zoen
Pura López Colomé (México) De vormen van de wind
Ineke Waar Holzhaus je was
Paul Hermans Gedichten
Paul Hermans (NL) Spraakdoorn
Rudolf Geel (NL) Engelenspel
74
Jan Owen (Australië) De kus
Hans van de Waarsenburg (NL) Vrienschap en poëzie, het enige dat rest
Hans Amesz en Jan Honout Eva Tas - altijd weer Auschwitz biografie
Ineke Holzhaus (NL) Waar je was
> fall 2011 Azul Press Twee
Een onvoorwaardelijke liefde
Zilver & Emile Hollman Roman antraciet Ilya Kaminsky - Dovenrepubliek new
Rudolf Geel Roman
Bloedmadonna
Emile Hollman - Zilver en antraciet first publication
Rudolf Geel - Twee new
De achtste hoofdzonde De vrouwenbron Rudolf Geel Roman
Rudolf Geel Roman
Rudolf Geel - Bloedmadonna second printing
Rudolf Geel - De achtste hoofdzonde second printing
Rudolf Geel - De vrouwenbron second printing
Erasmus in Stepanakert
Henk van Kerkwijk
Rotte Fazant
Henk van Kerkwijk Roman
Lof der onschuld
Henk van Kerkwijk - Erasmus in Stepanakert second printing
Henk van Kerkwijk - Rotte Fazant second printing
azul 2 — international literary magazine january 2012
Henk van Kerkwijk Lof der onschuld second printing
75
> spring 2012 Azul Press Ulysses Peter Smit
Ad van Iterson - Drie dagen en drie nachten (january)
Peter Smit - Ulysses (march)
Azul 3 special Australian Issue (e-zine, April) Todd Swift (poetry, May) Rudolf Geel (prose, June) Philip Gross (poetry, July) Azul 4 (e-zine, July)
> azulpress.com
azul 2 — international literary magazine january 2012
77
> azulpress.com
78