LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS
Vak:
AV Wetenschappelijk werk (natuurwetenschappen) Keuzegedeelte
Onderwijsvorm:
A-STROOM
Graad:
eerste graad
Leerjaar:
eerste leerjaar
Leerplannummer:
2010/005 (nieuw)
Pedagogische begeleidingsdienst GO! Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap
2/0 lt/w
A-stroom – Eerste graad – Keuzegedeelte AV Wetenschappelijk werk (natuurwetenschappen) (1e leerjaar: 2 lestijden/week)
1
INHOUD Visie .........................................................................................................................................................2 Beginsituatie ...........................................................................................................................................3 Algemene doelstellingen .......................................................................................................................4 Leerplandoelstellingen/leerinhouden ...................................................................................................5 Leven doet leven ......................................................................................................................................9 Bouwstenen van organismen en de materie ..........................................................................................12 Krachten – interactie tussen materie ......................................................................................................17 Pedagogisch-didactische wenken ......................................................................................................18 Minimale materiële vereisten ..............................................................................................................27 Didactisch materiaal ...............................................................................................................................27 Bibliografie ............................................................................................................................................29
A-stroom – Eerste graad – Keuzegedeelte AV Wetenschappelijk werk (natuurwetenschappen) (1e leerjaar: 2 lestijden/week)
2
VISIE Natuur is deel van onze cultuur. De natuurwetenschappen reiken middelen en methodes aan om de natuur rondom ons beter te begrijpen. De natuurwetenschappen behoren volgens Prof. E. Vermeersch tot de ervaringswetenschappen of empirische wetenschappen. Deze wetenschappen maken gebruik van de proefondervindelijke methode om de omgeving te begrijpen. Deze methode doet beroep op observaties en/of experimenten die besluiten bieden voor onderzoeksvragen die vooraf werden gesteld. Het leerplan natuurwetenschappen beoogt zowel de ontwikkeling van de eigen persoon als van een maatschappelijk engagement. We kunnen dit vertalen in een aantal hoofddoelen: Leerlingen kunnen •
aan de hand van voorbeelden uit de eigen omgeving de natuurwetenschappelijke kennis en inzichten omschrijven;
•
natuurwetenschappelijke toepassingen en verschijnselen uit de eigen ervaringswereld op eenvoudige wijze verklaren;
•
het belang van de natuurwetenschappen en de toepassingen ervan voor de samenleving uitleggen en natuurwetenschappelijke kennis plaatsen in een maatschappelijke, culturele en historische context;
•
een standpunt innemen en een gemotiveerde mening uitspreken over wetenschappelijke toepassingen;
•
een houding tegenover de natuurwetenschappen aannemen die gebaseerd is op inzicht in haar methoden, haar ontwikkeling en haar maatschappelijke impact. Deze hoofddoelen moeten het authentiek leren, ervaringsgericht en toepassingsgericht leren in herkenbare contexten voldoende kansen geven en de intrinsieke motivatie voor natuurwetenschappen stimuleren. Bij de keuze en formulering van leerplandoelen is er rekening gehouden met de eigenheid van de leeftijdsgroep. Zo wordt van de leraar bij de implementatie van het leerplan verwacht dat hij aandacht heeft voor: •
het cognitieve niveau van de leerlingen. Peilingproeven bevestigen dat leerlingen van de eerste graad het moeilijk hebben met het leren van abstracte begrippen en deze maar matig beheersen;
•
de persoonlijke ervaringen en levensstijl van de leerlingen. De levensgewoonten van de leerlingen evolueren en hebben negatieve gevolgen voor hun gezondheid zoals: rugklachten, eetstoornissen, gehoorschade ...
•
de belangstellingsfeer en maatschappelijke relevantie. Het vak natuurwetenschappen krijgt betekenis als er regelmatig ingespeeld wordt op vragen van de leerlingen en toepassingen van de natuurwetenschappen in de maatschappij. De leerling leert geargumenteerde keuzes maken over het energiegebruik, de duurzaamheid van de grondstoffen …
•
de samenhang met contexten uit de vakoverschrijdende eindtermen zoals ’lichamelijke gezondheid en veiligheid’, mentale gezondheid’’. Er wordt gestreefd naar samenhang met het domein natuur uit het leergebied wereldoriëntatie van het basisonderwijs, met het vak techniek en met de vakoverschrijdende eindtermen. Het leerplan sluit aan bij de kennis en vaardigheden opgebouwd vanaf de kleuterschool en vormt een doorlopende leerlijn voor de natuurwetenschappelijke vorming van de leerlingen.
A-stroom – Eerste graad – Keuzegedeelte AV Wetenschappelijk werk (natuurwetenschappen) (1e leerjaar: 2 lestijden/week)
3
BEGINSITUATIE Als beginsituatie wordt uitgegaan van het feit dat leerlingen die de eerste graad aanvatten de eindtermen van het basisonderwijs hebben bereikt. Voor het vak natuurwetenschappen zijn de eindtermen wereldoriëntatie van het domein natuur en het domein techniek bepalend. Met ’wereldoriëntatie’ verwerven kinderen kennis en inzicht in zichzelf, in hun omgeving en in hun relatie tot die omgeving. Zij verwerven vaardigheden om in interactie te treden met die omgeving en zij worden gestimuleerd tot een positieve houding ten aanzien van zichzelf en hun omgeving. Voor verschillende onderwerpen zoals het menselijk lichaam, ecosystemen, organismen en nietlevende natuur hebben de leerlingen zowel kennis opgebouwd als vaardigheden ingeoefend. Enkele kernideeën uit het leerplan wereldoriëntatie – domein natuur van het basisonderwijs. •
Nadruk op het rechtstreeks waarneembare – waarnemen met alle zintuigen.
•
Experimenteren om meer te weten over mens en natuur.
•
Exploreren om meer te weten over mens en natuur.
•
Bronnen raadplegen om meer te weten over mens en natuur.
•
Een wetenschappelijke houding aanleren: een hypothese toetsen via een eenvoudig proefje.
•
Nadruk op de samenhang tussen de dingen.
•
Beperkte kennis verwerven over aspecten van de levende en niet-levende natuur, het menselijk lichaam en het milieu.
Het is van belang dat de leraar vertrekt vanuit deze kennis en vaardigheden om binnen het domein van de natuurwetenschappen de leerlijnen verder te ontwikkelen. Bij verschillende leerplandoelstellingen wordt in de specifieke wenken aandacht besteed aan de voortzetting van deze leerlijnen.
EERSTE LEERJAAR A In het eerste leerjaar A volgen alle leerlingen van de basisvorming één lestijd per week het vak Natuurwetenschappen. In het keuzegedeelte kunnen deze leerlingen twee lestijden per week het vak Wetenschappelijk werk (natuurwetenschappen) volgen.
A-stroom – Eerste graad – Keuzegedeelte AV Wetenschappelijk werk (natuurwetenschappen) (1e leerjaar: 2 lestijden/week)
ALGEMENE DOELSTELLINGEN De leerplandoelstellingen hangen nauw samen met de eindtermen natuurwetenschappen die ontwikkeld zijn rond de kernbegrippen: materie, energie, interactie tussen materie en energie en systemen. Naast de inhoudelijke leerplandoelstellingen zijn ook een aantal doelstellingen ontworpen voor de ontwikkeling van vaardigheden. Deze vaardigheden zijn gericht op het leren onderzoeken, het onderzoekend leren, de informatieverwerving en de communicatie over de natuurwetenschappen. De natuurwetenschappelijke vorming in de eerste graad sluit aan bij het vak wereldoriëntatie van de basisschool en bereidt de leerlingen voor op de voortzetting van hun studie in de tweede graad. De leerlijn van de natuurwetenschappelijke vorming van het basisonderwijs tot de tweede graad is weergegeven in een schema. Basisonderwijs
Wereldoriëntatie • Basisbegrippen in het domein natuur • Basisbegrippen in het domein techniek • Onderzoekende houding • Aandacht en respect voor eigen lichaam en leefwereld
Eerste graad (A – stroom)
Natuurwetenschappen • Natuurwetenschappelijke basiskennis en vaardigheden uitbreiden binnen het begrippenkader materie, energie, interactie tussen materie en energie en systemen. • De wetenschappelijke methode (onderzoeksvraag, hypothese, experiment, waarnemingen, besluit) stapsgewijs inoefenen. • Onderzoekende houding verder ontwikkelen zowel bij terreinstudie als bij het experimenteren. • Basisinzichten verwerven in o het gebruik van modellen zoals o.a. het deeltjesmodel om eenvoudige verschijnselen te verklaren. o de cel en de samenhang tussen cel, weefsel, organen, stelsels en het ganse lichaam. o omkeerbare en niet-omkeerbare stofveranderingen. • Communicatievaardigheden ontwikkelen over natuurwetenschappen.
Tweede graad
Natuurwetenschappen Wetenschap voor de burger, technicus ...
Biologie/ Chemie/ Fysica Wetenschap voor de burger, technicus, wetenschapper ...
• Uitbreiding van het begrippenkader vanuit verschillende contexten of thema’s.
• Uitbreiding van een vakspecifiek begrippenkader
• Communicatie over natuurwetenschappen verder ontwikkelen
• Voorzetting ontwikkeling onderzoeksvaardigheden
• Context als illustratie bij de natuurwetenschappelijke begrippen
• Ontwikkeling probleem-oplossende vaardigheden • Ontwikkeling van informatievaardigheden
4
A-stroom – Eerste graad - Keuzegedeelte AV Wetenschappelijk werk (natuurwetenschappen) (1e leerjaar: 2 lestijden/week)
5
LEERPLANDOELSTELLINGEN/LEERINHOUDEN/SPECIFIEKE PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN Het is duidelijk dat tijdens de lessen wetenschappelijk werk (natuurwetenschappen) de nadruk ligt op de ontwikkeling van wetenschappelijke vaardigheden en op de ontwikkeling van de informatievaardigheden binnen de contexten van wetenschap en samenleving. Door het gebruik van activerende werkvormen en het uitvoeren van leerlingenproeven, informatieopdrachten en groepswerken kunnen de leerlingen de ontwikkeling van de onderzoeksvaardigheden en de informatievaardigheden verder verdiepen. De leerplandoelstellingen van het vak natuurwetenschappen die moeten bereikt worden tijdens de lessen van de basisvorming zijn bedoeld als referentiekader voor de leraar. Vanuit dit kader kan de leraar een planning maken voor de organisatie van het wetenschappelijk werk (natuurwetenschappen). Om de leesbaarheid te verhogen zijn de leerplandoelstellingen genummerd en zijn de leerplandoelstellingen, de leerinhouden en het nummer van de eindterm op één lijn geplaatst. De aanduiding (A) in de kolom ‘decretaal nummer’ verwijst naar een groep van eindtermen met betrekking tot wetenschappelijke vaardigheden en de aanduiding (B) verwijst naar vaardigheden en inzichten bij de eindtermen over wetenschap en samenleving. Bij de verschillende delen zijn suggesties voor het wetenschappelijk werk (natuurwetenschappen) geformuleerd.
DECR.NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
De leerlingen kunnen
WETENSCHAPPELIJKE VAARDIGHEDEN (A) ET20
onder begeleiding een natuurwetenschappelijk probleem herkennen, een onderzoeksvraag en een hypothese formuleren.
ET21
onder begeleiding, bij een onderzoeksvraag gegevens verzamelen en volgens een voorgeschreven werkwijze een experiment, een meting of een terreinwaarneming uitvoeren.
ET22
onder begeleiding, bij een eenvoudig onderzoek, de essentiële stappen van de natuurwetenschappelijke methode onderscheiden.
ET23
onder begeleiding, verzamelde en beschikbare data hanteren, om te classificeren of om te determineren of om een besluit te formuleren.
ET24
onder begeleiding resultaten uit een experiment, een meting of een terreinstudie weergeven. Dit kan gebeuren in woorden, in tabel of grafiek, door aan te duiden op een figuur of door te schetsen. De leerlingen gebruiken daarbij de correcte namen en symbolen.
ET25
van de grootheden massa, lengte, oppervlakte, volume temperatuur, tijd, druk, snelheid, kracht en energie de eenheden en hun symbolen in contexten en opdrachten toepassen.
Minimum tien leerlingenproeven uitvoeren tijdens het eerste leerjaar.
A-stroom – Eerste graad - Keuzegedeelte AV Wetenschappelijk werk (natuurwetenschappen) (1e leerjaar: 2 lestijden/week) Specifieke pedagogisch-didactische wenken •
Voor dat leerlingen starten met de uitvoering van de leerlingenproeven de leerlingen uitgebreid laten kennis maken met het gebruik van het labomateriaal (bunsenbrander, glaswerk, veiligheidsmaatregelen ...) en de richtlijnen bij de uitvoering van de praktische opdrachten.
•
Vanuit de waarneming van een eenvoudig verschijnsel of natuurwetenschappelijk probleem een onderzoeksvraag en hypothese formuleren. Zoek een gepaste probleemsituatie en laat de leerlingen hierbij mogelijke vragen en hypothesen verwoorden.
•
Mogelijke onderzoeksvragen −
Heeft lucht een massa?
−
Hoe verandert de temperatuur bij het smelttraject van een vaste stof?
−
Welke functies heeft de stengel van een plant?
•
Bij de uitvoering van een opdracht, experiment of terreinstudie aandacht besteden aan het correct uitvoeren van de werkwijze of instructies.
•
De resultaten van een waarneming of een meting weergeven met woorden, een figuur, een schets, een tabel of grafiek.
•
Bij het nastreven van de ontwikkeling van wetenschappelijke vaardigheden is het doel dat de leerlingen bij een eenvoudig onderzoek de essentiële stappen van de wetenschappelijke methode kunnen onderscheiden. Met essentiële stappen wordt bedoeld: een onderzoeksvraag formuleren, een hypothese verwoorden, een plan of methode uitwerken voor een onderzoek of terreinwaarneming en een besluit formuleren als antwoord op de onderzoeksvraag.
•
Streven naar de ontwikkeling van een onderzoekende houding of het onderzoekend leren en de leerlingen stapsgewijs zelfstandig een aantal taken laten uitvoeren.
•
In opdrachten en taken gebruiken de leerlingen de correcte notatie van grootheden en eenheden, zodat zij deze werkwijze kunnen verder zetten in de tweede en de derde graad. De tabel geeft een overzicht van een aantal grootheden en eenheden met symbolen die tijdens de eerste graad aan bod kunnen komen. De leerlingen hebben in het basisonderwijs reeds een aantal van deze grootheden gebruikt. Grootheid
symbool
eenheid
symbool
Massa
m
kilogram
kg
Lengte
l
meter
m
Breedte
b
Hoogte, diepte
h
Dikte
d
Straal
r
Middellijn
d
Afstand
x, s
6
A-stroom – Eerste graad - Keuzegedeelte AV Wetenschappelijk werk (natuurwetenschappen) (1e leerjaar: 2 lestijden/week) Oppervlakte
A
vierkante meter
m²
Volume
V
kubieke meter
m³
liter
ℓ
T
kelvin
K
θ
graden Celsius
°C
Tijd
t
seconde
s
Druk
p
pascal
Pa
Snelheid
v
meter per seconde
m s
Kracht
F
newton
N
Energie
E
joule
J
Temperatuur
•
Het is niet de bedoeling dat leerlingen de omzetting van eenheden systematisch gaan oefenen door gebruik van verschillende voorvoegsels en dat allerlei rekenoefeningen worden gemaakt bijvoorbeeld met de formule van de snelheid.
7
A-stroom – Eerste graad - Keuzegedeelte AV Wetenschappelijk werk (natuurwetenschappen) (1e leerjaar: 2 lestijden/week)
DECR.NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN
8
LEERINHOUDEN
De leerlingen kunnen
WETENSCHAP EN SAMENLEVING (B) ET26 ET27
gehanteerde wetenschappelijke concepten verbinden met dagelijkse waarnemingen, concrete toepassingen of maatschappelijke evoluties.
Minimum vier informatieopdrachten uitvoeren tijdens het eerste leerjaar.
het belang van biodiversiteit, de schaarste aan grondstoffen en aan fossiele energiebronnen verbinden met een duurzame levensstijl.
Specifieke pedagogisch-didactische wenken •
Op verschillende momenten oefenen de leerlingen in communicatie over natuurwetenschappen. Zij leren hierbij op een efficiënte manier informatie verwerven en verwerken.
•
Bij het ontwerpen van taken en actieve werkvormen de opdrachten verbinden met het belang van biodiversiteit, de schaarste aan grondstoffen en een duurzame levensstijl.
•
De leerlingen verwerken de leerinhouden met voorbeelden en contexten waarbij natuurwetenschappelijke concepten geïllustreerd worden met dagelijkse ervaringen, concrete toepassingen of maatschappelijke evoluties.
•
Leerlingen leren een aantal communicatievaardigheden: −
tijdens een gesprek gefundeerde argumenten gebruiken;
−
presenteren van een eenvoudig proefje;
−
de resultaten van een experiment of studie voorstellen;
−
een bepaalde stelling of houding die zij innemen t.o.v. een bepaald onderwerp kunnen beargumenteren;
−
het gebruik van de discussie als werkvorm.
A-stroom – Eerste graad - Keuzegedeelte AV Wetenschappelijk werk (natuurwetenschappen) (1e leerjaar: 2 lestijden/week)
9
LEVEN DOET LEVEN BOUW VAN DE BLOEMPLANT
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
ET3
1
de delen van de bloemplant herkennen en benoemen.
ET3, (A)
2
een functie van de wortel, de stengel of een blad vanuit een experiment waarnemen en weergeven.
LEERINHOUDEN De wortel, de stengel, het blad en de bloem Leerlingenproef i.v.m. de functies van een deel van de bloemplant
Wetenschappelijk werk: •
Ordenen van bladeren volgens de bladkenmerken: bladrand, nervatuur, bladstand, enkelvoudig samengesteld. Ordenen van bladeren volgens de bladkenmerken kan behandeld worden tijdens een najaarsexcursie en aansluiten bij de lessen i.v.m. de bouw van de zaadplant. Let op, dat je dit onderwerp behandelt vóór de herfstvakantie, anders kan de bladval reeds te ver zijn gevorderd. Geef de leerlingen voor deze opdracht ongeveer 1 maand de tijd om alles te verzamelen, te drogen en op te kleven. Op http://determinatie.tripod.com/ vind je een interactieve determineertabel van 29 veel voorkomende bomen en struiken. De determinatie gebeurt a.d.h. van tekeningen. Op het einde krijg je foto’s en informatie van de gevonden boom/struik.
•
onderzoek naar de opbouw van takken: bouw van knoppen, open en gesloten eindknoppen en littekens kan goed waargenomen worden op de takken van bijv paardenkastanje. Het uitlopen van knoppen kan in verschillende stadia van ontwikkeling waargenomen worden. Aan de hand van deze structuren kan men de ontwikkeling van een tak interpreteren.
•
Onderzoek naar de kenmerken die belangrijk zijn om een bloemplant te determineren: met loep en kaart en een eenvoudige voorstelling van plantendelen en eventueel kompas, nauwkeurige waarnemingen uitvoeren aan enkele veel voorkomende planten, bij voorkeur in de natuur. Zo kan ook de standplaats van een plant (zonnig, beschaduwd ..) mee opgenomen worden in kenmerken die een rol spelen bij determinatie.
•
Onderzoek naar economisch belangrijke planten: nadruk op de zetmeelproductie en de organen waar dit opgeslagen wordt (wortels, aardappelen, prei …). Zetmeel aantonen in een aantal bekende en minder bekende voedingsgewassen. Eventueel in combinatie met microscopische waarneming van zetmeelkorrels van verschillende plantensoorten. Deze kunnen dan met elkaar vergeleken worden.
•
Onderzoek naar voorkomen en aantal huidmondjes: het aantal huidmondjes per mm² aan de bovenzijde en de onderzijde van een blad microscopisch waarnemen en met elkaar vergelijken.
•
Onderzoek naar de factoren die de verdamping bij planten beïnvloeden: men kan bv de verdamping van een blad dat ingesmeerd is met vaseline vergelijken met een onbehandeld blad, of met enkel de boven- of onderzijde behandeld. Om de verdamping vast te stellen kan men een stengel in een reageer buis plaatsten die gevuld is met water en afgesloten met een laagje olie. Er zijn tal van mogelijkheden om het gebruik van tabellen en grafieken te oefenen bij het weergeven van de waarnemingen.
A-stroom – Eerste graad - Keuzegedeelte AV Wetenschappelijk werk (natuurwetenschappen) (1e leerjaar: 2 lestijden/week)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
10
LEERINHOUDEN
ET3
3
de bouw van de bloem beschrijven in functie van de voortplanting.
De bouw van de bloem De voortplanting bij de bloemplant
ET5
4
de verschillende delen van het voortplantingsstelsel van de man en de vrouw benoemen en de bouw ervan in relatie brengen met de functie.
ET5
5
op een schema van de menstruatiecyclus de menstruatie, de ovulatie en de vruchtbare periode van de vrouw aanduiden.
ET5
6
Belangrijkste gebeurtenissen van de coïtus tot de geboorte
ET5, ET6
7
ET5, (B)
8
de belangrijkste gebeurtenissen vanaf de coïtus tot de geboorte beschrijven. verduidelijken dat erfelijke kenmerken via de zaadcel en de eicel doorgegeven worden aan het nageslacht. secundaire geslachtskenmerken (lichamelijke veranderingen en sociaalemotionele veranderingen) in verband brengen met de puberteit.
ET5, (B)
9
het belang van anticonceptiemiddelen aangeven bij de regeling van de vruchtbaarheid of de bescherming tegen SOA .
Anticonceptie, SOA
Bouw en functie van de voortplantingsorganen van de mens
De menstruatie, de ovulatie en de vruchtbare periode van de vrouw situeren op een tijdlijn van de menstruatiecyclus
Kinderen hebben kenmerken van beide ouders Onderscheid tussen primaire en secundaire geslachtskenmerken, met aandacht voor lichamelijke en sociaal-emotionele veranderingen tijdens de puberteit
Condoom als bescherming tegen SOA
Wetenschappelijk werk: • Onderzoek van aanpassingen van bloemen en van dieren i.v.m. bestuiving: bijv de kleur van kroonbladeren en het voorkomen van nectarklieren bij bloemen van windbestuivers vergelijken met bloemen die door insecten bestoven worden. Bijv onderzoek van de aanpassingen die een honingbij toelaten stuifmeel en nectar te verzamelen (leven in de bijenstaat) Bijv onderzoek van de aanpassingen die solitaire bijen toelaten stuifmeel en nectar te verzamelen. Bijv vergelijken van de bouw van bloemen die aangepast zijn aan bestuiving door een vlinder, een bij, een hommel, kevers, zweefvliegen … • Onderzoek naar de verspreiding van vruchten en zaden: aanpassingen aan een vrucht of een zaad aan verspreiding door een dier, de wind en het water. • Toepassen van enkele methoden om planten ongeslachtelijk te vermenigvuldigen: een aantal stekken nemen van bijv buxus, klimop, vlijtig liesje, … scheuren van dahliaknollen, uitlopers van aardbeien, knolletjes van speenkruid … Zorg ervoor dat het lokaal aangekleed wordt en dat leerlingen oog hebben voor de verzorging van planten.
A-stroom – Eerste graad - Keuzegedeelte AV Wetenschappelijk werk (natuurwetenschappen) (1e leerjaar: 2 lestijden/week)
11
• Bouw van een zaad en onderzoek naar factoren die de kieming van zaden beïnvloeden: aan de hand van een tuinboon de bouw en de kieming van een zaad onderzoeken. De factoren die de kieming beïnvloeden, worden met tuinkerszaadjes bij verschillende lichtintensiteiten, verschillende zoutconcentraties, verschillende vochtigheidsgraden of temperaturen onderzocht. • Voortplanting, groei en ontwikkeling bij dieren: men kan de leerlingen via complementair groepswerk een presentatie laten maken in verband met de voortplanting bij gewervelden, insecten, het verband tussen bevruchting en ontwikkeling bij dieren en het milieu … • Onderzoek naar de bouw van een ei: aan de hand van een kippenei onderzoeken welk deel van het ei de eicel is. Bij een hardgekookt ei kan men de eierschaal, het schaalvlies, het eiwitvlies, de luchtkamer, het eiwit en de dooier waarnemen. Bij een rauw ei zijn ook de hagelsnoeren en de kiemvlek zichtbaar; het dooiervlies is goed te zien als men het doorprikt. Indien de school over een broedstoof of een incubator beschikt, kan men de ontwikkeling van een bevrucht ei volgen door op de schaal van het ei een lichtbron te plaatsen. • Waarnemen van andere vormen van voortplanting: bv wandelende takken, regenworm, zwaarddragers, waterslakken, guppies, kikkerdril ( hou rekening met de wetgeving ter zake, amfibieën zijn wettelijk beschermd en het is dus verboden ze te vangen of te doden). • Voorbehoedsmiddelen en seksueel overdraagbare aandoeningen: men kan de leerlingen via complementair groepswerk een presentatie of een folder voor leeftijdsgenoten laten maken in verband met voorbehoedsmiddelen en SOA’s.
A-stroom – Eerste graad - Keuzegedeelte AV Wetenschappelijk werk (natuurwetenschappen) (1e leerjaar: 2 lestijden/week)
12
BOUWSTENEN VAN ORGANISMEN EN DE MATERIE
BOUWSTENEN VAN ORGANISMEN DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
ET4
10
kenmerken aangeven om een organisme bij de levende wezens in te delen.
Kenmerken van levende wezens
ET4
11
de cel als structurele eenheid van organismen beschrijven.
De cel als bouwsteen van organismen
ET4
12
delen van een plantaardige en dierlijke cel op lichtmicroscopisch niveau herkennen en benoemen.
De delen van een plantaardige cel en een dierlijke cel op lichtmicroscopisch niveau
ET1
13
de verschillende organisatieniveaus bij bloemplant, dier en mens herkennen en omschrijven.
Cel, weefsel, orgaan, stelsel, organisme
ET1
14
de samenhang tussen de organisatieniveaus beschrijven.
De opbouw en samenhang van een organisme in cellen, weefsels, organen en stelsels
ET6
15
de bouw van dieren in verband brengen met hun levenswijze
Aanpassingen van dieren aan de omgeving
WETENSCHAPPELIJK WERK
•
Microscopisch onderzoek naar verschillen in grootte, vorm en inhoud van plantaardige en dierlijke cellen: cel van rode en witte ui vergelijken met wangcellen, cellen van waterpest, cellen van prei, tomaat en wortel zijn hiervoor geschikt.
•
Microscopisch onderzoek van eencelligen: pantoffeldiertjes kan je verkrijgen door volgende kweekmethode: • Neem een maatcilinder en vul deze met hooi. • Schenk hierbij sloot water zodat het hooi helemaal onder staat. • Deze kweek moet je ongeveer een week laten staan en dan komen de pantoffeldiertjes vanzelf. Zet de kweek niet in het volle zonlicht, want dat remt de groei … Om een grote verscheidenheid van Protozoa te verkrijgen is het voldoende een paar druppels van een "vuile" aquariumfilter te onderzoeken onder de microscoop. Dit levend schouwspel is tevens een goede gelegenheid om de leerlingen te laten kennismaken met de eencelligen. Een andere rijke bron van protisten is het water dat men bekomt bij het uitknijpen van gedoornd hoornblad dat in veel vijvers te vinden is.
•
Dissectie van een vis: hierbij focust men op in- en uitwendige aanpassingen aan het leven in het water. (kieuwen, zwemblaas, licht geraamte, schubben, zijlijn …)
A-stroom – Eerste graad - Keuzegedeelte AV Wetenschappelijk werk (natuurwetenschappen) (1e leerjaar: 2 lestijden/week)
13
•
Onderzoek naar de samenhang tussen de verschillende stelsels: we laten leerlingen een fysieke inspanning doen en we onderzoeken de reactie van het ademhalingsfrequentie, hartritme, zweten, lichaamstemperatuur, roodheid van de huid ... We kunnen de leerlingen hypotheses laten formuleren over de oorzaken van deze verschijnselen en hun samenhang.
•
Zoekopdracht naar verschillende vormen van camouflage bij dieren: het spel ”Bepalen van het belang van een schutkleur bij dieren.” is hiervoor geschikt. andere vormen van camouflage zijn nabootsen van blad of tak, steen …
•
Vergelijkend onderzoek van geraamten: door een vergelijkende studie van verschillende geraamten uit de schoolverzameling stelt men aanpassingen van het skelet vast. Voorbeelden hiervan zijn aanpassingen voor de voortbeweging (springers, lopers, gravers, kruipers, zwemmers en vliegers), aanpassingen aan voedselopname (vogelbekken, tanden van vlees- en planteneters …).
A-stroom – Eerste graad - Keuzegedeelte AV Wetenschappelijk werk (natuurwetenschappen) (1e leerjaar: 2 lestijden/week)
14
BOUWSTENEN VAN DE MATERIE
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
ET17, ET25
16
de grootheden massa en volume beschrijven en onderscheiden.
ET17, (A)
17
de massa en het volume van een vaste stof en een vloeistof bepalen.
ET18
18
de begrippen zuivere stof, mengsel, molecule omschrijven en met voorbeelden illustreren.
Zuivere stof, stofeigenschap Mengsel Molecule
ET18
19
het deeltjesmodel van de materie beschrijven en in verband brengen met: zuivere stof, aggregatietoestand, faseovergang, eigenschappen van de materie.
Deeltjesmodel Faseovergang, aggregatietoestand, eigenschappen van de materie
ET18, (B)
20
de samenstelling van lucht beschrijven.
ET18
21
de druk van de lucht uitleggen steunend op het deeltjesmodel.
Samenstelling van lucht: stikstofgas, zuurstofgas, koolstofdioxide en andere gassen. Druk van een gas Normale luchtdruk
Voorwerpseigenschap: massa, volume
Leerlingenproef: bepaling van massa en volume van een vaste stof en een vloeistof
A-stroom – Eerste graad - Keuzegedeelte AV Wetenschappelijk werk (natuurwetenschappen) (1e leerjaar: 2 lestijden/week)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
15
LEERINHOUDEN
WETENSCHAPPELIJK WERK: •
Uitbreiding van massa - en volumebepaling van een voorwerp: o bepaling van massa en volume van een onregelmatig voorwerp. o bepaling van bijvoorbeeld het volume van je hand. o bepaling van massa en volume van een hoeveelheid vloeistof. o bepaling van de massa van een hoeveelheid lucht met behulp van een bal, digitale balans en een lege plastieken fles. De bal eerst wegen dan twee liter lucht laten wegstromen in een met water gevulde fles(omgekeerd houden in water) en daarna de bal opnieuw wegen.
•
Het maken van kristallen: o eerst maken de leerlingen en oververzadigde oplossing en een klein entkristal, dit kristal wordt opgehangen in de oververzadigde oplossing zodat het kristal kan groeien.(zie bijkomende informatie en handleiding: http://www.chem.kuleuven.ac.be/bcc/instructies.html ) o leerlingen bekijken de kristalgroei met een microscoop: breng een druppel van verzadigde oplossing bijv. keukenzoutoplossing op een goed verwarmd voorwerpglaasje en bekijk dan de kristalvorming met behulp van een microscoop.
•
Proeven met lucht: o een ballon opblazen en terug loslaten, een ballon in een fles(eerste zonder rietje en daarna met een rietje) opblazen. o een meetspuit met lucht samen duwen, een meetspuit afsluiten met je vinger en dan de zuiger belasten met steeds grotere massablokken. o lucht onder water overgieten. o een glas gevuld met water afdekken met een kaartje en omdraaien. o een houten latje onder een groot blad papier leggen en dan op het latje slaan, toepassingen van zuignappen opzoeken. o een rietje in een glas water plaatsen en afsluiten met je vinger. o een plastic spuitbus half gevuld met water samenknijpen. o maak een zelf een barometer met een houten stokje bevestigd op een vlies opgespannen op een fles of doos.
•
Proeven i.v.m. eigenschappen van de materie: o adhesie en cohesiekrachten: een papierclip drijft op water, opstijgend water in papier of in rietjes met verschillende doorsneden, een druppel water tussen twee glasplaatjes brengen waardoor de plaatjes aan elkaar plakken, peper op water strooien dan blijft je vinger droog, o beweging van de waterdeeltjes aantonen door fenolftaleïne in een schaaltje warm en een schaaltje koud water te doen, door een klein kristal kaliumpermanganaat in een petrischaal met warm water te doen.
A-stroom – Eerste graad - Keuzegedeelte AV Wetenschappelijk werk (natuurwetenschappen) (1e leerjaar: 2 lestijden/week)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen o o o o
•
16
LEERINHOUDEN
simulatieproeven van de brownse beweging. intermoleculaire ruimten aantonen door het mengen van water en gekleurde alcohol in een proefbuis of “een magisch flesje”. Informatieopdracht over de structuur van de materie steunend op een applet van het deeltjesmodel. het maken van een modelvoorstelling van de structuur van de materie met behulp van wattenbolletjes of piepschuimbolletjes.
Proeven i.v.m. eenvoudige scheidingstechnieken: o bijvoorbeeld het scheiden van homogene mengsels door destillatie o het scheiden van heterogene mengsels door filtratie. o het scheiden van een zand - zout mengsel. o scheiden van inkt met behulp van papierchromatografie.
A-stroom – Eerste graad - Keuzegedeelte AV Wetenschappelijk werk (natuurwetenschappen) (1e leerjaar: 2 lestijden/week)
17
KRACHTEN – INTERACTIE TUSSEN MATERIE
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
ET10
22
in concrete voorbeelden verschillende soorten krachten benoemen.
verschillende soorten krachten
ET10
23
de elementen van een kracht beschrijven in een concrete situatie.
aangrijpingspunt, richting, zin en grootte van een kracht
ET10
24
het begrip snelheid omschrijven.
snelheid = afstand/tijd
ET10
25
met een voorbeeld illustreren dat een kracht de vorm en/of de snelheid van een voorwerp kan veranderen.
kracht als oorzaak van vervorming en als oorzaak van verandering van bewegingstoestand van een voorwerp
Wetenschappelijk werk •
proeven om de uitwerking van verschillende soorten krachten te herkennen en de krachten benoemen.
•
in concrete voorbeelden de richting, de zin, het aangrijpingspunt en eventueel de grootte van verschillende soorten krachten beschrijven.
•
proef i.v.m. de uitrekking of samendrukking van verschillende soorten veerkrachtige materialen zoals elastieken, veren.
•
proeven met magneten (gebruik eventueel hierbij een nagel, ijzervijlsel, een kompasnaald).
•
de grootte van verschillende krachten bepalen met een dynamometer, bijvoorbeeld de grootte van de wrijvingskracht van verschillende schoenen bepalen door de schoen voort te trekken over eenzelfde oppervlak.
•
Invloed van de hellingsgraad onderzoeken door de tijdsduur te bepalen van een speelgoedauto die van de helling rolt.
•
Invloed van de structuur van materialen onderzoeken door bijvoorbeeld met een blad papier de sterkste brug te laten bouwen.
A-stroom – Eerste graad – Keuzegedeelte AV Wetenschappelijk werk (natuurwetenschappen) (1e leerjaar: 2 lestijden/week)
18
ALGEMENE PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN LEERLIJNEN NATUURWETENSCHAPPEN
De kennis en vaardigheden, die opgebouwd zijn in het basisonderwijs worden verder ontwikkeld en uitgebreid in het leerplan natuurwetenschappen van de eerste graad. Om tot een efficiënte kennisconstructie te komen is het van belang dat de leraars weten welke begrippen en vaardigheden de leerlingen in de basisonderwijs hebben verworven en hoe zij de kennis en vaardigheden van de eerste graad in de tweede graad zullen uitbreiden. Als ondersteuning van deze kennisconstructie beschrijven we enkele inhoudelijke leerlijnen vanaf het basisonderwijs tot de tweede graad (ASO en enkele TSO richtingen). Materie Basisonderwijs (WO)
Eerste graad (natuurwetenschappen)
Tweede graad (biologie, chemie, fysica)
Volumebegrip (inhoud) van regelmatige voorwerpen.
Massa en volume van vaste stoffen, vloeistoffen en gassen.
Massadichtheid
Gewicht (massa)
Alle materie bestaat uit zuivere stoffen of mengsels.
Waarneembare eigenschappen van courante materialen.
Materie bestaat uit moleculen of atomen.
Soorten mengsels en verschillende scheidingstechnieken. Atoombouw, atoommodellen Chemische bindingen
Moleculen zijn opgebouwd uit een beperkt aantal atomen.
Enkelvoudige en samengestelde stoffen
Eenvoudig deeltjesmodel: •
Materie bestaat uit deeltjes
Concentratie
•
De deeltjes bewegen voortdurend.
•
Stofklassen: namen en formules van stoffen
De snelheid van de deeltjes is afhankelijk van de temperatuur.
•
Tussen de deeltjes zijn er krachten.
Voortplanting bij de mens Basisonderwijs (WO)
Eerste graad (natuurwetenschappen)
Tweede graad (biologie, chemie, fysica)
Lichamelijke veranderingen bij zichzelf en bij anderen waarnemen.
Bij de mens de delen van de voortplantingsstelsel benoemen.
Hormonale klieren situeren en functie van hun hormonen beschrijven.
Lichamelijke veranderingen herkennen als normale aspecten in hun ontwikkeling.
Beschrijven hoe de voortplanting bij de mens verloopt;
De relatie leggen tussen de halveringsdeling en de vorming van geslachtscellen.
Beschrijven hoe seksueel overdraagbare aandoeningen
De overerving van het geslacht
A-stroom – Eerste graad – Keuzegedeelte AV Wetenschappelijk werk (natuurwetenschappen) (1e leerjaar: 2 lestijden/week) kunnen voorkomen worden.
uitleggen. Het verband uitleggen tussen de besmetting, het immuunsysteem en het ziektebeeld van AIDS De maatregelen om aidsbesmetting te voorkomen, toelichten.
Bouwstenen van organismen Basisonderwijs (WO)
Eerste graad (natuurwetenschappen)
Tweede graad (biologie, chemie, fysica)
In een beperkte verzameling van organismen (veel voorkomende planten en diersoorten) gelijkenissen en verschillen ontdekken.
Kenmerken aangeven om organisme bij de levende wezens in te delen.
De samenstelling van levende wezens benoemen en hun functie omschrijven.
Planten en diersoorten herkennen met gebruik van een determinatiekaart.
De bouw van bacteriën beschrijven
Op basis van een waarneembaar criterium in een beperkte verzameling van organismen een eigen ordening aanbrengen.
De cel als bouwsteen van een organisme herkennen.
De relatie leggen tussen de vorm en de indeling van bacteriën.
De structuur van de plantencel en dierlijke cel op lichtmicroscopisch niveau herkennen.
De bouw van virussen beschrijven.
Basisonderwijs (WO)
Eerste graad (natuurwetenschappen)
Tweede graad (biologie, chemie, fysica)
Bij de mens: functie van organen betrokken bij ademhaling, spijsvertering, transport.
Bij de bloemplant: structuur en functie van de wortel, stengel, bloem.
Stelsels
Bij de mens: functie van zintuigen, skelet en spieren.
De relatie leggen tussen de bouw van de organenstelsels en hun functie.
Het belang van stofwisseling beschrijven voor de instandhouding van het menselijk lichaam.
De celademhaling beschrijven als een afbraakproces (katabolisme), onmisbaar voor de energielevering in de cel;
Bij de mens: structuur en functie van:
Bij de mens: structuur en functie van:
•
•
spijsverteringstelsel
zenuwstelsel
19
A-stroom – Eerste graad – Keuzegedeelte AV Wetenschappelijk werk (natuurwetenschappen) (1e leerjaar: 2 lestijden/week) •
ademhalingstelsel
•
bewegingstructuren
•
transportstelsel
•
hormonaal stelsel
•
uitscheidingsstelsel
20
Wetenschappelijke vaardigheden Basisonderwijs (WO)
Eerste graad (natuurwetenschappen)
Tweede graad (biologie, chemie, fysica)
Over een natuurlijk verschijnsel een hypothese toetsen via een eenvoudig onderzoek.
Onder begeleiding over een natuurwetenschappelijk probleem
Onder begeleiding over een natuurwetenschappelijk probleem
•
een onderzoeksvraag herkennen/formuleren
•
•
een hypothese herkennen/formuleren
relevante parameters of gegevens aangeven en hierover info opzoeken
•
relevante factoren aangeven en hiermee een onderzoeksvraag formuleren
•
een hypothese formuleren
•
een plan opstellen om de hypothese te toetsen
•
waarneming- en andere gegevens mondeling en schriftelijk verwoorden en weergeven in tabellen grafieken, schema’s of formules.
•
bij waargenomen organismen overeenkomsten en verschillen beschrijven en deze organismen in een eenvoudige classificatie plaatsen.
De weerselementen op een bepaald moment en over een beperkte periode meten, vergelijken en die weersituatie beschrijven.
•
een plan opstellen
•
waarnemingen verwoorden of weergeven door een schets
•
een aantal metingen uitvoeren
•
meetwaarden verzamelen in een tabel of grafiek
•
classificeren, determineren of een besluit formuleren.
Van de grootheden massa, lengte, oppervlakte, volume, temperatuur, tijd, snelheid, kracht, druk en energie de eenheden en hun symbolen in contexten en opdrachten gebruiken.
Het SI – eenhedenstelsel toepassen. Meetresultaten en berekeningen met een juist aantal beduidende cijfers noteren.
SAMENHANG MET TECHNIEK De ontwikkeling van de natuurwetenschappen en de technologie zijn nauw verbonden met elkaar. Zo kunnen vanuit nieuwe wetenschappelijke inzichten een aantal nieuwe producten of toestellen worden ontwikkeld. Bijvoorbeeld na ontdekking van de werking van peniciline door Fleming werd nieuwe antibiotica ontwikkeld, na de ontdekking van radioactieve straling door M. Curie ontstond de radiologie en na de ontdekking van bakeliet door Leo Baekeland werden onder andere verschillende soorten isolatoren ontwikkeld. Anderzijds kan vanuit een nieuwe technologische ontwikkeling ook nieuwe
A-stroom – Eerste graad – Keuzegedeelte AV Wetenschappelijk werk (natuurwetenschappen) (1e leerjaar: 2 lestijden/week)
21
wetenschappelijke inzichten ontstaan bijvoorbeeld door de ontwikkeling van de lichtmicroscoop tot de elektronenmicroscoop is de kennis van de celbiologie enorm toegenomen. Om deze samenhang tussen wetenschap en technologie voor de leerlingen te verduidelijken is het aangewezen om de leerdoelen i.v.m. energie, energieomzettingen, grondstoffen en materialen te verbinden met de leerdoelen in het leerplan techniek.. Het is van belang om aanvullend en complementair te werken voor deze begrippen.
SAMENHANG MET VAKOVERSCHRIJDENDE EINDTERMEN Er is een sterke samenhang met de geactualiseerde versie van de vakoverschrijdende eindtermen door de ontwikkeling van houdingen als kritische ingesteldheid, zorgzaamheid, verantwoordelijkheid, initiatief nemen, … die inherent zijn aan de beoefening van (natuur)wetenschappen. Daarnaast is er een sterke samenhang met de contextgebieden ‘lichamelijke gezondheid en veiligheid’, ‘mentale gezondheid’ en ‘omgeving en duurzame ontwikkeling’. Een aantal inhoudelijke elementen die betrekking hebben op de lichamelijke gezondheid (zoals gezonde voeding), mentale gezondheid (in verband met seksualiteit en voortplanting) en omgeving en duurzame ontwikkeling (in verband met grondstoffen, energie, de natuur) kunnen verworven worden via de eindtermen natuurwetenschappen van de eerste graad.
AANDACHT VOOR TAAL De belangrijkste rol van de leraar is het begeleiden van het leerproces van de leerlingen. Taal en leren zijn tijdens het leerproces en in het dagelijks leven van de leerlingen onlosmakelijk met elkaar verbonden. Taal is het interactiemiddel bij uitstek voor de leraar in interactie met de leerlingen en voor de leerlingen tijdens de onderlinge interactie. De leraar en leerlingen benutten taalvaardigheden zoals luisteren, spreken en schrijven om de leerplandoelstellingen te bereiken. Het is van essentieel belang dat de leraar naast de (vak)didactische competenties ook taalcompetenties benut om zijn doel te bereiken. Het tijdig inschatten van welke woorden struikelblokken vormen stelt hem in staat om via betekenisonderhandeling tot begripsverduidelijking te komen. Op deze manier zorgt de leraar voor de begrijpelijk en interactief taalaanbod en besteed hij aandacht aan de taalverwerving en taalverrijking in het vak natuurwetenschappen. Om de taalontwikkeling tijdens het leerproces te ondersteunen zijn context, interactie en taalsteun van groot belang. Leren in context. Nieuwe natuurwetenschappelijke begrippen worden best geleerd in een betekenisvolle context of vanuit een voorbeeld uit de dagelijkse leefwereld van de leerlingen. Veelvuldig de nieuwe begrippen verbinden met gekende situaties en deze begrippen illustreren met afbeeldingen,films of ander multimedia materiaal. Een cognitief leerproces kunnen we beschouwen als het opbouwen van een kennisbestand dat hoofdzakelijk bestaat uit begrippen en relaties. In plaats van losse begrippen te leren is het belangrijk dat leerlingen leren hoe begrippen onderling samenhangen. Door de onderlinge relaties tussen de begrippen te begrijpen kunnen de leerlingen de begrippen beter onthouden. Het aanleren van nieuwe begrippen zal makkelijker zijn als wij het begrip kunnen verbinden met een bestaand begrip in het kennisbestand. (het belang van activering van de voorkennis bij het leren). De nieuw aangeleerde begrippen worden zo genesteld in een bestaand begrippenbestand van de leerling.(constructivistische leertheorie). Om het kennisbestand visueel weer te geven kan een begrippenkaart ondersteuning bieden. Een begrippenkaart (‘concept map’) kan omschreven worden als een visuele, gestructureerde voorstelling van het kennisbestand. Leren in interactie Taalactiverende en probleemstellende opdrachten gebruiken waarbij leerlingen bijvoorbeeld eerst de eigen kennis verwoorden en daarna hun antwoorden vergelijken met de antwoorden van de anderen. Tijdens het overleg zullen de leerlingen spontane en betekenisvolle gesprekken voeren waardoor er een sterkere verankering van de kennis ontstaat. Een aantal taalspelvormen zoals woordslang of bingo gebruiken om taalvaardigheden in te oefenen.
A-stroom – Eerste graad – Keuzegedeelte AV Wetenschappelijk werk (natuurwetenschappen) (1e leerjaar: 2 lestijden/week)
22
Leren met taalsteun In opdrachten taalsteun bieden met hulpmiddelen zoals een schrijfkader bij teksten of het maken van een verslag, het samenstellen van een lijst met vakspecifieke woorden, een stappenplan als ondersteuning bij “leren leren” (ontwikkeling van zelfreflectie over het eigen leerproces)
WENKEN BIJ HET BEREIKEN VAN DE WETENSCHAPPELIJKE VAARDIGHEDEN Om de eindtermen over wetenschappelijke vaardigheden te bereiken is het noodzakelijk dat de leerlingen een aantal leerlingenproeven uitvoeren. Met een leerlingenproef wordt bedoeld een proef of terreinstudie die de leerlingen onder begeleiding in kleine groepjes (max. drie leerlingen) uitvoeren, verwerken en rapporteren in de vorm van een persoonlijk verslag. Indien er in de klas maar één proefopstelling in voorraad is kan het experiment worden uitgevoerd als klasproef. Deze klasproef kan niet als een leerlingenproef worden beschouwd. Het is de bedoeling de proeven een uitdagend en motiverend karakter te geven en het verband met een dagelijkse context te illustreren. Om de eigen inbreng van leerlingen te stimuleren en leerlingen in toenemende mate van zelfstandigheid te laten werken bij de uitvoering van de leerlingenproeven zijn volgende factoren van belang: • • •
een motiverend en uitdagende stimulus bieden waardoor het experiment een duidelijk doel en betekenis bekomt; de mogelijkheid bieden aan de leerlingen om actief en zelfstandig een aantal beslissingen te nemen; de mogelijkheid bieden om hun eigen ideeën te verwoorden en te overleggen tijdens de uitvoering van de proef.
De leerlingenproef kan ondersteund worden met een instructieblad dat kan variëren van een gesloten opdracht tot een open opdracht naargelang het niveau van zelfstandigheid van de leerling dat men wil bereiken. De uitvoering van de leerlingenproef gebeurt in kleine groepjes en hierbij leren de leerlingen zelfstandig een verslag opmaken en hierbij zoveel mogelijk gebruik maken van ICT. Het verslag bevat minimaal volgende punten: • • • • •
doel van de proef in de verwoording van een onderzoeksvraag; hypothese beschrijving of tekening van de opstelling; plan of werkwijze met notatie van de waarnemingen en/of meetwaarden; het besluit.
Het is belangrijk dat de verslaggeving persoonlijk gebeurt zodat leerlingen het verslag nauwkeurig en met de nodige discipline leren afmaken. Leerlingen leren zo onder begeleiding rapporteren in de vorm van een verslag. Bij het aanleren van de opmaak van een verslag kan eventueel een voorgedrukt werkblad ter ondersteuning worden gebruikt. Doordat het verslag een apart werkstuk is van een leerling is het aan te bevelen om deze taak in de evaluatie op te nemen en bij de bespreking van de resultaten van de leerlingenproef hierover klassikaal te rapporteren. Bij de evaluatie aandacht hebben voor verschillende vaardigheden en attitudes die bij uitvoering van de proef en het maken van het verslag aan bod komen: goede meetresultaten, nauwkeurigheid, respect voor het materiaal, samenwerking, uitvoeren van instructies, aandacht voor veiligheid, opmaak van het verslag ... Bij de aanvang van de leerlingenproef voldoende aandacht besteden aan de veiligheidsaspecten. Leerlingen moeten voldoende op hoogte zijn van de gevaren van bepaalde opstellingen, stoffen of instrumenten. Een klasgroep van twintig leerlingen is voor de uitvoering van leerlingenproeven didactisch verantwoord en wat veiligheid betreft aanvaardbaar. De leerlingen leren ook veilig en milieubewust omgaan met allerlei stoffen. Laat de leerlingen niet met giftige stoffen (bijv. kwik) werken.
A-stroom – Eerste graad – Keuzegedeelte AV Wetenschappelijk werk (natuurwetenschappen) (1e leerjaar: 2 lestijden/week)
23
SITUERING VAN DE LEERLINGENPROEVEN EN INFORMATIEOPDRACHTEN IN HET LEERPLAN Minimaal tien leerlingenproeven en vier informatieopdrachten in het eerste leerjaar uitvoeren. Eerste leerjaar (2 lestijden/week) 1. Leven doet leven a. Bouw van de bloemplant Leerlingenproef i.v.m. de functies van een deel van de bloemplant ( uitbreiding van de basisvorming) Leerlingenproeven wetenschappelijk werk b. Voortplanting bij de mens Informatieopdrachten wetenschappelijk werk 2. Bouwstenen van organismen en de materie a. Bouwstenen van organismen Leerlingenproeven wetenschappelijk werk b. Bouwstenen van de materie Leerlingenproef: bepaling van massa en volume van een vaste stof en een vloeistof (uitbreiding van de basisvorming) Leerlingenproeven wetenschappelijk werk Informatieopdracht wetenschappelijk werk 3. Krachten – interactie tussen de materie Leerlingenproeven wetenschappelijk werk Informatieopdracht wetenschappelijk werk
WENKEN BIJ DE INFORMATIEOPDRACHT Om de eindtermen rond wetenschap en maatschappij te bereiken is het aangewezen dat de leerlingen vier informatieopdrachten maken. Bij de uitvoering van deze opdrachten ontwikkelen de leerlingen communicatievaardigheden en taalvaardigheden zoals verwoorden, spreken, luisteren, schrijven en lezen. Het is aangewezen om taalactiverende werkvormen (woordslang, placemat,…) te gebruiken zodat de leerlingen de leerinhouden verwerven door interactie met elkaar in een motiverende context met aandacht voor taal. Bij de ontwikkeling van nieuwe begrippen en het leren gebruiken van modellen (voorstelling molecule of atoom, deeltjesmodel ) is het van belang dat de leraar een aantal misconcepties kent. Leerlingen hebben uit hun dagelijkse ervaring een kennisbestand opgebouwd waarin een aantal foute ideeën of misvattingen zijn opgeslagen. Bijvoorbeeld kan een leerling denken dat een stof uitzet doordat de deeltjes van de stof bij opwarming uitzetten. Om het leerproces optimaal te laten verlopen moet de leraar aansluiten bij de voorkennis van de leerling en op de hoogte zijn van de mogelijke misconcepties van de leerling.
VOET Wat en waarom? 1
Vakoverschrijdende eindtermen (VOET) zijn minimumdoelen die, in tegenstelling tot de vakgebonden eindtermen, niet specifiek behoren tot een vakgebied, maar door meerdere vakken en/of vakoverschrijdende onderwijsprojecten worden nagestreefd. De VOET geven scholen de opdracht om jongeren te vormen tot de actieve burgers van morgen!
1
In de eerste graad B-stroom spreekt men over vakoverschrijdende ontwikkelingsdoelen (VOOD). Aangezien zowel VOET als VOOD na te streven zijn, beperken we ons in de tekst tot de term VOET, waarbij we zowel naar het begrip vakoverschrijdende eindtermen als vakoverschrijdende ontwikkelingsdoelen verwijzen.
A-stroom – Eerste graad – Keuzegedeelte AV Wetenschappelijk werk (natuurwetenschappen) (1e leerjaar: 2 lestijden/week)
24
Zij moeten jongeren in staat stellen om die sleutelcompetenties te verwerven die een zinvolle bijdrage leveren aan het uitbouwen van een persoonlijk leven en aan de opbouw van de samenleving. Het ordeningskader van de VOET bestaat uit een samenhangend geheel dat deels globaal en deels per graad geformuleerd wordt. Globaal: •
een gemeenschappelijke stam met 27 sleutelvaardigheden Deze gemeenschappelijke stam is een opsomming van vrij algemeen geformuleerde eindtermen, los van elke context. Ze zijn toepasbaar in alle opvoedings- en onderwijsactiviteiten van de school. Ze kunnen, afhankelijk van de keuze van de school, in samenhang met alle andere vakgebonden of vakoverschrijdende eindtermen worden toegepast;
•
zeven maatschappelijk relevante toepassingsgebieden of contexten: −
lichamelijke gezondheid en veiligheid,
−
mentale gezondheid,
−
sociorelationele ontwikkeling,
−
omgeving en duurzame ontwikkeling,
−
politiek-juridische samenleving,
−
socio-economische samenleving,
− Per graad:
socioculturele samenleving.
•
leren leren,
•
ICT in de eerste graad,
•
technisch-technologische vorming in de tweede en derde graad ASO.
Een zaak van het hele team De VOET vormen een belangrijk onderdeel van de basisvorming van de leerlingen in het secundair onderwijs. Om een brede en harmonische basisvorming te waarborgen moeten de eindtermen van de gemeenschappelijke stam, contexten, leren leren, ICT en technisch-technologische vorming in hun samenhang behandeld worden. Het is de taak van het team om - vanuit een visie en een planning vakgebonden en vakoverschrijdende eindtermen te combineren tot zinvolle gehelen voor de leerlingen. Door de globale formulering krijgen scholen meer autonomie bij het werken aan de vakoverschrijdende eindtermen, waardoor de school meer mogelijkheden krijgt om het eigen pedagogisch project vorm te geven. Het team zal keuzes en afspraken moeten maken over de VOET. De globale formulering over de graden heen betekent niet dat alle eindtermen in alle graden moeten aan bod komen, dit zou een onbedoelde verzwaring van de inspanningsverplichting tot gevolg hebben. Bij het maken van de keuzes wordt verwacht dat elke graad in elke school een redelijke inspanning doet ten opzichte van het geheel van de VOET, rekening houdend met wat in de andere graden aan bod komt. Doordat de VOET niet louter graadgebonden zijn, krijgt de school/scholengemeenschap de mogelijkheid om een leerlijn over de graden heen uit te werken.
HET OPEN LEERCENTRUM EN DE ICT-INTEGRATIE Het gebruik van het open leercentrum (OLC) en de ICT-integratie past in de totale visie van de school op leren en op het werken aan de leervaardigheden van de leerlingen. De inzet en het gebruik van ICT en van het OLC zijn geen doel op zich maar een middel om het onderwijsleerproces te ondersteunen. Door de snelle evolutie van de informatietechnologie volgen nieuwe ontwikkelingen in de maatschappij elkaar in hoog tempo op. Kennis en inzichten worden voortdurend verruimd. Er komt een enorme hoeveelheid informatie op ons af. De school zal de leerlingen moeten leren hier zinvol en veilig mee om te gaan. Zelfstandig kunnen werken, in staat zijn eigen initiatieven te ontplooien en over het vermogen beschikken om nieuwe ideeën en oplossingen in samenwerking met anderen te ontwikkelen, zijn essentieel. Voor het onderwijs betekent dit een ingrijpende verschuiving: minder aandacht voor de passieve
A-stroom – Eerste graad – Keuzegedeelte AV Wetenschappelijk werk (natuurwetenschappen) (1e leerjaar: 2 lestijden/week)
25
kennisoverdracht en meer aandacht voor de actieve kennisconstructie binnen de unieke ontwikkeling van elke leerling. Die benadering nodigt leraren en leerlingen uit om voortdurend met elkaar in dialoog te treden, omdat je de ander nodig hebt om te kunnen leren. Het traditionele beeld van onderwijs zal steeds meer verdwijnen en veranderen in een dynamische leeromgeving waar leerlingen in eigen tempo en in wisselende groepen onderwijs zullen volgen. Dergelijke leerprocessen worden bevorderd door gebruik te maken van het OLC en van ICT-integratie als onderdeel van deze rijke gedifferentieerde leeromgeving.
HET OPEN LEERCENTRUM ALS KRACHTIGE LEEROMGEVING Een open leercentrum (OLC) is een ruimte waar leerlingen, individueel of in groep, zelfstandig, op hun eigen tempo en op hun eigen niveau kunnen leren, werken en oefenen. Om een krachtige leeromgeving te zijn, is een open leercentrum •
uitgerust met voldoende didactische hulpmiddelen,
•
ter beschikking van leerlingen op lesmomenten en daarbuiten,
• uitgerust in functie van leeractiviteiten met pedagogische ondersteuning. In ideale omstandigheden zou de ganse school een open leercentrum kunnen zijn. In werkelijkheid kan in een school echter niet op elke plaats en op elk moment een dergelijke leeromgeving gewaarborgd worden. Daarom kiezen scholen ervoor om een aparte ruimte als OLC in te richten om zo de leemtes in te vullen. Voor de meeste leeractiviteiten volstaat een klaslokaal of informaticalokaal. Wanneer is het echter nuttig om over een OLC te beschikken? •
Bij een gedifferentieerde aanpak waarbij verschillende leerlingen bezig zijn met verschillende leeractiviteiten, kan het klaslokaal op vlak van zowel ruimte als middelen niet meer als enige leeromgeving voldoen. Dit is zeker het geval bij begeleid zelfstandig leren, vakoverschrijdend leren, projectmatig werken ... Vermits leerlingen bij deze leeractiviteiten een zekere vrijheid krijgen in het plannen, organiseren en realiseren van het leren, is de beschikbaarheid van extra ruimte en middelen soms noodzakelijk.
•
Het leren van leerlingen beperkt zich niet tot de eigenlijke lestijden. Voor sommige opdrachten moeten zij beschikken over aangepaste leermiddelen buiten de eigenlijke lestijden. Niet iedereen heeft daar thuis de mogelijkheden voor. In functie van gelijke onderwijskansen, lijkt het zinvol dat een school ook momenten buiten de lessen voorziet waarop leerlingen van een OLC gebruik kunnen maken. Om hieraan te voldoen, beschikt een OLC minimaal over volgende materiële mogelijkheden: •
ruim lokaal met een uitnodigende inrichting die een flexibele opstelling toelaat (bijv. eilandjes om in groep te werken);
•
ICT: computers met internetverbinding, printmogelijkheid, oortjes, microfoons …
•
digitaal leerplatform waar alle leerlingen toegang toe hebben;
•
materiaal waarvan de vakgroepen beslissen dat het moet aanwezig zijn om de leerlingen zelfstandig te laten werken/leren (software, papieren dragers …) en dat bewaard wordt in een openkastsysteem;
• kranten en tijdschriften (digitaal of op papier). In het ideale geval is er nog een bijkomende ruimte beschikbaar (liefst ook met ICT-mogelijkheden) die zowel kan gebruikt worden als ‘stille’ ruimte of juist omgekeerd om bijvoorbeeld leerlingen presentaties te laten oefenen (de grote ruimte is in dat geval de stille ruimte) of voor groepswerk (discussiemogelijkheid). Op organisatorisch vlak is het van belang dat met het volgende rekening wordt gehouden: •
het OLC wordt bij voorkeur gebruikt voor werkvormen en activiteiten die niet in het vaklokaal kunnen gerealiseerd worden;
•
het is belangrijk dat bij een leeractiviteit begeleiding voorzien wordt. Deze begeleiding kan zowel gebeuren door de actieve aanwezigheid van een leraar als ook ‘van op afstand’ door middel van gerichte opdrachten, stappenplannen, studietips …;
•
het OLC is toegankelijk buiten de lesuren (bijv. tijdens de middagpauze, een bepaalde periode voor en/of na de lesuren).
A-stroom – Eerste graad – Keuzegedeelte AV Wetenschappelijk werk (natuurwetenschappen) (1e leerjaar: 2 lestijden/week)
26
Voor het welslagen is het aan te bevelen dat een OLC-beheerder aangesteld wordt. Deze beheerder zorgt o.a. voor inchecken, bewaren van orde, beheer van het materiaal en praktische organisatie en wordt bijgestaan door een ICT-coördinator voor de technische aspecten. Door het specifieke karakter van het OLC is deze ruimte bij uitstek geschikt voor de realisatie van de ICT-integratie binnen de vakken maar deze integratie mag zich niet enkel tot het OLC beperken.
ICT-INTEGRATIE ALS MIDDEL VOOR KWALITEITSVERBETERING Onder ICT-integratie verstaan we het gebruik van informatie- en communicatietechnologie ter ondersteuning van het leren. ICT-integratie kan op volgende manieren gebeuren: •
Zelfstandig oefenen in een leeromgeving Nadat leerlingen nieuwe leerinhouden verworven hebben, is het van belang dat ze voldoende mogelijkheden krijgen om te oefenen bijvoorbeeld d.m.v. specifieke pakketten. De meerwaarde van deze vorm van ICT-integratie kan bestaan uit: variatie in oefenvormen, differentiatie op het vlak van tempo en niveau, geïndividualiseerde feedback, mogelijkheden tot zelfevaluatie.
•
Zelfstandig leren in een leeromgeving Een mogelijke toepassing is nieuwe leerinhouden verwerven en verwerken, waarbij de leerkracht optreedt als coach van het leerproces (bijvoorbeeld in het open leercentrum). Een elektronische leeromgeving (ELO) biedt hiertoe een krachtige ondersteuning.
•
Creatief vormgeven Leerlingen worden uitgedaagd om creatief om te gaan met beelden, woorden en geluid. De leerlingen kunnen gebruik maken van de mogelijkheden die o.a. allerlei tekst-, beeld- en tekenprogramma’s bieden.
•
Opzoeken, verwerken en bewaren van informatie Voor het opzoeken van informatie kunnen leerlingen gebruik maken van o.a. cd-roms, een ELO en het internet. Verwerken van informatie houdt in dat de leerlingen kritisch uitmaken wat interessant is in het kader van hun opdracht en deze informatie gebruiken om hun opdracht uit te voeren. De leerlingen kunnen de relevante informatie ordenen, weergeven en bewaren in een aangepaste vorm.
•
Voorstellen van informatie aan anderen Leerlingen kunnen informatie aan anderen meedelen of tonen met behulp van ICT-ondersteuning met tekst, beeld en/of geluid onder de vorm van bijvoorbeeld een presentatie, een website, een folder …
•
Veilig, verantwoord en doelmatig communiceren Communiceren van informatie betekent dat leerlingen informatie kunnen opvragen of verstrekken aan derden. Dit kan via e-mail, internetfora, ELO, chat, blog …
•
Adequaat kiezen, reflecteren en bijsturen De leerlingen ontwikkelen competenties om bij elk probleem verantwoorde keuzes te maken uit een scala van programma’s, applicaties of instrumenten, al dan niet elektronisch. Daarom is het belangrijk dat zij ontdekken dat er meerdere valabele middelen zijn om hun opdracht uit te voeren. Door te reflecteren over de gebruikte middelen en door de bekomen resultaten te vergelijken, maken de leerlingen kennis met de verschillende eigenschappen en voor- en nadelen van de aangewende middelen (programma’s, applicaties …). Op basis hiervan kunnen ze hun keuzes bijsturen.
A-stroom – Eerste graad – Keuzegedeelte AV Wetenschappelijk werk (natuurwetenschappen) (1e leerjaar: 2 lestijden/week)
27
MINIMALE MATERIËLE VEREISTEN2 KLASLOKAAL De lessen moeten steeds gegeven worden in het lokaal natuurwetenschappen. Dit lokaal is voorzien van een goed uitgeruste leraarstafel en leerlingentafels met water, gas en elektriciteit voor de uitvoering van demonstratie- en leerlingenproeven. Het lokaal is voorzien van ten minste een goed uitgeruste computer aangesloten op internet en met beamer voor projectie. Andere projectiemogelijkheden zoals overheadprojector, diaprojector zijn ook nuttig. Het is aan te bevelen de mogelijkheden voor metingen met sensoren (temperatuur, licht) en een flexcamera te voorzien. Veiligheid Om aan de nodige veiligheidsvoorschriften te voldoen dienen o.a. aanwezig te zijn: veiligheidskast voor de opslag van gevaarlijke producten (voorzien van de overeenkomstige gevarensymbolen), blustoestel, emmer met zand, branddeken, metalen papiermand, veiligheidsbrillen, oogdouche of oogwasfles, handschoenen, EHBO-kit met brandzalf. De uitrusting en de inrichting van de lokalen, inzonderheid de vaklokalen en de laboratoria, dienen te voldoen aan de technische voorschriften.
DIDACTISCH MATERIAAL Voor het uitvoeren van demonstraties, proeven en observaties, nodig om de doelstellingen te bereiken, dient de volgende basisuitrusting aanwezig te zijn: ALGEMEEN MATERIAAL
-
2
Statief, ring,vuurvast gaas, klemmen, noten Glaswerk, stoppenassortiment Digitale thermometer of gewone thermometers Bunsenbrander Driepikkel, pijpensteeldriehoek, gloeikroesje, brandtang Aardappelschilmesje Meetlat Assortiment bekerglazen, maatcilinders, reageerbuizen, glazen bak Determineerkaarten Balans (op 0,1g) Loep Microscoop Draag- en dekglaasjes
Inzake veiligheid is de volgende wetgeving van toepassing: -
Codex ARAB AREI Vlarem.
Deze wetgeving bevat de technische voorschriften die in acht moeten genomen worden m.b.t.: -
de uitrusting en inrichting van de lokalen; de aankoop en het gebruik van toestellen, materiaal en materieel.
Zij schrijven voor dat: -
duidelijke Nederlandstalige handleidingen en een technisch dossier aanwezig moeten zijn; alle gebruikers de werkinstructies en onderhoudsvoorschriften dienen te kennen en correct kunnen toepassen; de collectieve veiligheidsvoorschriften nooit mogen gemanipuleerd worden;
-
de persoonlijke beschermingsmiddelen aanwezig moeten zijn en gedragen worden, daar waar de wetgeving het vereist.
A-stroom – Eerste graad – Keuzegedeelte AV Wetenschappelijk werk (natuurwetenschappen) (1e leerjaar: 2 lestijden/week) SPECIFIEK DIDACTISCH MATERIAAL
-
Model bloem of wandplaat Torso mens Model hart mens Model mannelijke en vrouwelijke geslachtsorganen Film dissectie 3D-model organen/stelsels Dissectieset ( scalpel en scalpelhouder, pincet,schaar, prepareernaald) Dissectieteil Moleculemodellen Toestel deeltjesmodel Ijkmassa’s Veren Magneet Dynamometers Buis in rechthoekige vorm Zaagsel Micropreparaten van plantaardige en dierlijke cellen Wandplaten orgaanstelsels Dialyseerslang Model waterturbine Radiometer van Crookes Metalen staafjes van verschillend materiaal
CHEMISCHE STOFFEN
-
Lugol KMnO4 Alcohol Clinistix Zetmeel Glucose Filtreerpapier Suiker Keukenzout Bloemsuiker Bloem Calcium- of bariumhydroxide Ether Paraffineblokjes Natriumthiosulfaat
28
A-stroom – Eerste graad – Keuzegedeelte AV Wetenschappelijk werk (natuurwetenschappen) (1e leerjaar: 2 lestijden/week)
29
EVALUATIE DOELSTELLING Evaluatie wordt beschouwd als de waardering van het werk waarmee leraar en leerlingen samen bezig zijn. Het is de bedoeling dat zowel de leraar als de leerling informatie krijgen over het bereiken van de doelstellingen en over het leerproces. Daarenboven is evaluatie – de evaluatie- en rapporteringpraktijk – een belangrijke pijler binnen de kwaliteitszorg van de school en als dusdanig spoort de evaluatie met de schoolvisie op leren. Omdat evaluatie naar de leerlingen toe eenvormigheid moet vertonen over de vakken en de leerjaren heen, is het logisch dat: •
de school hierover haar visie ontwikkelt;
• de betrokken leerkrachten deze visie concretiseren voor hun vak in de vakgroepwerking. De leerling en zijn ouders vinden in de rapportering (score, commentaar, remediëring) bruikbare informatie over de doelmatigheid van de gevolgde studiemethode.
EVALUEREN Proces- en productevaluatie Procesevaluatie Dit luik van evaluatie heeft tot doel de leerling en zijn ouders tussentijds in te lichten over de vorderingen in de realisatie van de kennis- en vaardigheidsdoelen van het vak, de vakgebonden attitudes en leerattitudes om op basis hiervan het leertraject bij te sturen. In deze evaluatie staat het leerproces dat de leerlingen doorlopen dus centraal. De evaluatie moet aan de leerkracht de nodige feedback geven over zijn gehanteerde aanpak. De leerkracht beschikt daarvoor over de volgende middelen: •
observatie in de klas tijdens de uitvoering van leerlingenproeven,
•
reflectiegesprekken,
•
zelf-, peer-, co-evaluatie,
•
oefeningen en opdrachten die in de klas worden uitgevoerd, individueel of in groep,
•
verslagen van leerlingenproeven,
• informatieopdrachten … Het opvolgen van de attitudes hoort ook onder dit aspect van de evaluatie. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen vak- en leerattitudes. De vakgebonden attitudes staan expliciet in de leerplannen vermeld. De leerattitudes worden op schoolniveau bepaald en vormen de randvoorwaarden om te leren. Attitudes kunnen nauwelijks in cijfers worden uitgedrukt. Er kan best gewerkt worden met rubrieken (SAM-schalen) die de attitudes omzetten in waarneembaar gedrag. Bij de weging wordt dan niet zozeer het gedrag dan wel de evolutie in rekening gebracht. Productevaluatie Producten, zoals verslagen en informatieopdrachten gaan na in welke mate de leerling de doelstellingen van het vak beheerst. De verschillende vaardigheden en de onderliggende kenniselementen komen aan bod. Een evaluatie bestaande uit proces- en productevaluatie geeft een goed beeld van de activiteiten van de leerling.
RAPPORTERING De geregelde rapportering heeft tot doel de leerling en zijn ouders tussentijds in te lichten over de vordering in het realiseren van de doelstellingen. De rapportering moet ook aandacht schenken aan remediëring. De school bepaalt de vorm en de frequentie van de rapportering. De rapportering van het wetenschappelijk werk natuurwetenschappen gebeurt best als een apart vak. Het is niet de bedoeling om een apart examen wetenschappelijk werk te plannen of een extra deel toe te voegen aan het examen natuurwetenschappen van de basisvorming. Een goede evaluatie tijdens de lessen moet volstaan om de leerling te beoordelen zodat de evaluatie van het dagelijks werk een voldoende basis biedt voor een summatieve evaluatie van het wetenschappelijk werk natuurwetenschappen.
A-stroom – Eerste graad – Keuzegedeelte AV Wetenschappelijk werk (natuurwetenschappen) (1e leerjaar: 2 lestijden/week)
30
BIBLIOGRAFIE LEERBOEKEN Raadpleeg de catalogi van de verschillende uitgevers.
WEBSITES Algemeen •
Databank voor natuur en milieueducatie van de Vlaamse overheid: http://nme.milieuinfo.be
•
Brochure veiligheid op school: http://onderwijs-opleiding.kvcv.be/cos230609.pdf
•
Koninklijk Belgisch Instituut voor natuurwetenschappen: http://www.natuurwetenschappen.be
•
Aminal, afdeling natuur: http://www.natuur.be
•
Mileuzorg op school – Mos: http://www.lne.be/doelgroepen/onderwijs/mos
•
Technopolis: http://www.technopolis.be
•
http://beeldbank.schooltv.nl
•
Wettelijke regels ophaling dierlijk afval: http://www.ovam.be
•
Natuurpunt: http://www.natuurpunt.be
•
Agentschap voor natuur en bos: http://www.bosengroen.be
Mens en gezondheid •
Prachtige site met animaties, beelden en proeven: http://www.bioplek.org
•
http://lennartnilsson.com/home.html
•
http://www.ziekenhuis.nl
•
http://www.sensoa.be
•
http://www.jeugdenseksualiteit.be
•
Vlaams instituut voor Gezondheidspromotie en Ziektepreventie: http://www.gezondeschool.be
•
http://www.voeding-gezondheid.be
•
http://nl.move-eat.be
Materie, energie, stofomzettingen •
http://phet.colorado.edu/simulations/sims.php?sim=States_of_Matter
•
Brownbeweging: http://www.virtueelpracticumlokaal.nl/gas2D_nl/gas2D_nl.html
•
http://www.energiesparen.be
•
http://www.dechemiebende.be
Biotoopstudie •
Uitstekende plantengids: http://www.kuleuven-kortrijk.be/bioweb
•
Determinatietabel voor inheemse bomen: http://bomen-determineren.com
•
Interessante site voor veldwerk: http://www.buitenbeentjes.be
•
http://www.veldwerknederland.nl
Voor meer informatie, o.a. lesmateriaal, nuttige links zie de virtuele klas natuurwetenschappen op smartschool.
A-stroom – Eerste graad – Keuzegedeelte AV Wetenschappelijk werk (natuurwetenschappen) (1e leerjaar: 2 lestijden/week)
31
TIJDSCHRIFTEN VELEWE - Vereniging voor leerkrachten wetenschappen, nieuwsbrief, www.velewe.be VOB - Vereniging voor leerkrachten biologie, gezondheidszorg en milieueducatie, Bio, mededelingenblad, http://www.vob-ond.be/ MENS (Milieu-Educatie, Natuur & Samenleving), driemaandelijks tijdschrift, Te Boelaarlei 23, 2140 Antwerpen Natuurwetenschap & Techniek, Postbus 3144, 4800 DC Breda, http://www.natutech.nl/ Natuur en Wetenschap, Zuidstraat 211, 3581 Beverlo, http://www.natuurenwetenschap.be NVOX, Tijdschrift voor natuurwetenschappen op school, Uitgave van NVON, de Nederlandse vereniging voor het onderwijs in de natuurwetenschappen, http://www.nvon.nl EOS-Magazine, Wetenschap en Technologie voor Mens en Maatschappij, Uitg. Cascade, www.eos.be
PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE NASLAGWERKEN ANGENON, A., Werken met grootheden en wettelijke eenheden, Die Keure, Brugge,1998, ISBN 9057510677. DE BECKER, G., Techniek en technologie over de vakken heen, Lannoo Campus, ISBN 90-2096256-6. EISENDRATH, H.,E.A.,Wetenschappelijke geletterdheid bevraagd, IDLO Cahiers 4/2003. ENGELS, N., Wat is waard om geleerd te worden, VUB Press, ISBN 90-5487-194-6. NACHTEGAEL, e.a., Wetenschappelijk vademecum, Een synthese van de leerstof chemie en fysica, Uitgeverij Pelckmans, ISBN 90-289-2197-4. VAN PETEGHEM, P., Een alternatieve kijk op evaluatie, Wolters Plantijn, ISBN 90-301-1581-5. Natuurwetenschap en Techniek: wetenschappelijke bibliotheek en wetenschappelijke biografieën. MINNAERT, M., De natuurkunde van ‘t vrije veld, B.V.W.J. Thieme&Cie Zutphen. MOLENAER, L., De rok van het universum, Marcel Minnaert, astrofysicus 1893-1970, Uitgeverij Balans, ISBN 90 5018 603 3. SIMMONS, J., De Top-100 van wetenschappers, Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht, 1997, ISBN 902746-185-6. STÖRIG, H. J., Geschiedenis van de Wetenschap, 3 delen, Prisma, Utrecht. SPEYBROUCK, S., Jongens en Wetenschap (deel 1 en deel 2), Globe, ISBN 90 5466 771 0. Techniek in woord en beeld, Prisma, Uitgeverij het Spectrum, ISBN 90-274-3068-3. Zo werkt dat! (De techniek van vandaag), Uitgeverij het Spectrum, ISBN 90-274-7907-0. HAYER, M, MEESTRINGA, T, Handboek taalgericht vakonderwijs, Coutinho, Bussum, 2004. PAUS H, RYMENANS R, VAN GORP K, Dertien doelen in een dozijn, Nederlandse Taalunie, 2006. ASPERGES M., e.a., Planten en andere niet-dierlijke organismen, Van In, 2002.