LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS
Vak:
AV Natuurwetenschappen Basisvorming
Onderwijsvorm:
B-STROOM
Graad:
eerste graad
Leerjaar:
1 B en 2 BVL
Leerplannummer:
2010/017 (vervangt 97096)
Nummer inspectie:
2010/24/1//D
Pedagogische begeleidingsdienst GO! Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap Emile Jacqmainlaan 20 1000 Brussel
2/1 lt/w
B–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 1 lestijd/week)
1
INHOUD Visie.......................................................................................................................................2 Beginsituatie.........................................................................................................................3 Algemene doelstellingen .....................................................................................................4 Leerplandoelstellingen/leerinhouden/specifieke pedagogisch-didactische wenken ...... 5 Leven en laten leven ................................................................................................................................9 Stoffen kunnen veranderen ....................................................................................................................10 Eten en ademen om te leven..................................................................................................................14 Verkennen van de natuur .......................................................................................................................16 Mens en gezondheid ..............................................................................................................................17 Energie – de zon, bron van alle leven ....................................................................................................18
Algemene pedagogisch-didactische wenken ................................................................... 21 Samenhang met techniek .......................................................................................................................21 Samenhang met vakoverschrijdende ontwikkelingsdoelen....................................................................21 Aandacht voor taal ..................................................................................................................................21 Wenken bij het bereiken van de algemene wetenschappelijke vaardigheden .......................................22 Situering van de biotoopstudie en van de leerlingenproeven in het leerplan .........................................23 Planning natuurwetenschappen .............................................................................................................24 VOET ......................................................................................................................................................24
Minimale materiële vereisten .............................................................................................28 Evaluatie .............................................................................................................................30 Doelstelling .............................................................................................................................................30 Evalueren................................................................................................................................................30 Rapportering ...........................................................................................................................................31
Bibliografie .........................................................................................................................32 Bijlagen ...............................................................................................................................34 Ontwikkelingsdoelen natuurwetenschappen - eerste graad B-stroom ...................................................34
B–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 1 lestijd/week)
2
VISIE Het vak AV Natuurwetenschappen in de eerste graad B-stroom moet toelaten dat de leerlingen kennis en vaardigheden verwerven over verschijnselen en begrippen uit de levende natuur en de niet levende natuur. Men mag aannemen dat jongeren van de eerste graad over het algemeen interesse hebben voor wat in hun omgeving gebeurt, zich sterk bewust worden van hun eigen lichaam en een sterke sprong maken naar zelfstandigheid. Het onderwijs in de natuurwetenschappen wil op dit niveau leerlingen kennis en inzichten meegeven om dagelijkse situaties te begrijpen, vaardigheden bijbrengen om op een adequate manier te kunnen reageren op deze situaties en attitudes bijbrengen voor een verantwoord, bewust en verantwoordelijk (re)ageren. De leerlingen hoeven niet overladen te worden met wetenschappelijke benaderingen en verklaringen. Het moet vooral de bedoeling zijn dat leerlingen vertrekkend vanuit hun eigen leefwereld en via actieve werkvormen basisinzichten verwerven of verfijnen aangaande natuurverschijnselen. In de lessen natuurwetenschappen zullen situaties gecreëerd worden waarbij de leerlingen echt kansen krijgen om zelf te ontdekken, te ervaren, te exploreren en al spelend te onderzoeken. Uiteraard blijft op dit niveau de begeleiding door de leerkracht belangrijk!
B–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 1 lestijd/week)
3
BEGINSITUATIE De leerlingen van 1B en 2BVL vormen een heterogene groep, zowel wat hun leermogelijkheden, belangstelling, motorische vaardigheden, leergierigheid, kalenderleeftijd als hun culturele en sociale afkomst betreft. De meeste leerlingen in het eerste leerjaar B komen uit het basisonderwijs, het buitengewoon onderwijs en het onthaalonderwijs. Meestal hebben deze leerlingen de leerdoelen van het basisonderwijs in beperkte mate bereikt. Een aantal leerlingen missen op deze manier de noodzakelijke startcompetenties. Andere leerlingen zijn wat trager tot ontwikkeling gekomen dan hun leeftijdsgenoten, maar beschikken toch over voldoende leerpotentieel. Een aantal leerlingen kiezen bewust voor de B-stroom omdat dit het best past bij hun talenten ofwel omdat ze zo gestuurd worden vanuit hun thuismilieu, anderen zijn leerzwak of hebben niet de juiste leerattitudes. Het aantal taalzwakke leerlingen en leerlingen met een andere thuistaal neemt toe in de eerste graad B-stroom. Taallacunes zorgen bij deze leerlingen vaak voor leerachterstand en dit verscherpt in een aantal gevallen de problematiek. Een groot deel van de leerlingen in de B-stroom beantwoordt aan onderstaand profiel: • door negatieve schoolervaringen zijn deze leerlingen vaak een stuk zelfvertrouwen kwijtgeraakt. Dit heeft voor gevolg dat ze minder gemotiveerd en snel ontmoedigd zijn; • de meeste leerlingen willen al doende leren en tonen belangstelling voor het onmiddellijk bruikbare. Ze leren weinig van theoretische uiteenzettingen. Ze leren vooral van het handelen in concrete situaties; • vele leerlingen missen concentratie- en uithoudingsvermogen, waardoor ze geen grote leerstofinhouden aankunnen en nood hebben aan veel variatie; • deze doelgroep krijgt thuis ook niet altijd de nodige ondersteuning of middelen zoals ICT; • in het beroepsvoorbereidend jaar komen hier nog de leerlingen bij die omwille van slechte schoolresultaten overstappen van de A-stroom naar de B-stroom. Leerkrachten in de B-stroom moeten rekening houden met deze heterogene leerlingenpopulatie én met de dubbele finaliteit. Naast functionele remediëring voor de leerlingen die de startcompetenties nog niet verworven hebben, wordt aan leerdoelen gewerkt die een logische onderbouw voor PAV in de tweede graad BSO vormen. De mogelijk grote verschillen in de beginsituatie worden door middel van een gedifferentieerde en vooral door een sterk ervaringsgerichte aanpak weggewerkt. Het is zinvol na te gaan wat de voorkennis van de leerlingen is, ten eerste om eventuele misvattingen te kunnen remediëren, ten tweede om verveling bij de leerlingen te voorkomen. Ze hebben dikwijls geen hoge verwachtingen van het onderwijs en een leraar kan die verwachtingen nog verminderen door zaken te herhalen zonder een nieuw element toe te voegen. Eerste leerjaar B In het eerste leerjaar B volgen alle leerlingen twee lestijden per week het vak AV Natuurwetenschappen. Tweede leerjaar BVL In het tweede leerjaar volgen alle leerlingen één lestijd per week het vak AV Natuurwetenschappen.
B–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 1 lestijd/week)
4
ALGEMENE DOELSTELLINGEN De leerplandoelstellingen hangen nauw samen met de ontwikkelingsdoelen natuurwetenschappen die ontwikkeld zijn rond de kernbegrippen: materie, energie, interactie tussen materie en energie en systemen. Naast inhoudelijke leerplandoelstellingen zijn ook een aantal doelstellingen ontworpen voor de ontwikkeling van wetenschappelijke vaardigheden. Deze vaardigheden zijn gericht op het leren onderzoeken, de informatieverwerving en de communicatie over de natuurwetenschappen. De natuurwetenschappelijke vorming in de eerste graad sluit aan bij het vak wereldoriëntatie van de basisschool en bereidt de leerlingen voor op de voortzetting van hun studie in de tweede graad. De leerlijn van de natuurwetenschappelijke vorming is weergegeven in een schema. Basisonderwijs
Eerste graad (B–stroom)
Wereldoriëntatie •
Basisbegrippen in het domein natuur.
•
Basisbegrippen in het domein techniek.
•
Onderzoekende houding.
•
Aandacht en respect voor eigen lichaam en leefwereld.
Natuurwetenschappen •
Natuurwetenschappelijke basiskennis en vaardigheden uitbreiden.
•
Onderzoekende houding verder ontwikkelen zowel bij terreinstudie als bij het experimenteren.
•
Basisinzichten verwerven in:
• .
−
het gebruik van modellen zoals o.a. het deeltjesmodel om eenvoudige verschijnselen te verklaren;
−
de cel en de samenhang tussen cel, weefsel, organen, stelsels en het ganse lichaam;
−
omkeerbare en niet-omkeerbare stofveranderingen.
Communicatievaardigheden ontwikkelen over natuurwetenschappen.
B–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 1 lestijd/week)
5
LEERPLANDOELSTELLINGEN/LEERINHOUDEN/SPECIFIEKE PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN Om de leesbaarheid te verhogen zijn de leerplandoelstellingen genummerd en is het nummer van het ontwikkelingsdoel (OD), de leerplandoelstelling en de leerinhouden op één lijn geplaatst. Bij elke groep van leerplandoelen is specifieke didactische informatie geformuleerd. De aanduiding (A) in de kolom ‘decretaal nummer’ verwijst naar een groep van ontwikkelingsdoelen met betrekking tot algemene wetenschappelijke vaardigheden. De leerplandoelstelling, aangeduid met (U) en cursief geplaatst, is bedoeld als uitbreiding en wordt als niet verplicht beschouwd.
DECR.NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
De leerlingen kunnen Algemene natuurwetenschappelijke vaardigheden
OD1
onder begeleiding gericht waarnemen met hun zintuigen en de waarnemingen weergeven.
OD3
onder begeleiding een natuurlijk en waarneembaar verschijnsel via een eenvoudig onderzoekje toetsen aan een veronderstelling.
OD2 OD4
Minimum één biotoopstudie en vier leerin betekenisvolle situaties metingen uitvoeren en daarvoor geschikte instrumenten kiezen. lingenproeven uitvoeren tijdens de eerste graad. eenvoudige tabellen, grafieken en diagrammen in verband met natuurwetenschappelijke verschijnselen gebruiken.
OD4
van de grootheden massa, lengte, oppervlakte, volume, temperatuur, snelheid, energie, druk en tijd de eenheden en hun symbolen in contexten en opdrachten gebruiken.
OD17
het belang van biodiversiteit, de schaarste aan grondstoffen en aan fossiele energiebronnen verbinden met een duurzame levensstijl.
B–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 1 lestijd/week)
DECR.NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN
6
LEERINHOUDEN
De leerlingen kunnen
Specifieke pedagogisch-didactische wenken •
Vanuit de waarneming van een eenvoudig verschijnsel of natuurwetenschappelijk probleem een onderzoeksvraag formuleren. Zoek een gepaste probleemsituatie en laat de leerlingen hierbij mogelijke vragen verwoorden.
•
Mogelijke onderzoeksvragen −
Is er een verschil in de samenstelling van ingeademde en uitgeademde lucht?
−
Heeft lucht een massa?
−
Hoe verandert de temperatuur bij het smelttraject van een vaste stof?
−
Welke functies heeft de stengel van een plant?
−
Wordt de fotosynthese beïnvloed door licht en koolstofdioxide?
•
Bij de uitvoering van een opdracht, experiment of terreinstudie aandacht besteden aan het correct uitvoeren van de werkwijze of instructies.
•
De resultaten van een waarneming of een meting weergeven met woorden, een figuur, een schets, een tabel of grafiek.
•
Streven naar de ontwikkeling van een onderzoekende houding of het onderzoekend leren en de leerlingen stapsgewijs zelfstandig een aantal taken laten uitvoeren.
•
In opdrachten en taken gebruiken de leerlingen de correcte notatie van grootheden en eenheden, zodat zij deze werkwijze kunnen verder zetten in de tweede en de derde graad. De tabel geeft een overzicht van een aantal grootheden en eenheden met symbolen die tijdens de eerste graad aan bod kunnen komen. De leerlingen hebben in het basisonderwijs reeds een aantal van deze grootheden gebruikt.
B–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 1 lestijd/week)
DECR.NR.
7
LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
De leerlingen kunnen grootheid
symbool
eenheid
symbool
massa
m
kilogram
kg
lengte
l
breedte
b
hoogte, diepte
h
dikte
d
meter
m
straal
r
middellijn
d
afstand
x, s
oppervlakte
A
vierkante meter
m²
volume
V
kubieke meter
m³
liter
ℓ
T
kelvin
K
θ
graden Celsius
°C
t
seconde
s
pascal
Pa
temperatuur tijd druk
P
snelheid
v
meter per seconde
m s
kracht
F
newton
N
energie
E
joule
J
B–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 1 lestijd/week)
DECR.NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN
8
LEERINHOUDEN
De leerlingen kunnen
•
Het is niet de bedoeling dat leerlingen de omzetting van eenheden systematisch gaan oefenen door gebruik van verschillende voorvoegsels.
•
Op verschillende momenten oefenen de leerlingen in communicatie over natuurwetenschappen. Zij leren hierbij op een efficiënte manier informatie verwerven en verwerken. De opdrachten verbinden met het belang van biodiversiteit, de schaarste aan grondstoffen, een duurzame levensstijl … Ook verwerken zij voorbeelden waarbij wetenschappelijke concepten verbonden worden met dagelijkse waarnemingen, concrete toepassingen of maatschappelijke evoluties.
•
Leerlingen leren een aantal communicatievaardigheden: −
oefenen om tijdens een gesprek gefundeerde argumenten te gebruiken;
−
een uitgevoerde proef met eigen woorden beschrijven;
−
een bepaalde stelling of houding die zij innemen t.o.v. een bepaald onderwerp kunnen beargumenteren;
−
het gebruik van de discussie als werkvorm.
B–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 1 lestijd/week)
9
LEVEN EN LATEN LEVEN DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
OD9
1
de verschillende delen van het voortplantingsstelsel van de man en de vrouw benoemen.
Bouw en functie van de voortplantingsorganen bij de mens
OD10
2
de rol van de eicel en de zaadcel bij de bevruchting kunnen omschrijven.
De bevruchting, eicel, zaadcel
OD11
3
op een schema van de menstruatiecyclus de menstruatie, de ovulatie en de vruchtbare periode van de vrouw aanduiden.
De menstruatie, de ovulatie en de vruchtbare periode van de vrouw situeren op een tijdlijn van de menstruatiecyclus
OD11
4
de belangrijkste gebeurtenissen vanaf de bevruchting tot de geboorte beschrijven.
Belangrijkste gebeurtenissen van de bevruchting tot de geboorte
OD11
5
de lichamelijke en sociaal-emotionele veranderingen in verband brengen met de puberteit.
Onderscheid tussen primaire en secundaire geslachtskenmerken, lichamelijke en sociaal-emotionele veranderingen tijdens de puberteit
OD12
6
het gebruik van anticonceptiemiddelen toelichten om zwangerschap te voorkomen of te beschermen tegen SOA.
Anticonceptie, SOA Condoom als bescherming tegen SOA
OD12
7
het belang van een goede hygiëne van de voortplantingsorganen kunnen aangeven.
Hygiëne van de voortplantingsorganen
Specifieke pedagogisch-didactische wenken •
De beginsituatie van de leerlingen inschatten aan de hand van een woordspin en zo een lessenreeks starten. (1)
•
Leerlingen leren de belangrijkste gebeurtenissen vanaf de coïtus tot de geboorte kennen: coïtus, bevruchte eicel, innesteling, embryonale ontwikkeling, foetale groei en geboorte beschrijven. (2-3-4)
•
Mogelijke activiteiten −
Vanuit een concrete situatie de menstruatiecyclus voorstellen op een kalender met aanduiding van menstruatie, eisprong en vruchtbare periode. (3-4)
−
Gebruik maken van beeldmateriaal om bevruchting en embryonale ontwikkeling uit te leggen. (3-4)
−
De anticonceptiekoffer gebruiken. Deze kan ontleend worden bij het jongeren advies centrum (www.jac.be) of/en centrum voor gezinsplanning en seksuele opvoeding (Sensoa) (6-7).
B–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 1 lestijd/week)
10
STOFFEN KUNNEN VERANDEREN DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
OD14, OD15
8
in voorwerpen verschillende soorten stoffen herkennen.
Soorten stoffen
OD14, OD15 (A)
9
de massa en het volume van een vaste stof en een vloeistof bepalen
Leerlingenproef: bepaling van massa en volume van een vaste stof en een vloeistof
OD14 OD15
10
het deeltjesmodel van de materie beschrijven en in verband brengen Deeltjesmodel met: aggregatietoestand, faseovergang en eigenschappen van de mate- Faseovergang, aggregatietoestand, eigenschappen van de rie materie
OD14, OD15
11
de uitzetting van een vaste stof, vloeistof en een gas verklaren steunend Uitzetting van vaste stoffen, vloeistoffen en gassen op het deeltjesmodel en met voorbeelden illustreren.
OD13(A) OD15
12
het temperatuursverloop van een faseovergang bepalen en grafisch voorstellen.
Leerlingenproef i.v.m. een faseovergang van een stof grafische voorstelling van het temperatuursverloop bij een faseovergang
OD13, OD14, OD15
13
een fysische verandering onderscheiden van een chemische verandering.
Fysische verandering, chemische verandering
OD13, (A)
14
steunend op waarnemingen stofomzettingen beschrijven uit de niet levende natuur.
Leerlingenproef: experimentele waarneming van stofomzettingen in de niet-levende natuur
B–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 1 lestijd/week)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
11
LEERINHOUDEN
Specifieke pedagogisch-didactische wenken •
Er op wijzen dat de natuur, alles om ons heen, de aarde, de zon en de planeten bestaat uit materie. (8)
•
Bij de uitvoering van de opdrachten oefenen de leerlingen in het gebruik van de juiste notatie van de grootheden en eenheden.(9)
•
Het deeltjesmodel is een modelvoorstelling van de materie.
•
Aan de hand van voorbeelden uit de leefwereld en eenvoudige experimenten de eigenschappen van stoffen (bijvoorbeeld: ondoordringbaarheid, deelbaarheid, samendrukbaarheid, …) illustreren. Het deeltjesmodel gebruiken we om de verschillende aggregatietoestanden, de eigenschappen van de materie, de uitzetting en de faseovergangen te verklaren. (10-11)
•
Mogelijke activiteiten
•
−
Het volume van een onregelmatig voorwerp bepalen door onderdompeling in een maatglas. (9)
−
De massa en het volume van een hoeveelheid lucht bepalen.(9)
−
Onderzoek van massaverandering bij verbrandingsprocessen. (14)
−
Het principe van de vloeistofthermometer experimenteel laten ontdekken door leerlingen zelf een eenvoudig model van de vloeistofthermometer te laten bouwen.(11)
−
Leerlingen voeren zelf enkele eenvoudige proefjes uit waarbij uitzetting of faseovergang een rol spelen. (12)
−
Proefjes over luchtdruk. (10) Lucht onder water overgieten. Een glas gevuld met water afdekken met een kaartje en omdraaien. Een houten latje onder een groot blad papier leggen en dan op het latje slaan, toepassingen van zuignappen opzoeken. Een rietje in een glas water plaatsen en afsluiten met je vinger. Een plastic spuitbus half gevuld met water samenknijpen. Maak een zelf een barometer met een houten stokje bevestigd op een vlies opgespannen op een fles of doos
Aandacht hebben voor mogelijke misvattingen van leerlingen: −
over het deeltjesmodel: (10) “De deeltjes zijn moleculen.” “Tussen de deeltjes is er lucht.” “De deeltjes hebben geen massa.” “De deeltjes trekken elkaar niet aan.”
B–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 1 lestijd/week)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
12
LEERINHOUDEN
“De deeltjes zijn zichtbaar met een lichtmicroscoop.” “Indien warmte wordt toegevoegd als de vloeistof kookt, dan zal de temperatuur van de vloeistof stijgen boven het kookpunt
−
over lucht: (10) “Lucht heeft geen massa.” “Lucht is onzichtbaar en kan dus ook geen kracht uitoefenen.”
−
over uitzetting en verbranding: (11-14) “Uitzetting van een stof ontstaat door uitzetting van de deeltjes.” “Bij verbranding van een stof verdwijnt de stof.”
•
De warmte-uitwisseling tijdens de faseovergang schematisch voorstellen en met praktische voorbeelden illustreren. Bijvoorbeeld de temperatuursdaling bij een doekje met ether gewikkeld rond een thermometer of temperatuursensor tonen. (10)
•
Aandacht besteden aan het maken van een grafische voorstelling van bijvoorbeeld een smeltcurve. Deze grafiek in verband brengen met de aggregatietoestanden van de stof en hun overgangen (12).
•
Stoffen ondergaan fysische veranderingen bij temperatuursverhoging zoals uitzetting, verandering van aggregatietoestand. Deze veranderingen zijn omkeerbaar en de stofeigenschappen blijven dezelfde. (13)
•
Stoffen kunnen ook veranderingen ondergaan waarbij er nieuwe stoffen ontstaan zoals bij het verbranden van papier, melk die verzuurt, het maken van wijn uit druivensap, roesten van ijzer, lijmen (tweecomponentenlijm, secondelijm), tandvullingen, bruistablet in water. Deze veranderingen zijn onomkeerbaar en er zijn nieuwe stoffen ontstaan met andere stofeigenschappen. (14)
•
De modelvoorstelling van een molecule (meestal bolvormig) wordt uitgebreid met atomen. Bij een stofomzetting ontstaat er een nieuwe schikking en combinatie van atomen, dus een nieuwe stof met andere stofeigenschappen.(14)
•
Het is mogelijk om de chemische naam en het chemisch symbool van enkele belangrijke atomensoorten of chemische elementen zoals zuurstof(O), waterstof(H), koolstof(C), stikstof(N), ijzer(Fe), fluor(F) en moleculen zoals water (H2O), zuurstofgas (O2), koolstofdioxide (CO2), stikstofgas (N2) te vermelden. (14) Leerlingenproef •
De massa van een voorwerp bepalen met een (digitale) balans. (9)
•
Het volume van een regelmatig voorwerp bepalen met een meetlat en door onderdompeling in een maatglas. (9)
•
De massa van een hoeveelheid vloeistof bepalen met een balans en het volume van die hoeveelheid bepalen met een maatglas.(9)
•
Smeltkurve of stolkurve opstellen bij smelten of stollen van stoffen zoals water, cetylalcohol, paraffine of natriumthiosulfaat. (12)
•
Beschrijven van waarnemingen bij stofomzettingen zoals het branden van een kaars. (14)
•
Onderzoek van massaverandering bij verbrandingsprocessen. (14)
•
Beschrijven van waarnemingen bij stofomzettingen waarbij koolstofdioxide ontstaat. (14)
B–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 1 lestijd/week)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
13
LEERINHOUDEN
• Beschrijven van waarnemingen bij stofomzettingen bij het maken van een pannenkoek of cake. (14) Aandacht voor taal •
We gebruiken om een hoeveelheid materie te beschrijven het begrip massa i.p.v. gewicht.
•
Opletten voor de verschillende betekenis van het woord “stof” zoals zuivere stof, vaste stof, fijn stof …
Kennis vanuit het basisonderwijs •
Leerlingen hebben in het basisonderwijs het begrip “gewicht” in plaats van het begrip “massa” gebruikt om de massa van een voorwerp te beschrijven. In de dagelijkse omgang heeft gewicht de betekenis van massa. Vanaf de eerste graad gebruiken we om de hoeveelheid materie van een voorwerp te beschrijven de fysische grootheid massa.
•
Leerlingen hebben in het basisonderwijs de inhoudsmaten leren verbinden met volumematen zoals de omzetting van liter naar dm³. Het is nuttig om deze omzetting te herhalen en in te oefenen bij de proeven.
B–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 1 lestijd/week)
14
ETEN EN ADEMEN OM TE LEVEN DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
OD9, OD10
15
de organen van het spijsverteringsstelsel en het ademhalingsstelsel van de mens lokaliseren en hun functie aangeven.
De organen en hun functie van het spijsverteringsstelsel en van het ademhalingsstelsel
OD10, (A)
16
de verschillen in samenstelling van in- en uitgeademde lucht experimenteel vaststellen en verklaren.
Uitgeademde lucht is warmer, vochtiger en bevat meer koolstofdioxide en minder zuurstofgas. Zuurstofgas wordt verbruikt bij verbranding in alle cellen en koolstofdioxide, waterdamp en warmte worden geproduceerd.
OD10, OD13
17
voorbeelden geven van gezonde en ongezonde voeding geven.
Gezonde en gevarieerde voeding bevat bouwstoffen, brandstoffen en beschermende stoffen. De behoefte aan voedsel is afhankelijk van leeftijd, geslacht en activiteit.
OD13, (A)
18
een experiment i.v.m. de samenstelling van voeding uitvoeren. (U)
Leerlingenproef i.v.m. de samenstelling van voeding (U) Schematisch overzicht van de coördinatie tussen de stelsels (U)
Specifieke pedagogisch-didactische wenken •
De invloed van roken en luchtvervuiling op de ademhalingsorganen en op de gezondheid kan aan bod komen. (15-16)
•
Verschillen in ingeademde en uitgeademde lucht kunnen op eenvoudige manier vastgesteld worden met helder kalkwater (CO2), een spiegeltje (waterdamp) en een thermometer (temperatuur). (16)
•
Om de organen te kunnen situeren in het lichaam is het belangrijk om te werken met beeldmateriaal (3D-model, beeld, animatiefilmpjes, wandplaat). (16)
•
De verbranding in alle cellen vergelijken met de brandende kaars waarbij zuurstofgas wordt verbruikt en waterdamp, warmte en koolstofdioxide wordt gevormd. (16)
•
De voedingsdriehoek gebruiken om de samenstelling (kwalitatief) van dagmenu’s te beoordelen en op te stellen. (17)
•
Body mass index (BMI) laten berekenen en gebruiken om hun voedingsgewoonten (kwantitatief) te bespreken. (17)
•
Erop wijzen dat voeding verkleind moet worden voor dat het in het lichaam kan gebruikt worden. Eventueel kan dit vergeleken worden met veranderingen uit de levende natuur zoals het composteren van groenafval, rottingsprocessen, het verteren van afgevallen bladeren … (17).
B–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 1 lestijd/week)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
15
LEERINHOUDEN
•
Eventueel kan men in voedingsmiddelen enkel voedingsstoffen opsporen. Hiervoor kunnen indicatoren (clinistix voor glucose, albustix voor eiwitten en dijoodoplossing voor zetmeel en de vetvlekproef voor vetten. (18)
•
Mogelijke activiteit: −
vitale capaciteit bepalen met een spirometer en verschillen vaststellen tussen meisjes/jongens, sporters/niet sporters. Dit is weer een link naar de functie. (16)
B–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 1 lestijd/week)
16
VERKENNEN VAN DE NATUUR BIOTOOPSTUDIE DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
OD5, (A)
19
met eenvoudige zoekkaarten veel voorkomende organismen op naam brengen.
Organismen worden ingedeeld op basis van waarneembare gelijknissen en verschillen
OD8
20
in een concreet voorbeeld aantonen dat de mens natuur en milieu beïn- In de natuur bestaat een evenwicht dat door de mens op vervloedt en dat hierdoor het ecologische evenwicht kan gewijzigd worden. schillende manieren kan verstoord worden.
OD7
21
een voedselweb opstellen met minstens drie voedselketens.
Voedselketen, voedselweb
OD6
22
bij goed gekozen voorbeelden van organismen ontdekken en weergeven hoe deze aangepast zijn aan hun omgeving.
Aanpassingen van organismen aan hun omgeving
Specifieke pedagogisch-didactische wenken •
Bij de uitvoering van een biotoopstudie aandacht richten op: (19) −
het gedrag en onderzoekende houding op het terrein;
−
het gebruik van eenvoudige zoekkaarten om planten en dieren te benoemen en de verscheidenheid te ontdekken;
−
het uitvoeren van gerichte waarnemingen;
−
positieve en negatieve invloeden van de mens op de omgeving.
•
Afhankelijk van de mogelijkheden kan men een geschikte biotoop (strand, bos, heide, vijver …) uitkiezen. Je kan voor je biotoopstudie terecht bij een natuur en milieu educatief centrum. Eventueel kan gebruik gemaakt worden van digitale zoekkaarten. Koffers kunnen in de provinciale centra worden uitgeleend. (19) (Zie websites bibliografie)
•
Men kan de leerlingen over een concrete situatie waarbij de mens het milieu positief of negatief beïnvloedt een voorstelling laten maken. Voorbeelden van negatieve invloeden van de mens op zijn omgeving zijn: recreatiedruk, watervervuiling, zwerfvuil, klimaatverandering …Voorbeelden van positieve invloeden zijn: het oprichten en beheren van natuurreservaten, het aanleggen en onderhouden van kleine landschapselementen, (20)
•
Steunend op de waarnemingen van de biotoopstudie voedingspatronen van organismen opzoeken om zo voedselketens en voedselwebben op te stellen. Men wijst op de rol van afbrekers in de natuur in het sluiten van de voedselkringloop. (21)
•
Voorbeelden van aanpassingen van organismen aan hun omgeving zijn: de snavel van vogels aan hun voeding, de poten van watervogels en roofvogels, schutkleuren, aanpassingen om te zwemmen, te vliegen, te lopen, het gebit van vleeseters versus planteneters … (22)
B–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 1 lestijd/week)
17
MENS EN GEZONDHEID DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
OD9, OD10
23
de organen van het bloedvatenstelsel van de mens lokaliseren en hun functie aangeven.
Organen van het bloedvatenstelsel en hun functie
OD9, OD10
24
de samenstelling en de functies van het bloed beschrijven.
Vloeibaar en vast gedeelte van het bloed en hun functie
OD10
25
voorbeelden geven van gewoontes die de kans op hart- en vaatziekten vergroten of verkleinen.
Het verband tussen levensstijl en hart- en vaatziekten
OD9, OD10
26
de organen van het uitscheidingsstelsel van de mens lokaliseren en hun De longen en de nieren als uitscheidingsorganen functie aangeven.
Specifieke pedagogisch-didactische wenken •
De functie van de belangrijkste delen van het bloed aangeven: (23-24) −
rode bloedcellen: transport zuurstofgas;
−
witte bloedcellen: afweer;
−
bloedplaatjes: bloedstolling, wonddichting;
−
bloedplasma of vloeibaar deel van het bloed: transport voedingsstoffen/afvalstoffen.
•
Slagaders, aders en haarvaten op het eigen lichaam waarnemen. (24-25)
•
Bij de bespreking van de samenstelling van het bloed eventueel een proefbuisje met bloed en serum tonen en de samenstelling van bloed aan de hand van een microscopische foto toelichten. (24)
•
Voorbeelden: belang van bewegen en sport, invloed van bewegen op het hartritme, roken, gezonde voeding. (24)
B–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 1 lestijd/week)
18
ENERGIE – DE ZON, BRON VAN ALLE LEVEN DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
OD16
27
enkele energievormen herkennen en met voorbeelden uit hun omgeving Energievormen illustreren.
OD16
28
energieomzettingen in praktische voorbeelden beschrijven.
Energieomzettingen
OD17
29
het belang van duurzame energiebronnen en energiebesparing toelichten met praktische tips.
Onderscheid tussen duurzame en niet - duurzame energievormen Energiebesparende tips
Specifieke pedagogisch-didactische wenken •
Vanuit experimenten kennis maken met verschillende energievormen zoals elektrische energie, lichtenergie, windenergie, bewegingsenergie, zwaarte-energie, veerenergie, warmte-energie, kernenergie en chemische energie. (27-28)
•
Aandacht hebben voor mogelijke misvattingen van leerlingen over energie: (27-28) −
“Energie wordt zoals brandstof verbruikt in de motor van de auto.”
−
“Een voorwerp dat niet beweegt bezit geen energie.”
−
“Bij een energieomzetting zoals bij een bal die valt en dan stil ligt, gaat de energie verloren.”
−
“Bij het ademhalingsproces ontstaat energie die wordt opgebruikt in reacties.”
•
Energie kan je niet maken of vernietigen, enkel omzetten van de ene vorm in de andere is mogelijk. (27-28)
•
Duurzame energiebronnen zijn bronnen waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en die in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar zijn, zoals zon, wind, water en biomassa (groenafval, mest …). Belangrijkste voorbeelden van niet duurzame energie zijn kernenergie en energie opgewekt bij de verbranding van fossiele brandstoffen zoals aardgas, aardolie en steenkool. (29)
•
Mogelijke activiteiten −
Verschillende verschijningsvormen van energie bespreken en illustreren met voorbeelden. Experimenteren met herkenbare energieomzettingen.
−
In apparaten (27-28) Light Stick (chemische energie licht / warmte) Kaars (chemische energie licht / warmte) Zonnecel (stralingsenergie elektrische energie) Verwarmingselement in een waterkoker, strijkijzer (elektrische energie warmte)
B–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 1 lestijd/week)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
19
LEERINHOUDEN
Gloeilamp (elektrische energie licht / warmte) Fietsdynamo (bewegingsenergie elektrische energie) Boormachine (elektrische energie bewegingsenergie / warmte)
−
Een energieketting of opeenvolging van energieomzettingen bouwen. (27-28)
−
Energetische waarde (in kilojoule) van voedingsstoffen op de etiketten van voedingsmiddelen interpreteren. (27-28)
•
Energiebesparende tips opzoeken, selecteren en de toepassingen van de tips in de school of thuis beschrijven. (29)
•
Zoeken naar mogelijkheden om spaarzaam om te gaan met duurzame energie en eventueel om te zetten in concrete acties. (29)
Kennis vanuit het basisonderwijs Leerlingen hebben in het basisonderwijs geleerd met voorbeelden aan te tonen dat energie nodig is voor het functioneren van levende en niet - levende systemen en kunnen daarvan de energiebronnen benoemen. OD16
30
de begrippen warmte en temperatuur onderscheiden en de temperatuur in verband brengen met het deeltjesmodel van de materie.
Warmte als energievorm Temperatuur als maat voor de beweging van de deeltjes
OD16, (A)
31
het warmtetransport door geleiding, stroming en straling vaststellen en in concrete voorbeelden herkennen en beschrijven.
Warmtetransport door geleiding, stroming en straling Leerlingenproef i.v.m. warmtetransport Praktische voorbeelden van warmte-isolatie
OD17
32
illustreren hoe organismen zich kunnen beschermen tegen hoge en lage Aanpassingen van organismen aan de omgevingstemperatuur temperaturen.
Specifieke pedagogisch-didactische wenken •
•
Aandacht hebben voor mogelijke misvattingen van leerlingen: (30) −
“Warmte is een soort onzichtbare stof die de kamer binnenkomt.”
−
“Warmte en temperatuur zijn hetzelfde.”
−
“In het lokaal is een metalen voorwerp steeds kouder dan een houten voorwerp.”
Vertrekkend van de zintuiglijke waarneming intuïtief komen tot de begrippen temperatuur (maat voor de bewegingsenergie van de deeltjes) en warmte (vorm van energieoverdracht tussen twee voorwerpen met verschillende temperatuur). (30)
•
Noodzakelijkheid inzien om subjectieve waarnemingen te vervangen door objectieve metingen (handen afwisselend in koud en warm water). (30)
•
Voorbeelden uit de natuur van bescherming tegen extreme hitte of koude (pels, huidbedekking bij dieren, winterslaap, transpiratie …) (32)
B–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 1 lestijd/week)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
20
LEERINHOUDEN
Leerlingenproef •
Proeven over warmtetransport door geleiding, convectie en straling. (31)
•
Vergelijkend onderzoek van verschillende isolatiematerialen. (31)
OD16, (A)
33
de invloed van licht en koolstofdioxide bij fotosynthese uit een experiment afleiden. (U)
Leerlingenproef: invloed van licht en koolstofdioxide bij fotosynthese (U)
OD16, (A)
34
de bladgroenkorrels herkennen op lichtmicroscopisch preparaat. (U)
Leerlingenproef: lichtmicroscopische waarneming van bladgroenkorrels (U)
OD17
35
het belang van de groene plant voor het leven op aarde argumenteren.
De plant als producent van voedsel en zuurstofgas
OD17
36
zonne-energie verbinden met verschillende energiebronnen.
De zon als energiebron voor voedsel, steenkool, olie, gas, hout, windenergie …
Specifieke pedagogisch-didactische wenken •
•
Aandacht hebben voor mogelijke misvattingen van leerlingen bij fotosynthese: (33-34) −
“De mineralen uit de bodem zijn voldoende om planten te laten groeien.”
−
“Planten produceren zuurstofgas tijdens de dag en de nacht.”
Mogelijke activiteiten: −
Experiment uitvoeren waaruit blijkt dat bladgroen noodzakelijk is voor fotosynthese (geen zetmeelvorming in het witte gedeelte van een gepanacheerd blad). (33-34)
−
Experimenteel aantonen of laten afleiden uit tabellen (samenstelling bodemoplossing en lucht) dat de plant zelf zetmeel aanmaakt en het niet uit de bodem of de lucht haalt. (33-34)
•
Leerlingen maken een opdracht over het belang van groene planten voor het leven op aarde. (35)
•
Leerlingen gebruiken bijvoorbeeld een begrippenkaart met de zon als centrum en leggen de relatie naar verschillende energiebronnen (36).
Leerlingenproef •
Onderzoek van de invloed van licht en koolstofdioxide bij fotosynthese (bv. gasbellen tellen bij waterpest in een proefbuis bij verschillende lichtintensiteiten en bij verschillende concentraties CO2 van het water) (33)
•
Lichtmicroscopische waarneming van bladgroenkorrels (34)
B–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 1 lestijd/week)
21
ALGEMENE PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN SAMENHANG MET TECHNIEK De ontwikkeling van de natuurwetenschappen en de technologie zijn nauw verbonden met elkaar. Zo kunnen vanuit nieuwe wetenschappelijke inzichten een aantal nieuwe producten of toestellen worden ontwikkeld. Bijvoorbeeld na ontdekking van de werking van penicilline door Fleming werd nieuwe antibiotica ontwikkeld, na de ontdekking van radioactieve straling door M. Curie ontstond de radiologie en na de ontdekking van bakeliet door Leo Baekeland werden onder andere verschillende soorten isolatoren ontwikkeld. Anderzijds kan vanuit een nieuwe technologische ontwikkeling ook nieuwe wetenschappelijke inzichten ontstaan bijvoorbeeld door de ontwikkeling van de lichtmicroscoop tot de elektronenmicroscoop is de kennis van de celbiologie enorm toegenomen. Om deze samenhang tussen wetenschap en technologie voor de leerlingen te verduidelijken is het aangewezen om de leerdoelen i.v.m. energie, energieomzettingen, grondstoffen en materialen te verbinden met de leerdoelen in het leerplan techniek. Het is van belang om aanvullend en complementair te werken voor deze begrippen.
SAMENHANG MET VAKOVERSCHRIJDENDE ONTWIKKELINGSDOELEN Er is een sterke samenhang met de geactualiseerde versie van de vakoverschrijdende ontwikkelingsdoelen door de ontwikkeling van houdingen als kritische ingesteldheid, zorgzaamheid, verantwoordelijkheid, initiatief nemen, … die inherent zijn aan de beoefening van (natuur)wetenschappen. Daarnaast is er een sterke samenhang met de contextgebieden ‘lichamelijke gezondheid en veiligheid’, ‘mentale gezondheid’ en ‘omgeving en duurzame ontwikkeling’. Een aantal inhoudelijke elementen die betrekking hebben op de lichamelijke gezondheid (zoals gezonde voeding), mentale gezondheid (in verband met seksualiteit en voortplanting) en omgeving en duurzame ontwikkeling (in verband met grondstoffen, energie, de natuur) kunnen verworven worden via de ontwikkelingsdoelen natuurwetenschappen van de eerste graad.
AANDACHT VOOR TAAL De belangrijkste rol van de leraar is het begeleiden van het leerproces van de leerlingen. Taal en leren zijn tijdens het leerproces en in het dagelijks leven van de leerlingen onlosmakelijk met elkaar verbonden. Taal is het interactiemiddel bij uitstek voor de leraar in interactie met de leerlingen en voor de leerlingen tijdens de onderlinge interactie. De leraar en leerlingen benutten taalvaardigheden zoals luisteren, spreken en schrijven om de leerplandoelstellingen te bereiken. Het is van essentieel belang dat de leraar naast de (vak)didactische competenties ook taalcompetenties benut om zijn doel te bereiken. Het tijdig inschatten van welke woorden struikelblokken vormen stelt hem in staat om via betekenisonderhandeling tot begripsverduidelijking te komen. Op deze manier zorgt de leraar voor de begrijpelijk en interactief taalaanbod en besteed hij aandacht aan de taalverwerving en taalverrijking in het vak natuurwetenschappen. Om de taalontwikkeling tijdens het leerproces te ondersteunen zijn context, interactie en taalsteun van groot belang. Leren in context. Nieuwe natuurwetenschappelijke begrippen worden best geleerd in een betekenisvolle context of vanuit een voorbeeld uit de dagelijkse leefwereld van de leerlingen. Veelvuldig de nieuwe begrippen verbinden met gekende situaties en deze begrippen illustreren met afbeeldingen, films of ander multimedia materiaal. Een cognitief leerproces kunnen we beschouwen als het opbouwen van een kennisbestand dat hoofdzakelijk bestaat uit begrippen en relaties. In plaats van losse begrippen te leren is het belangrijk dat leerlingen leren hoe begrippen onderling samenhangen. Door de onderlinge relaties tussen de begrippen te begrijpen kunnen de leerlingen de begrippen beter onthouden. Het aanleren van nieuwe begrippen zal makkelijker zijn als wij het begrip kunnen verbinden met een bestaand begrip in het kennisbestand. (het belang van activering van de voorkennis bij het leren). De nieuw aangeleerde begrippen worden zo genesteld in een bestaand begrippenbestand van de leerling.(constructivistische leertheorie). Om het kennisbestand visueel weer te geven kan een begrippenkaart ondersteuning bieden. Een begrippenkaart (‘concept map’) kan omschreven worden als een visuele, gestructureerde voorstelling van het kennisbestand.
B–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 1 lestijd/week)
22
Leren in interactie Taalactiverende en probleemstellende opdrachten gebruiken waarbij leerlingen bijvoorbeeld eerst de eigen kennis verwoorden en daarna hun antwoorden vergelijken met de antwoorden van de anderen. Tijdens het overleg zullen de leerlingen spontane en betekenisvolle gesprekken voeren waardoor er een sterkere verankering van de kennis ontstaat. Een aantal taalspelvormen zoals woordslang of bingo gebruiken om taalvaardigheden in te oefenen. Leren met taalsteun In opdrachten taalsteun bieden met hulpmiddelen zoals een schrijfkader bij teksten of het maken van een verslag, het samenstellen van een lijst met vakspecifieke woorden, een stappenplan als ondersteuning bij “leren leren” (ontwikkeling van zelfreflectie over het eigen leerproces)
WENKEN BIJ HET BEREIKEN VAN DE ALGEMENE WETENSCHAPPELIJKE VAARDIGHEDEN Om de ontwikkelingsdoelen over wetenschappelijke vaardigheden te bereiken is het noodzakelijk dat de leerlingen een aantal leerlingenproeven uitvoeren. Met een leerlingenproef wordt bedoeld een proef of terreinstudie die de leerlingen onder begeleiding in kleine groepjes (max. drie leerlingen) uitvoeren, verwerken en rapporteren in de vorm van een persoonlijk verslag. Indien er in de klas maar één proefopstelling in voorraad is dan wordt het experiment beschouwd als klasproef. Het experiment kan worden ingeschakeld in een reeks proeven rond een bepaald thema zodat de leerlingen het experiment toch als leerlingenproef kunnen uitvoeren. Om de eigen inbreng van leerlingen te stimuleren en leerlingen in toenemende mate van zelfstandigheid te laten werken bij de uitvoering van de leerlingenproeven zijn volgende factoren van belang: •
een motiverend en uitdagende stimulus bieden waardoor het experiment een duidelijk doel en betekenis bekomt;
•
de mogelijkheid bieden aan de leerlingen om actief en zelfstandig een aantal beslissingen te nemen;
•
de mogelijkheid bieden om hun eigen ideeën te verwoorden en te overleggen tijdens en na de uitvoering van de proef. De leerlingenproef kan ondersteund worden met een instructieblad dat kan variëren van een gesloten opdracht tot een open opdracht naargelang het niveau van zelfstandigheid van de leerling dat men wil bereiken. De uitvoering van de leerlingenproef gebeurt in kleine groepjes en hierbij leren de leerlingen zelfstandig een verslag opmaken en hierbij zoveel mogelijk gebruik maken van ICT. Het verslag bevat minimaal volgende punten: •
doel van de proef in de verwoording van een onderzoeksvraag;
•
hypothese;
•
beschrijving of tekening van de opstelling;
•
plan of werkwijze met notatie van de waarnemingen en/of meetwaarden;
• het besluit. Het is belangrijk dat de verslaggeving persoonlijk gebeurt zodat leerlingen het verslag nauwkeurig en met de nodige discipline leren afmaken. Leerlingen leren zo onder begeleiding rapporteren in de vorm van een verslag. Bij het aanleren van de opmaak van een verslag kan eventueel een voorgedrukt werkblad ter ondersteuning worden gebruikt. Doordat het verslag een apart werkstuk is van een leerling is het aan te bevelen om deze taak in de evaluatie op te nemen en bij de bespreking van de resultaten van de leerlingenproef hierover klassikaal te rapporteren. Bij de evaluatie van de leerlingenproef aandacht hebben voor verschillende vaardigheden en attitudes die bij uitvoering van de proef en het maken van het verslag aan bod komen: goede meetresultaten, nauwkeurigheid, respect voor het materiaal, samenwerking, uitvoeren van instructies, aandacht voor veiligheid, opmaak van het verslag... Bij de aanvang van de leerlingenproef voldoende aandacht besteden aan de veiligheidsaspecten. Leerlingen moeten voldoende op hoogte zijn van de gevaren van bepaalde opstellingen, stoffen of instrumenten. Een klasgroep van twintig leerlingen is voor de uitvoering van leerlingenproeven didactisch verantwoord en wat veiligheid betreft aanvaardbaar. De leerlingen leren ook veilig en milieubewust omgaan met allerlei stoffen. Laat de leerlingen niet met giftige stoffen (bijv. kwik) werken. Om de ontwikkelingsdoelen rond wetenschap en maatschappij te bereiken is het aangewezen dat de leerlingen enkele informatieopdrachten maken. Bij de uitvoering van deze opdrachten ontwikkelen de
B–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 1 lestijd/week)
23
leerlingen communicatievaardigheden en taalvaardigheden zoals verwoorden, spreken, luisteren, schrijven en lezen. Het is aangewezen om taalactiverende werkvormen (woordslang, placemat …) te gebruiken zodat de leerlingen de leerinhouden verwerven door interactie met elkaar in een motiverende context met aandacht voor taal. Bij de ontwikkeling van nieuwe begrippen en het leren gebruiken van modellen (voorstelling molecule of atoom, deeltjesmodel) is het van belang dat de leraar een aantal misconcepties kent. Leerlingen hebben uit hun dagelijkse ervaring een kennisbestand opgebouwd waarin een aantal foute ideeën of misvattingen zijn opgeslagen. Bijvoorbeeld kan een leerling denken dat een stof uitzet doordat de deeltjes van de stof bij opwarming uitzetten. Om het leerproces optimaal te laten verlopen moet de leraar aansluiten bij de voorkennis van de leerling en op de hoogte zijn van de mogelijke misconcepties van de leerling.
SITUERING VAN DE BIOTOOPSTUDIE EN VAN DE LEERLINGENPROEVEN IN HET LEERPLAN Minimaal één biotoopstudie en vier leerlingenproeven tijdens de eerste graad uitvoeren. Andere leerlingenproeven die duidelijk aansluiten bij de leerstofinhouden zijn ook toegestaan, mits rekening wordt gehouden met een evenwichtige spreiding over de verschillende leerstofonderdelen.
EERSTE LEERJAAR (2 LESTIJDEN/WEEK) 1. Leven en laten leven a. voortplanting bij de mens b. voorbehoedsmiddelen, hygiëne 2. Stoffen kunnen veranderen a. materialen en stoffen b. massa en volume leerlingenproef: bepaling van massa en volume van vaste stof en vloeistof c. aggregatietoestand, faseovergang leerlingenproef i.v.m. de faseovergang van een stof d. deeltjesmodel e. uitzetting van de stof, fysisch verschijnsel f. stofomzetting, atoom, molecule leerlingenproef: experimentele waarneming van een stofomzetting uit de niet-levende natuur 3. Eten en ademen om te leven a. Ademhalingsstelsel b. spijsverteringsstelsel leerlingenproef i.v.m. voeding (U)
TWEEDE LEERJAAR (1 LESTIJD/WEEK) 4. Verkennen van de natuur a. biotoopstudie b. ecologisch evenwicht c. voedselweb 5. Mens en gezondheid a. bloedvatenstelsel b. bloed c. uitscheidingsstelsel 6. Energie - Zon, bron van alle leven a. energievormen, energieomzettingen b. energiebronnen c. warmtetransport: straling, convectie en geleiding
B–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 1 lestijd/week)
24
leerlingenproef i.v.m. warmtetransport d. groene planten leerlingenproef: invloed van licht en koolstofdioxide bij fotosynthese (U) leerlingenproef: lichtmicroscopische waarneming van bladgroenkorrels (U)
PLANNING NATUURWETENSCHAPPEN EERSTE LEERJAAR (2 LESTIJDEN/WEEK) – TOTAAL 50 LESTIJDEN 1. Leven en laten leven a. voortplanting bij de mens b. voorbehoedsmiddelen, hygiëne 2. Stoffen kunnen veranderen a. materialen en stoffen b. massa en volume c. aggregatietoestand, faseovergang d. deeltjesmodel e. uitzetting van de stof, fysisch verschijnsel f. stofomzetting, atoom, molecule 3. Eten en ademen om te leven a. ademhalingsstelsel b. spijsverteringsstelsel
TWEEDE LEERJAAR (1 LESTIJD/WEEK) - TOTAAL 25 LESTIJDEN 4. Verkennen van de natuur a. biotoopstudie b. ecologisch evenwicht c. voedselweb 5. Mens en gezondheid a. bloedvatenstelsel b. bloed c. uitscheidingsstelsel 6. Energie - Zon, bron van alle leven a. energievormen, energieomzettingen b. energiebronnen c. warmtetransport: straling, convectie en geleiding
VOET WAT EN WAAROM? 1
Vakoverschrijdende eindtermen (VOET) zijn minimumdoelen die, in tegenstelling tot de vakgebonden eindtermen, niet specifiek behoren tot een vakgebied, maar door meerdere vakken en/of vakoverschrijdende onderwijsprojecten worden nagestreefd. De VOET geven scholen de opdracht om jongeren te vormen tot de actieve burgers van morgen!
1
In de eerste graad B-stroom spreekt men over vakoverschrijdende ontwikkelingsdoelen (VOOD). Aangezien zowel VOET als VOOD na te streven zijn, beperken we ons in de tekst tot de term VOET, waarbij we zowel naar het begrip vakoverschrijdende eindtermen als vakoverschrijdende ontwikkelingsdoelen verwijzen.
B–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 1 lestijd/week)
25
Zij moeten jongeren in staat stellen om die sleutelcompetenties te verwerven die een zinvolle bijdrage leveren aan het uitbouwen van een persoonlijk leven en aan de opbouw van de samenleving. Het ordeningskader van de VOET bestaat uit een samenhangend geheel dat deels globaal en deels per graad geformuleerd wordt. Globaal: •
een gemeenschappelijke stam met 27 sleutelvaardigheden Deze gemeenschappelijke stam is een opsomming van vrij algemeen geformuleerde eindtermen, los van elke context. Ze zijn toepasbaar in alle opvoedings- en onderwijsactiviteiten van de school. Ze kunnen, afhankelijk van de keuze van de school, in samenhang met alle andere vakgebonden of vakoverschrijdende eindtermen worden toegepast;
•
zeven maatschappelijk relevante toepassingsgebieden of contexten: −
lichamelijke gezondheid en veiligheid,
−
mentale gezondheid,
−
sociorelationele ontwikkeling,
−
omgeving en duurzame ontwikkeling,
−
politiek-juridische samenleving,
−
socio-economische samenleving,
− Per graad:
socioculturele samenleving.
•
leren leren,
•
ICT in de eerste graad,
•
technisch-technologische vorming in de tweede en derde graad ASO.
EEN ZAAK VAN HET HELE TEAM De VOET vormen een belangrijk onderdeel van de basisvorming van de leerlingen in het secundair onderwijs. Om een brede en harmonische basisvorming te waarborgen moeten de eindtermen van de gemeenschappelijke stam, contexten, leren leren, ICT en technisch-technologische vorming in hun samenhang behandeld worden. Het is de taak van het team om - vanuit een visie en een planning vakgebonden en vakoverschrijdende eindtermen te combineren tot zinvolle gehelen voor de leerlingen. Door de globale formulering krijgen scholen meer autonomie bij het werken aan de vakoverschrijdende eindtermen, waardoor de school meer mogelijkheden krijgt om het eigen pedagogisch project vorm te geven. Het team zal keuzes en afspraken moeten maken over de VOET. De globale formulering over de graden heen betekent niet dat alle eindtermen in alle graden moeten aan bod komen, dit zou een onbedoelde verzwaring van de inspanningsverplichting tot gevolg hebben. Bij het maken van de keuzes wordt verwacht dat elke graad in elke school een redelijke inspanning doet ten opzichte van het geheel van de VOET, rekening houdend met wat in de andere graden aan bod komt. Doordat de VOET niet louter graadgebonden zijn, krijgt de school/scholengemeenschap de mogelijkheid om een leerlijn over de graden heen uit te werken.
HET OPEN LEERCENTRUM EN DE ICT - INTEGRATIE Het gebruik van het open leercentrum (OLC) en de ICT-integratie past in de totale visie van de school op leren en op het werken aan de leervaardigheden van de leerlingen. De inzet en het gebruik van ICT en van het OLC zijn geen doel op zich maar een middel om het onderwijsleerproces te ondersteunen. Door de snelle evolutie van de informatietechnologie volgen nieuwe ontwikkelingen in de maatschappij elkaar in hoog tempo op. Kennis en inzichten worden voortdurend verruimd. Er komt een enorme hoeveelheid informatie op ons af. De school zal de leerlingen moeten leren hier zinvol en veilig mee om te gaan. Zelfstandig kunnen werken, in staat zijn eigen initiatieven te ontplooien en over het vermogen beschikken om nieuwe ideeën en oplossingen in samenwerking met anderen te ontwikkelen, zijn essen-
B–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 1 lestijd/week)
26
tieel. Voor het onderwijs betekent dit een ingrijpende verschuiving: minder aandacht voor de passieve kennisoverdracht en meer aandacht voor de actieve kennisconstructie binnen de unieke ontwikkeling van elke leerling. Die benadering nodigt leraren en leerlingen uit om voortdurend met elkaar in dialoog te treden, omdat je de ander nodig hebt om te kunnen leren. Het traditionele beeld van onderwijs zal steeds meer verdwijnen en veranderen in een dynamische leeromgeving waar leerlingen in eigen tempo en in wisselende groepen onderwijs zullen volgen. Dergelijke leerprocessen worden bevorderd door gebruik te maken van het OLC en van ICT-integratie als onderdeel van deze rijke gedifferentieerde leeromgeving.
HET OPEN LEERCENTRUM ALS KRACHTIGE LEEROMGEVING Een open leercentrum (OLC) is een ruimte waar leerlingen, individueel of in groep, zelfstandig, op hun eigen tempo en op hun eigen niveau kunnen leren, werken en oefenen. Om een krachtige leeromgeving te zijn, is een open leercentrum •
uitgerust met voldoende didactische hulpmiddelen,
•
ter beschikking van leerlingen op lesmomenten en daarbuiten,
• uitgerust in functie van leeractiviteiten met pedagogische ondersteuning. In ideale omstandigheden zou de ganse school een open leercentrum kunnen zijn. In werkelijkheid kan in een school echter niet op elke plaats en op elk moment een dergelijke leeromgeving gewaarborgd worden. Daarom kiezen scholen ervoor om een aparte ruimte als OLC in te richten om zo de leemtes in te vullen. Voor de meeste leeractiviteiten volstaat een klaslokaal of informaticalokaal. Wanneer is het echter nuttig om over een OLC te beschikken? •
Bij een gedifferentieerde aanpak waarbij verschillende leerlingen bezig zijn met verschillende leeractiviteiten, kan het klaslokaal op vlak van zowel ruimte als middelen niet meer als enige leeromgeving voldoen. Dit is zeker het geval bij begeleid zelfstandig leren, vakoverschrijdend leren, projectmatig werken ... Vermits leerlingen bij deze leeractiviteiten een zekere vrijheid krijgen in het plannen, organiseren en realiseren van het leren, is de beschikbaarheid van extra ruimte en middelen soms noodzakelijk.
•
Het leren van leerlingen beperkt zich niet tot de eigenlijke lestijden. Voor sommige opdrachten moeten zij beschikken over aangepaste leermiddelen buiten de eigenlijke lestijden. Niet iedereen heeft daar thuis de mogelijkheden voor. In functie van gelijke onderwijskansen, lijkt het zinvol dat een school ook momenten buiten de lessen voorziet waarop leerlingen van een OLC gebruik kunnen maken. Om hieraan te voldoen, beschikt een OLC minimaal over volgende materiële mogelijkheden: •
ruim lokaal met een uitnodigende inrichting die een flexibele opstelling toelaat (bijv. eilandjes om in groep te werken);
•
ICT: computers met internetverbinding, printmogelijkheid, oortjes, microfoons …
•
digitaal leerplatform waar alle leerlingen toegang toe hebben;
•
materiaal waarvan de vakgroepen beslissen dat het moet aanwezig zijn om de leerlingen zelfstandig te laten werken/leren (software, papieren dragers …) en dat bewaard wordt in een openkastsysteem;
• kranten en tijdschriften (digitaal of op papier). In het ideale geval is er nog een bijkomende ruimte beschikbaar (liefst ook met ICT-mogelijkheden) die zowel kan gebruikt worden als ‘stille’ ruimte of juist omgekeerd om bijvoorbeeld leerlingen presentaties te laten oefenen (de grote ruimte is in dat geval de stille ruimte) of voor groepswerk (discussiemogelijkheid). Op organisatorisch vlak is het van belang dat met het volgende rekening wordt gehouden: •
het OLC wordt bij voorkeur gebruikt voor werkvormen en activiteiten die niet in het vaklokaal kunnen gerealiseerd worden;
•
het is belangrijk dat bij een leeractiviteit begeleiding voorzien wordt. Deze begeleiding kan zowel gebeuren door de actieve aanwezigheid van een leraar als ook ‘van op afstand’ door middel van gerichte opdrachten, stappenplannen, studietips …;
•
het OLC is toegankelijk buiten de lesuren (bijv. tijdens de middagpauze, een bepaalde periode voor en/of na de lesuren).
B–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 1 lestijd/week)
27
Voor het welslagen is het aan te bevelen dat een OLC-beheerder aangesteld wordt. Deze beheerder zorgt o.a. voor inchecken, bewaren van orde, beheer van het materiaal en praktische organisatie en wordt bijgestaan door een ICT-coördinator voor de technische aspecten. Door het specifieke karakter van het OLC is deze ruimte bij uitstek geschikt voor de realisatie van de ICT-integratie binnen de vakken maar deze integratie mag zich niet enkel tot het OLC beperken.
ICT-INTEGRATIE ALS MIDDEL VOOR KWALITEITSVERBETERING Onder ICT-integratie verstaan we het gebruik van informatie- en communicatietechnologie ter ondersteuning van het leren. ICT-integratie kan op volgende manieren gebeuren: •
Zelfstandig oefenen in een leeromgeving Nadat leerlingen nieuwe leerinhouden verworven hebben, is het van belang dat ze voldoende mogelijkheden krijgen om te oefenen bijvoorbeeld d.m.v. specifieke pakketten. De meerwaarde van deze vorm van ICT-integratie kan bestaan uit: variatie in oefenvormen, differentiatie op het vlak van tempo en niveau, geïndividualiseerde feedback, mogelijkheden tot zelfevaluatie.
•
Zelfstandig leren in een leeromgeving Een mogelijke toepassing is nieuwe leerinhouden verwerven en verwerken, waarbij de leerkracht optreedt als coach van het leerproces (bijvoorbeeld in het open leercentrum). Een elektronische leeromgeving (ELO) biedt hiertoe een krachtige ondersteuning.
•
Creatief vormgeven Leerlingen worden uitgedaagd om creatief om te gaan met beelden, woorden en geluid. De leerlingen kunnen gebruik maken van de mogelijkheden die o.a. allerlei tekst-, beeld- en tekenprogramma’s bieden.
•
Opzoeken, verwerken en bewaren van informatie Voor het opzoeken van informatie kunnen leerlingen gebruik maken van o.a. cd-roms, een ELO en het internet. Verwerken van informatie houdt in dat de leerlingen kritisch uitmaken wat interessant is in het kader van hun opdracht en deze informatie gebruiken om hun opdracht uit te voeren. De leerlingen kunnen de relevante informatie ordenen, weergeven en bewaren in een aangepaste vorm.
•
Voorstellen van informatie aan anderen Leerlingen kunnen informatie aan anderen meedelen of tonen met behulp van ICT-ondersteuning met tekst, beeld en/of geluid onder de vorm van bijvoorbeeld een presentatie, een website, een folder …
•
Veilig, verantwoord en doelmatig communiceren Communiceren van informatie betekent dat leerlingen informatie kunnen opvragen of verstrekken aan derden. Dit kan via e-mail, internetfora, ELO, chat, blog …
•
Adequaat kiezen, reflecteren en bijsturen De leerlingen ontwikkelen competenties om bij elk probleem verantwoorde keuzes te maken uit een scala van programma’s, applicaties of instrumenten, al dan niet elektronisch. Daarom is het belangrijk dat zij ontdekken dat er meerdere valabele middelen zijn om hun opdracht uit te voeren. Door te reflecteren over de gebruikte middelen en door de bekomen resultaten te vergelijken, maken de leerlingen kennis met de verschillende eigenschappen en voor- en nadelen van de aangewende middelen (programma’s, applicaties …). Op basis hiervan kunnen ze hun keuzes bijsturen.
B–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 1 lestijd/week)
28
MINIMALE MATERIËLE VEREISTEN2 KLASLOKAAL De lessen moeten steeds gegeven worden in het lokaal natuurwetenschappen. Dit lokaal is voorzien van een goed uitgeruste leraarstafel met water, gas en elektriciteit voor de uitvoering van demonstratieproeven en een ruimte waar de leerlingen in groep of individueel leerlingenproeven kunnen uitvoeren. Het lokaal is voorzien van een goed uitgeruste computer aangesloten op het internet en met een beamer voor projectie. Andere projectiemogelijkheden zoals overheadprojector, diaprojector zijn ook nuttig. Het is aan te bevelen de mogelijkheden voor metingen met sensoren (temperatuur, licht) te voorzien. Voor de projectie van kleine opstellingen of microscoopbeelden is een flexcamera of webcam zeker nuttig. Veiligheid Om aan de nodige veiligheidsvoorschriften te voldoen dienen o.a. aanwezig te zijn: veiligheidskast voor de opslag van gevaarlijke producten (voorzien van de overeenkomstige gevarensymbolen), blustoestel, emmer met zand, branddeken, metalen papiermand, veiligheidsbrillen, oogdouche of oogwasfles, handschoenen, EHBO-kit met brandzalf. De uitrusting en de inrichting van de lokalen, inzonderheid het vaklokaal natuurwetenschappen dient te voldoen aan de technische voorschriften.
DIDACTISCH MATERIAAL Voor het uitvoeren van demonstraties, proeven en observaties, nodig om de doelstellingen te bereiken, dient de volgende basisuitrusting aanwezig te zijn: ALGEMEEN MATERIAAL
•
statief, ring, vuurvast gaas, klemmen, noten
•
stoppenassortiment
•
digitale thermometer of gewone thermometers (geen kwikthermometer)
•
bunsenbrander of elektrische verwarmingsplaat
•
driepikkel, pijpensteeldriehoek, gloeikroesje, brandtang
•
aardappelschilmesje
•
meetlat
•
assortiment bekerglazen, maatcilinders, reageerbuizen, glazen bak
•
determineerkaarten
•
digitale balans (op 0,1g)
•
loep
•
microscoop
2
Inzake veiligheid is de volgende wetgeving van toepassing: -
Codex ARAB AREI Vlarem.
Deze wetgeving bevat de technische voorschriften die in acht moeten genomen worden m.b.t.: -
de uitrusting en inrichting van de lokalen; de aankoop en het gebruik van toestellen, materiaal en materieel.
Zij schrijven voor dat: -
duidelijke Nederlandstalige handleidingen en een technisch dossier aanwezig moeten zijn; alle gebruikers de werkinstructies en onderhoudsvoorschriften dienen te kennen en correct kunnen toepassen; de collectieve veiligheidsvoorschriften nooit mogen gemanipuleerd worden;
-
de persoonlijke beschermingsmiddelen aanwezig moeten zijn en gedragen worden, daar waar de wetgeving het vereist.
B–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 1 lestijd/week) •
draag- en dekglaasjes
•
filtreerpapier
•
dynamometer
•
chronometer
•
ijkmassa’s
SPECIFIEK DIDACTISCH MATERIAAL
•
model bloem of wandplaat
•
torso mens
•
model hart mens
•
model mannelijke en vrouwelijke geslachtsorganen
•
film dissectie
•
3D-model organen/stelsels
•
dissectieset (scalpel en scalpelhouder, pincet, schaar, prepareernaald, teil)
•
moleculemodellen
•
eenvoudig toestel deeltjesmodel
•
veren
•
buis in rechthoekige vorm (convectieverschijnsel)
•
micropreparaten van plantaardige en dierlijke cellen
•
wandplaten orgaanstelsels
•
model waterturbine
•
radiometer van Crookes
•
metalen staafjes van verschillend materiaal
•
zonnecel
•
magneten
•
meetspuiten (o.a. voor de volumebepaling van gassen)
•
fietsdynamo
•
motortje
•
batterijen, lampjes
CHEMISCHE STOFFEN
•
lugol
•
KMnO4
•
alcohol
•
clinistix
•
glucose
•
suiker
•
keukenzout
•
bloemsuiker
•
bloem
•
calcium- of bariumhydroxide
•
ether
•
paraffineblokjes
•
natriumthiosulfaat
29
B–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 1 lestijd/week)
30
EVALUATIE DOELSTELLING Evaluatie wordt beschouwd als de waardering van het werk waarmee leraar en leerlingen samen bezig zijn. Het is de bedoeling dat zowel de leraar als de leerling informatie krijgen over het bereiken van de doelstellingen en over het leerproces. Daarenboven is evaluatie – de evaluatie- en rapporteringspraktijk – een belangrijke pijler binnen de kwaliteitszorg van de school en als dusdanig spoort de evaluatie met de schoolvisie op leren. Omdat evaluatie naar de leerlingen toe eenvormigheid moet vertonen over de vakken en de leerjaren heen, is het logisch dat: •
de school hierover haar visie ontwikkelt;
• de betrokken leerkrachten deze visie concretiseren voor hun vak in de vakgroepwerking. De leerling en zijn ouders vinden in de rapportering (score, commentaar, remediëring) bruikbare informatie over de doelmatigheid van de gevolgde studiemethode.
EVALUEREN PROCES- EN PRODUCTEVALUATIE Procesevaluatie Dit luik van evaluatie heeft tot doel de leerling en zijn ouders tussentijds in te lichten over de vorderingen in de realisatie van de kennis- en vaardigheidsdoelen van het vak, de vakgebonden attitudes en leerattitudes om op basis hiervan het leertraject bij te sturen. In deze evaluatie staat het leerproces dat de leerlingen doorlopen dus centraal. De evaluatie moet aan de leerkracht de nodige feedback geven over zijn gehanteerde aanpak. De leerkracht beschikt daarvoor over de volgende middelen: •
observatie in de klas,
•
reflectiegesprekken,
•
zelf-, peer-, co-evaluatie,
•
oefeningen en opdrachten die in de klas worden uitgevoerd, individueel of in groep,
•
mondelinge en schriftelijke overhoringen,
•
huistaken,
• … Het opvolgen van de attitudes hoort ook onder dit aspect van de evaluatie. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen vak- en leerattitudes. De vakgebonden attitudes staan expliciet in de leerplannen vermeld. De leerattitudes worden op schoolniveau bepaald en vormen de randvoorwaarden om te leren. Attitudes kunnen nauwelijks in cijfers worden uitgedrukt. Er kan best gewerkt worden met rubrieken (SAM-schalen) die de attitudes omzetten in waarneembaar gedrag. Bij de weging wordt dan niet zozeer het gedrag dan wel de evolutie in rekening gebracht. Productevaluatie Producten, zoals herhalingstoetsen en examens, gaan na in welke mate de leerling de doelstellingen van het vak beheerst. De verschillende vaardigheden en de onderliggende kenniselementen komen aan bod. De attitudes komen niet aan bod bij de productevaluatie.
PERMANENTE EVALUATIE Bij permanente evaluatie ligt de nadruk op procesevaluatie. Deze evaluatie wordt voornamelijk gebruikt om het leerproces van de leerling en het aanleerproces van de leraar bij te sturen. Door op deze manier te evalueren, krijgen de leerwinst en het zelfbeeld van de leerling meer aandacht op een positieve manier. Vermits voor de vakken uit de basisvorming de leerplandoelstellingen gebaseerd zijn op ontwikkelingsdoelen, zijn de doelstellingen na te streven en niet te realiseren bij alle leerlingen. Vanuit deze optiek is het aangewezen dat de productevaluatie niet van doorslaggevend belang is bij de eindbe-
B–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 1 lestijd/week)
31
oordeling. Kiezen voor een brede en permanente evaluatie sluit dan ook goed aan bij de heterogeniteit van de doelgroep in de B-stroom. Toch kan er in bepaalde vakken voor gekozen worden om af en toe ook grotere leerstofdelen te toetsen en de leerlingen zo voor te bereiden op het onder de knie krijgen van ruimere leerstofgehelen.
RAPPORTERING De geregelde rapportering heeft tot doel de leerling en zijn ouders tussentijds in te lichten over de vordering in het realiseren van de doelstellingen. De rapportering moet ook aandacht schenken aan remediëren. De school bepaalt de vorm en de frequentie van rapporteren.
B–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 1 lestijd/week)
32
BIBLIOGRAFIE LEERBOEKEN Raadpleeg de catalogi van de verschillende uitgevers.
WEBSITES Algemeen •
Databank voor natuur en milieueducatie van de Vlaamse overheid: http://nme.milieuinfo.be
•
Brochure veiligheid op school: http://onderwijs-opleiding.kvcv.be/cos230609.pdf
•
Koninklijk Belgisch Instituut voor natuurwetenschappen: http://www.natuurwetenschappen.be
•
Aminal, afdeling natuur: http://www.natuur.be
•
Mileuzorg op school – Mos: http://www.lne.be/doelgroepen/onderwijs/mos
•
Technopolis: http://www.technopolis.be
•
http://beeldbank.schooltv.nl
•
Wettelijke regels ophaling dierlijk afval: http://www.ovam.be
•
Natuurpunt: http://www.natuurpunt.be
•
Agentschap voor natuur en bos: http://www.bosengroen.be
Mens en gezondheid •
Prachtige site met animaties, beelden en proeven: http://www.bioplek.org
•
http://lennartnilsson.com/home.html
•
http://www.ziekenhuis.nl
•
http://www.sensoa.be
•
http://www.jeugdenseksualiteit.be
•
Vlaams instituut voor Gezondheidspromotie en Ziektepreventie: http://www.gezondeschool.be
•
http://www.voeding-gezondheid.be
•
http://nl.move-eat.be
Materie, energie, stofomzettingen •
http://phet.colorado.edu/simulations/sims.php?sim=States_of_Matter
•
Brownbeweging: http://www.virtueelpracticumlokaal.nl/gas2D_nl/gas2D_nl.html
•
http://www.energiesparen.be
•
http://www.dechemiebende.be
Biotoopstudie •
Uitstekende plantengids: http://www.kuleuven-kortrijk.be/bioweb
•
Determinatietabel voor inheemse bomen: http://bomen-determineren.com
•
Interessante site voor veldwerk: http://www.buitenbeentjes.be
•
http://www.veldwerknederland.nl
Voor meer informatie, o.a. lesmateriaal, nuttige links zie de virtuele klas natuurwetenschappen op smartschool.
TIJDSCHRIFTEN VELEWE - Vereniging voor leerkrachten wetenschappen, nieuwsbrief, www.velewe.be
B–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 1 lestijd/week)
33
VOB - Vereniging voor leerkrachten biologie, gezondheidszorg en milieueducatie, Bio, mededelingenblad, http://www.vob-ond.be/ MENS (Milieu-Educatie, Natuur & Samenleving), driemaandelijks tijdschrift, Te Boelaarlei 23, 2140 Antwerpen Natuurwetenschap & Techniek, Postbus 3144, 4800 DC Breda, http://www.natutech.nl/ Natuur en Wetenschap, Zuidstraat 211, 3581 Beverlo, http://www.natuurenwetenschap.be NVOX, Tijdschrift voor natuurwetenschappen op school, Uitgave van NVON, de Nederlandse vereniging voor het onderwijs in de natuurwetenschappen, http://www.nvon.nl EOS-Magazine, Wetenschap en Technologie voor Mens en Maatschappij, Uitg. Cascade, www.eos.be
PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE NASLAGWERKEN ANGENON, A., Werken met grootheden en wettelijke eenheden, Die Keure, Brugge,1998, ISBN 9057510677. DE BECKER, G., Techniek en technologie over de vakken heen, Lannoo Campus, ISBN 90-2096256-6. EISENDRATH, H.,E.A.,Wetenschappelijke geletterdheid bevraagd, IDLO Cahiers 4/2003. ENGELS, N., Wat is waard om geleerd te worden, VUB Press, ISBN 90-5487-194-6. NACHTEGAEL, e.a., Wetenschappelijk vademecum, Een synthese van de leerstof chemie en fysica, Uitgeverij Pelckmans, ISBN 90-289-2197-4. VAN PETEGHEM, P., Een alternatieve kijk op evaluatie, Wolters Plantijn, ISBN 90-301-1581-5. Natuurwetenschap en Techniek: wetenschappelijke bibliotheek en wetenschappelijke biografieën. MINNAERT, M., De natuurkunde van ‘t vrije veld, B.V.W.J. Thieme&Cie Zutphen. MOLENAER, L., De rok van het universum, Marcel Minnaert, astrofysicus 1893-1970, Uitgeverij Balans, ISBN 90 5018 603 3. SIMMONS, J., De Top-100 van wetenschappers, Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht, 1997, ISBN 902746-185-6. STÖRIG, H. J., Geschiedenis van de Wetenschap, 3 delen, Prisma, Utrecht. SPEYBROUCK, S., Jongens en Wetenschap(deel 1 en deel 2), Globe, ISBN 90 5466 771 0. Techniek in woord en beeld, Prisma, Uitgeverij het Spectrum, ISBN 90-274-3068-3. Zo werkt dat(De techniek van vandaag), Uitgeverij het Spectrum, ISBN 90-274-7907-0. HAYER, M, MEESTRINGA, T, Handboek taalgericht vakonderwijs, Coutinho, Bussum, 2004. PAUS H, RYMENANS R, VAN GORP K, Dertien doelen in een dozijn, Nederlandse Taalunie, 2006. ASPERGES M., e.a., Planten en andere niet-dierlijke organismen, Van In, 2002.
B–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 2 lestijden/week, 2e leerjaar: 1 lestijd/week)
34
BIJLAGEN ONTWIKKELINGSDOELEN NATUURWETENSCHAPPEN - EERSTE GRAAD B-STROOM Algemeen De leerlingen kunnen
1 2 3 4
gericht waarnemen met al hun zintuigen en de waarnemingen weergeven; in betekenisvolle situaties, metingen uitvoeren en daarvoor geschikte instrumenten kiezen; onder begeleiding een natuurlijk en waarneembaar verschijnsel via een eenvoudig onderzoekje toetsen aan een veronderstelling; eenvoudige tabellen, grafieken en diagrammen in verband met natuurwetenschappelijke verschijnselen gebruiken.
Levende natuur De leerlingen kunnen
5 6 7 8 9 10
11 12
in een beperkte verzameling van organismen gelijkenissen en verschillen ontdekken en weergeven; bij goed gekozen voorbeelden van organismen ontdekken en weergeven hoe deze aangepast zijn aan hun omgeving; de wet van eten en gegeten worden illustreren aan de hand van minstens drie met elkaar verbonden voedselketens; in concrete voorbeelden aantonen hoe de mens natuur en milieu beïnvloedt; belangrijke organen die betrokken zijn bij ademhaling, spijsvertering, voortplanting, transport en uitscheiding in het menselijk lichaam, lokaliseren; de functie van de belangrijke organen die betrokken zijn bij ademhaling, spijsvertering, voortplanting, transport en uitscheiding in het menselijk lichaam op eenvoudige wijze weergeven; weergeven hoe de voortplanting bij mensen verloopt en middelen aangeven om zwangerschap te voorkomen; middelen aangeven om seksueel overdraagbare aandoeningen te voorkomen.
Levende en niet-levende natuur De leerlingen kunnen
13 14
waarneembare stofomzettingen met concrete voorbeelden uit de levende en niet-levende natuur illustreren; wetenschappelijke kennis verbinden met dagelijkse waarnemingen, concrete toepassingen of maatschappelijke evoluties.
Niet-levende natuur De leerlingen kunnen
15 16 17
waarneembare fysische verschijnselen, waaronder uitzetting en verandering van aggregatietoestand in verband brengen met temperatuurverandering; energievormen uit het dagelijkse leven verbinden met energiebronnen; energiebesparende maatregelen verbinden met een duurzame levensstijl.