LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS
Vak:
AV Natuurwetenschappen Basisvorming
Onderwijsvorm:
A-STROOM
Graad:
eerste graad
Leerjaar:
eerste en tweede leerjaar
Leerplannummer:
2010/004 (vervangt 2003/001 en 2003/006)
Nummer inspectie:
2010/12/1//D (vervangt 2003 / 1 // 1 / I / BV / 1 / I / / D/ en 2003 / 5 // 1 / F / BV / 1 / I / /D/)
Pedagogische begeleidingsdienst GO! Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap Emile Jacqmainlaan 20 1000 Brussel
1/2 lt/w
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
1
INHOUD Visie....................................................................................................................................... 2 Beginsituatie......................................................................................................................... 3 Algemene doelstellingen ..................................................................................................... 4 Leerplandoelstellingen/leerinhouden/specifieke pedagogisch-didactische wenken ...... 5 Leven doet leven ......................................................................................................................................9 Bouwstenen van organismen en de materie ..........................................................................................11 Krachten-interactie tussen materie .........................................................................................................16 Organismen en hun biotoop ...................................................................................................................17 Organismen vormen een levensgemeenschap ......................................................................................19 Energie – de zon, bron van alle leven ....................................................................................................21 Energie – uitwisseling en stofomzetting in materie en in organismen ...................................................25
Algemene pedagogisch-didactische wenken ................................................................... 29 Leerlijnen natuurwetenschappen ...........................................................................................................29 Samenhang met techniek .......................................................................................................................33 Samenhang met vakoverschrijdende eindtermen ..................................................................................33 Aandacht voor taal ..................................................................................................................................33 Wenken bij het bereiken van de wetenschappelijke vaardigheden .......................................................34 Wenken bij de informatieopdracht ..........................................................................................................36 Planning natuurwetenschappen (A -stroom) ..........................................................................................36 VOET ......................................................................................................................................................37
Minimale materiële vereisten ............................................................................................. 41 Evaluatie ............................................................................................................................. 43 Bibliografie ......................................................................................................................... 45 Bijlagen ............................................................................................................................... 47 Vakgebonden eindtermen natuurwetenschappen van de eerste graad A-stroom .................................47
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
2
VISIE Natuur is deel van onze cultuur. De natuurwetenschappen reiken middelen en methodes aan om de natuur rondom ons beter te begrijpen. De natuurwetenschappen behoren volgens Prof. E. Vermeersch tot de ervaringswetenschappen of empirische wetenschappen. Deze wetenschappen maken gebruik van de proefondervindelijke methode om de omgeving te begrijpen. Deze methode doet beroep op observaties en/of experimenten die besluiten bieden voor onderzoeksvragen die vooraf werden gesteld. Het leerplan natuurwetenschappen beoogt zowel de ontwikkeling van de eigen persoon als van een maatschappelijk engagement. We kunnen dit vertalen in een aantal hoofddoelen: Leerlingen kunnen
aan de hand van voorbeelden uit de eigen omgeving de natuurwetenschappelijke kennis en inzichten omschrijven;
natuurwetenschappelijke toepassingen en verschijnselen uit de eigen ervaringswereld op eenvoudige wijze verklaren;
het belang van de natuurwetenschappen en de toepassingen ervan voor de samenleving uitleggen en natuurwetenschappelijke kennis plaatsen in een maatschappelijke, culturele en historische context;
een standpunt innemen en een gemotiveerde mening uitspreken over wetenschappelijke toepassingen;
een houding tegenover de natuurwetenschappen aannemen die gebaseerd is op inzicht in haar methoden, haar ontwikkeling en haar maatschappelijke impact. Deze hoofddoelen moeten het authentiek leren, ervaringsgericht en toepassingsgericht leren in herkenbare contexten voldoende kansen geven en de intrinsieke motivatie voor natuurwetenschappen stimuleren. Bij de keuze en formulering van leerplandoelen is er rekening gehouden met de eigenheid van de leeftijdsgroep. Zo wordt van de leraar bij de implementatie van het leerplan verwacht dat hij aandacht heeft voor:
het cognitieve niveau van de leerlingen. Peilingproeven bevestigen dat leerlingen van de eerste graad het moeilijk hebben met het leren van abstracte begrippen en deze maar matig beheersen;
de persoonlijke ervaringen en levensstijl van de leerlingen. De levensgewoonten van de leerlingen evolueren en hebben negatieve gevolgen voor hun gezondheid zoals: rugklachten, eetstoornissen, gehoorschade ...
de belangstellingsfeer en maatschappelijke relevantie. Het vak natuurwetenschappen krijgt betekenis als er regelmatig ingespeeld wordt op vragen van de leerlingen en toepassingen van de natuurwetenschappen in de maatschappij. De leerling leert geargumenteerde keuzes maken over het energiegebruik, de duurzaamheid van de grondstoffen …
de samenhang met contexten uit de vakoverschrijdende eindtermen zoals ’lichamelijke gezondheid en veiligheid’, mentale gezondheid’’. Er wordt gestreefd naar samenhang met het domein natuur uit het leergebied wereldoriëntatie van het basisonderwijs, met het vak techniek en met de vakoverschrijdende eindtermen. Het leerplan sluit aan bij de kennis en vaardigheden opgebouwd vanaf de kleuterschool en vormt een doorlopende leerlijn voor de natuurwetenschappelijke vorming van de leerlingen.
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
3
BEGINSITUATIE Als beginsituatie wordt uitgegaan van het feit dat leerlingen die de eerste graad aanvatten de eindtermen van het basisonderwijs hebben bereikt. Voor het vak natuurwetenschappen zijn de eindtermen wereldoriëntatie van het domein natuur en het domein techniek bepalend. Met ’wereldoriëntatie’ verwerven leerlingen kennis en inzicht in zichzelf, in hun omgeving en in hun relatie tot die omgeving. Zij verwerven vaardigheden om in interactie te treden met die omgeving en zij worden gestimuleerd tot een positieve houding ten aanzien van zichzelf en hun omgeving. Voor verschillende onderwerpen zoals het menselijk lichaam, ecosystemen, organismen en niet-levende natuur hebben de leerlingen zowel kennis opgebouwd als vaardigheden ingeoefend. Enkele kernideeën uit het leerplan wereldoriëntatie – domein natuur van het basisonderwijs
Nadruk op het rechtstreeks waarneembare – waarnemen met alle zintuigen.
Experimenteren om meer te weten over mens en natuur.
Exploreren om meer te weten over mens en natuur.
Bronnen raadplegen om meer te weten over mens en natuur.
Een wetenschappelijke houding aanleren: een hypothese toetsen via een eenvoudig proefje.
Nadruk op de samenhang tussen de dingen.
Beperkte kennis verwerven over aspecten van de levende en niet-levende natuur, het menselijk lichaam en het milieu.
Het is van belang dat de leraar vertrekt vanuit deze kennis en vaardigheden om binnen het domein van de natuurwetenschappen de leerlijnen verder te ontwikkelen. Bij verschillende leerplandoelstellingen wordt in de specifieke wenken aandacht besteed aan de voortzetting van deze leerlijnen.
EERSTE LEERJAAR A In het eerste leerjaar A volgen alle leerlingen van de basisvorming één lestijd per week het vak Natuurwetenschappen. In het keuzegedeelte kunnen deze leerlingen twee lestijden per week het vak Wetenschappelijk werk (natuurwetenschappen) volgen.
TWEEDE LEERJAAR A In het tweede leerjaar A volgen alle leerlingen van de basisvorming twee lestijden per week het vak Natuurwetenschappen. De leerlingen uit de basisopties Industriële Wetenschappen, Latijn en Moderne wetenschappen volgen ook nog twee lestijden per week het vak Wetenschappelijk werk (natuurwetenschappen).
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
4
ALGEMENE DOELSTELLINGEN De leerplandoelstellingen hangen nauw samen met de eindtermen natuurwetenschappen die ontwikkeld zijn rond de kernbegrippen: materie, energie, interactie tussen materie en energie en systemen. Naast inhoudelijke leerplandoelstellingen zijn ook een aantal doelstellingen ontworpen voor de ontwikkeling van vaardigheden. Deze vaardigheden zijn gericht op het leren onderzoeken, het onderzoekend leren, de informatieverwerving en de communicatie over de natuurwetenschappen. De natuurwetenschappelijke vorming in de eerste graad sluit aan bij het vak wereldoriëntatie van de basisonderwijs en bereidt de leerlingen voor op de voortzetting van hun studie in de tweede graad. De leerlijn van de natuurwetenschappelijke vorming van het basisonderwijs tot de tweede graad is weergegeven in een schema. Basisonderwijs
Eerste graad (A – stroom)
Wereldoriëntatie:
Basisbegrippen in het domein natuur
Basisbegrippen in het domein techniek
Onderzoekende houding
Aandacht en respect voor eigen lichaam en leefwereld
Natuurwetenschappen:
Natuurwetenschappelijke basiskennis en vaardigheden uitbreiden binnen het begrippenkader materie, energie, interactie tussen materie en energie en systemen.
De wetenschappelijke methode(onderzoeksvraag, hypothese, experiment, waarnemingen, besluit) stapsgewijs inoefenen.
Onderzoekende houding verder ontwikkelen zowel bij terreinstudie als bij het experimenteren.
Basisinzichten verwerven in
Tweede graad
het gebruik van modellen zoals o.a. het deeltjesmodel om eenvoudige verschijnselen te verklaren.
de cel en de samenhang tussen cel, weefsel, organen, stelsels en het ganse lichaam.
omkeerbare en niet-omkeerbare stofveranderingen.
Communicatievaardigheden ontwikkelen over natuurwetenschappen.
Natuurwetenschappen Wetenschap voor de burger, technicus ...
Biologie/ Chemie/ Fysica Wetenschap voor de burger, technicus, wetenschappen ...
Uitbreiding van het begrippenkader vanuit verschillende contexten of thema’s.
Uitbreiding van een vakspecifiek begrippenkader
Context als illustratie bij de natuurwetenschappelijke begrippen.
Communicatie over natuurwetenschappen verder ontwikkelen
Voorzetting ontwikkeling onderzoeksvaardigheden
Ontwikkeling probleemoplossende vaardigheden
Ontwikkeling van informatievaardigheden
.
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
5
LEERPLANDOELSTELLINGEN/LEERINHOUDEN/SPECIFIEKE PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN Om de leesbaarheid te verhogen zijn de leerplandoelstellingen genummerd en zijn de leerplandoelstellingen, de leerinhouden en het nummer van de eindterm op één lijn geplaatst. Bij elk deel zijn enkele specifieke wenken, activiteiten en leerlingenproeven beschreven. De aanduiding (A) in de kolom ‘decretaal nummer’ verwijst naar een groep van eindtermen met betrekking tot wetenschappelijke vaardigheden en de aanduiding (B) verwijst naar vaardigheden en inzichten bij de eindtermen over wetenschap en samenleving.
DECR.NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
De leerlingen kunnen
WETENSCHAPPELIJKE VAARDIGHEDEN (A) ET20
onder begeleiding een natuurwetenschappelijk probleem herkennen, een onderzoeksvraag en een hypothese formuleren;
ET21
onder begeleiding, bij een onderzoeksvraag gegevens verzamelen en volgens een voorgeschreven werkwijze een experiment, een meting of een terreinwaarneming uitvoeren.
ET22
onder begeleiding, bij een eenvoudig onderzoek, de essentiële stappen van de natuurwetenschappelijke methode onderscheiden;
ET23
onder begeleiding, verzamelde en beschikbare data hanteren, om te classificeren of om te determineren of om een besluit te formuleren.
ET24
onder begeleiding resultaten uit een experiment, een meting of een terreinstudie weergeven. Dit kan gebeuren in woorden, in tabel of grafiek, door aan te duiden op een figuur of door te schetsen. De leerlingen gebruiken daarbij de correcte namen en symbolen.
ET25
van de grootheden massa, lengte, oppervlakte, volume temperatuur, tijd, druk, snelheid, kracht en energie de eenheden en hun symbolen in contexten en opdrachten toepassen.
Minimum één biotoopstudie en zeven leerlingenproeven uitvoeren tijdens de eerste graad.
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week) LEERPLANDOELSTELLINGEN
DECR.NR.
6
LEERINHOUDEN
De leerlingen kunnen
Specifieke pedagogisch-didactische wenken
Vanuit de waarneming van een eenvoudig verschijnsel of natuurwetenschappelijk probleem een onderzoeksvraag en hypothese formuleren. Zoek een gepaste probleemsituatie en laat de leerlingen hierbij mogelijke vragen en hypothesen verwoorden.
Mogelijke onderzoeksvragen
Is er een verschil tussen ingeademde en uitgeademde lucht?
Heeft lucht een massa?
Hoe verandert de temperatuur bij het smelttraject van een vaste stof?
Welke functies heeft de stengel van een plant?
Wordt de fotosynthese beïnvloedt door licht en koolstofdioxide?
Bij de uitvoering van een opdracht, experiment of terreinstudie aandacht besteden aan het correct uitvoeren van de werkwijze of instructies.
De resultaten van een waarneming of een meting weergeven met woorden, een figuur, een schets, een tabel of grafiek.
Bij het nastreven van de ontwikkeling van wetenschappelijke vaardigheden is het doel dat de leerlingen bij een eenvoudig onderzoek de essentiële stappen van de wetenschappelijke methode kunnen onderscheiden. Met essentiële stappen wordt bedoeld: een onderzoeksvraag formuleren, een hypothese verwoorden, een plan of methode uitwerken voor een onderzoek of terreinwaarneming en een besluit formuleren als antwoord op de onderzoeksvraag.
Streven naar de ontwikkeling van een onderzoekende houding of het onderzoekend leren en de leerlingen stapsgewijs zelfstandig een aantal taken laten uitvoeren.
In opdrachten en taken gebruiken de leerlingen de correcte notatie van grootheden en eenheden, zodat zij deze werkwijze kunnen verder zetten in de tweede en de derde graad. De tabel geeft een overzicht van een aantal grootheden en eenheden met symbolen die tijdens de eerste graad aan bod kunnen komen. De leerlingen hebben in het basisonderwijs reeds een aantal van deze grootheden gebruikt.
grootheid
symbool
eenheid
symbool
massa
m
kilogram
kg
lengte
l
meter
m
breedte
b
hoogte, diepte
h
dikte
d
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
DECR.NR.
LEERINHOUDEN
De leerlingen kunnen
straal
r
middellijn
d
afstand
x, s
oppervlakte
A
vierkante meter
m²
volume
V
kubieke meter
m³
liter
ℓ
T
kelvin
K
θ
graden Celsius
°C
tijd
t
seconde
s
druk
p
pascal
Pa
snelheid
v
meter per seconde
m s
kracht
F
newton
N
energie
E
joule
J
temperatuur
LEERPLANDOELSTELLINGEN
7
Het is niet de bedoeling dat leerlingen de omzetting van eenheden systematisch gaan oefenen door gebruik van verschillende voorvoegsels en dat allerlei rekenoefeningen worden gemaakt bijvoorbeeld met de omzetting van de eenheden van de snelheid.
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
DECR.NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN
8
LEERINHOUDEN
De leerlingen kunnen
WETENSCHAP EN SAMENLEVING (B) gehanteerde wetenschappelijke concepten verbinden met dagelijkse waarnemingen, concrete toepassingen of maatschappelijke evoluties.
ET26 ET27
Minimum twee informatieopdrachten uitvoeren tijdens de eerste graad.
het belang van biodiversiteit, de schaarste aan grondstoffen en aan fossiele energiebronnen verbinden met een duurzame levensstijl.
Specifieke pedagogisch-didactische wenken
Op verschillende momenten oefenen de leerlingen in communicatie over natuurwetenschappen. Zij leren hierbij op een efficiënte manier informatie verwerven en verwerken.
Bij het ontwerpen van taken en actieve werkvormen de opdrachten verbinden met het belang van biodiversiteit, de schaarste aan grondstoffen en een duurzame levensstijl.
De leerlingen verwerken de leerinhouden met voorbeelden en contexten waarbij natuurwetenschappelijke concepten geïllustreerd worden met dagelijkse ervaringen, concrete toepassingen of maatschappelijke evoluties.
Leerlingen leren een aantal communicatievaardigheden:
tijdens een gesprek gefundeerde argumenten gebruiken;
presenteren van een eenvoudig proefje;
de resultaten van een experiment of studie voorstellen;
een bepaalde stelling of houding die zij innemen t.o.v. een bepaald onderwerp kunnen beargumenteren;
het gebruik van de discussie als werkvorm.
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
9
LEVEN DOET LEVEN
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
ET3
1
de delen van de bloemplant herkennen en benoemen.
De wortel, de stengel, het blad en de bloem
ET3, (A)
2
een functie van de wortel, de stengel of een blad vanuit een experiment waarnemen en weergeven.
Leerlingenproef i.v.m. de functies van een deel van de bloemplant
Specifieke pedagogisch-didactische wenken
We gebruiken in dit leerplan de term bloemplant. Deze term verwijst naar alle zaadplanten waarbij de bloem duidelijk aanwezig is. (bv. de tulp, bloesems van een appelboom) (1)
Vanuit levend materiaal (biotoopstudie) starten om de voornaamste delen van wortel, stengel, bloem en blad te observeren en te benoemen. (1)
Modellen en beelden van de delen van de bloemplant als illustratie gebruiken. (1)
Bij het onderzoek van de functies van een deel van de bloemplant kan in complementaire groepjes gewerkt worden. (2)
De functie van het blad (fotosynthese) komt verder in het leerplan aan bod. (2)
Leerlingenproef
Opname en transport door de wortel: bewortelde stek in gekleurde vloeistof. (2)
Transportfunctie van de stengel: (onbewortelde) stengel van bv. witte bloem in gekleurde vloeistof. (2)
Transpiratie door het blad: bebladerde en onbebladerde stengel in water, blad afdekken met vaseline of plastic zak. (2)
ET3
3
de bouw van de bloem beschrijven in functie van de voortplanting.
De bouw van de bloem De voortplanting bij de bloemplant
ET5
4
de verschillende delen van het voortplantingsstelsel van de man en de vrouw benoemen en de bouw ervan in relatie brengen met de functie.
Bouw en functie van de voortplantingsorganen van de mens
ET5
5
op een schema van de menstruatiecyclus de menstruatie, de ovulatie en de vruchtbare periode van de vrouw aanduiden.
De menstruatie, de ovulatie en de vruchtbare periode van de vrouw situeren op een tijdlijn van de menstruatiecyclus
ET5
6
de belangrijkste gebeurtenissen vanaf de coïtus tot de geboorte beschrijven.
Belangrijkste gebeurtenissen van de coïtus tot de geboorte
ET5, ET6
7
verduidelijken dat erfelijke kenmerken via de zaadcel en de eicel doorgegeven worden aan het nageslacht.
Kinderen hebben kenmerken van beide ouders
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
10
LEERINHOUDEN
ET5, (B)
8
secundaire geslachtskenmerken (lichamelijke veranderingen en sociaal- Onderscheid tussen primaire en secundaire geslachtskenmeremotionele veranderingen) in verband brengen met de puberteit. ken, met aandacht voor lichamelijke en sociaal-emotionele veranderingen tijdens de puberteit
ET5, (B)
9
het belang van anticonceptiemiddelen aangeven bij de regeling van de vruchtbaarheid of de bescherming tegen SOA.
Anticonceptie, SOA Condoom als bescherming tegen SOA
Specifieke pedagogisch-didactische wenken
De leerlingen leren vanuit waarneming de delen van de bloem zoals kelk, kroon, meeldraad, stamper, stijl, stuifmeelkorrel, vruchtbeginsel, zaadbeginsel, stuifmeelbuis, zaad, vrucht benoemen en de functie ervan beschrijven. (3)
De voortplantingsorganen bespreken vertrekkende van de leefwereld van de leerling, daarna de voortplantingsorganen op een model aanduiden en benoemen. (4)
Leerlingen leren de belangrijkste gebeurtenissen vanaf de coïtus tot de geboorte kennen: coïtus, bevruchte eicel, innesteling, embryonale ontwikkeling, foetale groei en geboorte. (5-6)
Mogelijke activiteiten
Doorsnede van een vruchtbeginsel met (stereo)loep bekijken om een zaadbeginsel waar te nemen. (3)
De bevruchting van de bloemplant bekijken met behulp van simulatie of film. (3)
Verse orchidee gebruiken om bestuiving door insecten te verduidelijken. (3)
Zaden en vruchten sorteren (3)
De menstruatiecyclus voorstellen op een tijdsas van 28 dagen: menstruatie, eisprong en vruchtbare periode. (5-6)
Gebruik maken van animatiefilm om bevruchting en embryonale ontwikkeling uit te leggen. (5-6)
De anticonceptiekoffer gebruiken. (9)
Informatieopdracht:
Activerende werkvormen gebruiken om zowel lichamelijke als socio-emotionele veranderingen in de puberteit bespreekbaar te maken in de klas. (8-9)
Gevaren SOA en het condoom als enig beschermingsmiddel om SOA’s te voorkomen bijvoorbeeld met een stellingenspel bespreken. (8-9)
Kennis vanuit het basisonderwijs: Leerlingen hebben in het basisonderwijs lichamelijke veranderingen, die ze bij zichzelf en leeftijdsgenoten waarnemen, leren herkennen als normale aspecten in hun ontwikkeling.
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
11
BOUWSTENEN VAN ORGANISMEN EN DE MATERIE
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
ET4
10
kenmerken aangeven om een organisme bij de levende wezens in te delen.
Kenmerken van levende wezens
ET4
11
de cel als structurele eenheid van organismen beschrijven.
De cel als bouwsteen van organismen
ET4
12
delen van een plantaardige en dierlijke cel op lichtmicroscopisch niveau herkennen en benoemen
De delen van een plantaardige cel en een dierlijke cel op lichtmicroscopisch niveau
Specifieke pedagogisch-didactische wenken
Door observatie van levende organismen, afgestorven organismen en niet levende materie leiden leerlingen criteria af om een organisme als levend wezen te beschouwen. Kenmerken van levende wezens zijn: ademen, zich voeden, groeien, bewegen uit zichzelf, reageren op prikkels uit de omgeving, zich voortplanten, afvalstoffen uitscheiden. (10)
De leerlingen leren vanuit waarneming de delen van een plantaardige en dierlijke cel: celwand, celmembraan, celplasma, vacuole, celkern, bladgroenkorrels herkennen, benoemen en onderscheiden. (11-12)
Het is belangrijk dat de leerlingen de structuur van cellen kunnen waarnemen op lichtmicroscopisch niveau. Zij leren dit microscopisch beeld interpreteren en vergelijken met beeldmateriaal van celstructuren. (12)
Mogelijke activiteiten (11-12)
Met een microscoop leren werken. Door gebruik te maken van een handleiding en een afbeelding van de microscoop met benoemde delen kan je de leerlingen laten kennismaken met microscopie.
Bij het lichtmicroscopisch onderzoek eenvoudige preparaten gebruiken van plantaardige cellen (het vliesje aan de binnenkant van een uirok, een blaadje waterpest) en van dierlijke cellen (wangslijmvlies).
Interactief de delen van een cel inoefenen met behulp van ICT materiaal.
ET1
13
de verschillende organisatieniveaus bij bloemplant, dier en mens herkennen en omschrijven.
Cel, weefsel, orgaan, stelsel, organisme
ET1
14
de samenhang tussen de organisatieniveaus beschrijven.
De opbouw en samenhang van een organisme in cellen, weefsels, organen en stelsels
ET6
15
de bouw van dieren in verband brengen met hun levenswijze.
Aanpassingen van dieren aan de omgeving
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
12
LEERINHOUDEN
Specifieke pedagogisch-didactische wenken
Vanuit microscopische waarnemingen of goed beeldmateriaal kunnen leerlingen afleiden dat gelijkaardige cellen gegroepeerd voorkomen in een weefsel en dat verschillende weefsels (doorsnede van een wortel, een stengel, een blad; talgklier van de huid, gladde spier, nierbuisjes) samen een orgaan vormen. Het is niet de bedoeling dat de leerlingen verschillende weefsels kunnen benoemen. De nadruk ligt op de functies van de organen, die samen instaan voor een levensverrichting. (13)
De bouw en functie van de organen komen verder in het leerplan aan bod. (zie leerplandoelstellingen van 55 tot 62)
Voorbeelden van aanpassingen van dieren aan hun levenswijze. (bv. gebit/snavel aangepast aan de voeding, stand van de ogen bij prooi- en roofdieren …) (15)
Mogelijke activiteiten (13-14)
Foto’s / afbeeldingen (organen, weefsels, cellen) bekijken en ordenen.
Met een 3D-model of ICT materiaal de ligging van de organen/stelsels inoefenen.
Video ‘dissectie van het konijn” bekijken.
Levende organen zoals varkenslong of varkenshart onderzoeken.
Het uitvoeren van dissecties in de klas
Het leerplan heeft een dissectie niet als verplichte methodiek opgenomen. Dit is een raamovereenkomst tussen de verschillende onderwijskoepels POV, OVSG, VVKSO en GO!
Er zijn geen leerplandoelstellingen in het leerplan waarbij men verplicht wordt om een dissectie uit te voeren. De leraar mag nog steeds een dissectie uitvoeren rekening houdend met de standpunten van de leerlingen en met de wettelijke voorschriften betreffende correcte afvalophaling. Indien bepaalde leerlingen de dissectie niet wensen bij te wonen dan is het noodzakelijk dat deze leerlingen de leerplandoelstellingen op een andere manier kunnen bereiken.
Kennis vanuit het basisonderwijs Leerlingen hebben in het basisonderwijs de functie van belangrijke organen die betrokken zijn bij de ademhaling, spijsvertering en bloedsomloop in het menselijk lichaam leren verwoorden op eenvoudige wijze.
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
13
LEERINHOUDEN
ET17, ET25
16
de grootheden massa en volume beschrijven en onderscheiden.
Voorwerpseigenschap: massa, volume
ET17, (A)
17
de massa en het volume van een vaste stof en een vloeistof bepalen.
Leerlingenproef: bepaling van massa en volume van een vaste stof en een vloeistof
ET18
18
de begrippen zuivere stof, mengsel, molecule omschrijven en met voorbeelden illustreren.
Zuivere stof, stofeigenschap Mengsel Molecule
ET18
19
het deeltjesmodel van de materie beschrijven en in verband brengen met: zuivere stof, aggregatietoestand, faseovergang, eigenschappen van de materie
Deeltjesmodel Faseovergang, aggregatietoestand, eigenschappen van de materie
ET18, (B)
20
de samenstelling van lucht beschrijven.
Samenstelling van lucht: stikstofgas, zuurstofgas, koolstofdioxide en andere gassen.
ET18
21
de druk van de lucht uitleggen steunend op het deeltjesmodel.
Druk van een gas Normale luchtdruk
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
14
LEERINHOUDEN
Specifieke pedagogisch-didactische wenken
Er op wijzen dat de natuur, alles om ons heen, de aarde, de zon en de planeten bestaat uit materie. (16)
Als voorbeeld enkele zuivere stoffen zoals water, keukenzout, zuurstof, ijzer …vermelden. Zuivere stoffen bezitten stofeigenschappen die we kunnen waarnemen of meten (kleur, geur, hardheid, oplosbaarheid, kookpunt, smeltpunt …). (18)
Verschillende mengsels met voorbeelden illustreren: suikerwater(oplossing: vaste stof en vloeistof), rook (vaste stof en gas), lucht (gas en gas), bruiswater (oplossing: gas en vloeistof), fruitsap (suspensie: vaste stof en vloeistof). (18)
Het deeltjesmodel is een modelvoorstelling van de materie. De deeltjes van het model stellen we voor door verschillende figuurtjes en komen in werkelijkheid overeen met de moleculen. (19)
Steunend op het deeltjesmodel kunnen we de verschillende aggregatietoestanden en de eigenschappen van de materie (bv samendrukbaarheid) beschrijven en verklaren. (19).
Mogelijke activiteiten
Het volume van een onregelmatig voorwerp bepalen door onderdompeling in een maatglas. (17)
De massa en het volume van een hoeveelheid lucht bepalen. (17)
Kristallen laten groeien door afkoeling van een verzadigde oplossing. (19)
Enkele eenvoudige scheidingsmethodes van mengsels laten uitvoeren. (18)
Proefjes over de eigenschappen van de materie als illustratie bij het deeltjesmodel. (19)
Proefjes over luchtdruk. (19)
Aandacht hebben voor mogelijke misvattingen van leerlingen:
bij gebruik van het deeltjesmodel: (19) “De deeltjes zijn moleculen.” “Tussen de deeltjes is er lucht.” “De deeltjes hebben geen massa.” “De deeltjes trekken elkaar niet aan.” “De deeltjes zijn zichtbaar met een lichtmicroscoop.”
over lucht: (20-21) “Lucht heeft geen massa.” “Lucht is onzichtbaar en kan dus ook geen kracht uitoefenen.”
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
15
LEERINHOUDEN
Leerlingenproef
De massa van een voorwerp bepalen met een (digitale) balans. (17)
Het volume van een regelmatig voorwerp bepalen met een meetlat en door onderdompeling in een maatglas. (17)
De massa van een hoeveelheid vloeistof bepalen met een balans en het volume van die hoeveelheid bepalen met een maatglas. (17)
Bij de uitvoering van de opdrachten oefenen de leerlingen in het gebruik van de juiste notatie van de grootheden en eenheden. (17)
Kennis vanuit het basisonderwijs
Leerlingen hebben in het basisonderwijs het begrip “gewicht” in plaats van het begrip “massa”gebruikt om de massa van een voorwerp te beschrijven. In de dagelijkse omgang heeft gewicht de betekenis van massa. Vanaf de eerste graad gebruiken we om de hoeveelheid materie van een voorwerp te beschrijven de fysische grootheid massa.
Leerlingen hebben in het basisonderwijs de inhoudsmaten leren verbinden met volumematen zoals de omzetting van liter naar dm³. Het is nuttig om deze omzetting te herhalen en in te oefenen bij de verwerking van de resultaten van de proeven. Informatieopdracht
Opzoeken van informatie of een tekst lezen en verwerken over smog, fijn stof, uitlaatgassen van auto’s, broeikasgassen …(20)
Een rollenspel organiseren over de vermindering van schadelijke stoffen in het autoverkeer. (20) Aandacht voor taal:
We gebruiken om een hoeveelheid materie te beschrijven het begrip massa i.p.v. gewicht.
Opletten voor de verschillende betekenis van het woord ‘stof’ zoals zuivere stof, vaste stof, fijn stof …
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
16
KRACHTEN-INTERACTIE TUSSEN MATERIE DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
ET10
22
in concrete voorbeelden verschillende soorten krachten benoemen.
Verschillende soorten krachten
ET10
23
de elementen van een kracht beschrijven in een concrete situatie.
Aangrijpingspunt, richting, zin en grootte van een kracht
ET10
24
het begrip snelheid omschrijven.
Snelheid = afstand/tijd
ET10
25
met een voorbeeld illustreren dat een kracht de vorm en/of de snelheid van een voorwerp kan veranderen.
Kracht als oorzaak van vervorming en als oorzaak van verandering van bewegingstoestand van een voorwerp
Specifieke pedagogisch-didactische wenken
Vanuit experimenten kennis maken met verschillende soorten krachten zoals spierkracht, zwaartekracht, veerkracht, wrijvingskracht, cohesiekracht, adhesiekracht, elektrische kracht, magnetische kracht. (22)
Het is belangrijk om te weten op welk voorwerp de kracht werkt (het aangrijpingspunt). De ervaring leert dat leerlingen de kenmerken “richting” en “zin” dikwijls door elkaar gebruiken. Het is dus van belang om deze elementen goed te omschrijven. Er wordt zeker geen vectoriële voorstelling van de kracht gevraagd. (23)
Leerlingen leren het begrip snelheid vanuit hun dagelijkse ervaring zoals de snelheid waarmee zij fietsen of stappen. Het is niet de bedoeling om uitgebreide rekenoefeningen met deze formule van de snelheid te maken. (24)
Het begrip kracht is reeds in het dagelijks taalgebruik doorgedrongen (spierkracht). Het is voor de leerlingen een abstract begrip. Een kracht zelf kan je niet vastnemen of zien. De kracht wordt wel zichtbaar door de uitwerking van die kracht op het voorwerp: een vervorming (uitgerekte veer of elastiek, een deuk in de auto …) of een verandering van snelheid (een keeper die de bal stopt voor zijn doel, voorwerpen doen bewegen, tot stilstand brengen, versnellen, vertragen …). (22, 25)
Mogelijke activiteiten
Uit experimenten, beeldmateriaal of situaties aangeven welke soorten krachten werkzaam zijn. (22)
Afbeeldingen van situaties uit het dagelijks leven waar kracht een rol speelt verzamelen en verwerken in een poster. (22, 25)
Met een dynamometer vaststellen dat een voorwerp met massa 100 g wordt aangetrokken met een kracht van 1 N. (23)
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
17
ORGANISMEN EN HUN BIOTOOP BIOTOOPSTUDIE DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
ET7, (A)
26
in een biotoop gerichte waarnemingen uitvoeren en enkele abiotische factoren bepalen en weergeven.
Biotoopstudie
ET8
27
met voorbeelden illustreren dat de abiotische factoren het voorkomen van planten en dieren beïnvloedt en omgekeerd.
Samenhang tussen de abiotische factoren en het voorkomen van planten en dieren
ET6
28
met concrete voorbeelden aangeven hoe bloemplanten op verschillende Aanpassingen van bloemplanten aan de omgeving manieren aangepast zijn aan hun omgeving.
ET9, (B)
29
in een concreet voorbeeld aantonen dat de mens natuur en milieu beïnvloedt en dat hierdoor het ecologische evenwicht kan gewijzigd worden.
Ecologisch evenwicht
Specifieke pedagogisch-didactische wenken
Mogelijke abiotische factoren bij de studie van een biotoop zijn: temperatuur, licht, vochtigheid, bodemstructuur, bodemsoort. Het is aangewezen om de abiotische factoren op twee verschillende plaatsen (bv. open terrein en onder begroeiing) te bepalen zodat de samenhang met het voorkomen van organismen kan worden vastgesteld. (28)
Er kan materiaal zoals determineerkaarten, waterkisten, bodemkoffers, bostassen worden ontleend bij de provinciale natuurcentra. (zie bijlage …)(2728)
Met voorbeelden illustreren hoe planten (bloemplanten, sporenplanten en naaktzadigen) zijn aangepast aan omstandigheden zoals: droogte, weinig licht, water … De nadruk ligt op de aanpassing van een plant aan de omgeving. (28) Biotoopstudie (26-27)
Mogelijke biotopen zijn: heide, wegberm, bos, poel, strand, duinen …
Bij de uitvoering van een biotoopstudie duidelijke richtlijnen geven voor:
het gedrag en onderzoekende houding op het terrein
het gebruik van eenvoudige dichotome determineerkaarten om planten en dieren te benoemen en de verscheidenheid te ontdekken.
het uitvoeren van gerichte waarnemingen in verband met abiotische factoren
de effecten van milieubescherming of milieubeschadiging
de schrijftaal bij het noteren van de waarnemingen en bij het gebruik van vakspecifieke woorden (taalsteun)
een taakverdeling bij de uitvoering van groepswerk
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
Enkele voorbeelden van samenhang tussen abiotische factoren en het voorkomen van organismen:
de bodemstructuur beïnvloedt het voorkomen van planten;
de lichtintensiteit beïnvloedt het voorkomen van planten;
de aanwezigheid van een grote hoeveelheid watervogels beïnvloedt de waterkwaliteit;
de aanwezigheid van wieren beïnvloedt de helderheid van het water. Informatieopdracht:
Rapporteren over voorbeelden van behoud of verstoring van het ecologisch evenwicht: (29)
lozing van afvalwater, richtlijnen voor bezoekers aan het bos, terrein of natuurreservaat, infoborden over planten en dieren, dode vissen op het water, aanduiding van broedplaatsen;
informatie verzamelen over acties van natuurverenigingen.
Kennis vanuit het basisonderwijs: Leerlingen hebben in het basisonderwijs twee verschillende biotopen in hun omgeving leren kennen en zij hebben in deze biotopen enkele veel voorkomende organismen leren herkennen en benoemen. Bij het plannen van een biotoopstudie is het belangrijk om vanuit de ervaringen van de leerlingen te starten.
18
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
19
ORGANISMEN VORMEN EEN LEVENSGEMEENSCHAP DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
ET7
30
met voorbeelden aantonen dat organismen in een biotoop een levensgemeenschap vormen waarin voedselrelaties voorkomen (producenten, consumenten, reducenten).
Biotische en abiotische factoren Producenten, consumenten en reducenten, Levensgemeenschap
ET7
31
voedselketens, voedselwebben en voedselpiramides opstellen aan de hand van gegevens waargenomen op het terrein en in de literatuur opgezocht.
Voedselketen, voedselweb en voedselpiramide
ET6, (B)
32
met voorbeelden illustreren dat variatie binnen een soort en tussen verschillende soorten belangrijk is.
Het belang van biodiversiteit
ET9, (B)
33
in een concreet voorbeeld aantonen dat de mens natuur en milieu positief en negatief beïnvloedt en dat hierdoor ecologische evenwichten kunnen gewijzigd worden.
Ecologisch evenwicht
Specifieke pedagogisch-didactische wenken
Het belang van biodiversiteit kan worden benadrukt met een aantal voorbeelden: het belang van levende wezens als voedsel, brandstof, bouwmateriaal, onderzoeksmateriaal, bron van ontspanning …(31)
Voorbeelden van positieve invloeden van de mens op zijn omgeving bespreken: het oprichten en beheren van natuurreservaten, de aanleg van ecoducten, het aanleggen en onderhouden van kleine landschapselementen, het nemen van maatregelen om versnippering te voorkomen … (33)
Voorbeelden van negatieve invloeden van de mens op zijn omgeving bespreken: recreatiedruk, watervervuiling, zwerfvuil, vernieling van de leefomgeving (waaronder fragmentatie of versnippering van natuurgebieden), klimaatveranderingen, uitputten van natuurlijke bronnen, achteruitgang van de biodiversiteit … (33)
Mogelijke activiteiten
Men kan vanuit een nieuwe biotoopstudie of steunend op de waarnemingen van de biotoopstudie uit het eerste leerjaar een inventarisatie maken van de aanwezige organismen in een biotoop. De voedingspatronen van de waargenomen organismen opzoeken. De voedselketens, voedselwebben en voedselpiramides opstellen. De rol van de reducenten verduidelijken in een voedselkringloop. (30-31-32)
Een bezoek organiseren aan een natuur-educatief centrum. (30-31-32) Informatieopdracht:
Een presentatie of poster maken over de biodiversiteit in de omgeving van de school. (32-33)
Een presentatie maken over een concrete situatie waarbij de mens natuur en milieu positief en negatief beïnvloedt. (32-33)
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
20
LEERINHOUDEN
Kennis vanuit het basisonderwijs: Leerlingen hebben in het basisonderwijs met de wet van eten en gegeten worden kennis gemaakt. Zij kunnen deze wet met minstens twee met elkaar verbonden voedselrelaties illustreren.
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
21
ENERGIE – DE ZON, BRON VAN ALLE LEVEN DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
De leerlingen kunnen
ET19
34
enkele energievormen herkennen en met voorbeelden uit hun omgeving Energievormen illustreren.
ET19
35
energieomzettingen in praktische voorbeelden beschrijven.
Energieomzettingen
ET19, ET27, (B)
36
het belang van duurzame energiebronnen en energiebesparing toelichten met praktische tips.
Onderscheid tussen duurzame en niet duurzame energievormen Energiebesparende tips
Specifieke pedagogisch-didactische wenken
Vanuit experimenten kennis maken met verschillende energievormen zoals elektrische energie, lichtenergie, windenergie, bewegingsenergie, zwaarte-energie, veerenergie, warmte-energie, kernenergie en chemische energie. (34-35)
Aandacht hebben voor mogelijke misvattingen van leerlingen over energie: (34-35)
“Energie wordt zoals brandstof verbruikt in de motor van de auto.”
“Een voorwerp dat niet beweegt bezit geen energie.”
“Bij een energieomzetting zoals bij een bal die valt en dan stil ligt, gaat de energie verloren.”
“Bij het ademhalingsproces ontstaat energie die wordt opgebruikt in reacties.”
Energie kan je niet maken of vernietigen, enkel omzetten van de ene vorm in de andere is mogelijk. (35-36)
Duurzame energiebronnen zijn bronnen waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en die in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar zijn, zoals zon, wind, water en biomassa (groenafval, mest …). Belangrijkste voorbeelden van niet duurzame energie zijn kernenergie en energie opgewekt bij de verbranding van fossiele brandstoffen zoals aardgas, aardolie en steenkool. (36)
Mogelijke activiteiten:
Verschillende verschijningsvormen van energie bespreken en illustreren met voorbeelden. Experimenteren met herkenbare energieomzettingen in apparaten (34-35) Light Stick (chemische energie licht / warmte)
Kaars (chemische energie
licht / warmte)
Zonnecel (stralingsenergie
elektrische energie)
Verwarmingselement in een waterkoker, strijkijzer (elektrische energie
Gloeilamp (elektrische energie
licht / warmte)
warmte)
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
De leerlingen kunnen
Fietsdynamo (bewegingsenergie
Boormachine (elektrische energie
22
elektrische energie) bewegingsenergie / warmte)
Een energieketting of opeenvolging van energieomzettingen bouwen. (34-35)
Energetische waarde (in kilojoule) van voedingsstoffen op de etiketten van voedingsmiddelen interpreteren. (34-35) Informatieopdracht
Energiebesparende tips opzoeken, selecteren en de toepassingen van de tips in de school of thuis beschrijven. (36)
Zoeken naar mogelijkheden om spaarzaam om te gaan met duurzame energie en eventueel om te zetten in concrete acties. (36)
Kennis vanuit het basisonderwijs Leerlingen hebben in het basisonderwijs geleerd met voorbeelden aan te tonen dat energie nodig is voor het functioneren van levende en niet levende systemen en kunnen daarvan de energiebronnen benoemen. ET15
37
het onderscheid tussen lichtbronnen en donkere lichamen beschrijven met een voorbeeld.
Lichtbronnen en donkere lichamen
ET15
38
uit waarnemingen vaststellen dat licht uit verschillende kleuren bestaat.
Het zichtbare spectrum
ET15
39
onzichtbare straling in verband brengen met praktische toepassingen uit Toepassingen van onzichtbare straling het dagelijkse leven.
ET15, (B)
40
beschermingsmaatregelen aangeven voor de mogelijke gevaren van onzichtbare straling.
Beschermingsmaatregelen voor bepaalde onzichtbare straling
ET13
41
de bouw van de plant in relatie brengen met de fotosynthese.
Plantendelen nodig bij fotosynthese
ET13, (A),
42
de invloed van licht en koolstofdioxide bij fotosynthese uit een experiment afleiden.
Leerlingenproef: invloed van licht en koolstofdioxide bij fotosynthese
ET13, (B)
43
het belang van de groene plant voor het leven op aarde argumenteren.
De plant als producent van voedsel en zuurstofgas
ET19, (B)
44
zonne-energie verbinden met verschillende energiebronnen.
De zon als energiebron voor voedsel, steenkool, olie, gas, hout, windenergie …
Specifieke pedagogisch-didactische wenken
Eerste aanzet tot ontwikkeling van een modelvoorstelling van licht, waarbij het licht wordt voorgesteld door lichtstralen die zich rechtlijnig voort planten. Steunend op deze voorstelling van licht het kunnen zien van een lichtbron en een donker lichaam verduidelijken. (37)
Leerlingen gebruiken de verschijnselen terugkaatsing en absorptie om de kleur van een voorwerp of van een groen blad te begrijpen. (37-38)
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
23
LEERINHOUDEN
Vanuit praktische proefjes en/of beeldmateriaal verschillende soorten onzichtbare straling zoals UV-straling, IR-straling en andere (GSM- straling, radiogolven, microgolven …) illustreren. (39-40)
Aandacht hebben voor mogelijke misvattingen van leerlingen bij fotosynthese: (41-42)
“De mineralen uit de bodem zijn voldoende om planten te laten groeien.”
“Planten produceren zuurstofgas tijdens de dag en tijdens de nacht.”
Mogelijke activiteiten:
Proeven in verband met weerkaatsing en breking van licht (kwalitatief). (38)
Proeven in verband met kleurschifting (prismaproef). (38)
Een papier verhitten door het zonlicht met een vergrootglas te focusseren. (37-38)
De invloed van het licht tonen met een radiometer van Crookes of lichtmolentje. (37-38)
Experiment uitvoeren waaruit blijkt dat bladgroen noodzakelijk is voor fotosynthese (geen zetmeelvorming in het witte gedeelte van een gepanacheerd blad). (42)
Experimenteel aantonen of laten afleiden uit tabellen (samenstelling bodemoplossing en lucht) dat de plant zelf zetmeel aanmaakt en het niet uit de bodem of de lucht haalt. (42)
Leerlingenproef
Onderzoek van de invloed van licht en koolstofdioxide bij fotosynthese (bv. gasbellen tellen bij waterpest in een proefbuis bij verschillende lichtintensiteiten en bij verschillende concentraties CO 2 van het water) (42) Informatieopdracht
Leerlingen maken een presentatie over het belang van groene planten voor het leven op aarde. (43-44)
Leerlingen maken een begrippenkaart met de zon als centrum en met de relatie naar verschillende energiebronnen. (43-44)
Welke ideeën hadden Aristoteles, Jan Baptist van Helmont, Stephen Hales over het groeien van planten? (43)
Zoek informatie over het historisch experiment van Joseph Priestley waarbij hij aantoont dat planten zuurstofgas produceren. (43)
ET16, ET18
45
de begrippen warmte en temperatuur onderscheiden en de temperatuur in verband brengen met het deeltjesmodel van de materie.
Warmte als energievorm Temperatuur als maat voor de beweging van de deeltjes
ET16, (A)
46
het warmtetransport door geleiding, stroming en straling vaststellen en in concrete voorbeelden herkennen en beschrijven.
Warmtetransport door geleiding, stroming en straling Leerlingenproef i.v.m. warmtetransport Praktische voorbeelden van warmte-isolatie
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
DECR. NR. ET6, ET16, (B)
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen 47
24
LEERINHOUDEN
illustreren hoe organismen zich kunnen beschermen tegen hoge en lage Aanpassingen van organismen aan de omgevingstemperatuur temperaturen.
Specifieke pedagogisch-didactische wenken
Aandacht hebben voor mogelijke misvattingen van leerlingen: (45)
“Warmte is een soort onzichtbare stof die de kamer binnenkomt.”
“Warmte en temperatuur zijn hetzelfde.”
“In het lokaal is een metalen voorwerp steeds kouder dan een houten voorwerp.”
“Indien bijkomende warmte wordt toegevoegd als de vloeistof kookt dan zal de temperatuur van de vloeistof stijgen boven het kookpunt.”
Vertrekkend van de zintuiglijke waarneming intuïtief komen tot de begrippen temperatuur (maat voor de bewegingsenergie van de deeltjes) en warmte (vorm van energieoverdracht tussen twee voorwerpen met verschillende temperatuur). (45)
Noodzakelijkheid inzien om subjectieve waarnemingen te vervangen door objectieve metingen (handen afwisselend in koud en warm water).
Voorbeelden uit de natuur van bescherming tegen extreme hitte of koude (pels, huidbedekking bij dieren, winterslaap, transpiratie …) (47)
Mogelijke activiteit
Aantonen dat isolatoren (bv. isomoblok) veel lucht bevatten door ze onder de stolp van de vacuümpomp te leggen. (46)
Leerlingenproef
Onderzoek van warmte-uitwisseling bij een temperatuursverschil. (46)
Vergelijkend onderzoek van verschillende isolatiematerialen. (46)
Proeven over warmtetransport door geleiding, convectie en straling. (46)
Informatieopdracht
Voorbeelden van beschermingsmaatregelen zoals zonnecrème, GSM niet op de nachttafel leggen, beschermkledij van artsen bij röntgentoestellen … tegen bepaalde onzichtbare straling opzoeken en in groep verwoorden. (47)
Leerlingen werken met een concept-cartoon over warmtetransport. (47)
Aanpassingen van organisme tegen extreme hitte of koude opzoeken in een tekst en presenteren. (47)
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
25
ENERGIE – UITWISSELING EN STOFOMZETTING IN MATERIE EN IN ORGANISMEN ENERGIE-UITWISSELINGEN EN STOFOMZETTINGEN IN DE MATERIE DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
ET18
48
het deeltjesmodel in verband brengen met faseovergangen.
Faseovergangen en deeltjesmodel
ET14
49
de warmte-uitwisseling tijdens de faseovergang beschrijven.
Warmte-uitwisseling tijdens de faseovergang
ET14
50
de uitzetting van een vaste stof, vloeistof en een gas verklaren steunend Uitzetting van vaste stoffen, vloeibare stoffen en gasvormige op het deeltjesmodel en met voorbeelden illustreren. stoffen Principe van de vloeistofthermometer.
ET14, (A)
51
het temperatuursverloop van een faseovergang bepalen en grafisch voorstellen.
Leerlingenproef i.v.m. een faseovergang van een stof Grafische voorstelling van het temperatuursverloop bij een faseovergang
Specifieke pedagogisch-didactische wenken:
De warmte-uitwisseling tijdens de faseovergang schematisch voorstellen en met praktische voorbeelden illustreren. Bijvoorbeeld de temperatuursdaling bij een doekje met ether gewikkeld rond een thermometer of temperatuursensor tonen. (49)
Aandacht besteden aan het maken van een grafische voorstelling van bijvoorbeeld een smeltkurve. Deze grafiek in verband brengen met de aggregatietoestanden van de stof en hun overgangen (51).
Mogelijke activiteiten
Leerlingen bouwen zelf een vloeistofthermometer. (50)
Leerlingen voeren zelf enkele proefjes uit waarbij uitzetting of faseovergang een rol spelen (50)
Leerlingenproef Smeltkurve of stolkurve opstellen bij smelten of stolen van stoffen zoals cetylalcohol, paraffine of natriumthiosulfaat. (51) ET11
52
een fysische verandering onderscheiden van een chemische verandering.
Fysische verandering, chemische verandering
ET11
53
steunend op waarnemingen stofomzettingen beschrijven uit de niet-levende natuur.
Stofomzetting Leerlingenproef: experimentele waarneming van stofomzettingen in de niet-levende natuur
ET18
54
het deeltjesmodel van de materie in verband brengen met moleculen en Atomen als bouwstenen van moleculen atomen.
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
26
LEERINHOUDEN
Specifieke pedagogisch-didactische wenken
Stoffen ondergaan fysische veranderingen bij temperatuursverhoging zoals uitzetting, verandering van aggregatietoestand. Deze veranderingen zijn omkeerbaar en de stofeigenschappen blijven dezelfde. (52)
Stoffen kunnen ook veranderingen ondergaan waarbij er nieuwe stoffen ontstaan zoals bij het verbranden van papier, melk die verzuurt, het maken van wijn uit druivensap, roesten van ijzer, lijmen (tweecomponentenlijm, secondelijm), tandvullingen, bruistablet in water. Deze veranderingen zijn onomkeerbaar en er zijn nieuwe stoffen ontstaan met andere stofeigenschappen. (53)
De modelvoorstelling van een molecule (bv. geometrische figuur) wordt uitgebreid met atomen. Deze verschillende figuren stellen nu groepjes van atomen voor en komen overeen met verschillende soorten moleculen. Bij een stofomzetting ontstaat er een nieuwe schikking en combinatie van atomen, dus een nieuwe stof met andere stofeigenschappen. (53-54)
Het is mogelijk om de chemische naam en het chemisch symbool van enkele belangrijke atomensoorten of chemische elementen zoals zuurstof(O), waterstof(H), koolstof(C), stikstof(N), ijzer(Fe), fluor(F) en moleculen zoals water (H2O), zuurstofgas (O2), koolstofdioxide (CO2), stikstofgas (N2) te vermelden. (54)
Aandacht hebben voor mogelijke misvattingen bij leerlingen: (52-54)
“Bij uitzetting is er volumevergroting doordat de deeltjes uitzetten.”
“Bij verbranding van een stof verdwijnt de stof.”
Leerlingenproeven
Beschrijven van waarnemingen bij stofomzettingen zoals het branden van een kaars. (53)
Onderzoek van massaverandering bij verbrandingsprocessen. (53)
Beschrijven van waarnemingen bij stofomzettingen waarbij koolstofdioxide ontstaat. (53)
Beschrijven van waarnemingen bij stofomzettingen bij het maken van een pannenkoek of cake. (53)
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
27
ENERGIE-UITWISSELINGEN EN STOFOMZETTINGEN IN ORGANISMEN DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
ET2, ET12
55
het belang van voeding, ademhaling en uitscheiding voor de mens aangeven.
Voeding als bron van bouwstoffen, brandstoffen en beschermende stoffen Ademen: opnemen van zuurstofgas en afgeven van koolstofdioxide Uitscheiden: afvalstoffen verwijderen
ET2, ET12
56
uit een experiment afleiden dat het verkleinen van voedsel nodig is om voedingsstoffen in het bloed op te nemen.
Vertering is de mechanische en chemische verkleining van voedsel
ET2, ET12
57
de verschillende organen van het spijsverteringsstelsel, het ademhalings- Bouw en functie van de organen van het spijsverteringsstelsel stelsel van de mens benoemen en de bouw ervan in relatie brengen met en van het ademhalingsstelsel de functie.
ET2, ET12, 58 (A)
de verschillen in samenstelling van in- en uitgeademde lucht experimenteel vaststellen en verklaren.
Samenstelling van ademlucht Leerlingenproef i.v.m. vergelijking in - en uitgeademde lucht Zuurstofgas als brandstof voor energieproductie in alle cellen
ET2, ET12
59
de verschillende organen van het bloedvatenstelsel van de mens benoemen en de bouw ervan in relatie brengen met de functie.
Samenstelling van bloed Functie van verschillende delen van bloed De bouw van hart, slagaders, aders en haarvaten in relatie met de transportfunctie
ET2, ET12
60
op een schema van de bloedsomloop aangeven waar uitwisseling van stoffen gebeurt.
Bloedvatenstelsel aanduiden is de “link” tussen opname van stoffen, verwerking (vertering en omzettingen in de cellen) en uitscheiding.
ET2, ET12
61
de verschillende organen van het uitscheidingsstelsel van de mens benoemen en de bouw ervan in relatie brengen met de functie.
Uitscheiding in de longen en in de nieren
ET2, (A)
62
vaststellen dat verschillende stelsels van het lichaam gecoördineerd reageren.
Leerlingenproef i.v.m. de coördinatie tussen de stelsels schematisch overzicht van de coördinatie tussen de stelsels
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
28
LEERINHOUDEN
Specifieke pedagogisch-didactische wenken
Om het belang van voeding, ademhaling en uitscheiding te illustreren telkens vertrekken van uit een concreet voorbeeld uit de leefwereld van de leerling, daarna de organen van de verschillende stelsels op een 3D-model aanduiden en benoemen. (55)
Bij de verbranding in de cellen de analogie leggen met de brandende kaars waarbij het verbruik van zuurstofgas en de vorming van waterdamp optreedt. Doel van verbrandingsreacties in de cel bespreken. (58)
Het verschil in bouw van slagaders, aders en haarvaten in verband brengen met hun functie. (60)
De rol van de bloedcellen illustreren met voorbeelden zoals: hoogtestage, vergelijkend cijfermateriaal of resultaten van een bloedonderzoek, bloedarmoede, bloedstolling, hemofilie … (60)
Mogelijke activiteiten
Met een experiment het belang van vertering verduidelijken. Met een dialysemembraan (= model van de dunne darmwand), lugol en clinistix kan men aantonen dat zetmeel (voedsel voor vertering) niet door het membraan kan passeren, terwijl glucose (het verteerde voedsel) wel door het membraan kan. De voedingsstoffen vetten en eiwitten worden ook verkleind. Dit kan met schematische animaties geïllustreerd worden. (56)
Met een proef illustreren dat speeksel zetmeel afbreekt. (56)
Vitale capaciteit bepalen met een spirometer en verschillen vaststellen tussen meisjes/jongens, sporters/niet sporters. De vitale capaciteit in verband brengen met de rol van de ademhaling bij verbranding in de cellen. (58)
Bij de bespreking van de samenstelling van het bloed een proefbuisje met bloed en serum tonen of de samenstelling van bloed aan de hand van een microscopische foto toelichten. (59)
Verse organen zoals varkenshart, kippenlongen, runderrnieren kunnen in de klas als concrete voorbeelden van levend materiaal getoond worden. (57, 59, 61)
Leerlingenproeven
Aantonen dat uitgeademde lucht meer koolstofdioxide bevat dan ingeademde lucht. (58)
Aantonen dat uitgeademde lucht meer waterdamp bevat dan ingeademde lucht (kobaltchloridepapier). (58)
Proefondervindelijk vaststellen dat inspanning een invloed heeft op verschillende organen (hart, longen, huid) van ons lichaam. Uit de resultaten door de leerlingen verklaringen laten afleiden voor veranderingen in ons lichaam bij inspanning. (62)
Kennis vanuit het basisonderwijs Leerlingen hebben in het basisonderwijs de functie van belangrijke organen die betrokken zijn bij de ademhaling, spijsvertering en bloedsomloop in het menselijk lichaam leren verwoorden op eenvoudige wijze.
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
29
ALGEMENE PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN LEERLIJNEN NATUURWETENSCHAPPEN De kennis en vaardigheden die opgebouwd zijn in het basisonderwijs worden verder ontwikkeld en uitgebreid in het leerplan natuurwetenschappen van de eerste graad. Om tot een efficiënte kennisconstructie te komen is het van belang dat de leraars weten welke begrippen en vaardigheden de leerlingen in het basisonderwijs hebben verworven en hoe zij de kennis en vaardigheden van de eerste graad in de tweede graad zullen uitbreiden. Als ondersteuning van deze kennisconstructie beschrijven we enkele inhoudelijke leerlijnen vanaf het basisonderwijs tot de tweede graad (ASO en enkele TSO richtingen). Energie Basisonderwijs (WO)
Eerste graad (natuurwetenschappen)
Tweede graad (biologie, chemie, fysica)
Energie is noodzakelijk voor het functioneren van systemen
Energie kan voorkomen in verschillende vormen.
Endo- en exo-energetische chemische processen.
Energiebronnen benoemen
Energievormen verbinden met energiebronnen. De zon als bron van energie voor alle andere energiebronnen.
Mechanische energiesoorten (zwaarte-energie en kinetische energie) met formules beschrijven.
Straling bevat een hoeveelheid energie, die kan worden opgeslagen in organisch materiaal in de vorm van chemische energie. Energievormen kunnen worden omgezet naar andere energievormen.
Rendement van een energieomzetting. Relatie tussen arbeid, energie en vermogen. Wet van behoud van energie.
Warmte en temperatuur onderscheiden.
Warmte als vorm van inwendige energie.
Warmtetransport door geleiding, convectie, straling.
Warmtehoeveelheid, soortelijke warmtecapaciteit.
Basisonderwijs (WO)
Eerste graad (natuurwetenschappen)
Tweede graad (biologie, chemie, fysica)
Aantonen hoe de aarde om de eigen as draait en welk gevolg dit heeft voor het dag- en nachtritme in de eigen omgeving en hoe de aarde de zon en de maan t.o.v. elkaar bewegen.
Een kracht verandert de vorm van een voorwerp en/of de snelheid van een voorwerp. Elementen van een kracht: richting, zin, grootte en aangrijpingspunt aangeven.
Voorwaarde voor een eenparig rechtlijnige beweging.
Krachten
Soorten krachten: zwaartekracht, elektrische kracht, mag-
Elementen van een kracht voorstellen met een vector. Zwaartekracht, veldsterkte, formule zwaartekracht. Veerkracht, veerconstante,
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week) netische kracht, veerkracht.
formule veerkracht.
Tussen de deeltjes van het deeltjesmodel zijn er aantrekkingskrachten.
Druk bij vaste stoffen. Druk in een vloeistof. Druk van een gas.
Basisonderwijs (WO)
Eerste graad (natuurwetenschappen)
Tweede graad (biologie, chemie, fysica)
Volumebegrip (inhoud) van regelmatige voorwerpen.
Massa en volume van vaste stoffen, vloeistoffen en gassen.
Massadichtheid.
Gewicht (massa).
Alle materie bestaat uit zuivere stoffen of mengsels.
Enkelvoudige en samengestelde stoffen. Soorten mengsels en verschillende scheidingstechnieken.
30
Materie
Waarneembare eigenschappen van courante materialen.
Atoombouw, atoommodellen. Materie bestaat uit moleculen of atomen. Moleculen zijn opgebouwd uit een beperkt aantal atomen. Eenvoudig deeltjesmodel:
materie bestaat uit deeltjes;
de deeltjes bewegen voortdurend;
de snelheid van de deeltjes is afhankelijk van de temperatuur;
tussen de deeltjes zijn er krachten.
Chemische bindingen.
Concentratie Stofklassen: namen en formules van stoffen.
Voortplanting bij de mens Basisonderwijs (WO)
Eerste graad (natuurwetenschappen)
Tweede graad (biologie, chemie, fysica)
Lichamelijke veranderingen bij zichzelf en bij anderen waarnemen.
Bij de mens de delen van het voortplantingstelsel benoemen.
Hormonale klieren situeren en functie van hun hormonen beschrijven.
Lichamelijke veranderingen herkennen als normale aspecten in hun ontwikkeling.
Beschrijven hoe de voortplanting bij de mens verloopt;
De relatie leggen tussen de halveringsdeling en de vorming van geslachtscellen. De overerving van het geslacht uitleggen.
Beschrijven hoe seksueel overdraagbare aandoeningen kun-
Het verband uitleggen tussen de besmetting, het immuun-
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week) nen voorkomen worden.
31
systeem en het ziektebeeld van AIDS. De maatregelen om aidsbesmetting te voorkomen toelichten.
Bouwstenen van organismen Basisonderwijs (WO)
Eerste graad (natuurwetenschappen)
Tweede graad (biologie, chemie, fysica)
In een beperkte verzameling van organismen (veel voorkomende planten en diersoorten) gelijkenissen en verschillen ontdekken.
Kenmerken aangeven om organisme bij de levende wezens in te delen.
De samenstelling van levende wezens benoemen en hun functie omschrijven.
De cel als bouwsteen van een organisme herkennen.
De bouw van bacteriën beschrijven De relatie leggen tussen de vorm en de indeling van bacteriën.
Op basis van een waarneembaar criterium in een beperkte verzameling van organismen een eigen ordening aanbrengen.
De structuur van de plantencel en dierlijke cel op lichtmicroscopisch niveau herkennen.
De bouw van virussen beschrijven. Celstofwisseling: opbouw- en afbraakprocessen, celtransportprocessen.
Interactie tussen organismen en de natuur Basisonderwijs (WO)
Eerste graad (natuurwetenschappen)
Tweede graad (biologie, chemie, fysica)
In een beperkte verzameling van organismen (veel voorkomende planten en diersoorten) gelijkenissen en verschillen ontdekken.
Kenmerken aangeven om organisme bij de levende wezens in te delen.
De samenstelling van levende wezens benoemen en hun functie omschrijven.
Op basis van een waarneembaar criterium in een beperkte verzameling van organismen een eigen ordening aanbrengen. De wet van eten en gegeten worden illustreren a.d.h.v. minstens twee met elkaar verbonden voedselketens
Planten en diersoorten herkennen met gebruik van een determinatiekaart.
Aantonen dat organismen een levensgemeenschap vormen waarin voedselrelaties voorkomen. Aantonen dat de omgeving het voorkomen van levende wezens beïnvloedt en omgekeerd.
Biodiversiteit
Op het terrein organismen gericht waarnemen, hun habitat beschrijven, eenvoudige voedselketens en een voedselweb opstellen. De rol van producenten, consumenten en reducenten in een ecosysteem uitleggen. Het begrip ecosysteem op wetenschappelijk verantwoorde manier beschrijven.
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
32
Duurzame levenswijze
Het belang van ‘duurzame ontwikkeling’ aantonen.
Basisonderwijs (WO)
Eerste graad (natuurwetenschappen)
Tweede graad (biologie, chemie, fysica)
Een stof kan van toestand veranderen.
Omkeerbare stofomzettingen: uitzetting, faseovergangen.
Stofconstanten: smeltpunt, kookpunt
Aggregatietoestanden
Niet-omkeerbare stofomzettingen.
Chemische reacties, reactievergelijkingen
In planten worden stoffen gevormd onder invloed van licht met stoffen uit de bodem en de lucht.
Reactiesoorten
Basisonderwijs (WO)
Eerste graad (natuurwetenschappen)
Tweede graad (biologie, chemie, fysica)
Bij de mens: functie van organen betrokken bij ademhaling, spijsvertering, transport.
Bij de bloemplant: structuur en functie van de wortel, stengel, bloem.
De relatie leggen tussen de bouw van de organenstelsels en hun functie.
Het belang van stofwisseling beschrijven voor de instandhouding van het menselijk lichaam.
De celademhaling beschrijven als een afbraakproces (katabolisme), onmisbaar voor de energielevering in de cel;
Bij de mens: structuur en functie van:
Bij de mens: structuur en functie van:
spijsverteringsstelsel,
zenuwstelsel,
ademhalingsstelsel,
bewegingsstructuren,
transportstelsel,
hormonaal stelsel.
uitscheidingsstelsel.
Structuurveranderingen
Stelsels
Bij de mens: functie van zintuigen, skelet en spieren.
Wetenschappelijke vaardigheden Basisonderwijs (WO)
Eerste graad (natuurwetenschappen)
Tweede graad (biologie, chemie, fysica)
Gericht waarnemen met alle zintuigen en waarnemingen op een systematische manier noteren.
Onder begeleiding over een natuurwetenschappelijk probleem:
Onder begeleiding over een natuurwetenschappelijk probleem:
een onderzoeksvraag herkennen/formuleren;
een hypothese herkennen/formuleren;
relevante parameters of gegevens aangeven en hierover info opzoeken;
relevante factoren aangeven en hiermee een onder-
Over een natuurlijk verschijnsel een hypothese toetsen via een eenvoudig onderzoek.
een plan opstellen;
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week) De weerselementen op een bepaald moment en over een beperkte periode meten, vergelijken en die weersituatie beschrijven.
waarnemingen verwoorden of weergeven door een schets;
een aantal metingen uitvoeren;
meetwaarden verzamelen in een tabel of grafiek;
classificeren, determineren of een besluit formuleren.
Van de grootheden massa, lengte, oppervlakte, volume, temperatuur, tijd, snelheid, kracht, druk en energie de eenheden en hun symbolen in contexten en opdrachten gebruiken.
33
zoeksvraag formuleren;
een hypothese formuleren;
een plan opstellen om de hypothese te toetsen;
waarneming- en andere gegevens mondeling en schriftelijk verwoorden en weergeven in tabellen grafieken, schema’s of formules;
bij waargenomen organismen overeenkomsten en verschillen beschrijven en deze organismen in een eenvoudige classificatie plaatsen;
Het SI – eenhedenstelsel toepassen. Meetresultaten en berekeningen met een juist aantal beduidende cijfers noteren.
SAMENHANG MET TECHNIEK De ontwikkeling van de natuurwetenschappen en de technologie zijn nauw verbonden met elkaar. Zo kunnen vanuit nieuwe wetenschappelijke inzichten een aantal nieuwe producten of toestellen worden ontwikkeld. Bijvoorbeeld na ontdekking van de werking van penicilline door Fleming werd nieuwe antibiotica ontwikkeld, na de ontdekking van radioactieve straling door M. Curie ontstond de radiologie en na de ontdekking van bakeliet door Leo Baekeland werden onder andere verschillende soorten isolatoren ontwikkeld. Anderzijds kan vanuit een nieuwe technologische ontwikkeling ook nieuwe wetenschappelijke inzichten ontstaan bijvoorbeeld door de ontwikkeling van de lichtmicroscoop tot de elektronenmicroscoop is de kennis van de celbiologie enorm toegenomen. Om deze samenhang tussen wetenschap en technologie voor de leerlingen te verduidelijken is het aangewezen om de leerdoelen i.v.m. energie, energieomzettingen, grondstoffen en materialen te verbinden met de leerdoelen in het leerplan techniek. Het is van belang om aanvullend en complementair te werken voor deze begrippen.
SAMENHANG MET VAKOVERSCHRIJDENDE EINDTERMEN Er is een sterke samenhang met de geactualiseerde versie van de vakoverschrijdende eindtermen door de ontwikkeling van houdingen als kritische ingesteldheid, zorgzaamheid, verantwoordelijkheid, initiatief nemen … die inherent zijn aan de beoefening van (natuur)wetenschappen. Daarnaast is er een sterke samenhang met de contextgebieden ‘lichamelijke gezondheid en veiligheid’, ‘mentale gezondheid’ en ‘omgeving en duurzame ontwikkeling’. Een aantal inhoudelijke elementen die betrekking hebben op de lichamelijke gezondheid (zoals gezonde voeding), mentale gezondheid (in verband met seksualiteit en voortplanting) en omgeving en duurzame ontwikkeling (in verband met grondstoffen, energie, de natuur) kunnen verworven worden via de eindtermen natuurwetenschappen van de eerste graad.
AANDACHT VOOR TAAL De belangrijkste rol van de leraar is het begeleiden van het leerproces van de leerlingen. Taal en leren zijn tijdens het leerproces en in het dagelijks leven van de leerlingen onlosmakelijk met elkaar verbon-
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
34
den. Taal is het interactiemiddel bij uitstek voor de leraar in interactie met de leerlingen en voor de leerlingen tijdens de onderlinge interactie. De leraar en leerlingen benutten taalvaardigheden zoals luisteren, spreken en schrijven om de leerplandoelstellingen te bereiken. Het is van essentieel belang dat de leraar naast de (vak)didactische competenties ook taalcompetenties benut om zijn doel te bereiken. Het tijdig inschatten van welke woorden struikelblokken vormen stelt hem in staat om via betekenisonderhandeling tot begripsverduidelijking te komen. Op deze manier zorgt de leraar voor de begrijpelijk en interactief taalaanbod en besteedt hij aandacht aan de taalverwerving en taalverrijking in het vak natuurwetenschappen. Om de taalontwikkeling tijdens het leerproces te ondersteunen zijn context, interactie en taalsteun van groot belang. Leren in context Nieuwe natuurwetenschappelijke begrippen worden best geleerd in een betekenisvolle context of vanuit een voorbeeld uit de dagelijkse leefwereld van de leerlingen. Veelvuldig de nieuwe begrippen verbinden met gekende situaties en deze begrippen illustreren met afbeeldingen, films of ander multimedia materiaal. Een cognitief leerproces kunnen we beschouwen als het opbouwen van een kennisbestand dat hoofdzakelijk bestaat uit begrippen en relaties. In plaats van losse begrippen te leren is het belangrijk dat leerlingen leren hoe begrippen onderling samenhangen. Door de onderlinge relaties tussen de begrippen te begrijpen kunnen de leerlingen de begrippen beter onthouden. Het aanleren van nieuwe begrippen zal makkelijker zijn als wij het begrip kunnen verbinden met een bestaand begrip in het kennisbestand. (het belang van activering van de voorkennis bij het leren). De nieuw aangeleerde begrippen worden zo genesteld in een bestaand begrippenbestand van de leerling (constructivistische leertheorie). Om het kennisbestand visueel weer te geven kan een begrippenkaart ondersteuning bieden. Een begrippenkaart (‘concept map’) kan omschreven worden als een visuele, gestructureerde voorstelling van het kennisbestand. Leren in interactie Taalactiverende en probleemstellende opdrachten gebruiken waarbij leerlingen bijvoorbeeld eerst de eigen kennis verwoorden en daarna hun antwoorden vergelijken met de antwoorden van de anderen. Tijdens het overleg zullen de leerlingen spontane en betekenisvolle gesprekken voeren waardoor er een sterkere verankering van de kennis ontstaat. Een aantal taalspelvormen zoals woordslang of bingo gebruiken om taalvaardigheden in te oefenen. Leren met taalsteun In opdrachten taalsteun bieden met hulpmiddelen zoals een schrijfkader bij teksten of het maken van een verslag, het samenstellen van een lijst met vakspecifieke woorden, een stappenplan als ondersteuning bij “leren leren” (ontwikkeling van zelfreflectie over het eigen leerproces)
WENKEN BIJ HET BEREIKEN VAN DE WETENSCHAPPELIJKE VAARDIGHEDEN Om de eindtermen over wetenschappelijke vaardigheden te bereiken is het noodzakelijk dat de leerlingen een aantal leerlingenproeven uitvoeren. Met een leerlingenproef wordt bedoeld een proef of terreinstudie die de leerlingen onder begeleiding in kleine groepjes (max. drie leerlingen) uitvoeren, verwerken en rapporteren in de vorm van een persoonlijk verslag. Indien er in de klas maar één proefopstelling in voorraad is dan wordt het experiment beschouwd als klasproef. Het experiment kan worden ingeschakeld in een reeks proeven rond een bepaald thema zodat de leerlingen het experiment toch als leerlingenproef kunnen uitvoeren. Om de eigen inbreng van leerlingen te stimuleren en leerlingen in toenemende mate van zelfstandigheid te laten werken bij de uitvoering van de leerlingenproeven zijn volgende factoren van belang:
een motiverend en uitdagende stimulus bieden waardoor het experiment een duidelijk doel en betekenis bekomt;
de mogelijkheid bieden aan de leerlingen om actief en zelfstandig een aantal beslissingen te nemen;
de mogelijkheid bieden om hun eigen ideeën te verwoorden en te overleggen tijdens en na de uitvoering van de proef.
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
35
De leerlingenproef kan ondersteund worden met een instructieblad dat kan variëren van een gesloten opdracht tot een open opdracht naargelang het niveau van zelfstandigheid van de leerling dat men wil bereiken. De uitvoering van de leerlingenproef gebeurt in kleine groepjes en hierbij leren de leerlingen zelfstandig een verslag opmaken en hierbij zoveel mogelijk gebruik maken van ICT. Het verslag bevat minimaal volgende punten:
doel van de proef in de verwoording van een onderzoeksvraag;
hypothese;
beschrijving of tekening van de opstelling;
plan of werkwijze met notatie van de waarnemingen en/of meetwaarden;
het besluit. Het is belangrijk dat de verslaggeving persoonlijk gebeurt zodat leerlingen het verslag nauwkeurig en met de nodige discipline leren afmaken. Leerlingen leren zo onder begeleiding rapporteren in de vorm van een verslag. Bij het aanleren van de opmaak van een verslag kan eventueel een voorgedrukt werkblad ter ondersteuning worden gebruikt. Doordat het verslag een apart werkstuk is van een leerling is het aan te bevelen om deze taak in de evaluatie op te nemen en bij de bespreking van de resultaten van de leerlingenproef hierover klassikaal te rapporteren. Bij de evaluatie van de leerlingenproef aandacht hebben voor verschillende vaardigheden en attitudes die bij uitvoering van de proef en het maken van het verslag aan bod komen: goede meetresultaten, nauwkeurigheid, respect voor het materiaal, samenwerking, uitvoeren van instructies, aandacht voor veiligheid, opmaak van het verslag ... Bij de aanvang van de leerlingenproef voldoende aandacht besteden aan de veiligheidsaspecten. Leerlingen moeten voldoende op hoogte zijn van de gevaren van bepaalde opstellingen, stoffen of instrumenten. Een klasgroep van twintig leerlingen is voor de uitvoering van leerlingenproeven didactisch verantwoord en wat veiligheid betreft aanvaardbaar. De leerlingen leren ook veilig en milieubewust omgaan met allerlei stoffen. Laat de leerlingen niet met giftige stoffen (bijv. kwik) werken.
SITUERING VAN DE BIOTOOPSTUDIE EN VAN DE LEERLINGENPROEVEN IN HET LEERPLAN Minimaal één biotoopstudie en zeven leerlingenproeven in de eerste graad uitvoeren. Andere leerlingenproeven die duidelijk aansluiten bij de leerstofinhouden zijn ook toegestaan, mits rekening wordt gehouden met een evenwichtige spreiding over de verschillende leerstofonderdelen. Eerste leerjaar (1 lestijd/week) 1. Leven doet leven a. Bouw van de bloemplant Leerlingenproef i.v.m. de functies van een deel van de bloemplant b. Voortplanting bij de mens 2. Bouwstenen van organismen en de materie a. Bouwstenen van organismen b. Bouwstenen van de materie Leerlingenproef: bepaling van massa en volume van een vaste stof en een vloeistof 3. Krachten – interactie tussen de materie Tweede leerjaar (2 lestijden/week) 4. Organismen en hun biotoop 5. Organismen vormen een levensgemeenschap Biotoopstudie (vrij te kiezen tijdens het tweede leerjaar) 6. Energie - zon, bron van alle leven Leerlingenproef i.v.m. invloed van licht en koolstofdioxidegas bij fotosynthese Leerlingenproef i.v.m. warmtetransport 7. Energie-uitwisseling en stofomzetting in de materie en in organismen
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
36
a. Energie-uitwisseling en stofomzetting in de materie Leerlingenproef i.v.m. faseovergang van een stof Leerlingenproef over een experimentele waarneming van een stofomzetting in de niet-levende natuur b. Energie- uitwisseling en stofomzetting in organismen Leerlingenproef i.v.m. vergelijking van ingeademde en uitgeademde lucht.
WENKEN BIJ DE INFORMATIEOPDRACHT Om de eindtermen rond wetenschap en maatschappij te bereiken is het aangewezen dat de leerlingen twee informatieopdrachten maken. Bij de uitvoering van deze opdrachten ontwikkelen de leerlingen communicatievaardigheden en taalvaardigheden zoals verwoorden, spreken, luisteren, schrijven en lezen. Het is aangewezen om taalactiverende werkvormen (woordslang, placemat …) te gebruiken zodat de leerlingen de leerinhouden verwerven door interactie met elkaar in een motiverende context met aandacht voor taal. Bij de ontwikkeling van nieuwe begrippen en het leren gebruiken van modellen (voorstelling molecule of atoom, deeltjesmodel) is het van belang dat de leraar een aantal misconcepties kent. Leerlingen hebben uit hun dagelijkse ervaring een kennisbestand opgebouwd waarin een aantal foute ideeën of misvattingen zijn opgeslagen. Bijvoorbeeld kan een leerling denken dat een stof uitzet doordat de deeltjes van de stof bij opwarming uitzetten. Om het leerproces optimaal te laten verlopen moet de leraar aansluiten bij de voorkennis van de leerling en op de hoogte zijn van de mogelijke misconcepties van de leerling.
PLANNING NATUURWETENSCHAPPEN (A -STROOM) Eerste leerjaar (1 lestijd/week) – totaal 25 lestijden 1. Leven doet leven (12) a. Bouw van de bloemplant b. Voortplanting bij de bloemplanten c. Voortplanting bij de mens 2. Bouwstenen van organismen en de materie (11) a. Bouwstenen van organismen (6) i. Cel als kleinste bouwsteen van een organisme ii. Cellen, weefsels, organen, stelsels, organisme b. Bouwstenen van de materie (5) i. Massa en volume: voorwerpseigenschap ii. Zuivere stof, molecule, mengsel, aggregatietoestand, faseovergang iii. Deeltjesmodel 3. Krachten – interactie tussen de materie (2) a. Soorten krachten, elementen van een kracht b. Uitwerkingen van een kracht: vervorming, snelheidsverandering Tweede leerjaar (2 lestijden/week) - totaal 50 lestijden 4. Organismen en hun biotoop (8) 5. Organismen vormen een levensgemeenschap (5) Biotoopstudie (vrij te kiezen tijdens het tweede leerjaar) 6. Energie - zon, bron van alle leven (11) a. Energievormen, energieomzettingen b. Energiebronnen c. Zichtbare en onzichtbare straling d. Bouw en functie van de plant in relatie tot fotosynthese e. Warmtetransport: straling, convectie en geleiding 7. Energie-uitwisseling en stofomzetting in de materie en in organismen(22)
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
37
c. Energie-uitwisseling en stofomzetting in de materie (6) i. Aggregatietoestanden, faseovergangen ii. Uitzetting van de stof, fysisch verschijnsel iii. Chemische stofomzetting, atoom, molecule d. Energie- uitwisseling en stofomzetting in organismen (16) iv. Spijsverteringsstelsel v. Ademhalingsstelsel vi. Uitscheidingsstelsel vii. Transportstelsel viii. Samenhang tussen de stelsels In het tweede leerjaar zijn er vier lestijden zelf te plannen door de leraar.
VOET WAT EN WAAROM? 1
Vakoverschrijdende eindtermen (VOET) zijn minimumdoelen die, in tegenstelling tot de vakgebonden eindtermen, niet specifiek behoren tot een vakgebied, maar door meerdere vakken en/of vakoverschrijdende onderwijsprojecten worden nagestreefd. De VOET geven scholen de opdracht om jongeren te vormen tot de actieve burgers van morgen! Zij moeten jongeren in staat stellen om die sleutelcompetenties te verwerven die een zinvolle bijdrage leveren aan het uitbouwen van een persoonlijk leven en aan de opbouw van de samenleving. Het ordeningskader van de VOET bestaat uit een samenhangend geheel dat deels globaal en deels per graad geformuleerd wordt. Globaal:
een gemeenschappelijke stam met 27 sleutelvaardigheden Deze gemeenschappelijke stam is een opsomming van vrij algemeen geformuleerde eindtermen, los van elke context. Ze zijn toepasbaar in alle opvoedings- en onderwijsactiviteiten van de school. Ze kunnen, afhankelijk van de keuze van de school, in samenhang met alle andere vakgebonden of vakoverschrijdende eindtermen worden toegepast;
zeven maatschappelijk relevante toepassingsgebieden of contexten:
lichamelijke gezondheid en veiligheid,
mentale gezondheid,
sociorelationele ontwikkeling,
omgeving en duurzame ontwikkeling,
politiek-juridische samenleving,
socio-economische samenleving,
Per graad:
socioculturele samenleving.
leren leren,
ICT in de eerste graad,
technisch-technologische vorming in de tweede en derde graad ASO.
EEN ZAAK VAN HET HELE TEAM De VOET vormen een belangrijk onderdeel van de basisvorming van de leerlingen in het secundair onderwijs. Om een brede en harmonische basisvorming te waarborgen moeten de eindtermen van de 1
In de eerste graad B-stroom spreekt men over vakoverschrijdende ontwikkelingsdoelen (VOOD). Aangezien zowel VOET als VOOD na te streven zijn, beperken we ons in de tekst tot de term VOET, waarbij we zowel naar het begrip vakoverschrijdende eindtermen als vakoverschrijdende ontwikkelingsdoelen verwijzen.
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
38
gemeenschappelijke stam, contexten, leren leren, ICT en technisch-technologische vorming in hun samenhang behandeld worden. Het is de taak van het team om - vanuit een visie en een planning vakgebonden en vakoverschrijdende eindtermen te combineren tot zinvolle gehelen voor de leerlingen. Door de globale formulering krijgen scholen meer autonomie bij het werken aan de vakoverschrijdende eindtermen, waardoor de school meer mogelijkheden krijgt om het eigen pedagogisch project vorm te geven. Het team zal keuzes en afspraken moeten maken over de VOET. De globale formulering over de graden heen betekent niet dat alle eindtermen in alle graden moeten aan bod komen, dit zou een onbedoelde verzwaring van de inspanningsverplichting tot gevolg hebben. Bij het maken van de keuzes wordt verwacht dat elke graad in elke school een redelijke inspanning doet ten opzichte van het geheel van de VOET, rekening houdend met wat in de andere graden aan bod komt. Doordat de VOET niet louter graadgebonden zijn, krijgt de school/scholengemeenschap de mogelijkheid om een leerlijn over de graden heen uit te werken.
HET OPEN LEERCENTRUM EN DE ICT-INTEGRATIE Het gebruik van het open leercentrum (OLC) en de ICT-integratie past in de totale visie van de school op leren en op het werken aan de leervaardigheden van de leerlingen. De inzet en het gebruik van ICT en van het OLC zijn geen doel op zich maar een middel om het onderwijsleerproces te ondersteunen. Door de snelle evolutie van de informatietechnologie volgen nieuwe ontwikkelingen in de maatschappij elkaar in hoog tempo op. Kennis en inzichten worden voortdurend verruimd. Er komt een enorme hoeveelheid informatie op ons af. De school zal de leerlingen moeten leren hier zinvol en veilig mee om te gaan. Zelfstandig kunnen werken, in staat zijn eigen initiatieven te ontplooien en over het vermogen beschikken om nieuwe ideeën en oplossingen in samenwerking met anderen te ontwikkelen, zijn essentieel. Voor het onderwijs betekent dit een ingrijpende verschuiving: minder aandacht voor de passieve kennisoverdracht en meer aandacht voor de actieve kennisconstructie binnen de unieke ontwikkeling van elke leerling. Die benadering nodigt leraren en leerlingen uit om voortdurend met elkaar in dialoog te treden, omdat je de ander nodig hebt om te kunnen leren. Het traditionele beeld van onderwijs zal steeds meer verdwijnen en veranderen in een dynamische leeromgeving waar leerlingen in eigen tempo en in wisselende groepen onderwijs zullen volgen. Dergelijke leerprocessen worden bevorderd door gebruik te maken van het OLC en van ICT-integratie als onderdeel van deze rijke gedifferentieerde leeromgeving.
HET OPEN LEERCENTRUM ALS KRACHTIGE LEEROMGEVING Een open leercentrum (OLC) is een ruimte waar leerlingen, individueel of in groep, zelfstandig, op hun eigen tempo en op hun eigen niveau kunnen leren, werken en oefenen. Om een krachtige leeromgeving te zijn, is een open leercentrum
uitgerust met voldoende didactische hulpmiddelen,
ter beschikking van leerlingen op lesmomenten en daarbuiten,
uitgerust in functie van leeractiviteiten met pedagogische ondersteuning. In ideale omstandigheden zou de ganse school een open leercentrum kunnen zijn. In werkelijkheid kan in een school echter niet op elke plaats en op elk moment een dergelijke leeromgeving gewaarborgd worden. Daarom kiezen scholen ervoor om een aparte ruimte als OLC in te richten om zo de leemtes in te vullen. Voor de meeste leeractiviteiten volstaat een klaslokaal of informaticalokaal. Wanneer is het echter nuttig om over een OLC te beschikken?
Bij een gedifferentieerde aanpak waarbij verschillende leerlingen bezig zijn met verschillende leeractiviteiten, kan het klaslokaal op vlak van zowel ruimte als middelen niet meer als enige leeromgeving voldoen. Dit is zeker het geval bij begeleid zelfstandig leren, vakoverschrijdend leren, projectmatig werken ... Vermits leerlingen bij deze leeractiviteiten een zekere vrijheid krijgen in het plannen, organiseren en realiseren van het leren, is de beschikbaarheid van extra ruimte en middelen soms noodzakelijk.
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
39
Het leren van leerlingen beperkt zich niet tot de eigenlijke lestijden. Voor sommige opdrachten moeten zij beschikken over aangepaste leermiddelen buiten de eigenlijke lestijden. Niet iedereen heeft daar thuis de mogelijkheden voor. In functie van gelijke onderwijskansen, lijkt het zinvol dat een school ook momenten buiten de lessen voorziet waarop leerlingen van een OLC gebruik kunnen maken. Om hieraan te voldoen, beschikt een OLC minimaal over volgende materiële mogelijkheden:
ruim lokaal met een uitnodigende inrichting die een flexibele opstelling toelaat (bijv. eilandjes om in groep te werken);
ICT: computers met internetverbinding, printmogelijkheid, oortjes, microfoons …
digitaal leerplatform waar alle leerlingen toegang toe hebben;
materiaal waarvan de vakgroepen beslissen dat het moet aanwezig zijn om de leerlingen zelfstandig te laten werken/leren (software, papieren dragers …) en dat bewaard wordt in een openkastsysteem;
kranten en tijdschriften (digitaal of op papier). In het ideale geval is er nog een bijkomende ruimte beschikbaar (liefst ook met ICT-mogelijkheden) die zowel kan gebruikt worden als ‘stille’ ruimte of juist omgekeerd om bijvoorbeeld leerlingen presentaties te laten oefenen (de grote ruimte is in dat geval de stille ruimte) of voor groepswerk (discussiemogelijkheid). Op organisatorisch vlak is het van belang dat met het volgende rekening wordt gehouden:
het OLC wordt bij voorkeur gebruikt voor werkvormen en activiteiten die niet in het vaklokaal kunnen gerealiseerd worden;
het is belangrijk dat bij een leeractiviteit begeleiding voorzien wordt. Deze begeleiding kan zowel gebeuren door de actieve aanwezigheid van een leraar als ook ‘van op afstand’ door middel van gerichte opdrachten, stappenplannen, studietips …;
het OLC is toegankelijk buiten de lesuren (bijv. tijdens de middagpauze, een bepaalde periode voor en/of na de lesuren). Voor het welslagen is het aan te bevelen dat een OLC-beheerder aangesteld wordt. Deze beheerder zorgt o.a. voor inchecken, bewaren van orde, beheer van het materiaal en praktische organisatie en wordt bijgestaan door een ICT-coördinator voor de technische aspecten. Door het specifieke karakter van het OLC is deze ruimte bij uitstek geschikt voor de realisatie van de ICT-integratie binnen de vakken maar deze integratie mag zich niet enkel tot het OLC beperken.
ICT-INTEGRATIE ALS MIDDEL VOOR KWALITEITSVERBETERING Onder ICT-integratie verstaan we het gebruik van informatie- en communicatietechnologie ter ondersteuning van het leren. ICT-integratie kan op volgende manieren gebeuren:
Zelfstandig oefenen in een leeromgeving Nadat leerlingen nieuwe leerinhouden verworven hebben, is het van belang dat ze voldoende mogelijkheden krijgen om te oefenen bijvoorbeeld d.m.v. specifieke pakketten. De meerwaarde van deze vorm van ICT-integratie kan bestaan uit: variatie in oefenvormen, differentiatie op het vlak van tempo en niveau, geïndividualiseerde feedback, mogelijkheden tot zelfevaluatie.
Zelfstandig leren in een leeromgeving Een mogelijke toepassing is nieuwe leerinhouden verwerven en verwerken, waarbij de leerkracht optreedt als coach van het leerproces (bijvoorbeeld in het open leercentrum). Een elektronische leeromgeving (ELO) biedt hiertoe een krachtige ondersteuning.
Creatief vormgeven Leerlingen worden uitgedaagd om creatief om te gaan met beelden, woorden en geluid. De leerlingen kunnen gebruik maken van de mogelijkheden die o.a. allerlei tekst-, beeld- en tekenprogramma’s bieden.
Opzoeken, verwerken en bewaren van informatie Voor het opzoeken van informatie kunnen leerlingen gebruik maken van o.a. cd-roms, een ELO en het internet.
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
40
Verwerken van informatie houdt in dat de leerlingen kritisch uitmaken wat interessant is in het kader van hun opdracht en deze informatie gebruiken om hun opdracht uit te voeren. De leerlingen kunnen de relevante informatie ordenen, weergeven en bewaren in een aangepaste vorm.
Voorstellen van informatie aan anderen Leerlingen kunnen informatie aan anderen meedelen of tonen met behulp van ICT-ondersteuning met tekst, beeld en/of geluid onder de vorm van bijvoorbeeld een presentatie, een website, een folder …
Veilig, verantwoord en doelmatig communiceren Communiceren van informatie betekent dat leerlingen informatie kunnen opvragen of verstrekken aan derden. Dit kan via e-mail, internetfora, ELO, chat, blog …
Adequaat kiezen, reflecteren en bijsturen De leerlingen ontwikkelen competenties om bij elk probleem verantwoorde keuzes te maken uit een scala van programma’s, applicaties of instrumenten, al dan niet elektronisch. Daarom is het belangrijk dat zij ontdekken dat er meerdere valabele middelen zijn om hun opdracht uit te voeren. Door te reflecteren over de gebruikte middelen en door de bekomen resultaten te vergelijken, maken de leerlingen kennis met de verschillende eigenschappen en voor- en nadelen van de aangewende middelen (programma’s, applicaties …). Op basis hiervan kunnen ze hun keuzes bijsturen.
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
41
MINIMALE MATERIËLE VEREISTEN2 KLASLOKAAL De lessen moeten steeds gegeven worden in het lokaal natuurwetenschappen. Dit lokaal is voorzien van een goed uitgeruste leraarstafel met water, gas en elektriciteit voor de uitvoering van demonstratieproeven en een ruimte waar de leerlingen in groep of individueel leerlingenproeven kunnen uitvoeren. Het lokaal is voorzien van een goed uitgeruste computer aangesloten op het internet en met een beamer voor projectie. Andere projectiemogelijkheden zoals overheadprojector, diaprojector zijn ook nuttig. Het is aan te bevelen de mogelijkheden voor metingen met sensoren (temperatuur, licht) te voorzien. Voor de projectie van kleine opstellingen of microscoopbeelden is een flexcamera of webcam zeker nuttig. Veiligheid Om aan de nodige veiligheidsvoorschriften te voldoen dienen o.a. aanwezig te zijn: veiligheidskast voor de opslag van gevaarlijke producten (voorzien van de overeenkomstige gevarensymbolen), blustoestel, emmer met zand, branddeken, metalen papiermand, veiligheidsbrillen, oogdouche of oogwasfles, handschoenen, EHBO-kit met brandzalf. De uitrusting en de inrichting van de lokalen, inzonderheid het vaklokaal natuurwetenschappen dient te voldoen aan de technische voorschriften.
DIDACTISCH MATERIAAL Voor het uitvoeren van demonstraties, proeven en observaties, nodig om de doelstellingen te bereiken, dient de volgende basisuitrusting aanwezig te zijn: ALGEMEEN MATERIAAL
statief, ring, vuurvast gaas, klemmen, noten
stoppenassortiment
digitale thermometer of gewone thermometers (geen kwikthermometer)
bunsenbrander of elektrische verwarmingsplaat
driepikkel, pijpensteeldriehoek, gloeikroesje, brandtang
aardappelschilmesje
meetlat
assortiment bekerglazen, maatcilinders, reageerbuizen, glazen bak
determineerkaarten
digitale balans (op 0,1g)
loep
microscoop
2
Inzake veiligheid is de volgende wetgeving van toepassing: -
Codex ARAB AREI Vlarem.
Deze wetgeving bevat de technische voorschriften die in acht moeten genomen worden m.b.t.: -
de uitrusting en inrichting van de lokalen; de aankoop en het gebruik van toestellen, materiaal en materieel.
Zij schrijven voor dat: -
duidelijke Nederlandstalige handleidingen en een technisch dossier aanwezig moeten zijn; alle gebruikers de werkinstructies en onderhoudsvoorschriften dienen te kennen en correct kunnen toepassen; de collectieve veiligheidsvoorschriften nooit mogen gemanipuleerd worden;
-
de persoonlijke beschermingsmiddelen aanwezig moeten zijn en gedragen worden, daar waar de wetgeving het vereist.
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
draag- en dekglaasjes
filtreerpapier
dynamometer
chronometer
ijkmassa’s
SPECIFIEK DIDACTISCH MATERIAAL
model bloem of wandplaat
torso mens
model hart mens
model mannelijke en vrouwelijke geslachtsorganen
film dissectie
3D-model organen/stelsels
dissectieset (scalpel en scalpelhouder, pincet, schaar, prepareernaald, teil)
moleculemodellen
eenvoudig toestel deeltjesmodel
veren
buis in rechthoekige vorm (convectieverschijnsel)
micropreparaten van plantaardige en dierlijke cellen
wandplaten orgaanstelsels
model waterturbine
radiometer van Crookes
metalen staafjes van verschillend materiaal
zonnecel
magneten
meetspuiten (o.a. voor de volumebepaling van gassen)
fietsdynamo
motortje
batterijen, lampjes
CHEMISCHE STOFFEN
lugol
KMnO4
alcohol
clinistix
glucose
suiker
keukenzout
bloemsuiker
bloem
calcium- of bariumhydroxide
ether
paraffineblokjes
natriumthiosulfaat
42
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
43
EVALUATIE DE EVALUATIE HEEFT EEN TWEEVOUDIG DOEL De evaluatie dient aan de leerling informatie te geven over de mate waarin hij of zij er in geslaagd is om zowel de kennis als de vaardigheden te beheersen die mogen verwacht worden na het leerproces. De evaluatie geeft aan de leerkracht de feedback om vast te stellen of hij of zij de meest aangepaste methode hanteert om de gestelde doelen te bereiken. Een evaluatie is meer dan een getal om een rapportcijfer te berekenen. Het is een werkinstrument waarbij permanent en wederzijds (leerling-leraar) besluiten dienen getrokken te worden over het onderwijs- en leerproces. In het kader van het schoolreglement en het schoolwerkplan is het aangewezen om ouders en leerlingen tijdig over de wijze van evalueren in te lichten.
EIGENSCHAPPEN VAN EEN GOEDE EVALUATIE Door te evalueren wil men bij de leerlingen nagaan in hoeverre de leerplandoelstellingen bereikt zijn. De evaluatie moet daarom volgende kenmerken bezitten: ze moet valide, betrouwbaar en efficiënt zijn.
Validiteit: mate waarin de toets of de eindproef overeenstemt met het gegeven onderwijs. Dit betekent o.a. dat er bij de evaluatie voldoende vragen rond de behandelde contexten moeten voorkomen.
Betrouwbaarheid: het uitschakelen van toevalsinvloeden en het aanwenden van objectieve meetmethoden.
Efficiëntie: de tijd nodig voor het voorbereiden en het afnemen van de toets moet in verhouding staan tot het bekomen van relevante informatie, liefst in een minimum van tijd. Onvoldoende resultaten bij individuele leerlingen of bij gedeelten van de klasgroep, zullen de leraar ertoe aanzetten om remediërend in te grijpen. Indien nodig zal de leraar voor andere werkvormen en leermiddelen kiezen. Een evaluatie kan een signaal geven om doelstellingen en /of leerinhouden bij te sturen. Verder is de evaluatie een belangrijk gegeven bij de pedagogische begeleiding en bij de controle door de inspectie. Voor de leerling is het van belang, om door de evaluatie te weten te komen, hoe zijn evolutie is binnen het leerproces. Een evaluatiecijfer voor dagelijks werk zal dus noodzakelijker wijze gesteund zijn op verschillende evaluatiemomenten die zowel kennis, vaardigheden als attitudevorming omvatten.
SOORTEN EVALUATIE Dagelijks werk (deelproeven) Mondelinge beurten en korte toetsen hebben vooral als doel na te gaan of de leerlingen de genoemde doelstellingen in voldoende mate hebben bereikt. Leerlingen met achterstand krijgen best bijkomende opdrachten en taken om zo snel mogelijk het tekort bij te werken. Het is een belangrijke taak voor de leraar om de leerlingen individueel te begeleiden, en om de oorzaken van de achterstand te achterhalen en zo mits aangepaste remediëring deze leerlingen te helpen. ‘Leren leren’ krijgt zo een meer concrete betekenis. Via bepaalde technieken zoals beheersingsleren, geprogrammeerde instructie, hulp van medeleerlingen en eventueel van externe deskundigen (CLB) zullen deze leerlingen geholpen worden. Het rapportcijfer van het dagelijks werk is gesteund op een zo breed mogelijke evaluatie van de afgelopen periode. De leerkracht houdt hiervoor een evaluatieschrift bij. Bij elk cijfergegeven moet summier weer te vinden zijn wat de bedoeling van de evaluatie was. Hiervoor kan de leraar beschikken over:
mondelinge overhoringen;
korte schriftelijke toetsen;
herhalingstoetsen (grotere leerstofgedeelten);
beoordeling van de informatieopdracht;
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
44
beoordeling van de uitvoering van de proeven/terreinstudie en van het verslag, waarbij rekening wordt gehouden met de opmaak van het verslag, de inhoud, de aandacht voor grootheden en eenheden, de taalcorrectheid en de vakgebonden attitudes.
Examens (eindproeven) Examens houden een productevaluatie in. Via een grote variatie in vraagvormen (open en halfopen, invulvragen, juist- onjuist vragen, sorteervragen, rangschikkingvragen en meerkeuzevragen) worden de leerplandoelstellingen (eindtermen) getoetst. De examenvragen opmaken zodat de kennis, het inzicht en de toepassingen van de kennis worden getoetst. De vragen spreiden over een groot gedeelte van de leerplandoelstellingen. Zo is het ook aangewezen om de wetenschappelijke vaardigheden te toetsen bijvoorbeeld door het laten herkennen of formuleren van een onderzoeksvraag, een hypothese, door het laten beschrijven van de uitvoering een proef, door het laten formuleren van een besluit of door de grafische inzichten te toetsen met een grafiek. Aandacht besteden aan het taalgebruik bij de formulering van de antwoorden en eventueel evaluatie afspraken maken voor het correct schrijven van de vakspecifieke woorden. Na analyse van de resultaten wordt ook hier door de leraar een diagnose opgesteld, die aanleiding kan zijn tot bijsturing van het leerproces. Tevens kunnen remediërende maatregelen voor individuele leerlingen ook hier weer uit voortspruiten. Zowel het gepast aanbieden van de leerstof en de evaluatie als het aanbieden van remediërende opdrachten zijn essentieel in het door ons beoogde totale leerproces. Het aantal examenvragen bewaken en de duur van de schriftelijke examens komt ten hoogste overeen met het aantal wekelijkse lestijden voor het vak met een minimum van twee lestijden. Voor de examens worden met de leerlingen duidelijke afspraken gemaakt over het verloop ervan. De examens worden afgenomen in aanwezigheid van de vakleraar. Hij deelt de leerlingen, bij aanvang van de proef, mee dat bijkomende vragen ter verduidelijking kunnen gesteld worden. Elke bijkomende toelichting wordt hardop gegeven, zodat alle leerlingen op een gelijke wijze worden behandeld. Een exemplaar van de gestelde vragen met aanduiding van de puntenverdeling wordt samen met de verbeterde examenkopijen in het archief bewaard. Dit exemplaar wordt tevens aangevuld met een niet-absolute modeloplossing (de leerling kan terecht een andere oplossingsmethode gebruiken) of met een opsomming van de aandachtspunten die aanwezig moeten zijn voor oplossingen op open vragen en taken. Na de proeven hebben de leerlingen het recht de modeloplossing in te zien. Ook hebben zij het recht, op hun vraag, om hun gecorrigeerd examen in te zien.
ALGEMENE RICHTLIJNEN De vragen/opdrachten met aanduiding van de cijferverdeling op de modeloplossing en de aanwijzingen voor de oplossing van de open vragen, worden opgesteld en vooraf aan de directeur overhandigd. Om achteraf discussies te vermijden zorgt men ervoor dat de leerlingen beschikken over:
een duidelijk beeld van wat van hen verwacht wordt;
de vragen en opdrachten die reeds zijn voorgekomen gedurende het didactisch proces;
een schriftelijk overzicht van de voor het examen te kennen leerstof;
een geschreven mededeling waarin staat welke informatiebronnen en welk materiaal ze mogen/moeten meebrengen op het examen;
een blad met vragen om overschrijffouten te vermijden. Indien in een klas leerlingen van verschillende opties of studierichtingen samen alle lessen of een deel van de lessen volgen, dan is binnen deze klas differentiatie van vragen toegelaten.
CORRECTIE Objectieve correctienormen zijn vanzelfsprekend een noodzaak. Wanneer een antwoord verschillende elementen inhoudt, is het aangewezen per essentieel element een puntenverdeling te maken. De leraar die aan zelfevaluatie wil doen, zal in tabelvorm een overzicht van de behaalde resultaten per leerling en per vraag opstellen. Daarop aansluitend wordt dan verwacht dat de leraar zijn besluiten trekt in verband met de gebruikte onderwijsmethode. Tevens is dit een uitstekend hulpmiddel om gefundeerde remediërende maatregelen t.o.v. de leerlingen te treffen.
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
45
BIBLIOGRAFIE LEERBOEKEN Raadpleeg de catalogi van de verschillende uitgevers.
WEBSITES Algemeen
Databank voor natuur en milieueducatie van de Vlaamse overheid: http://nme.milieuinfo.be
Brochure veiligheid op school: http://onderwijs-opleiding.kvcv.be/cos230609.pdf
Koninklijk Belgisch Instituut voor natuurwetenschappen: http://www.natuurwetenschappen.be
Aminal, afdeling natuur: http://www.natuur.be
Mileuzorg op school – Mos: http://www.lne.be/doelgroepen/onderwijs/mos
Technopolis: http://www.technopolis.be
http://beeldbank.schooltv.nl
Wettelijke regels ophaling dierlijk afval: http://www.ovam.be
Natuurpunt: http://www.natuurpunt.be
Agentschap voor natuur en bos: http://www.bosengroen.be
Mens en gezondheid
Prachtige site met animaties, beelden en proeven: http://www.bioplek.org
http://lennartnilsson.com/home.html
http://www.ziekenhuis.nl
http://www.sensoa.be
http://www.jeugdenseksualiteit.be
Vlaams instituut voor Gezondheidspromotie en Ziektepreventie: http://www.gezondeschool.be
http://www.voeding-gezondheid.be
http://nl.move-eat.be
Materie, energie, stofomzettingen
http://phet.colorado.edu/simulations/sims.php?sim=States_of_Matter
Brownbeweging: http://www.virtueelpracticumlokaal.nl/gas2D_nl/gas2D_nl.html
http://www.energiesparen.be
http://www.dechemiebende.be
Biotoopstudie
Uitstekende plantengids: http://www.kuleuven-kortrijk.be/bioweb
Determinatietabel voor inheemse bomen: http://bomen-determineren.com
Interessante site voor veldwerk: http://www.buitenbeentjes.be
http://www.veldwerknederland.nl
Voor meer informatie, o.a. lesmateriaal, nuttige links zie de virtuele klas natuurwetenschappen op smartschool.
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
46
TIJDSCHRIFTEN VELEWE - Vereniging voor leerkrachten wetenschappen, nieuwsbrief, www.velewe.be VOB - Vereniging voor leerkrachten biologie, gezondheidszorg en milieueducatie, Bio, mededelingenblad, http://www.vob-ond.be/ MENS (Milieu-Educatie, Natuur & Samenleving), driemaandelijks tijdschrift, Te Boelaarlei 23, 2140 Antwerpen Natuurwetenschap & Techniek, Postbus 3144, 4800 DC Breda, http://www.natutech.nl/ Natuur en Wetenschap, Zuidstraat 211, 3581 Beverlo, http://www.natuurenwetenschap.be NVOX, Tijdschrift voor natuurwetenschappen op school, Uitgave van NVON, de Nederlandse vereniging voor het onderwijs in de natuurwetenschappen, http://www.nvon.nl EOS-Magazine, Wetenschap en Technologie voor Mens en Maatschappij, Uitg. Cascade, www.eos.be
PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE NASLAGWERKEN ANGENON, A., Werken met grootheden en wettelijke eenheden, Die Keure, Brugge,1998, ISBN 9057510677. DE BECKER, G., Techniek en technologie over de vakken heen, Lannoo Campus, ISBN 90-2096256-6. EISENDRATH, H.,E.A.,Wetenschappelijke geletterdheid bevraagd, IDLO Cahiers 4/2003. ENGELS, N., Wat is waard om geleerd te worden, VUB Press, ISBN 90-5487-194-6. NACHTEGAEL, e.a., Wetenschappelijk vademecum, Een synthese van de leerstof chemie en fysica, Uitgeverij Pelckmans, ISBN 90-289-2197-4. VAN PETEGHEM, P., Een alternatieve kijk op evaluatie, Wolters Plantijn, ISBN 90-301-1581-5. Natuurwetenschap en Techniek: wetenschappelijke bibliotheek en wetenschappelijke biografieën. MINNAERT, M., De natuurkunde van ‘t vrije veld, B.V.W.J. Thieme&Cie Zutphen. MOLENAER, L., De rok van het universum, Marcel Minnaert, astrofysicus 1893-1970, Uitgeverij Balans, ISBN 90 5018 603 3. SIMMONS, J., De Top-100 van wetenschappers, Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht, 1997, ISBN 902746-185-6. STÖRIG, H. J., Geschiedenis van de Wetenschap, 3 delen, Prisma, Utrecht. SPEYBROUCK, S., Jongens en Wetenschap(deel 1 en deel 2), Globe, ISBN 90 5466 771 0. Techniek in woord en beeld, Prisma, Uitgeverij het Spectrum, ISBN 90-274-3068-3. Zo werkt dat(De techniek van vandaag), Uitgeverij het Spectrum, ISBN 90-274-7907-0. HAYER, M, MEESTRINGA, T, Handboek taalgericht vakonderwijs, Coutinho, Bussum, 2004. PAUS H, RYMENANS R, VAN GORP K, Dertien doelen in een dozijn, Nederlandse Taalunie, 2006. ASPERGES M., e.a., Planten en andere niet-dierlijke organismen, Van In, 2002.
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
47
BIJLAGEN VAKGEBONDEN EINDTERMEN NATUURWETENSCHAPPEN VAN DE EERSTE GRAAD A-STROOM De leerlingen kunnen
SYSTEMEN 1 2
3 4 5
6 7 8 9
illustreren dat er in een organisme een samenhang is tussen verschillende organisatieniveaus (cel, weefsel, orgaan, stelsel, organismen); bij de mens de bouw, de werking en de onderlinge samenhang van het spijsverteringsstelsel, het ademhalingsstelsel, het bloed, de bloedsomloop en het uitscheidingsstelsel beschrijven; bij een bloemplant de functies van de wortel, de stengel, het blad en de bloem aangeven; de cel als bouwsteen van een organisme herkennen en haar structuur op lichtmicroscopisch niveau herkennen; bij de mens de delen van het voortplantingsstelsel benoemen, beschrijven hoe de voortplanting verloopt, manieren aangeven om de voortplanting te regelen en om seksueel overdraagbare aandoeningen te voorkomen; met concrete voorbeelden aangeven dat organismen op verschillende manieren aangepast zijn aan hun omgeving; in een concreet voorbeeld van een biotoop aantonen dat organismen een levensgemeenschap vormen waarin voedselrelaties voorkomen; in concrete voorbeelden aantonen dat de omgeving het voorkomen van levende wezens beïnvloedt en omgekeerd; in een concreet voorbeeld aantonen dat de mens natuur en milieu beïnvloedt en dat hierdoor ecologische evenwichten kunnen gewijzigd worden;
INTERACTIE 10
11 12 13 14 15 16
in concrete voorbeelden aantonen dat er verschillende soorten krachten kunnen voorkomen tussen voorwerpen en dat een kracht de vorm of de snelheid van een voorwerp kan veranderen; waarneembare stofomzettingen met concrete voorbeelden uit de niet levende natuur illustreren; het belang van stofwisseling beschrijven voor de instandhouding van het menselijk lichaam; uit waarnemingen afleiden dat in planten stoffen gevormd worden onder invloed van licht en met stoffen uit de bodem en de lucht; waarneembare fysische veranderingen van een stof in verband brengen met temperatuursveranderingen; zichtbare en onzichtbare straling in verband brengen met verschijnselen en toepassingen uit het dagelijks leven; warmtetransport (geleiding, convectie, straling) met concrete voorbeelden illustreren;
MATERIE 17 18
de massa en het volume van materie bepalen; volgende begrippen aan de hand van het deeltjesmodel hanteren: atoom, molecule, zuivere stof, mengsel, temperatuur, aggregatietoestand en faseovergangen;
A–stroom – 1e graad – Basisvorming AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)
48
ENERGIE 19
in concrete voorbeelden uit het dagelijks leven aantonen dat energie in verschillende vormen kan voorkomen en kan omgezet worden in een andere energievorm;
WETENSCHAPPELIJKE VAARDIGHEDEN 20 21
22 23 24
25
onder begeleiding, een natuurwetenschappelijk probleem herleiden tot een onderzoeksvraag, en een hypothese of verwachting over deze vraag formuleren; onder begeleiding, bij een onderzoeksvraag gegevens verzamelen en volgens een voorgeschreven werkwijze een experiment, een meting of een terreinwaarneming uitvoeren; onder begeleiding, bij een eenvoudig onderzoek, de essentiële stappen van de natuurwetenschappelijke methode onderscheiden; onder begeleiding, verzamelde en beschikbare data hanteren, om te classificeren of om te determineren of om een besluit te formuleren; onder begeleiding resultaten uit een experiment, een meting of een terreinstudie weergeven. Dit kan gebeuren in woorden, in tabel of grafiek, door aan te duiden op een figuur of door te schetsen. De leerlingen gebruiken daarbij de correcte namen en symbolen; van de grootheden massa, lengte, oppervlakte, volume, temperatuur, tijd, druk, snelheid, kracht en energie de eenheden en hun symbolen in contexten en opdrachten toepassen;
WETENSCHAP EN SAMENLEVING 26 27
gehanteerde wetenschappelijke concepten verbinden met dagelijkse waarnemingen, concrete toepassingen of maatschappelijke evoluties; het belang van biodiversiteit, de schaarste aan grondstoffen en aan fossiele energiebronnen verbinden met een duurzame levensstijl.