Correctievoorschrift VWO
2012 Nederl
Algemene natuurwetenschappen 1e tijdvak, mei 2012 College-examen schriftelijk
1
Algemene natuurwetenschappen (uitsluitingen E2, F2) 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10 11
De scores worden ingevuld in een bijgeleverde Excel-sheet en opgestuurd naar
[email protected] Naam van de kandidaat en examennummer moet u zelf invoeren. Voor afwezige kandidaten wordt het examennummer in het vak “naam” ingevuld. Eventueel nieuwe rijen invoegen als er geen plaats meer is voor kandidaten. Voor de open vragen worden de deelscores 0 en hoger ingevoerd. Indien de vraag is overgeslagen, wordt een V ingevoerd. Voor de gesloten vragen wordt bij een juist antwoord de score ingevoerd. Bij een onjuist antwoord de letter van het onjuiste alternatief. Bij overslaan een V en bij een onleesbaar of niet bestaand antwoord een X. Voor het antwoord op een open vraag worden alleen gehele punten toegekend tot het maximum vermeld in het antwoordmodel. Het minimum aantal punten is 0. Bij meerkeuzevragen wordt óf 0 punten óf het maximum aantal punten toegekend. Bij een meerkeuzevraag wordt alleen de hoofdletter die hoort bij de juiste keuzemogelijkheid goed gerekend. Indien meer dan één letter als antwoord gegeven is worden geen scorepunten toegekend. Indien de corrector meent dat het antwoordmodel van een meerkeuzevraag een fout of onvolkomenheid bevat, dan beoordeelt zij / hij het werk van de kandidaten alsof toets en antwoordmodel juist zijn. Zij / hij stelt de staatsexamencommissie op de hoogte van de fout of onvolkomenheid. Het is niet toegestaan zelfstandig af te wijken van het antwoordmodel. Met een eventuele fout wordt bij de definitieve normering van het examen rekening gehouden. Indien een open vraag gedeeltelijk juist beantwoord is wordt een deel van de maximale score toegekend in overeenstemming met het antwoordmodel. Onleesbaarheid, onjuist taalgebruik, onjuiste spelling van vakwoorden of onduidelijke formulering leidt tot aftrek c.q. niet toekennen van punten. Indien een antwoord op een open vraag niet in het antwoordmodel voorkomt en dit antwoord op vakinhoudelijke gronden als juist beoordeeld kan worden, moeten scorepunten worden toegekend naar analogie of in de geest van het antwoordmodel. Indien in een antwoord een gevraagde verklaring, uitleg of berekening ontbreekt dan wel foutief is, worden 0 punten toegekend, tenzij in het antwoordmodel anders is aangegeven. Indien meer antwoorden (redenen, voorbeelden e.d.) gegeven worden dan gevraagd, worden uitsluitend de eerst gegeven antwoorden beoordeeld tot maximaal het gevraagde aantal. Een antwoord mag één cijfer meer of minder bevatten dan op grond van de nauwkeurigheid van de verstrekte gegevens verantwoord is. Bij grotere (on)nauwkeurigheid hoeft echter geen punt te worden afgetrokken. Bij een berekening wordt voor een rekenfout en / of nauwkeurigheidsfout maximaal 1 punt afgetrokken. In het antwoordmodel geeft het teken / scheiding aan tussen verschillende juiste mogelijkheden. In het antwoordmodel wordt met (...) een deel aangegeven, dat niet in het antwoord van de kandidaat hoeft voor te komen.
2
12 13
In het antwoordmodel wordt eventueel met onderstreping een deel aangegeven, dat in het antwoord van de kandidaat moet voorkomen. Voor deze toets kunnen maximaal 69 punten worden behaald. De staatsexamencommissie VWO stelt een omzetting van score naar cijfer vast.
3
Antwoordmodel Nr. Vaard 1
2
A3
3
A3
4
A2
5
A6
Dom Antw Planeten in Katwijk F1 - Ceres is een planetoïde, want - ze is te klein / veegt haar baan niet schoon o.i.d. N.B. indien uitleg ontbreekt 0 punten F1 Mercurius Neptunus Uranus Jupiter Mercurius Jupiter Uranus Neptunus per fout en/of ontbrekend –1 punt F1 Mercurius, 88 / 87,97 dagen N.B. bijv. ontbreken eenheid –1 punt F1 (0.7779-0.1496).1012 = 0.6283.1012 m (0.7779+0.1496).1012 = 0,9275.1012 m - gebruik juiste getallen - optellen bij grootste afstand - aftrekken bij kleinste afstand Gezond? C2 - Voor het antwoordelement dat “gezond leven” meer dan één aspect / het voorkomen van hart en vaatziekten omvat. - Het antwoord heeft de structuur van een uitleg (twee zinsdelen & redegevend voegwoord).
4
tot H V
Gok
R
T
P
2
1.2
-
2
3
1.5
-
3
2
1
-
2
3
1.5
-
3
2
1
-
2
Nr. Vaard 6 A6
7
A2
Dom Antw tot H V C2 Voorbeelden van juiste hypothesen: 1 0.5 In de derde wereld wordt minder vet gegeten. In het Westen worden meer dierlijke eiwitten gegeten. In de derde wereld wordt minder auto gereden. In het Westen zijn er meer mobieltjes. In het Westen zijn er minder overige ziekten. Een juiste hypothese bevat specifieke bestaande elementen uit het leefpatroon. Onjuist: In de derde wereld eten de mensen gezonder. In de derde wereld zijn er meer trimbanen. Een juiste hypothese is een mogelijke verklaring voor een verschil in aantal harten vaatziekten. Onjuist: In het westen zijn er meer inentingen. De hypothese bevat geen uitleg. Fout: Mensen in de derde wereld hebben minder hart- en vaatziekten, want ze eten daar minder vet. - Hypothese inhoudelijk juist - Hypothese juist geformuleerd Semmelweis C2 Voorbeeld van een berekening: 3 1,2 202/2659=0,076=8% jaar 1841 1842 1843 1844 1845 1846
1e afd 8 16 9 8 7 11
2e afd 4 8 6 2 2 3
- een juiste weergave van de berekeningen - 5 juiste uitkomsten in hele % 2 punten per foute/ontbrekende uitkomst – 1 punt N.B. het tweede punt niet toekennen indien de berekeningen ontbreken.
5
Gok -
-
R
T
2
P 1
Nr. Vaard 8 A3
9
A6
10 11
A2 A3
12 13
A3
14
15 16
A3
Dom Antw C2 Juist: 5 dubbele staven in één figuur - x-as jaartallen; y-as % - juist bijschrift x-as en y-as - juist getekende staven - twee staven per jaar C2 - Behandeling door vroedvrouwen / aio’s - veroorzaakt minder / meer sterfte. - een conclusie (geen uitleg o.i.d.) - oorzaak en gevolg - inhoudelijk juist Fout: een waarneming: In afdeling één treedt meer sterfte op, 0 punten. - Bij behandeling door vroedvrouwen treedt minder sterfte op (1 punt). De aardatmosfeer D1 C C3 A Allemaal beestjes C1 Dierenrijk C1 - A Linognathus setosus - B Sympetrum laveolum - C Calliphora vicina - D Lithobius forficatus - E Alopecosa fabrilis N.B. Per fout in hoofdletters / kleine letters / spelling 1 punt aftrek. Het element Koolstof E1 term letter elektronenschil P elektron P kern QR neutron Q proton R per fout/en of ontbrekend antwoord – 1 punt E1 -6 - 12 E1 - het aantal atomen is gelijk - de soorten atomen zijn gelijk aan beide kanten van het reactieteken of: de massa en het soort atomen is voor en na de pijl gelijk.
6
tot H V 4 2
Gok -
R
3
1,2
-
2 1
1 0.5
0.66 0.17
1 4
0.6 2
-
1
3
1.7
-
3
2
1.1
2
1.1
T 4
3
2 1
4
2 -
P
2
Nr. Vaard 17
18
A2/3 B2
19
B3 A7
20
A7 B2
21
A2/7
22 23
A3/7 A3/7
Dom Antw C1 Naam O2 CO2 proces fotosynthese toe af verbranding af toe - fotosynthese / koolstofassimilatie - verbranding / dissimilatie - juiste vermelding af-/toename Stroomverbruik D2 (119 + 1)/200 = 0,60 of 60% - voor de optelling van geluid en licht - voor de deling door 200 J D2 Een juist antwoord bevat de volgende twee elementen: hoge efficiëntie betekent - er is minder grondstof nodig - voor de energieopwekking of - er is minder uitstoot (van CO2) - bij de energieopwekking 1 punt koppeling efficiëntie aan energieproductie 1 punt koppeling energieproductie aan verbruik of vervuiling. NB indien verbruik én vervuiling ook 2 punten. NB de twee elementen kunnen ook aan kernenergie, windenergie e.d. gekoppeld zijn. D2 het beeld is nu eens lichter, dan donkerder of het geluid is nu eens lichter dan donkerder Een lekker sapje E1 - 20 glazen = 1000cm3 / 20 = 50 cm3 concentraat per glas. - Verdunnen: 5 x 50 cm3 = 250 cm3 C2 A C2 E300 is Vitamine C
7
tot H V 3 1.5
Gok -
R 3
T
P
2
1
-
2
1.1
-
2
1
0.5
-
1
2
1.1
-
1 1
0.5 0.4
0.33 -
2
2
1 1
Nr. Vaard 24 A6
tot H V 3 1.4
Gok -
25
3
1.7
-
2
1.1
-
4
2.5
-
2
1
-
1 1 1 1 1 69
0.5 0.6 0.6 0.5 0.6 35.7
0.25 0.17 0.33 1 0.33 0.25 2.49 16
26 27
28
29 30 31 32 33
Dom Antw C2 Afkorting Rangnummer maatcilinder 2 drogen 4 filtreren 3 residu 5 papier 1 5 goed: 3 punten 4 goed: 2 punten 3 goed 1 punt A2/6/7 C2 - massa residu = 1,57 – 1,38 = 0,19g B1 - over 1000cm3 0,19 x 10 = 1,9 g - de fabrikant gaf aan dat er meer dan 1,5 gram in zit, dus het klopt. Gas en elektriciteit A5/B2 D2 batterij-campinggas-aardgas iedere fout/ontbrekend antwoord –1 punt D2 hernieuwbaar ja nee biogas aardgas ja kolen nee windenergie kernenergie per juist ingevuld vak 1 punt B2 E1 kookpunt butaan 273 K – 273 = 0 oC kookpunt propaan 231K – 273 = -42 oC Bij lage temperatuur rond het vriespunt is butaan vloeibaar, het kost energie om het te laten verdampen. - voor twee omrekeningen naar oC - voor effect kookpunt N.B. In tabel 12 van BINAS staat butaan met een kookpunt van 261K. In tabel 42B staat 273K. Dus beide goed rekenen.
A3/7 A3 A7 A7 B2
C2 C1 C2 C2 C2
SOA’s D B B C A TOTAAL
CESUUR = R + 2/3 T = 15 + 23.3.= 38.3 CESUUR = R + ½ T + 1/10 P = 15 + 17,5 + 1.6 = 34,1
8
R
T
P 3
3
2 4
2
1 1 1 1 33 20
Toelichting
DOMEIN A: VAARDIGHEDEN A1: Taal- en argumentatievaardigheden A2: Reken- /wiskundige vaardigheden, schatten ed. A3: Informatievaardigheden: kritisch gegevens en bronnen bewerken A4: Technische / instrumentele vaardigheden (ook inzicht in veiligheid voor mens en milieu) A5 Ontwerpvaardigheden A6: Onderzoeksvaardigheden A7: Maatschappelijke situaties DOMEIN B: ANALYSE VAN EN REFLECTIE OP NATUURWETENSCHAP EN TECHNIEK B1: Kennisvorming Hoe is natuurwetenschappelijke kennis ontstaan. Welke methoden worden er gehanteerd. Hoe bepaal je betrouwbaarheid B2: Toepassing van kennis Gebruik natuurwetenschappelijke kennis. Hoe beïnvloeden samenleving, techniek en natuurwetenschappen elkaar? B3: De invloed van natuurwetenschap en techniek Wat is je mening over bepaalde toepassingen van natuurwetenschappelijke kennis? Mag alles wat kan? DOMEIN C: LEVEN C1: Kenmerken van leven: Met voorbeelden aan leken uitleggen dat levende organismen een grote diversiteit vertonen en hierbij gebruik maken van de indeling van levende organismen (Rijken, wetenschappelijke soortnamen). Met voorbeelden aan leken uitleggen dat desondanks levende organismen de volgende kenmerken gemeen hebben: • zij kunnen een stabiel intern milieu handhaven (homeostase); • zij wisselen materie en energie met de omgeving uit (fotosynthese, verbranding); • zij ontwikkelen en reproduceren zichzelf volgens een ingebouwde blauwdruk, die genetische informatie heet (DNA); • zij kunnen reageren op prikkels uit de omgeving; • zij kunnen in hun functioneren bedreigd worden door oorzaken van binnen het lichaam, onder andere in het afweersysteem, en door oorzaken van buiten het lichaam, onder andere pathogene bacteriën en virussen. C2: Mens en gezondheid Van opvattingen, technieken of producten in de gezondheidszorg nagaan hoe de ontwikkeling heeft plaatsgevonden en medische toepassingen bespreken aan de hand van een afweging van positieve en negatieve effecten. Te denken valt aan: voeding, geboorteregeling; aard van infecties, werking van het afweersysteem; preventie door hygiëne, vaccinatie, röntgenonderzoek, genetische screening, levensstijl; genezing of verzachting door medicijnen als antibiotica, cytostatica, pijnbestrijders, door bestraling of orgaantransplantatie, gentherapie, door orgaanvervangende ingrepen als nierdialyse,persoonlijke en maatschappelijke afwegingen bij het gebruik van medicijnen en technieken
9
C3: Evolutie van het leven Met voorbeelden de rol van variatie en natuurlijke selectie uitleggen aan leken, met voorbeelden de veranderingen in de aardkorst en de geologische tijdstabel kunnen beschrijven voor leken, kunnen beschrijven hoe kennis is ontstaan over de oorsprong van leven en over uniformiteit en diversiteit in levensvormen, kunnen beschrijven de discussies die behalve natuurwetenschappelijk ook kennistheoretisch en levensbeschouwelijk zijn; aan de hand van voorbeelden duidelijk maken welke invloed de theorie van de natuurlijke selectie op het denken over mens en samenleving heeft. DOMEIN D: BIOSFEER D1: Kenmerken van de biosfeer Met voorbeelden aan leken uitleggen dat de volgende factoren met het leven op aarde samenhangen: • de temperatuur op en aan het aardoppervlak; • de beschermende werking van de atmosfeer; • het aardoppervlak en de atmosfeer bevatten dezelfde bouwstenen als waar organismen uit zijn samengesteld; • bij deze bouwstenen gaat het met name om zuurstof en koolstofdioxide in de atmosfeer en om water, nitraten en fosfaten in het aardoppervlak; • de zon als directe en indirecte bron van energie. • transport van stoffen in stofkringlopen, met name dat van water; • omzetting en transport van stoffen in elementkringlopen, met name die van koolstof en stikstof. in de genoemde factoren en processen treden snelle en trage veranderingen op. D2: Duurzame ontwikkeling Ingrepen in de biosfeer kritisch bespreken en daarin de uitdrukking 'duurzame ontwikkeling' gebruiken. aan de hand van een voorbeeld kritisch bespreken welke rol modellen spelen bij het voorspellen van positieve en negatieve effecten van ingrepen in de biosfeer. broeikasgassen en klimaatverandering, de ozonlaag, duurzame energiebronnen aan de hand van voorbeelden uitleggen hoe verschillende activiteiten en technieken in landbouw, agrarische industrie en transport het leven duurzamer kunnen maken. Verschijnselen als bemesting, verzuring, verdroging, nieuwe gewassen (groene revolutie), bestrijdingsmiddelen, kunstmest, intensieve landbouw, ecologische landbouw, transport van mineralen en voedsel Ontstaan en ontwikkeling van jagers / verzamelaars tot veeteelt, landbouw, industrie DOMEIN E: MATERIE E1: Kenmerken van materie Met voorbeelden aan leken uitleggen dat stoffen in de levende en niet levende natuur zijn opgebouwd uit elementen, dat bij een chemische reactie stoffen verdwijnen en nieuwe stoffen ontstaan. Dat bij een chemische reactie elementen behouden blijven. Dat een atoom is opgebouwd uit subatomaire deeltjes. Radioactiviteit en straling. Soorten elektromagnetische straling. Natuurkundige omzettingen (verdampen, condenseren enz.). E2: Productie van materialen Voorbeelden noemen van stoffen en materialen die in de loop van de tijd in verschillende culturen worden en werden geproduceerd en de betekenis van die producten voor het dagelijks leven aangeven. Te denken valt aan: materialen om
10
mee te schrijven, verfstoffen, geneesmiddelen, schoonmaakmiddelen, bestrijdingsmiddelen, voedingsmiddelen, brandstoffen.) Kenmerken van moderne productiemethoden noemen Te denken valt aan productieprocessen die biotechnologisch of chemisch-technologisch van aard zijn: voedingsmiddelen, geneesmiddelen, verfstoffen, kunststoffen, enzymen. E3 Ontstaan van kennis over de materie De ontwikkeling van modellen voor de bouwstenen van de materie beschrijven. Te denken valt aan de ontdekking van: de elementen, het periodiek systeem, atoommodellen, de rol van fysische en chemische technieken bij het trekken van conclusies over het bestaan van chemische structuren, atomaire en subatomaire deeltjes.
DOMEIN F: ZONNESTELSEL EN HEELAL F1: Kenmerken van het zonnestelsel en het heelal Heersende inzichten en opvattingen met betrekking tot de volgende onderwerpen met voorbeelden aan leken uitleggen: • de bouw van het zonnestelsel; • de levensloop van sterren; • de gravitatiekracht tussen hemellichamen; • het ontstaan van het zonnestelsel; • bouw en geschiedenis van het heelal. F2: Zonnestelsel en heelal in het dagelijks leven Voorbeelden bespreken van de invloed die kennis over het zonnestelsel en het heelal in het dagelijks leven heeft. Te denken valt aan: tijdrekening, navigatie, cartografie, kennis over klimaatgordels en seizoenen, astrologie, de rol van satellieten in communicatie, weersvoorspelling, monitoren van milieufactoren; energieopname door zonnepanelen. Hoe wordt kennis over zonnestelsel en heelal verzameld? Kunstmatige satellieten, telescopen, radiotelescopen, zonden. F3: Ontstaan van kennis over het heelal Aan de hand van voorbeelden beschrijven hoe kennis over het heelal is ontstaan, respectievelijk nog steeds ontstaat. Te denken valt aan: technische hulpmiddelen voor kosmologisch onderzoek; verandering van beelden over het heelal in de loop van de tijd, discussies die behalve natuurwetenschappelijk ook kennistheoretisch en levensbeschouwelijk zijn.
Cesuren e.d. Tot: totaal aantal punten H: welk deel van het Tot moet de in gedachten genomen HAVO kandidaat behalen voor 5,5 V: welk deel van het Tot moet de in gedachten genomen VWO kandidaat behalen voor 5,5 gok: hoeveel punten bij puur gokken Antwoordgedrag R: reproductie, herinneren, T: toepassen, P: productie, creatief toepassen en kritisch zijn.
11
Determinatietabel voor het antwoordgedrag 1 A Er wordt uitsluitend naar (bijna) letterlijk geleerde informatie gevraagd: B Er wordt gevraagd naar een bekend stuk leerstof een bekende vaardigheid (bijv. een definitie of opzoeken in een gebruikelijke tabel of aflezen van een gebruikelijk type grafiek): C De vraag is niet in al zijn aspecten standaard en gebruikelijk:
R 2 3
2 A Het antwoord kan direct uit de context worden afgelezen of herkend zonder dat bewerking nodig is: R B Er is voor het antwoord meer nodig dan aflezen of herkennen: 3 3 A Het gaat om routinematig toepassen van geleerde informatie of vaardigheden: B Het gaat niet om een routinebewerking of toepassing van standaardkennis:
T
4 A De oorzaak van het niet routinematig kunnen oplossen is gelegen in de context of situatie: B De oorzaak van het niet routinematig kunnen oplossen ligt in de ongebruikelijke vraagstelling:
5
5 A De toe te passen vaardigheid of kennis is door de situatie / context voor de leerling niet voor de hand liggend: B Afgezien van de ongebruikelijke context / situatie is de vraag standaard: 6 A Informatie moet bewerkt en/of begrepen worden: B Er wordt gevraagd om argumenten voor een standpunt: C Er wordt gevraagd een probleem te beschrijven / onder woorden te brengen: D Overig
12
4
6
P T T T T P