Oec. Streekgemeente Kortenhoef / VU Connected - 16 februari 2014, 11.00 u
Authenticiteit in de economie ROELF HAAN
1. Authentieke economie? 2. Economische identiteit. 3. Integriteit en het risico van de ander. 4. Wat is economie? 5. De markt. 6. Economisch motief. 7. Echte economie.
1.
Authentieke economie?
Het mij aangereikte onderwerp is: “authentieke economie”. Dat moet dan zoiets zijn als “echt economisch” gedrag van mensen. Een authentieke Rembrandt is een echte Rembrandt. Maar om vast te stellen wat “echt economisch” is hebben we, uit de aard der zaak, niet zoiets als een oorspronkelijk, uniek of echt origineel. Economie is een terrein van normativiteit, dus van vrijheid. Wij willen niet belanden bij de idealisten die het authentieke model van de goede samenleving menen te kunnen construeren in een of andere vorm van utopie. Over authenticiteit is nagedacht in de existentiefilosofie. Het is dat iemand trouw is aan zijn eigen persoonlijkheid, ondanks de externe krachten en invloeden waaraan zijn zelf bloot staat. Sartre benadert het begrip authenticiteit op negatieve wijze door allerlei vormen te beschrijven van non-authenticiteit. Zijn romans tekenen karakters van antihelden die zich in hun handelen laten leiden door op externe druk: de druk om zich als een bepaald soort persoon voor te doen, of om een specifieke levenswijze aan te nemen, of om een comfortabel bestaan te verkiezen boven eigen morele of esthetische bezwaren. Authenticiteit staat onder spanning van een externe dwang, als iemand zegt dat hij “als econoom” wel moest handelen als hij deed, maar dat hij het “als mens” anders had willen doen. Of als we in de krant lezen van maatregelen die weliswaar “sociaal wenselijk”, maar “economisch onmogelijk” zouden zijn. In de economie pleegt de term “authenticiteit” niet te worden gebruikt. Maar ook hier is veelvuldig het tegendeel benoemd. Dat is het begrip vervreemding. Karl Marx heeft grondige verbanden aangewezen tussen de economische structuur en de vervorming van het mens zijn. Het begrip vervreemding is in de economische en sociologische literatuur na hem onuitwisbaar geworden. 1
Volgens Wikipedia gaat authenticiteit over het volgende: • • •
Een doel wat we najagen met het oog op "het goede leven". Een ideaal dat moeilijk te realiseren is door de sociale druk om on-authentiek te leven of ook door het eigen karakter van een persoon. Een “staat van openbaring”, waarin iemand zichzelf en anderen of de dingen op een radicaal nieuwe wijze beschouwt.
Zo’n openbaring kan in conflict komen met een gevestigde doctrine. Want waarom zouden wij het gangbare economische systeem, en de daarmee corresponderende theorie, beschouwen als goede economie? Wij zouden te rade kunnen gaan bij de economische geschiedenis en de economische antropologie. Dat zijn vakgebieden die de economische theorie overstijgen en haar plaats bepalen. Er is een voor de hand liggende èn fundamentele vraag op het stellen waarvan een groot taboe rust: beantwoordt de logica van ons economische systeem aan de behoeften van de samenleving? De vraag kan aan de economische geschiedenis worden toegelicht. De destijds bekende Leidse econoom J.H. Boeke (1884-1956) was een groot kenner van de economie van OostAzië. Wat hij in Azië aantrof was een economische werkelijkheid waarin niet één economisch stelsel werkzaam was, maar twee, het traditionele en het koloniale. Boeke introduceerde de term dualistische economie. Hij toonde aan hoe de authentiek-Oosterse economieën door de Westerse economische theorie werden miskend, in de dubbele betekenis van “niet gekend” en “veracht”. Over de traditionele economische sector werd in de literatuur gesproken als over de “ongeorganiseerde” sector. De invoering van de kapitalistische logica had een ontwrichtend effect. Zij had voor de geest en voor de structuur van de Oosterse economie geen enkel begrip op de Aziatische economie. Het paradigma van de theorie, zei Boeke, kon natuurlijk niet uitsluitend Westers zijn; maar ook niet meer Oosters. Er was grondige kennis van beide nodig om een werkelijkheid te begrijpen die resultaat was (en nog is) van de interactie tussen “traditioneel” en “modern”. Het begrip “economische dualiteit” van Boeke is in onze situatie opnieuw actueel. Wij kunnen het transponeren op de verhouding tussen de financiële sector en de reële economie.1 Zoals de traditionele Aziatische economie werd ontwricht door de koloniale sector, zo wordt onze reële economie gekoloniseerd en ontwricht door de financiële sector. Naarmate we ons daarvan rekenschap geven, moet dit conflict tussen de financiële en de reële sector van de economie dus ook fundamentele consequenties hebben voor ons economisch denken. De koloniale functionarissen in Brits India en Nederlands-Indië waren geschoold in de kapitalistische economische theorie, die zichzelf hield voor de “authentieke” economische theorie. Maar zij beantwoordde niet aan de complexe Aziatische economische realiteit. Daarom, zei Boeke, de Europese econoom die naar Nederlands-Indië afreist om daar zijn vak uit te oefenen moet zich eerst ontscholen ten opzichte van de theorie die hij aan de universiteit geleerd heeft. Dat was niet moet eenvoudig want deze mensen hadden, zei hij, “geestelijk leren omgaan met de corypheeën der westerse economische theorie. Die omgang te verbreken, van het academisch voetstuk omlaag te springen en uit de weerbarstige werkelijkheid een nieuw stelsel te willen opbouwen, beduidt een zich 1
Zie mijn essay De relatie tussen de financiële en reële sector (http://onsgeld.nu) en het daarop gebaseerde artikel in Denkwijzer. orgaan van het Wetenschappelijk Instituut van de ChristenUnie, april 2013, p. 20-25. “Beide economische werelden gehoorzamen aan een eigen logica, waarbij het financiële stelsel op irrationele wijze de reële economie exploiteert. De financiële sector beoogt geldwinst te maken uit geld; in de reële sector gaat het om bevrediging van reële economische (individuele en collectieve) behoeften. De ontwikkelingsmogelijkheden van deze laatste worden niet alleen belemmerd, maar stelselmatig ondermijnd.”
2
welbewust isoleren uit het wetenschappelijk milieu waartoe men zich toegang verschafte, [het] betekent een opnieuw moeten beginnen waar men dacht te hebben voleindigd”. 2 De vraag is in hoeverre wij anno 2014 nog relevant economisch bezig zijn, als niet ook wij onze geestelijke omgang met de heersende theorie aan een onderzoek willen onderwerpen.3 Van Boeke kunnen wij leren dat een goede econoom meer moet zijn dan econoom. Wij moeten een zodanig inzicht hebben in de werkelijkheid waarin wij leven, dat wij in staat zijn te bepalen of, en zo ja, in welke mate, de bestaande economische theorie daarop adequaat, d.w.z. vruchtbaar kan worden toegepast.4 Inzicht in de werkelijkheid gaat dus vooraf aan het wetenschappelijk economische denken. Het bepaalt de richting van dat denken. “Zou niet elke wetenschapper eens gevraagd moeten worden hoe hij de wereld ziet?”5
2.
Economische identiteit
Het tv-programma Het Filosofisch Kwintet van juli 2013 had als thema “Economie en Identiteit”. De economie heeft grote invloed op wie wij zijn, en wij op onze beurt hebben invloed op hoe onze economie er uit ziet. We kunnen dus onze menselijke identiteit niet beschrijven zonder daarin de economie te betrekken. Bankiers en politici roepen ons voortdurend op om vertrouwen te stellen in het economisch systeem. Dat is een religieuze oproep. Die suggereert dat het systeem een realiteit is buiten onze verantwoordelijkheid om. Het systeem is niet God. Wij hebben het ingericht. Maar: het heeft zich verzelfstandigd. Als wij handelen in het verlengde van wat “werkt” in het systeem, schakelen we iedere reflectie uit. “Where your synthesis is, there lies your heart”, zegt paus Franciscus.6 Economische problemen zijn nooit uitsluitend economische problemen. Het zijn altijd concrete problemen, dus met alle niet-economische aspecten van dien. Echte economische problemen zijn geen abstracte of geformaliseerde problemen; zij bestaan niet slechts binnen een gesloten redenering van technisch-economische aard. Ook in het begrip efficiëntie kan niet het eigene van de economie worden gevonden. Het is een technisch begrip, met analogieën niet alleen in de economie, maar evenzeer in bijvoorbeeld de biologie, de rechtswereld, en de ethiek, als in andere domeinen, tot in de theologie toe. Die andere, maar met de economie samenhangende aspecten zijn even reëel.7
2
J. H. Boeke, Economie van Indonesië, Haarlem 19555, p. 5. De econoom Gunnar Myrdal (1898-1987), sprak over “the inertia and conservatism of scientific thinking in economics, whenever the question is one of the structure of theories and not only of arrangements within its framework. There is no vested interest so powerful as that of our broadest conceptions and preconceptions” (The Challenge of World Poverty, Pelican Book 1971, p. 35/36). 4 De Wageningse econoom Martijn van der Heide spreekt van een “knetterende kortsluiting tussen economen en de alledaagse werkelijkheid”. (“Speuren naar het goede leven”, Trouw/Letter&Geest, 18-1-2014, p. 4-8). 5 Ronald Meester, Arrogant. Waarom wetenschappers vaak minder weten dan ze denken, Utrecht 2014. Citaat uit Trouw/Letter en Gest, 18-1-2014, p. 19. 6 Evangelii Gaudium, 143. 7 Daarom zegt de Anglicaanse theoloog en vakeconoom Anthony Waterman: “there are no such things as ‘economic issues’ at all”. Het volledige citaat luidt: “What the churches have to say to us ‘when they speak on economic issues’ ( ) is far more important, far more truly radical, than any mere advocacy however well-meaning, however well-informed. It is simply that there are no such things as ‘economic issues’ at all” (Anthony Waterman, “Should we listen to the Churches when they speak in economic issues?”, Agenda, vol. 10, no. 3, p. 27). 3
3
De moderne markteconomie beschouwt één enkel motief als “authentiek” voor het economisch handelen, het zgn. Economisch Motief. Dat is het motief van de homo economicus. Daaraan ging een grote maatschappelijke transformatie vooraf, namelijk van de voorkapitalistische naar de kapitalistische economie. Maar de historicus en antropoloog die hiervan een diepgaande beschrijving heeft gegeven, Karl Polanyi, heeft gezegd: “No human motive is per se economic”. 8 Toch houdt het gangbare denken een heel specifiek en subjectief menselijk doel voor het authentieke economische doel, dat is het doel van de maximalisering van de het geldinkomen en van de kwantitatieve productiegroei. Dit geldt zowel voor het individu als voor de samenleving.9 Wat betekent dat voor onze economische identiteit? De Amerikaanse econoom Walter Weisskopf (1904-1991) schreef in 1971 een boek met de titel Vervreemding en economie. Naar aanleiding van het debat over de grenzen aan de groei maakte hij een treffende opmerking: Het is veelbetekenend dat, om het publiek bewust te maken van de gevaren van de economische groei, er angst gezaaid moest worden voor externe dreigingen. De interne gevaren, namelijk de aantasting van onze psychologie en de pervertering van onze moraal, vindt de publieke opinie zijn kennelijk niet alarmerend.10 Weisskopf zegt dus: de mensen bekommeren zich helemaal niet om de vraag wat ons economisch systeem doet met onze identiteit of authenticiteit, en niet om de omkering van waarden die dit systeem veroorzaakt. Ze denken: we hoeven onszelf niet te veranderen of diepgaand te reflecteren over de economie, zolang de wal het schip niet keert.
3.
Integriteit en het risico van de ander
Aan de eerste thesaurier-generaal van het ministerie van financiën vlak na de oorlog, in 1945/1946, dr. J. Ridder, werd eens gevraagd welk gezichtspunt zijn perspectief bepaalde op de economie. Hij verwees toen naar het verhaal van een openbaringservaring in 2 Samuël 23, - net als Wikepedia authenticiteit in verband brengt met “een staat van openbaring”. In het Bijbelboek 23 van 2 Samuël wordt van koning David verteld dat er bij hem een economische behoefte opkwam: hij zou zo graag eens weer water willen consumeren uit de bron bij de poort van de stad Bethlehem. Maar dat gebied was in vijandelijke handen; de Filistijnen hielden het tussengelegen land met veel militairen bezet. Niettemin, enkele van zijn officieren slagen er in om met gevaar van hun leven een kruik van dat water te bemachtigen en die aan David te bezorgen. Maar, staat er dan, “David wilde het niet drinken”. Hij herroept zijn verlangen. Tot verbijstering van de manschappen die erbij staan, giet hij de kruik leeg. Wat bezielt hem?
8
Karl Polanyi, “Our Obsolete Market Mentality”, in: R.L. Heilbroner & A.M. Ford, Is Economics Relevant? A reader in political economics”, Pacific Palisades 1971, p. 268. Dit beroemde en vele malen herdrukte artikel van Karl Polanyi verscheen voor het eerst in Commentary, februari 1947, New York, p.109-117. 9 “Het is een merkwaardig verschijnsel dat juist in de theorie der economische politiek de oude mening dat een specifieke doelstelling kenmerkend is voor het economisch handelen, zich in veel sterkere mate handhaaft dan in de analyse van het individuele gedrag”, aldus P. Hennipman in zijn bewonderenswaardige essay “Doeleinden en criteria der economische politiek” in: J.E. Andriessen & M.A.G. van Meerhaeghe, Theorie van de economische politiek, Leiden 1962, p. 54. 10 W.A. Weisskopf (1904-1991), Alienation and economics, New York 1973, p. 167 (mijn cursivering) .
4
David spreekt. De Nieuwe Bijbelvertaling van 2004 doet alsof hij zich richt tot de omstanders, en maakt ervan: ‘De HEER verhoede dat ik hiervan drink’. Alsof het gaat om Mark Smeets bij de Tour de France, die zegt: God verhoede dat het donderdag regent. Maar David spreekt niet over God, in de derde de persoon, hij spreekt tot God. Hij richt zich specifiek en alleen tot dit adres. Want in het geding is zijn authenticiteit, zijn integriteit. David zegt: “Het zij verre van mij, Here, dat ik dit zou doen!” 11 Dit water kan ik niet drinken. Wat voor een consument ben ik eigenlijk? Het had de dood kunnen betekenen van de mannen die het met gevaar voor hun leven hebben gehaald. Hij zegt geen sorry. Een formele reden tot excuus is er niet. David is trouwens de hiërarchische chef. Het is wettelijk allemaal dik in orde. We zijn helemaal gebleven binnen de geldende “normen en waarden”. Er is niets irrationeels gebeurd. En toch - David ziet van zijn consumptie af. De kosten mogen rationeel zijn volgens de logica van het systeem, maar hij beseft dat die kosten voor het oog van God, d.w.z. beoordeeld vanuit de menselijke authenticiteit, ontoelaatbaar zijn. Berouw hebben is inefficiënt. Zie je wel, zeggen dan de economen, kijk eens hoe dat water dat zoveel had gekost nu eenvoudig wordt verspild, David laat meta-economische overwegingen gelden. Dat heeft een irrationele invloed op het economisch handelen. David moet toch juist zijn eigenbelang najagen? En om zijn bevrediging te maximaliseren moet hij toch risico nemen? Maar als je nu tot je schrik beseft, dat het proces – in casu het economisch proces – waarin je bent meegegaan macht over je heeft gekregen? Dat het maatschappelijke systeem waaraan je je hebt aangepast je authenticiteit in gevaar brengt? In de moderne economie is het begrip risico dominant. Als we erover nadenken, zien wij dat het risico van het economisch handelen vaak het risico pleegt te zijn dat wij anderen aandoen. Er zijn hooggeplaatste en hoogbetaalde mensen die niet fundamenteel willen nadenken over het risicosysteem dat van onze samenleving is geworden (Ulrich Beck); ze maken er carrière in. Daarom moeten wij de zelfstandigheid opbrengen dat wij dat economisch systeem in plaats van het te vertrouwen, gaan analyseren. Wij moeten ons verstand gebruiken.12 David ontleent zijn economische authenticiteit niet aan het maatschappelijke systeem waarin hij carrière heeft gemaakt. Het is niet dat hij –zoals in onze sorry-cultuur-- achteraf iets moet toegeven als gevolg van externe druk of op grond van een evidentie die inmiddels voor iedereen duidelijk is. Zijn reflectie is een interne beweging. In het besef dat zijn economisch handelen schade toebracht aan zijn diepste integriteit.
4.
Wat is economie?
De leerboeken geven een technische definitie, gebaseerd op het veronderstelde “schaarste”principe. Dat is een modelmatige benadering van de werkelijkheid. Meestal is dit de neoklassieke omschrijving van het economisch handelen op de markt. Dat gaat zo: het economisch subject, dat de beschikking heeft over schaarse middelen, maximaliseert zijn nut 11
Vertaling Nederlands Bijbelgenootschap 1951. Arnold Heertje heeft met klem gewezen op ons gebrekkige onderwijsniveau, dat ontoereikend is om de economie te begrijpen (A. Heertje, Echte economie. Een verhandeling over schaarste en welvaart en over het geloof in leermeesters en ‘lernen’, Nijmegen 200911). 12
5
via afweging van alternatieve combinaties van die middelen.13 Dit klinkt abstract en de theorie wil het ook zo. Maar aangezien van dat handelen en van dat nut doorgaans verslag wordt gedaan in termen van geld, komt dit in de praktijk al gauw neer op het idee, dat het kenmerk van “authentiek” economisch handelen zou zijn gelegen in maximalisatie van inkomen of winst. Dat klinkt aanmerkelijk minder abstract! Er komt dus een concreet economisch doel uit de hoge hoed te voorschijn, namelijk het verdienen van geld. Iedere econoom weet zeer goed dat deze uitspraak theoretisch geen hout snijdt (en dat ook de fameuze homo economicus niet aan de werkelijkheid beantwoordt), maar het kwaad is geschied. Economie gaat over “(zoveel mogelijk) geld verdienen”. Dat is dan ook wat we middelbare scholieren vaak horen zeggen, als je ze vraagt: wat wil je gaan studeren? “Economie, want ik wil later zoveel mogelijk geld verdienen”. Dat economie gaat over geld verdienen is algemeen en journalistiek spraakgebruik. Economisch efficiënt of economisch verantwoord is wat geld opbrengt. Dit in weerwil van het feit dat de neoklassieke economische theorie zelf ontkent dat de homo economicus een bepaald doel zou hebben; zij pretendeert alleen dat hij rationeel te werk zou gaan bij het streven naar zijn als subjectief opgevatte nut, ongeacht de aard ervan. Macro-economisch vertaalt zich dit simplisme “economie is geld” in de gelijkstelling van twee beweringen: “de economie groeit” en “het gaat goed met de economie”. Het gaat dus goed met de economie als er meer geld circuleert, - want dat is eenvoudig wat er gebeurt bij een stijging van het BNP. Hier moeten we goed onderscheiden. Uiteraard is, gegeven de bestaande structuur van de economie, een terugval in de economische groei slecht voor de werkgelegenheid, de belastinginkomsten etc. Maar het is de inrichting van de economie die haar op een bepaalde wijze conjunctuurgevoelig maakt en die het werkloosheidseffect te weeg brengt en vorm geeft. De in het spraakgebruik ingebakken definitie van de economie (“making money”) is bijna algemeen. Zelfs de critici van het neoliberalisme bedienen zich ervan, en dat ontkracht tegelijkertijd deze kritiek. Zo lees ik in de krant dat na 1989 “het neoliberalisme oprukt en de samenlevingen steeds meer doordrenkt raken van het economisch denken”. In dit gangbare taalgebruik wordt neoliberalisme gelijk gesteld aan economisch denken, – het is kennelijk “echte” economie. Zolang wij ons van deze onkritische taal bedienen, heeft dat een verhullend en vertekenend effect op onze economische analyse.14 Het economisch keuzeprobleem zou dan immers gaan om “meer of minder” economie. Maar niemand kan voorstander zijn van “minder economie”. De economie is een voorgegeven menselijke bestaanswijze, een aspect van het menselijk leven zelf waarin wij eenvoudig geplaatst zijn, niet “meer of minder”, maar qualitate qua. Het is geen wonder dat de economische theorie, wanneer de taakstellende definitie ervan zo schromelijk de plank mis slaat,15 niet in staat blijkt enig verhelderend licht te werpen op wat economische hoofdproblemen van de samenleving zijn. Wanneer het economische motief wordt vereenzelvigd met het geldmotief en op deze wijze ook wordt bepaald wat economisch is in de economische theorie (“economisch goed is wat geld opbrengt”), is er dus methodologisch gezien ook geen onderscheid tussen legale en criminele economie en het immense grijze gebied daartussen.
13
Methodologisch gezien vloeit dus het schaarsteprincipe tautologisch voort uit het gehanteerde marktconcept (R.L. Haan, Economie in principe en praktijk. Een methodologische verkenning, Groningen 1975). 14 Dit punt wordt ook gemaakt door Wouter Bos, die opmerkt: “het begrippenapparaat waarvan de gemiddelde econoom zich bedient … is in essentie neo-liberaal en heel Den Haag is ervan doordrongen” (citaat van Hans Achterhuis uit: W. Bos, De derde weg voorbij, Den Uyl-lezing 2010, Amsterdam 2010, p. 11). 15 Ten eerste wordt de micro-economie door dit gezichtspunt beheerst en ten tweede wordt geen adequaat methodologisch onderscheid gemaakt tussen micro- en macro-economie. Piet Keizer merkt in het FD van 8 oktober 2013 op: “In de laatst verschenen druk van het tekstboek van Fed-voorzitter Ben Bernanke e.a. is de enige pagina over Keynes zelfs verwijderd, daarmee het aandeel van de macro-economie tot nul reducerend” (p. 10).
6
De economische theorie stelt dat economische doelen subjectief zijn. Dan is dus ook het doel van “geld verdienen” subjectief, - even subjectief als de vele andere persoonlijke of maatschappelijke doelstellingen die mogelijk zijn. Hoe wijd verbreid ook, zo’n individueel subjectief doel, van een persoon of bedrijf of welke maatschappelijke organisatie ook, de staat niet uitgesloten, kan dus niet representatief zijn voor de omschrijving van de algemene economische problematiek. Veel realistischer is het uit te gaan van de talloze reëel economische doelen die wij in de praktijk eenvoudig waarnemen: de ondernemer of professional die geïnteresseerd is in het maken van een bepaald product, het voorzien in bepaalde behoeften, het uitoefenen van een vak naar zijn keuze, het opzetten van een bepaald type organisatie, het bedienen van een bepaalde doelgroep, het werken in een bepaald land, het ontwikkelen van een bepaalde techniek, het bouwen van interessante communicatienetwerken, het vergroening van een productieproces, etc., etc. De ondernemer zal, om zijn onderneming continuïteit te geven, winst moeten maken. Dat is een wijze van opereren in de economie, namelijk commercieel opereren; deze institutioneel gedefinieerde wijze van economisch handelen moet duidelijk worden onderscheiden van winstmaken als subjectieve hoofddoelstelling waartoe de onderneming louter middel zou zijn. Het doel van een onderneming laat zich statutair omschrijven in reële termen; dat is de core business. De vorm van de onderneming brengt mee dat er winst wordt beoogd, enerzijds ter wille van het reële doel zelf, anderzijds als een inkomen voor de ondernemer.
5.
De markt
De markt is bij uitstek voorwerp van onderzoek in de economische wetenschap. Maar de markt is maar één instituut te midden van een in principe oneindige schakering van commerciële en niet-commerciële maatschappelijke verbanden, instellingen en verschijnselen, die alle behoren tot de economie. Zij hebben een uiteenlopende efficiency-structuur. Al deze entiteiten functioneren in het economisch aspect. Het economisch aspect is onverbrekelijk met onze bestaanswijze verbonden. Het kan er niet uit worden weggesneden, evenmin als het verabsoluteerd kan worden tegenover andere werkelijkheidsaspecten. Wanneer de blik op dit aspect wordt versmald alsof het economisch paradigma slechts gemodelleerd zou zijn naar een specifiek instituut of verschijnsel, zoals de markt, kan dat een rationeel betoog opleveren, ook een consistent rationeel betoog, maar de relatie van dit betoog tot de economische werkelijkheid is dan problematisch geworden. Dit is in algemene zin de situatie van de economische theorie, sinds het hoegenaamd gelijkstellen van marktgedrag en economisch gedrag, en het benoemen van het eigenbelang tot “economisch motief”. Onder invloed van het neoliberalisme worden de terreinen die naar hun aard niet voortkomen uit de markt steeds meer benaderd alsof zij toch de logica vertonen van een markt, en wel van een markt die door geldelijk eigenbelang wordt aangedreven. Zij zijn geen markt, maar worden wel behandeld als markt. Eerst wordt de economie gelijkgesteld aan de markt, en vervolgens wordt de markt gehouden voor de samenleving zelf. Markteconomie en samenleving vallen samen; het is de zgn. “Economic Society”. Overigens komt wat “markt” genoemd wordt veelal neer op een eenzijdige machtspositie van de aanbieder. Vaak is er geen enkele sprake van symmetrische informatie, vrije toetreding en transparante mededinging. De grootste gentechzadenproducent van de wereld, Monsanto, heeft in de VS alle concurrentie uitgeschakeld. “Het domineert met een paar bedrijven de zadenmarkt. Boeren hebben dus geen keus. Wat eerst van ons allemaal was –zaadjes waarmee je voedselgewassen verbouwt– is nu eigendom van één commerciële partij die streeft naar 7
maximale winst”.16 “Financiële markten” zijn geen echte markten, laat staan volkomen markten in de zin van de economische theorie; macht en informatie zijn zeer asymmetrisch. De toegevoegde waarde is verschoven van de klant naar de aanbieder. Het prijsmechanisme werkt pervers via positieve feedback.17 Wat het gevolg is van het buiten zijn oevers getreden “markt”denken, merken we op talloze manieren. De sociale werkplaats, economische bestaanswijze van een groot aantal kwetsbare maar actieve mensen, is in deze visie geen authentieke samenlevingsvorm. Degenen die er werken, deels patiënten die cliënten zijn gaan heten, moeten dus zogenaamd teruggeplaatst worden in de samenleving. Dan kunnen zij pas echt “participeren”. Dat wil dus zeggen dat organisaties die een beschermde werkomgeving bieden geen deel zijn van de samenleving. Zij hebben geen eigen zin of bestemming. Want de samenleving is gereduceerd tot markt. Een definitie van economische ontwikkeling moet betrekking hebben op de welvaartseffecten van de economische grootheden waarvan het zinvol is de groei te meten met het oog op die welvaart. “Economische ontwikkeling” is het economische aspect van de maatschappelijke ontwikkeling. Voor Amartya Sen is economische ontwikkeling een “geïntegreerd proces van uitbreiding van wezenlijke vrijheden die met elkaar in verbinding staan” (an integrated process of expansion of substantive freedoms that connect with one another). Hij definieert het ontwikkelingsproces “in inclusieve termen die economische, sociale en politieke belangen integreren”, zodat een “simultane waardering mogelijk is van de vitale rol van veel verschillende instituties, met inbegrip van markten en markt gerelateerde organisaties, regeringen en lokale overheden, politieke partijen en andere burgerlijke instituties, onderwijsfaciliteiten en kansen voor open dialoog en debat”.18 De vrije marktwerking wordt geacht de grootste efficiency te bewerkstelligen. Maar de vrije marketing van antibiotica in de achter ons liggende decennia is er de oorzaak van dat, vooral in de VS maar ook hier, het aantal dodelijke bacteriën dat resistent is schrikbarend toeneemt. De grote medische prioriteit zou nu moeten zijn dat nieuwe antibiotica worden ontwikkeld. Maar de samenleving, die is gereduceerd tot markt, weigert dit; niet omdat een nieuw middel inefficiënt zou zijn, maar omdat het te efficiënt is: de aanloopkosten, in de orde van grootte van een miljard dollar, wegen niet op tegen het te verwachten beperkte gebruik dat van het nieuwe medicijn zal worden gemaakt, omdat het bij de patiënt reeds na korte tijd resultaat oplevert. De efficiëntie van het middel maakt het commercieel niet interessant. Chronische ziekten zijn lucratiever.19 Hoewel economen beter weten, worden de marktprijzen in de nationale economie doorgaans gehanteerd als welvaartsmaatstaf, nl. in het BNP. Dat de stijging van het BNP kan samengaan met welvaartsdaling, negatieve milieueffecten e.d. hoeft niet te worden uitgelegd. Maar er zijn uiteraard talloze positieve correlaties tussen BNP en welvaart. Er is hier zelfs sprake van grote onderschatting. Het BNP rekent niet met het consumentensurplus. Het telt prijzen op, waarin volgens de theorie de “marginale nuttigheden” tot uitdrukking komen en het registreert niet het “totale nut”. Het welvaartseffect dat de moderne geneesmiddelen –zoals de antibiotica–hebben opgeleverd laat zich eenvoudig niet uitdrukken in termen van het BNP; de welvaartstijging door het aanbod van medicijnen zal als onvergelijkbaar veel groter moeten worden aangemerkt dan de stijging is geweest van de marktomzet in deze middelen. In feite onttrekt zij zich aan een benoeming in geldtermen.
16 17 18 19
ASN Bank, Ideaal, september 2013, p. 21. Ph. Askenazy, Th. Coutrot, A. Orléans en H. Sterdyniak, Manifiesto de economistas aterrados, Barataria, 20113. Amartya Sen, Development as freedom, New York 1999, p. 8/9. KRO Brandpunt, Nederland 2, 10 november 2013.
8
6.
Economisch motief
Het eigenbelang, dat zich in de praktijk dus voornamelijk voordoet als het geldmotief, zou in de botsing der belangen op de markt, met optimale efficiëntie leiden tot welvaart voor allen. Zo functioneert de “authentieke” homo economicus. De economische theorie zal overigens ontkennen dat de homo economicus staat voor een ideologisch en a-prioristisch mensbeeld. Zij zal verklaren dat de werkelijkheid natuurlijk anders is: de homo economicus is “slechts” een constructie ten behoeve van de analyse. Dat daardoor dus de analyse eveneens tot constructie wordt, mag verder niet deren! De authenticiteit van de homo economicus met zijn geldmotief wordt nog altijd aangevoerd ter verdediging van torenhoge beloningen, zowel in de commerciële als in de non-profit sector, en van de bonussen in de bankwereld. Die zouden inherent zijn aan de arbeidsmarkt als markt. Het grote publiek weet al lang beter. Maar ook een managementdeskundige als Charles Handy laat zich niet voor de gek houden. Van die topverdieners zegt hij: “Juist het feit dat hun prestaties zo weinig intrinsieke waarde produceren lijkt de verklaring te zijn voor hun extreme hoge beloning: zij blijken niet te werken vanwege het belang van dat werk, maar voor geld”.20 Er zijn steeds meer gevestigde economen die zich allang realiseren dat “het” economische motief 21 niet gelegen kan zijn in het zuivere najagen van eigenbelang. Lans Bovenberg wijst op een kentering op in het economisch denken: “Het oude adagium van economen was geloof in het beperkte eigen belang. In combinatie met marktwerking en financiële prikkels zou dit de samenleving naar een hoger plan brengen. In de economische wetenschap is echter sprake van voortschrijdend inzicht. Naast markten en contracten is liefde - inzet gericht op gedeelde vreugde - nodig voor een goede samenleving. En gelukkig blijkt de mens ook aanspreekbaar op het gezamenlijke belang”.22 De theorie tracht een marktevenwicht construeren op een markt die wordt gedreven door eigenbelang. Maar er is geen enkele reden, formeel logisch gezien, waarom een “verklarende theorie” niet evengoed is te construeren op basis van de veronderstelling dat de marktpartijen het belang van de ander op het oog hebben.23 Het is interessant dat Adam Smith herhaalt wat islamitische denkers uit de 11de en 12de eeuw reeds daarover schreven. Zelfs inclusief de beroemde (altijd aan Smith toegeschreven) 20
Ch. Handy, “Leiderschap is niet te leren”, interview, FD, 7 januari 2010, p. 7 (mijn cursivering). Over het economisch motief in de economische literatuur tot 1945: zie de beroemde dissertatie van P. Hennipman, Economisch motief en economisch principe, Amsterdam 1945. 22 Lans Bovenberg en Jan Peter van den Toren, “Gezonde economie door geloof, hoop en liefde”, Trouw, 31 oktober 2013, p. 21. Bovenberg noemt het voortschrijdend inzicht, maar het is vooral terugkerend inzicht. Te weinig wordt erop gewezen dat het huidig begrip van de markt overwegend gekaapt is door de neoliberale visie op de markt, alsof het de basisstructuur van de samenleving zelf zou zijn, die vervolgens wordt gedreven door egoïsme en maximalisatiedrift. Dat Bovenberg hier de liefde aanwijst, met haar correlaat van “gedeelde vreugde”, is traceerbaar naar de brochure Geloof en economie en het perspectief op de economische crisis, van de Raad van Kerken (in het bulletin Bezinning, 44/2013) en de daarin op p. 10 geciteerde inaugurele rede van prof. Govert Buijs, Publieke liefde. Agapè als bron voor maatschappelijke vernieuwing in tijd van crisis, Vrije Universiteit, 3 februari 2012. Hierin laat Buijs zien hoe het motief van de liefde, in de Bijbelse zin van het woord, een vormende historisch-economische kracht is geweest in de Europese samenleving sinds de Middeleeuwen. 23 Zie B. Lietaer, S. Goerber, C. Arnsperger & S. Brunnhuber, Geld en Duurzaamheid, Utrecht 2012, hoofdstuk 4: “Instabiliteit verklaard: de fysica van ‘complex flow networks’ ”, p. 101-136. Daarin wordt getoond hoe de economie kan worden onderzocht op haar weerbaarheid, flexibiliteit en efficiency. 21
9
voorbeelden van de arbeidsdeling in de speldenfabriek en van de honden die vechten om een bot omdat zij niet de menselijke “geneigdheid tot ruil” bezitten. In deze middeleeuwse islamitische visie werd de markt niet gezien als gedomineerd door eigenbelang, maar door wederzijds belang en goede samenwerking. Het is een plaats waar de verschillen in menselijke bekwaamheden of fysieke mogelijkheden en behoeften elkaar complementeren. De markt is een uitbreiding van de fundamentele intermenselijke solidariteit die de voorwaarde vormt voor iedere samenleving.24 Het wederzijdse belang, de reciprociteit, is in alle economieën een fundamenteel structuurgegeven. De markt is niet noodzakelijkerwijs op uitbuiting gericht; zij kan evengoed in het teken staan van samenwerking en gebaseerd zijn op wederzijds belang en vertrouwen, op klantvriendelijkheid. Vgl. 1 Kor. 10 : 24: “Niemand zoeke het zijne, maar wat des anderen is”. Of ook Filippenzen 2 : 4: “…de een achte de ander belangrijker dan zichzelf; ieder lette niet op zijn eigen belang, maar op het belang van anderen”.25. Paus Franciscus (Evangelii Gaudium, 271) zegt daarvan: dit behoort zó overduidelijk tot de kern van het woord van God, dat als wij denken dat zo’n tekst interpretatie nodig heeft, aan dit appel alleen maar afbreuk kan worden gedaan.
7.
Echte economie
Er zijn er die zeggen: echte economie is de commerciële geldeconomie.26 Zoals marxistenleninisten ooit zeiden: echte economie is de centraal geleide economie. Beide zijn dit vormen van utopisch denken. Meer of minder “overheid” dan wel “markt” - dat is een debat tussen polaire uitgangspunten binnen hetzelfde paradigma, die meer gemeen hebben dan dat zij verschillen.27 Ook het adagium van de “kleine overheid” drijft de spot met iedere economische inhoudelijkheid. Prof Auke van der Woud, emeritus hoogleraar Architectuur- en Stedenbouwgeschiedenis, zegt: “Het is een bizar idee dat een steeds ingewikkeldere maatschappij toe kan met een kleinere overheid. Het gaat erom dat de overheid hooggekwalificeerde mensen heeft en het algemeen belang als hoogste norm hanteert. We zitten te springen om langetermijnvisies, ook al zegt onze premier dat hij daarvan niets wil weten”.28 In de economische theorie is economisch handelen het creëren van economisch nut. Maar als nut gaat betekenen nut voor het systeem, t.w. het staat/marktsysteem, dan draait het betoog in een cirkel rond. Dan dienen immers de middelen voor de middelen in plaats van dat er zelfstandige doelen mee zouden worden gerealiseerd. Dan is er voor de economische en technische inspanning ook geen authentiek streefdoel denkbaar; anders gezegd, die inspanning wordt in feite doel-loos. 24
David Graeber, Debt. The first 5,000 years, MelvilleHouse, New York 2011, p. 271-282. Zie mijn Economie van de eerbied. Kanttekeningen bij het bijbelse spreken over geld en goed, vermeerderde druk, Zoetermeer 2005, p. 104/105. 26 Over het marktdenken als utopie: Hans Achterhuis, De utopie van de vrije markt, Rotterdam 2010. 27 Over de onderlinge gelijkenis van links en rechts en de wijze waarop zij elkaar noodzakelijkerwijs veronderstellen, vgl. mijn essay Op weg naar een goede economie, uitwerking van VU-Connected-lezingen op 13 november 2012 (Leeuwarden) en 12 december 2012 (Breda), gepubliceerd op www.strohalm.nl/actueel/254, en: http://onsgeld.nu/politiek/een-sterkeanalyse-van-de-crisis, paragraaf 2: “Het verouderde politieke debat: links versus rechts”. 28 Auke van der Woud, “Het algemeen belang komt in de knel door uitholling van openbaar bestuur”, FD, 14 december 2013, p. 7 (interview door Michiel Goudswaard). 25
10
Dat de middelen regeren en de (beleden) doelstellingen aan zich ondergeschikt maken, is het centrale structuurgegeven van onze moderne samenleving dat Jacques Ellul reeds in 1950 analyseerde (zijn klassieke manuscript daarover vond niet eerder dan in 1954 een Franse uitgever en kreeg pas grote bekendheid in de Amerikaanse vertaling The technological society, New York 1964). Waar Marx het kapitaal aanwees als de fundamentele structuur van de maatschappij, is het nu de techniek. Maar de techniek groeit niet doordat zij ontwikkeld wordt vanwege (ethische) doelstellingen, maar doordat de middelen gebruikt en geëxploiteerd willen worden. Hoe vaak is Ellul niet misverstaan! In 2014 brengt de krant dagelijks nieuws dat wijst op de omkering van de doel-middel relatie. Ellul noemt dit technicisme. Een duidelijke actuele illustratie van wat Ellul heeft aangewezen als de nieuwe structuur van de technicistische samenleving is de volgende berichtgeving over het Europese plan voor smart borders, d.w.z. het aanleggen van een bestand van vingerafdrukken en persoonsgegevens van alle toeristen en immigranten. “De horizon van deze systemen is ongewis. Vroeg of laat komen ook onze gegevens erin. Wat het einddoel is blijft onuitgesproken” (Huub Dijsselbloem). “Er is niet eens een gezamenlijk beleid hoe om te gaan met migranten. Dat is het basisprobleem. Of is dit systeem misschien bedoeld om tot een beleid te leiden?” (Peter Hustinx, Europees Toezichthouder Gegevensbescherming; mijn cursivering). Maatregelen nemen is het doel op zich geworden, zegt Bret Mejburn, hoofd Visa en Grenzen van de Europese Raad. “Politici zijn bang dat ze inefficiënt worden gevonden. Burgers zijn bezorgd om migratie, daar willen ze iets aan doen, het maakt niet uit wat”. Vervolgens blijkt dat wel heel duur te zijn. “En daarom zeggen de lidstaten nu dat het [nieuwe systeem] dan wel ook beschikbaar moet komen voor de politie” (mijn cursivering). De krant vervolgt: “Zo loopt technologie voor het beleid uit en worden de doelen erop aangepast. Daarin speelt ook het economisch belang een grote rol. Er is een keiharde wedloop gaande in de mondiale securitymarkt, en Europa wil de eigen industrie helpen om daarin mee te doen. Morpho, de Franse defensie- en securitygigant, is blij als het bij 1800 Europese grensovergangen rijen detectiepoortjes mag installeren voor 35.000 euro per stuk”.29 In de VPRO-uitzending Tegenlicht van 9 februari 2014 op Nederland 2 werd getoond hoe een vijftal grote bedrijven op de Europese markt voor veiligheid, waarop miljarden omgaan, de adviescommissies beheersen die de EU over het te voeren moeten adviseren. Zij profiteren van de subsidies voor het technische onderzoek dat zij zelf aanbevelen en leveren vervolgens de technische producten die daaruit voortkomen. De winstgedreven technische zelfexpansie maakt het beleid, niet andersom.
Authentieke motieven voor ons economisch handelen kunnen wij niet ontlenen aan de logica van het verzelfstandigde economisch systeem. Dan worden we er dienstbaar aan in plaats van omgekeerd. De mens is er niet voor het systeem; materiële middelen, ordeningen en regelgeving zijn er voor de mens. Die moeten dus van tijd tot tijd in revisie komen. Want, zoals Hans Smits zei bij zijn afscheid als Rotterdamse havendirecteur, “regelgeving is in principe gericht op bescherming van het bestaande, niet op het mogelijk maken van het nieuwe”.30 Volgens de populaire notie, tevens slechte theorie, reguleert de markt zichzelf. Dat betekent dat het (markt)systeem als autonoom wordt gezien. De neoklassieke theorie laat de economische orde buiten beschouwing, als een datum waarvan zij uit gaat. De analyse wordt dus niet gericht op de inrichting van de onze economie. Nu is gelukkig “het systeem” niet zo massief, en niet zo eenduidig, beperkend of totalitair, dat wij niet zouden kunnen werken conform het systeem. Wij kunnen de regelgeving in acht nemen zonder die tot doel te verheffen of als onaantastbaar te beschouwen.Maar wil ons economisch handelen authentieke zin blijven hebben, dan moeten wij ook willen te werk gaan ondanks het systeem as it stands, en zelfs in strijd ermee.31 Echte innovatie laat zich niet gijzelen door de logica van het heersende systeem. De windmolen-exploitant Raedthuys Groep heeft dat begrepen. Die hanteert het prijsmechanisme op een tegendraadse manier. In plaats van de gebruikelijke kwantumkortingen is de stroom voor de klant goedkoper naar mate hij minder gebruikt. 29
Trouw, de Verdieping, 3 oktober 2013, p. 2/3. Trouw, 7 december 2013, p. 3. 31 Het is een zaak van “betrouwbaarheid in de mammon” (Luc. 16 : 11): trouw aan een “authentieke economie” hoewel wij leven te midden van het regime van de mammon: door tegen de draad in te gaan van het onrechtvaardigheidssysteem dat ons omringt. (Roelf Haan, “Trouw zijn in de onrechtvaardige mammon”, Protestantse Kerkbode voor de provincie Groningen, 7 en 14 september 2013). 30
11
Conclusie
We zouden over authentiek economisch handelen kunnen spreken op de wijze van de existentialisten, die wilden aangeven wat authenticiteit niet was. Ook de Tien Geboden zijn negatief geformuleerd: “gij zult niet”. Met één uitzondering; die staat in het midden. Het is de verbinding van de twee tafels van de wet, over God en mens. Die is positief geformuleerd. Hier moet dus expliciet iets ondernomen worden. Het is een intrinsiek economisch gebod. Het luidt: “eer uw vader en uw moeder”.
Als Exodus 21 : 17 veroordeelt “wie zijn vader of moeder vervloekt”, dan moet het woord “vervloekt” vertaald worden met: “(wie zijn vader of moeder) in de ellende laat”. 32 Eer uw vader en uw moeder wil dus zeggen: laat uw vader en moeder niet in ellende. Bedoeld is: als zij oud zijn geworden en niet meer in staat tot productie (of in het actuele opportunistische taalgebruik: tot participatie).33 Het gaat dus over de zogenaamde “onproductieven”. De vader en de moeder staan in pregnante zin voor de naaste. Zij zijn in het leven de eerste mensen die wij aantreffen. Als “naasten”, d.w.z. als mensen die zonder onze wil op onze weg gezet zijn. Zij zijn degenen die ons onze naam geven: zij zijn voor ons identiteitsbepalend.34 Dit economische gebod wordt in Mattheüs 15 door Jezus uitgelegd. Hij verwijt de theoretici van het heersende maatschappelijk-religieuze systeem, dat zij zich bedienen van een orthodoxe maar opportunistische dogmatiek: Wie --volgens hen-- tot zijn vader of zijn moeder zegt: het is offergave, al wat gij van mij had kunnen trekken, behoeft zijn vader of zijn moeder niet te eren. Jezus zegt dus: het is de plaats van de ouder geworden vader en de moeder in de economie dàt zij van u trekken. Hun levenssituatie brengt mee dat zij steuntrekkers zijn. En je bent een grote huichelaar als je, met een beroep op de schaarste van je middelen, voor het geld dat nodig is voor deze steun aan je naaste een hogere bestemming zegt te hebben, namelijk de religie, je offer in de tempel. Jullie verschuilen je achter de leus: “het mag sociaal wenselijk zijn, economisch is het onmogelijk”. De economie moet inclusief zijn. Als het werkelijk gaat om een alternatieve aanwending van schaarse middelen, en de alternatieve keuze is tussen het dienen van het heersende systeem of van de behoeftige naaste, dan geldt: laat uw naaste niet aan haar lot over.
32
De wortel qll betekent “van het zijne beroven”, vgl. Ex. 20: 12, Deut. 5 : 16, Lev. 20 : 9 (Nueva Biblia Española, voetnoot bij Matteüs 15 : 4). In plaats van “vervloeken” wordt vertaald “in de ellende laten”. 33 “Respect is geen zero-sum-game, je hoeft het niet bij de ene persoon weg te nemen om het aan de ander te kunnen geven. Het idee dat competitie de structuur van de samenleving bepaalt is te beperkt. Mensen worden geen docent, dokter of verpleger omdat ze met anderen de strijd willen aanbinden” (Richard Sennett, geïnterviewd in Onze Wereld, mei 2003, p. 12-15) naar aanleiding van de verschijning van zijn boek Respect in een tijd van sociale ongelijkheid, Amsterdam 2003). 34 Haan, Economie van de eerbied, hoofdstuk 8 en 9, p. 55-69.
12
De grote ongelijkheid is door tal van economen aangewezen als de onderliggende oorzaak van de wat thans de “crisis” heet.35 Nieuwe fundamentele transitieproblemen zijn nog nauwelijks bestudeerd: - het dualisme van financiële en reële economie (zie par. 1); - het conflict tussen de politieke besluitvorming met betrekking tot een langduriger arbeidsparticipatie in termen van betaalde arbeid en de “burgerplicht” van mantelzorg, allerlei bestuurlijk en ander onbetaald werk in de samenleving; de uitstoot van arbeid door de techniek;36 en in verband daarmee: - de concurrentie tussen economische zelfredzaamheid enerzijds en de belangen van het marktsysteem en de belastinginkomsten van de overheid (de groei van het BNP) anderzijds. Als in Spanje het publiek vraag en aanbod naar (vakantie)woningen direct wil koppelen, dan is dat verboden, omdat daardoor het commerciële hotelwezen in zijn belangen wordt geschaad. Alternatieve (groene) energie heeft in Duitsland en Nederland reeds geleid tot defensieve reacties van de grote energiemaatschappijen, die steeds meer van hun capaciteit onbenut zien liggen. De ontwikkeling van eigen economische initiatieven buiten het systeem om (zoals eigen opwekking van groene energie door individuen of kleine groepen) en de inzet van onbetaalde arbeid - de echte participatiemaatschappij vereisen een verkleining van het beslag van markt en overheid op de productie- en consumptietijd van de burgers en binnen het geldsysteem een betere spreiding van productie en consumptie.37
En hier geen misverstand. Dit is geen “soft” verhaal! Voor deze soms vermetele keuzes zijn visionaire ondernemers nodig die zicht hebben op de verwevenheid van materiële groei en maatschappelijke groei. Werk voor de authentieke econoom! Om opnieuw zijn professionele ethos te hervinden als onderzoeker van the wealth of nations, de welvaart van de samenleving. Wat ik in het voorgaande nog eens heb willen belichten is: de schaarste aan middelen is alleen economisch probleem in de sociale context.38 De rol van ondernemers en planners is strategisch. Die kan niet worden gereduceerd tot hun eigenbelang, want dan is er van het economisch probleem geen consistent begrip mogelijk. Lange tijd heeft het liberalisme getracht het economisch probleem te illustreren aan de hand van het voorbeeld van de eenzame Robinson Crusoë op zijn onbewoonde eiland; het was geconstrueerde fictie. Een zinvolle notie van economische ontwikkeling heeft geen betrekking op de ontwikkeling van individuele vermogensposities, maar van de economische relaties die wij in de samenleving creëren.39
35
Zie Roelf Haan, God en de Mammon in crisistijd. Vierde Quasimodolezing, 24 april 2010, Publikatieserie Stichting OudKatholiek Seminarie, afl. 47, Amersfoort/Sliedrecht, p. 20-25. In 2012 verscheen: Joseph E. Stiglitz, The price of inequality. How today’s divided society endangers our future, New York/Londen. 36 Een recente discussiebijdrage is die van Sandra Philippen, hoofdredacteur van ESB, “Ontwrichtende technologieën vragen om invoering van structureel deeltijdontslag”, Het Financieele Dagblad, 11 februari 2014, p. 11. 37 Een relevante analyse geeft Hans Stegeman, hoofd Internationaal Onderzoek van de Rabobank, in zijn artikel “Opmars automatisering dwingt ons te kiezen voor luilekkerland of participatiemaatschappij”, Het Financieele Dagblad van 14 februari 2014, p.10. 38 In Economie in principe en praktijk (1975) heb ik in mijn commentaar op Hennipman erop gewezen, dat economische schaarste economisch is veroorzaakt; zij staat onder invloed van economische verhoudingen en waarderingen. De ondernemer start in principe niet van een individuele schaarste-situatie. Hij kan krediet opnemen! (p. 68-80). 39 “The economy of the future is based on relationships rather than possession”, John Perry Barlow, geciteerd in Bernard Lietaer, The future of money. Creating new wealth, work and a wiser world, Londen 2001, p. 179.
13