Wanneer ex-partners elkaar niet kunnen loslaten… Het voorkomen van ongewenst intrusief gedrag bij Vlaamse exgehuwden: doen de omstandigheden van de scheiding en de aard van de vroegere relatie ertoe? Auteur: Olivia De Smet i.s.m. Prof. A. Buysse
Onderzoeksvraag Schets Het is geweten dat de helft van alle gevallen van stalking zich voordoen bij ex-partners (Douglas & Dutton, 2001; Spitzberg & Cupach, 2007) en dat ex-partners geneigd zijn gevaarlijker en langer te stalken (McEwan, Mullen, & Purcell, 2007). Dit maakt dat het interessant is om bij ex-partners na te gaan hoe moeilijk of makkelijk zij elkaar nu juist kunnen loslaten. Omdat ernstig stalkingsgedrag vaak begint met milder ongewenst gedrag (Cupach & Spitzberg, 2004), is het bovendien belangrijk dat men niet enkel gaat kijken naar heel ernstig gedrag maar ook naar minder ernstig intrusief gedrag. Wat is ‘ongewenst intrusief gedrag’ nu precies? Ongewenst intrusief gedrag houdt in dat men (1) op een obsessieve, (2) indringende en ongewenste manier (3) een romantische relatie wil nastreven (4) met iemand anders waarmee men geen liefdesrelatie heeft of met wie de liefdesrelatie verbroken is (5) aan de hand van handelingen die de privacy van die andere persoon schenden (Cupach & Spitzberg, 1998, 2004; Langhinrischen-Rohling, Palarea, Cohen, & Rohling, 2000). Ongewenst gedrag lijkt dus op wat men verstaat onder stalking, alleen gebeurt stalking niet altijd tussen mensen die een liefdesrelatie hadden of een intieme relatie wensen (denk maar aan een extreme fan die een beroemd iemand achternazit of aan buren die elkaar stalken uit wraak). Ook is het zo dat ongewenst intrusief gedrag breder allerlei ongewenste handelingen omvat die niet noodzakelijk angst of bedreiging uitlokken (vergelijk bijvoorbeeld iemand ongewild overladen met cadeaus met iemand systematisch achtervolgen of fysiek bedreigen). Om van stalking te kunnen spreken moet er een ernstige rustverstoring, angst of bedreiging aanwezig zijn, wat niet noodzakelijk zo is bij ongewenst intrusief gedrag. Stalking is dus, anders gezegd, de extreme vorm van ongewenst intrusief gedrag (Spitzberg & Cupach, 2007). Eerder onderzoek naar het voorkomen van ongewenst intrusief gedrag De meeste onderzoeken die ongewenst gedrag bij ex-geliefden bestudeerd hebben, zijn uitgevoerd bij hogeschool of universiteitsstudenten in het buitenland. Die bevindingen kunnen we niet veralgemenen naar ex-gehuwden in eigen land. Er zijn wel algemene politiestatistieken van stalking in België, maar geen specifieke cijfers over het voorkomen
ervan bij ex-partners of geen cijfers over het voorkomen van ruimer, ongewenst gedrag bij deze groep. Een eerste onderzoeksvraag betrof dan ook simpelweg de vraag naar het voorkomen van een hele lijst ongewenst intrusieve gedragingen bij een grote groep ex-gehuwden in Vlaanderen. Waarom stellen mensen dit gedrag tegenover hun ex-partner? Heel wat onderzoekers hebben getracht te achterhalen wat het profiel is van mensen die stalken. Omdat de media vooral het prototype van ‘de zieke stalker die beroemden lastigvalt’ onder de aandacht bracht, waren onderzoekers aanvankelijk vooral geïnteresseerd in de psychologische en criminele achtergrond van stalkers (Spitzberg & Cupach, 2003). In een studie in 1996 (Meloy, 1996) besloot men dan ook dat stalkers vrij intelligente, werkloze mannen zijn rond de 30 jaar met een crimineel verleden en allerlei psychiatrische stoornissen. Omdat geleidelijk aan duidelijk werd dat maar een kleine groep van alle stalkers gestoorde vreemden zijn (zie ook eerder) en dat bij slechts een klein deel van de mensen hun ongewenst gedrag heel ernstige vormen gaat aannemen (e.g., Davis, Ace, & Andra, 2000), kon men alleen maar besluiten dat niet alle plegers van ongewenst gedrag psychisch ziek of crimineel zijn. Vandaar is men in recenter onderzoek gaan zoeken naar andere factoren om te verklaren waarom ex-partners ongewenst gedrag stellen. Eén soort van die factoren betreffen de omstandigheden en de beleving van de breuk op zich. Meer concreet gaat het daarbij om (a) wie wou de breuk, (b) hoe verloopt de psychologische verwerking ervan, en (c) wie of wat aanziet men als oorzaak van de breuk (e.g., De Smet, Buysse, & Brondeel, in press; Dye & Davis, 2003; Wisternoff, 2008). Een ander soort van die factoren betreffen de aard van de vroegere partnerrelatie. Zo vond men dat meer ongewenst gedrag voorkwam tussen ex-partners ingeval (a) de vroegere partnerrelatie erg conflictueus was, meerbepaald; er sprake was van geweld, controle of jaloersheid, (b) men meer tevreden was met de vroegere partnerrelatie, (c) men er meer in geïnvesteerd had, (d) men moeilijker zijn behoeften kon vervullen buiten de relatie, en (c) men angstig gehecht was, wat betekent dat men erg afhankelijk was van de ex-partner en schrik had erdoor verlaten te worden (e.g., Dutton & Winstead, 2006; Dye & Davis, 2003; Langhinrichsen-Rohling et al., 2000; Wisternoff, 2008). Sommige van deze factoren zijn minder vaak onderzocht en veel van deze studies hebben beperkingen op statistisch vlak of zijn, opnieuw, bij buitenlandse studenten uitgevoerd. Onze tweede onderzoeksvraag ging dan ook bij Vlaamse ex-gehuwden na of de omstandigheden en beleving van de scheiding enerzijds en de beleving van de verbroken partnerrelatie anderzijds effectief invloed had op de mate waarin men de ex-partner moeilijk kon loslaten.
Beschrijving Project Het IPOS project beoogt scheidingstrajecten te optimaliseren met als doel de levenskwaliteit van gezinnen tijdens en na een scheiding te verhogen. Hiervoor worden gedurende vier jaar personen in scheiding, hun kinderen en scheidingsdeskundigen bevraagd en opgevolgd aan de hand van gestandaardiseerde vragenlijsten.
Steekproef Tussen 17 maart 2008 en 16 maart 2009 werd in de rechtbanken te Antwerpen, Mechelen, Gent en Kortrijk aan alle personen in scheiding via folders met antwoordkaarten gevraagd om deel te nemen aan het IPOS project. Van de 8896 kaarten kwamen er 3924 (44%) terug met bereidheid tot deelname, waarvan uiteindelijk 1850 (20,8%) volwassen de vragenlijst volledig invulden. Van deze 1850 volwassenen namen ook 182 kinderen deel aan het onderzoek. De IPOS vragenlijst bestond uit twee delen; een basisdeel dat iedereen invulde en een bijkomend, verdiepend deel over een bepaald topic, dat ad random aan de deelnemers werd toegewezen. De volwassenen in deze studie betroffen 447 personen die één van de drie bestaande subdelen invulden. Vijftien personen met onbruikbare gegevens op het basisdeel en 36 personen die een groot deel (1/4de) van de vragenlijst die peilde naar ongewenst gedrag niet invulden, werden verwijderd uit de dataset. De overblijvende 396 deelnemers bestonden voor 59.6% uit vrouwen en waren gemiddeld 43 jaar oud. De meeste deelnemers hadden de Belgische nationaliteit (98.5%), het opleidingsniveau situeerde zich bij 51.8% op niveau secundaire school en bij 39.9% op niveau hoger onderwijs. De partnerrelaties voor de breuk bedroegen gemiddeld 17 jaar, 77.8% had kinderen met hun ex-partner en gemiddeld genomen verbrak de relatie 2 jaar geleden.
Resultaten Onderzoeksvraag 1 Figuur 1. Het totaal aantal ongewenste gedragingen die de deelnemers stelden sinds de relatiebreuk. 250
200
150
Frequentie
100
50
0 0,00
20,00
40,00
60,00
Ongewenst intrusief gedrag
Een grote groep, 2/3den, van de ex-partners zegt geen ongewenst gedrag gesteld te hebben tegenover hun ex-partner na de relatiebreuk. Ongeveer 1/3de van de ex-gehuwden (36.9%) stelde minstens één ongewenst gedrag. Daarvan stelde 32.1% tussen de 1 en 10 gedragingen en een minderheid,
4.8%, meer dan 10. Gemiddeld over de ganse groep, stelden ex-partners zo’n 2 à 3 gedragingen. Tabel 1. Het voorkomen van verschillende soorten ongewenst gedrag sinds de breuk. Aantal op 396
%
ONGEWENSTE GESCHENKEN ACHTERLATEN
28
7.1
ONGEWENSTE LIEFDESBOODSCHAPPEN ACHTERLATEN
33
8.3
HET OVERDREVEN UITEN VAN LIEFDE
47
11.9
DE EX-PARTNER ACHTERVOLGEN
12
3.0
DE EX-PARTNER IN DE GATEN HOUDEN
55
13.9
ONGEVRAAGD BINNENDRINGEN IN DE INTERACTIES VAN DE EX-PARTNER
19
4.8
DE PERSOONLIJKE RUIMTE VAN DE EX-PARTNER BINNENDRINGEN
30
7.6
DE EX-PARTNER ONGEWENST IN ACTIVITEITEN BETREKKEN
6
1.5
BINNENDRINGEN IN DE PERSOONLIJKE BEZITTINGEN OF EIGENDOM VAN DE EX
15
3.8
ZICH OPDRINGEN BIJ VRIENDEN, FAMILIE OF COLLEGA’S VAN DE EX-PARTNER
19
4.8
DE EX-PARTNER EN/OF ZIJN/HAAR GEDRAG CONTROLEREN
49
12.4
DE EX-PARTNER BENADEREN OF VERRASSEN OP PUBLIEKE PLAATSEN
5
1.3
STIEKEM PERSOONLIJKE INFORMATIE VAN DE EX-PARTNER VERZAMELEN
37
9.3
INBREUK MAKEN OP DE EIGENDOM OF BEZITTINGEN VAN DE EX-PARTNER
9
2.3
ONGEWENSTE BEDREIGENDE BOODSCHAPPEN ACHTERLATEN
21
5.3
DE EX-PARTNER FYSIEK IN BEDWANG HOUDEN
15
3.8
ZICH BEZIGHOUDEN MET PESTERIJEN DIE GEREGLEMENTEERD ZIJN
6
1.5
WAARDEVOLLE BEZITTINGEN VAN DE EX-PARTNER STELEN OF BESCHADIGEN
5
1.3
ERMEE DREIGEN ZICHZELF PIJN TE DOEN
23
5.8
ANDEREN WAAR DE EX-PARTNER OM GEEFT BEDREIGEN
11
2.8
DE EX-PARTNER PERSOONLIJK VERBAAL BEDREIGEN
22
5.6
DE EX-PARTNER BEDREIGENDE VOORWERPEN STUREN OF ACHTERLATEN
1
0.3
OP EEN BEDREIGENDE MANIER OP PLAATSEN OPDAGEN
2
0.5
DE EX-PARTNER DWINGEN TOT SEKSUEEL CONTACT
2
0.5
DE EX-PARTNER FYSIEK BEDREIGEN
9
2.3
DE EX-PARTNER FYSIEK PIJN DOEN
11
2.8
DE EX-PARTNER ONTVOEREN OF FYSIEK GEVANGEN HOUDEN
0
0.0
HET LEVEN VAN DE EX-PARTNER FYSIEK IN GEVAAR BRENGEN
0
0.0
De vier meest voorkomende gedragingen in deze lijst waren de ex-partner in de gaten houden, de ex-partner controleren, het overdreven uiten van liefde tegenover de expartner en stiekem persoonlijke informatie van de ex-partner verzamelen. De meer agressieve en bedreigende ongewenste gedragingen werden in mindere mate gesteld. De vijf minst gerapporteerde gedragingen waren het op een bedreigende manier op plaatsen opdagen, de ex-partner dwingen tot seksueel contact na de breuk, de expartner bedreigende voorwerpen sturen of nalaten, de ex-partner ontvoeren of fysiek gevangen houden en het leven de ex-partner fysiek in gevaar brengen.
Tabel 2. De rol van enkele algemene beschrijvende kenmerken. VNL. GEEN GEDRAG
MATE VAN GEDRAG
GESLACHT
/
/
/
/
LEEFTIJD
/
/
0.62*
0.40-0.95
OPLEIDINGSNIVEAU
/
/
0.56*
0.35-0.91
NIEUWE PARTNER
/
/
/
/
KINDEREN MET EX-PARTNER
/
/
/
/
RELATIEDUUR
/
/
/
/
AANTAL JAAR UIT ELKAAR
/
/
/
/
SOCIALE WENSELIJKHEID
/
/
/
/
Noot. Opleidingsniveau = hoger onderwijs versus lagere opleidingsniveaus. *p < .05.
Mannen en vrouwen in onze steekproef stelden ongeveer even vaak ongewenst gedrag. Het al dan niet hebben van een nieuwe partner, kinderen met de ex-partner, een lange of korte relatie met de ex-partner voor de breuk, en lang of kort uit mekaar zijn, had geen invloed op het aantal gestelde gedragingen. Leeftijd en opleidingsniveau deden er wel toe: jongere personen en mensen met een opleidingsniveau lager dan hoger onderwijs (t.o.v. mensen die wel hoger onderwijs genoten) stelden in hogere mate ongewenst gedrag na de scheiding. Onderzoeksvraag 2 Tabel 3. De rol van de omstandigheden en de beleving van de scheiding. VNL. GEEN GEDRAG
MATE VAN GEDRAG
WIE WOU DE BREUK Ex versus ik Beide versus ik
0.42**
0.22-0.77
/
/
/
/
0.45*
0.24-0.83
†
Beide versus ex
/
/
0.59
0.34-1.04
NEGATIEF AFFECT
0.55***
0.41-0.74
1.27*
1.05-1.54
†
OORZAAK IK
/
/
0.81
0.65-1.01
OORZAAK EX
/
/
/
/
OORZAAK RELATIE OORZAAK EXTERN
/ /
/ /
†
0.66-1.02
†
0.98-1.42
0.82
1.18
Noot. We hielden in dit model wel rekening met het effect van leeftijd en opleidingsniveau op de mate van gedrag omdat ze daarop van invloed bleken. *p < .05. **p < .01. ***p < .001. †p < .10.
Wie de scheiding wou, beïnvloedde in sterke mate of en hoeveel ongewenst gedrag men stelde. Wanneer de ex-partner de breuk wou, was de kans groter dat men de expartner achternazat. Als men beide de scheiding wou, stelde men minder gedrag dan wanneer de pleger zelf of diens ex-partner de relatiebreuk wou. Personen die de breuk moeilijker konden verwerken, of m.a.w. veel angst, kwaadheid, frustratie, verdriet, jaloersheid, schaamte, schuld, gekwetstheid, depressie of ongeluk ervoeren, stelden met meer waarschijnlijkheid en in hogere mate ongewenst intrusief gedrag. Waar men de oorzaak van de breuk aan toeschreef, deed er niet sterk toe. Er was enkel een trend zichtbaar dat mensen die de oorzaak meer aan zichzelf of de relatie toeschreven, minder gedrag stelden en dat mensen die de scheiding meer aan externe factoren toeschreven (bvb., derden, werk- of leefomstandigheden) meer gedrag stelden.
Tabel 4. De rol van de beleving van de vroegere partnerrelatie. VNL. GEEN GEDRAG
MATE VAN GEDRAG
INVESTERINGEN
/
/
/
/
ALTERNATIEVEN
/
/
/
/
TEVREDENHEID
0.72*
0.53-0.98
/
/
CONFLICT
/
/
1.35*
1.03-1.75
ANGSTIGE HECHTING
/
/
/
/
Noot. We hielden bij het onderzoeken van de beleving van de ex-partnerrelatie wel rekening met de eerder gevonden effecten van leeftijd en opleidingsniveau (op de mate van gedrag) en wie de breuk wou en negatief affect (op de mate van gedrag en op vooral geen gedrag). *p < .05.
De huidige beleving van de vroegere partnerrelatie, verklaarde ook voor een deel het optreden van ongewenst gedrag bij een scheiding. Zo bleek dat hoe meer conflict men in de voorbije partnerrelatie rapporteerde, hoe meer ongewenst gedrag men stelde. We zagen ook dat mensen die aangaven dat ze meer tevreden waren met de relatie voor de breuk, met meer waarschijnlijkheid ongewenst toenadering zochten tot de ex-partner. De andere factoren, alsook tevredenheid, bleken vooral onder bepaalde omstandigheden van de breuk bij te dragen aan het moeilijker kunnen loslaten van de ex-partner. Dit staat in de onderstaande figuren afgebeeld. Figuur 2. Interactie alternatieven x wie wou de breuk. 4
3
2
VOORSPELDE ONGEWENSTE GEDRAGINGEN 1
IK EX-PARTNER
BEIDE 0
LAAG
MEDIUM
HOOG
KWALITEIT VAN ALTERNATIEVEN
Enkel in scheidingssituaties waar de ex-partner de scheiding meest wou, gingen mensen die minder alternatieven hadden om hun behoeften buiten de relatie te vervullen, meer ongewenst gedrag stellen. Het zelf willen van de scheiding had een beschermde rol wat betreft de negatieve invloed van het hebben van minder alternatieven; het hebben van minder alternatieven ging met name niet samen met meer ongewenst gedrag ingeval men zelf de breuk wou.
Figuur 3. Interactie kwaliteit van alternatieven x negatief affect. 9 8 7 6 VOORSPELDE ONGEWENSTE GEDRAGINGEN
ZEER LAAG NEGATIEF AFFECT MEDIUM NEGATIEF AFFECT ZEER HOOG NEGATIEF AFFECT
5 4 3 2 1 0
ZEER LAAG
MEDIUM
ZEER HOOG
KWALITEIT VAN ALTERNATIEVEN
Volgens deze figuur vertoonden mensen die minder alternatieven hadden om hun behoeften buiten de relatie te vervullen, opnieuw meer ongewenst gedrag, maar alleen indien zij meer moeite hadden om de scheiding emotioneel te verwerken. Verwerkten zij de breuk makkelijker, dan ging het hebben van minder alternatieven niet samen met meer, maar wel met minder ongewenst gedrag. Figuur 4. Interactie investeringen x wie wou de breuk. 4
3
VOORSPELDE ONGEWENSTE GEDRAGINGEN
2
1 IK
EX-PARTNER BEIDE 0 LAAG
MEDIUM
HOOG
MATE VAN INVESTERINGEN
De mate waarin men in de relatie had geïnvesteerd bleek, zoals we hadden verwacht, samen te gaan met meer moeite om de ex-partner los te laten. Echter, de figuur toont aan dat dit enkel het geval was indien de ex-partner (of beide partners) de scheiding wou. Wou men de scheiding zelf, dan stelde men minder gedrag, ook al investeerde men veel in de relatie voor de breuk.
Figuur 5. Interactie mate van tevredenheid x wie wou de breuk. 4
3
VOORSPELDE ONGEWENSTE GEDRAGINGEN
2
1 IK EX-PARTNER BEIDE 0 LAAG
MEDIUM
HOOG
MATE VAN TEVREDENHEID
Gelijkaardig bleek dat indien men meer tevreden was met de relatie men de expartner meer ongewenst benaderde, maar dit was enkel het geval als de ex-partner (of, in mindere mate, beide partners) de breuk wou. Figuur 6. Interactie mate van angstige hechting x wie wou de breuk. 4
3
VOORSPELDE ONGEWENSTE GEDRAGINGEN
2
1 IK EX-PARTNER BEIDE 0 LAAG
MEDIUM
HOOG
MATE VAN ANGSTIGE HECHTING
Tot slot, mensen die meer angstig gehecht waren in de relatie voor de scheiding (dus erg afhankelijk waren van de partner en schrik hadden erdoor verlaten te worden) pleegden in duidelijk hogere mate ongewenste gedragingen. Dit was echter vooral zo indien men ‘gedumpt’ was door de ex-partner, en indien men beide de scheiding wou. Wou men uitsluitend zelf de breuk, dan stelde men minder gedrag ook al was men in hoge mate angstig gehecht aan de ex-partner.
Besluit Ook al zijn de cijfers in deze studie gebaseerd op het bevragen van eigen negatief gedrag, en dus onderhevig aan onderrapportage, blijkt het tijdelijk voorkomen van minder ernstige ongewenste gedragingen (zoals de ex-partner tijdelijk in de gaten blijven houden, controleren, of zijn nog aanwezige liefdegevoelens uiten) in zekere zin ‘normaal’ te zijn. In een beperkter aantal gevallen zal het gedrag erg frequent worden gesteld of een agressief karakter krijgen. Hoewel ook minder ernstige gedragingen als indringend, vervelend, of schokkend kunnen overkomen (Cupach & Spitzberg, 2000) zijn vooral de negatieve psychosociale, economische en fysieke gevolgen van ernstiger stalkingsgedrag voor slachtoffers aangetoond (e.g., Amar, 2006; Baum, Catalano, Rand, & Rose, 2009). Samengevat, stellen vooral jongere ex-partners die geen hogeschool of universiteitsdiploma hebben, die zeggen dat ze de scheiding zelf niet wouden, en die de scheiding emotioneel moeilijker kunnen verwerken meer ongewenst intrusief gedrag. Die ex-partners die daarbovenop nog eens in hoge met angstig gehecht waren en aangeven dat ze erg tevreden waren met de relatie, er veel in investeerden en minder alternatieven hadden om hun behoeften buiten de relatie te vervullen zoeken in hogere mate ongewenst toenadering tot hun ex-partner. Ook erg conflictueuze partnerrelaties blijken risicovol voor het ontstaan van een patroon van ongewenste gedragingen bij een scheiding, ongeacht wie de scheiding wou en hoe vlot of moeizaam men de breuk verwerkt.
Mogelijke implicaties De resultaten impliceren dat er onder scheidingsdeskundigen een zekere waakzaamheid mag zijn voor ongewenst intrusieve gedragingen bij ex-partners. Indien deze vermoedelijk aanwezig zijn, kan er, indien mogelijk, gepeild worden naar de ernst van het gedrag en naar het inzicht van pleger in zijn/haar gedrag. Omdat plegers geneigd zijn hun gedrag, de achterliggende bedoelingen en reacties van de andere partij positief te herinterpreteren (e.g., Cupach & Spitzberg, 2004), kan een navraag bij de andere ex-partner of andere betrokkenen aangewezen zijn. Omdat het gedrag bij slechts een minderheid gaat escaleren, betekent dit dat de meeste mensen er toch in slagen zichzelf op een ander spoor te krijgen. Hoe snel of hoe goed men erin slaagt de ex-partner alsnog los te laten, hangt volgens onze resultaten af van hoe men de scheiding en verbroken relatie beleeft. Dit betekent dan ook dat scheidingsdeskundigen, wanneer ze met gescheiden personen omgaan, gevoelig mogen zijn voor de omstandigheden van de scheiding en voor de bril waarmee mensen naar hun verloren relatie terugkijken. De precieze implicaties van de resultaten zullen in grote mate afhangen van de specifieke taken en bevoegdheden van de scheidingsdeskundige. Zo kunnen de resultaten bijvoorbeeld voor psycholoog/therapeuten impliceren dat zij, wanneer zij mensen die de ex-partner moeilijk kunnen loslaten in behandeling hebben, interventies kunnen opzetten die doelen op het bevorderen van de verwerking van de breuk, van cognitieve controle over het einde van de relatie, van conflicthantering, het bewerken van de huidige percepties over hoe goed en belangrijk de voorbije relatie was,…