Wrakingszaken als leermiddel
nederlandse jurisprudentie feitenrechtspraak
Wrakingszaken als leermiddel: wat de rechterlijke praktijk kan doen om wrakingsverzoeken te voorkomen Wibo van Rossum, Annerieke van den Boogaard, Emiel de Bruijne, Melis Daskapan, Sytske Diepeveen en Kirsten Maes10 In 2012 heeft Wibo van Rossum samen met Jet Tigchelaar en Pieter Ippel empirisch onderzoek naar wrakingszaken gedaan en naar het oordeel van de bevolking over mogelijke aanpassingen in de wrakingsprocedure. Dat onderzoek is verschenen onder de titel ‘Wraking bottom-up’.11 Zij hebben daarvoor onder andere alle in 2011 gepubliceerde wrakingszaken geanalyseerd, observaties van wrakingszittingen gedaan en advocaten en partijen in wrakingszaken geïnterviewd. Een van de inzichten uit dat deel van het onderzoek was het aantal wrakingszaken sinds 2007 sterk stijgt, namelijk van 258 in 2007 tot meer dan 600 in 2011 (en in 2012 zette de stijging door). Op elk rechtsgebied (bestuurs-, civielen strafrecht) is de stijging net zo sterk. Ook de diverse redenen die partijen en advocaten/gemachtigden aanvoeren stijgen gelijkmatig, net als de verhouding tussen verzoeken ingediend met en zonder advocaat of andere gemachtigde. Met andere woorden: wrakingsverzoeken stijgen op alle fronten even hard. Het aantal toegewezen verzoeken stijgt echter niet mee. Wraking kent slechts één grond: “Feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden” (o.a. Rv art. 36), maar daarbinnen zijn redenen te onderscheiden. In ‘Wraking bottom-up’ hebben wij negen categorieën onderscheiden, waaronder ‘nevenfuncties’, ‘persoonlijke relatie’ en ‘eerdere beslissing van rechter’. Voor deze bijdrage aan NJF hebben wij drie categorieën aangevoerde redenen om te wraken met daaronder liggende wrakingszaken nog eens bekeken. Wij hebben gekozen voor de categorieën ‘bejegening’, ‘hoor en wederhoor’ en ‘professionaliteit’, vanwege de relatief hoge aantallen in de eerste twee en de hoge uitschieter op civiel gebied in de derde. ‘Gebrekkige bejegening’ werd op civiel gebied namelijk 41 maal aangevoerd in de in 2011 gepubliceerde zaken, tegen 21 maal bij bestuursrecht en 38 maal bij strafrecht. ‘Ongelijkheid in hoor en wederhoor’ werd op civiel gebied 30 maal aangevoerd, terwijl dat er bij bestuursrecht dertien waren en bij strafrecht zeventien. Het relatief hoge aantal bij civiel is wellicht niet vreemd als we bedenken dat 10 Wibo van Rossum is universitair docent rechtssociologie aan faculteit Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Utrecht. Annerieke van den Boogaard, Emiel de Bruijne, Melis Daskapan, Sytske Diepeveen en Kirsten Maes zijn rechtenstudenten aan de UU. Wij danken Jet Tigchelaar en Rick Verschoof voor commentaar op een eerdere versie van dit artikel. 11 Wibo van Rossum, Jet Tigchelaar en Pieter Ippel (2012) Wraking bottom up. Een empirisch onderzoek. Den Haag: SDU/Raad voor de rechtspraak, Research Memoranda nr. 6.
1766
de waarde van gelijke behandeling van partijen in het civiele recht dominanter is. Ten slotte hebben wij voor de wrakingsreden ‘onvoldoende professionaliteit’ gekozen, omdat het civiele rechtsgebied daar echt een uitzondering lijkt: het argument is 21 maal aangevoerd, tegen zeven maal bij bestuursrecht en drie maal bij strafrecht.12 Onderzoeksvraag en methode Wij hebben ons niet beperkt tot enkel de toegewezen wrakingszaken. Onze onderzoeksvraag was namelijk wat de eerstelijnsrechters eventueel in hun gedrag zouden kunnen bijstellen als zij weten wat burgers en advocaten vooral aangrijpen voor een wrakingsverzoek. Dan zijn ook de afgewezen wrakingsverzoeken en zelfs de niet-ontvankelijke van belang. Niet alleen een toegewezen verzoek, maar ook een ingediend verzoek zorgt immers voor veel organisatorische ‘last en zorg’. Wij realiseren ons uiteraard dat niet alle wrakingsverzoeken kunnen worden voorkomen. Partijen willen soms gewoon de rechtspraak dwarszitten, advocaten wraken soms strategisch en rechters moeten soms wel een zitting wat scherper toonzetten. In dit licht zijn bijvoorbeeld de wrakingsredenen die te maken hebben met procedurele beslissingen illustratief. Vanwege de planning van een zitting wordt bijvoorbeeld regelmatig gewraakt, maar die verzoeken worden nagenoeg altijd afgewezen (enige voorbeelden hiervan zijn opgenomen in deze special). Hoewel wrakingsverzoeken dus niet altijd afgewend kunnen worden, is er, zo menen wij op grond van onze analyse, toch nog wel ruimte om na te denken over wat rechters zelf zouden kunnen doen om een wrakingsverzoek vóór te zijn. Elk wrakingsverzoek dat voorkomen kan worden, is er één. De drie categorieën aangevoerde redenen om te wraken, passen in het theoretisch kader van procedurele rechtvaardigheid. Dat kader is interessant, omdat de traditionele opvatting dat de civiele rechter zich lijdelijk dient op te stellen, al een tijd op de terugtocht is.13 De rechter is actiever bij de waarheidsvinding, stelt vragen en verifieert wat partijen en advocaten ter zitting aandragen. Met het toegenomen belang van de gebruikelijk te gelasten comparitie na antwoord is dat alleen maar sterker geworden. Een actieve civiele rechter moet echter ook voorzichtig opereren om partijen te laten ervaren dat de procedure ondanks en dankzij zijn actieve houding rechtvaardig is. Kort gezegd zijn de vier belangrijkste onderdelen voor het ervaren van 12 Voor een volledig overzicht van de aangevoerde redenen in de zaken die in 2011 zijn gepubliceerd, zie Wraking bottom up (zie noot 2), p. 33. 13 Zie onder meer R.W.J. Crommelin, Het aanvullen van de rechtsgronden,. Alphen aan den Rijn: Kluwer 2007, met name hoofdstuk 3 ‘Partijautonomie en lijdelijkheid’ en W.D.H. Asser, ‘De taakopvatting van de civiele rechter’. In A.F.M. Brenninkmeijer e.a. (red.), De taakopvatting van de rechter, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2003, p. 27-37.
Afl. 52 - 2013
PPMG_T1b__Pag. 0002
NJF
Wrakingszaken als leermiddel
nederlandse jurisprudentie feitenrechtspraak rechtvaardigheid door betrokkenen in een procedure 1. dat ze hun verhaal hebben kunnen doen, 2. dat de beslisser neutraal is, 3. dat hen respect is getoond en 4. dat de persoon van de beslisser eerlijk en oprecht is.14 Wij komen daar in de conclusies op terug. Wij hebben voor NJF, dat de focus heeft op civiel recht, 30 wrakingsbeslissingen op het gebied van het civiele recht uit 2011 opnieuw gelezen. Voor elk van de drie hierboven genoemde gronden hebben wij tien zaken uit ons afgesloten onderzoek geselecteerd en met het oog op onze onderzoeksvraag geanalyseerd. Daarnaast hebben wij alle op rechtspraak.nl gepubliceerde civiele wrakingszaken uit 2012 tot en met september 2013 bekeken om te bezien of die iets heel anders zeggen. Niet alle zaken die wij in ons onderzoek betrokken hebben en die wij noemen, zijn in deze special opgenomen. Anderzijds zijn in deze special ook uitspraken opgenomen waarin redenen zijn aangevoerd die wij niet in onze analyses hebben betrokken. Opmerking vooraf over summiere wrakingsuitspraken Het valt niet mee om lessen te trekken uit gepubliceerde jurisprudentie. In veel gevallen wordt het concrete gedrag, op basis waarvan het wrakingsverzoek werd ingediend, slechts zeer summier in de uitspraak omschreven. Als we daar meer over willen weten, moeten we het onderliggende dossier bestuderen. In ECLI:NL:GHDHA:2013:2666 schrijft de wrakingskamer slechts: “Het hof constateert dat de grondslag voor het wrakingsverzoek is gelegen in de houding en de uitlatingen van de raadsheer-commissaris tijdens de zitting op 10 april 2013, zulks tegen de achtergrond van hetgeen daaraan voorafging.” Doordat die ‘houding en uitlatingen’ niet zijn omschreven, is uit de schriftelijke uitspraak geen lering te trekken.15 Vanuit een juridisch oogpunt is het begrijpelijk dat die omschrijvingen niet zijn opgenomen, omdat de conclusie was dat het verzoek niet ontvankelijk was. Als we de uitspraak zouden willen gebruiken om na te gaan of het verzoek al dan niet voorkomen had kunnen worden, dan hebben we er weinig aan. Wij zouden dan ook willen aanbevelen om de uitspraken in wrakingszaken altijd vooral ook feitelijk, dus met een beschrijving van wat op de zitting is gezegd en voorgevallen in te vullen. Als neveneffect daarvan zouden geïnteresseerde lezers van dergelijke zaken tot de conclusie kunnen komen dat er ook naar de maatstaven van leken onterechte wrakingen plaatsvinden. Wij vonden overigens ook veel uitspraken die wel uitgebreid beschrijven waar het wrakingsverzoek op is gebaseerd. In deze special zijn onder andere BY3922
14 Tom R. Tyler ‘Procedural Justice and the Courts’. Court Review 2007, Vol. 44, Issue ½. 15 Het hof heeft het wellicht niet omschreven omdat het verzoek niet-ontvankelijk was.
NJF
PPMG_T1b__Pag. 0003
(NJF 2013/511), GHAMS:2013:2757 (NJF 2013/530) en BX 1300 (NJF 2013/536) opgenomen. Wrakingsreden ‘gebrekkige bejegening’ Onder ‘gebrekkige bejegening’ verstaan wij het maken van niet relevante opmerkingen, een onheuse houding en manier van ondervragen, gebreken bij het vellen van een voorlopig oordeel, een onterecht gevoelde terechtwijzing van een partij en het niet tonen van respect.16 Uit de bestudeerde civiele zaken blijkt dat de volgende vormen van bejegening door rechters tot wrakingsverzoeken kunnen leiden. Ten eerste blijkt de woordkeuze en wijze van formuleren door de rechter een grote rol te spelen. Zo kunnen partijen zich bijvoorbeeld niet vinden in het oordeel dat zij het recht in juridische zin ‘misbruikt’ hebben, omdat het woord ‘misbruik’ voor hen een sterk negatieve connotatie heeft. Anderzijds vallen ook niet-juridische woorden als ‘bizar’ niet altijd in goede aarde bij partijen. Ten tweede blijken partijen gevoelig voor de houding van de rechter ten opzichte van de andere partij. Een blijk van medeleven of begrip wordt vaak geïnterpreteerd als vooringenomenheid of partijdigheid. Zelfs in zaken waar het aannemelijk is dat een bepaalde omstandigheid voor een van beide partijen ‘verschrikkelijk’ is geweest – zonder de schuld daarvan bij de andere partij te leggen – kan de rechter die omstandigheid kennelijk beter niet benoemen. Ook een kantonrechter die laat blijken het reïntegratietraject van een werknemer tamelijk strikt te vinden en uitspraken doet in de trant ‘dat het vroeger soepeler en beter was’, kan rekenen op het verwijt van partijdigheid (ECLI:NL:RBARN:2012: BX8071). Ten derde blijken omgangsvormen in de rechtszaal onder een vergrootglas te worden gelegd. Zo wensen partijen doorgaans niet afgekapt te worden als de reden daarvoor niet duidelijk wordt gemaakt en ervaren ze denigrerende en betuttelende opmerkingen van de rechter als een blijk van partijdigheid. Ook het niet nakomen van gewekte verwachtingen kan een wrakingsverzoek tot gevolg hebben, bijvoorbeeld als een partij 45 minuten mag spreken, terwijl was aangekondigd dat er twintig minuten voor was uitgetrokken (zie hierna meer over die zaak). De rechter die een wat scherpe opmerking maakt of een vraag stelt waarvoor de reden bij partijen niet (aanstonds) duidelijk is (gemaakt), maakt zich ook kwetsbaar voor het verwijt van partijdigheid. We moeten daarbij bedenken dat het
16 Het gaat hier uiteraard om de subjectieve beleving van de partij of de gemachtigde die het wrakingsverzoek heeft ingediend. Wij hebben van 2011 de volgende zaken voor gebrekkige bejegening nader bekeken: LJN BU8483, BP6168, BT6750, BU9803, BQ9142, BQ6222, BT2644, BQ2555, BR4408, BV0334 en BV0365.
Afl. 52 - 2013
1767
Wrakingszaken als leermiddel
nederlandse jurisprudentie feitenrechtspraak
vaak om een optelling van op zichzelf kleine en onbeduidende dingen gaat. Een voorbeeld: Een partij in een familierechtszaak sprak over ‘de rechtbank’ – zoals de meeste leken zullen doen, vermoeden wij – terwijl de zaak inmiddels in hoger beroep bij het gerechtshof liep. De voorzitter van het hof corrigeerde hem twee maal, wat bij de betreffende partij kennelijk irritatie opriep, want hij vermeldde het bij zijn verzameling redenen om de betreffende rechter te wraken (ECLI:NL:GHSGR:2012:BY7838). Deze uitspraak is in de special opgenomen: NJF 2013/512. Op het gebied van gebrekkige bejegening valt uiteraard niet alles door de rechter te repareren. Partijen hoeven immers niet altijd met fluwelen handschoenen te worden benaderd en bovendien zijn er partijen die lijken te zoeken naar redenen om te wraken. Desondanks is volgens ons nog wel winst te behalen. De rechter kan bijvoorbeeld misverstanden voorkomen door juridische termen, die in het dagelijks leven een zwaardere of andere lading hebben, toe te lichten en in context te plaatsen, of geheel te vermijden. De rechter zal soms in zijn gedrag moeten laten zien dat hij zich ervan bewust is, dat ook een doorsnee geschil voor partijen van groot belang kan zijn. Anderzijds is het wellicht niet noodzakelijk om te proberen een burger het verschil duidelijk te maken tussen een rechtbank en een gerechtshof. Partijen staan soms op scherp en zullen dan elke opmerking op een goudschaaltje wegen. Dat betekent ook dat rechters waardeoordelen beter achterwege kunnen laten, omdat partijen daar al snel iets in kunnen lezen wat een rechter niet heeft bedoeld. Vragen moeten idealiter zodanig worden gesteld dat de reden daarvoor duidelijk is en zonder dat een partij daar al te snel al een oordeel in besloten kan zien liggen. Rechters kunnen zich beter zo neutraal mogelijk uitdrukken en uitleg geven over specifieke door hen gebruikte termen, uiteraard vooral als een burger niet door een gemachtigde of advocaat wordt bijgestaan. Wij veronderstellen dat als partijen de achterliggende redenen en regelgeving kennen doordat de rechter daar ter zitting zo expliciet mogelijk over is (en daarbij oog heeft voor de kennis en het inzicht van partijen in de gang van zaken), dit mogelijke verwijten van partijdigheid kan voorkomen. Wrakingsreden ‘ongelijkheid in hoor en wederhoor’ Onder ‘ongelijkheid in hoor en wederhoor’ verstaan wij, dat een partij meent dat de rechter hem of haar niet voldoende gelegenheid heeft geboden om standpunten naar voren te brengen in vergelijking met de wederpartij, dat niet beide partijen in het bezit waren van alle stukken, dat een partij zich niet heeft kunnen voorbereiden wegens een te laat ingediend stuk door de wederpartij en het buiten aanwezigheid van een partij horen van of overleg voeren met een wederpartij. In de tien zaken uit 2011 die wij opnieuw hebben bekeken, vonden wij onder andere als aangevoerde reden dat de verzoeker niet 1768
was gehoord, terwijl de wederpartij juist veel aandacht van de rechter kreeg.17 In sommige gevallen is duidelijk dat de verzoeker niet door een advocaat wordt bijgestaan en (daarom) niet goed op de hoogte is van procedureregels. Een voorbeeld betreft de klacht van een verzoeker dat hij het proces-verbaal van de vorige kort gedingzitting, relevant om ongelijke behandeling van partijen op de zitting te kunnen aantonen, niet toegezonden had gekregen. Bij kort gedingzaken wordt echter geen proces-verbaal opgesteld als daar niet op dat moment expliciet om wordt gevraagd. In een andere zaak leidde de vraag van een rechter ‘of er nog wel een basis bestond voor verdere samenwerking’ nadat de wederpartij 45 minuten aan het woord was geweest terwijl van te voren was aangekondigd dat er twintig minuten voor was uitgetrokken, tot een wrakingsverzoek. De verzoeker die nog niet aan het woord was geweest, maakte uit de vraag op dat hij niet meer gehoord zou worden (en dat de rechter dus zijn oordeel al had gevormd). Ook in andere zaken blijken onbekendheid met procedureregels en te weinig expliciete communicatie vanuit de rechter, een bron van redenen om te wraken. Een verzoeker geeft bijvoorbeeld aan, dat hij niet heeft kunnen reageren op een processtuk en een ander zegt niet te zijn gehoord naar aanleiding van het verzoek van de wederpartij om een processtuk toe te laten. Kennelijk was niet duidelijk dat in de loop van het proces wel een reactie had kunnen volgen. Net als in het geval van ‘gebrekkige bejegening’ lijkt een expliciete uitleg van diverse procedurele vereisten door de rechter sommige wrakingsverzoeken te kunnen voorkomen. De kennis van partijen met betrekking tot de procedure is in de meeste gevallen niet groot en dat is problematisch als zij niet worden bijgestaan door een advocaat.18 Een recente zaak laat goed zien dat expliciete uitleg over de procedure en hoe die in de voorliggende zaak uitwerkt vaak niet makkelijk is. De partij werd niet door een advocaat bijgestaan. Tijdens de zitting ging het onder andere over de vraag of er sprake was van een reconventionele vordering, zo ja, tegen wie, de relevantie daarvoor van een zaak uit 2010 en samenhangend daarmee ook nog een akte van eisvermeerdering. De betreffende kantonrechter deelde kennelijk mede dat de stukken niet méér “behelsden dan de gebruikelijke (nadere) specificaties en aanmaningen” en dat “de stukken uit de procedure uit 2010 al bij X bekend waren”. Een heldere uitleg had mogelijk het subjectieve gevoel van ongelijke behandeling bij de partij en dus een wrakingsverzoek kunnen voor17 Wij hebben uit 2011 de volgende zaken opnieuw bekeken: LJN BQ2218, BQ9056, BR1332, BQ7194, BQ1646, BR1543, BV1114, BT8773, BU9862 en BR0674. 18 Wij hebben niet onderzocht of vooral kantonrechters worden gewraakt door partijen die zonder advocaat of gemachtigde procederen, maar wij vermoeden dat dit relatief vaak het geval zal zijn. Het zou dan ook interessant zijn om na te gaan of de verhoging in 2011 van de competentiegrens naar € 25.000 invloed heeft gehad op het aantal wrakingsverzoeken.
Afl. 52 - 2013
PPMG_T1b__Pag. 0004
NJF
Wrakingszaken als leermiddel
nederlandse jurisprudentie feitenrechtspraak komen (ECLI:NL:RBDHA:2013:8593). Dat de rechter zijn vragen van een toelichting voorziet kan ook helpen, net als de andere partij ervan te verzekeren dat die ‘zo meteen aan de beurt komt’ in het geval de aandacht op een bepaald moment vooral naar één partij uitgaat. Ook indien hij een bepaalde stap neemt die volgens de voorschriften zo genomen moet worden, kan hij dit expliciet aan partijen uitleggen. Daarmee kan voorkomen worden dat een wrakingscollege in een afgewezen wraking opneemt: “Hoewel het wellicht beter was geweest als reeds in een eerder stadium door mr. [X] was aangekondigd dat ook verzoeker en zijn gemachtigde voldoende in de gelegenheid zouden worden gesteld om hun standpunt naar voren te brengen (...)” (BQ9056). Wrakingsreden ‘onvoldoende professionaliteit’ Onder ‘onvoldoende professionaliteit’ verstaan wij voornamelijk een vermeend gebrek aan deskundigheid. Daaronder begrijpen wij, dat de verzoeker meent dat de rechter het dossier niet voldoende kent, gebrekkige wetskennis heeft, geen goede communicatieve vaardigheden ten toon spreidt, niet aan waarheidsvinding doet of een onjuiste afweging maakt bij de interpretatie van processtukken.19 Voor zover wij kunnen inschatten, gaat het in een betrekkelijk groot deel van de gevallen om verzoekers die als querulant kunnen worden beschouwd. Wat de rechter ook doet, het is voor sommige partijen altijd verkeerd en er is dan altijd wel een reden te vinden om te wraken. Ook advocaten lijken soms zo’n instelling te hebben en dat levert situaties op waarin een rechter niets kan doen om een wrakingsverzoek te voorkomen. Het verwijt van onprofessionaliteit aan het adres van de rechter, is in feite een aanwijzing van de onprofessionaliteit van de advocaat. Een advocaat stelde bijvoorbeeld dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt door niet in te grijpen toen er “sprake was van een dreigende houding van de eisende partij [C] tegenover de heer [D] (...)” De eisende partij zou op de zitting “breeduit zittend met allerlei verwijten” zich rechtstreeks hebben gericht tot de wederpartij. De wrakingskamer meende onder andere dat ook een advocaat professioneel genoeg moet zijn om klachten over het verloop direct op de zitting aan de orde te stellen en niet pas na vijftien dagen in een wrakingsverzoek. Met andere woorden, de wrakingskamer verweet de advocaat onvoldoende professionaliteit (BQ5276; het verzoek was wegens te late indiening niet-ontvankelijk). Een meer recente zaak betreft het verwijt van een verzoeker dat de rechter waarschijnlijk niet onpartijdig zou kunnen zijn, omdat hij door zijn advocaat in een gepubliceerd artikel was bekritiseerd (ECLI:NL:RBSGR:2012:BY6539); deze
19 Wij hebben uit 2011 de volgende zaken opnieuw bekeken: LJN BU8461, BV0269, BR3545, BV1709, BU3353, BP3873, BQ5276, BU4997, BW0934 en BR0002.
NJF
PPMG_T1b__Pag. 0005
uitspraak is ook in de special opgenomen: NJF 2013/528. Het verwijt van onvoldoende professionaliteit als reden om te wraken wordt naar onze indruk vooral gemaakt in zaken waar persoonlijke spanningen hoog oplopen en waar geen advocaten bij betrokken zijn. Dat zijn vooral zaken bij de kantonrechter en zaken die familierecht betreffen. Partijen kunnen dan snel gefrustreerd raken als zij menen dat de rechter onvoldoende op de hoogte is van de relevante feiten of zich niet voldoende lijkt te hebben voorbereid. Wij signaleren hier een gat tussen het juridische ideaal dat de rechter het dossier van kaft tot kaft kent en de burger die dat van een rechter ook verwacht, tegenover de dagelijkse werkdruk en realiteit en de eisen van efficiëntie waardoor niet altijd meer aan die verwachting kan worden voldaan. Het probleem is in ieder geval hoe met deze spanning om te gaan richting partijen. Het familierecht is een bijzonder rechtsgebied als het om wraking gaat, omdat de interferentie van Jeugdzorg, Raad voor de Kinderbescherming enzovoort extra bijdraagt aan een toch al spanningsvolle situatie. Een vader (niet door een advocaat bijgestaan) diende bijvoorbeeld een wrakingsverzoek in omdat de rechter de rapporten van Jeugdzorg, die strekten tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen, naar zijn idee kritiekloos tot zich nam en daarmee niet aan waarheidsvinding deed. In een andere zaak over de afwikkeling van een echtscheiding was discussie over de waarde van de gezamenlijke woning. Een van de argumenten die door de advocaat werd aangevoerd om een gebrek aan onpartijdigheid te onderbouwen, was dat de rechter “een cruciaal processtuk, namelijk de samenlevingsovereenkomst” niet kende. Tijdens de wrakingszitting bleek dat de rechter wel de eerder toegestuurde versie had waarin pagina’s ontbraken, maar in het dossier niet zo snel de versie kon vinden die vlak voor de zitting was toegestuurd (ECLI:NL: RBZLY:2011:BW0943).20 Ten slotte willen wij een zaak noemen waarin een verzoek tot wijziging van een omgangsregeling aan de orde was en waar ook de frustraties hoog opliepen (ECLI:NL:RBZUT:2011: BR0002). De vrouw wilde in de procedure de voor haar belangrijkste kwestie aanroeren dat naar haar mening de vader de kinderen seksueel had misbruikt. De rechter hield echter vast aan de chronologische bespreking van onderwerpen zoals die door haar vooraf was bedacht en bepaald. De vrouw kreeg echter de indruk dat de rechter ‘de waarheid’ niet wilde onderzoeken. Wij zouden niet willen suggereren dat een open en heldere communicatie alle spanning op de zitting uit 20 Wij vernamen dat in meerdere rechtbanken de afspraak in de afdeling familierecht bestaat om stukken die korter dan twee weken voor de zitting toe worden gestuurd, te retourneren. Zie de procesreglementen op rechtspraak.nl via http://bit.ly/ IdZ4hk.
Afl. 52 - 2013
1769
NJF 2013/499
nederlandse jurisprudentie feitenrechtspraak
de lucht haalt en alle verwijten van onvoldoende professionaliteit kan voorkomen. Anderzijds kan het in de meeste gevallen geen kwaad om open en helder te communiceren. Wij kunnen ons voorstellen dat een rechter die een bepaald stuk niet in het dossier kan vinden, aan partij(en) de keuze voorlegt om even te schorsen. Dat kost dan wel tijd, maar als je daarmee een wrakingsverzoek kunt voorkomen, dan win je die weer terug. Bovendien kunnen partijen even afkoelen. De rechter die een volgorde van behandeling van stukken heeft voorgenomen, zou herhaaldelijk kunnen benadrukken dat ‘uiteraard’ het kennelijk voor een partij belangrijkste punt later tijdens de zitting besproken zal worden. Maar een optie is ook om eerst de emotioneel belangrijkste zaken te bespreken en vervolgens pas de onderwerpen, die de rechter zich had voorgenomen eerst te bespreken. Als de verwachtingen van de wederpartij anders waren, dan moet de wederpartij uiteraard in die aanpassing van orde betrokken worden, want anders volgt wellicht vanaf die kant een wrakingsverzoek. Ten slotte en in het geval van partijen die wantrouwend zijn ten aanzien van de wil tot waarheidsvinding door de rechter, zou de rechter misschien twee, drie of zelfs vier keer kunnen herhalen dat de rapporten die door Jeugdzorg ingebracht worden, voor de rechter slechts een deel van het verhaal vormen en dat partijen zich daarover altijd kunnen uitspreken en hun eigen informatie kunnen verstrekken. Juist als een partij niet door een advocaat wordt bijgestaan, lijkt communicatie geboden waarin soms herhaalde malen dezelfde mededelingen worden gedaan.
volgens een bepaalde procedure dient te verlopen (zonder daar star in te zijn) en dat de rechter zeker naar hun verhaal en argumenten zal luisteren en het in acht zal nemen. Partijen willen uiteraard met respect bejegend worden, wat betekent dat als hen vragen worden gesteld, als zij afgekapt worden in hun verhaal of als zij terechtgewezen worden, de rechter daarvoor redenen geeft. Uit de zaken blijkt verder dat de rechter niet koel, afstandelijk of arrogant over zou moeten komen, maar als ‘echt persoon’ en toch met distantie – dus dat is balanceren op een koord – en eerlijk en oprecht, maar niet snel geïrriteerd. Dat betekent ook dat het niet per se desastreus is als de behandeling een enkele keer geschorst moet worden om het dossier in te duiken of om een rustmoment in te lassen. De professionele houding van een rechter is tegenwoordig die van de beslisser met een menselijk gezicht die de zekerheid uitstraalt dat aan zijn onpartijdige positie in het systeem van het recht niet hoeft te worden getwijfeld.
Conclusie
Gebrekkige bejegening. Woordkeuze en wijze van formuleren kantonrechter.
Wij willen twee conclusies trekken. De eerste is dat de feitelijke omschrijving van de redenen die aan een wrakingsverzoek ten grondslag liggen, niet altijd uitgebreid is opgenomen in de uitspraak (dat kan uiteraard alleen als de verzoeker, eventueel op de zitting van de wrakingskamer, zijn verzoek toelicht, zelfs als dat onsamenhangend en inconsistent is). Wellicht dat daar de gedachte achter zit, dat vooral de toegewezen verzoeken uitgebreid moeten worden beschreven en gemotiveerd. Onzes inziens is echter ook lering te trekken uit afgewezen en zelfs niet-ontvankelijke verzoeken. Een uitgebreide ‘verslaglegging’ van de gegevens die tot het wrakingsverzoek hebben geleid, levert informatie op hoe onnodige verzoeken mogelijk kunnen worden voorkomen. De tweede conclusie is dat uitspraken waar wel informatie uit te destilleren is, in het licht van de theorie van procedurele rechtvaardigheid het volgende opleveren. Partijen willen dat de beslisser neutraal is en dat hij dat laat blijken door zo objectief mogelijk boven partijen te staan – en dat terwijl de rechtspraktijk vraagt om een actieve houding van de rechter. Partijen moeten niet alleen hun verhaal kunnen doen, maar de rechter moet hen ook uitnodigen om hun verhaal te doen. Hen moet ook duidelijk gemaakt worden, zo nodig herhaaldelijk, dat dit 1770
NJF 2013/499 RECHTBANK 'S‑GRAVENHAGE 1 oktober 2012, nr. 2012/54 (Mrs. E.A.G.M. van Rens, J.G.J. Brink, T.F. Hesselink) Art. 36 Rv LJN BY1770 ECLI:NL:RBSGR:2012:BY1770
Ter comparitie heeft de kantonrechter een voorlopig oordeel gegeven (bij behandeling incident) en medegedeeld dat de kansen op succes (in de hoofdzaak) niet zo groot zijn. Geen grond voor wraking. Beslissing in de zaak van: Verzoekster, gem.: mr. B. Bernard, strekkende tot wraking van: Mr. X., kantonrechter in de rechtbank te 's‑Gravenhage, hierna te noemen: de rechter. Belanghebbende: A. B.V., gem.: mr. drs. F. Terpstra. Rechtbank: 1. De voorgeschiedenis en het procesverloop. Verzoekster is op 3 januari 2011 door belanghebbende gedagvaard (hierna: de hoofdzaak). Bij incidentele conclusie van 28 februari 2012 heeft verzoekster het treffen van een voorlopige voorziening gevorderd. Op 15 mei 2012 heeft een comparitie van partijen plaats gehad. Bij vonnis van 19 juni 2012 heeft de kantonrechter in deze rechtbank vonnis gewezen in het incident en de vordering tot het treffen van een
Afl. 52 - 2013
PPMG_T1b_NJF_Pag. 0006
NJF