SKP
1/9
1. NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Atenolol Sandoz 50 mg tabletten Atenolol Sandoz 100 mg tabletten 2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING Eén tablet Atenolol Sandoz 50 mg bevat 50 mg atenolol. Eén tablet Atenolol Sandoz 100 mg bevat 100 mg atenolol. Voor hulpstoffen, zie rubriek 6.1. 3. FARMACEUTISCHE VORM Tabletten met breuklijn. Atenolol Sandoz 50 mg : Witte, ronde, biconvexe tabletten met een markering ‘50’ aan de ene zijde en een breuklijn aan de andere zijde. Diameter: 8 mm. Atenolol Sandoz 100 mg : Witte, ronde, biconvexe tabletten met een markering ‘100’ aan de ene zijde en een breuklijn aan de andere zijde. Diameter: 10 mm.
4. KLINISCHE GEGEVENS 4.1 Therapeutische indicaties • • • •
Hypertensie Chronische stabiele angina pectoris Secundaire preventie na een acuut myocardinfarct Supraventriculaire aritmieën: - paroxismale supraventriculaire tachycardie (in therapeutische of profylactische behandeling) - atriumfibrillatie en atriumflutter: bij onvoldoende reactie op maximale doses hartglycosiden; indien hartglycosiden gecontraïndiceerd zijn of indien er sprake is van een ongunstige risk/benefit ratio. • Ventriculaire aritmieën: - ventriculaire extrasystolen (therapeutische of profylactische behandeling), indien de extrasystoles het resultaat zijn van een verhoogde activiteit van de sympathicus. - ventrikeltachycardie en ventrikelfibrillatie (profylactisch), met name indien de ventriculaire afwijking het resultaat is van een verhoogde activiteit van de sympathicus. 4.2 Dosering en wijze van toediening De dosis dient individueel te worden vastgesteld. Het wordt aanbevolen met een zo laag mogelijke dosis te beginnen teneinde eventueel hartfalen, bradycardie en bronchiale verschijnselen tijdig te kunnen opmerken. Dit is vooral van belangbij bejaarde patiënten. Verdere aanpassing dient langzaam (bijv. eenmaal per week) onder controle plaats te vinden of op geleide van het klinisch effect. Hypertensie: De aanvangsdosis van 25 mg is aanbevolen. De gebruikelijke onderhoudsdosis bij hypertensie is één tablet (50 - 100 mg) per dag. Na 1 à 2 weken wordt het maximale effect bereikt. Indien nog
SKP
2/9
verdere bloeddrukverlaging gewenst is, kan atenolol worden gecombineerd met een ander bloeddrukverlagend middel, bijv. een diureticum. Angina pectoris: 50 - 100 mg per dag, afhankelijk van het klinisch effect, teneinde een hartslag in rust van 55-60 slagen per minuut te verkrijgen. Over het algemeen leidt een dosis hoger dan 100 mg per dag niet tot een verhoogd anti-angineus effect. Indien gewenst kan de dosis van 100 mg per dag worden verdeeld over twee giften. Aritmieën: Na het onder controle brengen van de aritmieën met atenolol langs intraveneuze weg (indien aangewezen) is een orale onderhoudsdosis van 50-100 mg per dag aanbevolen. Secundaire preventie na acuut myocardinfarct: 10 minuten na stopzetting van de intraveneuze toediening, 50 mg, gevolgd door nogmaals 50 mg 12 uur later, onderhoudsdosis 100 mg per dag in 1-2 doses gedurende 6 dagen of tot ontslag uit het ziekenhuis. Kinderen: Er is geen ervaring met het gebruik van atenolol bij kinderen. Het is daarom beter om atenolol niet aan kinderen te geven. Oudere patiënten: Bij oudere patiënten moet worden gestart met een lagere dosis. De dosistitratie gebeurt in functie van het klinisch effect. Nierfunctiestoornis: Glomulaire filtratiesnelheid (ml/min./1,73 m² lichaamsoppervlak) > 35 15 – 35 < 15
Aanbevolen dosis atenolol (mg/dag) geen wijziging van de dosis 25 – 50 (of 50 – 100/ 2 dagen) 25 – 50 / 2 dagen
Bij hemodialyse wordt één 50 mg tablet toegediend na elke dialyse. De toediening moet gebeuren in het ziekenhuis aangezien een plotse bloeddrukval kan optreden. Leverfunctiestoornis: Geen dosisaanpassingen nodig. 4.3 Contra-indicaties • • • • • • • • • • • •
Cardiogene shock Decompensatio cordis die niet onder controle te krijgen is Sick-sinussyndroom (met inbegrip van sino-atriale blok) Tweede- of derdegraads hartblok Onbehandeld feochromocytoom Metabole acidose Bradycardie (< 45-50 slagen per minuut) Hypotensie Overgevoeligheid voor atenolol of overgevoeligheid voor één van de hulpstoffen Ernstige perifere doorbloedingsstoornissen Floctafenine Ernstige astma en ernstige chronische obstructieve longaandoeningen, luchtwegenobstructies
zoals
SKP
3/9
4.4 Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik Ischemische hartaandoeningen Vooral bij patiënten met een ischemische hartziekte moet de behandeling niet plots worden stopgezet. De dosis moet geleidelijk, in 1 à 2 weken, worden verminderd, zo nodig met gelijktijdige introductie van vervangende therapie om verergering van angina pectoris te voorkomen. Daarnaast kunnen hypertensie en aritmieën ontstaan. Verder is er een risico op myocardinfarct en plotse dood. Atenolol mag niet gebruikt worden bij patiënten met onbehandelde congestieve hartinsufficiëntie. Deze toestand dient eerst onder controle te worden gebracht. Heelkunde Indien wordt besloten de bètablokkade in voorbereiding op een operatie te onderbreken, dient de therapie tenminste 24 uur van tevoren te worden stopgezet. Voortzetting van de bètablokkade vermindert de kans op aritmieën bij inductie en intubatie; de kans op hypotensie kan echter tegelijkertijd verhoogd zijn. Indien de behandeling wordt voortgezet, is waakzaamheid geboden bij het gebruik van bepaalde anaesthetica. De patiënt kan worden beschermd tegen vagale reacties door intraveneuze toediening van atropine. Perifere circulatiestoornissen Atenolol moet met grote voorzichtigheid worden toegediend aan patiënten met perifere circulatiestoornissen (ziekte of syndroom van Raynaud, claudicatio intermittens) omdat verergering van deze aandoeningen kan optreden. Ernstige perifere circulatiestoornissen zijn een contra-indicatie (zie contra-indicaties). Hartslag Atenolol kan bradycardie induceren. Indien de polsfrequentie daalt onder 50-55 slagen per minuut in rust en de patiënt ervaart symptomen gerelateerd aan bradycardie, moet de dosis worden verlaagd. Luchtwegen Bij patiënten met chronisch obstructieve longziekten kan een luchtwegobstructie verergeren. Daarom mag atenolol bij deze patiënten slechts met grote voorzichtigheid worden toegepast. AV-blok In verband met het negatieve effect op de geleidingstijd mag atenolol slechts met grote voorzichtigheid worden toegepast bij patiënten met een eerstegraads AV-blok. Nierfunctiestoornis Bij patiënten met een nierfunctiestoornis dient de dosis te worden aangepast aan de verminderde glomerulaire filtratiesnelheid (zie rubriek 4.2. Dosering en wijze van toediening). Oudere patiënten Oudere patiënten dienen met voorzichtigheid te worden behandeld (zie rubriek 4.2. Dosering en wijze van toediening). Prinzmetal angina Atenolol kan het aantal angineuze aanvallen vergroten en de duur ervan verlengen bij patiënten met Prinzmetal angina als gevolg van een onbelemmerde, alfareceptor gestuurde krans(slag)ader
SKP
4/9
vasoconstrictie. Atenolol dient bij deze patiënten daarom slechts met grote voorzichtigheid toegepast te worden. Psoriasis Bij patiënten bij wie psoriasis in de anamnese voorkomt, dient atenolol slechts na voorzichtige overwegingen te worden toegepast. Allergenen Atenolol kan zowel de gevoeligheid voor allergenen als de ernst van anafylactische reacties vergroten. Atenolol kan de efficiëntie van adrenaline verminderen. Hypoglycemie Bètablokkers kunnen hypoglycemie maskeren, voornamelijk de tachycardie. Atenolol heeft geen potentialiserend effect op de insuline-geïnduceerde hypoglycemie en de normalisatie van de glycemie wordt niet vertraagd. Diabetespatiënten Bij het opstarten van de behandeling dient de glycemie van nabij te worden gevolgd. Thyreotoxicose Bètablokkade kan de cardiovasculaire symptomen van thyreotoxicose maskeren. Behandeld feochromocytoom Bij patiënten met behandeld feochromocytoom dient de bloeddruk nauwkeurig te worden gevolgd. 4.5 Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie Gecontraïndiceerde combinaties: • Floctafenine: Bèta-receptor blokkers kunnen de compenserende cardiovasculaire reacties ten gevolge van de bloeddrukdaling of shock, geïnduceerd door floctafenine, inhiberen. Niet aanbevolen combinaties: • Calciumantagonisten: verapamil en in mindere mate diltiazem: negatieve invloed op de contractiliteit en AV-geleiding. • Digitalisglycosiden: combinatie met atenolol kan de AV-geleidingstijd verlengen. • Monoamineoxidase-remmers (met uitzondering van MAO-B remmers). • Clonidine: bètablokkers verhogen de kans op rebound-hypertensie. • Sultopride: atenolol mag niet gelijktijdig met sultopride worden toegediend aangezien er een verhoogd risico is op ventriculaire aritmieën, bijv. torsade de pointes. Voorzorgsmaatregelen bij gebruik: • Klasse-I antiarrhythmica (zoals disopyramide, kinidine) en amiodarone: kunnen een potentiërend effect hebben op de AV-geleidingstijd en kunnen een negatief inotroop effect veroorzaken.
SKP
5/9
• Insuline en orale antidiabetica: kunnen het bloedsuikerverlagend effect versterken (vooral niet-selectieve bètablokkers) Bèta-receptor blokkade kan voorkomen dat verschijnselen van hypoglycemie (tachycardie) zichtbaar worden. • Anaesthetica: vermindering van de reflextachycardie en toename van het risico op hypotensie. Voortzetting van bèta-receptor blokkade kan het risico op aritmie tijdens inductie en intubatie verminderen. De anesthesioloog dient te worden geïnformeerd indien de patiënt met een bètablokker wordt behandeld. Anaesthetica die depressie van de hartspier veroorzaken, zoals cyclopropaan en trichloorethyleen, dienen te worden vermeden. • Baclofen: Veroorzaakt een verhoogde antihypertensieve activiteit. • Jodiumhoudende contraststoffen: Atenolol kan de compenserende cardiovasculaire reacties inhiberen die optreden ten gevolge van de bloeddrukdaling of shock, geïnduceerd door jodiumhoudende contraststoffen. • Amiodarone: Combinatie met atenolol kan resulteren in een additief onderdrukkend effect op de geleiding en in een negatief inotroop effect, in het bijzonder bij patiënten met een onderliggende dysfunctie van de sinus- of atrioventriculaire knoop. In overweging te nemen: • Calciumantagonisten: dihydropyridine-derivaten, zoals nifedipine: de kans op hypotensie kan toegenomen zijn. Bij patiënten met latente hartklachten kan behandeling met atenolol leiden tot hartdecompensatie. • Prostaglandinesynthetaseremmers: (zoals NSAID) kunnen het bloeddrukverlagend effect van atenolol verminderen. • Sympathicomimetica: (bijv. adrenaline) kunnen het effect van atenolol tegenwerken. • Gelijktijdige toediening van tricyclische antidepressiva, barbituraten en fenothiazinen alsook andere bloeddrukverlagende middelen: kunnen het bloeddrukverlagend effect versterken. Ampicilline: Kan de biologische beschikbaarheid van atenolol verminderen. Daarom moet de arts bedacht zijn op een veranderde respons op atenolol, vooral bij gelijktijdige toediening van hoge doses ampicilline. 4.6 Zwangerschap en borstvoeding Zwangerschap Bètablokkers verminderen de placentaire doorbloeding, hetgeen kan resulteren in intra-uteriene vruchtdood, partus immaturus en prematurus. Daarnaast kunnen bijwerkingen (vooral hypoglycemie en bradycardie) optreden bij de foetus en neonatus. De kans op cardiale en pulmonale complicaties bij de neonatus in de postnatale periode is verhoogd. Daarom zal de neonatus zorgvuldig opgevolgd worden. Atenolol passeert de placenta. Indien atenolol regelmatig wordt gebruikt tijdens de zwangerschap, dient contact met een arts te worden opgenomen. Atenolol is met goede resultaten, onder zorgvuldig toezicht, gebruikt bij zwangerschapshypertensie. Er waren geen aanwijzingen voor vruchtafwijkingen, waarbij moet worden aangetekend dat atenolol meestal pas na de twintigste week van de zwangerschap werd gebruikt.
SKP
6/9
Ook zijn er geen aanwijzingen voor schadelijke effecten bij de geboorte van de baby of tijdens de periode van borstvoeding. Desondanks mag een schadelijk effect op de foetus niet worden uitgesloten. Borstvoeding De concentratie in de moedermelk is driemaal hoger dan in het bloed. Tijdens de lactatie worden slechts lage spiegels atenolol bij het kind aangetroffen. Toch kan het optreden van bètablokkerende eigenschappen bij het kind op lange termijn niet worden uitgesloten. Indien mogelijk wordt aangeraden een tijdsinterval van minimaal 6 uur in acht te nemen tussen de inname van atenolol en het geven van borstvoeding. Eventueel kan tijdens dit interval flesvoeding worden gegeven. Bij het gebruik tijdens de zwangerschap of borstvoeding dienen daarom de voor- en nadelen te worden afgewogen. 4.7 Beïnvloeding van de rijvaardigheid en van het vermogen om machines te bedienen Er zijn geen studies naar het effect van atenolol op de rijvaardigheid beschikbaar. Bij het besturen van voertuigen of het bedienen van machines dient rekening te worden gehouden met het feit dat af en toe duizeligheid of vermoeidheid kan optreden. 4.8 Bijwerkingen Zeer vaak : > 1/10 Vaak : > 1/100 en < 1/10 Soms : > 1/1000 en < 1/100 Zelden : > 1/10000 en < 1/1000 Zeer zelden : < 1/10000 inclusief geïsoleerde gevallen Aandoeningen van het bloed en de lymfevaten Zelden : thrombocytopenie, leukopenie Endocriene aandoeningen Betablokkers kunnen de symptomen van thyrotoxicose of hypoglycemie maskeren. Psychiatrische aandoeningen Soms : slaapstoornissen Zelden : hallucinaties, psychosen, verwardheid, depressie, nachtmerries, angst, impotentie Aandoeningen van het zenuwstelsel Zelden : hoofdpijn, duizeligheid, paresthesie van de extremiteiten Oogaandoeningen Zelden : verminderd zicht, visuele storingen, droge ogen Hartaandoeningen Vaak : bradycardie Zelden : trage AV-geleiding of toename van een bestaande AV-blok, hypotensie (soms samengaande met een syncope), verergering van hartfalen
SKP
7/9
Vasculaire aandoeningen Vaak : koude en cyanotische extremiteiten Zelden : Raynaud syndroom, toename van een bestaande claudicatio intermittens Ademhalings-, thoracale en mediastinale aandoeningen Zelden : bronchospasmen bij patiënten met bronchiale astma of een geschiedenis van astmatische klachten Gastro-intestinale aandoeningen Vaak : gastro-intestinale problemen, misselijkheid, braken, diarree, droge mond en constipatie Aandoeningen van de huid en subcutane weefsels Zelden : huiduitslag, alopecia, huidreacties die lijken op psoriasis, verergering van psoriasis, purpura Algemene aandoeningen en aandoeningen ter hoogte van de toedieningsplaats Vaak : vermoeidheid, zweten Onderzoeken Zeer zelden : een stijging van de ANA (Antinucleaire antilichamen) is waargenomen; de klinische relevantie hiervan is niet duidelijk 4.9 Overdosering Symptomen bij overdosering zijn: bradycardie, hypotensie, bronchospasmen en acute hartinsufficiëntie. Na ingestie van een overdosis of bij overgevoeligheid dient de patiënt nauwkeurig te worden geobserveerd en behandeld op een intensive-care afdeling. Absorptie van atenolol dat nog aanwezig is in het maagdarmkanaal kan voorkomen worden door maagspoeling, toediening van geactiveerde kool en een laxeermiddel. Kunstmatige beademing kan noodzakelijk zijn. Bradycardie of veelomvattende vagale reacties dienen te worden behandeld door toediening van atropine of methylatropine. Hypotensie en shock dienen behandeld te worden met plasma/plasma vervangingsmiddelen en, indien nodig, met catecholaminen. Het bèta-receptor blokkerende effect kan teniet worden gedaan door langzame intraveneuze toediening van isoprenalinehydrochloride, te beginnen met een dosis van ongeveer 5 microgram/minuut, of dobutamine, te beginnen met een dosis van 2,5 microgram/minuut, totdat het gewenste effect bereikt is. In refractaire gevallen kan isoprenaline worden gecombineerd met dopamine. Als dit ook niet het gewenste effect oplevert, kan intraveneuze toediening van 8-10 mg glucagon worden overwogen. Indien noodzakelijk dient de injectie binnen een uur te worden herhaald, gevolgd door - indien nodig - een intraveneuze infusie van glucagon, met een toedieningssnelheid van 1-3 mg/uur. Toediening van calciumionen, of het gebruik van een pacemaker kan worden overwogen. Omwille het hydrofiele karakter, de geringe eiwitbinding en het kleine verdelingsvolume van atenolol kunnen hemodialyse of hemoperfusie eventueel in overweging worden genomen. 5. FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN 5.1 Farmacodynamische eigenschappen ATC code : C07AB03 Atenolol is een bèta1-selectieve adrenoreceptorblokker, zonder intrinsieke sympathicomimetische of membraanstabiliserende eigenschappen. Het klinisch effect wordt snel bereikt en houdt tenminste 24 uur aan bij inname van atenolol. Hierdoor kan Atenolol Sandoz 50 mg en Atenolol
SKP
8/9
Sandoz 100 mg eenmaal daags worden ingenomen, hetgeen de therapie vereenvoudigt. Atenolol is een zeer hydrofiele stof en passeert slechts in zeer beperkte mate de bloed-hersenbarrière. De incidentie van CZS-bijwerkingen is hierdoor relatief laag. Atenolol werkt voornamelijk op de bètareceptoren van het hart en kan daarom, in tegenstelling tot niet-selectieve bèta-receptor blokkerende stoffen, onder zorgvuldig toezicht en controle van de longfunctie worden gegeven aan patiënten met chronische obstructieve aandoeningen van de luchtwegen, die een niet-selectieve bètablokker niet verdragen. De bèta1-selectiviteit daalt bij verhoogde dosis. Bèta-receptor blokkers hebben een negatief inotroop en chronotroop effect en inhiberen het effect van catecholaminen, hetgeen resulteert in een verminderd hartritme en een lagere bloeddruk. 5.2 Farmacokinetische gegevens De biologische beschikbaarheid na orale inname is ongeveer 50 tot 60 %. De biologische beschikbaarheid daalt met 20 % bij inname met voedsel. Piekplasmaconcentraties worden gezien 2 à 4 uur na herhaalde orale inname. Er bestaat een lineair verband tussen dosis en plasmaconcentratie. De interindividuele variabiliteit in AUC en Cmax bedraagt ongeveer 30 tot 40 %. Het distributievolume is 50 tot 75 l. De eiwitbinding is minder dan 5 %. De metabolisatie van atenolol is minimaal. 85 tot 100 % van de geabsorbeerde dosis wordt onveranderd via de urine uitgescheiden. De klaring bedraagt ongeveer 6 l /u en de halfwaardetijd is ongeveer 6 tot 9 uur. Bij oudere patiënten is de klaring gedaald en de eliminatiehalfwaardetijd verhoogd. De klaring is gerelateerd aan de nierfunctie en de eliminatie is verlengd bij patiënten met nierfunctiestoornissen. Gestoorde leverfunctie beïnvloedt de farmacokinetiek van atenolol niet. 5.3 Gegevens uit preklinisch veiligheidsonderzoek Preklinische gegevens, gebaseerd op de gebruikelijke studies van veiligheid, farmacologie, herhaalde dosis-toxiciteit, genotoxiciteit en carcinogeniciteit tonen geen speciaal gevaar bij mensen. Uit voortplantingsonderzoek is gebleken dat atenolol niet teratogeen is; in een studie bij ratten is echter wel naar voren gekomen dat doses van 200 mg/kg/dag op de 6de en 15de dag van de zwangerschap resulteerde in een lager aantal foetussen per moederdier en een toename van embryoresorptie. 6. FARMACEUTISCHE GEGEVENS 6.1 Lijst van hulpstoffen Povidone K25, maïszetmeel, microkristallijne cellulose, natriumzetmeelglycolaat (type A), magnesiumstearaat en colloïdaal anhydrisch silica. 6.2 Gevallen van onverenigbaarheid Niet van toepassing. 6.3 Houdbaarheid 4 jaar. 6.4 Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren Niet bewaren boven 25 °C. Bewaren in de originele verpakking.
SKP
9/9
6.5 Aard en inhoud van de verpakking Atenolol Sandoz 50 mg : 14, 20, 28, 30, 50, 56, 60, 98, 100, 100 x 1 (U.D.), 300 en 500 tabletten met breuklijn in PVC/Aluminium blisterverpakkingen Atenolol Sandoz 100 mg : 14, 20, 21, 28, 30, 42, 50, 56, 60, 98, 100, 100 x 1 (U.D), 300 en 500 tabletten met breuklijn in PVC/Aluminium blisterverpakkingen. 6.6 Instructies voor gebruik en verwerking Niet van toepassing. 7. REGISTRATIEHOUDER Sandoz N.V. Telecom Gardens Medialaan 40 B-1800 Vilvoorde 8. REGISTRATIENUMMERS Atenolol Sandoz 50 mg : 616 S 535 F3 Atenolol Sandoz 100 mg : 616 S 536 F3 9. AFLEVERINGSWIJZE Uitsluitend op medisch voorchrift 10. DATUM VAN EERTSE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN DE VERGUNNING A. Datum van eerste vergunning : januari 2000 B. Datum van hernieuwing van de vergunning : 11. DATUM VAN DE LAATSTE HERZIENING VAN DE TEKST/GOEDKEURING VAN DE SKP A. Datum van de laatste herziening van de SKP : september 2004 B. Datum van de laatste goedkeuring van de SKP : juli 2004