T
w
c
d
d
e
D
te
e
o
tr Astronoom Albert Velghe legde aan Armand Pien de werking van de telescoop uit in het programma De televisie kijkt naar de maan op 1 december 1958.
p
Bron: VRT-Beeldarchief, AE 19581201.1, EXT 20040819.1
te
le
s
T
217
‘Professor, wat kunt U ons vertellen?’ Wetenschapsprogramma’s tijdens de pioniersjaren van de Vlaamse televisie, 1953–ca. 1970 Sofie Onghena
Tijdens de pioniersjaren van de Vlaamse televisie kenden wetenschapsprogramma’s hun hoogtepunt: ze hadden een centrale plaats in de programmering. Wetenschapsuitzendingen sloten immers aan bij de educatieve doelstellingen die de omroepleiding in het kader van Vlaamse ontvoogding en volksopvoeding oplegde aan het nieuwe massamedium. De rol van de deskundige was aanzienlijk in de vroege wetenschapsprogramma’s; een nieuwe Vlaamse academische elite, werkzaam aan vernederlandste universiteiten, werd opgevoerd. De nadruk lag op kennisoverdracht, waarbij een triomfantelijke wetenschappelijke boodschap werd gepropageerd. 1969, het jaar van de maanlanding, betekende echter een keerpunt. Welke evolutie maakte de wetenschapstelevisie op de Vlaamse publieke omroep door en welke rol speelden wetenschappers en programmamakers hierin?
de bloedsomloop aan. In de pioniersjaren van de Vlaamse televisie, die op 31 oktober 1953 was gelanceerd, werd aan de wetenschap een centrale plaats in de programmering toegekend. In de jaren 1950 werden wetenschapsprogramma’s die één uur duurden in prime time uitgezonden en ook in de jaren 1960 werd in de productie ervan geïnvesteerd. De opkomst van de televisie maakte het immers mogelijk om de wetenschap door middel van bewegende beelden en simultaan geluid zo realistisch mogelijk in beeld te brengen. Bovendien ontpopte de televisie zich door de toename van het kijkerspubliek en de exponentiële groei van uitzendtijd als een massamedium, en vergrootte zo het publiek voor informatie over wetenschappen. Wetenschapsuitzendingen fungeren immers als één van de meest toegankelijke vormen van contact tussen wetenschappers en een breed, gedifferentieerd publiek van niet-specialisten.2 In de recente historiografie over populaire wetenschapstelevisie wordt echter vooral de programmering tijdens de laatste decennia geanalyseerd, terwijl er voor de historische evolutie van wetenschapsprogramma’s vanaf het ontstaan van de televisie doorgaans minder aandacht is. Bovendien is de bestaande literatuur hieromtrent voornamelijk georiënteerd op de Angelsaksische wereld.3 Het ontstaan van wetenschapspopularisering op de Belgische televisie is een tot dusver nauwelijks onderzocht
Inleiding
‘Dit wetenschappelijk programma wordt een fascinerend avontuur, waarbij de kijker, […] verrassende ontdekkingen zal doen.’1 Zo kondigde in 1960 De Radio- en Televisieweek, het blad van de Nederlandstalige omroep in België, een wetenschapsuitzending over het hart en Ti j d sc hr if t vo o r G esc h ieden is - 125e j a a rga n g, n um m er 2, p. 216-232
1
2
‘Wetenschappelijke uitzending “Het klopt 36 miljoen keer per jaar!”’, De Radio- en Televisieweek 16 nr. 2 (1960) 26–27. Ik dank Raf de Bont, Jo Tollebeek en de anonieme beoordeelaars van het Tijdschrift voor Geschiedenis voor hun commentaren bij eerdere versies van deze tekst. M. Lits, G. Rony en P. Verhagen eds., ‘Les émissions scientifiques dans les chaînes télévisées de la Communauté française. Etat des lieux des pratiques et propositions de programmations’ in: Les Services Fédéraux des Affaires Scientifiques, Techniques et Culturelles, Programmes à caractère scientifique à la télévision: diffusion et perception (Brussel 2001) 3.
218
S o f ie Ong hena
thema, zowel wat betreft de Nederlands- als Franstalige omroep.4 Veel wetenschapsprogramma’s in de pioniersperiode van de Vlaamse televisie werden samengesteld naar het voorbeeld van de British Broadcasting Corporation (BBC), die een rijke traditie had in dit genre. De oprichting van de Vlaamse televisie was trouwens sowieso geïnspireerd op het BBC-model en verscheidene medewerkers waren, om het televisievak onder de knie te krijgen, in de jaren vóór de eerste uitzending op studiereis naar de BBC in Groot-Brittannië gestuurd.5 Toch was er een belangrijk verschil. In België werd de natie immers niet door één, maar door twee verschillende nationale zenders gerepresenteerd. Met de start van een Frans- en een Nederlandstalige zender in België in 1953 werden namelijk twee culturen afgebakend. Tijdens de voorbereidingen voor de lancering van de televisie ontstond onenigheid tussen Vlamingen en Franstaligen over de beeldstandaard, de zogenaamde ‘lijnenslag’. Terwijl de Franstalige televisie, die tot 1954 het journaal overnam van de Radiodiffusion-Télévision Française (RTF), ervoor opteerde om naar analogie van het Franse systeem uit te zenden in 819 lijnen, koos de Vlaamse televisie als beeldstandaard
3
4
5 6 7
8 9
M.C. LaFollette, ‘A survey of science content in US television broadcasting, 1940s through 1950s: The exploratory years’, Science Communication 24 nr. 1 (2002) 34–71; LaFollette, Science on the air. Popularizers and personalities on radio and early television (Chicago en London 2008); T. Boon, Films of Fact. A history of science in documentary films and television (London en New York 2008). Voorbeelden studies van veeleer recente wetenschapsprogramma’s: S. de Cheveigné en E. Véron, ‘Science on TV: Forms and Reception of Science Programmes on French television’, Public Understanding of Science 5 nr. 3 (1996) 231–253; P. Verhoeven en B. Lops, ‘Sleutelen aan wetenschap op televisie. Een kleine geschiedenis van wetenschap op de Nederlandse televisie aan de hand van Avro’s Vinger aan de pols en VPRO’s Noorderlicht’, Tijdschrift voor Mediageschiedenis 11 nr. 1 (2008) 109–131. D. Biltereyst, ‘Televisie, publieke kennis en wetenschappen: de Vlaamse ervaring’ in: Federale Diensten voor Wetenschappen, Technische en Culturele Aangelegenheden, Wetenschappelijke televisieprogramma’s: uitzending en waarneming (Brussel 2001); Lits, Rony en Verhagen, ‘Les émissions scientifiques’. N. Bal, De mens is wat hij doet: BRT–memoires (Leuven 1985) 149–152. Geciteerd in: J. Anthierens, Tien jaar Vlaamse televisie. Een overzicht (Hasselt z.d. [1963]) 44. Ibidem, 44–47; Bal, De mens is wat hij doet, 154; K. Hemmerechts, De magie van radio en televisie (Gent 1997) 64; C. Goossens, Radio en televisie in Vlaanderen. Een geschiedenis (Leuven 1998) 65–66. R.A. Blondeau, Wetenschap in de taal der Vlamingen. Vanaf Jacob van Maerlant tot de stichting van de Akademiën (Gent 1991) 341–342. Brussel, Archives Université Libre de Bruxelles, Archief Lucia de Brouckère, 70PP/22, getypte nota: ‘Qu’est-ce que l’équipe sciences de la RTB?’ z.d. en brief van Lucia de Brouckère aan Paul Danblon, 3 januari 1974; ‘Danblon, Paul’ in: Cent Wallons du siècle (Charleroi 1992) 39; G. Thoveron, ‘Le public confronté à un média nouveau’ in: F. Mairesse e.a. eds., RTBF 50 ans. L’extraordinaire jardin de la mémoire (Morlanwelz 2004) 59–65, aldaar 62.
voor het 625-lijnensysteem, dat in alle andere Europese landen gangbaar was. De discussie was communautair geladen. Jan Boon (1898– 1960), de toenmalige directeur-generaal van de Nederlandstalige omroep, verzette zich tegen het ‘Franse imperialisme’ en verklaarde publiekelijk dat de Vlamingen waakzaam moesten zijn voor ‘een machtig buurland dat in ons land de alleenheerschappij verwerft en zijn levenssfeer dagelijks binnenleidt in onze huiskamers’.6 Uiteindelijk werd een compromis uitgewerkt: de Belgische televisietoestellen werden voorzien van een dubbele standaard (waarmee ze meteen tot de duurste van Europa behoorden).7 De populaire wetenschapstelevisie symboliseerde eveneens de Belgische breuklijn. Op de Vlaamse televisie, die in dit artikel als casestudy wordt belicht, werd wetenschap in de jaren 1950–1960 een communautair geladen betekenis toegekend. Er ontstond een professorale wetenschapspopularisering waarbij experts werden opgevoerd als een nieuwe Vlaamse academische elite die het brede publiek op paternalistische toon uitlegde hoe de werkelijkheid in elkaar zat. De televisiewetenschappers waren doorgaans van dezelfde generatie en ze pasten meestal in dezelfde academische traditie door carrière te hebben gemaakt aan een vernederlandste universiteit (de Gentse Rijksuniversiteit was in 1930 geheel vernederlandst, waarna de universiteiten van Leuven en Brussel eveneens Nederlandstalige afdelingen hadden opgericht).8 Bovendien waren de wetenschapsprogramma’s op de Vlaamse televisie uitdrukkelijk georiënteerd op de Angelsaksische wereld; Franse deskundigen werden niet aan het woord gelaten. Op de Belgische Franstalige televisie was de dynamiek inzake wetenschapsuitzendingen geheel anders: een ‘cel wetenschappen’ met verscheidene medewerkers onder leiding van wetenschapsjournalist Paul Danblon stond in voor de wetenschapsverslaggeving in alle uitzendingen, net als voor de productie van wetenschapsprogramma’s en met de medewerking van hoofdzakelijk professoren uit het milieu van de Université Libre de Bruxelles, die er veelal linkse en vrijzinnige opvattingen op nahielden. Bovendien nam de Franstalige omroep in België heel wat televisieprogramma’s uit Frankrijk over en de Franse wetenschapsprogramma’s golden er als de norm.9
‘P
a
219
‘Professor, wat kunt U ons vertellen?’ Het wetenschapsbeeld was dus verschillend van dat op de Vlaamse televisie, waar de omroepleiding cultuurflamingantische idealen koesterde, vanaf het begin uitdrukkelijk de culturele verheffing van het Vlaamse volk voorstond en ook wetenschapspopularisering in dit emancipatorische project inpaste.10 Sinds het einde van de negentiende eeuw al stelden vooraanstaande intellectuelen in de Vlaamse Beweging immers voorop dat de Vlaming nooit echt ontvoogd zou zijn zolang hij geen toegang had tot de wetenschap in zijn eigen taal, ter vervanging van het Frans.11 Ook op de Vlaamse publieke omroep, die volgens Boon de ‘bezieling der nationale gemeenschap’ tot voornaamste taak had ten bate van ‘een nieuw stadium van de Vlaamse Beweging’, werd taal opgevat als bind- en beschavingsmiddel.12 De Vlaamse deskundigen die in de wetenschapsprogramma’s werden opgevoerd, hanteerden een correcte Nederlandse wetenschappelijke vaktaal. Overigens promootten ook alle andere televisieprogramma’s de standaardtaal, het Algemeen Beschaafd Nederlands, als algemene cultuurtaal in Vlaanderen, ter opvoeding van het volk en vorming van een gemeenschappelijk cultureel bewustzijn.13 Het Vlaamse streven naar culturele autonomie in de naoorlogse jaren werd trouwens in het medialandschap geïnstitutionaliseerd. Door de omroepwet van 18 mei 1960 vond de overgang plaats van het unitaire Nationaal Instituut voor de Radio-Omroep (NIR-INR), dat in 1930 was opgestart, naar een autonoom Nederlandstalig en Franstalig uitzendinstituut: het Belgisch Instituut van de Nederlandse Uitzendingen (BRT) en het Belgisch Instituut van de Franse Uitzendingen (RadiodiffusionTélévision belge, RTB).14 Dit artikel wil het belang, plaats en functie van de Vlaamse wetenschapstelevisie onderzoeken in de context van de Belgische geschiedenis. Het is in die zin complementair aan andere televisiestudies.15 Op basis van correspondentie, scripts, persartikelen, gepubliceerde getuigenissen en de analyse van enkele opnames16 wordt de representatie van wetenschap onderzocht in wetenschapsprogramma’s in de jaren 1950 en 1960. Wetenschapsrubrieken in journaals en algemene duidingsprogramma’s blijven buiten beschouwing. De productiekant van de wetenschapsuitzendingen wordt belicht, omdat die aantoont
welke rol wetenschappers en programmamakers speelden in de wetenschapscommunicatie en wie precies de eindverantwoordelijkheid droeg op het gebied van wetenschapsrepresentatie. Hoe werden de wetenschap en de wetenschapper visueel geconstrueerd op de Vlaamse televisie? In hoeverre werd de Vlaamse wetenschap getoond, dan wel aansluiting gezocht bij de internationale wetenschap? Was dit wetenschapsbeeld aan verandering onderhevig? Belangrijk is dat de Belgische televisie niet ontstond in een commerciële context, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de televisiestations in de Verenigde Staten waar wetenschapsprogramma’s omwille van de veeleer ongunstige respons van adverteerders in de jaren 1950 en 1960 wegdeemsterden.17 De Vlaamse publieke televisie behield als staatszender haar feitelijke monopoliepositie tot 1989. Haar klemtoon op vorming en onderricht, wars van commerciële criteria met uitdrukkelijke vraag naar entertainment, was mede bepalend voor het beeld van wetenschap dat televisie-uitzendingen verspreidden. Techniek en natuur in beeld
In 1955 ging op de Vlaamse televisie een maandelijks programma van start waarin wetenschappers en uitvinders aan bod kwamen, getiteld Eureka. Van uitvinders en patenten. Het lag in de lijn van soortgelijke programma’s op de BBC in dezelfde periode, zoals Inventor’s Club
10 H. van den Bulck, De rol van de publieke omroep in het project van de moderniteit. Een analyse van de bijdrage van de Vlaamse publieke televisie tot de creatie van een nationale cultuur en identiteit (1953–1973) (onuitgegeven doctoraal proefschrift K.U.Leuven) (Leuven 2000) 171–176. 11 Blondeau, Wetenschap in de taal der Vlamingen, 274–291. 12 J. Boon, Zo sprak Jan Boon (Hasselt 1962) 106; Van den Bulck, De rol van de publieke omroep, 51, 181–183; G. Buelens, ‘In den beginne was het Woord. Jan Boon en de aandacht voor volksopvoeding en literatuur op de Vlaamse televisie’ in: K. Absillis en K. Jacobs eds., Van Hugo Claus tot hoelahoep. Vlaanderen in beweging, 1950–1960 (Antwerpen en Apeldoorn 2007) 125–138, aldaar 132. 13 Goossens, Radio en televisie in Vlaanderen, 86; Van den Bulck, De rol van de publieke omroep, 139, 181–183. 14 Beide instituten hadden voortaan eigen beheers- en directieorganen, begroting en personeel. De technische diensten en de administratie bleven samen in een gemeenschappelijk instituut. Anthierens, Tien jaar Vlaamse televisie, 173–174; Goossens, Radio en televisie in Vlaanderen, 68–69. 15 A. Dhoest, De verbeelde gemeenschap. 50 jaar Vlaamse tv-fictie en de constructie van een nationale identiteit (Leuven 2004). 16 Vanaf de in dit artikel besproken Expo 58-uitzendingen werd van alle opgesomde programma’s minstens één beschikbare aflevering bekeken. 17 D. Perlman, ‘Science and the mass media’ in: G. Holton en W. Blanpied eds., Science and its public: The changing relationship (Dordrecht en Boston 1976) 245–260, aldaar 254–258; LaFollette, Science on the air, 236–237.
220
S o f ie Ong hena
Voorbeeld van de generiek van het programma Vedetten uit de dierenwereld, dat werd samengesteld en gepresenteerd door prof. Jan Hublé. Het was een lange tekening die blad per blad voor de camera werd geschoven. Bron: Privécollectie mevr. Jan Hublé
(1948–1956).18 In Eureka (1955–1961) stelden per aflevering minstens drie uitvinders, voornamelijk liefhebbers, hun ontwerpen voor; vaak werden de uitvindingen in actie getoond. De getoonde ontwerpen moesten volgens productieleider Rik van den Abbeele ‘nuttig zijn en een zo groot mogelijk publiek interesseren’.19 Eureka ressorteerde onder de ‘Dienst Documentaire en Jeugdprogramma’s’ en werd doorgaans ’s woensdags in de vooravond rechtstreeks uitgezonden. Aanvankelijk werd het programma gepresenteerd door omroepster Terry van Ginderen, die vooral grote bekendheid verwierf als ‘Tante Terry’ in de kinderprogramma’s Klein klein kleutertje en Kom toch eens kijken. In Eureka, waarin allerhande apparaten zoals opvouwbare kampeerkastjes of een schilderspistool werden 18 Boon, Films of Fact, 196–197. 19 Humoradio, 19 mei 1957, 40–41. 20 De Radio- en Televisieweek. 10–16 oktober 1954 10 nr. 41 (1954), 4; Brussel, VRTDocumentenarchief, JV/2, Jaarrapport: Vlaamse televisie, 1958–1959, 51. 21 http://www.ugentmemorie.be/personen/huble-jan-1923-2009 (Geraadpleegd op 18 november 2011).
gedemonstreerd, ging het vooral om praktische, technologische toepassingen. Ongeveer gelijktijdig startte de uitzending van natuurdocumentaires, die eveneens vielen onder de ‘Dienst Documentaire en Jeugdprogramma’s’. Het nieuwe televisiemedium was uitermate geschikt om de levende natuur te visualiseren, compleet met close-ups en beelden van dieren in beweging. Zo was er het maandelijkse programma Vedetten uit de dierenwereld, dat startte in 1957 en eerst werd gepresenteerd door Felix van de Velde, een liefhebber die dieren kweekte. Vanaf november 1958 trad een nieuwe scriptschrijver annex presentator aan, Jan Hublé (1923–2009), die als werkleider was verbonden aan het laboratorium voor Algemene Zoölogie van de Gentse Rijksuniversiteit en die eerder ook al had meegewerkt aan programma’s van de Schoolradio.20 De academicus Hublé was een pionier op het gebied van natuurbehoud in Vlaanderen, hij pleitte voor een Vlaams instituut hieromtrent en zette zich in voor de oprichting van natuurreservaten.21 In
‘P
a
221
‘Professor, wat kunt U ons vertellen?’ de beginjaren van Vedetten uit de dierenwereld werd Hublé als expert met vakkennis opgevoerd. De wetenschapper voorzag de programmamakers niet alleen van een script, maar verschafte eveneens gedetailleerde richtlijnen inzake het visuele materiaal, dat het basisdecor aanvulde en zijn uiteenzetting in de studio aanschouwelijk maakte. Hublé koos foto’s uit boeken evenals opgezette dieren of dierenskeletten die de redactie huurde bij het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen. Hij selecteerde ook filmfragmenten.22 Onmiddellijk werd unaniem vastgesteld dat de nieuwe presentator het programma ‘een kennelijk wetenschappelijk karakter’ verschafte.23 Het programma verliep in dialoogvorm. De reporter, Paula Semer of Jan Smets, deed dienst als aangever en startte elke aflevering steevast met een vraag aan Hublé, die vervolgens als autoriteit antwoordde. De aflevering over schildpadden op 20 februari 1960 begon bijvoorbeeld als volgt: Professor Hublé, wanneer U over de schildpadden spreekt, mag ik U dan vragen ook iets te vertellen over die soort landschildpad, die nog al eens door onze kinderen als huisdier wordt gehouden? Wellicht wilt U dan eveneens iets zeggen over de wijze waarop met deze dieren moet worden omgegaan?24 Wetenschappelijke televisieprogramma’s waren weliswaar geen volledig afzonderlijk genre. Ze namen procedés en retoriek over van andere televisieprogramma’s, zoals het vraaggesprek dat in deze jaren ook gebruikelijk was in andere non-fictieprogramma’s. Daarin werd een deskundige om inlichtingen of diens opinie gevraagd, die aldus meteen aan de kijker werden doorgegeven.25 Het vraaggesprek determineerde niettemin het publieke beeld van de wetenschapper; de juxtapositie van vraag en antwoord benadrukte immers het onderscheid tussen wetenschappelijke en lekenkennis. Vedetten uit de dierenwereld bleef tot in de jaren 1970 voortbestaan, maar evolueerde gaandeweg naar filmcaptaties met voice-overcommentaar en werd dan geleid door de Pedagogische Dienst van de Antwerpse Zoo. Dierentuinen waren belangrijke partners voor de wetenschapstelevisie.26
De beginjaren van populaire wetenschapstelevisie
Aandacht voor natuurdocumentaires en technologie nam niet weg dat wetenschapstelevisie in het gehele programma-aanbod aanvankelijk slechts een gering aandeel innam tussen sport, entertainment en duidingsprogramma’s.27 Politieke druk volgde, want wetenschap was na de Tweede Wereldoorlog een onderdeel geworden van het Belgische overheidsbeleid.28 Onwetendheid van het publiek hieromtrent was geen goede zaak, zo klonk het. Bovendien waren de jaren 1945–1960 een periode van de grootste overheidsinmenging met verzwaarde voogdij van de regering over de openbare omroep.29 In deze context werd in 1956–1957 op aandringen van Edward Anseele, minister van Verkeerswezen, Post, Telegrafie en Telefonie en eveneens bevoegd voor de nationale omroep, een reeks van vier grote wetenschappelijke programma’s gerealiseerd. De gelegenheidsprogramma’s ressorteerden onder de ‘Dienst Kulturele en Edukatieve [sic] Uitzendingen’ – wetenschapstelevisie was dus verspreid over verschillende departementen – en werden gedirigeerd door productieleider Dries Waterschoot. Opmerkelijk genoeg werden ze in prime time uitgezonden (rond kwart voor negen). Ze duurden telkens één uur en werden samengesteld in samenwerking met bevoegde wetenschappers van de universiteiten van Gent, Leuven en Brussel. De makers streefden ernaar dat ‘in deze programma’s qua
22 Brussel, VRT-Documentenarchief, Doos 8.333, brief van Jan Hublé aan Marc van Cauteren (realisator), 15 januari 1960; Hublé aan Van Cauteren, 6 april 1960; Hublé aan Van Cauteren, 25 november 1960; Doos 8392, brief van Hublé aan Rik van den Abbeele, 2 mei 1961. 23 Brussel, VRT-Documentenarchief, JV/2, Jaarrapport: Vlaamse Televisie, 1958–1959, 51. 24 Brussel, VRT-Documentenarchief, Doos 8.333, Script ‘Vedetten uit de dierenwereld. Schildpadden’ (20 februari 1960), 2. 25 Boon, Films of Fact, 4, 195. 26 Brussel, VRT-Documentenarchief, JV/3, Jaarrapporten: Dienstjaar 1962, 65 en Dienstjaar 1963, 337. Zie ook: LaFollette, ‘A survey of science content’, 42. 27 Het aandeel in de zendtijd van wetenschappelijke programma’s bedroeg in 1957 2,6%. Dit percentage steeg tussen 1957 en 1969 tot 3,6%. Uit: Biltereyst, ‘Televisie, publieke kennis en wetenschappen’, 9. 28 Nadat er eerst een Nationale Commissie en vervolgens in 1958 een Ministerieel Comité voor de Wetenschappelijke Politiek was opgericht, ontstond in 1959 een Nationale Raad voor Wetenschapsbeleid. Vanaf 1961 viel wetenschapsbeleid onder de bevoegdheden van de Eerste Minister en vanaf 1968 onder een afzonderlijk departement en een staatssecretaris. R. Halleux en G. Xhayet, ‘De ontwikkeling der ideeën’ in: Halleux e.a. eds., Geschiedenis van de wetenschappen in België 1815–2000 2 (Brussel 2001) 15–34, aldaar 22–24. 29 Goossens, Radio en televisie in Vlaanderen, 63–64.
222
S o f ie Ong hena
inhoud en wetenschappelijk peil zeer weinig toegevingen gedaan worden’ en ‘om het vulgarisatie-element ervan meer in de presentatie en de gebruikte taal te leggen en aldus niet alleen de specialist, maar ook de doorsnee-kijker voor dergelijke programma’s te boeien’.30 Overigens werden ook scholieren tot het doelpubliek gerekend, wat eens te meer de educatieve aspiraties van de grote wetenschappelijke gelegenheidsprogramma’s aangaf. Er werd voor de vier afleveringen aansluiting bij de wetenschappelijke actualiteit gezocht. Eén ervan (10 april 1957) werd namelijk gewijd aan Het Internationaal Geofysisch Jaar, dat in 1957– 1958 door twaalf landen, waaronder België, werd georganiseerd en dat onder toezicht stond van een speciale commissie van de bij de UNESCO aangesloten International Council of Scientific Unions. In dit kader organiseerde België een tweede Zuidpoolexpeditie onder leiding van Gaston de Gerlache, waarbij op Antarctica een permanent bemand wetenschappelijk station, de Koning Boudewijnbasis, werd opgericht.31 Gerenommeerde wetenschappelijke instellingen werkten mee aan deze uitzending, waarin het Belgische project centraal stond en die onder de bescherming viel van de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten en het Belgisch Comité van het Internationaal Geofysisch Jaar. De universiteiten van Gent, Leuven en Brussel net als het Koninklijk Meteorologisch Instituut en de Koninklijke Sterrenwacht verleenden hun medewerking.32 Het was enerzijds gangbaar dat TV-makers wetenschappers om advies en medewerking verzochten; anderzijds kan de me30 Brussel, VRT-Documentenarchief, JV/2, Jaarrapport: Vlaamse Televisie, 1956–1957, 72–74. 31 Halleux en Xhayet, ‘De ontwikkeling der ideeën’, 22–23. 32 De Radio- en Televisieweek 13 nr. 14 (1957) 11. 33 B. Bensaude-Vincent, ‘In the Name of Science’ in: J. Krige en D. Pestre eds., Science in the 20th century (Amsterdam 1997) 319–338, aldaar 331; D. van Lente, ‘Een getemde feeks? Het atoom in Panorama, 1946–1960’ in: F.J. Meijman, S. Snelders en O. de Wit eds., Leonardo voor het publiek. Een geschiedenis van de wetenschaps- en techniekcommunicatie (Amsterdam 2007) 135–158, aldaar 147–150. 34 T. Verschaffel, ‘“Er waait een harde wind, maar de hemel blijft blauw…” De boodschap van Expo ’58’ in: G. Pluvinage ed., Expo 58. Tussen droom en werkelijkheid (Tielt 2008) 73–93, aldaar 84; Halleux en Xhayet, ‘De ontwikkeling der ideeën’, 24–25. 35 R. Grossey, Goedenavond, beste kijkers. Televisie in zwart-wit van 31 oktober 1953 tot 31 december 1970 (Antwerpen 1993) 22, 28. 36 B. Schroeder-Gudehus en D. Cloutier, ‘Popularizing science and technology during the Cold War: Brussels 58’ in: R. Rydell en N.E. Gwinn eds., Fair representations. World’s Fairs and the Modern World (Amsterdam 1994) 157–180, aldaar 162.
dewerking van wetenschappelijke instituten ook worden beschouwd als een poging om invloed te verwerven op de wijze waarop wetenschap aan het brede publiek werd voorgesteld. Niet alleen het initiatief voor wetenschappelijke gelegenheidsprogramma’s weerspiegelde een bevoogdende alliantie tussen politiek en wetenschap; die bleek ook uit de gekozen thema’s, zoals in de uitzending getiteld De kernenergie. Uw toekomst! (14 november 1956). Hierin werd het onderzoek naar kernenergie in België geschetst, maar vooral het belang ervan voor de nationale welvaart en de toekomst. De paternalistische, propagandistische toon van het programma sloot aan bij een internationale tendens sinds het begin van de jaren 1950 om positief te berichten over het maatschappelijke nut van kernenergie in vredestijd.33 Atoomenergie kreeg eveneens prominente aandacht tijdens de Wereldtentoonstelling Expo 58 (17 april–19 oktober 1958), die in Brussel plaatsvond met als symbool het Atomium, een meer dan 160 miljard keer vergroot ijzerkristal dat de moderne wetenschap verbeeldde. Expo 58 stond in het teken van de dienstbaarheid van wetenschap en techniek aan de mens en fungeerde als het orgelpunt van de cultivering van hoge verwachtingen van het publiek ten aanzien van wetenschap en technologie. Hoewel de eerste naoorlogse Wereldtentoonstelling plaatsvond te midden van de Koude Oorlog, werd er een sfeer van vertrouwen en optimisme gecreëerd.34 De expositie betekende bovendien de definitieve doorbraak van de televisie naar het grote publiek – sindsdien zond de Vlaamse televisie immers elke dag uit35 – en ze verschafte aan de wetenschapstelevisie een breder publiek draagvlak. Een tiental wetenschappelijke programma’s werd namelijk opgenomen in het grote wetenschapspaviljoen, het ‘Internationaal Paleis van de Wetenschap’, waar vijftien landen een tentoonstelling hadden ingericht over de wetenschappelijke innovaties tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw. Het opzet bestond erin om de universele, coöperatieve en vredelievende natuur van de wetenschap te tonen opdat de context van een dreigende confrontatie tussen de Russische en Amerikaanse mogendheden, die wetenschap en technologie mobiliseerden ter verzekering van een militair evenwicht, op de achtergrond werd gehouden.36
‘P
R
kl
Br
a
223
‘Professor, wat kunt U ons vertellen?’
Reporter Marc Struye in gesprek met professor Willy Dekeyser, hoogleraar aan de Rijksuniversiteit van Gent, in het programma De klasse kristal dat werd opgenomen in het Internationaal Wetenschapspaviljoen van Expo 58. Bron: VRT-Beeldarchief, AE 19580922.1, Ext. 20040615.2
De in het wetenschapspaviljoen opgenomen programma’s ressorteerden onder de ‘Dienst Artistieke en Educatieve Uitzendingen’. De uitzendingen, die een half uur duurden, waren gewijd aan de vier thema’s van de tentoonstelling: het atoom, het kristal, de molecule en de levende cel. Ze behelsden telkens een rondgang langsheen de tentoongestelde objecten, terwijl een reporter één of meerdere wetenschappers interviewde. Willy Dekeyser (1910–1993), hoogleraar in de kristallografie aan de Gentse Rijksuniversiteit en lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, verleende bijvoorbeeld zijn medewerking aan het programma over het kristal. Naast gezaghebbende wetenschappers traden ook doctorandi of pas afgestudeerde licentiaten op. Dergelijke jonge onderzoekers, vooralsnog zonder professionele reputatie, werden in de aankondiging van de betrokken reporter steevast gelieerd aan hun universiteit, om hen voldoende geloofwaardigheid en gezag te verstrekken.37
Een unilateraal communicatieproces gold in de programma’s: de wetenschapper als ‘bron’ bracht betrouwbare, feitelijke informatie direct over aan de kijker waarbij het televisiemedium louter dienst deed als doorgeefluik, zodat het proces van communicatie de aard en de inhoud van de informatie zo min mogelijk beïnvloedde.38 Eigenlijk werd het radiomodel naar een visuele context overgezet, want een wetenschappelijke spreekbeurt op waardige en formele toon stond centraal en de nadruk lag op het onderricht van wetenschappelijke inzichten, met een overwicht van het verbale exposé op het beeld. De sprekers namen de tijd om de moeilijkheden en de kwalificaties van onderzoeksresultaten uiteen te zetten. Doorgaans baseerden vroege televisieprogramma’s zich op radiogenres en ze werden dikwijls ook gemaakt door voormalig 37 R. Goodell, The visible scientists (Boston 1977) 37. 38 M. Bucchi, Science and the media. Alternative routes in scientific communication (Londen 1998) 4–5.
224
S o f ie Ong hena
radiopersoneel, dat de overstap naar televisie had gemaakt.39 De bevattelijkheid van de diverse uiteenzettingen wisselde echter; technisch jargon maakte dat vaak enige wetenschappelijke voorkennis was vereist. De wetenschapper keek tijdens het vraaggesprek zelden in de camera, maar bleef steevast in gesprek met de reporter, zodat er een minimale emotionele verbinding met de kijker ontstond. Wetenschappelijke onderwerpen werden daardoor belicht vanuit een onpersoonlijk, objectief perspectief. Narratieve constante was dat zuiver wetenschappelijke principes steeds werden gerelateerd aan praktische toepassingen, zodat het sociale nut van de wetenschap werd bekendgemaakt, aansluitend bij de optimistische sfeer van de Expo, die wetenschap en techniek in verband bracht met de stijgende welvaart. Hoewel alle over kernenergie geïnterviewde wetenschappers morele bezwaren uitten tegen atoomproeven en het dreigende gevaar van een atoomoorlog, stelden ze tegelijk dat Hiroshima’s catastrofe wetenschappelijk onderzoek naar kernfysica en kankerbestrijding had bevorderd, wat de mens ten goede kwam. Net als in de tentoonstelling benadrukten dus ook de televisieprogramma’s vanuit het wetenschapspaviljoen de mogelijkheden van het vreedzame gebruik van kernenergie.40 Na de op Expo 58 gedraaide uitzendingen besloot de omroepleiding dat ‘naar het voorbeeld van het buitenland […] de wetenschappelijke programma’s meer en meer op een grotere ruimte in onze programma’s zullen aanspraak maken’.41 Tussen 1958 en 1960 werden daarom vijf grote wetenschappelijke uitzendingen geprogrammeerd, met medewerking van de Gentse en de Leuvense universiteiten. Deze uitzendingen, waarin sterrenkunde het grootste aandeel genoot, werden alle bovendien voorgelegd aan 39 Bal, De mens is wat hij doet, 153–155, 161–165; LaFollette, Science on the air, 213. 40 Brussel, VRT-Beeldarchief, Expo 58: Radiobiologie, AE 19581006.2, EXT 20011127.3; Schroeder-Gudehus en Cloutier, ‘Popularizing science and technology during the Cold War’, 158, 178. 41 Brussel, VRT-Documentenarchief, JV/2, Jaarrapport: Vlaamse Televisie, 1957–1958, 110. 42 Brussel, VRT-Documentenarchief, JV/3, Jaarrapport: Vlaamse Televisie, 1959–1960, 106. 43 Brussel, VRT-Documentenarchief, JV/2, Jaarrapport: Vlaamse televisie, 1958–1959, 44; Anthierens, Tien jaar Vlaamse televisie, 141–142. 44 LaFollette, ‘A survey of science content’, 35, 42. 45 Brussel, VRT-Documentenarchief, Doos 7279, Script: wetenschappelijk programma ‘De maan’ (1 december 1958), 2.
Lucien Massart, voorzitter van de Nationale Raad voor Wetenschapsbeleid.42 De programmamakers streefden ernaar de wetenschappelijke realiteit te tonen, waarbij ook op locatie werd gefilmd. Dit werd na Expo 58 eenvoudiger. Voor de uitgebreide verslaggeving van op de Wereldtentoonstelling was namelijk geïnvesteerd in reportagewagens en in licht hanteerbare camera’s, terwijl voordien de technische uitrusting zich had beperkt tot drie camera’s, één reportagewagen en verouderd geluidsmateriaal.43 De wetenschappelijke uitzending De televisie kijkt naar de maan (1 december 1958), gepresenteerd door weerman Armand Pien (1920–2003), werd bijvoorbeeld voor het eerst rechtstreeks uitgezonden vanuit de Koninklijke Sterrenwacht van België te Ukkel. Uitzendingen vanuit sterrenwachten waren ook in het buitenland erg populair door de visualisering van fenomenen die tot dan toe uitsluitend aan wetenschappers waren voorbehouden.44 Een camera, vastgehecht aan de telescoop, bracht de maan rechtstreeks in beeld. Pien wees de kijkers meteen op hun voorrecht, want natuurverschijnselen en wetenschappelijke apparatuur die normaal slechts voor ingewijden waren weggelegd, werden dankzij de televisie toegankelijk voor hen: Vandaag krijg U het grote voordeel dat U zelf op de plaats zult zitten van de astronoom d.w.z. dat tussen uwe ogen en het hemellichaam dat wij in de telescoop zullen brengen, gij die instrumenten krijgt waarvan slechts zeventien beroepsastronomen van België gebruik maken.45 De kijkers werden ervan overtuigd dat ze een onmiddellijke visuele ervaring deelden met de wetenschapper-astronoom ter plaatse, Albert Velghe (1916–1986), hoogleraar en vanaf 1963 directeur van de Koninklijke Sterrenwacht. Hij had het script geschreven, hanteerde de telescoop en beantwoordde als deskundige de vragen van de presentator. Sequenties van het tweetal werden afgewisseld met close-ups van schema’s van de maan, die lang in beeld bleven, tot twee minuten toe. Op de achtergrond doceerde Velghe dan als intellectuele autoriteit op aangeven van Pien, die het vraaggesprek vaardig wist te leiden (hij was afgestudeerd als licentiaat wiskunde aan de Gentse Rijksuniversiteit
‘P
a
225
‘Professor, wat kunt U ons vertellen?’ met optie astronomie en daarna werkzaam op het Koninklijk Meteorologisch Instituut). De wetenschapper bepaalde dus de inhoud. Dat bleek ook in de andere wetenschappelijke gelegenheidsprogramma’s, onder meer gewijd aan De Zonsverduistering (2 oktober 1959) waarvoor Velghe opnieuw het script aanleverde, ‘bewust van de verplichting van de intellectueel een deel van zijn tijd en kennis ten dienste te stellen van zijn volk’.46 Een nieuwe (en relatief jonge) Vlaamse wetenschappelijke elite, die streefde naar volksontvoogding, werd opgevoerd. Verder maakte ook Nobelprijswinnaar Corneel Heymans (1892–1968), coryfee en éminence grise van de Vlaamse wetenschap, zijn opwachting in het wetenschappelijke gelegenheidsprogramma Het hart klopt 36 miljoen keer per jaar! (11 januari 1960), dat handelde over de functies van het hart en de bloedsomloop. Heymans, die zijn vader als hoogleraar en bestuurder van het Gentse laboratorium voor farmacologie was opgevolgd, had in 1938 de Nobelprijs voor Geneeskunde ontvangen, die als een overwinning werd opgevat op de tegenstanders van de in 1930 vernederlandste Gentse Rijksuniversiteit (de strijd om de vernederlandsing had Heymans van nabij meegemaakt toen zijn vader rector was). Na de oorlog betrok Heymans als voorzitter van het Katholiek Vlaamsch Oud-Hoogstudentenverbond de Vlaamse academische wereld bij de Vlaamse Beweging.47 Zijn televisie-optreden als vooraanstaand Vlaams wetenschapper sloot aan bij het opzet van de omroepleiding: ‘Vlaamse televisie is […] een medium dat door Vlamingen wordt bediend en door Vlaamse normen beheerst.’48 De presentator benadrukte bijgevolg niet alleen de wetenschappelijke verdiensten van vader en zoon Heymans, maar vooral ook hun inzet voor de Nederlandstalige wetenschapsbeoefening in Vlaanderen: Honderd jaar geleden […] werd […] een jongetje geboren dat later zou worden de beroemde Jan-Frans Heymans, professor in de farmacologie aan de Universiteit te Gent, de eerste rector van de gedeeltelijk vernederlandste universiteit en de eerste die bovendien in het Nederlands een rectorale rede heeft uitgesproken. En honderd jaar naderhand is het professor doctor Corneel Heymans, zijn zoon, die
ons zijn medewerking verzekert voor deze wetenschappelijke programma’s van de Vlaamse televisie. Vader en zoon hebben allebei gewerkt in hetzelfde gebied, […] waarin ze beiden hebben uitgemunt.49 Heymans, gezeten achter een tafel met boeken – die de intellectuele autoriteit van de wetenschapper symboliseerden, terwijl de reporter met zichtbare microfoon het televisiemedium representeerde – doceerde, droeg zijn notities voor en hanteerde een aanwijsstok. Dit beeld illustreert de professorale, paternalistische representatie van de wetenschap die de vroege wetenschapsprogramma’s op de Vlaamse televisie domineerde. De bloei van de wetenschap op de publieke televisie
De verkoop van televisietoestellen was inmiddels spectaculair toegenomen. Terwijl er in 1958 233.000 en in 1959 392.000 toestellen waren in België, was dat aantal in 1960 gegroeid tot 618.000. In 1962 waren er meer dan één miljoen televisietoestellen.50 Na de oprichting in 1960 van de BRT als autonoom uitzendinstituut dat aan Vlaanderen een eerste vorm van culturele autonomie verschafte, groeide de Vlaamse televisie uit tot een modern, professioneel medium. Bovendien werd vanaf 1960 de vormingsopdracht van de Vlaamse publieke televisie volop uitgewerkt, mede bevorderd door grote financiële en technische investeringen. De gouden tijd van de wetenschapsprogramma’s op de Vlaamse omroep brak aan. Gelijktijdig met nieuwe doorbraken in de geneeskunde, de ruimtevaart en de communicatietechnologie kregen wetenschapsprogramma’s voortaan een vaste uitzendfrequentie en het aanbod nam toe. De triomfalistische toon van de wetenschapsuitzendingen werd versterkt door de culturele context: tijdens de jaren 1960, de golden sixties, heerste in de westerse wereld een euforische sfeer, want 46 A. Van Hoof, ‘In memoriam Prof. Dr. A.G. Velghe (22 september 1916–27 oktober 1986)’, in: Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Jaarboek 1986, 48 (1990) 292–295, aldaar 295. 47 A.M. Van der Meersch, ‘Heymans, Corneel J.F.’ in: R. de Schryver e.a. eds., Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging. G–Q (Tielt 1998) 1443–1444. 48 Anthierens, Tien jaar Vlaamse televisie, 223. 49 Brussel, VRT-Beeldarchief, Hart en bloedsomloop, AE 19600111.1, EXT 20010605.1. 50 R. Gobyn e.a. eds., De fifties in België (Brussel 1989) 28.
226
S o f ie Ong hena
de oorlog leek intussen verwerkt en de economie floreerde.51 In november 1961 startte het programma Verover de aarde (1961–1987), dat viel onder de ‘Dienst Artistieke en Educatieve Uitzendingen’ en dat onder redactie stond van Jerome Verhaeghe (1923–2010), die sinds 1954 als journalist voor de televisienieuwsdienst werkte.52 Dit programma, met als ondertitel ‘close-ups op wetenschap en techniek van deze tijd’, bleef lang toonaangevend voor de wetenschapspopularisering op de Vlaamse televisie. Verover de aarde werd aanvankelijk maandelijks op woensdag uitgezonden rond half tien, tussen de populaire fictiereeks Bonanza en het laatavondjournaal, waaruit blijkt dat een breed publiek werd aangesproken en niet louter een segment met echte belangstelling voor wetenschappen. Elke uitzending duurde ongeveer een uur en was telkens gewijd aan één thema. De makers streefden er uitdrukkelijk naar de wetenschappelijke actualiteit – zowel wetenschappelijke congressen, de uitreiking van Nobelprijzen als de nieuwste onderzoeksresultaten – op de voet te volgen. Aandacht voor wetenschappelijke disciplines fluctueerde daarom behoorlijk.53 Tijdens de beginjaren kwamen vooral de milieuproblematiek en medische onderwerpen aan bod. De eerste uitzending, Geboren om te leven (29 november 1961), handelde bijvoorbeeld over kindersterfte en de belangrijkste medische verwezenlijkingen in dit verband. Een propagandistische toon overheerste: in overeenstemming met het naoorlogse vooruitgangsoptimisme werd betoogd dat wetenschap bijdroeg tot de oplossing van de grote hedendaagse problemen. Verhaeghe kaderde wetenschapsprogramma’s in het licht van de triomf van de wetenschap, die de moderne maatschappij typeerde.54 Aan het einde van de jaren 1960 was Verover de aarde veeleer gewijd aan nieuwe disciplines en technieken als genetica, DNA-onderzoek en de opkomende com51 52 53 54 55
Van den Bulck, De rol van de publieke omroep, 159, 166, 183–187. Brussel, VRT-Documentenarchief, JV/3, Jaarrapport: Vlaamse televisie, 1962, 70. Zie ook: Goodell, The visible scientists, 19–20. Van den Bulck, De rol van de publieke omroep, 263. J. Willems en M. Bos, ‘Motives for scientists. PCST on television: a social service or risky business?’ in: Idem en W. Göpfert eds., Science and the Power of TV (Amsterdam 2006) 13–28, aldaar 18. 56 Bijvoorbeeld: Brussel, VRT-Documentenarchief, Doos 7332, Script ‘Verover de aarde. Geboren om te leven (nr. 1)’ (29 november 1961), 35. 57 Boon, Films of Fact, 184. 58 Brussel, VRT-Documentenarchief, JV/3, Jaarrapport: 1961, 56.
putertechnologie, net als aan ruimtevaart (een geliefkoosd thema van samensteller Verhaeghe, wat er wellicht toe leidde dat heel wat uitzendingen hierover handelden).55 Mens- en geesteswetenschappen werden niet belicht. Verover de aarde, dat rechtstreeks werd uitgezonden, had een wat complexere structuur dan de vroegere wetenschapsprogramma’s. De programmamakers stapten af van het procedé van wetenschappelijke lezingen dat in de jaren 1950 de Vlaamse televisie had gedomineerd. Het strikte patroon van vraag en antwoord werd doorbroken door een combinatie van uiteenzettingen in de studio, afgewisseld met (animatie) films ten bate van ‘meer bevattelijkheid en levendigheid’. Het programma had een sneller ritme door kortere, gevarieerde sequenties. Voortaan werden beelden ook door een soundtrack ondersteund, wat het dramatische effect versterkte.56 Met de groei van het televisiemedium namen immers ook de technische capaciteiten ervan toe. In tegenstelling tot de vorige wetenschapsprogramma’s droegen de TV-producers de ongedeelde eindverantwoordelijkheid op het gebied van wetenschapscommunicatie, en dus niet langer de wetenschapper. De producers stelden het programma samen, prospecteerden in binnen- en buitenland naar geschikt beeldmateriaal, schreven wetenschappers aan en negotieerden met hen over de lengte van hun betoog en hun woordgebruik. Populaire wetenschapstelevisie hield de moeilijke verzoening in van het opzet van de televisie – het bevattelijk tonen ter attentie van de kijker – met het jargon en de methodologie van de wetenschap, en betrof bijgevolg een gecompliceerd en onderhandeld proces.57 De programmamakers van Verover de aarde definieerden wetenschapstelevisie als volgt: Het volstaat niet enkel eminente specialisten aan het werk te zetten om een goed wetenschappelijk programma te kunnen samenstellen. Het herdenken en herschrijven van de bijdragen van de wetenschapsmensen en de aanpassing aan de wetenschappelijke stof aan het televisiescherm vereisen […] een stevige vakbekwaamheid.58 Als gevolg hiervan ontstond er een nieuwe rolverdeling tussen deskundigen en journalisten. De rol en de spreektijd van de presentator annex
‘P
a
227
‘Professor, wat kunt U ons vertellen?’
Jerome Verhaeghe in 1968. Hij zette het programma Verover de aarde op, dat lange tijd toonaangevend zou blijven voor wetenschapspopularisering op de Vlaamse televisie. Bron: VRT-Fotoarchief. Copyright Omina Fotos
wetenschapsjournalist – aanvankelijk Verhaeghe – groeide en zijn tussenkomsten beperkten zich niet langer tot het aankondigen en afsluiten en tot het samenvatten van de bijdragen van de wetenschappers, hij legde ook zélf wetenschappelijke concepten uit. Deze tendens gaf aan dat de verspreiding van gespecialiseerde wetenschappelijke kennis naar een breed publiek een vorm van bemiddeling vereiste. Aangezien juist in de taal de moeilijkheid school om wetenschap te communiceren aan het brede publiek, trad de wetenschapsjournalist op als bemiddelaar om de kloof tussen wetenschapper en leek te dichten door enerzijds de ideeën van de wetenschapper te begrijpen en door anderzijds deze
te herformuleren voor de kijker.59 Verhaeghe verklaarde abstracte wetenschappelijke concepten met behulp van analogieën en voorbeelden uit het dagelijkse leven, bijvoorbeeld: ‘Dit zijn niet de flikkerende lichtreklames [sic] van een kermistent of van een Musical Theater, neen, dit is een model van ons brein.’60 In dit verband 59 G. Jacquinot, ‘Des images et des sons pour faire savoir ou les formes audiovisuelles de la vulgarisation scientifique’ in: D. Jacobi en B. Schiele eds., Vulgariser la science. Le procès de l’ignorance (Seyssel 1988) 149–169, aldaar 154–155; Bucchi, Science and the media, 3. 60 Brussel, VRT-Documentenarchief, Doos 220.748, Script ‘Verover de Aarde. Jan Pieters Junior 2’ (19 mei 1968), 1. Vergelijk met: J. van Dijck, ‘De wetenschapsdocumentaire tussen multimediaal spektakel en kennisconstructie’ in: F.J. Meijman, S. Snelders en O. de Wit eds., Leonardo voor het publiek. Een geschiedenis van de wetenschaps- en techniekcommunicatie (Amsterdam 2007) 214–228, aldaar 216.
228
S o f ie Ong hena
golden trouwens eveneens richtlijnen van de TVdirecteurs. Herman Verdin, dienstchef van de ‘Artistieke en Educatieve Uitzendingen’, stelde in 1965 bijvoorbeeld dat de televisie de kijkers ‘in een gewone taal’ moest benaderen: In dit opzicht moet men vooral in de artistieke en educatieve programma’s afleren een onderwerp plechtstatig aan te pakken. Als men bij de mensen vertrouwen wil wekken, moet men […] in een goed tempo, en zo voortreffelijk mogelijk de materie presenteren.61 De spreektijd van opgevoerde wetenschappers werd in Verover de aarde vooraf vastgelegd en gelimiteerd; hun uitleg moest kernachtig en toegankelijk zijn (wat ook een vorm van ‘bemiddeling’ impliceerde). Niettegenstaande de gewijzigde rol van de opgevoerde deskundigen bleef het documentaire karakter van de televisiewetenschap, waarin wetenschappers een uiteenzetting declameerden ter kennisoverdracht, dominant. Het gezag van de wetenschapper bleef benadrukt; zo werden hoogleraren meestal gefilmd in een witte jas, wat het onderscheid tussen leken- en wetenschappelijke kennis aangaf en hun intellectuele autoriteit beklemtoonde. In één aflevering kwamen steevast verscheidene deskundigen aan het woord. Wanneer wetenschappers te gast waren in de studio, werd met hen enkele uren vóór de uitzending gerepeteerd, zoals met Piet de Somer (1917–1985), hoogleraar in de immunologie aan de Katholieke Universiteit Leuven en tevens pleitbezorger van een Vlaams universitair expansieprogramma om de Vlaamse wetenschappelijke achterstand weg te werken.62 De Somer was te gast in de uitzending over virussen, waarin onder meer het onderzoek in het door hem opgerichte RegaInstituut werd uiteengezet.63 In Verover de aarde 61 ‘Humo sprak met Herman Verdin’, Humoradio, 27 mei 1965, 60–61. 62 A. Lacquet, Herdenking prof. dr. P. de Somer (overdruk uit Jaarboek en Verslagen van de Koninklijke Academie voor Geneeskunde van België, XLIX, 1987) 15. 63 Brussel, VRT-Documentenarchief, Doos 7383, Script ‘Verover de aarde. (3) Kleiner dan het leven’ (21 maart 1962), 25–39. 64 P. Lambrechts, De Vlaamse wetenschap: Universiteit en Volk (Brussel 1952) nietgepagineerd. 65 Geciteerd in: Van den Bulck, De rol van de publieke omroep, 173. 66 Brussel, Algemeen Rijksarchief, Archief BRT-INU (1931–1973), nr. 4027, Farde ‘Verover de aarde. De ruimte in’; ‘De wetenschappelijke reportage: De ruimte in’, De Radioen Televisieweek 18 nr. 9 (1962) 42. 67 Van den Bulck, De rol van de publieke omroep, 67, 166. 68 Ibidem, 166. 69 Anthierens, Tien jaar Vlaamse televisie, 223.
werd expliciet wetenschappelijk onderzoek aan de vernederlandste universiteiten getoond om de uitstraling van de Vlaamse wetenschap aan het brede publiek bekend te maken, een streven dat al langer bestond.64 Programmasamensteller Verhaeghe beschouwde zichzelf dan ook als een ‘gezant van het Vlaamse volk die Vlaanderen doorheen de ogen van Vlamingen aan Vlamingen kenbaar maakte’.65 Ook Vlaamse wetenschappers in het buitenland werden geïnterviewd zoals Karel Bossart in de derde aflevering De ruimte in (21 februari 1962), die in het teken stond van de ruimtetocht rond de aarde door de Amerikaanse astronaut John Glenn daags voordien. Bossart, wiens Antwerpse afkomst en wetenschappelijke reputatie in de Verenigde Staten in één adem werden beklemtoond, leidde namelijk de bouw van Glenns Atlasraket. Voor deze uitzending wist Verhaeghe trouwens toestemming en fondsen van zijn oversten te verwerven om met een cameraploeg ter plaatse, in Cape Canaveral, te filmen. Dit onderstreept het belang dat de omroepleiding hechtte aan vormende wetenschapstelevisie.66 Vanaf het begin van de jaren 1960 bood de opkomst van de video bovendien de mogelijkheid tot vooraf opnemen.67 Deskundigen – meestal hooggekwalificeerde wetenschappers – werden niet meer alleen live aan het woord gelaten, maar steeds vaker in sequenties die eerder waren gefilmd in hun hospitaal, laboratorium of auditorium waar ze aan het bord lesgaven voor de camera. Verder kwamen in Verover de aarde heel wat buitenlandse wetenschappers op film aan bod, zeker wat betreft disciplines die in Vlaanderen nog niet erg waren ontwikkeld zoals ruimtevaart of genetica (in tegenstelling tot de beginjaren was apparatuur voor ondertiteling bovendien beschikbaar).68 Bijdragen van buitenlandse wetenschappers toonden niet alleen de toenemende internationalisering van de naoorlogse wetenschap aan; de Vlaamse televisie betrachtte eveneens te fungeren als het ‘eerste Vlaamse venster op de wereld’.69 Verover de aarde was hoofdzakelijk georiënteerd op de Angelsaksische wereld: vooral Amerikaanse en Britse onderzoeksresultaten en wetenschappers (bijvoorbeeld de Amerikaanse Nobelprijswinnaar en chemicus Melvin Calvin of de Britse viroloog Alick Isaacs naar aanleiding van diens eredoctoraat in
‘P
a
229
‘Professor, wat kunt U ons vertellen?’ Leuven op 2 februari 1962) werden belicht.70 In Verover de aarde werd niet naar de Franstalige wetenschap gerefereerd en er werden evenmin Franse experts uitgenodigd. Ook de gehuurde buitenlandse beelden kwamen voornamelijk uit de Angelsaksische wereld, met veelvuldige uitleen bij BBC Telerecording, de filmdienst van de Amerikaanse Ambassade te Brussel en de regeringsvoorlichtingsdienst van de Verenigde Staten. Bovendien werden ook regelmatig Nederlandse wetenschappers uitgenodigd, bijvoorbeeld Adriaan Blaauw (1914–2010), hoogleraar in de astronomie aan de Rijksuniversiteit Groningen en Cornelis de Jager, hoogleraar in de astronomie aan de Universiteit Utrecht.71 Dit paste in het ruimere kader van de culturele integratie van het hele Nederlandse taalgebied. Vanaf 1960 stelde de omroepleiding de samenwerking met Nederland als een belangrijke doelstelling voorop opdat ‘de bloedsomloop van de Nederlandse taal en kultuur [sic] onbelemmerd zou functioneren.’72 Wetenschapspopularisering op de Vlaamse televisie werd zo deel van een actieve cultuurpolitiek. Wetenschapstelevisie positioneerde zich zo dicht mogelijk bij het werkproces van de wetenschap voor een zo realistisch mogelijke weergave. Wetenschappers werden vaak in hun laboratoria getoond terwijl ze instrumenten hanteerden, en ook de demonstratie van wetenschappelijke apparaten en experimenten werd gefilmd. De makers wendden niettemin bepaalde visuele en narratieve procedés strategisch aan om geloofwaardigheid te construeren. Wetenschapstelevisie hield tenslotte een audiovisuele reproductie van geobserveerde fenomenen in.73 Een levensechte registratie, zoals de visualisering van microscopische levensvormen – bijvoorbeeld parasieten in speekselklieren – door de vasthechting van de camera aan de microscoop, speelde in op de verwondering van de kijker, al overheersten in Verover de aarde informatieoverdracht, degelijkheid en ernst. Het beeld ondersteunde en diende om het narratief te bewijzen en aanschouwelijk te maken.74 Dit gaf aan dat Verover de aarde een didactisch opzet, de vorming van de kijker, voorstond. In het verlengde hiervan hadden leken in de uitzendingen een minieme rol: interviews met anonieme patiënten of ouders van zieke kinderen dienden louter om de feitelijke wetenschap-
pelijke uiteenzetting te staven.75 Dat leidde tot een schools beeld van de wetenschap, dat emotie ontbeerde en objectiviteit wenste uit te dragen. Het betrof bovendien een mannelijke wetenschap. De rol van de vrouw in Verover de aarde – en bij uitbreiding in de andere wetenschappelijke programma’s in de bestudeerde periode – was marginaal. Ze kwam vooral aan bod als ondersteunend lid van het wetenschappelijke team, dat niet zozeer het denkwerk verrichtte, maar veeleer routineus laboratoriumwerk uitvoerde. Het was een representatie die aansloot bij de toenmalige wetenschapspraktijk.76 Naast Verover de aarde lanceerde de Vlaamse omroep nog andere wetenschapspopulariserende programma’s, zoals het maandelijkse, 25 minuten durende, niet-rechtstreekse programma Kijk omhoog (Sterrenkunde voor iedereen) (januari 1965–1967), een ander initiatief van Verhaeghe. Kijk omhoog was gewijd aan de klassieke sterrenkunde en actueel ruimtevaartonderzoek. In feite ging het om de televisieversie van een bestaand radioprogramma.77 Weerman Pien, die de popularisering van de sterrenkunde in zijn weerpraatje op televisie en in publiekslezingen ter harte nam en zich ook inzette voor de oprichting van de vijf Vlaamse volkssterrenwachten,78 stelde het script samen en presenteerde. Piet de Valkeneer – één van de vaste medewerkers van Verover de aarde – regisseerde en de productie was in handen van Verhaeghe zelf. De toon was minder formeel dan die in de eerste grote wetenschappelijke programma’s, de sequenties waren beweeglijker en de uitleg toegankelijker. 70 Brussel, VRT-Documentenarchief, Doos 220.749, Scripts Verover de aarde ‘De primitieve soep’ (27 november 1968), 7–8; Doos 7383, ‘Kleiner dan het leven’ (21 maart 1962), 44. 71 Brussel, VRT-Documentenarchief, Doos 220.749, Scripts Verover de aarde ‘Inden beginne… Het heelal’ (18 april 1968); ‘Kent u de melkweg’ (16 mei 1968); ‘De primitieve soep’ (27 november 1968). 72 Anthierens, Tien jaar Vlaamse televisie, 174–175. 73 Jacquinot, ‘Des images et des sons’, 158 en 162; Van Dijck, ‘De wetenschapsdocumentaire’, 215. 74 Vergelijk met: Van Dijck, ‘De wetenschapsdocumentaire’, 216. 75 Vergelijk met: Verhoeven en Lops, ‘Sleutelen aan wetenschap’, 116. 76 J. Doise, ‘Positieve actie’ en de vrouw als deskundige in de Vlaamse media (onuitgeg. licentiaatsverhandeling Universiteit Gent) (Gent 1994–1995) 92. Zie ook: A.M. Van der Meersch, Een universitaire loopbaan voor vrouwen aan de Universiteit Gent (1901–1965). Een glazen plafond? (Gent 2007). 77 Brussel, VRT-Documentenarchief, Doos 204.006, Getypte nota ‘Op komst: Kijk omhoog’ z.d. en Script ‘Kijk omhoog (derde aflevering)’, 27 maart 1965; Doos 204.008, Script ‘Kijk omhoog’ (34ste uitzending), 17 augustus 1967; Doos 204.009, Script ‘De Belgische privaatnijverheid en de ruimtevaart’, 14 december 1966. 78 Antwerpen, AMVC-Letterenhuis, Armand Pien, PP25/K: Brugsch Handelsblad, 26 september 2003.
230
S o f ie Ong hena
Dit programma spoorde de kijkers trouwens aan om niet uitsluitend over wetenschap te leren (zoals in Verover de aarde), maar ook om zelf aan (amateur-)wetenschap te doen. De aflevering van 9 juni 1965 over astronomische uurwerken kondigde Pien bijvoorbeeld als volgt aan: ‘We zullen u een paar tips geven opdat u ook tijdens uwe vakantie sterrenkunde zoudt kunnen leren.’79 Geïnteresseerde kijkers konden de nodige documentatie bestellen om de reeks te volgen, zoals kaarten van sterrenhemels waarop in de uitzendingen werd geattendeerd: ‘Neem nu uw sterrenkaart 3 en volg met mij.’80 De vorming en ontplooiing van de kijker werd door de Vlaamse televisie stellig tot haar plicht gerekend, die paste in haar cultureelpedagogische streven.81 Naar aanleiding van tien jaar Vlaamse televisie in 1963 besloot de toenmalige directeur-generaal Paul Vandenbussche (1921–2011): De televisie heeft Vlaanderens zelfvertrouwen versterkt. […] De Vlamingen hebben er zichzelf in herkend. […] Maar ik denk ook aan de vormende waarde van de televisie: wij bestrijken een gebied dat reikt van de algemene wetenschappelijke popularisatie tot het regelrecht postscolair onderricht […].82 Het belang dat de omroepleiding hechtte aan onderricht en aan volwassenenvorming blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat Kijk omhoog eveneens werd ingepast in de televisie-uitzendingen van de Volksuniversiteit, die vanaf het laatste kwartaal van 1963 in het kader van permanente vorming waren ingevoerd voor een breed publiek. Dit BRT-programma was geïnspireerd op de Britse Open University die beoogde om kijkers die door sociale omstandigheden de kans hadden gemist te studeren alsnog een 79 Brussel, VRT-Beeldarchief, Kijk omhoog, Bandnummer Ext. 20020213.2, uitzending 9 juni 1965. 80 Brussel, VRT-Documentenarchief, Doos 204.006, Script ‘Kijk omhoog’ (27 maart 1965), 1. 81 Bal, De mens is wat hij doet, 317–318; Van den Bulck, De rol van de publieke omroep, 74–75. 82 Geciteerd in: Anthierens, Tien jaar Vlaamse televisie, 223. 83 LaFollette, Science on the air, 225. 84 Brussel, VRT-Documentenarchief, JV/4, Jaarrapport: 1965, 177. 85 Brussel, VRT-Documentenarchief, JV/5, Jaarrapport: 1967, 152. Over het BBCformat: Boon, Films of fact, 227–228. 86 Ibidem. 87 Brussel, VRT-Documentenarchief, JV/5, Jaarrapport: 1968, 154.
academisch diploma te doen behalen. Het was geen geïsoleerd initiatief: in de Verenigde Staten bijvoorbeeld werd vanaf 1951 The University of the Air uitgezonden.83 Aanvankelijk werden de van elkaar losstaande afleveringen van de Volksuniversiteit geprogrammeerd op zaterdagnamiddag, later ook op woensdag.84 Daarnaast werd het programma Kijk omhoog vanaf september 1967 ingelast in het nieuwe wetenschappelijke programma Horizon (1967– 1989), waarvan het format was geënt op het gelijknamige programma van de BBC. Het werd maandelijks in de vooravond geprogrammeerd ‘omdat ze ook de jeugd kan interesseren’.85 Het was de bedoeling om ‘de actualiteit uit de wereld van de wetenschap en de techniek te overschouwen’.86 Horizon duurde een half uur en was samengesteld uit korte, diverse gefilmde items van enkele minuten over telecommunicatie, ruimtevaart of geneeskunde, telkens aangekondigd met een nieuw tekstbordje. Er was geen presentator; verschillende stemmen – waaronder die van Pien – spraken de begeleidende teksten in. Vanaf 1968 werd dit programma om de twee weken uitgezonden ‘zodat de actualiteit die in deze tak zeer snel gaat, beter aan bod komt’.87 Terwijl in de beginperiode van de televisie de aandacht voor wetenschappen nog enigszins beperkt bleef, koos de Vlaamse omroep in de jaren 1960 dus voluit voor wetenschapsvoorlichting. Dit sloot aan bij zijn vormende doelstellingen. Epiloog: Het einde van een gouden tijdperk?
Wetenschapsuitzendingen tijdens de pioniersjaren van de Vlaamse openbare omroep pasten niet alleen in de profilering van het nieuwe televisiemedium als bron van kennisverspreiding, maar beantwoordden ook aan een ontvoogdende opdracht die de omroepleiding expliciet in haar statuten opnam. De Vlaamse televisie betrachtte immers de verspreiding van een gemeenschappelijke Vlaamse cultuur en de opvoeding van het Vlaamse volk. Wetenschapsuitzendingen, waarin kennis werd gedemocratiseerd, droegen hiertoe bij. Ze werden bijgevolg op een tijdstip geprogrammeerd om een breed publiek te bereiken: ofwel in prime time, zoals de grote gelegenheidsprogramma’s in de jaren 1950, ofwel na een druk bekeken fictiereeks als publiekstrekker, zoals Verover de aarde, ofwel in de vooravond,
‘P
a
231
‘Professor, wat kunt U ons vertellen?’ waarbij telkens uitdrukkelijk ook een jeugdig publiek werd beoogd. Aanvankelijk bepaalden wetenschappers de inhoud van de programma’s, met een professorale wetenschapsrepresentatie tot gevolg. Vanaf de jaren 1960, met de verdere uitbouw en professionalisering van de Vlaamse televisie, werden de wetten van het televisiemedium doorslaggevend. Terwijl in de jaren 1950 wetenschappelijke lezingen overheersten, naar analogie van het radioformat dat in de eerste televisieprogramma’s was blijven doorwerken en dat respectabiliteit en een professorale toon uitdroeg, kwamen er in de jaren 1960 wetenschapsprogramma’s op met een sneller ritme, gevarieerde sequenties en reportages waarbij het beeld weliswaar het narratief bleef ondersteunen. De TV-makers verwierven de eindverantwoordelijkheid over de wetenschappelijke inhoud en de rol van de wetenschapsjournalist groeide. Deze pioniers waren niet alleen overtuigd van de mogelijkheden van de televisie om de kijkers bewust te maken van het belang van wetenschap en techniek in de samenleving, maar ook van de ontvoogdende functie van wetenschapsprogramma’s. Op de eerste Nederlandstalige televisie in Vlaanderen werd bijgevolg een nieuwe Nederlandstalige academische elite gepresenteerd. Wetenschappelijk onderzoek in Vlaanderen werd uitdrukkelijk belicht. Ook de internationale wetenschap kwam aan bod, opdat de Vlaming ‘dankzij de televisie een wereldburger’ werd,88 weliswaar zonder verwijzing naar de Franstalige wetenschap en met een overwegend Angelsaksische oriëntatie. Vlaamse wetenschapstelevisie symboliseerde de Belgische breuklijn en sloot aan bij de veranderende politiek in de jaren 1950–1960, waarin door het toegenomen Vlaams zelfbewustzijn werd gestreefd naar culturele autonomie. Zowel in de jaren 1950 als 1960 domineerde het perspectief van de deskundige: de autoriteit van de wetenschapper werd aangewend om het programma een wetenschappelijk statuut te verlenen en om de overgebrachte kennis te legitimeren. Aansluitend bij baanbrekende wetenschappelijke ontwikkelingen propageerden wetenschapsprogramma’s op de Vlaamse omroep in de jaren 1950 en 1960 een empirisch, positivistisch en triomfantelijk wetenschapsbeeld. Het jaar 1969 betekende echter een keerpunt voor
de Vlaamse wetenschapstelevisie. De Vlaamse omroep werd geconfronteerd met het feit dat hij zijn al te nadrukkelijke klemtoon op vorming en onderricht niet langer kon aanhouden, want de kijkers leken zich af te keren van de als belerend ervaren programma’s en schakelden massaal over naar de Nederlandse televisie.89 De Vlaamse pers schreef: ‘De ernst druipt van onze televisie. Ons televisiekastje is een kleurloos kultuurmachien [sic] geworden.’90 Verder stond ook het publieke optreden van experts ter discussie. Dit werd duidelijk na de rechtstreekse uitzending van de eerste maanlanding, Mensen op de maan op 21 juli 1969. Verscheidene deskundigen werkten mee: een ruimtevaartspecialist bij de nieuwsdienst rapporteerde vanuit Houston, terwijl in de studio meerdere wetenschappers commentaar leverden.91 Hoewel ongetwijfeld televisiegeschiedenis werd geschreven met de captatie van de eerste maanwandeling, luidde deze uitzending tegelijk ook het deficit in van de wetenschapper als televisie-expert. Naderhand verschenen namelijk afkeurende recensies, in het bijzonder over ‘de aanwezigheid op het paneel van zekere heren (waarschijnlijk met vele doctoraatstitels) die daar hebben zitten zwetsen over onbegrijpelijke zaken voor de toeschouwer en dus over de hoofden van de TV-kijker hebben gepraat’.92 Dergelijke reacties vielen samen met de antiautoriteitsbeweging aan het eind van de jaren 1960 die eveneens het gezag van de wetenschap ter discussie stelde. Hierdoor kwam een einde aan het sciëntistische optimisme dat in de naoorlogse jaren had gedomineerd en dat tijdens Expo 58 was uitgedragen. Wetenschap en technologie werden niet langer uitsluitend beschouwd als bron van welzijn, maar werden vaak verweten precies de oorzaak te zijn van maatschappelijke problemen.93 De opvatting dat wetenschappelijke kennis gelieerd is aan macht, en dat de weten88 Boon, Zo sprak Jan Boon, 208. 89 Biltereyst, ‘Kunst-, cultuur- en educatieve programma’s: bedreigde categorieën of ultieme legitimatie?’ in: A. Dhoest en H. Van den Bulck eds., Publieke televisie in Vlaanderen. Een geschiedenis (Gent 2007) 247–272, aldaar 255–256. 90 Geciteerd in: Bal, De mens is wat hij doet, 331. 91 Brussel, VRT-Documentenarchief, Doos 7789, productiedossier ‘Mensen op de maan’. 92 Brussel, VRT-Documentenarchief, Doos 204.008, brief van H. De Meyer aan Jerome Verhaeghe, 29 juli 1969. Zie ook: ‘Wat dacht u ervan? Gezwets rond de maan’, Gazet van Antwerpen, 23 juli 1969. 93 Goodell, The visible scientists, 43.
232
S o f ie Ong hena
schap tegenover de maatschappij verantwoording verschuldigd is voor haar doelstellingen, methodiek en toepassingen, vond intrede bij de publieke opinie.94 Voorts beijverde een internationale maatschappijkritische beweging de teloorgang van de zogenaamde ‘deskundigencultuur’, omdat de democratie was geëvolueerd naar een ‘technocratie’, een totalitaire maatschappij waarin de macht in handen was van deskundigen in weerwil van het algemene belang van de wetenschap.95 Deze kritiek beïnvloedde ook de Vlaamse wetenschapstelevisie. Vanaf 1969 verminderde de klemtoon op de exacte wetenschappen ten voordele van sociale en ethische thema’s. Vanaf de jaren 1970 streefde de omroepleiding immers naar een evenwicht tussen de humane en de exacte wetenschappen; naast de reeks Verover de aarde, die bleef voortbestaan, werden voortaan ook sociologische reportages en gezinsprogramma’s uitgezonden.96 Bovendien werd in wetenschapsprogramma’s niet alleen meer gerapporteerd over wetenschappelijke doorbraken, maar ook over de ethische en ecologische gevolgen ervan. De Vlaamse televisie nam een minder triomfalistische en meer kritische houding aan. In deze context kwam het panelgesprek op. Een team van deskundigen debatteerde bijvoorbeeld over de sociale gevolgen van computers, zoals in de aflevering Praten over de tovenaar van Verover de aarde (28 mei 1969).97 De wetenschap sprak dus niet langer met één stem en controverse werd getoond.
De rol van de opgevoerde deskundigen wijzigde als gevolg hiervan: naast wetenschappers traden ook filosofen aan, onder wie Max Wildiers en Jaap Kruithof in het kritische debat over de betekenis van de ruimtevaart naar aanleiding van de expeditie van de Apollo-12. In dit programma, dat op 20 november 1969 werd uitgezonden, werd onder meer besproken of de betekenis van de maanlanding in juiste verhouding stond tot de enorme inspanningen die ze had vereist.98 Professorale wetenschapstelevisie bleek dus een tijdelijk fenomeen: wetenschappers waren opgevoerd om kennis te democratiseren, maar tegelijk was de ondergang van dat type expert juist één van de gevolgen van de democratisering. Wetenschapstelevisie waarin de deskundige het woord voerde, werd gaandeweg als te ouderwets bevonden. Het gouden tijdperk van wetenschapstelevisie waarin experts de hoofdrol speelden in bevoogdende programma’s die een geïdealiseerd beeld uitdroegen van de wetenschap, was voorbij. Sofie Onghena is als doctoraatsbursaal verbonden aan de Onderzoekseenheid Cultuurgeschiedenis vanaf 1750 (KU Leuven). Het thema van haar proefschriftonderzoek behelst de populaire verbeelding van de wetenschap in België (1860–1970).
94 Halleux en Xhayet, ‘De ontwikkeling der ideeën’, 32–33. 95 J. Tollebeek, ‘De zuigkracht van het medium: historici als televisiedeskundigen’ in: F. van Lunteren, B. Theunissen en R. Vermij eds., De opmars van deskundigen. Souffleurs van de samenleving (Amsterdam 2002) 177–191, aldaar 182. 96 Brussel, VRT-Documentenarchief, JV/7, Jaaroverzicht 1971, 123 en Jaaroverzicht 1972, 133; Biltereyst, ‘Kunst-, cultuur- en educatieve programma’s’, 257. 97 Brussel, VRT-Documentenarchief, Doos 7789, Productiedossier ‘De electronische [sic] tovenaar’. 98 Brussel, VRT-Documentenarchief, Doos 212.175, Script ‘Apollo-12’ (20 november 1969).
T