Associatie Universiteit & Hogescholen Antwerpen (AUHA) ONDERZOEKSBELEIDSPLAN AUHA Missie De Associatie Universiteit en Hogescholen Antwerpen (AUHA) wil door bundeling van krachten haar onderzoekspotentieel maximaal ontwikkelen. Ze zal op een strategisch verantwoorde en planmatige wijze haar onderwijs, onderzoek, ontwikkeling en beoefening van de kunsten en wetenschappelijke en maatschappelijke dienstverlening afstemmen op de sociale, culturele en economische noden van de Antwerpse regio en de Vlaamse gemeenschap, ingebed in een internationale context. De AUHA wil gaandeweg de samenwerking tussen haar partners en stakeholders verdiepen om uit te groeien tot een performant en toekomstgericht kenniscentrum. In uitvoering van de decretale bepalingen, rekent de Universiteit Antwerpen het tot haar taak om op actieve wijze steun te verlenen aan het onderbouwen van het onderwijs van twee cycli aan de hogescholen door wetenschappelijk en artistiek onderzoek. Op die wijze zal aldus actief worden bijgedragen aan het proces van de academisering. Daartoe zal een gedegen midden- en langetermijnplanning worden uitgewerkt in samenwerking met de hogescholen. Doel is om het onderzoekspotentieel en de onderzoekscultuur binnen de hogescholen verder te ontwikkelen. Dit zal gebeuren door een nauwe samenwerking tussen groepen aan de universiteit en de hogescholen actief op dezelfde brede domeinen en met mogelijk een complementaire deskundigheid.
1. Uitgangspunten voor het beleid van de AUHA inzake onderzoek Het integrale onderzoeksconcept Om met de beperkte middelen een onderzoeksomgeving te creëren - waarin zoveel mogelijk onderzoekers zich kunnen ontwikkelen en tevens nieuwe financieringskanalen aan te boren, wordt binnen de AUHA gewerkt vanuit een eigentijdse visie op het onderzoek. Deze visie is gestoeld op het integrale onderzoekconcept waarbij de onderzoekscompetenties van de universiteit en de hogescholen optimaal worden benut door een meerlagige, systeemgerichte en multidisciplinaire aanpak. De Universiteit Antwerpen staat vooral sterk in het funderen van de theoretische en praktische kennis in het fundamenteel kennnisverleggend wetenschappelijk onderzoek. Terwijl de hogescholen vanuit hun hogescholentraditie vooral expertise hebben opgebouwd in het toepassingsgericht onderzoek en op het vlak van de ontwikkeling en de beoefening van de kunsten. Vanuit een integrale benadering van het onderzoek in al zijn facetten wordt binnen de AUHA een synergie nagestreefd tussen deze complementaire onderzoekscompetenties. Hierdoor kan binnen de AUHA het geheel van de kennisketen beter en op een geïntegreerde wijze worden omvat. Deze keten gaat dan van fundamenteel onderzoek over strategisch basisonderzoek en toegepast onderzoek tot valorisatie van kennis in nieuwe producten en diensten.
1
Multidisciplinair en interdisciplinair onderzoek Een gevolg van de integrale benadering is dat het onderzoek ook meer over de grenzen heen van verschillende disciplines wordt uitgevoerd. Dit is zeker een belangrijke troef aangezien een toenemend aantal wetenschappelijke doorbraken net op het kruispunt van verschillende disciplines plaatsvinden en de grenzen van disciplines ook meer en meer vervagen of verschuiven. Een voorbeeld daarvan zijn de nieuwe technologieën die steeds meer met elkaar verweven moeten zijn om aan de nieuwe maatschappelijke noden te kunnen voldoen. Maar niet alleen in de experimentele wetenschappen tekent deze multidisciplinariteit zich af, ook het onderzoek in de kunsten wordt gekenmerkt door originele kruisbestuiving over de grenzen van disciplines heen en wordt vaak net gestimuleerd door de intense samenwerking met diverse partners binnen (en buiten) de AUHA, waarbij de dynamische verwevenheid tussen onderwijs-onderzoek en artistieke praxis centraal staat. De stimulering van interdisciplinair onderzoek is dan ook een prioritair oogmerk. Degelijk interdisciplinair onderzoek wordt concreet aangemoedigd door het scheppen van de nodige middelen, ook in het projectonderzoek, en nieuwe mogelijkheden aan uitstroom; een goed voorbeeld hiervan is het interdisciplinair doctoraat. De fysieke nabijheid van onderzoekers uit verschillende disciplines levert hierbij een belangrijke meerwaarde op. Het academiseringsconcept: de verwevenheid onderwijs – onderzoek Het structuurdecreet (2003) bepaalt dat de voormalige 2-cycli-opleidingen van de hogescholen academische Bachelors en Masters worden en aan dezelfde normen en op dezelfde wijze beoordeeld zullen worden als de bachelors en masters van de universiteiten. Tot ten laatste 2013 – wanneer de accreditatietoets is voorzien – is er een overgangsperiode waarin deze voormalige 2-cycli-opleidingen zich dienen te ‘academiseren’. De Ministriële Werkgroep Academisering omschreef deze opdracht als volgt: “de inbedding van het onderwijs in het wetenschappelijk onderzoek, waardoor het onderwijsprogramma sterker op onderzoek wordt gericht en afgestudeerden ook over duidelijke onderzoekscompetenties beschikken.” Het bewerkstellingen van een nauwere verwevenheid tussen onderwijs en onderzoek staat aldus centraal in het academiseringsconcept. Wanneer men een invulling tracht te geven van academisering wordt vaak verwezen naar het ‘Von Humboldt concept’ dat stelt dat er geen echt academisch onderwijs mogelijk is zonder onderliggend (fundamenteel) wetenschappelijk onderzoek. Reeds in 1810 werd door von Humboldt (1810) geopperd dat het doen van onderzoek of beter nog het wetenschappelijk bezig zijn ook ‘ vormend’ is. Door wetenschappelijk actief te zijn streven de onderzoeker en de student naar het achterhalen van algemeen geldende kennis. Omdat men in het wetenschappelijk onderzoek streeft naar het algemene wordt dit onderzoeksproces tegelijkertijd als een algemeen vormingsproces beschouwd. Aan deze eenheidsgerichte invalshoek waarbij de intrinsieke band tussen onderzoek en onderwijs centraal staat, ontleent de universiteit traditioneel haar identiteit. De huidige context en de recente academiseringsopdracht daagt ons evenwel uit om opnieuw duidelijk te definiëren wat er juist onder academisch onderwijs moet worden verstaan. De voorbije jaren - waar binnen de AUHA de eerste stappen in het academiseringsproces gezamenlijk werden gezet tussen de voormalige 2-cycli-opleidingen van de hogescholen en de universiteit - hebben geleerd dat een eigentijdse invulling van het academiseringsconcept nodig is. Vooreerst vereist de academiseringsopdracht vaak een (ge)eigen(de) invulling al naargelang het te academiseren studiegebied/opleiding. Voor de Industriële Wetenschappen bijvoorbeeld moet de academisering duidelijk verder gaan dan enkel
2
de verwevenheid tussen onderzoek en onderwijs maar is ook de band met de industrie essentieel. De nauwe relatie met de industriële praktijk biedt immers een duidelijke meerwaarde voor het onderzoek maar ook voor de toekomstige inzetbaarheid van de studenten. De industriële verwevenheid haalt het onderzoek weg van het steriele onderzoekslaboratorium karakter en laat toe om de resultaten van bij het begin te toetsen aan harde industriële criteria (robuustheid, schaalbaarheid, economische haalbaarheid, e.a.). Dit bevordert de doorstroming van de onderzoeksresultaten naar de industriële praktijk (valorisatie). Bij de academisering in de kunstopleidingen wordt het dan weer als essentieel beschouwd dat de interactie tussen onderwijs en onderzoek steeds een meerwaarde moet hebben en moet bijdragen tot de artistieke ontwikkeling. Academisering wordt daar ingevuld als het nastreven van een dynamische verwevenheid tussen het onderwijs, het onderzoek én de artistieke praxis. Bovendien vindt de academisering ook daar niet op een eiland plaats maar gebeurt in interactie met de culturele omgeving en het breder kunstlandschap in het bijzonder. Partners in het academiseringsproces zijn bijvoorbeeld befaamde kunstinstellingen zoals het MuHKA, KMSKA, DeSingel, etc, …). Nog een ander voorbeeld inzake de ‘eigen’ invulling van het academiseringsconcept vinden we bijvoorbeeld bij de opleiding kinesitherapie. Daar moet bijvoorbeeld de nauwe relatie met de klinische praktijk en de gerichtheid op de latere beroepspraktijk een wezenlijk onderdeel vormen van de verdere invulling van het academiseringsconcept. Maar ook in de andere te academiseren studiegebieden/opleidingen zoals: de nautische wetenschappen, de integrale productontwikkeling, de architectuur, vertalen-tolken,… wordt bij de invulling van het academiseringsconcept steeds gewerkt volgens een open benadering naar de ruimere maatschappelijke omgeving en de uitbouw van het onderzoek in samenwerking met alle relevante stakeholders. Deze stakeholders kunnen - naar gelang de te academiseren opleiding - zeer verscheiden zijn, van rederijen tot ziekenhuizen, farmaceutische firma’s, de culturele, sociale en welzijnssector, …. Gemeenschappelijk element in al deze academische opleidingen moet zijn om mensen op te leiden tot op het hoogste niveau waar men leert om grenzen te verleggen en dit zowel in de breedte als in de diepte. Het verleggen van grenzen in de breedte betreft bijvoorbeeld het gebruiken van bestaande methodologieën en toepassingen in een nieuwe context. Het verleggen van grenzen in de diepte betreft dan weer eerder de zoektocht naar (nieuwe) wetmatigheden en paradigma’s maar ook nieuwe antwoorden/inzichten op reeds ‘oude’ vragen. Academische opleidingen moeten ook het creatief zijn stimuleren. Via onderzoek kan men zich deze competenties eigen maken. Het doctoraat behoort ook duidelijk tot dit niveau van ‘leren grenzen verleggen’. Onderzoek wordt dan geen doel op zich maar een middel en het creëren van kennis een gevolg. In een academische opleiding leert men ook buiten de krijtlijnen te gaan, dwz grenzen verleggen door de kennis op zich te verleggen of toe te passen op een bredere context dan die waarin ze werd aangeleerd. De multidisciplinaire/interdisciplinaire benadering wordt hierbij steeds belangrijker (zie supra). Een academicus leert om problemen te analyseren en op te lossen die vaak ook verder gaan dan de voorbeelden uit de eigen opleiding. Hiervoor is een stevige basiskennis en onderzoeksmethodes nodig om die kennis te kunnen toepassen maar ook creativiteit en inzicht. Deze vaardigheden kunnen slechts worden aangeleerd indien de docenten ook zelf actief zijn in het verleggen van grenzen in hun domein, hetzij door wetenschappelijk onderzoek of onderzoek in de kunsten. Tenslotte moet benadrukt dat de verwevenheid tussen onderzoek en onderwijs in twee richtingen moet gaan. Zij mag zeker niet eng vertaald worden in de zin dat het
3
onderwijs vooral in functie van het onderzoek moet worden uitgebouwd. Evenzeer belangrijk is dat het onderzoek ten bate worden gebracht van de onderwijspraktijk, en dat de onderzoekscultuur doorsijpelt in het opleidingsprogramma. Er moet aandacht uitgaan naar een evenwichtig onderwijsaanbod (d.w.z. geen aanbod dat louter in functie staat van bestaande of toevallige onderzoeksinteresses van de professoren) met een evenwichtig curriculum waarin de student alle nodige competenties met inbegrip van onderzoekscompetenties kan verwerven. Hierbij moet ook bijzondere aandacht uitgaan naar de synergie tussen de eerste cyclus en de tweede cyclus waarbij men ook reeds in de bachelorjaren gestimuleerd wordt om de cultuur van onderzoek en grenzen verleggen reeds mee te geven aan de BAstudenten en zo de basis gelegd wordt voor creativiteit. Open innovatie en partnerships In het onderzoeksbeleid zal ook specifiek aandacht worden besteed aan de investering in lange termijn partnerships met ondernemingen en andere stakeholders. Partnerships gericht op win-win kunnen door de bundeling van complementaire vaardigheden een voedingsbodem bieden voor nieuwe projecten die resulteren in een grote vooruitgang voor de economie en de maatschappij in zijn geheel. Ook de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid (VRWB) beargumenteerde in een recent advies1 nogmaals dat er nood is aan versterking van die instrumenten die een zinvolle samenwerking tussen bedrijfsleven en kennisinstellingen bevorderen. Open innovatie wordt hierbij beschouwd als een cruciale bouwsteen voor een competitieve kenniseconomie. Een goede samenwerking en interactie tussen onderzoeks- en innovatieactoren is daarvoor van essentieel belang. Ook de AUHA wil haar rol opnemen in het door onderzoek gedreven innovatieproces als motor voor een innovatieve economie en de maatschappij in zijn geheel. Er is nood aan het overstijgen van de vaak al te stereotype tegenstelling tussen bedrijven en kennisinstellingen. Een land als bijvoorbeeld Finland scoort zeer goed op het vlak van innovatie en dit is naar verluidt ook vooral te danken aan de innovatieve cultuur van de vele (10) regionaal ingeplante universiteiten die een mentaliteit van samenwerking met bedrijven hebben uitgebouwd en ook een significant deel van hun inkomsten halen uit de private sector. Voor de AUHA zijn er zeker heel wat kansen voor samenwerking met de industrie. Een troef is bijvoorbeeld dat de AUHA geografisch geconcentreerd is in een economische regio in Vlaanderen met een zeer intens en sterk omringend industrieel weefsel, met tewerkstellingsmogelijkheden in de ICT, de automobielindustrie, de farmaceutische industrie, de haven, de logistiek, de diamantsector, etc, …. Antwerpen is bovendien de tweede grootste (petro)chemische cluster in de wereld (na Houston) en de tweede grootste haven van Europa (na Rotterdam). Samenwerking met de Antwerpse industrie (maar ook daarbuiten) geeft dus de mogelijkheid om “eigentijdse opleidingen” uit te bouwen met een eigen profiel en een groot marktpotentieel2. Samenwerking met ondernemingen moet leiden tot het aantrekken van externe financiering voor onderzoek. Vaststelling is echter dat we op vandaag deze kansen tot samenwerking met de industrie – ook op het vlak van onderzoek – globaal bekeken nog te weinig benutten. De inkomsten die de 1
Zie VRWB-advies 114: De verdere uitbouw van het Vlaams Wetenschaps-en innovatiebestel, met aandacht voor budgettaire evenwichten, 5 juli 2007 2 In dit verband kan bijvoorbeeld ook gewezen worden op de ambitie om een Faculteit Industriële Wetenschappen uit te bouwen aan de Universiteit Antwerpen door de samenvoeging van de opleidingen Industriële Wetenschappen van de Hogeschool Antwerpen en de Karel de Grote-Hogeschool. De missie van deze Faculteit IW verwijst uitdrukkelijk naar het belang van samenwerking met de industrie, innovatie en ondernemerschap.
4
Universiteit Antwerpen thans - in vergelijking tot de andere universiteiten – onbenut laat uit IWT-projecten kunnen bijvoorbeeld als een belangrijke potentiële financieringsbron beschouwd worden om het onderzoek binnen de universiteit en binnen de AUHA verder uit te bouwen. Vooral voor O&O bedrijfsprojecten, en ook voor de KMO-projecten (bv. automatiseringsprojecten) zijn er zeker opportuniteiten voor verdere groei. Bovendien moet ook de samenwerking met de hogescholen in het kader van de academiseringsopdracht en in het bijzonder dan de samenwerking met de opleidingen Industriële wetenschappen (cf. de samenvoeging van de opleidingen IWT van KdG en HA in één faculteit Industriële Wetenschappen) aangegrepen worden als een kans om juist méér onderzoeksprojecten in samenwerking met industriële partners binnen te halen3. Maar niet alleen de Industriële Wetenschappen bieden hier meer kansen voor partnerships; ook het feit dat onze associatie unieke4 opleidingen heeft zoals de Nautische Wetenschappen en de Integrale Productontwikkeling zijn troeven die ten volle moeten worden benut bij de verdere uitbouw van het industrieel gericht onderzoek. Ten eerste is er de centrale ligging met de haven van Antwerpen die vele kansen biedt voor samenwerking met het bedrijfsleven, de logistieke sector, de rederijen en de industrie in het algemeen. De Hogere Zeevaartschool is vandaag de dag bijvoorbeeld reeds goed ingebed in het netwerk van bedrijven en onderhoudt daarmee goede contacten. De opleiding Integrale Productontwikkeling is dan weer gespecialiseerd in een welbepaalde niche in het innovatietraject, met name de ‘early stage’ in het valorisatieproces. Belangrijk hierbij is dat er ook voldoende ruimte is om meer marktgericht en productgericht onderzoek uit te bouwen waaraan in multidisciplinaire teams wordt gewerkt. Hierbij investeert men niet enkel in de klassieke weg van high tech vinding naar de markt maar evenzeer in het omgekeerde vraaggestuurde innovatieproces waarbij men vertrekt van de marktvraag/ maatschappelijke behoeftes en deze vervolgens tracht te beantwoorden via een innovatieve en creatieve combinatie van bestaande kennis en technieken. Deze marktvraag hoeft bovendien niet eng geïnterpreteerd worden als enkel op vraag van bestaande bedrijven. Dit is een té beperkte visie. Onderzoekers moeten ook trachten zicht te krijgen op de toekomstige maatschappelijke vraagstellingen en mogelijke toekomstige marktopportuniteiten waarop men (al dan niet in partnership) kan inspelen door het origineel combineren van kennis en technologie5. Last but not least moet in het kader van het belang van partnerships gewezen worden op de relatie tussen de kunstopleidingen en het bredere culturele veld van musea, galerijen, concert- en theaterzalen enz…. Antwerpen bekleedt hierin een unieke internationale positie waarbij een totaalpakket aan kunstopleidingen gecombineerd wordt met een rijk aanbod aan cultuurspelers. Dit is een troef die zeker ook verder moet worden uitgespeeld op het vlak van onderzoek. Een intensifiëring van de samenwerking zal ongetwijfeld leiden tot boeiende onderzoeksprojecten met een meerwaarde voor de culturele sector tot gevolg. 3
Immers, als een van de mogelijke redenen voor de lage score van de Universiteit Antwerpen op de 4de geldstroom, wordt vaak het ontbreken van een Faculteit Toegepaste Wetenschappen naar voren geschoven. Een nieuwe, eengemaakte Faculteit Industriële Wetenschappen aan de Universiteit Antwerpen zou een positief effect kunnen hebben op de IOF-parameters. 4 Zo is de Hogere Zeevaartschool de enige hogeschool in België die opleidingen Nautische Wetenschappen aanbiedt. Maar ook de opleiding Productontwikkeling van de Hogeschool Antwerpen is een unieke opleiding in haar soort aangezien zij de enige opleiding is in Vlaanderen die werkt volgens het concept van “Integrale Productontwikkeling” Bovendien heeft het structuurdecreet (2003) bepaald dat de titel van Doctor IN de productontwikkeling in Vlaanderen enkel binnen de Associatie Hogescholen en Universiteit Antwerpen kan worden uitgereikt. 5 Zie in dit verband Blue Ocean Strategy, W. Chan Kim en Renée Mauborgne, Boston: Harvard Business
5
2. Onderzoeksstrategie AUHA
Structuren De algemene sturing en coördinatie van het onderzoeksbeleid binnen de AUHA gebeurt onder leiding van de vicerector onderzoek (voorzitter onderzoeksraad) na toetsing door de Onderzoeksraad. De sturing van het fundamenteel onderzoek door middel van het Bijzonder Onderzoeksfonds, de kwaliteitszorg onderzoek en de advisering inzake het algemeen onderzoeksbeleid berust bij de Onderzoeksraad, één van de drie kerntaakraden van de Universiteit Antwerpen. Naarmate de associatiefaculteiten verder gestalte krijgen, zullen deze - zoals de thans bestaande en ook later op te richten universitaire faculteiten - in de onderzoeksraad een structurele vertegenwoordiging verkrijgen. Thans participeren de hogescholen van de AUHA hierin vooralsnog met raadgevende stem. De Raad voor het Industrieel Onderzoeksfonds en het Innovatiebeleid (RIOFI), thans gehecht aan de universiteit, zal vanaf 01.01.08 functioneren ter hoogte van de AUHA (? vanaf 2013 STRABA-fonds6). Deze RIOFI is in het bijzonder gelast met de adviesverlening inzake het beheer van het Industrieel Onderzoeksfonds (universiteit) en de bijkomende academiseringsmiddelen (hogescholen), en adviseert de instellingsbesturen inzake het innovatiebeleid. De hogescholen participeren hierin structureel met 25% van de mandaten. Conform het Algemeen Onderzoeks- en Samenwerkingsreglement (AOSR)7 van de AUHA staat de Interfacedienst van de Universiteit Antwerpen ten dienste van geheel de Associatie. Het Administratief Departement Onderzoek van de Universiteit Antwerpen (ADOC) conform zijn opdracht belast met de ondersteuning van de externe onderzoeksfinanciering en het onderzoeksbeleid binnen de universiteit - staat als referentiecentrum ter beschikking van de respectieve onderzoeksverantwoordelijken c.q. –coördinatoren van de hogescholen binnen de AUHA. Gelet op de aard van het onderzoek, zullen in het bijzonder de onderzoeksmanagers van de dienst basis- en toegepast onderzoek (ADOC) ook de onderzoeksgroepen van de hogescholen op hun vraag in hun werking betrekken. De AUHA opteert ervoor om voor de te academiseren 2 cycli-opleidingen associatiefaculteiten of facultaire academiseringscommissies8 op te richten als instrument om de relatie academiserende opleidingen(en) en academiserende universiteit te exploreren, concretiseren, te faciliteren. Voor de Industriële Wetenschappen werd reeds een onderbouwd dossier uitgewerkt om reeds sneller een echte nieuwe universitaire Faculteit Industriële Wetenschappen uit te bouwen die 6 Zo stelt het organiek decreet Wetenschap en Innovatie (Versie IKW 24 mei 2007) dat ter hoogte van elke associatie vanaf september 2013 een onderzoeksfonds voor strategisch basisonderzoek (STRABAfonds) zal worden ingesteld. Het gaat om een intern bestemmingsfonds waarvan de middelen kunnen worden aangewend voor het strategisch basisonderzoek dat wordt verricht door de partners binnen de associatie. Dit fonds zal naar verluidt worden gespijsd met een dotatie vanuit de Vlaamse begroting. 7 Het Algemeen Onderzoeks-en Samenwerkingsreglement van de AUHA werd goedgekeurd in de Raad van bestuur van de Associatie Universiteit & Hogescholen Antwerpen op 13 februari 2007; in de Raad van Bestuur van de Hogere Zeevaartschool op 13 december 2006; in de Raad van Bestuur van de Hogeschool Antwerpen op 23 oktober 2006; in de Raad van Bestuur van de Karel de Grote-Hogeschool op 14 november 2006; in de Raad van Bestuur van Plantijn Hogeschool op 25 oktober 2006; in de Raad van Bestuur van de Universiteit Antwerpen op 27 februari 2007. 8 Men spreekt van een facultaire academiseringscommissie indien er binnen de Universiteit Antwerpen een verwante faculteit bestaat bv. zoals voor de toegepaste taalkunde en de kinesitherapie.
6
gevormd moet worden door de samensmelting van de academiserende opleidingen Industriële Wetenschappen van de Hogeschool Antwerpen en de Karel de GroteHogeschool9. De associatiefaculteit of facultaire academiseringscommissie is de structuur binnen de associatie waar hogescho(o)l(en) en universiteit samenwerken en zich engageren om het academiseringsproces gestalte te geven. Bovendien krijgen zij ook verantwoordelijkheid om – comform het subsidiariteitsprincipe – onderzoek en de verwevenheid tussen onderwijs en onderzoek gestalte te geven. Op die wijze moeten zij mee gestalte geven aan de gemeenschappelijke onderzoeksomgeving.
Plaats van het onderzoek Het onderzoek in de Universiteit Antwerpen grijpt plaats in de Faculteiten, Departementen of Vakgroepen en de Onderzoeksgroepen. Met als kernbegrippen ‘de goede vorser centraal’ en ‘financiering naar maat’10 streeft de universiteit in haar onderzoeksbeleid evenwel naar het maximaal vrijmaken van kwalitatieve onderzoekstijd bij alle vorsers, die elk op hun eigen niveau toegang moeten hebben tot interne financiering, essentieel bedoeld als hefboomeffect voor het verwerven van belangrijke externe financiering. Voor het invullen van de academische gegrondheid van het onderwijs is het vitaal dat elke vorser actief blijft in het onderzoek en dat over het geheel van het onderzoek een gezonde, dynamische stratificatie wordt uitgebouwd en erkend. De structurele financiering van de onderzoeksexcellentiecentra, de interuniversitaire attractiepolen, de financiering als geconcerteerde onderzoeksactie of TOP binnen het BOF, zijn even zoveel instrumenten in het onderzoeksbeleid om excellentie binnen het fundamenteel onderzoek te stimuleren. Mandaathouders IOF en projecten van intern strategisch basisonderzoek complementeren dit plaatje op het vlak van het basisonderzoek. Kernfaciliteiten voor belangrijke onderzoeksondersteundende initiatieven van gemeenschappelijk belang (grote apparatuur, corpora, animalarium, … ) worden uitgebouwd teneinde aan kostprijs belangrijke basis onderzoeksinfrastructuur ten dienste van interne gebruikers te stellen. Ook binnen de hogescholen vindt thans - consistent aan het subsidiariteitsprincipe het onderzoek plaats binnen de departementen en onderzoeksgroepen en is er hier vaak sprake van een grote mate van autonomie met afstemming van het departementaal onderzoeksbeleid op het globale hogescholenbeleid. In het kader van het streven naar een gemeenschappelijk onderzoeksbeleid binnen de AUHA zullen de vorsers die actief zijn in de 2 cycli opleidingen van de hogescholen ertoe worden aangezet zo nodig nog systematischer hun onderzoeksintensiteit op te drijven. Hoofddoelstellingen zijn het identificeren van belangrijke onderzoekszwaartepunten en de stimulering van de aansluiting c q integratie van de vorsers van de hogescholen bij de universitaire onderzoeksgroepen waarbij gestreefd wordt naar een maximale complementariteit en bundeling van sterktes (zie ook supra punt 1). Globaal gesteld is het vanzelfsprekend dat de universiteit de plaats biedt waar het fundamenteel, kennisgrensverleggend onderzoek wordt uitgevoerd. Samenwerkingsprojecten in deze moeten helpen de onderbouwing door onderzoek in 9
Zie ook: ‘Naar een faculteit Industriële Wetenschappen aan de Universiteit Antwerpen’, juli 2007 Zie ook: ‘Beleidsplan Onderzoek Vicerector onderzoek Universiteit Antwerpen’ (2004) en ‘Beleidsplan op het Bijzonder Onderzoeksfonds Universiteit Antwerpen’ (2006) 10
7
de academiserende opleidingen te concretiseren. Ook voor het basisonderzoek ligt het accent primair bij de universiteit, zij het dat partnerschappen met groepen uit de partnerinstellingen van de AUHA hierbij sterk worden aangemoedigd. Op het vlak van het toegepast onderzoek en van de opdrachten in het kader van de wetenschappelijke dienstverlening ligt de opdracht erin om associatiebreed vraag en aanbod beter op mekaar af te stemmen met als doel om ook een optimale kwaliteitsvolle samenwerking met externe partners te bewerkstelligen. Op deze wijze moet het geheel van het onderzoek binnen de AUHA en zijn resultaten borg kunnen staan voor de invulling van de plaats die het kenniscentrum wil innemen in het continuüm van de kennisketen van fundamenteel onderzoek over vinding tot valorisatie. Zo zal ook een bijdrage worden geleverd aan de sociaaleconomische en maatschappelijke doelstelling om de Antwerpse regio verder om te vormen tot een echte innovatieregio als motor van de Vlaamse economie.
Kwaliteitszorg onderzoek De Universiteit Antwerpen start in uitvoering van de geldende decretale verplichtingen vanaf 2008 met een achtjarige cyclus van systematische disciplinegewijze kwaliteitszorg onderzoek. Voor zover van toepassing zullen de mogelijk per discipline aansluitende 2 cycli opleidingen uit de hogescholen van de AUHA uitgenodigd worden zich hierbij aan te sluiten. Desgevallend kunnen bijkomende onderzoeksvisitaties, afgestemd op de andere opleidingen van de hogescholen, in onderling overleg volgens het stramien van de Universiteit op het getouw worden gezet. Daarnaast blijven de in de betreffende reglementen voorziene ex ante en ex post evaluaties van de uit de bijzondere interne bestemmingsfondsen BOF en IOF gefinancierde projecten en mandaten onverminderd van toepassing.
Inzet van middelen De geoormerkte academiserings- en bijkomende academiseringsmiddelen leveren de hoofdinzet voor de ondersteuning van de gerichte onderzoeksonderbouwing van de 2 cycli opleidingen uit de hogescholen. Belangrijk hierbij is het verzekeren van beschikbare onderzoekstijd bij de stafleden van de hogescholen. Hun besteding moet op centraal transparante wijze gebeuren en, voor wat de bijkomende middelen betreft, op basis van adviesverlening door de RIOFI (later STRABA?) naar het model van de huidige, intern competitieve oproepen binnen de universiteit gangbaar voor de interne bestemmingsfondsen voor onderzoeksfinanciering. Complementair hieraan zal de universiteit haar huidige, dubbele politiek voortzetten. Deze bestaat erin enerzijds, stelselmatig de vorsers van de hogescholen toe te laten (mede) te participeren aan de structurele oproepen binnen het BOF en het IOF en anderzijds zij het eerder beperkte, specifieke oproepen binnen deze kanalen te richten op het beoogde doelpubliek uit de hogescholen. Wat dit laatste betreft kan worden verwezen naar: • gemeenschappelijke onderzoeksprojecten in cofinanciering tussen BOF en academiseringsmiddelen ter stimulering van de samenwerking tussen vorsers en hogescholen bij de ondersteuning van de academisering; • doctoraatsbeurzen. Belangrijke hulpmiddelen / instrumenten hierbij kunnen zijn: • de toegang tot het BAP-statuut aan de Universiteit Antwerpen voor vorsers uit de hogescholen;
8
•
• •
het opbouwen van een gemeenschappelijk beleid inzake de aankoop en concentratie van wetenschappelijke infrastructuur, ook bij komende fondsen (Herculesstichting11); het als ‘intern’ beschouwen van alle vorsers van de AUHA voor wat betreft het gebruik van de op de verenigde instellingen aanwezige infrastructuur; …
Hierbij zal er speciale aandacht moeten gaan naar de kunstopleidingen. Het artistiek onderzoek is erg specifiek en krijgt hierdoor moeilijk toegang tot de traditionele onderzoeksfondsen. Inbreng tot -en uitvoer van onderzoek Een succesvol onderzoeksbeleid steunt op een goede inbreng tot- en een excellente uitvoer van onderzoek. Wat de inbreng betreft moet kwantiteit en kwaliteit verzekerd worden op het vlak van • studenten: de AUHA moet een succesvol wervingsbeleid voeren voor wat betreft: o bachelor- en masterstudenten; o doctorale studenten; • personeel: alle instellingen binnen de AUHA moeten zich voor het aanwezige en het bijkomend te werven stafpersoneel beleidsmatig op mekaar afstemmen voor wat betreft: o maximale vrijwaring van onderzoekstijd bij de goede vorser, i.e. aanwezige staf zonder doctoraat ook begeleiden in en aanzetten tot het doctoraatsproces; o maximale vrijwaring van de tijd voor de beoefening van de Kunsten (in de relevante departement) o hoog selectieve, primair op onderzoekscapaciteit gerichte werving voor voltijdse vacatures na ruim verspreide (niet enkel Vlaanderen-breed maar ook in internationale context) externe vacature en met deskundige, deels externe adviescommissies; o ruim verspreid erkend kwaliteitsbeeld van onderzoek opbouwen om op ruime schaal de beste vorsers ervan te overtuigen een periode van postdoctoraal onderzoek aan de Universiteit Antwerpen in hun curriculum na te streven; • onderzoeksfinanciering: een succesvol optreden op de sterk groeiende markt van de externe onderzoeksfinanciering is zondermeer een eerste vereiste voor een onderzoekende associatie. De eerste aandacht moet gaan naar die gebieden waarvan uit ervaring een positief afgeleid effect kan worden verwacht: o maximaliseren van het aandeel van de AUHA bij de competitieve toekenning van persoonlijke pre- en postdoctorale mandaten; o verhogen van het aandeel van de Universiteit Antwerpen in hoog kwalitatieve financieringskanalen voor excellent kennisgrensverleggend onderzoek, i.e. IUAP, BOF (GOA, TOP), FWO groepsprojecten, en in de nieuwe kanalen voor fundamenteel onderzoek van de KP’s van de EU;
11
Vanuit deze Stichting zal structurele nieuwe financiële ondersteuning worden geboden voor de vernieuwing, c.q. uitbreiding van de (middel)zware onderzoeksuitrusting.
9
o
o
verhogen van het aandeel van de partners uit de AUHA in hoog kwalitatieve financieringskanalen voor excellent basis- en toegepast onderzoek, i.e. SBO, EU, … uitbouw van de samenwerking met de private sector, onder meer op basis van O&O projecten IWT.
Steeds vaker wordt de universiteit, ook in financiële termen, getaxeerd op basis van de uitvoer van haar wetenschappelijk onderzoek. Naast de bijdrage tot de wetenschap in se, en de rechtstreeks afgeleide financiële baten (werkingstoelagen, BOF, IOF), is ook het effect op de beeldvorming over de universiteit (associatie) bij het publiek, vaak op basis van ranglijsten (rankings), van niet te onderschatten belang. De nadruk binnen de AUHA moet dan ook liggen op: • verbetering van de efficiëntie van het doctoraatsproces in elk van de hiervoor geschikte financieringskanalen; • verhoging van de efficiëntie van de inzet van de eigen middelen door heroriëntatie naar financieringsvormen met empirisch hoge doctoraatsefficiëntie; • stimuleren van een publicatiecultuur, gericht op internationaal hoog zichtbare media; • stimuleren van de omzetting van intellectuele eigendomsrechten in valoriseerbare vindingen op de voor elk meest geëigende wijze.
3. Wijzigingen en toevoegingen aan dit beleidplan Wijzigingen en/of toevoegingen aan dit beleidsplan worden ter goedkeuring voorgelegd aan de Onderzoeksraad van de Universiteit Antwerpen. De raad van bestuur van de Associatie Universiteit & Hogescholen Antwerpen geeft haar akkoord. Bij geen akkoord binnen de raad van bestuur wordt het dossier met motivering van afwijzing door de raad van bestuur terug voorgelegd aan de Onderzoeksraad van de universiteit.
10