• Sociale verkiezingen 2016 Twee maanden beschermd zonder dat u het weet • Intellectuele eigendomsrechten: hoe sterk staat u ? • Maakt de verlaging van de schenkbelasting een patrimoniumvennootschap overbodig? • De peildatum in vennootschapsgeschillen: eindelijk meer duidelijkheid • Matiging van onredelijke niet-concurrentiebedingen in ondernemingsverband • De voordelen van ‘gekruiste opties’ bij vastgoedtransacties • Rechtsplegingsvergoeding en overheden… the story continues • BTW en Bedrijfsvoorheffing verliezen hun bevoorrechte positie voor hun vordering tijdens de periode van opschorting (dus tijdens de WCO) in geval van een later faillissement.
September 2015
Arts, Cleeren & vennoten • T: +32 89 36 70 45 • www.artscleeren.be
Sociale verkiezingen 2016 twee maanden beschermd zonder dat u het weet U weet wellicht dat personeelsafgevaardigden in het Comité en in de Ondernemingsraad beschermd zijn tegen ontslag. Dit geldt ook voor de niet-verkozen kandidaat. Maar wist u dat de bescherming al geldt wanneer u nog niet kan weten dat iemand kandidaat is? En de gevolgen zijn niet te onderschatten… De ontslagbescherming Kandidaten bij sociale verkiezingen zijn beschermd tegen ontslag, ook wanneer ze later niet worden verkozen. Zij kunnen enkel ontslagen worden om een dringende reden die vooraf erkend is door de arbeidsrechtbank, of om een economische of technische reden die vooraf erkend is door het paritair comité. Zware sancties Het niet respecteren van deze ontslagbescherming heeft zware financiële gevolgen. 1. De ontslagen kandidaat of verkozene heeft recht op een bijzondere ontslagvergoeding, variërend tussen 2 à 4 jaar loon, afhankelijk van de anciënniteit. 2. De ontslagen kandidaat of verkozene kan een schadevergoeding vragen, gelijk aan het loon voor de resterende duur van het mandaat (dus tot de installatie van een nieuwe Raad of nieuw Comité na de volgende verkiezingen in 2020). 65 dagen van onzekerheid – de occulte periode De kandidatenlijsten voor de sociale verkiezingen moeten ingediend worden in de periode van 15 maart tot en met 28 maart 2016, afhankelijk van de datum van de verkiezingen zelf. Op dat ogenblik weet een werkgever pas met zekerheid welke werknemers kandidaat zijn. Stel: een werknemer wordt ontslagen vanaf 10 januari 2016 (indien de verkiezingen plaatsvinden op 9 mei – 11 januari indien de verkiezingen plaatsvinden op 10 mei, enz.). Ondanks dat ontslag kan deze werknemer nog steeds als kandidaat worden voorgedragen. Tussen 10 januari en 23 januari 2016 vangt de occulte periode aan. De ontslagbescherming geldt vanaf deze periode. Zonder dat hij het beseft kan de werkgever dus een beschermde werknemer ontslaan (doordat deze uiteindelijk op de lijst staat zoals ingediend vanaf 15 maart 2016) en loopt hij het risico een zware vergoeding verschuldigd te zijn.
September 2015
Vergoeding bij ontslag tijdens de occulte periode Deze vergoeding is gelijk aan het loon voor de resterende duur van het mandaat (dus tot de installatie van een nieuwe Raad of nieuw Comité na de volgende verkiezingen in 2020). Om hier recht op te hebben, moet de werknemer wel tijdig een re-integratieverzoek hebben ingediend dat wordt afgewezen. Maar dat is nog niet alles. Ook de gewone opzeggingsvergoeding, of het loon tijdens de opzeggingstermijn, zal verschuldigd zijn. Ook de laatste maanden van 2015 niet veilig Ook tijdens de laatste maanden van 2015 moet u opletten voor kennelijk onredelijk ontslag (of zelfs rechtsmisbruik). Het kennelijk onredelijk ontslag is een ontslag dat gebaseerd is op redenen die: • geen verband houden met de geschiktheid of het gedrag van de werknemer, • of die niet berusten op de noodwendigheden inzake de werking van de onderneming, de instelling of de dienst en waartoe nooit beslist zou zijn door een normale en redelijke werkgever. Een ontslagen gesyndiceerde werknemer zou wel eens kunnen stellen dat hij werd ontslagen om de sociale verkiezingen voor te zijn en dat het dus een kennelijk onredelijk ontslag betreft. Als een rechter het hiermee eens is, kan de werkgever veroordeeld worden tot betaling van een vergoeding die overeenstemt met minimaal 3 weken en maximum 17 weken loon. Onze tips: • voer geen ontslagen uit tussen 10 januari 2016 en de datum waarop de kandidatenlijsten worden ingediend; • indien u overgaat tot ontslag vóór de aanvang van de occulte periode, motiveer dit ontslag grondig. Tom Arts
[email protected] Sabrina Fiorelli
[email protected] Karen Kuppens
[email protected]
Arts, Cleeren & vennoten • T: +32 89 36 70 45 • www.artscleeren.be
Intellectuele eigendomsrechten: hoe sterk staat u? Auteursrecht, merkenrecht, softwarerechten, knowhow en octrooien winnen nog steeds aan belang en waarde. Daarom is een periodieke SWOT-analyse van uw (vermeende?) intellectuele rechten erg zinvol. Wellicht kan onderstaande greep uit onze IP-audit u ook al deels vooruit helpen. Goederen en diensten op maat. Elk bedrijf doet wel eens beroep op andere partijen die voor haar producten of diensten op maat ontwikkelen en leveren, bijvoorbeeld voor de ontwikkeling van een website, marketingmateriaal, software, brochures of professionele foto’s. Hierop kunnen auteurs- en softwarerechten bestaan. Als opdrachtgever beschikt u echter niet automatisch over deze rechten! De overdracht moet u uitdrukkelijk overeenkomen. Eis ook altijd dat de broncode van uw software aan u wordt overgedragen; zonder broncode kunt u immers niet verder. Werknemers. Veel werkgevers gaan ervan uit dat ze automatisch over de intellectuele eigendomsrechten op de creaties van hun werknemers beschikken. Maar dit is niet helemaal juist en afhankelijk van het soort IP. Auteursrechten bijvoorbeeld, gaan enkel over op de werkgever indien er een contract is. Ook bepaalde uitvindingen moeten met een overeenkomst aan de werkgever worden overgedragen.
September 2015
Merken. Al te vaak wordt de kostprijs van een merk, zoals bijvoorbeeld een benaming of logo, overdreven. Een merk in de Benelux kan al worden geregistreerd voor 240 euro en een Europese registratie vanaf 900 euro. Met een dergelijke tijdige - ‘wees de eerste’ - merkregistratie kunt u efficiënt optreden tegen concurrenten die proberen mee te surfen op uw succes, bijvoorbeeld met gelijkaardige merk- of handelsnamen of logo’s. Knowhow. ‘Last but not least’ verdient bescherming van knowhow, d.w.z. vertrouwelijke technische of commerciële kennis, aandacht. Dit kan onder meer door het afsluiten van goede geheimhoudings-overeenkomsten (NDA’s), vastleggen van interne company policies... Ook als u samenwerkingen aan gaat waarbij gezamenlijke knowhow kan worden ontwikkeld, bepaalt u naast de geheimhouding best wie welke rechten op deze knowhow en de ontwikkelde producten zal verkrijgen. Wij helpen u graag verder bij de versterking van uw IP-beleid. Thomas Degraeve
[email protected] Frank Cleeren
[email protected]
Arts, Cleeren & vennoten • T: +32 89 36 70 45 • www.artscleeren.be
Maakt de verlaging van de schenkbelasting een patrimoniumvennootschap overbodig? Het decreet rond bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2015 dd. 3 juli 2015 heeft de schenkbelasting voor onroerende goederen aanzienlijk hervormd. De Vlaamse Regering heeft zich daarbij niet beperkt tot een loutere vereenvoudiging van de (onroerende) schenkbelasting, maar heeft deze ook verlaagd en ‘vergroend’. Zo werd er voorzien in een bijkomende tariefverlaging voor wie bereid is het geschonken goed te renoveren en de energie-efficiëntie van de woning te verbeteren. Eenzelfde verlaging wordt geboden aan de begiftigde die binnen de drie jaar vanaf de datum van de schenking een geregistreerde huurovereenkomst van negen jaar afsluit. Drastische verlaging van de (onroerende) schenkbelasting? De schenkbelasting werd inderdaad aanzienlijk verlaagd, waardoor het voortaan fiscaal interessanter is geworden om onroerende goederen te schenken. Laat ons dit kort toelichten aan de hand van een concreet voorbeeld. Stel dat een woning met een marktwaarde van € 240.000 wordt geschonken. Als een ouder deze woning aan zoonof dochterlief schenkt, dan bedraagt de schenkbelasting sinds 1 juli 2015 nog € 12.600, terwijl dit voorheen opliep tot € 24.825. Bij een schenking door een broer aan een zus van een onroerend goed met bovenstaande waarde, bedraagt de schenkbelasting sinds 1 juli 2015 € 33.000 ten opzichte van € 115.375 voordien. Niet-verwanten die hetzelfde goed willen schenken, betalen sinds 1 juli 2015 ook € 33.000 aan schenkbelasting, ten opzichte van € 150.125 voordien. Maakt dit het aanhouden van een patrimoniumvennootschap overbodig? Niet noodzakelijk. Ondanks de aanzienSeptember 2015
lijke verlaging van de schenkbelasting, kan het nog steeds nuttig zijn om een patrimoniumvennootschap op te richten of aan te houden. Zo kan deze vennootschap nog altijd het gebouw afschrijven en alle mogelijke kosten aftrekken van haar belastbare winst, en de interesten van leningen zijn integraal aftrekbaar. Bovendien blijft het gebruik van een patrimoniumvennootschap een ideale methode om het ondernemingsrisico af te scheiden van het onroerend goed. Tot slot kan een patrimoniumvennootschap ook qua successieplanning nog steeds een aanzienlijk voordeel opleveren. Laat ons het voorbeeld nemen van een ouder die beschikt over vier woningen en twee appartementen met een totale marktwaarde van € 1.625.000, waarbij de ouder deze goederen in de eerste hypothese aanhoudt door middel van een patrimoniumvennootschap en in de tweede hypothese de goederen privé aanhoudt. De ouder wenst deze onroerende goederen te schenken aan zijn enige zoon.
ken worden aan een kind, komt dit neer op een te betalen schenkbelasting van € 366.750, wat een verschil van € 318.000 geeft ten opzichte van de schenking van de aandelen van de patrimoniumvennootschap die deze onroerende goederen op haar balans heeft staan. Conclusie Zeker indien u in het bezit bent van een aanzienlijke onroerend goed-portefeuille, kan het dus nog altijd interessant en fiscaal voordelig zijn om een patrimoniumvennootschap aan te houden. Dit dient uiteraard dossier per dossier te worden geanalyseerd op basis van de concrete elementen van elk dossier. David Engelbos
[email protected] Patricia Stas
[email protected] Jonas Peeters
[email protected]
Indien de onroerende goederen worden aangehouden door middel van een patrimoniumvennootschap worden de aandelen van de patrimoniumvennootschap door de ouder geschonken aan de zoon. Aangezien deze aandelen beschouwd worden als roerende goederen, is er een vlak tarief van 3% verschuldigd in rechte lijn (7% in andere gevallen). Het tarief is m.a.w. niet afhankelijk van de (markt)waarde van het geschonken goed. Toegepast op het voorbeeld komt dit neer op € 48.750 aan schenkbelasting. Indien de onroerende goederen privé worden aangehouden gelden de nieuwe progressieve schenkingstarieven. De schenkbelasting neemt dus toe naarmate de marktwaarde van de geschonken goederen toeneemt. Indien onroerende goederen ter waarde van € 1.625.000 geschonArts, Cleeren & vennoten • T: +32 89 36 70 45 • www.artscleeren.be
De peildatum in vennootschapsgeschillen: eindelijk meer duidelijkheid Bij conflicten tussen aandeelhouders kan één van de partijen via kortgeding de uitsluiting of uittreding vragen (art. 334 e.v en 636 e.v. W. Venn.). De voorzitter van de rechtbank van koophandel beslist dan wie verplicht koper of verkoper is van aandelen tegen een door hem vastgestelde prijs... Omdat de wetgever niet heeft bepaald hoe (methode) en wanneer (op welk tijdstip) de aandelen bij een gedwongen overdracht moeten gewaardeerd worden, is er in de rechtspraak een veelvoud van verschillende, vaak tegenstrijdige principes ontstaan en dus heel wat onzekerheid gecreëerd. Zo maakt het immers een groot verschil uit of de waarde van aandelen wordt bepaald: • op het moment dat het conflict pas is ontstaan, vb. 1 april 2015, of • op het ogenblik van het instellen van de vordering, vb. 1 mei 2015, of • op het moment van effectieve eigendomsoverdracht, vb. 14 juli 2015. Daarnaast stelt zich de vraag of de feiten die hebben geleid tot de gedwongen overdracht, al dan niet in aanmerking moeten worden genomen. Een voorbeeld: indien één van de aandeelhouders de vennootschap wil verlaten omdat de andere aandeelhouder (ook bestuurder) zeer slecht bestuurt of zich persoonlijk verrijkt of misbruiken pleegt, komt het onrechtvaardig over dat met de negatieve impact op het vennootschapsvermogen bij de waardering van de aandelen rekening wordt gehouden.
September 2015
In haar arrest van 20 februari 2015 heeft het Hof van Cassatie de voormelde problematieken definitief beslecht en wordt aan de rechters in kortgeding een ruimere appreciatiebevoegdheid verleend. De rechter in kortgeding mag volgens Cassatie de waardering corrigeren om de invloeden van het conflict op de waardering van de aandelen te neutraliseren. Concreet betekent dit dus dat bij de waardering bepaalde feiten buiten beschouwing mogen worden gelaten. Ook erkent het Hof van Cassatie dat het verschuiven van de peildatum een goede techniek is om deze invloeden op de waarde van de aandelen te elimineren. De rechter mag het tijdstip van waarderen dus gemotiveerd verleggen. Al blijft het vermijden en bemiddelen van vennootschapsconflicten vaak een slimmere oplossing. Karolien De Baets
[email protected] Frank Cleeren
[email protected]
Arts, Cleeren & vennoten • T: +32 89 36 70 45 • www.artscleeren.be
Matiging van onredelijke niet-concurrentiebedingen in ondernemingsverband Doordat een niet-concurrentiebeding een beperking inhoudt op vrijheid van ondernemen en mededinging, moet het beperkt zijn. Meer bepaald moet het beding beperkt zijn in: (1) duur (hoe lang?), (2) voorwerp (wat mag niet?) en (3) territorium (waar is het van toepassing?). Indien één van deze beperkingen ontbreekt of ‘onvoldoende’ redelijk is, is het beding absoluut nietig en wordt er zelfs vermoed ‘dat het beding nooit bestaan heeft’. Traditioneel betekent dit dat een rechter het beding niet kan aanpassen naar wat hij zelf voldoende beperkt of billijk acht. Deze absolute nietigheid leidt tot enige rechtsonzekerheid. Er zijn immers verschillen in rechtspraak over het ‘voldoende beperkt’ karakter van niet-concurrentiebedingen en dus is de redactie soms moeilijk. En voor een aantal wettelijke uitzonderingen (vb. handelsagentuur) moet voor de concrete invulling van deze beperkingen zelfs expliciet worden teruggevallen op redelijkheid en billijkheid. De absolute nietigheid en niet-aanpasbaarheid van niet-concurrentiebedingen is in die omstandigheden vaak onbillijk en onredelijk. Want dan geldt er geen niet-concurrentiebeding… In een arrest van 23 januari 2015 heeft het Hof van Cassatie deze strenge sanctie gedeeltelijk versoepeld. Het Hof van Cassatie heeft geoordeeld dat een niet-concurrentiebeding in een overname-overeenkomst, waarvan de concrete invulling van de duur van dit beding te uitgebreid was (het betrof een verbod op niet-concurrentie voor een duur van 17 jaar…), door de rechtbank kan worden gematigd tot wat redelijk is. Dit kan enkel op voorwaarde dat de partijen in de overeenkomst dit zogenaamde matigingsrecht aan de rechtbank hebben toegekend door middel van een ‘deelbaarheidsbeding’.
Een klassiek voorbeeld van een deelbaarheidsbeding is: “Bepalingen in deze overeenkomst die door nietigheid zijn aangetast of ongeldig zouden zijn, blijven bindend voor het gedeelte ervan dat wettelijk toegelaten is”. Een dergelijke clausule geeft de rechter nu dus ook bij niet-concurrentiebedingen de mogelijkheid tot matiging, waardoor hij het excessieve beding dus gedeeltelijk kan herleiden tot het maximaal toelaatbare. Op zich lijkt dit goed nieuws. Het valt wel nog af te wachten of deze cassatierechtspraak de toets van het Europees Hof van Justitie doorstaat, aangezien de Europese mededingingsrechtspraak geen grote voorstander is van de matigingsbevoegdheid van rechtbanken. Ook praktisch is het matigen van een concurrentiebeding zeker geen ‘sinecure’ voor een rechter. Hij is in zijn oordeel afhankelijk van de inschatting van allerlei complexe feiten waarin de bepaling tot stand kwam en dat is moeilijk. De rode draad is en blijft dus dat u bij de redactie van een niet-concurrentiebeding redelijk en billijk bent, zodat het beding de rechterlijke controle achteraf met glans kan doorstaan. Kennis of verificatie van de bestaande rechtspraak is daarbij een must. Consulteer in dit verband ook onze nieuwsbrief ‘concurrentiebedingen in ondernemingsverband: een overzicht’ (zie http://artscleeren.mmtools.eu/nieuwsbrief/juni-2012/artikel4#a86), waarin we eerder meer algemeen het nut en een overzicht van enkele niet-concurrentiebedingen hebben uiteengezet. David Van Iseghem
[email protected] Frank Cleeren
[email protected]
Volgens ons hoogste rechtsorgaan kan een rechtbank een te uitgebreid niet-concurrentiebeding dus wel matigen in plaats van het nietig te verklaren, op voorwaarde dat de partijen dit recht hebben opgenomen in de overeenkomst.
September 2015
Arts, Cleeren & vennoten • T: +32 89 36 70 45 • www.artscleeren.be
De voordelen van ‘gekruiste opties’ bij vastgoedtransacties Opties worden steeds vaker aangereikt als alternatief voor een onderhandse overeenkomst bij de verkoop van vastgoed. Een optie en een compromis kennen nochtans meer verschillen dan gelijkenissen. Een optie leidt niet tot de totstandkoming van een verkoop, maar verleent enkel het recht aan de koper of verkoper om binnen een bepaalde termijn en tegen een afgesproken prijs over te gaan tot verkoop. Wanneer zowel aan de koper als aan de verkoper een optie tot aan- en verkoop wordt verleend, dan spreekt men over een gekruiste optie. Een gekruiste optie biedt burgerlijke en fiscale voordelen tegenover een onderhandse koopovereenkomst. 1. Klassieke onderhandse akte Een onderhandse koopovereenkomst komt tot stand zodra er tussen de koper en de verkoper wilsovereenstemming bestaat over essentiële onderdelen van de koop, zoals de prijs. Dit alles brengt belangrijke gevolgen met zich mee. • De verkoper heeft een wettelijke informatieplicht. Hij moet nog voor het sluiten van het compromis specifieke informatie met betrekking tot het onroerend goed verstrekken aan de koper, zoals het afleveren van een bodemattest. Niet voldoen aan de wettelijke informatieplicht kan leiden tot de nietigheid van de onderhandse overeenkomst. • Daarnaast is er ook een fiscale verplichting tot registratie verbonden aan het sluiten van een onderhandse verkoopovereenkomst. De registratie moet gebeuren binnen vier maanden na de ondertekening, wat vaak als een relatief korte termijn wordt beschouwd. • De overdraagbaarheid van een klassieke verkoopovereenkomst is erg beperkt. Na ondertekening kan de identiteit van de koper in principe niet meer worden gewijzigd. Zo kan een koper die het compromis in eigen naam heeft ondertekend nadien niet meer beslissen om het onroerend goed op naam van zijn vennootschap of zijn kinderen aan te kopen. De aanpassing van de identiteit van de koper zal door de fiscus worden beschouwd als een wederverkoop, zodat er tweemaal registratierechten aan 10% op verkoopprijs zullen worden geheven. • De gekruiste optiecontracten reiken een oplossing aan voor deze problemen.
September 2015
2. Gekruiste optiecontracten Een optie verleent aan de koper of verkoper het recht om gedurende een bepaalde termijn een onroerend goed te kopen of te verkopen tegen een vooraf bepaalde prijs. De ondertekening van een optiecontract leidt – in tegenstelling tot een compromis – niet tot de totstandkoming van een verkoop. De verkoop komt pas tot stand wanneer één van de partijen zijn optie licht. Dit heeft als voordeel dat de verkoper nog niet moet voldoen aan de wettelijke informatieverplichting noch aan de registratie. De registratietermijn van vier maanden begint pas te lopen wanneer de optie wordt gelicht. Bovendien kan de identiteit van de koper zonder fiscale gevolgen worden gewijzigd tot bij het lichten van de optie. Tom Arts
[email protected] Claudia Duchateau
[email protected]
Arts, Cleeren & vennoten • T: +32 89 36 70 45 • www.artscleeren.be
Rechtsplegingsvergoeding en overheden… the story continues Aan elke gerechtelijke procedure zijn gerechtskosten verbonden. Over één van de gerechtskosten, de rechtsplegingsvergoeding, is al heel wat inkt gevloeid. Niet alleen de wetgever maar ook het Grondwettelijk Hof is op dit vlak al diverse malen tussengekomen. Een laatste stand van zaken. De rechtsplegingsvergoeding Wie een procedure verliest, moet aan de in het gelijkgestelde partij een rechtsplegingsvergoeding te betalen. De rechtsplegingsvergoeding is een forfaitaire tegemoetkoming in de kosten en erelonen van de advocaat van de winnende partij. Zo kan de in het gelijkgestelde partij (een deel van) de kosten en erelonen van haar advocaat recupereren. De rechtsplegingsvergoeding en de Raad van State De Raad van State doet uitspraak over milieuvergunningen, tuchtsancties, overheidsopdrachten… In de nieuwsbrief van november 2012 schrijven wij dat de Raad van State zelf de verliezende partij niet kan veroordelen tot het betalen van een rechtsplegingsvergoeding. Om toch (een deel van) de kosten en erelonen van de advocaat te bekomen, moet de door de Raad van State in het gelijkgestelde partij een afzonderlijke procedure voor de burgerlijke rechtbanken te voeren. Dit is intussen gewijzigd. Vanaf 2 april 2014 is wettelijk vastgelegd dat de Raad van State zelf een rechtsplegingsvergoeding kan toekennen aan de in het gelijkgestelde partij. Een afzonderlijke procedure voor de burgerlijke rechtbanken is niet meer nodig.
September 2015
De rechtsplegingsvergoeding en de burgerlijke rechtbanken In procedures bij de burgerlijke rechtbanken komt het ook voor dat een van de partijen een overheidsinstantie is. Dit kan bijvoorbeeld gaan om de fiscus in een fiscaal geschil, de ambtenaar van de burgerlijke stand n.a.v. een weigering om een huwelijk te voltrekken, de gemeente wegens een beroep tegen een beslissing van haar GAS-ambtenaar (Gemeentelijke Administratieve Sanctie). In arresten van 2012 en 2013 oordeelt het Grondwettelijk Hof dat de overheid niet tot een rechtsplegingsvergoeding kan worden veroordeeld bij verlies van een burgerlijke procedure wanneer de overheid optreedt in het algemeen belang. Volgens het Grondwettelijk Hof is het essentieel dat de overheid haar taak in onafhankelijkheid kan volbrengen zonder onder druk te staan van een eventuele veroordeling tot het betalen van een rechtsplegingsvergoeding. Voor velen is en blijft dit een ongerechtvaardigde discriminatie, een verdere gerechtelijke strijd bij het Grondwettelijk Hof waardig. En die strijd loont. In drie arresten van 21 mei 2015 herziet het Grondwettelijk Hof haar zienswijze. Het Hof stelt dat voor burgerlijke rechtbanken de rechtsplegingsvergoeding van toepassing is op alle partijen dus ook op overheden die handelen in het algemeen belang. Het is dus niet ongrondwettig om de ambtenaar van de burgerlijke stand, de fiscus en de gemeente n.a.v. een GAS-procedure te veroordelen tot betaling van een rechtsplegingsvergoeding.
De rechtsplegingsvergoeding, a never ending story? In de nieuwsbrief van oktober 2014 meldden wij dat artikel 17 van de nog niet in werking getreden wet van 25 april 2014 (B.S. 19 augustus 2014) de publiekrechtelijke rechtspersoon uitsluit van de verplichting tot het betalen van een rechtsplegingsvergoeding wanneer zij optreedt in het algemeen belang. Of, gelet op de arresten van 21 mei 2015, dit wetsartikel de grondwettelijke toets in het licht van het gelijkheidsbeginsel zal doorstaan, is zeer de vraag en meer dan waarschijnlijk niet het geval. Het Grondwettelijk Hof zal hierover opnieuw de knoop moeten doorhakken. Een beroep tot vernietiging is alvast aanhangig bij het Grondwettelijk Hof. Rest dus maar één conclusie: to be continued. Wij houden u alleszins op de hoogte. Geertrui De Groote
[email protected] Inke Dedecker
[email protected]
Arts, Cleeren & vennoten • T: +32 89 36 70 45 • www.artscleeren.be
BTW en Bedrijfsvoorheffing verliezen hun bevoorrechte positie voor hun vordering tijdens de periode van opschorting (dus tijdens de WCO) in geval van een later faillissement. Het Hof van Cassatie besliste dat BTW en bedrijfsvoorheffing geen boedelschulden zijn in de zin van de WCO. Krachtens artikel 37 WCO (Wet Continuïteit Ondernemingen), “worden de schuldvorderingen die beantwoorden aan prestaties uitgevoerd tijdens de procedure van gerechtelijke reorganisatie door de medecontractant, en ongeacht of zij voortvloeien uit nieuwe verbintenissen van de schuldenaar of uit reeds bestaande overeenkomsten, als boedelschulden beschouwd, in een navolgende vereffening of faillissement in zoverre er een nauwe band bestaat tussen de beëindiging van de procedure en de collectieve procedure”. In geval van mislukking van een reorganisatieprocedure, genieten de schuldvorderingen van een schuldeiser m.b.t. prestaties geleverd tijdens de opschorting dus van een bijzondere voorrang in een navolgend faillissement of vereffening. Deze regel is bedoeld om de medecontractanten van de schuldenaar aan te moedigen arbeid, goederen en diensten te blijven leveren tijdens de WCO-procedure van hun medecontractant en aldus de kans op welslagen van de procedure en de reorganisatie te vergroten. Het Hof van Cassatie, Nederlandstalige kamer, oordeelt in twee arresten van 27 maart 2015 dat dit beperkt dient te blijven tot schulden voor prestaties die voortvloeien uit contracten met de onderneming in moeilijkheden. Het Hof oordeelt dat de fiscus niet moet worden aanzien als een schuldeiser aan wie zekerheid moet worden verschaft met het oog op het verderzetten van prestaties. De verschuldigde bedrijfsvoorheffing en de BTW zijn bijgevolg geen boedelschulden krachtens de WCO.
September 2015
Het Hof beslecht met deze arresten niet alleen de zeer uiteenlopende rechtspraak van de rechtbanken en hoven van beroep, maar gaat ook lijnrecht in tegen het eerdere arrest van de Franstalige kamer van het Hof van Cassatie van 16 mei 2014, waar het Hof de bedrijfsvoorheffing wel kwalificeerde als een boedelschuld op grond van de WCO. De arresten van 27 maart 2015 hebben tot gevolg dat evenmin de sociale zekerheidsbijdragen voor tewerkstelling tijdens de gerechtelijke reorganisatie boedelschulden zijn. Het standpunt van het Hof komt de leveranciersschuldeisers en de banken ten goede indien zij worden geconfronteerd met een faillissement of vereffening van hun schuldenaar na diens WCO-procedure. U dient als schuldeiser medecontractant evenwel te beseffen dat andere schuldeisers die over bepaalde zekerheden beschikken, u ondanks deze bevoorrechte positie nog kunnen voorafgaan. Zo zal u er rekening mee moeten houden dat bv. de vordering van de bankier op basis van het hem toegekende pand op handelszaak vaak voorrang zal hebben. Lien Beckers
[email protected] Geert Reniers
[email protected]
Arts, Cleeren & vennoten • T: +32 89 36 70 45 • www.artscleeren.be