123 Sharon Paul S.V.V. Paul is jurist en tevens gediplomeerd vertaler Nederlands, Engels en Spaans. Ze was ten tijde van het schrijven van dit artikel onderzoekster bij de vakgroep straf- en strafprocesrecht van de Universiteit van Aruba.
De rol van de strafrechter en het OM bij het recht van de verdachte op bijstand van een tolk
Are you tolking to me? Onder druk van Europa heeft Nederland recent het Wetboek van Strafvordering gewijzigd betreffend het recht van een verdachte op bijstand van een tolk. Desondanks is het voor een buitenlandse verdachte in Nederland (nog) niet gegarandeerd dat hij de bijstand krijgt waarop hij op grond van art. 6 lid 3 onder e EVRM recht heeft. Extra inspanning van de rechter en het openbaar ministerie is vereist om te zorgen dat de Nederlandse rechtspraktijk de Straatsburgse toets kan doorstaan.
In de juridische literatuur heeft het recht van de verdachte op een tolk de afgelopen jaren de tongen niet echt los weten te maken. Uit recent onderzoek van Sagel-Grande en Toornvliet in meerdere Europese landen blijkt echter dat het recht op vertolking en vertaling voor verdachten vaak niet effectief is, waardoor hun rechtspositie wordt verzwakt.1 De resultaten
1
In 2009 verscheen in Linguaan van de hand van Sagel-Grande en Toornvliet een onderzoek over in het buitenland gedetineerde Nederlanders en hun taalproblemen. Als zij de proceduretaal niet verstaan, worden zij vaak niet – of niet voldoende – op de hoogte gesteld van hun rechten en van de procedure. Zie I. Sagel-Grande & L. Toornvliet, ‘Rechtsbescherming door de taal’, Linguaan 2009, p. 4-11. Intussen heeft in 2012 onderzoek plaatsgevonden in Nederlandse en Portugese gevangenissen waar Duitsers, Engelsen, Fransen en Nederlanders werden geënquêteerd. Zie I. SagelGrande & L. Toornvliet, ‘Het belang van tolken- en vertalerbijstand voor de rechtspositie van buitenlanders in het strafproces’, Linguaan 2012, p. 10-21.
van het onderzoek laten onder andere zien dat nog niet in een derde van de gevallen de respondenten bij elk verhoor een tolk ten dienste stond, terwijl de grote meerderheid van de respondenten niet in staat was zonder hulp van tolk en vertaler met hun verdediger te spreken, de overhandigde documenten te begrijpen en hun strafproces te volgen.2 Het behoeft geen betoog dat het praktisch onmogelijk is om een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM3 te hebben indien de verschillende actoren in de rechtszaal elkaar niet kunnen verstaan.
2 3
Sagel-Grande & Toornvliet, a.w. (2012), p. 19. Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, Verdrag van 4 november 1950, Trb. 1951, 154, zoals laatstelijk gewijzigd op 13 mei 2004, Trb. 2004, 285 (i.w.tr. 1 juni 2010).
April 2015
124
In de rechtspraak van het EHRM is in de laatste 35 jaar gestaag gewerkt aan de uitleg van het recht dat in art. 6 lid 3 onder e EVRM wordt gegeven, te weten: “Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, heeft in het bijzonder de volgende rechten: (...) zich kosteloos te doen bijstaan door een tolk, indien hij de taal die ter terechtzitting wordt gebezigd, niet verstaat of niet spreekt.”
Afnemers verkeren al jarenlang in de veronderstelling dat alle in het Kwaliteitsregister ingeschreven tolken en vertalers gediplomeerd zijn, maar dit komt niet overeen met de realiteit.
In de standaardarresten op dit terrein, waarvan vooral Luedicke, Belkacem en Koç tegen Bondsrepubliek Duitsland4 en Kamasinski tegen Oostenrijk5 enige bekendheid hebben gekregen, heeft het EHRM belangrijke stappen gezet om de waarborgfunctie van art. 6 lid 3 onder e EVRM te effectueren. Desondanks bleef de wettelijke regeling in het Wetboek van Strafvordering tot voor kort nogal marginaal.6 Dat deze regeling onvoldoende was, omdat bijvoorbeeld niet werd voorzien in de bijstand van een tolk in het vooronderzoek, bleef ook in de literatuur niet onopgemerkt.7 8 Het Wetboek van Strafvordering is echter recent gewijzigd, door de Wet tot implementatie van Richtlijn nr. 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures.9 Het vergde dus actie van de Europese Unie voordat Nederland zijn wettelijke regeling aanpaste.10
In dit artikel zal ik naar aanleiding van de gewijzigde wettelijke regeling in het Wetboek van Strafvordering de rol van de strafrechter bij het waarborgen van het recht van art. 6 lid 3 onder e EVRM bespreken. Het zal blijken dat enige extra inspanning van de rechter en het openbaar ministerie is vereist om te zorgen dat het recht van de verdachte op bijstand van een tolk practical and effective is. De indeling is als volgt: in de volgende paragraaf wordt bezien welke eisen aan een ‘tolk’ worden gesteld, waarbij de opvattin4 5 6
7
8 9 10
EHRM 28 november 1978, NJ 1980/42 (Luedicke, Belkacem en Koç tegen Bondsrepubliek Duitsland). EHRM 19 december 1989, NJ 1994/26, m.nt. EAA (Kamasinski tegen Oostenrijk). De wettelijke regeling bestond voor zover relevant uit art. 275, 191, 362 en 276 Sv (oud), waarbij alleen de eerste drie artikelen aanspraak verleenden op aanwezigheid van een tolk, respectievelijk tijdens het onderzoek ter zitting, tijdens een gvo en bij de uitspraak. Vgl. G.J.M. Corstens & M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 144: “(...) een voorbereidend onderzoek [is] voor de verdachte een schimmenspel, indien hij niet door middel van vertolking en vertaling op de hoogte wordt gehouden van wat er gaande is”. Volledigheidshalve en voor een goed begrip van dit artikel: onder ‘tolk’ dient ook ‘vertaler’ te worden verstaan. Wet van 28 februari 2013 tot implementatie van Richtlijn nr. 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (PbEU L 280), Stb. 2013, 85. Richtlijn nr. 2010/64 EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 (betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures), PbEU L 280/5 (verder: EU-richtlijn).
April 2015
gen van de Nederlandse wetgever en het EHRM met elkaar worden gecontrasteerd. Vervolgens ga ik in op de vraag vanaf welk moment een verdachte recht heeft op kosteloze bijstand van een tolk en tevens welke officiële processtukken moeten worden vertolkt/vertaald. Het artikel sluit af met een korte conclusie.
1. Van tolken en registers
Zoals bekend is in Nederland sinds 2009 de Wet beëdigde tolken en vertalers van kracht, die voorziet in het instellen van een register van onafhankelijke vertalers en tolken die naar behoren zijn gekwalificeerd.11 Deze wet heeft stevige kritiek te verduren gekregen in de literatuur.12 Een van de voornaamste redenen hiervoor is het feit dat er nog grote onduidelijkheid bestaat over de gronden van toelating tot het Register beëdigde tolken en vertalers (voorheen: het Kwaliteitsregister, verder het ‘Ktv’). Afnemers verkeren al jarenlang in de veronderstelling dat alle ingeschreven tolken en vertalers gediplomeerd zijn, maar dit komt niet overeen met de realiteit. Bovendien voorziet het register alleen in talen waarvoor in Nederland een diploma op hbo-niveau kan worden gehaald.13 Het enkele ingeschreven staan in een register garandeert zodoende niet zonder meer de kwaliteit van de tolk en evenmin de adequaatheid van de geleverde vertaling. De Leeuw doet daarom de suggestie om regelmatig kwaliteitscontroles te laten uitvoeren door onafhankelijke deskundigen, omdat alleen empirisch onderzoek uitsluitsel kan geven over de vraag hoe het daadwerkelijk met de kwaliteit van tolk- en vertaaldiensten is gesteld. Een schets van de Europese rechtspraak ter zake kan verhelderen hoe de Europese rechter de kwaliteit van de tolk en de adequaatheid van de vertaling beoordeelt. In het Kamasinski tegen Oostenrijk-arrest werd een Amerikaanse staatsburger vervolgd voor oplichting en verduistering in Oostenrijk. De verdachte, Kamasinski, werd daarbij meerdere keren bijgestaan door beëdigde en niet-beëdigde tolken. Kamasinski klaagde niet direct over het wel of niet beëdigd zijn van de tolken, maar wel over het feit dat “de Oostenrijkse wetgeving, die voorzag in het aanstellen van beëdigde tolken, buitengewoon vaag was en geen redelijke standaard van vakbekwaamheid voorschreef om de effectieve bijstand van een
11
12 13
Wet van 11 oktober 2007, houdende regels inzage de beëdiging van tolken en vertalers en de kwaliteit en de integriteit van tolken en vertalers (Wet beëdigde tolken en vertalers), Stb. 2007, 375. Ook de EU-richtlijn voorziet in de instelling van een register, zie art. 5 lid 2. J.M. ten Voorde, ‘Nieuwe wetgeving inzake tolken en vertalers’, Proces 2008, p. 184 e.v. M. de Leeuw, ‘De nieuwe wet voor tolken en vertalers: een wassen neus!’, NJB 2009, p. 2021-2022.
125
Foto: Rob Huibers/Hollandse Hoogte
tolk te garanderen”.14 Het EHRM besliste ten aanzien van dit punt dat:
kunnen maken bij de beantwoording ervan, dan naar het formele vereiste van beëdiging.
“The Court is not called on to adjudicate on the Austrian system of registered interpreters as such, but solely on the issue whether the interpretation assistance in fact received by Mr. Kamasinski satisfied the requirements of article 6.”15
Het EHRM stelt als eis dat:
“The Court, like the Commission finds no indication in the evidence before it that the requirements of this provision were not met during Mr. Kamasinski’s pre-trial questioning by the police and the investigating judges. An interpreter was present on each occasion. It does not appear Mr. Kamasinski was unable to comprehend the questions put to him or to make himself understood in his replies.”16 Uit het citaat kan worden afgeleid dat het EHRM, voor beantwoording van de vraag of is voldaan aan art. 6 EVRM, meer kijkt naar de vraag of de verdachte de vragen die aan hem werden gesteld heeft begrepen en of hij zich verstaanbaar heeft 14
15 16
EHRM 19 december 1989, NJ 1994/26, m.nt. EAA (Kamasinski tegen Oostenrijk), par. 72. Zie ook par. 76: “Mr. Kamasinski contended that no registered interpreter was present at the police interrogations and that the interpretation at his interviews with the investigating judges was insufficient in quality and scope.” EHRM 19 december 1989, NJ 1994/26, m.nt. EAA (Kamasinski tegen Oostenrijk), par. 73. EHRM 19 december 1989, NJ 1994/26, m.nt. EAA (Kamasinski tegen Oostenrijk), par. 77.
“The interpretation assistance provided should be such as to enable the defendant to have knowledge of the case against him and to defend himself, notably by being able to put before the court his version of the events.”17 Het EHRM sluit aan bij de praktische bruikbaarheid van de vertolking en hanteert dus geen formalistische aanpak ten aanzien van het inzetten van een tolk/vertaler. Het kijkt of deze met praktische vaardigheden die hij bezit een aanvaardbaar resultaat kan bewerkstelligen.18 Hoewel het instellen van een register zeker niet strijdig is met de Europese rechtspraak, is het inschakelen van een geregistreerde tolk niet altijd zonder meer toereikend voor het voldoen aan de eisen die het EHRM stelt, die immers niet aangrijpen bij het al of niet geregistreerd zijn van de tolk. Het EHRM overweegt in Kamasinski namelijk:
17 18
EHRM 19 december 1989, NJ 1994/26, m.nt. EAA (Kamasinski tegen Oostenrijk), par. 74. De EU-richtlijn heeft een vergelijkbare insteek, zie art. 3 lid 9.
April 2015
126
“In view of the need for the right guaranteed by paragraph 3 (e) to be practical and effective, the obligation of the competent authorities is not limited to the appointment of an interpreter but, if they are put on notice in the particular circumstances, may also extend to a degree of subsequent control over the adequacy of the interpretation provided.”19
Een vertaling door een ongeregistreerde tolk of vertaler kan inhoudelijk gezien zonder meer voldoen aan de eisen die door het EHRM worden gesteld.
Uit dit fragment is af te leiden dat de autoriteiten er onder omstandigheden niet slechts op moeten toezien dat er een tolk wordt aangesteld, maar dat deze bepaling ook een zorgplicht kan inhouden ten aanzien van de kwaliteit van de vertaling, wanneer de autoriteiten zijn ingelicht (put on notice).20 De reden hiervoor is te waarborgen dat de kosteloze tolkenbijstand practical and effective zal zijn. Dit wordt bevestigd in het arrest van Cuscani tegen Verenigd Koninkrijk waarin Cuscani niet door een professionele tolk was bijgestaan, in tegenstelling tot wat was afgesproken met de rechter. Toen ter zitting bleek dat er geen professionele tolk in de zaal aanwezig was, vroeg de rechter aan de aanwezigen in de zaal die Cuscani kenden of er iemand was die zowel het Italiaans als het Engels vloeiend sprak en als tolk kon fungeren. De verdediging wees toen de broer van Cuscani als tolk aan, zonder dit te bespreken met Cuscani en terwijl later bleek dat deze zelf gebrekkig Engels sprak. Tijdens de zitting werd overigens geen enkele keer een beroep gedaan op de broer van Cuscani om een verklaring te vertolken.21 Cuscani klaagde over het feit dat zijn raadslieden hadden nagelaten, zowel tijdens het vooronderzoek als tijdens de zittingen, voor de aanwezigheid van een tolk zorg te dragen. Ook gaf hij te kennen dat zijn broer onvoldoende Engels sprak en niets van de beschuldigingen of het proces had begrepen. Bovendien klaagde hij over het feit dat zijn raadsman, die geen Italiaans sprak, er niet op had aangedrongen dat bij de besprekingen een tolk aanwezig was en had afgezien van de aanwezigheid van een tolk bij de rechtbank. Het EHRM bepaalde: “Admittedly, the trial judge left open the possibility of the applicant having recourse to the linguistic assistance of his brother if the need arose. However, in the Court’s opinion the verification of the applicant’s need for interpretation facilities was a matter for the judge to determine in consultation with the applicant [vet van mij, SP], especially since he had been alerted to counsel’s own difficulties in communicating with the applicant. It 19 20
21
EHRM 19 december 1989, NJ 1994/26, m.nt. EAA (Kamasinski tegen Oostenrijk), par. 74. In de richtlijn vinden we een vergelijkbare overweging in de preambule onder nr. 24: “De lidstaten moeten ervoor zorgen dat controle kan worden uitgeoefend over de adequaatheid van de verstrekte vertolking en vertaling, wanneer de bevoegde autoriteiten in een gegeven geval gewaarschuwd zijn.” EHRM 24 september 2002, nr. 32771/96 (Cuscani tegen Verenigd Koninkrijk), par. 18.
April 2015
is to be noted that the applicant had pleaded guilty to serious charges and faced a heavy prison sentence. The onus was thus on the judge to reassure himself that the absence of an interpreter at the hearing on 26 January 1996 would not prejudice the applicant’s full involvement in a matter of crucial importance for him. In the circumstances of the instant case, that requirement cannot be said to have been satisfied by leaving it to the applicant, and without the judge having consulted the latter, to invoke the untested language skills of his brother.”22
Uit het citaat blijkt dat het EHRM voornamelijk valt over het nalaten van de rechter om in samenspraak met Cuscani te beslissen of verdere assistentie noodzakelijk was. Het ontbreken van een professionele tolk hoefde niet noodzakelijkerwijs tot schending van art. 6 lid 3 onder e EVRM te leiden, het nalaten van de rechter om Cuscani’s full involvement te verzekeren deed dat wel. Mijns inziens geeft dit arrest blijk van een ‘ruime’ interpretatie van de term ‘tolk’ gezien het feit dat het EHRM niet per definitie struikelt over de vraag wie de vertolking verzorgt, maar of de rechter controleert dat – zoals we hiervoor zagen – de verdachte de vragen die aan hem werden gesteld heeft begrepen en of hij zich verstaanbaar heeft kunnen maken bij de beantwoording ervan. Uit Cuscani tegen Verenigd Koninkrijk blijkt dat van de rechter die on notice is gesteld een actieve houding wordt verwacht. Het is echter moeilijk voor te stellen waarop het EHRM het oog heeft bij deze, vrij vaag omschreven, zorgplicht. Het nagaan of de betrokken tolk/vertaler ingeschreven staat als beëdigd tolk/vertaler lijkt mij niet voldoende. Ik zal hier in de conclusie op terugkomen. Opvallend is dat een vertaling door een ongeregistreerde tolk of vertaler inhoudelijk gezien zonder meer kan voldoen aan de eisen die door het EHRM worden gesteld. Van belang is uiteindelijk immers steeds of de verdachte een fair trial heeft genoten – is de verdachte door de bijstand die hij van de tolk kreeg voldoende over zijn zaak te weten gekomen zodat hij zichzelf kon verdedigen?
2. De reikwijdte van het recht op een tolk Een logische vervolgvraag is wat precies tot de taken van een tolk/vertaler behoort. Deze paragraaf gaat in op twee aspecten van deze kwestie: vanaf wanneer heeft iemand tegen wie een vervolging is ingesteld recht op een tolk/vertaler, en hoever strekt dit recht zich uit?
22
EHRM 24 september 2002, nr. 32771/96 (Cuscani tegen Verenigd Koninkrijk), par. 38.
127
2.1 Vanaf wanneer bestaat er recht op kosteloze bijstand van een tolk?
Om strijd met het recht van art. 6 lid 3 onder e EVRM te voorkomen, is het aangewezen dat het OM in voorkomende gevallen tijdig vertolking inschakelt.
In het nieuw toegevoegde vierde lid van art. 27 Sv lezen we: “De verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, is bevoegd zich te laten bijstaan door een tolk.” Zodra iemand dus als verdachte heeft te gelden, heeft hij recht op een tolk.23 Maar het kan voorkomen, zoals Keulen en Knigge signaleren, dat iemand tegen wie nog geen vervolging is gestart in de zin van ons wetboek, al wel in aanmerking komt voor bescherming gedurende het opsporingsonderzoek op grond van art. 6 EVRM.24 Ook hier is het aangewezen om te rade te gaan bij de rechtspraak van het EHRM. Art. 6 lid 3 onder e EVRM is wel uitgelegd als een bepaling inhoudende een recht dat slechts geldt tijdens het onderzoek ter terechtzitting. De reden waarom dit artikel op deze manier zou worden geïnterpreteerd, kan worden gevonden in de bewoordingen van art. 6 lid 3 onder e EVRM zelf, waarin staat dat iemand tegen wie een vervolging is ingesteld het recht heeft zich kosteloos te doen bijstaan door een tolk indien hij de taal “die ter terechtzitting” wordt gebezigd niet verstaat of niet spreekt. De formulering in art. 6 lid 3 onder e EVRM dwingt niet tot de conclusie dat dit artikel slechts ziet op ‘het onderzoek ter terechtzitting’. In een zaak, die leidde tot het Luedicke, Belkacem en Koç tegen Bondsrepubliek Duitsland-arrest,25 heeft het EHRM aldus beslist. Er bestonden in deze zaak verschillende meningen bij de regering en de Commissie over welke kosten precies onder art. 6 lid 3 onder e EVRM vielen. De Duitse regering was van mening dat art. 6 lid 3 onder e EVRM slechts zag op tolkenbijstand tijdens de terechtzitting. “[A]rticle 6 paragraph 3 (e) unambiguously and expressly settles the assistance of an interpreter at the oral hearing (audience), but does not apply to other interpretation costs.”26 Het EHRM oordeelde echter dat het het standpunt van de Duitse regering niet kon aanvaarden omdat in art. 6 lid 3 onder e EVRM niet staat dat “every accused person has the right to receive the free assistance of an interpreter at the oral hearing [vet van mij, SP]”, maar dat dit recht wordt toegewezen “if he cannot understand or speak the language used in court [vet van mij, SP]”.27 Deze maatstaf kan ook buiten de terechtzitting
Een volgende vraag is dan hoever voorafgaand aan de terechtzitting. Het recht van iemand tegen wie een vervolging is ingesteld op kosteloze bijstand van een tolk ex art. 6 lid 3 onder e EVRM ontstaat op het moment dat er een criminal charge is – wat kan worden afgeleid uit de bewoordingen charged with a criminal offence. Om te weten vanaf welk moment een verdachte zijn recht geldend kan maken, is het dus noodzakelijk om te bezien wanneer er sprake is van een criminal charge ex art. 6 lid 3 onder e EVRM. Hoewel dit misschien enigszins basaal lijkt, sta ik hier toch wat uitgebreider bij stil omdat afhankelijk van de definitie die men hanteert ten aanzien van het begrip ‘charge’, het recht van een verdachte op structurele kosteloze bijstand van een tolk op een eerder moment kan ontstaan dan ter zitting.29 Stefan Trechsel, voormalige president van de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens, beschrijft dat het EHRM ten aanzien van het begrip ‘charge’ een autonome definitie hanteert en geeft ook de redenen hiervoor weer. “It is important that the term ‘charge’, as is the case in relation to the term ‘criminal’, be given an autonomous definition. Here it is necessary to recall again the issue of pre-trial proceedings. There is a clear possibility that states could postpone access to a lawyer, to the file, or perhaps even to the free assistance of an interpreter by organizing their criminal proceedings in such a way as to ensure that the formal ‘charge’ occurs at a very late point in the proceedings, i.e. at the close of the investigation. This could lead to a considerable reduction in the effectiveness of the guarantee. The Court has also repeated on many occasions that an autonomous notion is what it had in mind in the early judgments when it referred to ‘the charge’, as this word is understood within the meaning of the Convention.”30
28 29 23
24 25 26 27
MvT Implementatie van Richtlijn nr. 2010/64/EU van het Europese Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (PbEU L 280), Kamerstukken II 2011/12, 33355, 3. De wet geeft hiermee uitvoering aan art. 1 lid 2 en art. 2 lid 1 van de Richtlijn. B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2010, p. 198. EHRM 28 november 1978, NJ 1980/42 (Luedicke, Belkacem en Koç tegen Bondsrepubliek Duitsland). EHRM 28 november 1978, NJ 1980/42 (Luedicke, Belkacem en Koç tegen Bondsrepubliek Duitsland), par. 48. EHRM 28 november 1978, NJ 1980/42 (Luedicke, Belkacem en Koç tegen Bondsrepubliek Duitsland), par. 48.
toepassing vinden, zodoende ziet art. 6 lid 3 onder e EVRM niet alleen op de fase ter terechtzitting.28
30
In tegenstelling tot art. 275 Sv (oud). Volgens het EHRM betekent het begrip ‘charge’ in het algemeen: (1) “the official notification given to an individual by the competent authority of an allegation that he has committed a criminal offence” of (2) “(it may in some instances take the form of other) measures which carry the implication of such an allegation and which likewise substantially affect the situation of the suspect”. Zie bijv. EHRM 10 december 1982, Publ. ECHR series A, Vol. 56 en Vol. 57; EHRM 15 juli 1982, Publ. ECHR series A, Vol. 51 (Eckle tegen Duitsland). Zie ook EHRM 27 februari 1980, NJ 1980/561 (Deweer tegen België). S. Trechsel & S.J. Summers, Human rights in criminal proceedings, Oxford: Oxford University Press 2006, p. 16. Zie ook Guide on Article 6. Right to a fair trial (criminal limb), Council of Europe/European Court of Human Rights 2014, beschikbaar op www. echr.coe.int/Documents/Guide_Art_6_criminal_ENG.pdf, p. 6 (laatst bezocht op 19 december 2014).
April 2015
128
De criteria voor criminal charge zijn zoals we weten in het arrest Engel e.a. tegen Nederland uitgewerkt.31 Het is aan het openbaar ministerie om in het vooronderzoek te zorgen voor afdoende vertolking en vertaling, ook als wellicht nog twijfel mogelijk is of het gaat om iemand “te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit”, het criterium uit art. 27 lid 1 Sv. Om strijd met het recht van art. 6 lid 3 onder e EVRM te voorkomen, is het aangewezen dat het OM in voorkomende gevallen tijdig vertolking inschakelt.
2.2 Wat moet er worden vertaald en vertolkt?
Hoewel art. 6 lid 3 onder e EVRM spreekt over “de taal die ter terechtzitting wordt gebezigd”, is het zeker niet zo dat alleen mondelinge communicatie moet worden vertolkt.
Het Nederlandse Wetboek van Strafvordering is naar aanleiding van de richtlijn gewijzigd, waardoor de vertaling van een aantal essentiële processtukken nu in de wet is opgenomen. Het betreft onder meer beslissingen tot vrijheidsbeneming, de tenlastelegging of dagvaarding en vonnissen.32 Daarnaast is voorzien in een nieuw art. 32a Sv: “De verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, kan verzoeken processtukken waarvan hem de kennisneming is toegestaan en die hij noodzakelijk acht voor zijn verdediging geheel of gedeeltelijk schriftelijk te laten vertalen in een voor hem begrijpelijke taal. Het verzoek wordt schriftelijk gedaan, omschrijft zo duidelijk mogelijk de processtukken of gedeelten daarvan waarop het verzoek betrekking heeft en is met redenen omkleed.” Op deze wijze heeft de Nederlandse wetgever beoogd om uitvoering te geven aan de EU-richtlijn, die tot uitgangspunt neemt dat “(...) de verdachte of beklaagde die de taal van de strafprocedure niet verstaat, binnen een redelijke termijn een schriftelijke vertaling ontvangt van alle processtukken die essentieel zijn om te garanderen dat hij zijn recht van verdediging kan uitoefenen en om het eerlijke verloop van de procedure te waarborgen”.33 Maakt dat dat de wettelijke regeling ook de toets door het EHRM kan doorstaan? Voor de hand ligt dat art. 6 lid 3 onder e EVRM ook buiten de rechtszitting geldt. Hoewel art. 6 lid 3 onder e EVRM spreekt over “de taal die ter terechtzitting wordt gebezigd”, is het zeker niet zo dat alleen mondelinge communicatie moet worden vertolkt. Dat bleek al in het eerder aangehaalde Luedicke, Belkacem en Koç-arrest. Het EHRM overwoog:
31 32 33
EHRM 8 juni 1976, NJ 1978/223 (Engel e.a. tegen Nederland). Zie o.m. art. 59 lid 7, 78 lid 6, 257a lid 7, 260 lid 5, 365 lid 6 Sv. Art. 3 lid 1 EU-richtlijn.
April 2015
“Construed in the context of the right to a fair trial guaranteed by Article 6, paragraph 3 (e) (art. 6-3-e) signifies that an accused who cannot understand or speak the language used in court has the right to the free assistance of an interpreter for the translation or interpretation of all those documents or statements in the proceedings instituted against him which it is necessary for him to understand in order to have the benefit of a fair trial.”34
De verdachte heeft dus recht op gratis bijstand van een tolk voor de vertaling of vertolking van alle documenten of verklaringen die onderdeel zijn van de tegen hem ingestelde vervolging.35 Het recht is dus – zoals we hiervoor al zagen – niet beperkt tot de terechtzitting, maar strekt zich naast mondelinge communicatie op andere momenten ook uit tot documenten waarvan kennisneming noodzakelijk is opdat de verdachte een eerlijk proces kan genieten. Dit criterium komt terug in het Kamasinski-arrest en wordt daar in belangrijke mate verduidelijkt. In deze uitspraak heeft het EHRM namelijk bepaald: “However, paragraph 3 (e) (article 6-3-e) does not go so far as to require a written translation of all items of written evidence or official documents in the procedure. The interpretation assistance provided should be such as to enable the defendant to have knowledge of the case against him and to defend himself, notably by being able to put before the court his version of the events.”36
Het recht houdt dus geen onbeperkte aanspraak in op (1) vertaling van alle bewijsstukken of officiële processtukken uit zowel de voorbereidende fase als het onderzoek ter terechtzitting; evenmin is altijd (2) een schriftelijke vertaling vereist. Waar het om gaat is dat de verdachte door de bijstand die hij van de tolk krijgt voldoende over zijn zaak te weten moet komen opdat hij zichzelf kan verdedigen en een eerlijk proces kan genieten. In de Nederlandse regeling is bij de gewijzigde artikelen steeds aangegeven of de mededeling mondeling of schriftelijk moet
34 35 36
EHRM 28 november 1978, NJ 1980/42 (Luedicke, Belkacem en Koç tegen Bondsrepubliek Duitsland), par. 48. En ook een vertaler; die begrippen worden meestal onderscheiden (zie voetnoot 8). EHRM 19 december 1989, NJ 1994/26, m.nt. EAA (Kamasinski tegen Oostenrijk), par. 74. Overigens was de herhaling van het criterium niet woordelijk hetzelfde; in Kamasinski oordeelt het EHRM “The right, stated in paragraph 3 (e) of Article 6-3-e), to the free assistance of an interpreter applies not only to oral statements made at the trial hearing but also to documentary material and the pre-trial proceedings. Paragraph 3 (e) (article 6-3-e) signifies that a person ‘charged with a criminal offence’ who cannot understand or speak the language used in court has the right to the free assistance of an interpreter for the translation or interpretation of all those documents or statements in the proceedings instituted against him which it is necessary for him to understand or to have rendered into the court’s language in order to have the benefit of a fair trial.”
129
plaatshebben.37 Dit is, zoals we zojuist zagen, niet in strijd met de rechtspraak van het EHRM. Het gaat erom, zo lezen we in dat arrest, dat “the interpretation assistance provided should be such as to enable the defendant to have knowledge of the case against him and to defend himself”. Het proces als geheel moet fair zijn. Schriftelijke vertaling van stukken kan onder omstandigheden noodzakelijk zijn, maar hoeft niet per definitie plaats te vinden.
De rechter doet er verstandig aan om regelmatig te controleren of de verdachte alles in voldoende mate kan volgen.
Bij de consultatie voor de wetswijziging, had de Nederlandse Orde van Advocaten kanttekeningen geplaatst bij de ‘minimale benadering’ die uit het nieuwe art. 32a Sv spreekt.38 Inderdaad lijkt de Nederlandse regeling een duidelijke ondergrens te scheppen, maar de opsomming zal niet limitatief kunnen zijn gezien het oogmerk van art. 6 lid 3 onder e EVRM dat de verdachte voldoende over zijn zaak te weten kan komen opdat hij zichzelf kan verdedigen en een eerlijk proces kan genieten. Er zal inhoudelijk moeten worden gekeken welke processtukken in een gegeven zaak als essentieel hebben te gelden. Opvallend is dat waar de EU-richtlijn ook voorziet in een ambtshalve toepassing door de autoriteiten, deze bevoegdheid achterwege blijft in de Nederlandse regeling.39 Het is zeer de vraag of dit de goedkeuring van het EHRM zou kunnen wegdragen: is het niet merkwaardig om van een verdachte die de taal niet beheerst te verwachten dat hij aangeeft welke stukken hij nodig heeft voor zijn verdediging? Het verdient mijns inziens aanbeveling dat de rechter, gelet op deze marginale wettelijke regeling, waar nodig in het gat springt dat art. 32a Sv openlaat. Een actievere rol voor de rechter (en het OM in het vooronderzoek) lijkt hier namelijk op zijn plaats.40
3. Conclusie Terugkomend op het onderzoek van Sagel-Grande en Toornvliet, kan men zich de vraag stellen of een nieuw onderzoek naar aanleiding van de wetswijziging tot positievere resultaten zou leiden. Het is duidelijk dat de wijzigingen een stap in de goede richting zijn, omdat duidelijker is vastgelegd wanneer recht op bijstand van een tolk bestaat. Maar het is voor een buitenlandse verdachte in Nederland (nog) niet gegarandeerd dat hij naar aanleiding van de wettelijke
37 38 39 40
Vgl. o.a. art. 61 lid 8, 274 lid 2, 365 lid 6 en 366 lid 4 Sv. Zie de MvT op de Wet implementatie van Richtlijn nr. 2010/64/EU van het Europese Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (PbEU L 280), Kamerstukken II 2011/12, 33355, 3, p. 22. Art. 3 lid 3 EU-richtlijn: “De bevoegde autoriteiten besluiten per geval of andere processtukken essentieel zijn. De verdachte of beklaagde of zijn raadsman kan een met redenen omkleed verzoek met deze strekking indienen.” Uiteraard zal de verdachte niet zelden een advocaat hebben die zijn verdedigingsbelang kan waarborgen, maar voor de verdachten zonder advocaat, om de betrokkenheid bij de strafzaak te garanderen, lijkt deze regeling toch echt ondermaats. Vgl. Ten Voorde, a.w., p. 184.
regeling de bijstand krijgt waar hij op grond van art. 6 lid 3 onder e EVRM recht op heeft. Zoals we in het voorgaande hebben kunnen zien, is er een aantal punten die extra aandacht vergen. Het eerste betreft het tolkenregister. Het enkele ingeschreven staan van de tolk garandeert niet dat de vertaling afdoende is. Rechters moeten zich ervan vergewissen dat de vertaling practical and effective is, zoals we zagen in Cuscani. Dit geldt volgens het EHRM temeer als de rechter on notice is gesteld. Zoals ik eerder signaleerde, is dat begrip echter moeilijk te concretiseren. Moet de rechter inhoudelijk de kwaliteit van de vertolking gaan beoordelen? Dat laat zich moeilijk denken. En waarvan moet de rechter on notice worden gesteld? Het enkele feit dat de verdachte een tolk nodig heeft? Of moeten er bijkomende factoren aanwezig zijn?41 De overweging roept vooralsnog meer vragen op dan zij beantwoordt. Hoe het ook zij, de rechter doet er verstandig aan om regelmatig te controleren of de verdachte alles in voldoende mate kan volgen. Gelet op het feit dat het zeer moeilijk zal zijn voor de rechter om in voor hem onbekende talen controle uit te oefenen, verdient de suggestie van De Leeuw navolging en is het wellicht verstandig om regelmatig kwaliteitscontroles te laten uitvoeren door onafhankelijke deskundigen.42 Op deze wijze kan er op een betere manier een bijdrage worden geleverd aan het verzekeren van het recht op een adequate vertaling. Het is voor het openbaar ministerie van belang om in geval van twijfel, reeds tijdig een tolk in te schakelen voor de vertolking en vertaling zodat de betrokken persoon door de bijstand die hij van de tolk krijgt voldoende over zijn zaak te weten kan komen opdat hij zichzelf kan verdedigen en een eerlijk proces kan genieten. Een laatste punt betreft welke stukken moeten worden vertolkt of vertaald. De Nederlandse regeling is misschien niet afdoende: hoewel de verdachte een verzoek kan doen tot het vertalen van bepaalde stukken, buiten de dagvaarding en andere stukken die met zoveel woorden in de wet zijn opgenomen, is een actievere rol van de rechter (en in het vooronderzoek het OM) waarschijnlijk gewenst om te zorgen dat de Nederlandse praktijk de Straatsburgse toets kan doorstaan. Resumerend: er is een aantal situaties waarin mogelijk ingrijpen van de rechter of het OM gewenst is om te verzekeren dat de verdachte zijn recht op een tolk/vertaler ten volle kan benutten. Waakzaamheid bij de magistratuur is derhalve geboden.
41 42
Het EHRM overwoog immers in Cuscani: “It is to be noted that the applicant had pleaded guilty to serious charges and faced a heavy prison sentence”, zie hiervoor, par. 1. Zie par. 1.
April 2015