Architectuurkwaliteit en Maatordening De Belgische situatie: een terugblik en een vooruitblik. Frank De Troyer
Inleiding: Een terugblik Exact 20 jaren geleden was ik medeauteur van een dubbelartikel in Cement onder de titel “Structurele betonelementen voor woningen in Open Systeembouw”(1). Er werd verslag uitgebracht van een onderzoek bedoeld om de kansen voor betonelementen in het marktsegment woningbouw te verhogen via “Open Systeembouw”. Uitgangspunten waren: competitief bouwen met deze elementen ook voor kleinschalige projecten, gevarieerde stedenbouwkundige schakelingen, aanpasbare dragers, samenwerking tussen kleine en grotere bouwbedrijven (ontwerpers, studiebureaus, producenten, aannemers), hoge technische kwaliteit en kostenbesparingen.
De kern van het betoog was dat de brug tussen de wereld van “ontwerpers” en die van “producenten/aannemers” diende verbeterd te worden. Beide bleken hun eigen bekommernissen te hebben en kenden de wensen en mogelijkheden van de andere partij onvoldoende. Deels ontbrak de tijd om samen nieuwe oplossingen te bestuderen, maar daarnaast werden producenten en aannemers door de markt verplicht om kosteninformatie af te schermen, om technische verbeteringen niet door te spelen aan concurrenten. De resultaten van het onderzoek werden samengevat in twee documenten, elk met een eigen doelgroep: een “ontwerpgids” voor architecten en een “elementencatalogus” voor aannemers/producenten. Uitgangspunt was dat deze documenten het zouden mogelijk maken dat ieder zijn proces kan optimaliseren en daarbij op basis van een aantal afspraken rekening houdt met de mogelijkheden van de andere partij zonder zich te moeten inlaten in detail met de FDT157DV 15/11/2002
1 van 11
werkzaamheden van de partners in het bouwproces. Elk producent kan een “soepel ombouwbaar bekistingsysteem” op punt stellen dat toelaat gevarieerde dragers voor woningbouw te produceren tegen lage kosten. Kosten kunnen gedrukt worden door: een (beperkte) éénmalige basisinvesteringen in het bekistingsysteem die de kost per element voor bekistingmaterieel reduceert, een éénmalige voorstudie die de studiekosten vermindert, goedkoper be- en ontkisten per element, grotere afzet omdat ook kleine projecten gerealiseerd kunnen worden, de verder afbouw kan modulair, elektrische leidingen kunnen ingewerkt worden, systematische oplossingen voor fluïda-leidingen kunnen uitgewerkt worden, beperkte stock reduceert rentekosten,.... Om toe te laten dat al de elementen van een dergelijk systeem geproduceerd zouden kunnen worden in dit “ombouwbaar bekistingsysteem” moet de ontwerper zich houden aan een aantal maatafspraken. Deze werden beschreven in de “Ontwerpgids”: een horizontaal lijnenraster voor de structuur (60 cm x 60cm), een inbouw- lijnenraster, plaatsingsafspraken voor elementen, uitgewerkte oplossingen voor een aantal “bouwknopen” en generieke regels voor andere. De maatafspraken waren in eerste instantie uitgewerkt voor “geprefabriceerde elementen in beton”, maar waren wel zo bedacht dat ook met andere bouwsystemen op een efficiënte manier de ontworpen dragers kunnen gerealiseerd worden: flexibele bekistingsystemen voor in situ beton en RATRAD (=RATionele TRADitonele stapelbouw met grotere blokken en daarop afgestemde componenten zoals lateien, schoorsteencomponenten; trapcomponenten,...).Dergelijke “Open Bouwsystemen voor betonelementen” werden dus gekaderd in een aanpak van “Open Industrialisatie” (2).
Cement 2001 nr 8
2 van 11
Twintig jaar later lijkt dit onderzoek één van de vele research projecten naar “Open Systeembouw” die in die periode in meerdere landen in Europa opgezet werden. De problematiek zit reeds samengebald in de term “Open Systeembouw”. In die woordencombinatie zit de spanning vervat tussen “openheid, flexibiliteit, aanpasbaarheid,…” enerzijds, en “systematisch, afgesproken, geordend,…”, anderzijds. Een problematiek met twee aspecten: • Maatafspraken en architectuurkwaliteit • Informatie-uitwisseling in de bouwsector Staan we twintig jaar later veel verder? Maatafspraken en architectuurkwaliteit Eind van de jaren zeventig was het evident dat grootschalige hoogbouw en monotone laagbouwwijken onherbergzaam waren. Enkel een bouwtechnologie die gevarieerde woontypes, geschakeld in complexe stedenbouwkundige patronen kon leveren had een kans. In het begin van de jaren tachtig kwam het verwijt van de “nieuwe truttigheid”: het kunstmatig inbouwen van variatie, het nabootsen van schijnbare ingrepen van bewoners, het onechte beeld van een gegroeid stadsfragment. De negentiger jaren waren gekenmerkt door de “grootse stedenbouwkundige geste”: zuivere grote volumes, duidelijke assen en as-verdraaiingen, pleinen op basis van geometrische figuren, symmetrische composities en doorbraken daarin,... Dit overzicht is te schetsmatig maar brengt ons wel tot de vraag: “Wat is nu essentieel om architectuurkwaliteit mogelijk te maken? Aan welke maatafspraken is er behoefte? “ Een (definitieve) uitspraak doen over architectuurkwaliteit lijkt, zeker in het kader van dit artikel, niet haalbaar, maar wat meer is, is ook niet wenselijk. De zoektocht naar kwaliteit verliep in het verleden als een slingerbeweging. Laten we voor de toekomst geen fase “invriezen” als een eindoplossing maar laten we het zoeken van een actuele synthese als mogelijkheid inbouwen. Zowel “kleinschaligheid, herkenbaarheid, aanpasbaarheid” als “stedelijke compositie, grootschalig volumespel, leesbare assen” hebben hun rechten. En dit is dus essentieel: “Maatafspraken moeten vele keuzes mogelijk laten en de altijddurende zoektocht naar kwaliteit kansen geven.” Maatafspraken en de “bouwknoop” Is maatafspraken opstellen dan zo moeilijk? Waarom is er voor heel Europa reeds niet lang een eenduidig afsprakenstelsel? De belangrijkste verklaring voor het feit dat men geen eensgezindheid heeft kunnen bereiken ligt erin dat men het probleem van de “bouwknoop” eerst heeft ontkend en daarna op twee zeer uiteenlopende manieren heeft aangepakt. Hoopvol is dat computers ons zullen dwingen bij de opbouw van digitale gebouwmodellen het probleem van de “bouwknoop” door te hakken. Hoe kan het probleem van de bouwknoop kort samengevat worden? Het is in wezen zeer eenvoudig en evident, maar als men het in zijn algemeenheid bespreekt wordt het abstract en moeilijk grijpbaar. Omdat het essentieel is om te begrijpen waarom internationale normen voor maatafspraken zo algemeen blijven dat concrete toepassingen uitblijven bespreken we het kort in volgend kaderstuk.
FDT157DV 15/11/2002
3 van 11
Kaderstuk: Voegen en bouwknopen: na de ontkenning de verwarring Als men maatafspraken opstelt voor kleine componenten (bakstenen, snelbouwblokken, …) wordt men meestal niet geconfronteerd met het “bouwknoop”-probleem. Men heeft enkel een “voeg”-probleem. Dit is duidelijk te beschrijven via concepten als “marges” en “coördinerend volumina”. Een coördinerend volume is een theoretisch volume rond een bouwdeel (zie figuur) dat we als volgt kunnen beredeneren. Bij elke productie treden er maatafwijkingen op. Men kan die beperken, maar dit verhoogt meestal de productiekosten. Vandaar dat men bereid is een bepaalde afwijking te aanvaarden. Naast de afwijkingen van de lengtemaat is het meestal zo dat de eindvlakken van, bijvoorbeeld, een balkvormige component nooit perfect haaks zijn. Meestal zijn ze ook niet perfect vlak, ze vertonen een zekere ruwheid. Al deze fouten worden opgevangen in de voeg. Ook fouten die ontstaan bij het uitzetten op de werf en bij het monteren van componenten moeten kunnen weggewerkt worden in de voeg. Daarnaast dient de voeg om de te verwachte bewegingen tijdens het gebruik onder invloed van allerlei belastingen (mechanisch, thermisch, hygrisch,…) op te vangen.De voeg moet dus enerzijds ruim genoeg zijn om al die maatvariatie toe te laten, maar mag anderzijds ook niet te ruim zijn. Voegmateriaal moet er voor zorgen dat de eisen gesteld aan het geheel gehaald worden. Dit betekend bijvoorbeeld voor een buitenwand: waterdichtheid, winddichtheid, geluidsdichtheid, drukweerstand,…. Te nauwe voegen maken het aanbrengen van voegmateriaal vaak dan weer moeilijk.
Cement 2001 nr 8
4 van 11
Het probleem van de voeg vergt dus in heel wat gevallen nader onderzoek. Door het begrip “coördinerend volume” kan het probleem precies gesitueerd worden en ook duidelijk onderscheiden worden van het “bouwknoop”-probleem. Aan elke zijde van bijvoorbeeld een balkvormig bouwdeel wordt een marge geassocieerd. Deze marge is het deel van de voeg conceptueel verbonden met dat eindvlak van de component om rekening te houden met de hoger vermelde maatvariatie. De marge is soms groter of kleiner in de verschillende richtingen, bijvoorbeeld de marge onderaan een wandpaneel (waar een heel stelsysteem voorzien is) in vergelijking met de marge bovenaan (waar een koude opleg van de vloerplaat aanvaard wordt). Dergelijke “coördinerende volumina” zijn dus 100 % maatvast, perfect haaks en volledig vlak. Als alle maten van die volumina veelvoud zijn van 1M kunnen zij perfect ingepast worden in een ruimtelijk raster op basis van 1M. De streefmaten bij productie kunnen afgeleid worden door aangepaste marges te voorzien. Deze marges hangen af van materiaaleigenschappen, productiewijzen, montagetechnieken, toekomstige omgevingsvoorwaarden,… Alle componenten in de volgende figuur worden getekend met een bepaalde marge (voor de verdere omschrijving van het “bouwknoop”-probleem is het niet belangrijk hoe groot de marge is). De vlakken van de “coördinerende volumina” vallen samen met de rasterlijnen. Bouwknopen Wat er gebeurt als men maatvariatie beperkt door gebruik te maken van multi-modules is geschetst onderaan de volgende figuur. Alle componenten hebben hier dezelfde dikte en lengte als de overeenkomstige componenten van bovenaan. De componenten werden geplaatst zodat de aslijn in de langsrichting van hun “coördinerend volume”, samenvalt met de rasterlijn van het multi-modulair raster. Bij deze schets zijn er heel wat “coördinerende volumes” die overlappen. Dit is uiteraard fysisch niet mogelijk. De overlappingen die moeten opgelost worden noemen we “bouwknoop” problemen. Met andere woorden het probleem dat niet alle lengtematen van “coördinerende volumina” veelvoud kunnen zijn van de multi-modules. Sommigen zullen langer of korter moeten zijn omwille van de aansluiting met andere componenten, “omwille van de bouwknoop”. Soms is de aansluitsituatie nog complexer: deels langer en deels korter, met een passtuk,… Er zijn telkens meerdere oplossingen mogelijk (zie volgende figuur): • Men kan “coördinerende volumina” plaatsen zodat niet hun aslijn samenvalt met de rasterlijn maar een of andere referentielijn samenvalt met de rasterlijn. • Men kan “coördinerende volumina” plaatsen zodat het grensvlak in langsrichting samenvalt met de multi-modulaire rasterlijn. • Men kan een multi-modulair raster onderbreken over een bepaalde zone. Deze zone is dan bijvoorbeeld net zo breed als de dikte van het coördinerend volume. FDT157DV 15/11/2002
5 van 11
De keuze voor bepaalde rastertypes en plaatsingsafspraken moet gemaakt worden als een schets op een schetsontwerpraster verder uitgewerkt wordt.
Hierbij komt het er op aan het overzicht over het geheel te bewaren. Bepaalde regels zullen de afwijkingen voor één familie bouwdelen beperken (bijvoorbeeld vloerplaten) maar de afwijkingen omwille van de bouwknoop verschuiven naar andere delen (bijvoorbeeld wanden). Zeer lang bij het formuleren van modulaire maatafspraken heeft men het onderscheid tussen “voegproblemen” en “bouwknoop”-problemen niet gemaakt. Als deze toch vermeld werden, werd gedaan of het een afwijking was die slechts sporadisch voorkwam. Vooral producenten van grote elementen (kamergrote wanden, structurele vloerplaten, balken en kolommen) worden er echter permanent mee geconfronteerd. “Bouwknoop”-problemen komen boven op de voegproblemen. • De afwijkingen tussen streefmaten bij fabricage en modulaire maten omwille van voegen is een kwestie van millimeters tot centimeters. • De afwijkingen omwille van bouwknopen tussen multi-modulaire maten op basis van het schetsraster en maten van het coördinerend volume is een kwestie van meerdere centimeters tot decimeters. De Belgische norm NBN B04-001 (3) van 1981 beschrijft het voeg- en “bouwknoop”-probleem en legt voorkeursmodules vast voor verschillende soorten afmetingen: technische, functionele, ruimtelijke en structurele. Bouwknoop: oplossingen kiezen met kennis van zaken Afronden van technische maten naar een veelvoud van een submodule betekent meer materiaalverbruik. Vooral voor vloeren en balken betekent dit extra eigengewicht en dus extra buigmomenten. Steeds dienen besparingen in productie door het volgen van een maatsystematiek afgewogen te worden tegen andere extra kosten.
Cement 2001 nr 8
6 van 11
Sommige maten kunnen bij de productie moeilijk aangepast worden (de dwarsdoorsnede van een extrusieprofiel, een oppervlak gegoten tegen ruimtelijk complexe bekistingsmal, …) Andere maten kunnen heel gemakkelijk aangepast worden (de lengte van een extrusieprofiel, de tussenafstand tussen ruimtelijke complexe zijmallen van een I-balk,…).Het is vaak een goede zaak de afwijkingen omwille van de bouwknoop op te vangen via eenvoudig aanpasbare maten in productie. Inzicht in de “bouwknoop”-problematiek en de aanpassingsmogelijkheden van een productietechniek moet toelaten hierover correcte beslissingen te nemen. Na de ontkenning: de verwarring Nadat men jarenlang het belang van de bouwknoop geminimaliseerd had, werd de problematiek vanaf het midden van de zeventiger jaren centraal geplaatst (DACH-groep (Deutchland –Autriche – Confederatio Helvetica), Nederland (Van Randen), Frankrijk (ACC – Association pour la Construction en Composants, …). De spraakverwarring bij ISO initiatieven werd onoverbrugbaar omdat onder de term « coördinerend volume » twee verschillende concepten schuilgingen (zie figuur): volume inclusief zone voor passtukken ” (coördinerend volume 1) en volume inclusief “marges” (coördinerend volume 2)
Wat betreft de bouwknoop zitten Nederland en België duidelijk op een ander spoor. De belangrijkste verklaring ligt in de aard en de omvang van de bouwopdrachten. In de Belgische situatie (met hoofdzakelijk kleinschalige bouwopdrachten, meestal zelfs individuele woningbouw) is het belangrijk expliciete regels voor rasters en plaatsingsafspraken te hebben waarbij al de details van de bouwknoop opgelost zijn. In de Nederlandse benadering, met meer grootschalige projecten, kan het volstaan om elementen toe te wijzen aan een materiaalstrook. Op die manier is er een kader voor communicatie gecreëerd. Later beslist men hoe met paselementen en passtukken de bouwknoop wordt gedetailleerd. Nederland op een zijspoor Mijn indruk is dat Nederland hierbij op een zijspoor zit. In het kader van de verdere informatisering is het belangrijk om te expliciteren hoe een schetsontwerp kan vertaald worden naar in detail gespecificeerde bouwdelen. Meerdere “vertaalvarianten” kunnen dan automatisch vergeleken worden. Maatafspraken en (elektronische) informatie-uitwisseling In een versnipperde bouwsector is elke partner afzonderlijk, in zijn eigen hoekje begonnen aan het informatiseringproces. Slechts in een latere fase groeide het inzicht dat het telkens herinvoeren van een beschrijving van hetzelfde project aanleiding gaf én tot extra kosten, én tot een langere procestijd én tot fouten. Integratie via neutrale uitwisselingsformaten is essentieel maar blijkbaar niet altijd eenvoudig. FDT157DV 15/11/2002
7 van 11
Historisch gezien zijn ontwerpers gestart met CADrafting: een elektronische variant van de tekentafel. Het probleem van de bouwknoop werd duidelijk bij de “clean-up”-functies voor L-, Ten X- aansluitingen die in meerdere pakketten ter beschikking kwamen: men tekende in één beweging een samengestelde wand (bijvoorbeeld en spouwmuur met buitenblad, isolatielaag en binnenblad) en aan de hoekpunten werden de wandaansluitingen automatisch correct getekend. Men tekende de voorstelling die ook via de tekentafel afgeleverd werd. Men gaat er daarbij van uit dat “de praktijk” weet hoe die lijntjes moeten vertaald worden in steenverbanden, in “beton in situ”, … Voor de producenten van prefabsystemen is een dergelijke grafische voorstelling onvoldoende. Ook bij hen, zoals bij ontwerpers, is de informatisering binnengedrongen via niet-grafische toepassingen: voorraadbeheer, klantenadministratie, personeelsbeheer, boekhouding, planning, … Op een bepaald ogenblik ontstaat echter de behoefte om het grafische en het alfanumerische te integreren. Lichten we dit toe met een typisch Belgisch voorbeeld: een systeembouwer die zich bijna uitsluitend richt op de markt van geïndividualiseerde vrijstaande woningen. Slechts een kleine fractie van de omzet is kleinschalige groepsbouw In vele gevallen komt de mogelijke opdrachtgever aankloppen met een ontwerp voor hem op maat gemaakt door een architect die niet vertrouwd is met het bouwsysteem. De studiedienst van de systeembouwer dient het plan (licht) aan te passen om rekening te houden met de beperkingen van het bouwsysteem. Slechts een beperkt aantal systeemeisen zijn bindend: modulatie van de gevelsteen, vaste verdiepingshoogte, … . Deze “aanpassingen achteraf” kunnen vermeden word een als vanaf het eerste ontwerp wordt rekening gehouden met de randvoorwaarden van het bouwsysteem. Vanaf het uittekenen van het ontwerp binnen het CAD/CAM systeem ontstaan een aantal mogelijkheden (4)(5)(6)(7): • Grondplannen kunnen zeer snel geschetst worden waarbij door het computerprogramma gesignaleerd wordt waar de systeemregels niet gerespecteerd worden. Wanden en openingen worden voorgesteld door vlakken. Essentiële kenmerken worden opgevraagd of via voorinstelwaarden (voorlopig) toegekend. • Deze schets kan automatisch vertaald worden in gedetailleerde plannen en sneden. De kenmerken van de componenten zijn bepaald via de systeemregels. Tot welke graad van detaillering getekend wordt kan ingesteld worden. • Meteen kunnen een aantal plannen getekend worden die nodig zijn bij het productieproces: bekistingplannen voor betonwanden (met specifieke randbekistingen, met leidingtracés voor elektra, …); productieplannen voor houten dakschilden (met positie van stijlen en regels, met goot- en nokaansluitingen, …); …. • In een zelfde operatie worden stuklijsten gegenereerd: wapening, componenten elektra, raam en deurtypes, … • Op basis van de omschrijving van raam- en deurtypes met hun afmetingen kunnen bestanden aangemaakt worden die de frees- en zaagmachines aansturen voor houten schrijnwerkelementen. • Een gedetailleerde uitvoeringsplanning kan opgesteld worden inclusief de optimalisatie van de bezetting van de bekistingtafels via een aantal heuristieken waarop manueel nog ingegrepen kan worden Enkel omwille van de precies geformuleerde systeemafspraken kan de automatisatie zover doorgedreven worden. Bepaalde producenten (bijvoorbeeld producenten van houten ramen) lanceerden de slogan: “Maatwerk tegen de prijs van serieproductie”. Wie van nabij toekijkt Cement 2001 nr 8
8 van 11
ontmaskert dit snel als een reclamekreet: vergelijkt men een situatie waarbij "in serie geproduceerde ramen” passen in ruwbouwopeningen met een situatie waarbij elke opening moet opgemeten worden, elke afmeting moet ingevoerd worden, alle profielen in reeks gemaakt worden maar op de specifieke lengte afgezaagd worden, de juiste componenten verzameld moeten worden om het raam te assembleren, het specifieke element moet getraceerd worden op stock, de verzending naar de bouwplaats en eventueel de tussentijdse stapeling moet gebeuren afhankelijk van de montagevolgorde, ...
FDT157DV 15/11/2002
9 van 11
Als variatie “voorspelbaar” gemaakt wordt kan dit veel goedkoper gerealiseerd worden. Met “voorspelbaar” wordt bedoeld: varianten uit een vooraf gedefinieerd gamma. Elk bouwsysteem beperkt het gamma van mogelijkheden en laat daardoor toe aangepaste productierobots te maken. Hoe meer variatie een robot aan kan, hoe duurder hij is. Robots worden goedkoper, maar deze wetmatigheid blijft in de toekomst gelden.
Cement 2001 nr 8
10 van 11
Vooruitblik Grootschalige woningbouwprojecten, kenmerkend voor Nederland, zijn uitzonderlijk in België. Vrijstaande woningen ontworpen volgens de individuele wensen van de bouwheer zijn in België jarenlang een groot marktsegment gebleven. Dit verklaart grotendeels een andere aanpak voor modulaire maatafstemming: via materiaalstroken enkel de positie van elementen regelen en op die manier slechts een kader scheppen om keuzen te maken voor passtukken en paselementen is niet haalbaar bij individuele woningbouw. Systeembouwers hebben oplossingen voor alle interne bouwknopen uitgewerkt, dit wil zeggen voor alle componenten onderling die ze zelf maken of laten maken. Voor externe componenten gelden de basisafspraken die vastgelegd zijn in de norm. Elk bouwsysteem legt beperkingen op. Door die beperkingen wordt het mogelijk productie en bouw te rationaliseren. Welke beperkingen men oplegt is een onderdeel van de prijs/kwaliteit concurrentie tussen bouwsystemen. CAAD, bij ontwerpers, en informaticatoepassingen, bij systeembouwers, hebben de mogelijkheden verlegd. De wetmatigheid dat meer flexibiliteit tot relatief duurdere robotten leidt, zal ook in de toekomst blijven gelden. De oude generatie CAAD pakketten zal in de volgende jaren de baan moeten ruimen voor pakketten op basis van “intelligente objecten”: wanden, ramen en deuren, balken, vloeren, kolommen die zich aanpassen aan elkaar worden evident. Deze aanpassing is meer dan het correct uittekenen van L-, T- en X-verbindingen. De regels van elk open bouwsysteem leggen vast hoe aansluitingen dienen te gebeuren. Deze regels zijn vooraf bestudeerd zodat sterke rationalisatie bij productie en bouw mogelijk wordt. Vermoedelijk biedt de Belgische benadering van modulaire maatafstemming hierbij een strategische voorsprong. Opdat “Intelligente bouwcomponenten” zouden kunnen uitgewisseld worden die interageren volgens de regels van verschillende open bouwsystemen is nog een hele weg af te leggen. 1. DELRUE, J. e.a., Structurele betonelementen voor woningen in open systeembouw (I en II) In: Cement (1981) nr. 7 (p436-440) en (1981) nr. 8 (p 534-538) 2. DE TROYER, F., “System building” or “Industrialised building”: a review of approaches and a vision for the future. (p. 197-226) in: SARJA, A., (editor), Open and Industrialised Building, London, E & FN Spon, June ‘98 3. s.a., NBN 04-001: Maatafstemming voor gebouwen, Basisbegrippen – gebruiksbeginselen – voorkeursmodulen, Brussel, BIN, 1981 4. DEPOORTERE, Dominiek, Opstellen van een 3D-geboumodel, in het kader van een open bouwsysteem, waaruit productie- en kostengegevens voor beton-en schrijnwerkcomponenten afgeleid worden, (eindverhandeling), K.U.Leuven, Afdeling Architectuur, Leuven, 1996. 5. MANHAEVE, Els, Afleiding van productiegegevens voor geprefabriceerde dakspanten en dakschilden uit een 3D-gebouwmodel, (eindverhandeling), K.U.Leuven, Afdeling Architectuur, Leuven, 1997. 6. DE WIN, Tom, Integratie van ontwerpprogramma’s en productie bij een prefabbedrijf: transformatie naar een ander softwareplatform, (eindverhandeling), K.U.Leuven, Afdeling Architectuur, Leuven, 1998. 7. POPELIER, Frederik en QUARTIER, Jonas, Integratie van een CAAD programma in een open bouwsysteem: gevallenstudie, (eindverhandeling), K.U.Leuven, Afdeling Architectuur, Leuven, 1999
FDT157DV 15/11/2002
11 van 11