Archeologisch bureauonderzoek Middenweg 14-16 te Heerhugowaard, gemeente Heerhugowaard HOLLANDIA reeks 271
COLOFON Hollandia reeks nr. Titel: Gemeente:
Archeologisch Bureauonderzoek Middenweg 14-16 te Heerhugowaard, gemeente Heerhugowaard
Hoekcoördinaten:
115.502, 517.884 115.541, 517.840 115.592, 517.887 115.555, 517.929
CIS-code:
36843
Auteur(s):
J.T. Verduin
In opdracht van: Contactpersoon opdrachtgever:
Kamp Projects BV Middenweg 275 1701 GD Heerhugowaard
Wetenschappelijke leiding: Illustraties:
P.M. Floore J.T. Verduin
Definitieve versie:
september 2009
Oplage:
8
ISSN:
1572-3151
© Hollandia, Zaandijk 2009 HOLLANDIA ARCHEOLOGEN tuinstraat 27a 1544 rs zaandijk 075 - 622 49 57
[email protected]
Heerhugowaard
A. Koot
INHOUD 1. Inleiding
4
2. Bureauonderzoek 2.1 Beleid 2.2 Doel en methoden van het bureauonderzoek 2.3 Historische situatie en bekende archeologische waarden 2.4 Verwachtingsmodel
5 5 7 7 14
3. Samenvatting en advies
15
4. Literatuur
16
Bijlage 1: Uittreksel van de kadastrale kaart Bijlage 2: Stappenplan archeologie Bijlage 3: Archeologische onderzoeken in de omgeving van de onderzoekslocatie Bijlage 4: Bodemkaart van de omgeving van Heerhugowaard
17 18
20 21
Archeologisch bureauonderzoek Middenweg 14-16 te Heerhugowaard
1. Inleiding
517
518
519
In het kader van de geplande bouwwerkzaamheden op de percelen 2419 en 1539 aan de Middenweg 14-16 te Heerhugowaard, gemeente Heerhugowaard (zie bijlage 1), is door Hollandia archeologen, Zaandijk, in opdracht van Kamp Projects BV, een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. De aanleiding tot het bureauonderzoek werd gevormd door de voorgenomen bebouwing van het perceel waardoor eventuele archeologische resten verstoord kunnen worden. De onderzoekslocatie is gelegen aan de zuidzijde van de Middenweg en heeft een oppervlakte van 254 m² (zie afbeelding 1 en bijlage 1). Op de locatie zullen twee woningen gebouwd worden, waarvan er één deels op de plek komt van een dubbel woonhuis (nr. 14 en 16) dat gesloopt zal worden. Dit deel van de Middenweg is binnen de nieuwbouwwijk “Stad van de Zon” komen te liggen. Rond deze wijk is een deel van de Heerhugowaard weer onder water gezet (zie afbeelding 2).
0
50 km
516
Uitgeest
114
115
116
117
Afbeelding 1: De ligging van het onderzoeksgebied (in rood) op de topografische kaart en in Nederland. De kaart geeft de situatie weer van vóór de bouw van de wijk “Stad van de Zon”.
Archeologisch bureauonderzoek Middenweg 14-16 te heerhugowaard
Afbeelding 2: De ligging van het onderzoeksgebied (in rood kader) op de kaart van de wijk “Stad van de Zon” in aanbouw (foto: Google Maps).
2. Bureauonderzoek 2.1 Beleid Cultuurhistorie Het beleid van de Provincie Noord-Holland richt zich op het leesbaar houden en maken van cultuurhistorie. Uitgangspunt daarbij is dat cultuurhistorie geen belemmering hoeft te zijn maar juist kan dienen als inspiratiebron voor nieuwe ontwikkelingen. Essentieel daarbij is dat de aanwezigheid van eventuele cultuurhistorische waarden in een vroegtijdig stadium bij de planvorming wordt betrokken. Gedragslijn compensatie De aantasting van cultuurhistorische waardevolle terreinen dient zoveel mogelijk voorkomen te worden. Bij (dreigend) verlies van deze waarden kan compensatie worden toegepast. Deze gedragslijn geldt voor een inventariserend en eventueel waarderend onderzoek waarna een zorgvuldige afweging mogelijk is. Heerhugowaard heeft geen compensatie-gedragslijn, maar handhaaft de vigerende regelgeving van de rijksoverheid. Monumentenbeleid Monumenten en andere elementen van cultuurhistorisch belang dienen tot uitdrukking te komen in het bestemmingsplan. Ingrepen op het kadastrale perceel waarop een beschermd monument staat zijn vergunningplichtig. Binnen het plangebied bevinden zich geen wettelijk beschermde archeologische monumenten.
Archeologisch bureauonderzoek Middenweg 14-16 te Heerhugowaard
Archeologiebeleid Provincie Noord-Holland De provincie Noord-Holland streeft naar het behoud van het erfgoed in de bodem (in situ). Ten einde het behoud van archeologische waarden zoveel mogelijk te waarborgen zal de provincie in zowel haar eigen plannen als in door de provincie te toetsen plannen het behoud als afwegingscriterium laten mee wegen. Is behoud in situ niet mogelijk dan dient de informatie te worden veiliggesteld door middel van een wetenschappelijk verantwoord onderzoek (behoud ex situ). Archeologie is één van de provinciale speerpunten in het provinciaal ruimtelijk ordeningbeleid. Het in de wet op de ruimtelijke ordening voorgeschreven vooronderzoek naar aanwezige belangen door de gemeente dient ook archeologie te bevatten. Er dient vervolgens een expliciete afweging gemaakt te worden van de aanwezige belangen. Een belangrijk instrument is de provinciaal cultuurhistorische waardenkaart, waarbij voor elk van de drie cultuurhistorische disciplines (historische (steden)bouwkunde, historische geografie en archeologie) een kaartlaag is samengesteld. De provinciale kaart moet echter wat betreft archeologie als indicatief beschouwd worden aangezien de meeste archeologische vindplaatsen (nog) onbekend zijn omdat ze onder het maaiveld verborgen liggen. Om te voorkomen dat waardevolle informatie verloren gaat, dienen deze overblijfselen in een zo vroeg mogelijk stadium van de planvorming te worden gelokaliseerd en gewaardeerd door middel van een archeologisch vooronderzoek. Bij toetsing van bestemmingsplannen wordt nagegaan of bij de planvorming voldoende archeologisch vooronderzoek is verricht om tot een evenwichtige besluitvorming te komen. Terreinen van hoge en zeer hoge waarde dienen in bestemmingsplannen te worden aangegeven en beschermd te worden door middel van een aanlegvergunning. Europa en archeologie Het “verdrag van Malta” (het Europese verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed) heeft als uitgangspunt: waar mogelijk het behoud van archeologische waarden. Bij de ontwikkeling van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, of beter: het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag van Malta is in april 2006 vastgelegd in de monumentenwet. De provincie Noord-Holland implementeert de strekking van het verdrag van Malta door middel van de gedragslijn compensatie (zie boven). Nota Belvedère In 1999 werd de Nota Belvedère ondertekend door OC&W, VROM, LNV en V&W. Uitgangspunt van de nota is cultuurhistorische waarden (archeologische resten, historischgeografische elementen en structuren en gebouwde monumenten) als volwaardig uitgangspunt te gebruiken in ruimtelijke ontwikkelingen. Het credo is dan ook: ‘Behoud door ontwikkeling’. Werken in Belvedère-trend betekent voortbouwen op het aanwezige erfgoed, zodat dit ook op langere termijn behouden blijft. Even belangrijk is dat volwaardige integratie van cultuurhistorie belangrijk bijdraagt aan de identiteit en daarmee ruimtelijke kwaliteit van een gebied. In Belvedèregebieden of -steden is sprake van gecombineerde cultuurhistorische waarden. De archeologie, historische (stede)bouwkunde en historische geografie scoren hier hoog. Heerhugowaard is niet aangemerkt als een Belvedèregebied. UNESCO In Nederland zijn een klein aantal cultuurhistorische locaties op de werelderfgoedlijst van Unesco geplaatst. Voor Noord-Holland zijn dit de stelling van Amsterdam en de droogmakerij de Beemster. Voor Heerhugowaard is deze regeling dus niet van toepassing.
Archeologisch bureauonderzoek Middenweg 14-16 te heerhugowaard
Cultuurhistorische Waardenkaart De door de provincie Noord-Holland vervaardigde cultuurhistorische waardenkaart is vooral bedoeld als hulpmiddel bij de inrichting van de ruimte in Noord-Holland. De waardering van objecten en structuren op de kaart is verdeeld in drie categorieën: van waarde, van hoge waarde en van zeer hoge waarde. Omdat van veel archeologische resten de exacte locatie niet bekend is, is deze kaart voor wat betreft archeologie per definitie onvolledig. Het geeft uitsluitend een indicatie. Hiermee dient dan ook in de planvorming rekening te worden gehouden. Op de Cultuurhistorische Waardenkaart is het grootste deel van de polder Heerhugowaard niet aangeduid als een gebied met archeologische waarde. 2.2 Doel en methoden van het bureauonderzoek Een bureauonderzoek heeft als doel het aan de hand van bestaande bronnen verzamelen van informatie over bekende of te verwachten archeologische waarden binnen een bepaald gebied. Dit omvat de aan- of afwezigheid, het karakter en de omvang, de datering, gaafheid en conservering en de relatieve kwaliteit van de archeologische waarden. Afhankelijk van de omvang van de werkzaamheden, de aard van de aanleiding tot het onderzoek en de vraagstelling, zullen aanvullende gegevens verzameld dienen te worden. Door middel van een archeologisch bureauonderzoek kan in een vroegtijdig stadium van de planvorming rekening worden gehouden met de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden in de bodem. Het resultaat is een standaardrapport met een gespecificeerd verwachtingsmodel, op basis waarvan een beslissing genomen kan worden ten aanzien van (eventueel) vervolgonderzoek (zie ook in bijlage 2: Stappenplan Archeologie). Bij het bureauonderzoek worden bronnen geraadpleegd die kennis verschaffen over de bodemopbouw van het betreffende gebied, voor zover deze van belang zijn voor het voorspellen van archeologische waarden. De geraadpleegde bronnen bestaan onder andere uit:
1. Kaartmateriaal, zoals bodemkundige, geomorfologische, geologische en historische kaartengegevens. 2. Gegevens over eerder verricht onderzoek en vondstmeldingen in het gebied uit de database van het Archeologisch Informatie Systeem (ARCHIS) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. 3. Archeologische regiospecialisten. 4. Lokale contactpersonen van de Archeologische Werkgemeenschap Nederland en/of andere amateur- en heemkundeverenigingen.
2.3 De geologie en bekende archeologische en historische waarden Geologie Circa 6000 jaar geleden bestond de kustzone uit zandige platen gescheiden door een groot aantal oost-west lopende geulen. Naar het oosten gingen deze zandige platen via wadden over in lagunes waar kleisedimentatie overheerste. Twee van deze grote oost-west lopende geulen bevonden zich ter hoogte van Uitgeest en Bergen. Een derde geul bevond zich ongeveer ter hoogte van de Omval bij Ouddorp. De zanden en kleien die in deze periode zijn afgezet, worden tot de Beemster Afzettingen gerekend (voorheen afzettingen van Calais II/IV). Omstreeks 5000 jaar geleden vormden zich aan de voorzijde van de zandige platen de eerste strandwallen. Een van de eerste (en dus oudste) strandwallen liep van Akersloot tot St. Pancras. De zanden van de strandwallen (strandzanden) worden gerekend tot de Kustafzettingen.
Archeologisch bureauonderzoek Middenweg 14-16 te Heerhugowaard
Omstreeks 4500 jaar geleden was de kustlijn tussen Uitgeest en Alkmaar vrijwel gesloten. Alleen het zeegat ter hoogte van Bergen was nog actief. Rond 4000 jaar geleden was het plangebied volledig van de zee afgesloten. Door het sluiten van de kustlijn verslechterde de ontwatering van het gebied achter de strandwal, waardoor veengroei plaatsvond. Het veen wordt gerekend tot het Hollandveen. De omstandigheden voor veengroei waren zelfs zo gunstig dat achter de strandwallen uitgestrekte hoogveenkussens konden ontstaan. De verminderde invloed van de zee in het gebied ten zuiden van Alkmaar was ook merkbaar aan het feit dat de kustlijn zich, ten koste van de zee, naar het westen uitbouwde. Langs deze nieuwe kustlijn ontwikkelden zich in de loop van de tijd opnieuw strandwallen. Een van deze strandwallen is bijvoorbeeld de strandwal waarop Castricum, Heiloo en Alkmaar liggen. Op de strandwallen vormden zich ook duinen. Omstreeks 3200 jaar geleden sloot ook het Zeegat van Bergen zich. De uitbouw van de kustlijn in westelijke richting ging ondertussen onverminderd door en bereikte vermoedelijk pas rond het begin van de jaartelling haar meest westerse ligging. De kustlijn lag hierbij westelijker dan de huidige kustlijn. Na het begin van de jaartelling werd de invloed van de zee sterker en grote delen van de kust werden weggeslagen. Rond 1000 na Chr. werd de invloed van de zee ook achter de strandwallen merkbaar. In de kop van Noord-Holland was de zee door de strandwallen heen gebroken en had zo toegang gekregen tot het achterland. Via riviertjes die achter de strandwallen liepen (o.a. de Rekere) werden onder meer ter hoogte van Alkmaar (Oudorp) zware kleien afgezet. Deze afzettingen worden gerekend tot de Zijpe Afzettingen (voorheen Afzettingen van Duinkerke III). Veenriviertjes (o.a. de Schermer) die oorspronkelijk als afwatering dienden voor het grote veenpakket dat achter de strandwal lag, kwamen ook onder de invloed van de zee en werden al snel breder. Steeds meer veen werd weggeslagen en er ontstonden binnenmeren waaronder de Heerhugowaard (in 1248 ontstaan als de Zuyderwaert) en de Schermer (Molenaar 2003). Deze binnenmeren werden in de loop van de Middeleeuwen onder meer onder invloed van stormen, waarbij steeds meer veen werd weggeslagen, steeds groter. Het water in de binnenmeren vormde op deze manier een bedreiging voor het land en de steden eromheen. In 1627 werd de Heerhugowaard drooggelegd en in 1635 de Schermer. Na inpoldering van de Heerhugowaard in 1630 komen hier wad- en kwelderklei aan het oppervlak te liggen, die vóór 2000 v. Chr. door de zee zijn afgezet (Van Lil 2006). Door de droogmaling was niet alleen een einde gekomen aan de dreiging van het water, maar werd tevens een groot oppervlak aan landbouwgrond verkregen (Molenaar 2003). Bodem Een groot aantal boerderijen aan de Middenweg in Heerhugowaard ligt op kalkrijke poldervaaggronden. Deze gronden komen in de buurt van St. Pancras voor op de flanken van een strandwal of op een overslibde strandwal. De bovengrond bestaat uit overwegend humusarme, kalkrijke tot kalkhoudende, lichte zavel. De nattere gronden ten oosten van St. Pancras, in de Heerhugowaard, hebben dikwijls een humeuze bovengrond. Het onderliggende materiaal bestaat eveneens uit kalkrijke, lichte zavel, dat tussen ca. 50 en 70 cm diepte rust op kalkrijk, leemarm, matig fijn strandwalzand (Rosing 1995, p.150). De zone achter de boerderijen aan de Middenweg bestaat uit kalkrijke leek-/woudeerdgronden. De bovengrond hiervan is meestal humeus tot humusrijk, kalkloos en 15 a 40 cm dik. Ze bestaat hoofdzakelijk uit lichte klei, soms uit matig zware klei (Rosing 1995, p.139). Op de bodemkaart van Alterra in het Archeologisch Informatiesysteem (ARCHIS2) zijn deze gronden onder de noemer “zeekleigronden” aangegeven (zie bijlage 4). Er is hier dus geen onderscheid gemaakt tussen de gronden op de flanken van de strandwal en de overige kleigrond.
Archeologisch bureauonderzoek Middenweg 14-16 te heerhugowaard
IKAW, Cultuurhistorische Waardenkaart en Archis-meldingen in de directe omgeving Op de kaarten in ARCHIS2 is te zien dat er in de directe omgeving van het onderzoeksgebied geen waarnemingen en vondstmeldingen zijn gedaan (zie bijlage 3). Wél zijn er onderzoeksmeldingen gedaan voor een aantal percelen aan de andere zijde van de Middenweg. Jacobs & Burnier hebben in 2009 in een booronderzoek (Archisnr. 34190) aan de Middenweg een getijdengeul afzetting op -3,5 tot -4,5 m NAP aangetroffen. Daarboven lag een pakket klei en een pakket omgewoelde bovengrond. Archeologische waarden zijn er niet aangetroffen. RAAP boorde in 2001 naar aanleiding van de ontwikkeling van het plangebied Heerhugowaard-Zuid (Archisnr. 10692, RAAP-rapport 708). Hierbij zijn geen archeologische waarden aangetroffen, maar men vermeldt wel dat het niet uitgesloten is dat er op de zandruggen sporen uit het Midden of Laat Neolithicum aanwezig zijn. Becker en Van de Graaf voerden een booronderzoek uit in de Stad van de Zon (Archisnr. 34418), waarvan de resultaten niet zijn ingevoerd in Archis. De provincie Noord-Holland boorde onder het toponiem De Druipplanten (Archisnr. 5630), waarna er proefsleuven zijn geadviseerd. In de nabijheid van de Middenweg zijn nog een aantal overige onderzoeken geweest. Grontmij heeft onder het toponiem Westpoort een booronderzoek uitgevoerd (Archisnr. 32169), waarbij geen archeologische waarden zijn aangetroffen. Het ADC boorde in 2008 onder toponiem De Draai (Archisnr. 28258, ADC-rapport 1508), waarna hier ook proefsleuven zijn getrokken in de hoop de fundamenten van een molen te vinden. Hollandia voerde in 2008 een booronderzoek uit aan de Bevelandseweg (Archisnr. 30156, Hollandia reeks nr. 220), waarna geen verder onderzoek is aanbevolen. Arcadis heeft in 2007 in het kader van de aanleg van een onderdoorgang onder het spoor (Archisnr. 24576) geboord op basis van een verwachting van sporen uit de late middeleeuwen en het neolithicum. In één van de boringen is een laag met houtskool en een stukje verbrande leem aangetroffen. In een latere boorcampagne in 2007 zouden aanvullende boringen gezet worden om de aard van deze laag verder te onderzoeken. Door RAAP is één begeleiding uitgevoerd in Heerhugowaard-Zuid in 2003, waarbij geen archeologie is aangetroffen. Op de IKAW is het grootste gedeelte van de polder Heerhugowaard aangeduid als gebied met geen kans op aantreffen van archeologische waarden, waaronder ook het gebied rond de Middenweg 14-16. Een paar kleine stukjes polder ter hoogte van St.Pancras zijn aangeduid als gebied met een hoge trefkans. De percelen van Middenweg 14-16 vallen eigenlijk ook nog binnen deze laatsgenoemde zone. Op de Cultuurhistorische Waardenkaart is te zien dat in een groot gebied rond de Middenweg geen archeologische monumenten zijn aangewezen. In Alkmaar, St. Pancras en de Schermer liggen wel een aantal monumenten, waaronder de oude Huygendijk (nu Slingerdijk), een deel van de Westfriese Omringdijk. Bewoningsgeschiedenis van de omgeving Prehistorie (2850 voor Chr.-12 voor Chr.) en Romeinse tijd (12 voor Chr.-450 na Chr.) De bewoningsgeschiedenis van Noord-Holland is altijd sterk bepaald door de geologische ontwikkelingen. De hoger gelegen delen van het landschap zoals keileembulten, strandwallen en de oeverwallen van kreken en geulen zijn altijd gunstige locaties voor bewoning geweest. Uit opgravingen elders in Noord-Holland (o.a. Groetpolder en De Gouw) is bekend geworden dat reeds in het laat neolithicum kleine gemeenschappen op de oeverwallen langs geulen en kreken geleefd hebben. Op de strandwal van Zandwerven zijn zelfs bewoningssporen uit het midden neolithicum bekend (Van Ginkel & Hoogestijn, 1997). De lager gelegen delen van het landschap, waaronder grote delen van de huidige droogmakerijen, waren gedurende de prehistorie en
Archeologisch bureauonderzoek Middenweg 14-16 te Heerhugowaard
10
Afbeelding 3: Uitsnede uit de Cultuurhistorische Waardenkaart van Noord-Holland. In een rood kader is het onderzoeksgebied aangegeven. Daaronder, aan de rechterzijde, is in paars de oude Huygendijk (Slingerdijk) te zien (kaart uit: Haartsen en Lenten 2001).
Romeinse tijd vermoedelijk te nat voor bewoning of waren door de aanwezigheid van veen onbewoonbaar (Molenaar 2003). De strandwal waar het onderzoeksgebied op ligt, die van Akersloot tot St. Pancras loopt, is rond 2500 v. Chr. gevormd en hierop kunnen derhalve bewoningssporen vanaf het laat neolithicum worden aangetroffen. In St.-Pancras en Akersloot zijn sporen en vondsten uit deze periode gevonden. In het proefsleuvenonderzoek van St. Pancras Domeynen (Van den Berg 2009, Archisnr. 32814) is een niveau van (door koeien) vertrapt veen aangetroffen, op een diepte van -1,50 tot -1,30 m NAP. Waarschijnlijk was er nabij deze plek in het laat neolithicum een drinkplaats voor vee. Op een bouwterrein aan het Klein Dorregeest in Akersloot werden in 2004 vondsten aangetroffen van de Klokbeker- en de Enkelgrafcultuur (ca. 2850 v. Chr. tot 2000 v. Chr.). Deze vindplaats, toont aan dat resten van bewoning uit het laat neolithicum daadwerkelijk aangetroffen kunnen worden in het strandwallengebied. Ook jongere resten, uit de bronstijd of de ijzertijd kunnen worden aangetroffen. Bij de waarneming in Akersloot (Archis waarnemingsnr. 49958) zijn naast nederzettingsresten, sporen van beakkering in de vorm van krassen van een primitieve ploeg aangetroffen. De huidige ligging van de vondstlocatie is niet toevallig. De toppen van de strandwallen zijn in Noord-Holland veelal verstoord geraakt door bewoning vanaf de middeleeuwen en door intensieve bloembollenteelt. Juist aan de randen van de strandwallen – dieper in de ondergrond – is de kans het grootst op het aantreffen van een onverstoorbare laagopeenvolging met sporen
Archeologisch bureauonderzoek Middenweg 14-16 te heerhugowaard
11
van bewoning. Door de gunstige ligging ten opzichte van het grondwater is botanisch materiaal aan het Klein Dorregeest ook in onverkoolde vorm bewaard gebleven. Op de strandwal van Alkmaar zijn sporen uit het neolithicum, bronstijd, ijzertijd en Romeinse tijd aangetroffen (o.a. Archis-waarnemingsnrs. 15098, 39326, 37969, 40162 en 42856). Deze strandwal is jonger dan de meer oostelijk liggende strandwal tussen Akersloot en St.Pancras, en loopt van Alkmaar tot Limmen. Middeleeuwen (450-1500 na Chr.) Op de laatstgenoemde strandwal was gedurende de gehele middeleeuwen bewoning mogelijk. Sporen van bewoning uit de vroege en late middeleeuwen zijn onder meer aangetroffen in Alkmaar en in de buurt van Oudorp. In de Schermer, aan de kant van de Heerhugowaard, is één vondstmelding van aardewerk uit de vroege en late middeleeuwen bekend (Archiswaarnemingsnr. 22480). Uit het deel van het plangebied in de Heerhugowaard zijn geen sporen van bewoning uit de Vroege Middeleeuwen bekend. Het vrijwel ontbreken van vondsten uit de Vroege Middeleeuwen in de Schermer en de Heerhugowaard is mogelijk het gevolg van de aanwezigheid van het destijds nog onbewoonbare veenkussen. Het is echter ook mogelijk dat bewoningssporen uit deze periode door het verspoelen van het veen zijn verdwenen. Door de aanleg van dijken en dammen probeerde men vanaf de 12e eeuw de invloed van de zee en de erosie van de veengebieden tegen te gaan. De huidige N242 kruist ter hoogte van Oudorp de (oude) Huygendijk (nu Slingerdijk). De (oude) Huygendijk maakt deel uit van de Westfriese Omringdijk en vormde tot 1627, het moment waarop de Heerhugowaard werd drooggelegd, slechts een smalle strook land tussen het water van de Schermer en de Heerhugowaard. De dijk was in de loop van de tijd al regelmatig teruggelegd omdat het water van de Schermer het voorland van de dijk had weggeslagen (Lambooij, 1994). Ook aan de kant van de Heerhugowaard was het voorland van de Huygendijk in de loop van de tijd verdwenen. Bij de indijking van de Schermer heeft men de Huygendijk als noordelijke ringdijk genomen. De Huygendijk is een archeologisch monument met hoge archeologische waarde (resp. CMA-code 19B-013 en 19B-014; monumentnrs. 10819 en 10820). Omdat de (oude) Huygendijk deel uitmaakt van de Westfriese Omringdijk is het ook een provinciaal monument. Ter hoogte van Oudorp is ook nog een deel van de Westfriese Omringdijk bewaard gebleven (CMA-code 19B-017, monumentnr. 10823). Eventuele sporen van laat-middeleeuwse ontginning en bewoning, zoals die wel zijn aangetroffen in bijvoorbeeld de Eilandspolder, zullen in delen van de Schermer en de Heerhugowaard door erosie zijn verdwenen (Molenaar 2003). Nieuwe tijd (1500-heden) De drooglegging van de Heerhugowaard vond plaats aan het begin van de 17e eeuw, rond 1627. Door de drooglegging verdween het gevaar van het binnenwater en werd tevens een groot areaal aan landbouwgrond verkregen. Voor de inrichting van de polder werd gekozen voor een rationele verkaveling met rechte wegen en vaarten. Langs de rechte wegen werden grote boerderijen, de zogenaamde stolpen gebouwd. Zowel de droogmaking als ook het droog houden van de Heerhugowaard was een ingewikkelde zaak. Het bedijken en droogmalen van een dergelijk groot oppervlak (3500 hectare) betekende een aanzienlijke verkleining van de boezem en stelde derhalve hoge eisen aan de afwatering van de droogmakerij. Bovendien was er sprake van een hoogteverschil van ongeveer 1 m tussen de noord en zuidzijde in de drooggemaakte meerbodem en was er veel oud land binnengedijkt. Dit maakte het noodzakelijk de polder onder te verdelen in een acht afdelingen. Een systeem van tochten, in het midden van de droogmakerij regelmatig maar aan de randen vertakt om aan de hoogteverschillen tegemoet te komen, en 33
Archeologisch bureauonderzoek Middenweg 14-16 te Heerhugowaard
12
molens zorgden voor de bemaling van de Heerhugowaard (Van Lil 2006). De molens zijn afgebroken, maar een groot deel van de stolpboerderijen staat nog overeind. Er zijn geen vondstmeldingen gedaan van verdwenen huisplaatsen of aardewerk (Archis waarnemingsnr. 228095) uit de nieuwe tijd, zoals in de Schermer wel het geval is. Historische kaarten Een andere belangrijke bron van informatie is het historisch kaartmateriaal. Op basis van oude kaarten kan een beeld gegeven worden van hoe de bebouwing evolueerde door de eeuwen heen, maar met dien verstande dat de draad slechts opgepikt kan worden vanaf het moment dat de eerste kaarten voor het gebied verschenen, m.a.w. vanaf de 16de eeuw. Afwezigheid van bebouwing in de kaarten is overigens geen garantie dat er geen bebouwing heeft gestaan op het moment van opname. Vooral in de beginperiode tekenden cartografen vaak slechts de grotere
Afbeelding 4: Uitsnede uit de kaart “Toonneel des Aerdrycks ofte Nieuwe Atlas” van Johan Blaeu uit 1657. Het onderzoeksgebied is aangegeven met een rood kader en een pijl.
nederzettingen en belangrijke beeldbepalende bouwwerken als kerken, kloosters en kastelen in. Gedetailleerde kaarten zijn pas vanaf de 19e eeuw voorhanden. Op de kaart van Johan Blaeu (zie afbeelding 4) is de Heerhugowaard te zien, ongeveer 30 jaar na de inpoldering. Op deze kaart zijn geen boerderijen ingetekend. Op een historische kaart van Gerard Dou uit 1745, van de situatie van de polder rond 1680, zijn al wel boerderijplaatsen te zien. Uit eerder bureauonderzoek (Molenaar 2003, p.14) blijkt dat de locatie van de boerderijen op 17e-eeuwse kaarten van de Heerhugowaard niet betrouwbaar is. Op de Topografische Militaire kaart van 1879 is duidelijk de rij boerderijen aan de Middenweg te zien, waaronder de boerderijen De Kieft en de Thijshoeve op nr. 12 (zie afbeeldingen 5 en 6). Het huis op de nrs. 14 en 16 is op deze kaart nog niet te zien. Binnen het perceel van Middenweg 14 zijn twee vierkante slootjes te zien. Het perceeltje grenzend aan de weg is grijs gearceerd. Wat de functie van dit stukje land is geweest, staat in de achterliggende tafels van de kadastrale minuutkaart uit 1811-1832. Op deze kaart liggen op de plaats van de huidige Middenweg
Archeologisch bureauonderzoek Middenweg 14-16 te heerhugowaard
Afbeelding 5: Detail uit de kadastrale minuut van 1811-1832. Op de plaats van de huidige Middenweg 14 zijn hier de percelen 300 en 301 ingetekend.
Afbeelding 6: Detail uit de Topografische Militaire kaart van 1879. Te zien zijn de boerenerven aan de Middenweg, met de boerderijen de Kieft en de Thijshoeve. Binnen het rode kader is de locatie van het perceel van Middenweg 14 te zien.
13
Archeologisch bureauonderzoek Middenweg 14-16 te Heerhugowaard
14
Afbeelding 7: Uitsnede uit de Topografische kaart van 1971. De gebouwen aan de Middenweg 14-16 zijn binnen het rode kader te zien.
nr. 14, twee perceeltjes: nr. 300 en nr. 301. Deze percelen waren eigendom van de heer Gerrit Vet, boer uit de Beemster. Perceel 300 was in gebruik als bos voor hakhout en perceel 301 was weiland en melkplaats. In de tweede helft van de 19e eeuw is deze situatie dus onveranderd gebleven. Het dubbele woonhuis op de nrs. 14 en 16 zijn pas te zien op de Topografische kaart uit 1971 (zie afbeelding 7). Voor de periode 1500 tot heden zijn geen archeologische sporen te verwachten, afgezien van wat sporen van bos- en tuinbouw uit de 18e-19e eeuw. Deze zijn echter niet waardevol genoeg om nog verder onderzoek naar te verrichten. 2.4 Verwachtingsmodel Sinds de droogmaling van de Heerhugowaard zijn de percelen binnen het onderzoeksgebied in gebruik als agrarisch gebied. Pas sinds de jaren 1960 is er bewoning op dit terrein. Uit de periode van ver vóór het ontstaan van het binnenmeer, zijn echter wel archeologische sporen te verwachten. Vindplaatsen uit het laat neolithicum zijn in Noord-Holland aangetroffen op de oevers van zoetwatergetijdengeulen, getijdeninversieruggen, strandwallen en duinen. Het onderzoeksgebied ligt op de flank van de strandwal, die zich ca. 2500 v. Chr. heeft gevormd. Deze strandwal loopt van Akersloot tot St. Pancras. Door het aantreffen van bewoningssporen uit het neolithicum in St. Pancras en Akersloot op de flanken van deze strandwal, kan geconcludeerd worden dat aan de Middenweg vanaf het maaiveld tot in de top van een zandlaag op ca. -1,50 m NAP bewoningssporen uit deze periode worden verwacht. Mogelijk zijn er ook sporen uit de Bronstijd aanwezig. Er is weinig kans op sporen uit de periode daarna, omdat de bodem rond 2000 v. Chr. is afgedekt met kleiafzettingen. Mogelijke bewoning uit de volle middeleeuwen zal door de erosie van het veen weggespoeld zijn. Te verwachten sporen uit het neolithicum en bronstijd zijn nederzettingssporen met o.a. greppels, paalsporen van boerderijen en bijgebouwen, afvalkuilen, waterputten en waterkuilen. Naast vondsten van natuursteen en aardewerk, zullen vondsten van organisch materiaal zoals hout, botmateriaal, verkoolde zaden en pollen vermoedelijk redelijk bewaard zijn gebleven.
Archeologisch bureauonderzoek Middenweg 14-16 te heerhugowaard
15
3. Samenvatting en advies Uit het onderzoek blijkt dat ter hoogte van de onderzoekslocatie archeologische waarden uit het neolithicum en de bronstijd kunnen worden verwacht. Ten einde de (eventuele) archeologische waarde van het plangebied aan de Middenweg 14-16 te Heerhugowaard te bepalen zijn de relevante historische en archeologische gegevens geraadpleegd. Aan de hand van de verzamelde gegevens is een verwachtingsmodel opgesteld. Om tot een weloverwogen selectieadvies te kunnen komen dient op de onderzoekslocatie een inventariserend veldonderzoek in de vorm van boringen uitgevoerd te worden. De aanwezigheid en kwaliteit van de in het verwachtingsmodel genoemde sporen en vondsten, kunnen met deze methode in voldoende mate worden aangetoond. Ook kan aangetoond worden of de kavels inderdaad op de flank van de strandwal liggen en hoe diep de strandwal ligt. Mochten ze net buiten de strandwal liggen, dan moeten er wadafzettingen in de boringen te zien zijn. Door middel van boringen valt ook vast te stellen of de bodem op deze plek al eens verstoord is geweest. Ten behoeve van de bouw van twee woonhuizen op de onderzoekslocatie zullen in totaal 36 heipalen met inheiniveau’s van 20600 en 21350 millimeter -NAP geslagen worden. De onderkant van de funderingsbalken zal reiken tot een diepte van 3380 millimeter -NAP. Op de plaats van de funderingen van de nieuwbouw zal de ondergrond dermate verstoord worden, dat behoud in situ op deze plek niet mogelijk zal zijn. Voor de zone om de geplande bebouwing heen geldt wel dat de bodem intact kan blijven. De oppervlakte van het te bebouwen terrein van Middenweg nr. 14 bedraagt 11 bij 13 meter. Het huis aan Middenweg nr. 16 krijgt een oppervlakte van 12 bij 10 meter. Er wordt geadviseerd om op allebei de percelen binnen deze omtrekken een viertal boringen te zetten (dus 8 boringen in totaal), tot op een diepte van 1,50 meter -NAP.
Archeologisch bureauonderzoek Middenweg 14-16 te Heerhugowaard
16
4. Literatuur Berg, G. van den, 2009, Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven, Domeynen, Sint-Pancras (gemeente Langedijk), Hollandia reeks nr. 243. Ginkel, E. van & W.-J. Hoogestijn, 1997, Bekermensen aan zee. Vissers en boeren in Noord-Holland 4500 jaar geleden, Abcoude. Haartsen A. en J. Lenten, 2001, Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Holland: De cultuurhistorie van West-Friesland, Haarlem. Klooster, B., 2008, Bureauonderzoek naar de archeologische waarde van het plangebied De Draai, gemeente Heerhugowaard, Cultuurhistorie Noord-Holland 112. Lambooij, H.Th.M., 1994, Bedreigd Land, in: H.S. Danner, H.Th.M. Lambooij & C. Streefkerk (red.); …die water keert: 800 jaar regionale dijkzorg in Hollands Noorderkwartier, Wormerveer. Lil, van R., 2006, Bureauonderzoek naar de archeologische waarde van het plangbied Oosttangent, gemeente Heerhugowaard, Cultuurhistorie Noord-Holland 73. Molenaar, S., 2003, Plangebied reconstructie oostelijke ring (N242) rond Alkmaar, gemeenten Alkmaar, Schermer en Heerhugowaard; een inventariserend archeologisch onderzoek (bureauonderzoek), RAAP-rapport 925. Rosing, H., 1995, Toelichting bij de bodemkaart van Nederland, schaal 1:50.000. Blad 9 West Texel (gedeeltelijk) – 14 West Medemblik, Blad 14 Oost Medemblik – 15 West Stavoren (Noordhollands gedeelte) en Blad 19 West Alkmaar, Wageningen. Digitale bronnen www.watwaswaar.nl www.oudakersloot.nl/opgraving_klein_dorregeest.html
Archeologisch bureauonderzoek Middenweg 14-16 te heerhugowaard
Bijlage 1: Uittreksel uit de kadastrale kaart, Heerhugowaard, sectie P, percelen 2419 en 1539 (In het rood: de nieuwe perceelsindeling en de grenzen van de nieuwbouwhuizen)
17
Archeologisch bureauonderzoek Middenweg 14-16 te Heerhugowaard
18
Bijlage 2: Stappenplan in de Archeologie In het “stappenplan archeologie” wordt aangegeven welk traject bij planvorming bewandeld moet worden als het gaat om het inpassen van archeologische waarden en verwachtingen. Het is van groot belang om in een zo vroeg mogelijk stadium van de planvorming rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen en wel voordat men aanvangt met de globale invulling van een plangebied. Het stappenplan gaat uit van een brede inventarisatie van wat er bekend is over de archeologische waarden. Op basis daarvan wordt zeer gericht ingezoomd op voor het plan(gebied) relevante archeologische informatie. Na iedere stap wordt beredeneerd gekozen voor meer diepgaand onderzoek op specifieke plekken, zodat uiteindelijk voldoende bekend is over aanwezige vindplaatsen om gemotiveerde afweging in het ruimtelijke-ordeningsproces te kunnen maken. I. Bureauonderzoek Het doel van bureauonderzoek is het verwerven van informatie - aan de hand van bestaande bronnen - over bekende of verwachte archeologische waarden binnen of relevant voor het plangebied. Daarnaast moet het bureauonderzoek inzicht bieden in eventueel benodigd inventariserend onderzoek (stap II, zie onder). Een bureauonderzoek bestaat uit een archief- en literatuuronderzoek van archeologische en bodemkundige gegevens die bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE), provincie, gemeente en/of andere instanties (b.v. universiteiten, musea) bekend zijn over het betreffende gebied. Het Bureauonderzoek dient de volgende aspecten te behandelen: · aangeven wat de aanleiding is voor het bureauonderzoek en om welk gebied het gaat. Dit in verband met het bepalen van het onderzoekskader; · beschrijven van het huidige gebruik van de locatie op basis van beschikbare relevante gegevens; · beschrijven van het historische grondgebruik of de historische ontwikkeling van het gebied op basis van geofysische, fysische en historisch geografische gegevens o een korte impressie over de ontstaansgeschiedenis van het landschap o een impressie van de bewoningsgeschiedenis; · beschrijven bekende archeologische waarden o archeologisch waardevolle terreinen zoals deze zijn opgenomen in het Centraal Monumenten Archief (CMA) van het RCE. Dezelfde terreinen zijn tevens opgenomen op de Archeologische Monumentenkaarten (AMK) van de provincies. Archeologisch waardevolle terreinen genieten wettelijke bescherming (ex artikel 3 en 6 van de Monumentenwet) of dienen een planologische bescherming te krijgen binnen het bestemmingsplan; o archeologische vindplaatsen zoals deze in het Centraal Archeologisch Archief (CAA) van de RCE aanwezig zijn. Clustering van vindplaatsen kan wijzen op de aanwezigheid van bewoningssporen uit het verleden; · beschrijven van de archeologische verwachtingen en opstellen van een gespecificeerd en onderbouwd verwachtingsmodel van de verwachte archeologische waarden: o aan de hand van de door de RCE ontwikkelde Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden. Gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde of trefkans komen in ieder geval voor een nader archeologisch onderzoek in aanmerking; o aan de hand van een meer gedetailleerde provinciale c.q. gemeentelijke verwachtingskaart; · rapportage met daarin advisering ten behoeve van het vervolgtraject gerelateerd aan de verschillende stadia van het planvormingsproces.
Archeologisch bureauonderzoek Middenweg 14-16 te heerhugowaard
19
II. Inventariserend veldonderzoek (IVO) Het doel van het inventariserend veldonderzoek is het zeer gericht aanvullen en toetsen van de uitkomsten van het bureauonderzoek. Stapsgewijs wordt bekeken of er archeologische waarden aanwezig zijn en zo ja, wat dan de aard, karakter, omvang, datering, gaafheid, conservering en relatieve kwaliteit is. Ten behoeve van een IVO dient een Programma van Eisen (PvE) opgesteld te worden. In principe wordt het IVO uitgevoerd op basis van een Plan van Aanpak (PvA). Het onderzoek kan bestaan uit de volgende methoden:
· non-destructieve methoden: geofysische methoden (elektrische, magnetische en elektromagnetische methoden eventueel in combinatie met remote sensing technieken); · weinig destructieve methoden: oppervlaktekartering, booronderzoek, sondering (putjes van maximaal een vierkante meter); · destructieve methoden: proefsleuven.
Welke methoden (kunnen) worden ingezet hangt af van de locatie en vraagstelling. De onderbouwing voor de in te zetten methoden is in het bureauonderzoek gegeven. Een inventariserend veldonderzoek moet leiden tot een waardering en een archeologisch inhoudelijk selectieadvies. Bij weinig destructieve methoden gaat het om oppervlaktekartering en booronderzoek. Dit houdt in dat het plangebied wordt gekarteerd door middel van het “belopen” van akkers en weilanden, waarbij gezocht wordt naar aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische waarden. Daarnaast wordt door middel van boringen onderzocht hoe het staat met de bodemopbouw, en of er archeologische lagen of indicatoren te onderscheiden zijn. De aangetroffen vindplaatsen kunnen vervolgens nader bekeken worden met een meer diepgaand booronderzoek. Dit levert nadere informatie over de omvang en waardering op. Soms is het nodig om in dit stadium proefputjes te graven. Een proefsleuvenonderzoek wordt uitgevoerd indien uit de minder destructieve onderzoeksmethoden is gebleken dat er in een plangebied waardevolle archeologische vindplaatsen aanwezig zijn. Door middel van het graven van een aantal proefsleuven kunnen de exacte begrenzing, de datering en de graad van conservering van een vindplaats worden onderzocht. Uit het proefsleuvenonderzoek moet blijken of een vindplaats behoudenswaardig of zelfs beschermenswaardig is. Is dit het geval, dan zal bekeken moeten worden of de vindplaats ingepast kan worden in het plan. Het rijks- en ook het provinciaal archeologiebeleid gaat in eerste instantie uit van behoud van het bodemarchief in situ (ter plekke in de bodem). Eventueel: III. Opgraven ofwel archeologisch vervolgonderzoek Indien het niet mogelijk is een ‘behoudenswaardige of beschermenswaardige’ vindplaats in situ te bewaren, zal het hier aanwezige bodemarchief voor het nageslacht bewaard dienen te worden door middel van een vlakdekkend onderzoek. Alleen dan is deze stap (stap III) noodzakelijk.
114048 / 516935
Sint Pancras
Onderzoeksmeldingen Heerhugowaard 116704 / 519591
0 N
PROVINCIES
Archis2
500 m
overig bodemgebruik
water
begraafplaats
zand
heide
boomgaard/kwekerij
weiland
bouwland
bos
doorgaande wegen
bebouwd gebied
TOP10 ((c)TDN)
WAARNEMINGEN
VONDSTMELDINGEN
PLAATSNAMEN
ONDERZOEKEN
ONDERZOEKSMELDINGEN
Legenda
02-09-2009
Archeologisch bureauonderzoek Middenweg 14-16 te Heerhugowaard
20
Bijlage 3: De archeologische onderzoeksmeldingen in de omgeving van de onderzoekslocatie, bron Archis II.
112027 / 514694
Oudorp
Koedijk
Omval
Nollen
Sint Pancras
Broek Op Langedijk
Zuid-Scharwoude
Bodemkaart omgeving Heerhugowaard
Oterleek
Kruis,’t
Heerhugowaard
Kabel
Draai
119916 / 522583
0 N
1 km
PROVINCIES
PLAATSNAMEN
Archis2
Kalkhoudende zandgronden
Kalkloze zandgronden
Podzolgronden
Water, moeras
Moerige gronden
Veengronden
Kalkh lutumarme gronden
Rivierkleigronden
Oude bewoningsplaatsen
Niet-gerijpte minerale gronden
Mariene afz ouder pleistoceen
Zeekleigronden
Leemgronden
Ondiepe keileemgronden
Overige oude kleigronden
Oude rivierkleigronden
Kalksteenverweringsgronden
Groeve, gegraven, mijnstort
Fluviatiele afz ouder pleistoceen
Dikke eerdgronden
Dijk, bovenlandstrook
Bebouwing
Brikgronden
Associaties
BODEM ((c)Alterra)
Legenda
02-09-2009
Archeologisch bureauonderzoek Middenweg 14-16 te heerhugowaard
21
Bijlage 4: Bodemkaart van de omgeving van Heerhugowaard, bron Archis II.
Inventariserend Veldonderzoek d.m.v. boringen aan de Middenweg 14-16 te Heerhugowaard, gemeente Heerhugowaard. H O L L A N D IA reeks 274
COLOFON Hollandia reeks nr.
274
Titel:
Inventariserend veldonderzoek d.m.v. boringen aan Middenweg 14-16 te Heerhugowaard.
Gemeente±
Heerhugowaard.
Kaartblad±
19B.
In opdracht van:
Kamps Projects BV, Heerhugowaard.
Contactpersoon opdrachtgever:
dhr. A. Koot.
Coördinaten
115.502, 517.884 115.541, 517.840 115.592, 517.887 115.555, 517.929
:
Onderzoeksmeldingscode:
37008
Auteur:
R.W. Vanoverbeke
Uitvoering:
P. Floore & R.W. Vanoverbeke
Wetenschappelijke leiding:
P.M. Floore
Illustraties:
R.W. Vanoverbeke
Definitieve versie:
september 2009
Oplage:
6
ISSN:
1572-3151
© Hollandia, Zaandijk 2009 HOLLANDIA Archeologen tuinstraat 27a 1544 rs zaandijk 075 - 622 49 57
[email protected]
INHOUD 1. Inleiding
4
2. Vraagstelling
5
3. Verwachtingsmodel
6
4. Methode
6
5. Resultaten
8
6. Waardering
8
7. Antwoorden vraagstelling
8
8. Samenvatting en advies
9
9. Literatuur
9
Bijlage 1: Boorstaten Bijlage 2: Legenda bij de boorbeschrijvingen
Inventariserend veldonderzoek Middenweg 14-16 te Heerhugowaard
4
1. Inleiding
517
518
519
Op dinsdag 15 september 2009 is, door Hollandia archeologen, in opdracht van Kamp Projects BV een inventariserend veldonderzoek in de vorm van boringen (IVO-ND) uitgevoerd op percelen aan de Middenweg 14-16 te Heerhugowaard (afbeelding 1 en 2). De aanleiding tot het onderzoek werd gevormd door de voorgenomen sloop van de huidige twee-onder-één kapwoning en de nieuwbouw van twee nieuwe vrijstaande woningen (zie afbeelding 4). Het hiermee gepaard gaande grondverzet zou een bedreiging kunnen vormen voor de mogelijk aanwezige archeologische resten in de bodem. De onderzoekslocatie is gelegen aan de zuidzijde van de Middenweg en heeft een oppervlakte van 254 m² (zie afbeelding 1). Dit deel van de Middenweg is binnen de nieuwbouwwijk “Stad van de Zon” komen te liggen. Rond deze wijk is een deel van de Heerhugowaard weer onder water gezet (zie afbeelding 2). Het bevoegd gezag werd vertegenwoordigd door de gemeente Heerhugowaard. De onderzoeksdocumentatie wordt na afronding van het onderzoek aangeleverd aan het depot van de Provincie Noord/Holand te Wormer. Het onderzoek is uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA 3.1).
0
50 km
516
Uitgeest
114
115
116
117
Afbeelding 1: De ligging van het onderzoeksgebied (in rood) op de topografische kaart en in Nederland. De kaart geeft de situatie weer van vóór de bouw van de wijk “Stad van de Zon”.
Inventariserend veldonderzoek Middenweg 14-16 te Heerhugowaard
5
Afbeelding 2: De ligging van het onderzoeksgebied (in rood kader) op de kaart van de wijk “Stad van de Zon” in aanbouw (foto: Google Maps).
2. Vraagstelling Het voornaamste doel van het onderzoek is het toetsen en aanvullen van het gespecificeerde verwachtingsmodel, opgesteld in het bureauonderzoek (Verduin, 2009) en het verkrijgen van een betrouwbaar inzicht in de aanwezigheid, aard, datering, omvang, gaafheid en conservering van archeologische resten in het plangebied. Aan de hand hiervan kan de vindplaats (of mogelijk meerdere vindplaatsen) gewaardeerd worden. Hiernaast dient antwoord te worden gegeven op de vraagstellingen in het plan van aanpak (Vanoverbeke, 2009): • • • •
Zijn er archeologische resten aanwezig? Zo ja, uit welke periode(n)? Zijn er aanwijzingen voor resten uit de periode van de eerste ontginning van het gebied? Zijn er aanwijzingen voor verstoringen? Wat is de aard, omvang, kwaliteit en locatie (horizontaal en verticaal) van de archeologische resten? In welke mate stemmen de resultaten overeen met de verwachtingen?
Inventariserend veldonderzoek Middenweg 14-16 te Heerhugowaard
6
3. Verwachtingsmodel In het bureauonderzoek dat voorafgaand aan dit inventariserend veldonderzoek werd uitgevoerd (Verduin, 2009) is een verwachtingsmodel voor het onderzoeksterrein opgesteld. De onderzoekslocatie blijkt gelegen te zijn op de rand of uitlopers van een strandwal. Deze strandwal loopt van Akersloot tot St. Pancras. Door het aantreffen van bewoningssporen uit het neolithicum in St. Pancras en Akersloot op de flanken van deze strandwal, kan geconcludeerd worden dat aan de Middenweg vanaf het maaiveld tot in de top van een zandlaag op ca. -1,50 m NAP bewoningssporen uit deze periode worden verwacht. Mogelijk zijn er ook sporen uit de bronstijd aanwezig. Er is weinig kans op sporen uit de periode daarna, omdat de bodem rond 2000 v. Chr. is afgedekt met kleiafzettingen. Mogelijke bewoning uit de volle middeleeuwen zal door de erosie van het veen weggespoeld zijn. Te verwachten sporen uit het neolithicum en bronstijd zijn nederzettingssporen met o.a. greppels, paalsporen van boerderijen en bijgebouwen, afvalkuilen, waterputten en waterkuilen. Naast vondsten van natuursteen en aardewerk, zullen vondsten van organisch materiaal zoals hout, botmateriaal, verkoolde zaden en pollen vermoedelijk redelijk bewaard zijn gebleven.
Afbeelding 3: De onderzoekslocatie. Foto richting zuidoost.
4. Methode Bij een inventariserend veldonderzoek door middel van grondboringen worden met behulp van een edelmanboor en een guts bodemprofielen bestudeerd waarbij vooral gelet wordt op aard, dikte en uitgestrektheid van (mogelijk) archeologisch interessante lagen. Behalve de stratigrafische informatie kan het opgeboorde materiaal ook aanwijzingen geven over de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. Dergelijke aanwijzingen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit fragmenten aardewerk, stukjes houtskool of fosfaatvlekken. Daarnaast is ook de mate van antropogene verstoring en/of natuurlijke erosie van de bodem van belang. Door beide factoren kunnen archeologische resten geheel of gedeeltelijk verdwenen zijn. Dergelijke verstoringen zijn over het algemeen eenvoudig met behulp van grondboringen aan te tonen. De meest kansrijke afzettingen in de ondergrond waarin archeologische sporen kunnen worden aangetroffen zijn vaak de wat hogere en drogere delen van het landschap zoals dekzandkoppen, verlande stroomruggen, rivierduinen of oeverwallen en ook, oude kreekruggen. De boringen kunnen aanwijzingen geven over de aanwezigheid, de verspreiding en
Inventariserend veldonderzoek Middenweg 14-16 te Heerhugowaard
7
eventuele omvang van oude nederzettingsterreinen omdat dergelijke vindplaatsen doorgaans een relatief grote hoeveelheid en een grote verspreiding van archeologische indicatoren bevatten. Er is een grote kans op de aanwezigheid van archeologische overblijfselen in de ondergrond als deze indicatoren regelmatig in de boorkernen worden aangetroffen. Vindplaatsen met een mindere mate van spreiding van de vondstdichtheid, zoals bijvoorbeeld grafvelden of steentijdnederzettingen, zijn echter moeilijker op te sporen. De onderzoeksmethode geeft derhalve een redelijke tot goede indicatie maar zeker geen volledig uitsluitsel over waar en hoeveel vindplaatsen op een bepaald terrein aanwezig zijn.
11
In het plan van aanpak werd een boorplan opgesteld van 8 boringen, gespreid over twee boorraaien. De raaien staan haaks op de Middenweg en lopen over de locaties waar de nieuwbouw zal opgetrokken worden (zie afbeelding 4). De boringen werden doorgezet tot maximaal 1,50m beneden het maaiveld.
8615
4271
8616
B1 B2
16
1539
B8
3
B3 14
B4 B7 8618
B6
5
2419
B5
7
8619
8936 2 3
15
8620 4
13
16 5 12 6 11 7 10
9
8
34 0m
5m
25 m
Afbeelding 4: Het uitgevoerde boorplan. De nieuw te bouwen woningen zijn in groen aangegeven, op de huidige kadastrale ondergrond.
Inventariserend veldonderzoek Middenweg 14-16 te Heerhugowaard
8
5. De resultaten (zie ook bijlage 1: Boorbeschrijvingen) De boringen zullen hier beschreven worden van boven (maaiveld) naar beneden (onderkant boring). De bodem op de onderzoekslocatie vertoonde op basis van de acht uitgevoerde boringen een uniforme opbouw. De bovenste 0,40-0,50m bestond uit de bouwvoor, een kleiige bruin-grijze zandlaag (ZK) Daaronder bevond zich telkens een laag grijze licht siltige klei (Ks1) van gemiddeld 0,20m dik met oxidatievlekken. Onder dit kleipakket werd het zand van de wadafzettingen aangeboord. Vanaf een diepte van gemiddeld 0,60 m beneden maaiveld (of circa -3,50 NAP) werd in elke boring een top van kalkarm licht siltig geel tot grijs zand aangetroffen. Deze kalkarme top was zo’n 0,10 m dik, daaronder kwamen in het zand schelpen voor. Het aangeboorde zandpakket kan als één worden beschouwd, met een uitgespoelde bovenlaag en naarmate dieper in de ondergrond, met meer kalk. Op de top van deze strandwal was tevens geen sprake van enige bodemvorming, met name humeusiteit of andere sporen die kunnen wijzen op enig grondgebruik. Hoogstwaarschijnlijk is hier sprake van een wadafzetting aan de flank van de oude strandwal. Er werden op deze zandbodem geen sporen van bewoning aangetroffen. 6. Waardering In dit hoofdstuk worden de bij het onderzoek aangetroffen archeologische vindplaats(en) aan de hand van een drietal waarden (beleving, fysieke kwaliteit en inhoudelijke kwaliteit) in een aantal stappen gewaardeerd. Aangezien bij dit booronderzoek in de bovenste 1,50 meter onder het maaiveld geen vindplaats werd aangetroffen, kan hier niets gewaardeerd worden. 7. Beantwoording vraagstelling 1. Zijn er archeologische resten aanwezig? Zo ja, uit welke periode(n)? Zijn er aanwijzingen voor resten uit de periode van de eerste ontginning van het gebied? Er werden directe indicatoren voor bewoning of ontginning aangetroffen in de bodem. 2. Zijn er aanwijzingen voor verstoringen? Neen. 3. Wat is de aard, omvang, kwaliteit en locatie (horizontaal en verticaal) van de archeologische resten? Er werden geen archeologische resten aangetroffen. 4. In welke mate stemmen de resultaten overeen met de verwachtingen? In het verwachtingsmodel van het bureauonderzoek werd geconcludeerd dat de onderzoekslocatie op de flanken van een strandwal gelegen is. Deze zandbodem werd welliswaar aangetroffen maar hoogstwaarschijnlijk is hier sprake van een wadafzetting in een strandvlakte. De onderzoekslocatie is gelegen op de uiterste rand van de strandwal waar deze overgaat in de prehistorische strandvlakte. Bewoning wordt hier niet verwacht.
Inventariserend veldonderzoek Middenweg 14-16 te Heerhugowaard
9
8. Samenvatting en advies Op dinsdag 15 september is in opdracht van Kamp Project BV, een inventariserend veldonderzoek in de vorm van boringen (IVO-ND) uitgevoerd op de percelen aan de Middenweg 14-16 te Heerhugowaard. De aanleiding tot het onderzoek werd gevormd door de voorgenomen sloop en nieuwbouw van twee woningen. Op de onderzoekslocatie is geen vindplaats of enige andere archeologische sporen aangetroffen. Onder de opgebrachte bouwvoor bevonden zich een fijne kleilaag die op zijn beurt de zandbodem van de wadafzetting bedekte. Op de top van deze zandgrond is nergens in de boringen een aanwijzing van archeologische aard waargenomen. De nieuwbouw kan zonder verder archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
9. Literatuur R.W. Vanoverbeke, Plan van Aanpak booronderzoek aan de Middenweg 14-16, gemeente heerhugowaard, september 2009. J.T. Verduin. Archeologisch Bureauonderzoek Middenweg 14-16 te Heerhugowaard, gemeente Heerhugowaard. Hollandia reeks 271, Zaandijk.
Inventariserend veldonderzoek Middenweg 14-16 te Heerhugowaard
Bijlage 1: Boorstaten. (dieptes zijn in centimeter) B1: maaiveld op -3,02 NAP. 0-50: ZK dobr (bouwvoor). 50-55: Ks1 dogr + Zs1 gr, gelaagd. 55-130: Zs1 grTge, top (ca. 10cm) is kalkarm, daaronder veel schelp. BB: boor loopt uit B2: maaiveld op -3,00 NAP. 0-50: ZK dobr (bouwvoor). 50-85: KZ3 dogr Tbr + Fe (
10
Inventariserend veldonderzoek Middenweg 14-16 te Heerhugowaard
Bijlage 2: Legenda bij de boorbeschrijvingen Grondsoort klei veen zand
code K V Z
Omschrijving code bij grondsoort kleiig KX zand zwak kleiig K1 veen sterk kleiig K3 veen mineraalarm KM veen siltig SX grind zwak siltig S1 klei, zand matig siltig S2 klei, zand sterk siltig S3 klei, zand uiterst siltig S4 klei, zand zwak zandig Z1 grind, klei, leem, veen matig zandig Z2 grind, klei sterk zandig Z3 grind, klei, leem, veen uiterst zandig Z4 grind Omschrijving code humeusiteit zwak humeus H1 matig humeus H2 sterk humeus H3 Hoofdkleur bruin geel groen grijs rood wit zwart
code br ge gn gr ro wit zw
Tweede kleur bruin grijs rood wit zwart
Veensoorten bosveen heideveen mosveen rietveen veenmosveen wollegrasveen zeggeveen
code tbr tgr tro twi tzw
code BSV HEV MOV RIV VMV WOV ZEV
Archeologische indicatoren code aardewerkfragmenten AWF baksteen BST glas GLS houtskoolbrokken HKB houtskoolspikkels HKS metaal MXX onverbrand bot OXBO verbrand bot OXBV slakken / sintels SLA natuursteen SXX
11
Vleermuizenonderzoek Middenweg 14-16 te Heerhugowaard Inventarisatie naar verblijfplaatsen van vleermuizen
J. Groot
2009
Opdrachtgever Bouwbedrijf Kamp
Van der Goes en Groot ecologisch onderzoeks- en adviesbureau
Hazenkoog 35-A 1822 BS Alkmaar
Bovendijk 35-G 2295 RV Kwintsheul
www.vandergoesengroot.nl
G&G-advies 2009
Middenweg 14-16 te Heerhugowaard
Inhoudsopgave 1 Inleiding...................................................................................................................... 3 1.1 1.2
Aanleiding en doel van het onderzoek...................................................................................................... 3 Het plangebied............................................................................................................................................ 3
2 Methode ...................................................................................................................... 3 3 Flora- en faunawet..................................................................................................... 4 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
Zorgplicht ................................................................................................................................................... 4 Verbodsbepalingen .................................................................................................................................... 4 Vrijstellingen .............................................................................................................................................. 4 Ontheffingsmogelijkheid ........................................................................................................................... 4 Procedure.................................................................................................................................................... 4
4 Resultaten................................................................................................................... 6 4.1 4.2
Paarplaatsen ............................................................................................................................................... 6 Foerageergebieden en vliegroutes............................................................................................................. 6
5 Conclusies en aanbevelingen .................................................................................... 6 6 Literatuur................................................................................................................... 6
Van der Goes en Groot
ecologisch onderzoeks- en adviesbureau 2009
2
Middenweg 14-16 te Heerhugowaard
1
Inleiding
1.1
Aanleiding en doel van het onderzoek
Aan de Middenweg 14-16 te Heerhugowaard zal door Bouwbedrijf Kamp een nieuwe woning worden gerealiseerd. Het huidige woonhuis, welke is gelegen op twee woonadressen zal worden gesloopt. In opdracht van Bouwbedrijf Kamp heeft Ecologisch Onderzoeks- en Adviesbureau Van der Goes en Groot in het kader van de Flora- en faunawet een quick scan uitgevoerd naar de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde flora en fauna in het plangebied (SLUIS, 2009). Uit dit onderzoek bleek de mogelijke geschiktheid van het te slopen huis voor verblijvende vleermuizen. Vandaar dat door bureau Van der Goes en Groot vervolgonderzoek is verricht naar paarplaatsen en overig terreingebruik van het plangebied door vleermuizen. Dit rapport doet verslag van dat onderzoek.
1.2
Het plangebied
In Figuur 1 is de ligging van het onderzoeksgebied aangegeven. Het plangebied bestaat uit een woonhuis met
N
diverse schuren en aanbouwen. Het huis bevindt zich omgeven door water op een ‘nieuwbouweiland’ in de bebouwing van de nieuwe wijk ‘Stad van de Zon’, een wijk met veel water, bebouwing en recreatieterrein.
2
Methode
De bebouwing en beplanting in het plangebied is gericht geïnventariseerd op paarplaatsen van vleermuizen. Ook is gekeken naar ander terreingebruik van het plangebied door vleermuizen zoals als foerageergebied of als trekroute. Het onderzoek is uitgevoerd als gedeelte van het protocol voor vleermuisinventarisaties zoals dat is opgesteld door het Vleermuisvakberaad van het Netwerk Groene Bureaus. Het terreingebruik door vleermuizen is ’s nachts met behulp van batdetector(s) onderzocht. Zie Tabel 1 voor datums, tijden en weercondities van de verschillende inventarisatierondes. Tabel 1. Inventarisatiedatums en weersomstandigheden van de vleermuizeninventarisatie bij de Middenweg 14-16 te Heerhugowaard. Datum 16 september 23 september
Tijd 19.45-22.10 19.30-21.45
Weer 14ºC, NO 4, droog 16ºC /NNO 3, droog
Heerhugowaard Stad van de Zon
Middenweg 14-16
Figuur 1. Ligging van het plangebied.
Van der Goes en Groot
ecologisch onderzoeks- en adviesbureau 2009
3
Middenweg 14-16 te Heerhugowaard
3 3.1
Flora- en faunawet Zorgplicht
Een belangrijke bepaling van de Flora- en faunawet is de zorgplicht in artikel 2. Hierin staat “dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.”
3.2
Verbodsbepalingen
De Flora- en faunawet bepaalt dat het verboden is planten, behorende tot een beschermde inheemse plantensoort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen (art. 8). Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen, dan wel opzettelijk te verontrusten (artt. 9 en 10). Verder is het verboden van beschermde diersoorten nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen te beschadigen, te vernielen, uit te halen of te verstoren (art. 11) en dit geldt ook voor eieren (art. 12). Vogelnesten die buiten het broedseizoen in gebruik zijn vallen onder de definitie van vaste rust- of verblijfplaatsen en zijn daarom jaarrond beschermd.
3.3
Vrijstellingen
Bij Algemene Maatregel van Bestuur is de Mol vrijgesteld van de verboden van de artikelen 9 t/m 11 en daarnaast zijn Bosmuis, Veldmuis en Huisspitsmuis vrijgesteld in of op gebouwen of daarbij behorende erven1. In een ministeriële regeling zijn vervolgens nog andere algemene soorten aangewezen die alleen vrijgesteld zijn van de verboden van de artikelen 8 t/m 12, indien het gaat om werkzaamheden in het kader van natuurbeheer, van bestendig beheer of onderhoud, van bestendig gebruik of van ruimtelijke ontwikkeling en 1
Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, Staatsblad 2000, 525, art. 16e
Van der Goes en Groot
inrichting2. Voor deze soorten hoeft dan geen ontheffing te worden aangevraagd, maar de zorgplicht blijft onverminderd gelden. Dit wordt het “lichtste beschermingsregime” genoemd, geldend voor de z.g. “tabel 1”-soorten (zo genoemd naar de toelichting bij de bovengenoemde Regeling en ook gehanteerd in de LNV-brochure “Buiten aan het werk?”). Broedvogels vallen hier niet onder.
3.4
Ontheffingsmogelijkheid
De realisatie van activiteiten, zoals het aanleggen van woningbouw- of bedrijventerreinen, heeft veelal beschadiging of de vernieling tot gevolg van de voortplanting- en rustplaatsen van de in het gebied voorkomende beschermde soorten. In bepaalde gevallen moet dan ontheffing volgens artikel 75 van de Floraen faunawet3 aangevraagd worden. Als er andere beschermde soorten voorkomen dan de soorten die zijn vrijgesteld van de verboden, kan de voorgenomen (bouw)activiteit alleen worden gerealiseerd als een ontheffing is verleend. De vraag of de ontheffing kan worden verleend zal worden beoordeeld door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, op basis van de twee andere beschermingsregimes4: ♣ Zwaar beschermingsregime, geldend voor soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn en voor apart aangewezen soorten in een vernieuwde “bijlage 1” van het Besluit vrijstellingen beschermde dier- en plantensoorten. Zij vormen samen de “tabel 3”soorten. Ook vogels vallen hieronder. ♣ Minder zwaar beschermingsregime, geldend voor de overige beschermde soorten (“tabel 2”), maar niet de eerdergenoemde algemene soorten (“tabel 1”). Indien men in het bezit is van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode hoeft bij werkzaamheden in het kader van natuurbeheer, van bestendig beheer of onderhoud en van bestendig gebruik voor de tabel 2-soorten en ook voor vogels geen ontheffing aangevraagd te worden.
3.5
Procedure
Bij ruimtelijke ingrepen dient beoordeeld te worden in welke mate er sprake is van negatieve effecten van de voorgenomen werkzaamheden op aanwezige soorten.
2
Wijziging Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet, Staatscourant 2 februari 2005, nr. 23 3 Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, Staatsblad 2000, 525 4 wijziging in Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten in Staatsblad 2004, 501, vnl. artt. 16b en 16c
ecologisch onderzoeks- en adviesbureau 2009
4
Middenweg 14-16 te Heerhugowaard
Dit hangt af van de fysieke uitvoering daarvan en de periode waarin dit wordt ondernomen. Zijn er negatieve effecten op soorten van het zware of minder zware beschermingsregime, dan dient een “Aanvraag ontheffing, ingevolge Flora- en faunawet artikel 75, vierde lid of vijfde lid onderdeel c” te worden ingediend bij de Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV. Deze aanvraag dient onder andere vergezeld te gaan van: ♣ het desbetreffende projectplan; ♣ een actuele inventarisatie naar het voorkomen van beschermde dier- en plantensoorten in het plangebied; ♣ een beschrijving van de te verwachten schade voor de in de aanvraag vermelde soorten; ♣ een beschrijving hoe de schade aan de beschermde soorten tot een minimum kan worden beperkt; ♣ een beschrijving van voorgenomen mitigerende en/of compenserende maatregelen indien schade onvermijdelijk is; Voor de eerdergenoemde “tabel 3-soorten” dient wegens een uitgebreide toets ook te worden vermeld: ♣ onderbouwing van de keuze voor de geplande locatie van de voorgenomen activiteit en onderzoek naar alternatieve locaties; ♣ de onderbouwing van het maatschappelijk belang van de voorgenomen activiteit; ♣ een toelichting op de afweging van de voorgenomen activiteit. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan het criterium “doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort (populatieniveau)”. Er dient rekening te worden gehouden met een doorlooptijd van 2 maanden.
Van der Goes en Groot
ecologisch onderzoeks- en adviesbureau 2009
5
Middenweg 14-16 te Heerhugowaard
4
PENBEEK, 1994.
Resultaten
In het plangebied werd slechts één soort vleermuis waargenomen, de Gewone dwergvleermuis. Van deze soort werden geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van paarplaatsen gevonden.
4.1
Paarplaatsen
Tijdens de bezoeken werden rond de woning geen gebouwgebonden waarnemingen gedaan van vleermuizen die kunnen duiden op vaste paarplaatsen. Gewoonlijk zijn een aantal soorten gebouwbewonende vleermuizen in de tijd dat de inventarisatie werd uitgevoerd territoriaal en laten ze dit doormiddel van ultrasone paarroepen horen aan soortgenoten.
4.2
Zoogdieren van West-Europa.
Utrecht. SDU UITGEVERS, 2002-2007. Flora- en faunawet, bewerkt en toegelicht door M.A. Huber, mr. drs. D. van der Meijden, J.A.M. van Spaandonk & mr. A.S. Vreugdenhil. Koninklijke Vermande, Den Haag. SLUIS, D., 2009. Middenweg 14-16 te Heerhugowaard, Toetsing in het kader van de Flora- en faunawet. Van der Goes en Groot, Alkmaar. WISMEIJER, H., 2002. Zoogdieren van Europa. ANWB bv/ TIRION Uitgevers bv, Baarn.
Foerageergebieden en vliegroutes
Langs de middenweg werd af een toe een foeragerende Gewone dwergvleermuis aangetroffen. Mogelijk wordt de Middenweg en de daarlangs liggende boombeplanting ook gebruikt als trekroute van verblijf- of paarplaatsen naar foerageergebieden, een aantal waarnemingen van voorbijvliegende Gewone dwergvleermuizen wijst daarop. Deze terreinfuncties komen niet in gevaar bij uitvoer van de plannen. De Gewone dwergvleermuis is algemeen voorkomend in Nederland.
5
Conclusies en aanbevelingen
♣ In het plangebied aan de Middenweg 14-16 te Heerhugowaard zijn geen paarplaatsen van vleermuizen aangetroffen. Onderzoek naar kraamkolonies heeft niet plaatsgevonden. ♣ De Middenweg heeft een gering belang als trekroute en foerageergebied voor de Gewone dwergvleermuis. Deze terreinfuncties van de Middenweg worden verwacht niet in gevaar te komen bij uitvoer van de plannen.
6
Literatuur
BRIGGS, B. & D. KING, 1998. The Bat Detective. A fieldguide for bat detection. Stag Electronics, West Sussex. LANGE, R., P. TWISK, A. VAN WINDEN & A. VAN DIE-
Van der Goes en Groot
ecologisch onderzoeks- en adviesbureau 2009
6
Middenweg 14-16 te Heerhugowaard Toetsing in het kader van de Flora- en faunawet
D. Sluis
2009
Opdrachtgever Bouwbedrijf Kamp
Van der Goes en Groot ecologisch onderzoeks- en adviesbureau
Hazenkoog 35-A 1822 BS Alkmaar
Bovendijk 35-G 2295 RV Kwintsheul
www.vandergoesengroot.nl
G&G-advies 2009
Middenweg 14-16 te Heerhugowaard
Inhoudsopgave 1 Inleiding...................................................................................................................... 3 1.1 1.2
Aanleiding en doel van het onderzoek...................................................................................................... 3 Het plangebied............................................................................................................................................ 3
2 Methode ...................................................................................................................... 3 3 Resultaten................................................................................................................... 3 3.1 3.2
Beschrijving aanwezige biotopen.............................................................................................................. 3 Beschermde soorten ................................................................................................................................... 4 3.2.1 Flora.....................................................................................................................................................4 3.2.2 Vissen...................................................................................................................................................4 3.2.3 Amfibieën ............................................................................................................................................4 3.2.4 Vogels...................................................................................................................................................4 3.2.5 Zoogdieren...........................................................................................................................................4 3.2.6 Overige fauna......................................................................................................................................4
4 Flora- en faunawet..................................................................................................... 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
Zorgplicht ................................................................................................................................................... 4 Verbodsbepalingen .................................................................................................................................... 4 Vrijstellingen .............................................................................................................................................. 5 Ontheffingsmogelijkheid ........................................................................................................................... 5 Procedure.................................................................................................................................................... 5
5 Conclusies en aanbevelingen .................................................................................... 6 6 Literatuur................................................................................................................... 6
Van der Goes en Groot
ecologisch onderzoeks- en adviesbureau 2009
2
Middenweg 14-16 te Heerhugowaard
1
Inleiding
1.1
2
Aanleiding en doel van het onderzoek
Aan de Middenweg 14-16 te Heerhugowaard zal door Bouwbedrijf Kamp een nieuwe woning worden gerealiseerd. Het huidige woonhuis, welke is gelegen op twee woonadressen zal worden gesloopt. In opdracht van Bouwbedrijf Kamp heeft Ecologisch Onderzoeks- en Adviesbureau Van der Goes en Groot in het kader van de Flora- en faunawet een quick scan uitgevoerd naar de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde flora en fauna in het plangebied.
Methode
Het plangebied is op 21 augustus 2009 bezocht om enerzijds de aanwezige en aangrenzende biotopen te beschrijven en anderzijds eventuele incidentele waarnemingen te doen van beschermde flora en fauna (voor zover waarneembaar). Op basis van de aangetroffen biotopen is per soortgroep een inschatting gemaakt van het mogelijk voorkomen van in ieder geval die beschermde soorten waarvoor, indien aanwezig, ontheffing moet worden aangevraagd bij werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting en ontwikkeling.
3
Resultaten
Het onderzoek heeft bestaan uit een veldbezoek.
3.1 1.2
Het plangebied
In Figuur 1 is de ligging van het onderzoeksgebied aangegeven. Het plangebied bestaat uit een woonhuis met diverse schuren en aanbouwen. Het huis bevindt zich omgeven door water op een ‘nieuwbouweiland’ in de bebouwing van de nieuwe wijk ‘Stad van de Zon’, een wijk met veel water, bebouwing en recreatieterrein.
N
Beschrijving aanwezige biotopen
Het plangebied bestaat uit een woonhuis op twee adressen. Aan het originele woonhuis zijn diverse aanbouwen gebouwd, welke vooral voor opslag worden benut. Rondom het huis is een tuin aanwezig met beplanting en vrijstaande bomen. In de tuin is verder een vrijstaande schuur aanwezig. De tuin bevat vele tuinplanten zoals Klimop, diverse coniferen en wat vrijstaande bomen zoals Paardenkastanje, Zomereik en Walnoot en diverse fruitbomen.
Heerhugowaard Stad van de Zon
Middenweg 14-16
Figuur 1. Ligging van het plangebied.
Van der Goes en Groot
ecologisch onderzoeks- en adviesbureau 2009
3
Middenweg 14-16 te Heerhugowaard
3.2 3.2.1
Beschermde soorten Flora
In het plangebied zijn geen beschermde plantensoorten aangetroffen. Deze worden ook niet verwacht.
3.2.2
Vissen
Het plangebied bevat geen waterpartijen. De sloot aan de voorzijde wordt niet tot het plangebied gerekend en heeft daarnaast geen potentie voor beschermde vissoorten.
3.2.3
Amfibieën
Het gebied biedt geen voortplantingswater voor amfibieën. Het gebied is marginaal geschikt als overwinteringplaats voor algemene amfibieën. Het is mogelijk dat een enkele Gewone pad voldoende beschutting vind in de tuin van het huis. Het onderzoeksgebied is ook niet geschikt voor de Rugstreeppad. De benodigde levensvoorwaarden zijn hiervoor niet aanwezig.
3.2.4
Vogels
Er zijn geen broedvogels in het gebied aangetroffen. Het plangebied heeft potentie voor een aantal algemene broedvogels. In de vrijstaande bomen kunnen soorten als Houtduif en Zwarte kraai tot broeden komen. In de aanwezige struiken en Klimop kunnen soorten als de Merel en Heggenmus broeden. Vogels vallen onder het zwaardere beschermingsregime van de Flora- en faunawet. Men dient activiteiten waarbij nesten verstoord kunnen worden buiten het broedseizoen plaats te doen vinden, dus niet van ruwweg 15 maart tot 15 juli. In het plangebied worden geen verblijven van jaarrond beschermde vogels verwacht.
3.2.5
Zoogdieren
De tuin is marginaal geschikt voor zoogdieren. Het is mogelijk dat onder een aanwezige takkenhoop een Egel zijn overwinteringplek vindt. Daarnaast kan een enkele algemene muizensoort als Veldmuis of Bosmuis verblijven in het plangebied. Het onderzoeksgebied is niet geschikt voor de Noordse woelmuis en de Waterspitsmuis. De
Van der Goes en Groot
benodigde levensvoorwaarden zijn hiervoor niet aanwezig. Vleermuizen Bij inspectie van het woonhuis zijn delen aangetroffen welke gebruikt kunnen worden door vleermuizen. Vooral de ruimtes achter de houten betimmering (wangen) van de ‘dakkapel’ en de ruimtes achter de daklijsten kunnen als verblijfplaats worden benut. Alhoewel de dakpannen op het dak vrij aaneengesloten lijken te liggen, zijn hier en daar toch kleine kieren aanwezig waardoor de kleinere soorten als Gewone dwergvleermuis naar binnen kunnen gaan. De vrijstaande bomen zijn niet geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen.
3.2.6
Overige fauna
Het onderzoeksgebied is niet geschikt voor andere beschermde diersoorten, in verband met het ontbreken van geschikt biotoop.
4 4.1
Flora- en faunawet Zorgplicht
Een belangrijke bepaling van de Flora- en faunawet is de zorgplicht in artikel 2. Hierin staat “dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.”
4.2
Verbodsbepalingen
De Flora- en faunawet bepaalt dat het verboden is planten, behorende tot een beschermde inheemse plantensoort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen (art. 8). Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen, dan wel opzettelijk te verontrusten (artt. 9 en 10). Verder is het verboden van beschermde diersoorten nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of
ecologisch onderzoeks- en adviesbureau 2009
4
Middenweg 14-16 te Heerhugowaard
verblijfplaatsen te beschadigen, te vernielen, uit te halen of te verstoren (art. 11) en dit geldt ook voor eieren (art. 12). Vogelnesten die buiten het broedseizoen in gebruik zijn vallen onder de definitie van vaste rust- of verblijfplaatsen en zijn daarom jaarrond beschermd.
4.3
Vrijstellingen
Bij Algemene Maatregel van Bestuur is de Mol vrijgesteld van de verboden van de artikelen 9 t/m 11 en daarnaast zijn Bosmuis, Veldmuis en Huisspitsmuis vrijgesteld in of op gebouwen of daarbij behorende erven1. In een ministeriële regeling zijn vervolgens nog andere algemene soorten aangewezen die alleen vrijgesteld zijn van de verboden van de artikelen 8 t/m 12, indien het gaat om werkzaamheden in het kader van natuurbeheer, van bestendig beheer of onderhoud, van bestendig gebruik of van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting2. Voor deze soorten hoeft dan geen ontheffing te worden aangevraagd, maar de zorgplicht blijft onverminderd gelden. Dit wordt het “lichtste beschermingsregime” genoemd, geldend voor de z.g. “tabel 1”-soorten (zo genoemd naar de toelichting bij de bovengenoemde Regeling en ook gehanteerd in de LNV-brochure “Buiten aan het werk?”). Broedvogels vallen hier niet onder.
4.4
Ontheffingsmogelijkheid
De realisatie van activiteiten, zoals het aanleggen van woningbouw- of bedrijventerreinen, heeft veelal beschadiging of de vernieling tot gevolg van de voortplanting- en rustplaatsen van de in het gebied voorkomende beschermde soorten. In bepaalde gevallen moet dan ontheffing volgens artikel 75 van de Floraen faunawet3 aangevraagd worden. Als er andere beschermde soorten voorkomen dan de soorten die zijn vrijgesteld van de verboden, kan de voorgenomen (bouw)activiteit alleen worden gerealiseerd als een ontheffing is verleend. De vraag of de ontheffing kan worden verleend zal worden beoordeeld door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, op basis van de twee andere beschermingsregimes4:
1
Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, Staatsblad 2000, 525, art. 16e 2 Wijziging Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet, Staatscourant 2 februari 2005, nr. 23 3 Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, Staatsblad 2000, 525 4 wijziging in Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten in Staatsblad 2004, 501, vnl. artt. 16b en 16c
Van der Goes en Groot
♣ Zwaar beschermingsregime, geldend voor soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn en voor apart aangewezen soorten in een vernieuwde “bijlage 1” van het Besluit vrijstellingen beschermde dier- en plantensoorten. Zij vormen samen de “tabel 3”soorten. Ook vogels vallen hieronder. ♣ Minder zwaar beschermingsregime, geldend voor de overige beschermde soorten (“tabel 2”), maar niet de eerdergenoemde algemene soorten (“tabel 1”). Indien men in het bezit is van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode hoeft bij werkzaamheden in het kader van natuurbeheer, van bestendig beheer of onderhoud en van bestendig gebruik voor de tabel 2-soorten en ook voor vogels geen ontheffing aangevraagd te worden.
4.5
Procedure
Bij ruimtelijke ingrepen dient beoordeeld te worden in welke mate er sprake is van negatieve effecten van de voorgenomen werkzaamheden op aanwezige soorten. Dit hangt af van de fysieke uitvoering daarvan en de periode waarin dit wordt ondernomen. Zijn er negatieve effecten op soorten van het zware of minder zware beschermingsregime, dan dient een “Aanvraag ontheffing, ingevolge Flora- en faunawet artikel 75, vierde lid of vijfde lid onderdeel c” te worden ingediend bij de Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV. Deze aanvraag dient onder andere vergezeld te gaan van: ♣ het desbetreffende projectplan; ♣ een actuele inventarisatie naar het voorkomen van beschermde dier- en plantensoorten in het plangebied; ♣ een beschrijving van de te verwachten schade voor de in de aanvraag vermelde soorten; ♣ een beschrijving hoe de schade aan de beschermde soorten tot een minimum kan worden beperkt; ♣ een beschrijving van voorgenomen mitigerende en/of compenserende maatregelen indien schade onvermijdelijk is; Voor de eerdergenoemde “tabel 3-soorten” dient wegens een uitgebreide toets ook te worden vermeld: ♣ onderbouwing van de keuze voor de geplande locatie van de voorgenomen activiteit en onderzoek naar alternatieve locaties; ♣ de onderbouwing van het maatschappelijk belang van de voorgenomen activiteit; ♣ een toelichting op de afweging van de voorgenomen activiteit. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan het criterium “doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort (populatieniveau)”. Er dient reke-
ecologisch onderzoeks- en adviesbureau 2009
5
Middenweg 14-16 te Heerhugowaard
ning te worden gehouden met een doorlooptijd van 2 maanden.
5
Conclusies en aanbevelingen
♣ Het onderzoeksgebied is in potentie geschikt voor beschermde soorten uit de soortgroepen, amfibieën, vogels en (kleine) zoogdieren waaronder vleermuizen. ♣ Gezien het aanwezige biotoop, het oppervlak, de geografische ligging en informatie uit de vakliteratuur over populaties in de omgeving, zullen van de amfibieën en kleine zoogdieren alleen algemene, licht beschermde soorten aanwezig zijn. ♣ Voor de aangetroffen of verwachte licht beschermde soorten gelden de verbodsbepalingen niet als het gaat om werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Een ontheffing is dan niet nodig. ♣ In het plangebied kunnen broedvogels voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen loopt ruwweg van maart tot en met juli. ♣ In het woonhuis kunnen (tijdelijk) vleermuissoorten voorkomen. Voordat er werkzaamheden worden verricht aan dit gebouw, wordt een vervolgonderzoek aanbevolen. Als er vleermuizen aanwezig zijn, dan dient een ontheffingsaanvraag te worden ingediend, waarin passende mitigerende en compenserende maatregelen worden beschreven. ♣ Op grond van de bevindingen in deze quick scan is vervolgonderzoek naar beschermde vleermuizen noodzakelijk. Voor alle beschermde soorten (alle regimes) geldt de zorgplicht (zie §4.1). Teneinde de zorgplicht na te leven kan men voorafgaand aan de werkzaamheden de volgende praktische richtlijnen hanteren: ♣ Verstorende werkzaamheden (zoals het kappen van bomen en struiken) dienen buiten het broedseizoen plaats te vinden om verstoring van broedvogels te voorkomen. Het broedseizoen loopt ruwweg van maart tot en met juli; ♣ Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) kan gefaseerd verwijderd worden. Dit geeft bodembewonende dieren de kans om in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten; ♣ Om uitsluitsel te verkrijgen omtrent het voorkomen van vleermuizen wordt een inventarisatie aanbevolen. De optimale periode voor dergelijk onderzoek is mei t/m september.
Van der Goes en Groot
6
Literatuur
BROEKHUIZEN, S., B. HOEKSTRA, V. VAN LAAR, C. SMEENK & J.B.M. THISSEN (RED.), 1992. Atlas van de Nederlandse zoogdieren. 3e herziene druk. KNNV Uitgeverij, Utrecht. JANSSEN, J.A.M., J.H.J SCHAMINÉE, 2004. Europese Natuur in Nederland, Soorten van de habitatrichtlijn. KNNV Uitgeverij, Utrecht. KAPTEYN, K., 1995. Vleermuizen in het landschap. Over hun ecologie, gedrag en verspreiding. Provincie Noord-Holland, Noordhollandse Zoogdierstudiegroep, Het Noordhollands Landschap, Haarlem. LIMPENS, H., K. MOSTERT & W. BONGERS (RED.), 1997. Atlas van de Nederlandse vleermuizen: onderzoek naar verspreiding en ecologie. Utrecht. MEIJDEN, R. VAN DER, 2005. Heukels’ Flora van Nederland. 23e druk. Wolters–Noordhoff, Groningen. NEDERLANDSE VERENIGING VOOR LIBELLENSTUDIE 2002. De Nederlandse Libellen (Odonata). – Nederlandse Fauna 4. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden. NIE, H.W. DE & G. VAN OMMERING, 1998. Bedreigde en kwetsbare zoetwatervissen in Nederland. Toelichting op de Rode Lijst. Rapport nr. 33, IKC Natuurbeheer, Wageningen. NIE, H.W. DE, 1997. Atlas van de Nederlandse Zoetwatervissen. 2e herziene druk. Media Publishing Int. bv, Doetinchem. NÖLLERT, A, C. NÖLLERT, 2001. Amfibieëngids van Europa. TIRION Uitgevers bv, Baarn. RUITENBEEK, W., C. SCHARRINGA & P.J. ZOMERDIJK, 1990. Broedvogels van Noord-Holland. Provincie Noord-Holland, Haarlem. SDU UITGEVERS, 2002-2007. Flora- en faunawet, bewerkt en toegelicht door M.A. Huber, mr. drs. D. van der Meijden, J.A.M. van Spaandonk & mr. A.S. Vreugdenhil. Koninklijke Vermande, Den Haag. SOVON VOGELONDERZOEK NEDERLAND, 2002. Atlas van de Nederlandse Broedvogels 1998-2000. – Nederlandse Fauna 5. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey – Nederland, Leiden. STUMPEL, TON, STRIJBOSCH, HENK. 2006. Veldgids Amfibieën en reptielen. KNNV Uitgeverij, Utrecht.
ecologisch onderzoeks- en adviesbureau 2009
6
Grondslag BV
Project 14441
PROJECT 14441 VERKENNEND BODEMONDERZOEK MIDDENWEG 14 TE HEERHUGOWAARD
opdrachtgever: Dhr. P. Barelds Middenweg 16 1703 RC HEERHUGOWAARD BRL 2000
projectleider: De heer ing. R.A.F Groot
rapporteur: De heer ing. R.J. Kruk
datum: 11 februari 2009
Galileistraat 69 1704 SE HEERHUGOWAARD Tel.: 072-5729457 Fax: 072-5721744
Oevers 16 8331 VC STEENWIJK Tel.: 0521-521924 Fax: 0521-521928
Grondslag BV Nijverheidsweg 7 3471 GZ KAMERIK Tel.: 0348-402103 Fax: 0348-402703
Grondslag BV
Project 14441
SAMENVATTING Soort:
Verkennend bodemonderzoek
Aanleiding:
Bouwaanvraag
Doel:
Het bepalen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem, en daarmee of er mogelijk beperkingen zijn voor bouwaanvraag
Opzet:
Conform NEN 5740 (ONV)
Locatie:
Middenweg 14 te Heerhugowaard
Kadastraal:
Gemeente Heerhugowaard, sectie P, nummer 2419 (gedeeltelijk)
Oppervlakte:
Circa 575 m²
Terreingebruik:
Wonen met tuin
Terreingebruik in omgeving:
Wonen met tuin
Hypothese:
De locatie wordt aangemerkt als onverdacht voor het voorkomen van verontreinigingen boven de achtergrondwaarden zoals opgenomen in de bodemkwaliteitskaart
Aantal boringen en peilbuizen:
Boringen
waarvan peilbuizen:
6
1
Bodemopbouw:
0,0-0,8 (matig humeuse klei) 0,8-2,4 (matig grof zand)
Grondwaterstand:
1,0 m-mv
Zintuiglijke waarnemingen
In de bovengrond ter plaatse van de boringen 1, 4 en 5 zijn sporen baksteen en/of plastic aangetroffen. In de bovengrond van boring 3 zijn sporen kolen aangetroffen.
Resultaten grond:
Alleen lichte verhogingen in bovengrond. In de ondergrond zijn geen verhogingen aangetoond.
Resultaten grondwater:
Geen verhogingen aangetoond
Conclusies:
Hypothese is bevestigd De aangetoonde lichte verhogingen in de bovengrond vormen geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek Er zijn ons inziens geen belemmeringen voor de afgifte van een bouwvergunning
Grondslag BV
Project 14441
INHOUDSOPGAVE 1
INLEIDING EN DOEL
1
2
TERREINGEGEVENS 2.1 Afbakening onderzoekslocatie 2.2 Huidige situatie 2.3 Historie tot op heden 2.4 Toekomstige situatie 2.5 Bodemopbouw en geohydrologie 2.6 Hypothese en onderzoeksopzet
1 1 1 1 2 2 3
3
VELDWERK 3.1 Uitvoering 3.2 Resultaten 3.2.1 Grond 3.2.2 Grondwater
3 3 3 3 4
4
CHEMISCHE ANALYSES 4.1 Toetsingskader 4.2 Analyses grond 4.3 Analyses grondwater
4 4 5 6
5
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
7
BIJLAGEN BIJLAGE I BIJLAGE II BIJLAGE III BIJLAGE IV BIJLAGE V
: Kaartmateriaal : Boorbeschrijvingen : Toetsingstabellen : Analysecertificaten : Verklarende woordenlijst
Grondslag BV
1
1
Project 14441
INLEIDING EN DOEL Door de heer P. Barelds is aan Grondslag BV opdracht verleend voor het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek op het perceel Middenweg 14 te Heerhugowaard. De aanleiding voor het bodemonderzoek wordt gevormd door de voorgenomen aanvraag van een bouwvergunning, waartoe het van belang is inzicht te hebben in de actuele bodemkwaliteit. Het doel van het onderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en daarmee het bepalen of er mogelijk belemmeringen zijn voor de afgifte van de bouwvergunning.
2
TERREINGEGEVENS Voorafgaand aan het bodemonderzoek is er een vooronderzoek conform de NVN 5725 verricht, waarbij het basisniveau is gehanteerd. De resultaten van het vooronderzoek zijn verwerkt in dit hoofdstuk.
2.1
Afbakening onderzoekslocatie De onderzoekslocatie bestaat uit het perceel Middenweg 14 te Heerhugowaard. De begrenzing is weergegeven op de tekening in bijlage I. Het vooronderzoek richt zich tevens op de direct aangrenzende percelen.
2.2
Huidige situatie Het perceel Middenweg 14 is kadastraal bekend als gemeente Heerhugowaard, sectie P, nummer 2419 (gedeeltelijk). Het perceel heeft een oppervlakte van circa 575 m². Op het terrein is een woonhuis met een voor- en achtertuin aanwezig. Een deel is verhard met klinkers. De locatie bevindt zich aan de Middenweg, in de nieuwbouwwijk Stad van de Zon. De situatie is weergegeven in bijlage I.
2.3
Historie tot op heden Voor het historisch onderzoek zijn de volgende bronnen geraadpleegd: - huidige eigenaar / opdrachtgever - gemeente (telefonisch contact met dhr. Bruin, 9 januari 2009) - oud kaartmateriaal (Grote Historische Provincie Atlas en www.watwaswaar.nl) - oude luchtfoto’s (Foto-atlas Noord-Holland, 1989) - www.bodemloket.nl Vanaf omstreeks 1918 is een woning aanwezig op de locatie, waarvan het achterhuis omstreeks 1950 is gebouwd. Voor die tijd maakte de locatie deel uit van een (droog) eilandje voor de was. Op de locatie zijn, voor zover bekend bij de gemeente en opdrachtgever, geen ondergrondse brandstoftanks aanwezig (geweest). Uit informatie van de gemeente blijkt op het naastgelegen perceel (Middenweg 16) een ondergrondse HBO tank in 1996 te zijn gesaneerd. Op 25 maart 1996 is een Kiwa certificaat voor tanksanering afgegeven. Bij de desbetreffende sanering is volgens het certificaat geen verontreiniging aangetroffen.
Grondslag BV
2
Project 14441
Op de locatie is volgens de eigenaar een septictank aanwezig. Er zijn op het perceel, voor ontsmettingsmiddelen gebruikt.
zover
bekend,
geen
bestrijdingsmiddelen
en/of
Zover bekend zijn er geen sloten gedempt, is er niet structureel afval gestort of verbrand en is het maaiveld niet opgehoogd. Voor zover bekend zijn er geen (grote) obstakels, zijnde puin, funderingsresten, slakken, sintels en/of asfalt in de bodem aanwezig. Uit het bodeminformatiesysteem bij de gemeente blijken meerdere bodemonderzoeksrapporten aanwezig te zijn. De desbetreffende onderzoeksrapporten richten zich op het voormalige weiland achter het onderhavig perceel. Momenteel worden hier woningen gebouwd. Op de onderzoekslocatie zijn, voor zover bekend, geen bodemonderzoeken uitgevoerd. Op basis van de bodemkwaliteitskaarten van de gemeente Heerhugowaard is er informatie beschikbaar over lokale achtergrondgehalten (95 percentielwaarden) in de grond op en nabij de locatie. Hieruit blijkt dat voor bovengrond sprake is van lichte verhogingen aan cadmium, lood, zink en PAK. In de ondergrond is sprake van een lichte verhoging aan PAK. 2.4
Toekomstige situatie De locatie zal de bestemming ‘wonen’ blijven behouden.
2.5
Bodemopbouw en geohydrologie Bodemopbouw Voor de bodemopbouw in de gemeente Heerhugowaard is gekeken naar de Geologische Kaart van Nederland, Alkmaar West. Deze kaart geeft een beeld van de aan en nabij het maaiveld liggende holocene afzettingen (Westland Formatie). Het maaiveld binnen de gemeente Heerhugowaard ligt gemiddeld tussen de 2,5 en 3,0 m-NAP. De Westland Formatie ter plaatse van gemeente Heerhugowaard wordt gevormd door de Afzettingen van Calais, bestaande uit marien (fijn) zand en klei. Deze afzettingen hebben een maximale dikte van 40 meter. Onder de Afzettingen van Calais liggen matig grove tot uiterst grove zanden behorende tot de Formatie van Twente (fluvioperiglaciale afzettingen) en de Formatie van Kreftenheye (fluviatiele zanden). In het bebouwde deel van de gemeente Heerhugowaard zal de bovengrond bijna overal bestaan uit zandige (ophoog)lagen van verschillende dikten. De oorspronkelijke bodemopbouw is hier vrijwel overal verstoord door menselijk handelen. In het landelijk gedeelte van de polder Heerhugowaard liggen de Afzettingen van Calais nog grotendeels aan het oppervlak. Geohydrologie Uit de grondwaterkaart van Alkmaar 19 west, 19 oost, 20A (Dienst Grondwaterverkenning TNO, 1979) kan een stromingsrichting voor het eerste watervoerende pakket in zuidelijke richting worden afgeleid (richting de zuidelijke Polder Heerhugowaard en de Schermer). Op basis van het jaarlijkse neerslagoverschot zal de stromingsrichting veelal richting open water zijn. De geohydrologische situatie in de gemeente Heerhugowaard bestaat uit een deklaag van ongeveer 20 meter dik (fijn zand en klei), waaronder het eerste watervoerend pakket. Er is geen scheidende laag aanwezig tussen het 'eerste' en het 'tweede' watervoerende pakket.
Grondslag BV
2.6
3
Project 14441
Hypothese en onderzoeksopzet Ter plaatse van de onderzoekslocatie wordt voorafgaand aan het bodemonderzoek geen verontreiniging verwacht boven de lokale achtergrondwaarden als opgenomen in de bodemkwaliteitskaart. De locatie wordt aangemerkt als onverdacht. De onderzoeksstrategie volgt de "Onderzoeksstrategie voor een onverdachte locatie (ONV)" van de NEN 5740. Opgemerkt dient te worden dat een verkennend bodemonderzoek volgens een steekproefsgewijze opzet wordt uitgevoerd. Tevens dient het bodemonderzoek beschouwd te worden als een tijdelijk vastgestelde status van de bodemkwaliteit ter plaatse. Derhalve kan in bepaalde situaties (bijvoorbeeld bij een toekomstige bestemmingswijziging of aanvraag van een bouwvergunning) de geldigheidsduur van het onderzoek beperkt zijn.
3
VELDWERK
3.1
Uitvoering Het verrichten van de boringen en het plaatsen van de peilbuis heeft plaatsgevonden op 22 januari 2009 door boormeester dhr. H. Benjamins. Het grondwater is op 2 februari 2009 bemonsterd door dhr. H. Benjamins. Het bodemonderzoek is uitgevoerd conform de richtlijnen die zijn opgesteld in de BRL SIKB 2000. Grondslag is door KIWA gecertificeerd voor het verrichten van “Veldwerk bij milieuhygiënisch bodemonderzoek” conform deze BRL. Grondslag BV is als opdrachtnemer onafhankelijk van de opdrachtgever. Tussen beide bestaat geen relatie als bedoeld in paragraaf 3.1.7 van de BRL SIKB 2000. In totaal zijn ter plaatse van de onderzoekslocatie zes boringen verricht (nrs. 1 t/m 6). De boringen zijn verspreid over de onderzoekslocatie verricht. Boring 3 is voorzien van een peilbuis in verband met de centrale ligging op het perceel. De ligging van de boringen en de peilbuis is weergegeven in bijlage I. Alle boringen zijn uitgevoerd tot een minimale diepte van 0,5 m-mv (meter minus maaiveld). De boringen 3 en 6 zijn doorgezet tot een diepte van respectievelijk 2,4 en 1,5 m-mv.
3.2
Resultaten
3.2.1 Grond Bodemopbouw Vanaf het maaiveld tot een diepte van circa 0,8 m-mv bestaat de bodem uit matig humeuse klei. Hieronder is tot een minimale diepte van 2,4 m-mv matig grof zand aanwezig. De boorprofielen zijn weergegeven in bijlage II. Zintuiglijke waarnemingen In de bovengrond zijn ter plaatse van de boringen 1, 4 en 5 sporen baksteen en/of plastic aangetroffen. Ter plaatse van boring 3 zijn in de bovengrond sporen kooltjes waargenomen. Dit kan duiden op een verontreiniging met zware metalen en/of PAK’s. Er is visueel geen asbestverdacht materiaal in of op de bodem aangetroffen.
Grondslag BV
4
Project 14441
3.2.2 Grondwater In onderstaande tabel zijn de gegevens vermeld, die zijn verzameld tijdens de monstername van het grondwater. Tabel 3.1: Veldwerkgegevens grondwater
4
peilbuis
Filterstelling grondwaterstand (m-mv) (m-mv)
pH
EC (mS/cm)
Waarnemingen
3
1,4-2,4
8,76
0,70
Blank, helder
1,00
CHEMISCHE ANALYSES Voor dit onderzoek zijn zowel monsters van de grond als het grondwater voor analyse geselecteerd. De analyses en bewerkingen zijn uitgevoerd door een RvA-geaccrediteerd laboratorium.
4.1
Toetsingskader De analyseresultaten zijn getoetst aan de normwaarden uit de ‘Circulaire Bodemsanering 2006, zoals gewijzigd per 1 oktober 2008’ en Bijlage B van de ‘Regeling Bodemkwaliteit’. De normwaarden bestaan uit een landelijke (generieke) achtergrondwaarde (grond) of streefwaarde (grondwater) en uit een interventiewaarde (zowel grond als grondwater). Het gemiddelde van de achtergrond- of streefwaarde en de interventiewaarde is de T-waarde. De normwaarden zijn weergegeven in bijlage III. Voor grond wordt getoetst aan de landelijke (generieke) achtergrondwaarden, voor grondwater aan de streefwaarden voor ondiep grondwater (< 10 m-mv). Overschrijdingen van de normen kunnen worden geïnterpreteerd als een: lichte verhoging : matige verhoging: sterke verhoging :
gehalte > achtergrondwaarde (grond) of streefwaarde (grondwater) gehalte > T-waarde gehalte > interventiewaarde
De normwaarden voor organische verbindingen in grond zijn afhankelijk van het percentage organische stof. De normwaarden voor een aantal niet-organische verbindingen in grond zijn afhankelijk van de percentages organische stof en lutum. De streef- en interventiewaarden voor grondwater zijn vaste waarden. Een verhoging ten opzichte van de T- of interventiewaarde vormt aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend onderzoek. Conform de Wet Bodembescherming (Wbb) is de ernst van de verontreiniging gerelateerd aan een omvangscriterium. Om van een ‘geval van ernstige bodemverontreiniging’ te spreken, dient voor tenminste één stof de gemiddelde concentratie van minimaal 25 m³ grond of 100 m³ grondwater de interventiewaarde te worden overschreden. De termijn waarop een ‘geval van ernstige bodemverontreiniging’ dient te worden gesaneerd, wordt bepaald door de spoedeisendheid. Hierbij zijn de actuele risico’s voor de mens, het ecosysteem en voor verspreiding bepalend. Indien de verontreiniging geheel of grotendeels na 1 januari 1987 is ontstaan, is sprake van een ´nieuw geval van bodemverontreiniging´. In 1987 is de zorgplicht in de Wet bodembescherming opgenomen, die inhoudt dat een nieuw geval van bodemverontreiniging, ongeacht de ernst van de verontreiniging, in beginsel terstond dient te worden verwijderd.
Grondslag BV
5
Project 14441
Conserveringstermijnen In enkele gevallen kan analyse van een monster niet plaats vinden binnen een vastgestelde conserveringstermijn. Voorbeelden zijn het uitsplitsen van mengmonsters en het gefaseerd analyseren van monsters bij nader onderzoek. Overschrijding van de conserveringstermijn leidt tot een opmerking in de bijlagen bij een analysecertificaat. De maximale conserveringstermijn is stofafhankelijk. Voor enkele vluchtige verbinden (aromaten) geldt een termijn van 4 dagen. Voor droge stof en organische stof bedraagt de termijn 7 dagen. Overige stoffen hebben een langere conserveringstermijn (PAK 14 dagen, zware metalen tenminste 56 dagen). Conserveringstermijnen zijn opgesteld in SIKB-protocol 3001 (december 2003). De conserveringstermijn is vastgesteld op de periode waarbinnen de standaardafwijking van het meetresultaat niet meer dan 2,5 of 5 % bedraagt (afhankelijk van het monstertype). Analyse op droge stof vindt bij elke grondanalyse plaats. Overschrijding van een conserveringstermijn vindt derhalve veelal plaats op basis van deze parameter (termijn 7 dagen). Omegam Laboratoria heeft eigen onderzoek verricht naar de conserveringstermijn van droge stof (rapportage juni 2007, verricht conform NEN-ISO 11465 en gevalideerd op basis van SIKB project 55). Uit het rapport blijkt dat de gehaltes droge stof bij een conserveringstermijn van tenminste 42 dagen niet afnemen. Overschrijding van een conserveringstermijn bedraagt over het algemeen niet meer dan enkele dagen. In die tijd worden de monsters altijd koel en donker bewaard. Gezien de geringe standaardafwijking van 2,5 of 5 % waarop een conserveringstermijn is gedefinieerd, wordt gesteld dat een meetresultaat bij een geringe overschrijding van de conserveringstermijn, ook slechts in geringe mate kan afwijken van het daadwerkelijke gehalte op het moment van monstername. 4.2
Analyses grond Twee grond(meng)monsters zijn voor analyse geselecteerd. De analyseresultaten zijn weergegeven in tabel 4.1. De analysecertificaten zijn weergegeven in bijlage IV. Tabel 4.1: Analyseresultaten grond (mg/kg d.s.) Monster
Waarnemingen
Ba
Cd
Co
Cu
Hg
Pb
Mo
Ni
Zn
Olie
PAK
PCB’s
-
0,47
-
-
0,21
57
-
-
-
870#
300**
-
Bovengrond 1(0,00-0,50)+ 3(0,00-0,40)+ 4(0,00-0,50)+ 5(0,50-0,90)
I
baksteen+ kolen+ baksteen+ baksteen+, plastic+
Uitsplitsing 1(0,00-0,50)
I
baksteen+
2,1
3(0,00-0,40)
I
kolen+
3,2
4(0,00-0,50)
I
baksteen+
-
5(0,50-0,90)
I
baksteen+, plastic+
4,9
II
-
Ondergrond 3(0,60-1,10)+ 3(1,10-1,50) I II waarneming blanco getal getal* getal** getal#
-
-
-
-
-
: bodemtype met 5,1% organische stof en 10,4% lutum : bodemtype met 1,5% organische stof en 1,9% lutum : + (sporen/zwak), ++ (matig), +++ (sterk), ++++ (uiterst) : geen analyse uitgevoerd : het gehalte is kleiner dan of gelijk aan de achtergrondwaarde (of detectielimiet) : het gehalte overschrijdt de achtergrondwaarde : het gehalte overschrijdt de T-waarde : het gehalte overschrijdt de interventiewaarde : het gehalte wordt veroorzaakt door PAK-verbindingen
-
-
-
-
-
-
-
Grondslag BV
6
Project 14441
Het geselecteerde mengmonster van de bovengrond is geanalyseerd op het voorgeschreven NEN-analysepakket. Door middel van dit analysepakket wordt een breed beeld verkregen van de kwaliteit van de grond. In het mengmonster van de boringen 1/3/4/5 is het gehalte PAK sterk verhoogd. Tevens zijn lichte verhogingen aan cadmium, kwik, lood en minerale olie aangetoond. Uit het oliechromatogram kan worden afgeleid dat de verhoging aan minerale olie veroorzaakt wordt door PAK-verbindingen. Het geselecteerde mengmonster van de ondergrond van boring 3 is eveneens geanalyseerd op een NEN-pakket. In dit mengmonster zijn alle gemeten gehalten kleiner dan de achtergrondwaarde en/of detectielimiet. In overleg met de opdrachtgever is het mengmonster van de bovengrond uitgesplitst in vier deelmonsters om de verontreiniging aan PAK te lokaliseren. De separate grondmonsters zijn geanalyseerd op PAK. In de deelmonsters van boring 1, 3 en 5 zijn lichte verhogingen aan PAK aangetoond. De sterke verhoging aan PAK is derhalve niet bevestigd. Vermoedelijk is deze gemeten als gevolg van een brokje (bijvoorbeeld kool of asfalt) in het mengmonster. In het deelmonster van boring 4 is geen verhoogd gehalte aan PAK aangetoond.
4.3
Analyses grondwater De analyseresultaten van grondwater zijn weergegeven in tabel 4.2. De analysecertificaten zijn weergegeven in bijlage IV. Tabel 4.2: Analyseresultaten grondwater (μg/l) Peilbuis
pb 3 blanco getal getal* getal**
filterstelling (m-mv)
1,4-2,4
Ba
-
Cd
-
Co
-
Cu
-
Hg
-
Pb
-
Mo
-
Ni
-
Zn
-
VAK B
T
E
X
S
N
-
-
-
-
-
-
Olie
VOCl
-
-
: geen analyse uitgevoerd : de concentratie is kleiner dan of gelijk aan de streefwaarde (of detectielimiet) : de concentratie overschrijdt de streefwaarde : de concentratie overschrijdt de T-waarde : de concentratie overschrijdt de interventiewaarde
Het grondwatermonster afkomstig uit peilbuis 3 is geanalyseerd op het voorgeschreven NEN-analysepakket. Op deze wijze wordt een breed beeld verkregen van de grondwaterkwaliteit. In het grondwater afkomstig uit deze peilbuis 3 zijn alle gemeten gehalten zijn kleiner dan de achtergrondwaarde en/of detectielimiet.
Grondslag BV
5
7
Project 14441
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie Middenweg 14 te Heerhugowaard is vastgelegd. De gestelde hypothese, dat ter plaatse van de onderzoekslocatie geen verontreiniging wordt verwacht boven de achtergrondwaarden zoals opgenomen in de bodemkwaliteitskaart, is bevestigd. In het mengmonster van de bovengrond is in eerste instantie een sterke verhoging aan PAK gemeten. Na uitsplitsing van het mengmonster blijken in de deelmonsters van de bovengrond hooguit lichte verhogingen aan PAK aanwezig te zijn. Verder zijn in de bovengrond lichte verhogingen aan cadmium, kwik, lood en minerale olie aangetoond. De lichte verhoging aan minerale olie is als gevolg van de aanwezigheid van PAK-verbindingen. De lichte verhogingen komen overeen met achtergrondwaarden zoals opgenomen in de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Heerhugowaard. In de ondergrond en grondwater zijn geen verhogingen aangetoond. De onderzoeksresultaten vormen ons inziens milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen voor de afgifte van een bouwvergunning. De afgifte van de bouwvergunning blijft echter een beleidsmatige afweging van de gemeente zelf. Aanbevolen wordt om de grond die tijdens de bouw vrijkomt te hergebruiken binnen de perceelsgrenzen. Indien dit niet mogelijk is kan de grond op basis van dit rapport worden afgevoerd naar een grondbank of -depot. Als de grond wordt afgevoerd voor hergebruik elders, is (normaliter) eerst een keuring nodig conform het Besluit Bodemkwaliteit. Met name bij grotere partijen grond is dit laatste voordeliger dan afvoeren naar een grondbank of -depot. Indien de gemeente beschikt over een bodemkwaliteitskaart, is in sommige gevallen hergebruik mogelijk zonder aanvullend onderzoek.
Grondslag BV
Project 14953
PROJECT 14953 VERKENNEND BODEMONDERZOEK MIDDENWEG 16 TE HEERHUGOWAARD
opdrachtgever: Dhr. P. Barelds Middenweg 16 1703 RC HEERHUGOWAARD BRL 2000
projectleider: De heer ing. R.A.F. Groot
rapporteur: Mevrouw ing. J.H. Dortland
datum: 8 juni 2009
Galileistraat 69 1704 SE HEERHUGOWAARD Tel.: 072-5729457 Fax: 072-5721744
Oevers 16 8331 VC STEENWIJK Tel.: 0521-521924 Fax: 0521-521928
Grondslag BV Nijverheidsweg 7 3471 GZ KAMERIK Tel.: 0348-402103 Fax: 0348-402703
Grondslag BV
Project 14953
SAMENVATTING Soort:
Verkennend bodemonderzoek
Aanleiding:
Bouwaanvraag
Doel:
Het bepalen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem, en daarmee of er mogelijk beperkingen zijn voor de geplande bouw
Opzet:
Conform NEN 5740 (ONV)
Locatie:
Middenweg 16 te Heerhugowaard
Kadastraal:
Gemeente Heerhugowaard, sectie P, nummers 1539 en gedeelte 2419
Oppervlakte:
Circa 840 m²
Terreingebruik:
Wonen met tuin
Terreingebruik in omgeving:
Wonen met tuin
Hypothese:
De locatie wordt aangemerkt als onverdacht voor het voorkomen van verontreinigingen in de bodem.
Aantal boringen en peilbuizen:
Boringen
waarvan peilbuizen:
7
1
Bodemopbouw:
0,0-0,8 (matig humeuze klei) 0,8-2,2 (matig fijn zand)
Grondwaterstand:
0,8 m-mv
Zintuiglijke waarnemingen
In de bovengrond ter plaatse van boringen 2, 5 en 7 zijn bijmengingen aangetroffen van baksteen en/of beton. Ter plaatse van boring 2 is de bovengrond tevens matig koolhoudend.
Resultaten grond:
Alleen lichte verhogingen
Resultaten grondwater:
Alleen lichte verhogingen
Conclusies:
Hypothese is bevestigd De aangetoonde lichte verhogingen vormen geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek Er zijn ons inziens geen belemmeringen voor de afgifte van een bouwvergunning
Grondslag BV
Project 14953
INHOUDSOPGAVE 1
INLEIDING EN DOEL
1
2
TERREINGEGEVENS 2.1 Afbakening onderzoekslocatie 2.2 Huidige situatie 2.3 Historie tot op heden 2.4 Toekomstige situatie 2.5 Bodemopbouw en geohydrologie 2.6 Hypothese en onderzoeksopzet
1 1 1 1 2 2 3
3
VELDWERK 3.1 Uitvoering 3.2 Resultaten 3.2.1 Grond 3.2.2 Grondwater
3 3 4 4 4
4
CHEMISCHE ANALYSES 4.1 Toetsingskader 4.2 Analyses grond 4.3 Analyses grondwater
4 4 5 6
5
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
7
BIJLAGEN BIJLAGE I BIJLAGE II BIJLAGE III BIJLAGE IV BIJLAGE V
: Kaartmateriaal : Boorbeschrijvingen : Toetsingstabellen : Analysecertificaten : Verklarende woordenlijst
Grondslag BV
1
1
Project 14953
INLEIDING EN DOEL Door de heer P. Barelds is aan Grondslag BV opdracht verleend voor het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek op het perceel Middenweg 16 te Heerhugowaard. De aanleiding voor het bodemonderzoek wordt gevormd door de voorgenomen aanvraag van een bouwvergunning. Het doel van het onderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en daarmee het bepalen of er mogelijk belemmeringen zijn voor de afgifte van de bouwvergunning.
2
TERREINGEGEVENS Voorafgaand aan het bodemonderzoek is er een vooronderzoek conform de NEN 5725 verricht, waarbij het basisniveau is gehanteerd. De resultaten van het vooronderzoek zijn verwerkt in dit hoofdstuk.
2.1
Afbakening onderzoekslocatie De onderzoekslocatie bestaat uit het gehele perceel Middenweg 16, met een gedeelte van Middenweg 14. De begrenzing is weergegeven op de tekening in bijlage I. Het vooronderzoek richt zich tevens op de direct aangrenzende percelen.
2.2
Huidige situatie De onderzoekslocatie is kadastraal bekend als gemeente Heerhugowaard, sectie P, nummers 1539 en gedeelte van 2419. De onderzoekslocatie heeft een oppervlakte van circa 840 m². Op het terrein is een woonhuis met een voor- en achtertuin aanwezig en een garage. De locatie bevindt zich aan de Middenweg, in de nieuwbouwwijk Stad van de Zon. De situatie is weergegeven in bijlage I.
2.3
Historie tot op heden Voor het historisch onderzoek zijn de volgende bronnen geraadpleegd: - Opdrachtgever / huidige eigenaar - gemeente Heerhugowaard (mailcontact met dhr. Prins op 12 mei 2009) - oud kaartmateriaal (Grote Historische Provincie Atlas en www.watwaswaar.nl) - www.bodemloket.nl Uit informatie van de gemeente blijkt dat op de onderzoekslocatie een ondergrondse HBO tank in 1996 te zijn gesaneerd. Op 25 maart 1996 is een Kiwa certificaat voor tanksanering afgegeven. Bij de desbetreffende sanering is volgens het certificaat geen verontreiniging aangetroffen. Zover bekend zijn er geen sloten gedempt, is er niet structureel afval gestort of verbrand en is het maaiveld niet opgehoogd. Voor zover bekend zijn er geen (grote) obstakels, zijnde puin, funderingsresten, slakken, sintels en/of asfalt in de bodem aanwezig. Voor zover bekend hebben zich op of in de directe omgeving van de onderzoekslocatie geen calamiteiten voorgedaan, waardoor mogelijk bodemverontreiniging zou kunnen zijn ontstaan.
Grondslag BV
2
Project 14953
Op de onderzoekslocatie zijn, voor zover bekend, geen bodemonderzoeken uitgevoerd. Op basis van de bodemkwaliteitskaarten van de gemeente Heerhugowaard is er informatie beschikbaar over lokale achtergrondgehalten (95 percentielwaarden) in de grond op en nabij de locatie. Hieruit blijkt dat voor bovengrond sprake is van lichte verhogingen aan zware metalen en PAK. In de ondergrond is sprake van een lichte verhoging aan PAK. Bij www.bodemloket.nl is geen informatie aangaande de onderzoekslocatie bekend. 2.4
Toekomstige situatie De locatie zal de bestemming ‘wonen’ blijven behouden.
2.5
Bodemopbouw en geohydrologie Bodemopbouw Voor de bodemopbouw in de gemeente Heerhugowaard is gekeken naar de Geologische Kaart van Nederland, Alkmaar West. Deze kaart geeft een beeld van de aan en nabij het maaiveld liggende holocene afzettingen (Westland Formatie). Het maaiveld binnen de gemeente Heerhugowaard ligt gemiddeld tussen de 2,5 en 3,0 m-NAP. De Westland Formatie ter plaatse van gemeente Heerhugowaard wordt gevormd door de Afzettingen van Calais, bestaande uit marien (fijn) zand en klei. Deze afzettingen hebben een maximale dikte van 40 meter. Onder de Afzettingen van Calais liggen matig grove tot uiterst grove zanden behorende tot de Formatie van Twente (fluvioperiglaciale afzettingen) en de Formatie van Kreftenheye (fluviatiele zanden). In het bebouwde deel van de gemeente Heerhugowaard zal de bovengrond bijna overal bestaan uit zandige (ophoog)lagen van verschillende dikten. De oorspronkelijke bodemopbouw is hier vrijwel overal verstoord door menselijk handelen. In het landelijk gedeelte van de polder Heerhugowaard liggen de Afzettingen van Calais nog grotendeels aan het oppervlak. Geohydrologie Uit de grondwaterkaart van Alkmaar 19 west, 19 oost, 20A (Dienst Grondwaterverkenning TNO, 1979) kan een stromingsrichting voor het eerste watervoerende pakket in zuidelijke richting worden afgeleid (richting de zuidelijke Polder Heerhugowaard en de Schermer). Op basis van het jaarlijkse neerslagoverschot zal de stromingsrichting veelal richting open water zijn. De geohydrologische situatie in de gemeente Heerhugowaard bestaat uit een deklaag van ongeveer 20 meter dik (fijn zand en klei), waaronder het eerste watervoerend pakket. Er is geen scheidende laag aanwezig tussen het 'eerste' en het 'tweede' watervoerende pakket.
Grondslag BV
2.6
3
Project 14953
Hypothese en onderzoeksopzet Ter plaatse van de onderzoekslocatie wordt voorafgaand aan het bodemonderzoek geen verontreiniging verwacht boven de lokale achtergrondwaarden als opgenomen in de bodemkwaliteitskaart. De locatie wordt aangemerkt als onverdacht. Ter plaatse van de voormalige ondergrondse tank, wordt aanvullend een boring geplaatst om aan te tonen dat er geen verontreiniging is ontstaan, zoals eerder is onderzocht tijdens het verwijderen van de tank. De onderzoeksstrategie volgt de "Onderzoeksstrategie voor een onverdachte locatie (ONV)" van de NEN 5740. Opgemerkt dient te worden dat een verkennend bodemonderzoek volgens een steekproefsgewijze opzet wordt uitgevoerd. Tevens dient het bodemonderzoek beschouwd te worden als een tijdelijk vastgestelde status van de bodemkwaliteit ter plaatse. Derhalve kan in bepaalde situaties (bijvoorbeeld bij een toekomstige bestemmingswijziging of aanvraag van een bouwvergunning) de geldigheidsduur van het onderzoek beperkt zijn.
3
VELDWERK
3.1
Uitvoering Het verrichten van de boringen en het plaatsen van de peilbuis heeft plaatsgevonden op 12 mei 2009 door boormeester dhr. P. Hegeman. Het grondwater is op 26 mei 2009 bemonsterd door eveneens dhr. P. Hegeman. Het bodemonderzoek is uitgevoerd conform de richtlijnen die zijn opgesteld in de BRL SIKB 2000. Grondslag is door KIWA gecertificeerd voor het verrichten van “Veldwerk bij milieuhygiënisch bodemonderzoek” conform deze BRL. Grondslag BV is als opdrachtnemer onafhankelijk van de opdrachtgever. Tussen beide bestaat geen relatie als bedoeld in paragraaf 3.1.7 van de BRL SIKB 2000. In totaal zijn ter plaatse van de onderzoekslocatie zeven boringen verricht (nrs. 1 t/m 7). Boring 4 is verricht ter plaatse van de voormalige ondergrondse tank. De overige boringen zijn verspreid over de onderzoekslocatie verricht. Boring 5 is voorzien van een peilbuis. De ligging van de boringen en de peilbuis is weergegeven in bijlage I. Alle boringen zijn uitgevoerd tot een minimale diepte van 0,5 m-mv (meter minus maaiveld). De boringen 2 en 4 zijn uitgevoerd tot een diepte van respectievelijk 1,2 en 1,6 m-mv. Boring 5 is doorgezet tot op een diepte van 2,2 m-mv.
Grondslag BV
3.2
4
Project 14953
Resultaten
3.2.1 Grond Bodemopbouw Vanaf het maaiveld tot een diepte van 0,8 m-mv bestaat de bodem uit humeuze klei. Vanaf een diepte van 0,8 tot 2,2 m-mv bestaat de bodem uit zand. De boorprofielen zijn weergegeven in bijlage II. Zintuiglijke waarnemingen In de bovengrond ter plaatse van boringen 2, 5 en 7 zijn bijmengingen aangetroffen van baksteen en/of beton. Ter plaatse van boring 2 is de bovengrond tevens matig koolhoudend Dit kan duiden op een verontreiniging met zware metalen en/of PAK. Er is visueel geen asbestverdacht materiaal in of op de bodem aangetroffen. 3.2.2 Grondwater In onderstaande tabel zijn de gegevens vermeld, die zijn verzameld tijdens de monstername van het grondwater. Tabel 3.1: Veldwerkgegevens grondwater
4
peilbuis
Filterstelling grondwaterstand (m-mv) (m-mv)
pH
EC (mS/cm)
Waarnemingen
5
1,2-2,2
6,96
1,04
Licht gelig, helder
0,82
CHEMISCHE ANALYSES Voor dit onderzoek zijn zowel monsters van de grond als het grondwater voor analyse geselecteerd. De analyses en bewerkingen zijn uitgevoerd door een RvA-geaccrediteerd laboratorium.
4.1
Toetsingskader De analyseresultaten zijn getoetst aan de normwaarden uit de ‘Circulaire Bodemsanering 2009’ en Bijlage B van de ‘Regeling Bodemkwaliteit’. De normwaarden bestaan uit een landelijke (generieke) achtergrondwaarde (grond) of streefwaarde (grondwater) en uit een interventiewaarde (zowel grond als grondwater). Het gemiddelde van de achtergrond- of streefwaarde en de interventiewaarde is de T-waarde. De normwaarden zijn weergegeven in bijlage III. Voor grond wordt getoetst aan de landelijke (generieke) achtergrondwaarden, voor grondwater aan de streefwaarden voor ondiep grondwater (< 10 m-mv). Overschrijdingen van de normen kunnen worden geïnterpreteerd als een: lichte verhoging : matige verhoging: sterke verhoging :
gehalte > achtergrondwaarde (grond) of streefwaarde (grondwater) gehalte > T-waarde gehalte > interventiewaarde
De normen geldend voor grond voor barium zijn per 1 april 2009 tijdelijk buiten werking gesteld. Alleen als verhoogde bariumgehalten het gevolg zijn van een antropogene bron
Grondslag BV
5
Project 14953
(menselijk handelen), kan het bevoegd gezag dit gehalte beoordelen aan de voormalige normen. Het gehalte barium moet wel gemeten blijven worden. De normwaarden voor organische verbindingen in grond zijn afhankelijk van het percentage organische stof. De normwaarden voor een aantal niet-organische verbindingen in grond zijn afhankelijk van de percentages organische stof en lutum. De streef- en interventiewaarden voor grondwater zijn vaste waarden. Een verhoging ten opzichte van de T- of interventiewaarde vormt aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend onderzoek. Conform de Wet Bodembescherming (Wbb) is de ernst van de verontreiniging gerelateerd aan een omvangscriterium. Om van een ‘geval van ernstige bodemverontreiniging’ te spreken, dient voor tenminste één stof de gemiddelde concentratie van minimaal 25 m³ grond of 100 m³ grondwater de interventiewaarde te worden overschreden. De termijn waarop een ‘geval van ernstige bodemverontreiniging’ dient te worden gesaneerd, wordt bepaald door de spoedeisendheid. Hierbij zijn de actuele risico’s voor de mens, het ecosysteem en voor verspreiding bepalend. Indien de verontreiniging geheel of grotendeels na 1 januari 1987 is ontstaan, is sprake van een ´nieuw geval van bodemverontreiniging´. In 1987 is de zorgplicht in de Wet bodembescherming opgenomen, die inhoudt dat een nieuw geval van bodemverontreiniging, ongeacht de ernst van de verontreiniging, in beginsel terstond dient te worden verwijderd. 4.2
Analyses grond Drie grond(meng)monsters zijn voor analyse geselecteerd. De analyseresultaten zijn weergegeven in tabel 4.1. De analysecertificaten zijn weergegeven in bijlage IV. Tabel 4.1: Analyseresultaten grond (mg/kg d.s.) Monster
Waarnemingen
Ba
Cd
Co
Cu
Hg
Pb
Mo
Ni
Zn
Olie
PAK
PCB’s
-
-
-
-
0,16
47
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Bovengrond 2(0,30-0,50)+ 6(0,00-0,30)+ 7(0,00-0,50)+ 5(0,15-0,55)
kolen++, baksteen+ beton+, baksteen+ baksteen+
Ondergrond 2(0,70-1,20)+ 5(0,70-1,30)+ 5(1,30-1,80)
-
Tank 4(0,70-0,90)+ 4(0,90-1,20) waarneming blanco getal getal* getal** getal#
-
-
: + (sporen/zwak), ++ (matig), +++ (sterk), ++++ (uiterst) : geen analyse uitgevoerd : het gehalte is kleiner dan of gelijk aan de achtergrondwaarde (of detectielimiet) : het gehalte overschrijdt de achtergrondwaarde : het gehalte overschrijdt de T-waarde : het gehalte overschrijdt de interventiewaarde : het gehalte wordt veroorzaakt door humuszuren (natuurlijke herkomst)
Het geselecteerde mengmonster van de bovengrond is geanalyseerd op het voorgeschreven NEN-analysepakket. Door middel van dit analysepakket wordt een breed beeld verkregen van de kwaliteit van de grond. In het mengmonster van de boringen 2/6/7/5 zijn de gehalten aan kwik en lood licht verhoogd.
Grondslag BV
6
Project 14953
Het geselecteerde mengmonster van de ondergrond van de boringen 2/5 is eveneens geanalyseerd op een NEN-pakket. In dit mengmonster blijven alle gemeten parameters beneden de achtergrondwaarde of detectielimiet. Het geselecteerde mengmonster van boring 4 ter plaatse van de voormalige tank, is geanalyseerd op minerale olie. In het mengmonster ter plaatse van de voormalige tank zijn geen verhogingen aan minerale olie aangetoond. 4.3
Analyses grondwater De analyseresultaten van grondwater zijn weergegeven in tabel 4.2. De analysecertificaten zijn weergegeven in bijlage IV. Tabel 4.2: Analyseresultaten grondwater (μg/l) Peilbuis
filterstelling (m-mv)
Ba
Cd
Co
Cu
Hg
Pb
Mo
Ni
Zn
pb 5
1,2-2,2
-
-
-
-
-
-
-
23
-
blanco getal getal* getal**
VAK B
T
E
X
S
N
-
-
-
-
-
-
Olie
VOCl
-
-
: geen analyse uitgevoerd : de concentratie is kleiner dan of gelijk aan de streefwaarde (of detectielimiet) : de concentratie overschrijdt de streefwaarde : de concentratie overschrijdt de T-waarde : de concentratie overschrijdt de interventiewaarde
Het grondwatermonster afkomstig uit peilbuis 5 is geanalyseerd op het voorgeschreven NEN-analysepakket. Op deze wijze wordt een breed beeld verkregen van de grondwaterkwaliteit. In het grondwater afkomstig uit deze peilbuis is de concentratie aan nikkel licht verhoogd.
Grondslag BV
5
7
Project 14953
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie Middenweg 16 te Heerhugowaard is vastgelegd. De gestelde hypothese, dat ter plaatse van de onderzoekslocatie geen verontreiniging wordt verwacht boven de waarden zoals opgenomen in de bodemkwaliteitskaart, is bevestigd. Er zijn in de bovengrond enkel lichte verhogingen aan zware metalen aangetoond. In het grondwater is enkel een lichte verhoging aan nikkel aangetoond. Ter plaatse van de voormalige ondergrondse tank is, zoals in 1996 eerder aangetoond, geen verontreiniging aan minerale olie aangetoond. De onderzoeksresultaten vormen ons inziens milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen voor de afgifte van een bouwvergunning. De afgifte van de bouwvergunning blijft echter een beleidsmatige afweging van de gemeente zelf. Aanbevolen wordt om de grond die tijdens de bouw vrijkomt te hergebruiken binnen de perceelsgrenzen. Indien dit niet mogelijk is kan de grond op basis van dit rapport worden afgevoerd naar een grondbank of -depot. Als de grond wordt afgevoerd voor hergebruik elders, is (normaliter) eerst een keuring nodig conform het Besluit Bodemkwaliteit. Met name bij grotere partijen grond is dit laatste voordeliger dan afvoeren naar een grondbank of -depot. Indien de gemeente beschikt over een bodemkwaliteitskaart, is in sommige gevallen hergebruik mogelijk zonder aanvullend onderzoek.