ARBOCONVENANT
drs. E. van Doorn drs. C. van Rij drs. J. Soethout
Eindevaluatie Arboconvenant bitumineuze en kunststofdakbedekkingsbranche
ARBO CONVENANT
Eindevaluatie Arboconvenant bitumineuze en kunststofdakbedekkingsbranche
Eindevaluatie Arboconvenant bitumeuze en kunststofdakbedekkingsbranche
Drs. E. van Doorn Dr. C. van Rij Drs. J. Soethout
Onderzoek uitgevoerd in opdracht van Stichting Bedrijfstakregelingen Dakbedekkingsbranche door Regioplan Beleidsonderzoek
Uitgave in de arboconvenantenreeks Den Haag, december 2005
1
INLEIDING In het regeerakkoord 1998-2002 gaf het toenmalige kabinet aan een impuls te willen geven aan de verbetering van arbeidsomstandigheden en de preventie van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid. Hiervoor werd 250 miljoen gulden (113,5 miljoen euro) gereserveerd. Een groot deel van dit bedrag is ingezet voor het afsluiten van branche-specifieke afspraken tussen werkgevers, werknemers en de overheid; de arboconvenanten. Bij het afsluiten van de arboconvenanten in de eerste fase is een aantal ‘hoogrisicobedrijfstakken’ benoemd waarmee de overheid convenanten wilde afsluiten. Daarnaast konden branches zichzelf melden. De bitumineuze en kunstof dakbedekkingsbranche (platte daken) is een voorbeeld van een ‘zelfmelder’. In 2001 is voor de periode van vier jaar een arboconvenant afgesloten in deze branche. Bij de start van het convenant is een nulmeting uitgevoerd om te bepalen wat op dat moment de stand van zaken was op het terrein van (kennis over) arbeidsomstandigheden op het dak. Nu, vier jaar later is de convenantsperiode ten einde en is het tijd om aan de hand van een eindmeting te bepalen tot welke resultaten het convenant heeft geleid. Tegelijkertijd is het interessant om te kijken naar de wijze waarop het convenant is verlopen en welke lessen daar eventueel uit kunnen worden geleerd. Regioplan Beleidsonderzoek heeft in opdracht van de Stichting Bedrijfstakregelingen Dakbedekkingsbranche (SBD) de evaluatie van het arboconvenant uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek ligt voor u. In dit hoofdstuk beschrijven wij eerst de achtergrond van het onderzoek, te weten het convenant en de bijbehorende doelstellingen. Vervolgens komen in paragraaf 1.2 de doelstelling en onderzoeksvragen van het evaluatie-onderzoek aan bod. In paragraaf 1.3 geven wij de onderzoeksaanpak weer en paragraaf 1.4 beschrijft de opbouw van het rapport.
1.1
Achtergrond Op 24 januari 2001 is in Nieuwegein de intentieverklaring van de bitumineuze en kunststof dakbedekking branche ondertekend. In deze verklaring wordt de intentie uitgesproken om binnen een jaar afzonderlijke deelconvenanten af te sluiten voor de onderwerpen werkdruk, fysieke belasting, veiligheid, versnelde reïntegratie, informatieoverdracht en projectaudits. Op dezelfde dag is voor drie van deze onderwerpen een deelconvenant afgesloten. Het gaat daarin om de onderwerpen informatieoverdracht en projectaudits, fysieke belasting en veiligheid.
1
Bij ieder onderwerp zijn doelen en bijbehorende prestatie-indicatoren benoemd: I -
-
-
Informatieoverdracht en projectaudits Ten minste 75 procent van de bedrijven aangesloten bij Vebidak krijgt in vier jaar minimaal twee keer een arbovoorlichter op bezoek. Per bezoek wordt gekeken naar aard en aantal van de geconstateerde tekortkomingen en het aantal en soort genomen maatregelen. Aan het einde van de convenantsperiode (1 september 2004) is ten minste 75 procent van de bedrijven (werkgevers en werknemers) bekend met de 1 inhoud van het A-blad , de subsidieregelingen en de scholings- en opleidingsmogelijkheden. De naleving van de aanbevelingen uit het A-blad (pagina 29) moet met ten minste 30 procent toenemen ten opzichte van de nulmeting. Het A-blad wordt omgezet in een beleidsregel en kan daarna door de Arbeidsinspectie gehandhaafd worden.
II Fysieke belasting - De (gesommeerde) klachten over het houding- en bewegingsapparaat moeten in vier jaar tijd met ten minste tien procent afnemen ten opzichte van de nulmeting. III Veiligheid - Het aantal bedrijfsongevallen met verzuim moet in vier jaar tijd met ten minste tien procent afnemen ten opzichte van de nulmeting. - Het aantal ongevallen door vallen van hoogten moet in vier jaar tijd met ten minste 25 procent afnemen ten opzichte van de nulmeting. Project ‘Veilig en gezond op het dak’ Om de hiervoor beschreven doelen te bereiken, is het project ‘Veilig en gezond op het dak’ gestart. Dit project houdt in dat arbovoorlichters bezoeken brengen aan bouwprojecten. Tijdens een bezoek maakt de voorlichter aantekeningen en eventueel foto’s van knelpunten bij fysieke belasting en veiligheid. De arbovoorlichter maakt op basis van zijn waarneming een bezoekrapport op. De belangrijkste knelpunten worden direct besproken. Als er minder acute aandachtspunten zijn, worden deze na een paar dagen met het bedrijf doorgesproken. De arbovoorlichter geeft niet alleen algemene voorlichting over de situatie op de werkplek, maar kan ook specifieke adviezen geven of vragen beantwoorden. De bezoeken kunnen ook op verzoek van bedrijven plaatsvinden. Het project wordt begeleid door een Branche BegeleidingsCommissie (BBC) bestaande uit vertegenwoordigers van de convenantspartners.
1 Het gaat hier om het A-blad ‘Platte daken. Het aanbrengen van bitumineuze en kunststof daken’. Dit A-blad is opgesteld door de Stichting Arbouw en is gebaseerd op afspraken tussen de werkgevers- en werknemersorgansaties. Het bevat belangrijke richtinggevende aanbevelingen voor betere en veiligere arbeidsomstandigheden in de bedrijfstak.
2
1.2
Doel- en vraagstelling Om te kunnen komen tot een tot een goede evaluatie van het convenant en daarmee van het project ‘Veilig en gezond op het dak’ is in 2001 een nulmeting uitgevoerd. Het doel van deze nulmeting was “voor de branche een beeld te krijgen van de mate waarin fysieke belasting, bedrijfsongevallen en het hiermee samenhangende verzuim voorkomen.” Daarnaast moest de nulmeting inzicht geven in de mate waarin aanbevelingen en afspraken uit het A-blad ‘Platte daken’ ter voorkoming van fysieke belasting en het bevorderen van de veiligheid door de branche worden nageleefd. Om na te gaan wat de effecten zijn van de maatregelen die in het kader van het arboconvenant in de bitumineuze en kunststof dakbedekkingsbranche zijn genomen, is nu een eindmeting uitgevoerd. Hiertoe zijn de ervaringen van zowel werkgevers en als werknemers onderzocht. Dit deel van het onderzoek omvat de effectevaluatie van het convenant. Het is echter van belang om niet alleen te kijken naar de effecten van de inspanningen tijdens de convenantsperiode. Ook de wijze waarop het project ‘Veilig en gezond op het dak’ is uitgevoerd en de eventueel daaruit af te leiden succes- en faalfactoren zijn relevant. Ten slotte is het van belang om na te gaan of uit het project ‘good practices’ voorkomen die ook in andere projecten en in andere branches toepasbaar zijn. Deze doelstellingen staan centraal in de procesevaluatie van het convenant.
1.3
Onderzoeksaanpak Evaluatie arboconvenant BIKU: effect en proces In het convenant zijn taakstellende afspraken opgenomen over de te realiseren effecten. Deze taakstellingen zijn geformuleerd in termen van meetbare prestatie-indicatoren. In de nulmeting is vastgesteld hoe de ervaringen van werkgevers en werknemers met genoemde drie aspecten zijn (informatieoverdracht en projectaudit, fysieke belasting en veiligheid). Doel van de eindmeting is, zoals aangegeven, om na te gaan of de taakstellende afspraken zijn gerealiseerd. De onderzoeksvragen die gelden bij de evaluatie zijn als volgt. 1. Zijn de doelstellingen zoals vastgelegd in het convenant gehaald (zie paragraaf 1.1)? 2. In welke mate zijn de geplande en voorgestelde maatregelen (uit bijvoorbeeld het plan van aanpak of het A-blad) daadwerkelijk geïmplementeerd? 3. Hoe is de implementatie verlopen, wat zijn succes- en faalfactoren en welke maatregelen zijn te bestempelen als good practices? 4. Welke maatregelen (good practices) zijn overdraagbaar/kunnen worden verspreid? 5. Welke structurele voorzieningen (de borging) zijn getroffen voor een duurzame doorwerking van de arbomaatregelen uit het convenant?
3
6. Wat heeft het convenant gekost en wegen de opbrengsten hier geheel of gedeeltelijk tegenop? 7. Hoe wordt het proces van het arboconvenant door diverse betrokkenen (projectorganisatie, BBC, arbovoorlichters en werkgevers) beleefd en ervaren? Effectevaluatie Bij de uitvoering van de effectmeting is het van belang dat de eindmeting zo goed mogelijk te vergelijken is met de nulmeting uit 2001. Net als bij de nulmeting is een telefonische enquête uitgevoerd onder de werkgevers in de branche en een steekproef van werknemers. Aan zowel werkgevers als werknemers zijn nagenoeg dezelfde vragen gesteld als in de nulmeting van Research voor Be2 leid aan de orde zijn gekomen (zie bijlage 2 voor de volledige vragenlijst). Alle circa 600 werkgevers in de branche zijn aangeschreven met een verzoek om deelname aan het onderzoek. Vervolgens zijn 472 van hen telefonisch benaderd. In totaal hebben 168 werkgevers deelgenomen aan het onderzoek en is een nettorespons van 36 procent gerealiseerd. Uit een bestand van alle 4765 dakdekkers die werkzaam zijn in de branche, is een steekproef getrokken van 2251 personen. Ook zij zijn aangeschreven met een verzoek om deelname en vervolgens zijn 1155 van hen telefonisch benaderd. Aan dit deel van het onderzoek hebben 600 werknemers deelgenomen en is een nettorespons van 52 procent behaald. Een andere bron waarmee de vragen over het bereiken van de doelstellingen deels kunnen worden beantwoord, wordt gevormd door de bezoekrapporten die de arbovoorlichters in het project ‘Veilig en gezond op het dak’ hebben ingevuld. Deze rapporten zijn verzameld in een database en geanalyseerd. Procesevaluatie De procesevaluatie is uitgevoerd aan de hand van interviews en groepsgesprekken met leden van de branchebegeleidingscommissie, arbovoorlichters en werkgevers. Met hen is onder andere gesproken over het verloop van het convenant, de voorlopige resultaten uit de bezoekrapporten, de verwachtingen over het (al dan niet) bereiken van de doelstellingen en de toekomst van het project.
2 Evaluatie arboconvenant bitumineuze- en kunststofdakbedekkingsbedrijven. Research voor Beleid (2001)
4
1.4
Opbouw van het rapport Ook in de opbouw van het rapport hebben wij onderscheid aangebracht tussen de effect- en de procesevaluatie. In deel A staat de effectevaluatie centraal. In de hoofdstukken 2, 3 en 4 behandelen we de resultaten van de werkgevers- en werknemersenquête. Achtereenvolgens komen daarin de drie thema’s van het arboconvenant aan de orde: informatieoverdracht en projectaudit (hoofdstuk 2), fysieke belasting (hoofdstuk 3) en veiligheid (hoofdstuk 4). De analyse van de bezoekrapporten die door de arbovoorlichters zijn ingevuld, wordt in hoofdstuk 5 gepresenteerd. In deel B behandelen we de procesevaluatie. Dit deel wordt gevormd door hoofdstuk 6, waarin wij de uitkomsten van de interviews en groepsgesprekken weergeven. Tot slot wordt in deel C (hoofdstuk 7) antwoord gegeven op de centrale vragen uit het onderzoek. Wij verbinden daar onderzoeksconclusies aan die de BBC ter overweging kan nemen bij het bepalen van haar oordeel over de resultaten van het convenant.
5
6
DEEL A
2
INFORMATIEOVERDRACHT EN PROJECTAUDIT
Eén onderwerp van het convenant is de informatieoverdracht en projectaudit. Op dit terrein zijn de convenantspartijen een tweetal doelstellingen overeengekomen: - Aan het einde van de convenantsperiode is ten minste 75 procent van de 1 werkgevers en werknemers bekend met de inhoud van het A-blad, de subsidieregelingen en de scholings- en opleidingsmogelijkheden. - De naleving van de aanbevelingen uit het A-blad moet met ten minste 30 procent toenemen ten opzichte van de nulmeting. In dit hoofdstuk wordt nagegaan of deze doelstellingen zijn gerealiseerd. Deze analyse wordt gemaakt op basis van de bevindingen van de eindmeting. Voor de eindmeting zijn nagenoeg dezelfde vragenlijsten als in 2001 gebruikt en zijn de respondenten opnieuw telefonisch benaderd. In totaal zijn 472 werkgevers en 1155 werknemers benaderd en is aan 168 werkgevers en 579 werknemers 2 de telefonische enquête afgenomen. Dit brengt het responspercentage voor werkgevers op 36 procent en voor werknemers op 52 procent.
2.1
Het A-blad platte daken In het A-blad platte daken is een aantal richtinggevende aanbevelingen opgenomen om te komen tot betere arbeidsomstandigheden bij het dakbedekken. De vraag is nu in hoeverre werkgevers en werknemers op de hoogte zijn van deze richtlijnen uit het A-blad. In de eindmeting geeft 71 procent van de werkgevers aan bekend te zijn met het A-blad platte daken. In vergelijking met de bekendheid van het A-blad bij de nulmeting (52%) is dit een toename van 36 procent. De bekendheid van werkgevers met het A-blad is groter naarmate zij meer dakdekkers in dienst hebben. Naast algemene bekendheid met het A-blad, is onder werkgevers die bekend zijn met het A-blad ook de bekendheid per richtlijn nagegaan. Uit tabel 2.1 is op te maken dat de bekendheid met de richtlijnen in de afgelopen vier jaar is toegenomen. Dit geldt met name voor de bekendheid met richtlijn B ‘Bij verwerking van grind een afzuiger gebruiken of het grind vochtig maken’. Geconcludeerd kan worden dat de bekendheid met de richtlijnen groter is dan de algemene bekendheid met het A-blad. Een mogelijke verklaring is dat het A-blad ook voor werkgevers een redelijk abstract begrip is. De richtlijnen zijn meer op de praktijk georiënteerd en ook beter bekend. 1 Het gaat hier om het A-blad ‘Platte daken. Het aanbrengen van bitumineuze en kunststof daken’. Dit A-blad is opgesteld door de Stichting Arbouw en is gebaseerd op afspraken tussen de werkgevers- en werknemersorganisaties. Het bevat belangrijke richtinggevende aanbevelingen ten behoeve van betere en veiligere arbeidsomstandigheden in de bedrijfstak. 2 Een beschrijving van de respons is opgenomen in bijlage 1, de vragenlijsten zijn opgenomen in bijlage 2.
7
Tabel 2.1
Aandeel werkgevers dat bekend is met richtlijnen uit het A-blad (%) 2001* (n=101) 81
2004** (n=119) 88
B. Bij verwerking van grind een afzuiger gebruiken of het grind vochtig maken C. Het gebruik van branders met een lange steel
80
90
94
95
D. Het gebruik van lange parkermachines
79
85
E. Het gebruik van machinale transportmiddelen voor het verplaatsen van zware lasten F. Het gebruik van dakrandbeveiliging en het afdekken van sparingen
90
94
97
98
G. Het gebruik van persoonlijke beschermende middelen
97
98
A. Het mechanisch aanbrengen en verwijderen van grind
* Bron: onderzoek Research voor Beleid, 2001. ** Bron: onderzoek Regioplan Beleidsonderzoek, 2004.
Voor de werknemers blijkt uit de nulmeting van 2001 dat met name richtlijnen F en G goed bekend zijn, richtlijn B is met zestig procent het minst bekend. In tabel 2.2 zijn de resultaten van 2004 opgenomen. Uit de tabel is op te maken dat in vergelijking met 2001 de bekendheid van alle richtlijnen onder werknemers is toegenomen. In 2004 zijn richtlijnen F en G nog steeds het meest bekend en richtlijn B het minst bekend. Wel is de bekendheid van richtlijn B onder werknemers aanzienlijk toegenomen. Tabel 2.2
A.
Aandeel werknemers dat bekend is met richtlijnen uit het A-blad (%)
Het mechanisch aanbrengen en verwijderen van grind
B.
2001* (n=948) 79
2004** (n=579) 81
Bij verwerking van grind een afzuiger gebruiken of het grind vochtig maken C. Het gebruik van branders met een lange steel
60
72
91
92
D. Het gebruik van lange parkermachines
73
84
E.
89
93
F.
Het gebruik van machinale transportmiddelen voor het verplaatsen van zware lasten Het gebruik van dakrandbeveiliging en het afdekken van sparingen
G. Het gebruik van persoonlijke beschermende middelen
97
98
99
98
* Bron: onderzoek Research voor Beleid, 2001. ** Bron: onderzoek Regioplan Beleidsonderzoek, 2004.
De bekendheid met de richtlijnen bij werknemers hangt samen met de omvang van het bedrijf. Bij bedrijven die meer dakdekkers in dienst hebben, zijn werknemers beter bekend met de richtlijnen dan bij bedrijven die minder dakdekkers in dienst hebben. Daarnaast speelt ook de functie van de werknemers een rol bij de bekendheid met de richtlijnen. Leerling dakdekkers blijken relatief minder goed bekend met de richtlijnen. Van de leerling dakdekkers geeft meer dan een kwart aan alle richtlijnen te kennen (27%), terwijl bij de dakdekkers en voormannen dit percentage respectievelijk 47 en 62 procent is.
8
Naleving van de richtlijnen Naast bekendheid met de richtlijnen, is nagegaan of werkgevers en werknemers van mening zijn dat de richtlijnen daadwerkelijk worden nageleefd. In tabel 2.3 is het aandeel werkgevers weergegeven dat van mening is dat desbetreffende richtlijn altijd wordt nageleefd. Uit de tabel is op te maken dat volgens de meeste werkgevers richtlijnen C, F en G altijd worden nageleefd, terwijl richtlijn D volgens slechts een kwart van de werkgevers altijd wordt nageleefd. In 2004 zijn werkgevers niet positiever over de naleving van de richtlijnen binnen het bedrijf dan in 2001. Met name over het gebruik van lange parkermachines zijn werkgevers minder positief. Tabel 2.3
A.
Naleving richtlijnen binnen het bedrijf volgens werkgevers (%)
Het mechanisch aanbrengen en verwijderen van grind
B.
2001* (n=193) 50
2004** (n=168) 48
Bij verwerking van grind een afzuiger gebruiken of het grind vochtig maken C. Het gebruik van branders met een lange steel
44
42
78
74
D. Het gebruik van lange parkermachines
44
25
E.
76
70
F.
Het gebruik van machinale transportmiddelen voor het verplaatsen van zware lasten Het gebruik van dakrandbeveiliging en het afdekken van sparingen
G. Het gebruik van persoonlijke beschermende middelen
87
85
87
91
* Bron: onderzoek Research voor Beleid, 2001. ** Bron: onderzoek Regioplan Beleidsonderzoek, 2004.
Als een selectie wordt gemaakt van werkgevers die op meer dan de helft van de richtlijnen aangeven deze helemaal niet of soms na te leven, dan blijkt dat 25 procent van de bedrijven de richtlijnen slecht naleeft. Ten opzichte van 2001 is dat een verdubbeling. In de eindmeting is de werkgevers ook gevraagd of de naleving van de afspraken in het A-blad in hun bedrijf is verbeterd onder invloed van het convenant. Meer dan de helft van de werkgevers (60%) geeft aan dat het convenant inderdaad voor een betere naleving van de richtlijnen heeft gezorgd. Deze vooruitgang wordt gemiddeld met een 7,3 beoordeeld. Aan de werknemers is ten eerste gevraagd een inschatting te maken van de algemene naleving in het bedrijf. In tabel 2.4 zijn de bevindingen van 2004 afgezet tegen die van 2001. Weergegeven wordt het aandeel werknemers dat de naleving op een richtlijn ‘ruim voldoende’ of ‘goed’ beoordeeld. Het gebruik van persoonlijke beschermende middelen en het gebruik van dakrandbeveiliging zijn de twee richtlijnen die volgens de meeste werknemers ruim voldoende tot goed worden nageleefd. Uit de tabel is op te maken dat maatregel B, die bij weinig werknemers bekend is, volgens werknemers ook relatief slecht wordt nageleefd. Evenals in 2001 blijkt richtlijn D ‘gebruik van lange par-
9
kermachines’ in 2004 het minst positief te worden beoordeeld op naleving binnen het bedrijf. Over het geheel genomen worden richtlijnen B en D in 2004 iets minder goed nageleefd. Tabel 2.4
A.
Naleving richtlijnen binnen het bedrijf volgens werknemers (%)
Het mechanisch aanbrengen en verwijderen van grind
B.
2001* (n=948) 55
2004** (n=579) 55
Bij verwerking van grind een afzuiger gebruiken of het grind vochtig maken C. Het gebruik van branders met een lange steel
52
45
83
83
D. Het gebruik van lange parkermachines
41
35
E.
75
75
F.
Het gebruik van machinale transportmiddelen voor het verplaatsen van zware lasten Het gebruik van dakrandbeveiliging en het afdekken van sparingen
G. Het gebruik van persoonlijke beschermende middelen
83
83
75
79
* Bron: onderzoek Research voor Beleid, 2001. ** Bron: onderzoek Regioplan Beleidsonderzoek, 2004.
Daarnaast is de werknemers gevraagd in hoeverre zij zelf de richtlijnen uit het A-blad naleven. In 2001 werden richtlijnen F en C het best nageleefd door de werknemers. Dit blijkt ook in 2004 het geval. Over het algemeen zijn in 2001 de werknemers positiever over de naleving van de regels. Tabel 2.5
A.
Naleving richtlijnen door werknemers (%)
Het mechanisch aanbrengen en verwijderen van grind
B.
2001* (n=948) 44
2004* (n=579) 39
Bij verwerking van grind een afzuiger gebruiken of het grind vochtig maken C. Het gebruik van branders met een lange steel
44
31
76
77
D. Het gebruik van lange parkermachines
33
26
E.
71
66
F.
Het gebruik van machinale transportmiddelen voor het verplaatsen van zware lasten Het gebruik van dakrandbeveiliging en het afdekken van sparingen
81
77
Het gebruik van persoonlijke beschermende middelen
69
72
* Bron: onderzoek Research voor Beleid, 2001. ** Bron: onderzoek Regioplan Beleidsonderzoek, 2004.
De werknemers is ook gevraagd of zij in het algemeen meer zijn gaan werken volgens de richtlijnen voor veilig werken. Driekwart geeft aan dat dit het geval is. De reden die de meeste werknemers (79%) hiervoor geven, is dat het werken volgens de richtlijnen door de werkgever verplicht is gesteld. Bijna een kwart (23%) geeft aan dat, hoewel ze meer volgens de richtlijnen werken, er wel ruimte is voor verbetering van het eigen gedrag.
10
Nut en toepasbaarheid van A-blad Naast de bekendheid met en toepassing van de richtlijnen, is aan de respondenten gevraagd of zij van mening zijn dat de richtlijnen nuttig zijn. De ruime meerderheid van zowel werkgevers (82%) als werknemers (86%) vinden de richtlijnen nuttig tot zeer nuttig. Vervolgens is ook gevraagd of men de richtlijnen in de praktijk ook toepasbaar vindt. In tabel 2.6 zijn de bevindingen voor zowel werkgevers als werknemers weergegeven. Te zien is dat de mening van beide groepen uiteenloopt. Van de werkgevers is meer dan de helft (62%) van mening dat de richtlijnen toepasbaar zijn in de praktijk. Deze mening wordt door 39 procent van de werknemers gedeeld. In vergelijking met de nulmeting blijken werkgevers positiever geworden over de toepasbaarheid van de richtlijnen, terwijl werknemers minder uitgesproken positief zijn over de richtlijnen. Tabel 2.6
Toepasbaarheid richtlijnen (%) Werkgevers (n=168)
Werknemers (n=579)
2001*
2004**
2001*
Richtlijnen zijn toepasbaar in praktijk
42
62
47
39
Sommige richtlijnen zijn toepasbaar in praktijk
52
35
50
57
2
3
4
Richtlijnen zijn niet toepasbaar in praktijk 1 * Bron: onderzoek Research voor Beleid, 2001. ** Bron: onderzoek Regioplan Beleidsonderzoek, 2004.
2004**
Aan de werkgevers en werknemers die de richtlijnen in de praktijk niet toepasbaar vinden, is een toelichting gevraagd. Ruim de helft van de medewerkers (55%) vindt dat de richtlijnen niet toepasbaar zijn omdat de situatie waarin wordt gewerkt dit niet toelaat. Nog eens ruim een kwart (28%) stelt dat de aanbevolen manier van werken niet praktisch is. Ook werkgevers geven aan dat de situatie, waarin wordt gewerkt van belang is bij toepasbaarheid van de richtlijnen. Daarnaast wordt aangegeven dat maatregelen niet altijd veilig of economisch haalbaar zijn.
2.2
Arbovoorlichter Het project ‘Veilig en gezond op het dak’ is een belangrijke pijler van het convenant. Binnen dit project bezoeken arbovoorlichters aangekondigd en onaangekondigd werkplaatsen (zie ook hoofdstuk 5). De arbovoorlichter geeft algemene voorlichting over de werkplek en besteedt aandacht aan de knelpunten bij fysieke belasting en veiligheid. Aan de werkgevers is gevraagd of zij in de afgelopen vier jaar een werkplekbezoek hebben gehad van een arbovoorlichter. Uit tabel 2.7 is op te maken dat ruim een kwart van de werkgevers aangeeft geen bezoek te hebben gehad van
11
een arbovoorlichter. De overige werkgevers zijn allemaal bezocht door een arbovoorlichter. In de meeste gevallen zijn één of meerdere bezoeken onaangekondigd afgelegd. Het bezoek van de arbovoorlichter lijkt samen te hangen met het aantal dakdekkers dat een werkgever in dienst heeft. Van de werkgevers die vijf of minder dakdekkers in dienst hebben, geeft 39 procent aan niet te zijn bezocht, voor werkgevers met meer dan vijf dakdekkers in dienst ligt dit percentage op vijftien. Meer dan de helft van de werkgevers (61%) die door de arbovoorlichter is bezocht, vindt dat er door het werkplekbezoek meer aandacht is besteed aan de richtlijnen uit het A-blad. Tabel 2.7
Werkplekbezoek arbovoorlichter (%) (n=164)
Ja, onverwacht
44,5
Ja, aangekondigd
29,9
Ja, op aanvraag
18,9
Nee
26,8
Naast het werkplekbezoek bestaat de mogelijkheid een voorlichting te krijgen van de arbovoorlichter. Ruim eenderde van de werkgevers (36%) heeft in de afgelopen vier jaar voorlichting van de arbovoorlichter ontvangen. Van de werkgevers die zijn voorgelicht, is een ruime meerderheid (81%) van mening dat door de voorlichting de aandacht voor de regels is verbeterd. Op de vraag in hoeverre men iets geleerd heeft van de arbovoorlichter over fysieke belasting en het voorkomen van bedrijfsongevallen, reageert men positiever dan in 2001. Een minderheid van de werkgevers zegt niets te hebben opgestoken van de arbovoorlichter. Aan de werknemers is gevraagd of zij in het afgelopen jaar contact hebben gehad met een arbovoorlichter. Ruim eenderde van de werknemers (35%) heeft in het afgelopen jaar op het werk wel eens contact gehad met een arbovoorlichter. Voor de meerderheid van deze werknemers (70%) heeft dit contact een positieve invloed gehad op het werken volgens de richtlijnen. Ook geeft bijna een kwart van de werknemers (24%), die contact hadden met een arbovoorlichter, aan in (zeer) sterke mate iets geleerd te hebben van de arbovoorlichter over fysieke belasting. Daarnaast heeft bijna eenderde van de werknemers (31%), die contact hadden met een arbovoorlichter, in (zeer) sterke mate iets geleerd over het voorkomen van bedrijfsongevallen.
2.3
Opleidingsmogelijkheden De werkomstandigheden in de branche kunnen op een aantal manieren veiliger worden gemaakt. De inzet van een arbovoorlichter is één manier, voorlichting aan werknemers over lichamelijke belasting is een andere manier. Bijna alle werkgevers (97%) geven aan dat de werknemers zijn voorgelicht over het om-
12
gaan met lichamelijke belasting en het gebruik van hulpmiddelen. Naast voorlichting zijn opleidingen voor werknemers ook een instrument om de veiligheid van het werk te verbeteren. Zowel aan werkgevers als werknemers is gevraagd in hoeverre gebruik wordt gemaakt van de opleidingsmogelijkheden. Iets meer dan de helft van de werkgevers geeft aan dat een deel of alle werknemers in het afgelopen jaar een opleiding heeft c.q. hebben gevolgd (56%). De omvang van de organisatie speelt hier een rol. Van de werkgevers met 0-2 dakdekkers in dienst (n=44) geeft driekwart aan dat het personeel geen opleiding heeft gevolgd. Voor de bedrijven met meer dan dertien dakdekkers ligt dit percentage op twaalf. In 2001 werden er meer werknemers bijgeschoold, 77 procent van de werkgevers gaf aan dat de werknemers in 2001 een opleiding had gevolgd. In onderstaande tabel is weergegeven welke opleidingen en cursussen zijn gevolgd bij de werkgevers. VCA , bedrijfshulpverlener en vakgerichte opleidingen zijn in 2004 het meest gevolgd.
Tabel 2.8
Opleidingen gevolgd door werknemers in afgelopen jaar (%) 2001* (n=121)
2004** (n=92)
VCA
65
48
Bedrijfshulpverlener
24
45
Vakgerichte praktijkopleidingen
55
41
7
15
Brandbestrijding en preventie
10
13
EHBO en reanimatie
21
10
Kwaliteitscursus dakdekken
14
8
Veilig en gezond werken op het dak
13
5
Veilig ruggebruik
4
3
Rijbewijs
9
4
Primaire opleiding
-
5
12 Anders, nl. * Bron: onderzoek Research voor Beleid, 2001. ** Bron: onderzoek Regioplan Beleidsonderzoek, 2004.
25
Leermeestercursus
De belangrijkste redenen voor het niet volgen van een cursus is dat werknemers al eerder cursussen hebben gevolgd (30%) en dat werknemers niet geïnteresseerd zijn (19%). Van de werknemers blijkt driekwart op het werk te zijn voorgelicht over het voorkomen van lichamelijke overbelasting. Op de vraag of de werknemers het afgelopen jaar een opleiding of cursus hebben gevolgd voor het werk, geeft bijna de helft van de respondenten (46%) aan dat dit het geval is. In vergelijking met 2001 (49%) is dit een kleine vermindering. Werknemers in de grotere orga-
13
nisaties volgen vaker een opleiding. Opvallend is dat relatief weinig leerling dakdekkers (33%) aangeven een opleiding te hebben gevolgd. Een mogelijke verklaring is dat werkgevers aangeven te wachten met opleidingen tot het personeel in vaste dienst is. In onderstaande tabel staan de door werknemers gevolgde opleidingen opgenomen. In vergelijking met 2001 is met name de cursus bedrijfshulpverlening door een groter deel van de werknemers gevolgd. Relatief weinig werknemers geven in 2004 aan VCA te hebben gevolgd. Tabel 2.9
Door werknemers gevolgde opleidingen in het afgelopen jaar
Vakgerichte praktijkopleidingen
2001* (n=435)
2004** (n=266)
29
31
7
9
EHBO en reanimatie
13
13
Brandbestrijding en preventie
11
18
Bedrijfshulpverlener
10
27
VCA
Veilig en gezond werken op het dak
2
Veilig ruggebruik 41
14
Kwaliteitscursus dakdekken
8
4
Leermeestercursus
6
9
12 Anders, nl. * Bron: onderzoek Research voor Beleid, 2001. ** Bron: onderzoek Regioplan Beleidsonderzoek, 2004.
25
De belangrijkste reden voor werknemers om een cursus of opleiding te volgen is de bijscholing (42%). Een verplichting door de werkgever blijkt bij ruim eenvijfde van de werknemers (22%) reden een cursus te volgen. In 2001 werd de eigen interesse het meest genoemd door werknemers (35%). In 2004 is eigen interesse voor bijna één vijfde van de werknemers (19%) een motivatie om een opleiding te volgen. De meest genoemde reden voor het niet volgen van een opleiding is dat men al een opleiding heeft gevolgd (32%). Daarnaast geeft 1 op de 5 werknemers aan niet geïnteresseerd te zijn.
2.4
Farboregeling Aan de werkgevers is gevraagd of zij bekend zijn met de Farboregeling. Deze regeling maakt het fiscaal aantrekkelijk voor bedrijven om te investeren in de arbeidsomstandigheden. Eenderde van de werkgevers is bekend met deze regeling. Dit is een toename ten opzichte van 2001, toen 23 procent van de werkgevers met deze regeling bekend was. Van de werkgevers die met deze regeling bekend zijn, heeft bijna eenderde (32%) wel eens gebruikgemaakt van de
14
regeling. In vergelijking met 2001, toen eenvijfde van de werkgevers de regeling wel eens had gebruikt, wordt de Farboregeling in 2004 meer gebruikt.
2.5
Tot slot In dit hoofdstuk is onderzocht of de doelstellingen ten aanzien van bekendheid en naleving van het convenant zijn gehaald. De eerste doelstelling is dat ten minste 75 procent van de werkgevers en werknemers bekend moet zijn met de inhoud van het A-blad. Van de werkgevers geeft 71 procent aan bekend te zijn met het A-blad. De bekendheid met de verschillende richtlijnen blijkt hoger dan de algemene bekendheid van het A-blad. De minst bekende richtlijn, het gebruik van lange parkermachines, is bij 85 procent van de werkgevers bekend. Voor de werknemers wordt de doelstelling op zes van de zeven richtlijnen behaald. Alleen de bekendheid met het gebruik van een afzuiger of het vochtig maken van grind bij verwerking van grind is laag, 72 procent van de werknemers kent deze richtlijn. De tweede doelstelling van het convenant heeft betrekking op de naleving van de aanbevelingen uit het A-blad. Deze moet met ten minste dertig procent toenemen. Onder werknemers blijkt de naleving van de verschillende richtlijnen in vergelijking met 2001 niet te zijn toegenomen. Op grond hiervan moet worden geconcludeerd dat de doelstelling van het convenant niet wordt behaald. Aan de andere kant geeft driekwart van de medewerkers aan dat zij in de afgelopen jaren meer zijn gaan werken volgens de richtlijnen voor veilig werken in de dakbedekking.
15
16
3
FYSIEKE BELASTING
De tweede doelstelling van het convenant heeft betrekking op de fysieke belasting van de werknemers. Het doel was om de klachten over het houding- en bewegingsapparaat in vier jaar tijd met ten minste tien procent te verminderen. In dit hoofdstuk wordt nagegaan of deze doelstelling is behaald.
3.1
Mate van fysieke belasting Om na te kunnen gaan of de fysieke belasting onder werknemers is verminderd, is aan werknemers gevraagd in hoeverre zij aan verschillende vormen van fysieke belasting zijn blootgesteld. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van werknemers die aangeven vaak of heel vaak deze taken uit te voeren. Uit tabel 3.1 blijkt dat bijna driekwart van de werknemers dagelijks meer dan vijf keer handmatig een dakrol tilt. Ook lasten van meer dan 25 kilo wordt door ruim de helft van de werknemers vaak handmatig getild. In vergelijking met de nulmeting blijkt de blootstelling aan de verschillende vormen van fysieke belasting niet duidelijk verminderd. Alleen het handmatig tillen van lasten van meer dan 25 kilo is met twaalf procent afgenomen. Tabel 3.1
Blootstelling werknemers aan fysieke belasting (%) 2001* (n=948)
2004** (n=579)
Werk waarbij veel kracht moet worden gezet
50
48
Lasten van meer dan 25 kg handmatig tillen
67
59
Dagelijks meer dan 5 keer handmatig dakrol tillen
78
73
Met bovenlichaam langdurig in dezelfde houding werken
45
50
Met bovenlichaam in een ongemakkelijke houding werken Meer keer per minuut dezelfde beweging maken/kracht zetten met armen en houden
24
26
48
48
Tijdens werk bezweet of buiten adem raken
22
30
Gebruik van een gereedschap of apparaat dat trillingen veroorzaakt * Bron: onderzoek Research voor Beleid, 2001. ** Bron: onderzoek Regioplan Beleidsonderzoek, 2004.
10
10
Aan de werkgevers is gevraagd een inschatting te geven van de lichamelijke belasting die de werknemers bij hun werkzaamheden ondervinden. In tabel 3.2 is een overzicht gegeven van het aandeel werkgevers dat de verschillende taken als zeer belastend heeft beoordeeld. Net als in 2001 komt het gieten van een ballastlaag en het losmaken en verwijderen van oude dakbedekking naar voren als zeer belastend.
17
Voor de laatste bezigheid blijkt in 2004 meer dan de helft van de werkgevers van mening dat dit zeer belastend is. In vergelijking met 2001 is dit een toename van 27 procent. Ook is de werkgevers gevraagd een inschatting te geven van de lichamelijke belasting voor de verschillende functies. Net als in 2001 hebben volgens de werkgevers met name de dakdekkers te maken met zware lichamelijke belasting. Tabel 3.2
Mate lichamelijke belasting werkzaamheden volgens werkgevers (%) 2001* (n=193) Zeer belastend n.v.t.
2004** (n=168) Zeer belastend n.v.t.
Het verwijderen van de ballastlaag
44
10
42
13
Het losmaken en verwijderen van oude dakbedekking
45
5
57
7
Het laden van bitumenresten en materialen
14
4
8
8
Het schoon- en droogmaken van het dak
3
1
1
1
De aanvoer van materialen
7
3
4
1
Het aanbrengen van een voorsmeerlaag
2
6
2
11
Het leggen van isolatiematerialen Het gieten van heet bitumen Het aanbrengen van kunststof
5
2
5
1
10
48
7
47 19
5
23
5
10
4
13
1
Het aanbrengen van ballast 12 * Bron: onderzoek Research voor Beleid, 2001. ** Bron: onderzoek Regioplan Beleidsonderzoek, 2004.
20
19
17
Mechanisch bevestigen
Aan de werknemers is ook gevraagd in hoeverre zij de verschillende werkzaamheden belastend vinden. Net als de werkgevers geven ook werknemers aan dat het gieten van een ballastlaag en het losmaken en verwijderen van oude dakbedekking zeer belastend is. In vergelijking met 2001 vinden iets minder werknemers deze beide werkzaamheden belastend. Dit is echter een kleine afname. Daarnaast is er in 2004 op een aantal werkzaamheden sprake van een kleine toename van werknemers die het werk als belastend ervaren.
18
Tabel 3.3
Mate lichamelijke belasting werkzaamheden volgens werknemers (%) 2001* (n=948) Zeer belastend n.v.t.
2004** (n=579) Zeer belastend n.v.t.
Het verwijderen van de ballastlaag
52
11
46
18
Het losmaken en verwijderen van oude dakbedekking
54
8
51
11
Het laden van bitumenresten en materialen
22
9
20
11
2
2
2
6
12
5
11
6
3
12
3
14
Het schoon- en droogmaken van het dak De aanvoer van materialen Het aanbrengen van een voorsmeerlaag Het leggen van isolatiematerialen Het gieten van heet bitumen Het aanbrengen van kunststof
6
5
7
8
10
44
12
43 35
8
33
5
17
5
20
7
Het aanbrengen van ballast 22 * Bron: onderzoek Research voor Beleid, 2001. ** Bron: onderzoek Regioplan Beleidsonderzoek, 2004.
14
26
16
Mechanisch bevestigen
Een vergelijking tussen werkgevers en werknemers laat zien dat werknemers het losmaken en verwijderen van oude dakbedekking zwaarder vinden dan werkgevers. Verder is het opvallend dat werkgevers werkzaamheden vaker als belastend benoemen dan werknemers.
3.2
Gezondheidsklachten Zware fysieke belasting kan leiden tot gezondheidsklachten. Nagegaan is in hoeverre er binnen de branche sprake is van gezondheidsklachten als gevolg van fysieke belasting. Aan de werkgevers is een aantal klachten voorgelegd en is gevraagd in hoeverre deze binnen hun bedrijf voorkomen. In tabel 3.4 is weergegeven welke klachten vaak of zeer vaak voorkomen volgens de werkgevers. De twee meest voorkomende klachten zijn rugklachten en last van het kniegewricht. In vergelijking met 2001 worden deze beide klachten minder vaak door werkgevers genoemd. In 2001 gaf nog negen procent van de werkgevers aan dat rugklachten (zeer) vaak voorkwamen, in 2004 is dit gedaald naar vier procent. Tevens gaf zes procent van de werkgevers in 2001 aan dat last van het kniegewricht vaak voorkwam, terwijl dit percentage in 2004 is gedaald naar drie procent. Klachten aan de nek, benen, enkels of voeten komen bij een groot deel van de werkgevers nooit voor.
19
Tabel 3.4
Lichamelijke klachten werknemers volgens werkgevers (%) 2001* (n=193) Nooit
2004** (n=168)
(Zeer) vaak
Nooit
(Zeer) vaak
Nekklachten
76
1
77
1
Rugklachten
22
9
24
4
Schouderklachten
52
3
58
2
Last van polsen en/of handen
75
1
69
1
Last van armen
65
1
70
1
Last van kniegewricht
35
6
35
3
Last van enkels en/of voeten
76
1
76
0
Last van benen 76 * Bron: onderzoek Research voor Beleid, 2001. ** Bron: onderzoek Regioplan Beleidsonderzoek, 2004.
1
74
0
In 2004 is de werkgevers ook gevraagd of zij vinden dat in de afgelopen vier jaar de klachten van het houding- en bewegingsapparaat zijn verminderd. Van de werkgevers die deze vraag hebben beantwoord (n=135), geeft ruim de helft van de werkgevers (55%) aan dat de klachten binnen hun bedrijf inderdaad zijn verminderd. Zowel het gebruik van goed gereedschap en het belang dat werknemers hechten aan gezonde fysieke inspanning als het stimuleren van medewerkers door werkgevers spelen hier een rol. Werkgevers die de klachten niet zagen verminderen, noemen als belangrijkste oorzaak het ontbreken van het belang dat werknemers hechten aan een gezonde fysieke inspanning op het werk (38%). In tabel 3.5 is weergegeven welk aandeel van de werknemers vaak of zeer vaak last heeft van verschillende fysieke klachten. Last van de rug, het kniegewricht en de schouders worden het meest door werknemers genoemd. De benen en enkels/voeten worden ook door werknemers zelden genoemd. In vergelijking met de mening van de werkgevers geven werknemers vaker aan last te hebben van de verschillende klachten. De vraag is nu of er ten opzichte van 2001 sprake is van een vermindering van lichamelijke klachten. Uit de tabel is op te maken dat er in vergelijking met de nulmeting, op vijf van de acht klachten sprake is van een kleine toename. Relatief groot is het verschil dat wordt gevonden voor schouderklachten, in 2001 had zes procent van de werknemers hier vaak last van terwijl in 2004 twaalf procent hier last van heeft.
20
Tabel 3.5
Overzicht lichamelijke klachten werknemers in procenten (%) 2001* (n=948) Nooit
2004** (n=579)
(Zeer) vaak
Nooit
(Zeer) vaak
Nekklachten
68
6
65
8
Rugklachten
26
16
24
19
Schouderklachten
63
6
56
12
Last van polsen en/of handen
68
4
65
5
Last van armen
69
5
66
6
Last van kniegewricht
40
18
38
13
Last van enkels en/of voeten
81
4
75
3
3
70
3
Last van benen 77 * Bron: onderzoek Research voor Beleid, 2001. ** Bron: onderzoek Regioplan Beleidsonderzoek, 2004.
Aan de werknemers is ook gevraagd of zij in de voorgaande jaren vaker last hebben gehad van de bovenstaande klachten. Ruim de helft van de werknemers (56%) geeft aan dat zij in de afgelopen jaren niet vaker last hebben gehad van genoemde klachten. Tot slot is aan de werknemers gevraagd of zij van mening zijn dat zij zelf voldoende actie ondernemen om fysieke klachten te voorkomen. De ruime meerderheid van de werknemers (89%) is van mening dat zij er voldoende aan doen om fysieke klachten tegen te gaan. Bijna driekwart van de werknemers vindt dat ook de werkgever er voldoende aan doet om klachten bij de werknemers te voorkomen. In vergelijking met 2001 is er geen sprake van een verschuivingen in de mening van de werknemers op dit punt.
3.3
Ziekteverzuim Omdat fysieke belasting kan leiden tot ziekteverzuim is aan de werkgevers gevraagd naar het verzuim binnen hun organisatie. Het gemiddelde ziekteverzuim bij de werkgevers die deze vraag hebben beantwoord (n=138) is 4,9 procent. Dit is inclusief de 31 procent van de werkgevers die melden dat zij in het afgelopen jaar geen verzuim hebben gehad. In vergelijking met de nulmeting is het verzuimpercentage bij de bedrijven gelijk gebleven, evenals het aandeel bedrijven dat geen verzuim had in het afgelopen jaar. Aan de werkgevers is verder gevraagd in hoeverre dit verzuim samenhangt met de fysieke belasting van de werknemers. Bijna de helft van de werkgevers (45%) geeft aan dat het verzuim niet het gevolg is van fysieke belasting. Volgens negen procent van de werkgevers wordt het verzuim voor meer dan de helft wel veroorzaakt door de lichamelijke belasting van de werknemers.
21
Als een gevolg van de klachten die in de voorgaande paragraaf zijn besproken, geven 121 werknemers aan het afgelopen jaar ziek thuis te zijn geweest (24%). In 2001 gaf 27 procent van de medewerkers aan ten gevolge van fysieke klachten thuis te zijn gebleven. Aan deze groep werknemers is gevraagd hoe lang ze thuis zijn geweest. Bijna eenderde is 1-2 weken thuis gebleven en nog eens bijna eenderde 1-4 maanden. In vergelijking met 2001 zijn er weinig verschuivingen. In 2001 is 39 procent van het verzuim meer dan een maand als gevolg van fysieke klachten, in 2004 geldt dit voor 40 procent. Alleen de categorie werknemers die 9-12 maanden ziek is geweest, is in 2004 gehalveerd. Mogelijk dat hier de Wet verbetering Poortwachter een rol speelt.
Tabel 3.6
Duur ziekteverzuim werknemers in afgelopen jaar volgens werkgevers (percentages) 2001* (n=267)
3.4
2004** (n=121)
Minder dan een week
14
9
1 t/m 2 weken
27
31
3 t/m 4 weken
19
21
1 t/m 4 maanden
24
30
5 t/m 8 maanden
7
6
9 t/m 12 maanden
8
4
Weet niet * Bron: onderzoek Research voor Beleid, 2001. ** Bron: onderzoek Regioplan Beleidsonderzoek, 2004.
1
?
Tot slot In de inleiding is aangegeven dat er wordt gestreefd naar een vermindering van de klachten van het houding- en bewegingsapparaat met ten minste tien procent. Geconcludeerd moet worden dat de doelstelling van het convenant op dit punt niet helemaal wordt behaald. Voor de werknemers is er geen afname van de klachten gerealiseerd. Van de werknemers geeft 44 procent aan in de afgelopen jaren vaker last te hebben gehad van genoemde klachten. Wel is het ziekteverzuim onder werknemers ten gevolge van fysieke belasting licht gedaald. Vanuit het perspectief van de werkgevers lijkt de doelstelling beter behaald. Zowel rugklachten als last van het kniegewricht komen in 2004 volgens werkgevers minder vaak voor.
22
4
VEILIGHEID Op het gebied van veiligheid zijn binnen het convenant twee doelstellingen geformuleerd. Ten eerste moet het aantal ongevallen door vallen van hoogten in vier jaar tijd met ten minste 25 procent afnemen. Ten tweede moet het aantal bedrijfsongevallen met verzuim in vier jaar tijd met ten minste tien procent afnemen ten opzichte van de nulmeting. In dit hoofdstuk wordt nagegaan of deze doelstellingen zijn behaald.
4.1
Valongevallen In de afgelopen twaalf maanden zijn er bij dertien van de 168 werkgevers valongevallen voorgekomen. In totaal betreft het 18 valongevallen in het afgelopen jaar. In 2001 was er sprake van 22 ongevallen bij 193 werkgevers. Dat wil zeggen dat het gemiddeld aantal valongevallen in 2004 (0,1) in vergelijking met de nulmeting (0,1) nauwelijks is afgenomen. Volgens de werkgevers zijn onoplettendheid en onvoldoende beveiligende maatregelen de twee belangrijkste oorzaken van de valongevallen. Ook aan de werknemers is gevraagd of zij in de afgelopen twaalf maanden tijdens het werk van enige hoogte zijn gevallen (n=571). De ruime meerderheid van de werknemers (96%) is dit niet overkomen, 21 medewerkers zijn één keer gevallen en twee werknemers zijn meerdere keren gevallen (4%). In 2001 worden er 27 valongevallen (3%) gemeld door werknemers. Van een afname in het aantal valongevallen lijkt er dus geen sprake. Gevraagd naar de oorzaken geven ook werknemers aan dat onoplettendheid een belangrijke rol speelt bij de ongevallen. Daarnaast wordt in de categorie ‘anders namelijk’ een paar keer aangeven dat gladheid een oorzaak was.
4.2
Overige bedrijfsongevallen Naast de valongevallen is aan werkgevers ook gevraagd of er nog andere ongevallen zijn voorgekomen in het afgelopen jaar. Van de 167 werkgevers geven 29 aan dat er in het bedrijf één of meerdere bedrijfsongevallen zijn geweest. In totaal gaat het om 50 bedrijfsongevallen, wat overeenkomt met 0,3 bedrijfsongeval per bedrijf. Dit is een afname ten opzichte van 2001 toen er gemiddeld 0,5 bedrijfsongevallen per bedrijf werden gemeld. In verreweg de meeste gevallen betrof het een snijverwonding (69%) of een brandwond (24%). Ook aan de werknemers is gevraagd of zij in het afgelopen jaar één of meerdere bedrijfsongevallen hebben gehad (naast eventuele valongevallen). Van de 573 respondenten die de vraag hebben beantwoord, hebben 39 werknemers in het afgelopen jaar één of meerdere bedrijfsongevallen gehad (7%). In 2001 gaf negen procent van de werknemers aan één of meerdere bedrijfsongevallen te hebben gehad.
23
Ook in 2004 komen de snijverwondingen het meest voor (46%), gevolgd door brandverwondingen en beknellingen (beide 15%). Daarnaast werd door 23 procent een andere oorzaak genoemd, zoals het door de rug gaan en verwondingen doordat er iets op de werknemer viel. Ook is aan de werknemers gevraagd wat de oorzaak was van het ongeval. Het meest genoemd wordt onoplettendheid (54%). Een andere oorzaak die vaak is genoemd, zijn de weersomstandigheden (hitte, wind en gladheid). Aan werkgevers en werknemers is ook gevraagd of zij de indruk hebben dat er binnen hun bedrijf het aantal ongevallen de afgelopen vier jaar is afgenomen. Van de werkgevers die te maken hadden met een ongeval, geeft tweederde aan dat zij het idee hebben dat het aantal ongevallen in de afgelopen jaren is verminderd. Met name het belang dat werknemers hech-ten aan veilig werken en de stimulans van werkgevers om veilig te werken worden als verklaring genoemd. Een ruime meerderheid van de werknemers denkt dat het aantal ongevallen in de afgelopen vier jaar is verminderd. Als belangrijkste reden hiervoor wordt het belang genoemd dat men hecht aan de veiligheid op het dak. Werknemers die niet van mening zijn dat het aantal ongevallen is gedaald, geven als belangrijkste redenen het ontbreken van gereedschappen en materialen om de veiligheid te verbeteren en ontbreken van het belang dat de werknemer er zelf aan hecht.
4.3
Ziekteverzuim Een valongeval of bedrijfsongeval hoeft niet altijd tot verzuim te leiden. Aan de werkgevers is gevraagd in hoeveel van de valongevallen er sprake is geweest van ziekteverzuim. Bij dertien werkgevers zijn er in totaal achttien valongevallen voorgekomen, waarvan er vijftien tot verzuim hebben geleid (83%). Dit percentage is nauwelijks hoger dan in 2001 toen 82 procent van de valongevallen ziekteverzuim ten gevolge had. Voor de werkgevers is ook de omvang van het verzuim weergegeven (tabel 4.1). In 2004 duurt het verzuim ten gevolge van een valongeval langer dan in 2001. Tabel 4.1
Duur van verzuim bij werkgevers door een valongeval (%) 2001 (n=15)
Minder dan een week
2004 (n=12)
20
17
1 t/m 2 weken
7
17
3 t/m 4 weken
40
8
1 t/m 4 maanden
20
25
5 t/m 8 maanden
7
25
Meer dan 12 maanden
7
8
24
In totaal geven 29 werkgevers aan in het afgelopen jaar gezamenlijk vijftig bedrijfsongevallen te hebben gehad. Deze bedrijfsongevallen hebben in 27 gevallen tot ziekteverzuim geleid (54%). In 2001 leidde 49 procent van de bedrijfsongevallen tot ziekteverzuim. De aantallen zijn echter te gering om verregaande conclusies aan te verbinden. Ook voor de bedrijfsongevallen is weergegeven wat de omvang van het ziekteverzuim is. In 2004 is het verzuim ten gevolge van een bedrijfsongeval korter dan in 2001. Tabel 4.2
Duur van verzuim bij werkgevers door een bedrijfsongeval (%) 2001 (n=21)
2004 (n=19)
Minder dan een week
33
47
1 t/m 2 weken
29
32
3 t/m 4 weken
10
16
1 t/m 4 maanden
24
-
5 t/m 8 maanden
5
5
In totaal hebben 23 werknemers een valongeval gehad. Ten gevolge van dit valongeval hebben elf werknemers (48%) zich ziek moeten melden. In 2001 heeft een kwart van de werknemers die een valongeval hebben gehad, zich ziek gemeld. In tabel 4.3 is de duur van het verzuim weergegeven. In 2001 duurt bijna driekwart van het verzuim (71%) twee weken of minder. In 2004 neemt het verzuim gemiddeld meer tijd in beslag. Tabel 4.3
Duur van verzuim volgens werknemers door een valongeval (%) 2001 (n=8)
2004 (n=11)
Minder dan een week
21
1 t/m 2 weken
50
18 9
3 t/m 4 weken
7
27
1 t/m 4 maanden
14
27
5 t/m 8 maanden
7
9
Meer dan 8 maanden
-
9
Ook voor de overige bedrijfsongevallen is nagegaan of deze tot verzuim hebben geleid. Van de 39 medewerkers die in 2004 een bedrijfsongeval hebben gehad, geven zeventien werknemers aan dat zij zich hierna ziek hebben moeten melden. De duur van het verzuim is voor deze bedrijfsongevallen in tabel 4.4 opgenomen.
25
Tabel 4.4
Duur van verzuim volgens werknemers door een bedrijfsongeval (%) 2001 (n=40)
4.4
2004 (n=17)
Minder dan een week
40
35
1 t/m 2 weken
23
41
3 t/m 4 weken
7
12
1 t/m 4 maanden
30
6
5 t/m 8 maanden
-
6
Tot slot Wat betreft de realisatie van de doelstellingen van het convenant is het de vraag of het aantal valongevallen en bedrijfsongevallen dat gepaard ging met verzuim in de afgelopen jaren is afgenomen. In algemene zin kan worden gesteld dat het aantal valongevallen niet lijkt te zijn afgenomen. Voor de overige bedrijfsongevallen is er voor zowel werkgevers als werknemers sprake van een lichte afname. Op grond van de bevindingen uit deze eindmeting is het echter moeilijk hierover harde uitspraken te doen. Het aantal ongevallen is dusdanig klein dat het niet (statistisch) verantwoord is op grond hiervan vergaande conclusies ten aanzien van de doelstellingen te trekken. Naast de melding van werkgevers en werknemers over ongevallen op de werkplek, is er een andere bron van informatie welke inzicht geeft in de omvang van het aantal ongevallen. In de afgelopen drie jaar heeft Stichting Arbouw een overzicht gepubliceerd van de arbeidsongevallen in de bouw. Helaas maakt de Arbouw voor dakdekkers geen onderscheid tussen valongevallen en bedrijfsongevallen. Daarnaast blijft onduidelijk welk deel van de ongevallen van dakdekkers arbeidsgerelateerd is. Voor de totale bouw is dit gemiddeld 65 procent van de (bedrijfs)ongevallen. Het aandeel arbeidsgerelateerd is voor de bouw over de periode 2001-2003 stabiel. Als we dit percentage toepassen op de cijfers van de Stichting Arbouw voor dakdekkers dan ontstaat een beeld zoals weergegeven in tabel 4.5. Met de aangegeven kanttekeningen in het achterhoofd, kan worden geconcludeerd dat er in de periode 2001-2003 sprake is van een afname van het aantal (bedrijfs)ongevallen. Tabel 4.5
Werknemers met één of meer (bedijfs)ongevallen het afgelopen jaar (percentage) 2001 (n=177)
2002 (n=106)
2003 (n=92)
14,1 10,4 8,7 Ongevallen dakdekkers (BITU-totaal) Inschatting (65%) arbeidsgerelateerde ongevallen 9,2 6,8 5,7 dakdekkers (BITU) Bron: Arbeidsongevallen in de bouw 2001, 2002, 2003. Arbouw; Berekening Regioplan.
26
5
BEZOEKRAPPORTEN ARBOVOORLICHTERS
In hoofdstuk 1 is het project ‘Veilig en gezond op het dak’ beschreven. Een belangrijk deel van het project wordt gevormd door de bezoeken die arbovoorlichters brengen aan locaties waar dakdekkers aan het werk zijn. Tijdens deze bezoeken geven de arbovoorlichters praktijkgerichte voorlichting en wijzen ze de dakdekkers op eventuele gevaarlijke situaties. Na het bezoek stelt de voorlichter een bezoekrapport op. Dit doet hij aan de hand van een gestructureerde lijst waarop onder andere wordt aangegeven welke voorzieningen er wel of niet in orde zijn, in hoeverre de dakdekkers op de hoogte zijn van regels en voorschriften en in hoeverre zij worden blootgesteld aan gevaarlijke situaties of zwaar belastende werkzaamheden. Ook geeft de arbovoorlichter een algemeen oordeel over de aangetroffen situatie. In dit hoofdstuk presenteren wij de bevindingen van de arbovoorlichters gedurende de vier jaar van het arboconvenant. De gegevens zijn gebaseerd op 1.315 bezoekrapporten (tenzij anders vermeld). Het gaat daarbij om 437 bezoeken in 2001, 402 bezoeken in 2002, 367 bezoeken in 2003 en 109 bezoeken in de eerste helft van 2004. In totaal hebben de voorlichters meer bezoeken afgelegd in de afgelopen vier jaar. Zij hebben echter niet van alle bezoeken een rapport ingevuld. Achtereenvolgens worden de centrale onderwerpen uit het arboconvenant behandeld: kennis en aantal bezoeken (paragraaf 5.1), fysieke belasting (paragraaf 5.2) en veiligheid (paragraaf 5.3). De algemene indruk die de voorlichters hebben van de bezoeken en de eventuele verbeteringen die zij waarnemen bij herhaling van bezoeken zijn kort weergegeven in paragraaf 5.4. In paragraaf 5.5 geven wij weer in hoeverre er bij deze onderwerpen verschil is tussen onverwachte en verwachte bezoeken van de arbovoorlichter en in hoeverre er verschil is tussen Vebidak-leden en bedrijven die niet zijn aangesloten bij deze branchevereniging. De resultaten van de analyse van de bezoekrapporten zijn besproken met drie arbovoorlichters. Daar waar relevant worden hun verklaringen en toelichtingen bij de resultaten weergegeven. In bijlage 3 zijn de rechte tellingen van alle bezoekrapporten tezamen weergegeven.
5.1
Kennis en aantal bezoeken
5.1.1 Kennis Kennis van A-bladen en wat te doen bij calamiteiten Tijdens de bezoeken aan de werkplekken van de dakdekkers, beoordelen de arbovoorlichters aan de hand van gesprekken in hoeverre de dakdekkers op de hoogte zijn van de A-bladen ‘Tillen’ en ‘Platte daken’. Ook wordt nagegaan of de dakdekkers in voldoende mate weten wat ze moeten doen in het geval van calamiteiten.
27
De resultaten van deze beoordeling zijn weergegeven in figuren 5.1, 5.2 en 5.3. De figuren laten duidelijk zien dat gedurende de convenantsperiode de kennis van de dakdekkers op de genoemde aspecten sterk is toegenomen. Figuur 5.1 Deel van de bezoeken waarbij het personeel op de hoogte was van het A-blad ‘Tillen’, 2001-2004 (%) Kennis A-blad tillen 100% 80% 60% 40% 20% 0% 2001
2002
2003
2004
Figuur 5.2 Deel van de bezoeken waarbij het personeel op de hoogte was van het A-blad ‘Platte daken’, 2001-2004 (%) Kennis A-blad platte daken 100% 80% 60% 40% 20% 0% 2001
2002
2003
2004
Figuur 5.3 Deel van de bezoeken waarbij het personeel op de hoogte was van handelwijze bij calamiteiten, 2001-2004 (%) Kennis calamiteiten voldoende 100% 80% 60% 40% 20% 0% 2001
28
2002
2003
2004
Houding, cultuur en organisatie met betrekking tot veiligheid en gezondheid In de bezoekrapporten hebben de arbovoorlichters aangegeven op een schaal van 0 tot 10, wat hun oordeel is over de houding van de ploeg, de cultuur en de organisatie, als het gaat om veiligheid en gezondheid. De gemiddelde beoordeling per jaar is weergegeven in figuren 5.4 tot en met 5.6. Ook nu is zichtbaar dat er in de convenantsperiode sprake is van een positieve ontwikkeling. Desalniettemin is de gemiddelde beoordeling laag. Alleen als het gaat om de kwaliteit van de organisatie en planning met betrekking tot veiligheid, komt de gemiddelde score boven een zes uit (in de jaren 2003 en 2004, zie figuur 5.6). Figuur 5.4 Gemiddelde beoordeling van de houding van de ploeg met betrekking tot veiligheid en gezondheid, 2001-2004 Houding van de ploeg mbt veiligheid en gezondheid
6,5 6 5,5 5 4,5 2001
2002
2003
2004
Figuur 5.5 Gemiddelde beoordeling van de algemene bedrijfscultuur met betrekking tot veiligheid en gezondheid, 2001-2004 Algemene bedrijfscultuur mbt veiligheid en gezondheid
6,5 6 5,5 5 4,5 2001
2002
2003
2004
29
Figuur 5.6 Gemiddelde beoordeling van de kwaliteit van de organisatie en planning met betrekking tot veiligheid en gezondheid, 2001-2004 Kw aliteit organisatie en planning mbt veiligheid en gezondheid
6,5 6 5,5 5 4,5 2001
2002
2003
2004
5.1.2 Aantal bezoeken Het convenant heeft onder andere als doelstelling dat de arbovoorlichters in de convenantsperiode driekwart van de bedrijven minimaal twee keer bezoeken. Uit de bezoekrapporten blijkt dat de voorlichters 247 van de bijna 600 bedrijven in de branche hebben bezocht. Hieruit kan echter niet de conclusie worden getrokken dat minder dan de helft van de bedrijven bezocht is, aangezien de registratie van het aantal bedrijven in de branche een andere systematiek kent dan de registratie door de arbovoorlichters. Zo kan bij een ‘moederbedrijf’ met verschillende vestigingen iedere vestiging als apart bedrijf tellen, terwijl de arbovoorlichters deze bedrijven doorgaans als één bedrijf registreren. Wanneer gekeken wordt naar het aantal bezoeken per bedrijf, blijkt dat 62 procent van de 247 bezochte bedrijven meer dan eens een arbovoorlichter op het dak heeft ontvangen. Er zijn 95 bedrijven slechts één keer bezocht. In hoofdstuk 2 hebben wij aangegeven dat 73 procent van de geënquêteerde werkgevers minstens éénmaal is bezocht door een arbovoorlichter.
5.2
Fysieke belasting Blootstelling en belasting Tijdens de bezoeken aan de dakwerkzaamheden hebben voorlichters gekeken naar de mate waarin dakdekkers worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen (zoals gassen en dampen, oplosmiddelen, stof en UV-straling). Ook is gekeken naar de belasting van dakdekkers, bijvoorbeeld omdat ze moeten tillen, duwen of trekken, werken in een verkeerde houding, veel repeterende bewegingen maken of te maken hebben met tijdsdruk. Alle aangetroffen vormen van blootstelling en belasting zijn aangegeven in de bezoekrapporten. In deze paragraaf is weergegeven hoe groot de gemiddelde blootstelling en belasting per jaar is. Figuren 5.7 en 5.8 geven de resultaten
30
weer. In bijlage 3 is per onderwerp de totale (mate van) belasting en blootstelling weergegeven. Figuur 5.7 Gemiddelde blootstelling, 2001-2004 (maximale blootstelling = 7) Gemiddelde blootstelling
2 1,9 1,8 1,7 1,6 1,5 2001
2002
2003
2004
Figuur 5.8 Gemiddelde belasting, 2001-2004 (maximale belasting = 8) Gemiddelde belasting
4 3,9 3,8 3,7 3,6 3,5 2001
2002
2003
2004
In de periode 2001-2004 is zowel bij blootstelling als bij belasting een vergelijkbare ontwikkeling te zien. Na een aanvankelijke daling van blootstelling en belasting in het eerste jaar van het project, is in 2003 een sterke stijging te zien. In 2004 neemt deze weer toe tot het niveau van de start van het project. Een eenduidige verklaring hiervoor is moeilijk te geven. De arbovoorlichters zijn van mening dat de economische situatie een rol speelt. Als gevolg van de recessie is er volgens de voorlichters sprake van een golfbeweging in het aantal onderaannemers en ZZP’ers dat op het dak staat. Als het economisch goed gaat, worden zij ingehuurd, gaat het minder, dan staat er vooral ‘eigen’ personeel op het dak. Bij eigen personeel wordt doorgaans beter op het beperken van belasting en blootstelling gelet dan wanneer er wordt gewerkt met onderaannemers. Deze verklaring gaat gezien de economische golfbeweging slechts zeer beperkt op.
31
Een andere verklaring voor de golfbeweging in blootstelling en belasting is een veranderde werkwijze van de arbovoorlichters. Zo zijn in het jaar 2003 alle bezoeken uitgevoerd door slechts twee van de vier arbovoorlichters. Ook geven de voorlichters aan dat het mogelijk is dat zij door ervaringen met eerdere bezoeken (bijvoorbeeld bij dezelfde werkgever) kritischer zijn gaan kijken naar de mate van blootstelling en belasting en ook eerder bedrijven bezoeken met een mogelijk verhoogd risico. Mate waarin fysieke belasting beperkt wordt De arbovoorlichters hebben tijdens de bezoeken ook gekeken naar de mate waarin de fysieke belasting beperkt wordt. In figuur 5.9 is te zien dat met name in het eerste jaar na de start van het convenant een toename zichtbaar is van de inspanningen om fysieke belasting te beperken. Ook hier gaat het om de beoordeling door de arbovoorlichters op een tienpuntsschaal. Figuur 5.9 Gemiddelde beoordeling van de mate waarin fysieke belasting beperkt wordt, 2001-2004 Mate w aarin fysieke belasting beperkt w ordt
6,5 6 5,5 5 4,5 2001
5.3
2002
2003
2004
Veiligheid Om de veiligheid op het dak te beoordelen, lopen de arbovoorlichters bij ieder bezoek een groot aantal aspecten na. Ze kijken of ieder aspect (bijvoorbeeld een brandblusser of een EHBO-kist) in die situatie op het dak nodig is en of het vervolgens ook in orde is. De aspecten die relevant zijn voor de veiligheid op het dak zijn samengevoegd onder een aantal noemers, te weten ‘administratie’ (veiligheidsinstructie, veiligheidsinformatiebladen, calamiteiteninstructie et cetera), ‘beschermingsmiddelen’ (kleding, helm, stofbril et cetera.), ‘materieel’ (brandblusser, steiger, ladder, hijsgereedschap et cetera), ‘werkplek’ (dakrandbeveiliging, dichte sparingen et cetera), ‘opslag’ (van brandbaar materiaal, gasflessen en andere spullen) en ‘calamiteiten’ (EHBO’er, verbandtrommel, telefoon et cetera). In bijlage 3 zijn bij de rechte tellingen alle aspecten weergegeven die bij de verschillende onderwerpen van belang zijn.
32
In de bezoekrapporten is apart aangevinkt of een aspect van toepassing is en vervolgens of het in orde is. In figuren 5.10 tot en met 5.15 is daarom steeds met twee lijnen aangegeven wat per jaar de gemiddelde bevindingen zijn over de verschillende aspecten. Wanneer de lijn ‘in orde’ stijgt terwijl de lijn ‘nvt’ gelijk blijft of zelfs daalt, is sprake van een verbetering. In onderstaande figuren is te zien dat op de aspecten die behoren onder de noemers ‘administratie’ en ‘beschermingsmiddelen’ en (in mindere mate) ‘werkplek’ en ‘calamiteiten’ tijdens de convenantsperiode vooruitgang is geboekt. Bij de overige aspecten is geen duidelijke ontwikkeling te zien. Figuur 5.10 Gemiddelde mate waarin administratieve aspecten in orde en van toepassing zijn (maximum = 8), 2001-2004 Administratie
5 4 3
in orde
2
nvt
1 0 2001
2002
2003
2004
De toegenomen aandacht voor administratie op het terrein van veiligheid is volgens de arbovoorlichters mede te danken aan de toename van het aantal 1 bedrijven met een VCA-certificering. Dit zorgt ervoor dat er meer audits plaatsvinden bij de bedrijven en de bedrijven hun zaken administratief beter op orde hebben. Als gekeken wordt naar de afzonderlijke administratieve aspecten, blijkt dat bij circa driekwart van de bezoeken tekortkomingen waren in de (toepassing van) veiligheidsinformatiebladen en de daarbij behorende maatregelen.
1
VCA staat voor ‘Veiligheids Checklist Aannemers’.
33
Figuur 5.11 Gemiddelde mate waarin beschermingsmiddelen in orde en van toepassing zijn (maximum = 16), 2001-2004 Beschermingsmiddelen
8,8 7,8 6,8
in orde
5,8
nvt
4,8 3,8 2001
2002
2003
2004
De arbovoorlichters merken de laatste jaren een toename in de aandacht voor beschermingsmiddelen. Zij geven aan dat dit mede is ingegeven door producenten van beschermingsmiddelen, die het gebruik ervan in toenemende mate stimuleren. Wanneer gekeken wordt naar de afzonderlijke beschermingsmiddelen blijken met name het gebruik van gehoorbescherming en schouderbescherming vaak niet in orde te zijn (respectievelijk bij 71% en 55% van de bezoeken). Figuur 5.12 Gemiddelde mate waarin materieel in orde en van toepassing is (maximum = 19), 2001-2004 Materieel 12 11 10 9 8 7 6 5 2001
in orde nvt
2002
2003
2004
Bij de materiële aspecten is in de convenantsperiode geen vooruitgang of verslechtering te zien. Wat betreft afzonderlijke materiële aspecten blijkt dat bij circa de helft van de bezoeken de voorlichters van mening zijn dat niet goed gewerkt wordt met ladders en komaanstekers, of dat deze ontbreken waar ze wel nodig zijn.
34
Figuur 5.13 Gemiddelde mate waarin aspecten van de werkplek in orde en van toepassing zijn (maximum = 7), 2001-2004 Werkplek 4 3,5 3
in orde
2,5
nvt
2 1,5 1 2001
2002
2003
2004
Op de werkplek kijken de voorlichters onder andere naar zaken als dakrandbeveiliging en de markering van gevarenzone’s. Deze twee aspecten blijken in respectievelijk 57 procent en 61 procent van de bezochte werkplekken niet in orde te zijn. In figuur 5.13 is te zien dat er aan het einde van de convenantsperiode wel een verbetering is te zien van de gemiddelde situatie op de werkplek. Figuur 5.14 Gemiddelde mate waarin opslag in orde en van toepassing is (maximum = 3), 2001-2004 Opslag 2 1,8 1,6
in orde
1,4
nvt
1,2 1 2001
2002
2003
2004
Over de opslag van materialen merken de arbovoorlichters op dat dit sterk samenhangt met de blootstelling en belasting van werknemers. Als de opslag niet goed is, is de belasting vanzelf groter. In de loop van de convenantsperiode zijn de voorlichters naar eigen zeggen kritischer gaan kijken naar de opslag op het dak. Dit zou ertoe kunnen leiden dat de gemiddelde scores voor de opslag op het dak na verloop van tijd slechter zouden zijn, aangezien er kritischer naar gekeken wordt. Uit de bezoekrapporten is dit echter niet duidelijk op te maken:
35
hoewel de lijn ‘in orde’ daalt, stijgt de lijn ‘nvt’, wat aangeeft dat er per saldo geen verbetering of verslechtering van de situatie plaatsvindt.
Figuur 5.15 Gemiddelde mate waarin aspecten ten aanzien van calamiteiten in orde en van toepassing zijn (maximum = 5), 2001-2004 Calamiteiten 4 3,5 3 2,5 2 1,5 1 0,5 0 2001
in orde nvt
2002
2003
2004
De voorlichters geven in de bezoekrapporten aan dat bij ruim tweederde van de bezochte bedrijven geen (goede) verbandtrommel aanwezig was. Op 41 procent van de werkplekken ontbreekt een bedrijfshulpverlener (BHV’er), terwijl deze wel aanwezig zou moeten zijn.
5.4
Algemene indruk en mate van verbetering Algemene indruk In de bezoekrapporten geven de arbovoorlichters op een schaal van nul tot tien aan wat hun algemene indruk van het bezoek is. Wanneer gekeken wordt naar de gemiddelde algemene indruk van de bezoeken, blijkt dat er sprake is van een lichte, maar gestage stijging door de jaren heen (zie figuur 5.16). De gemiddelde beoordeling komt echter niet hoger uit dan de waarde 5,6.
36
Figuur 5.16 Algemene indruk van het bezoek, gemiddeld per jaar, 2001-2004 Algemene indruk van het bezoek
6,5 6 5,5 5 4,5 2001
2002
2003
2004
Mate van verbetering Wanneer de arbovoorlichters voor de tweede keer (of vaker) hetzelfde bedrijf, dezelfde ploeg dakdekkers of dezelfde locatie bezoeken, geven zij aan in hoeverre er sprake is van verslechtering of verbetering ten opzichte van het vorige bezoek. Deze laatste beoordeling vindt plaats op een zespuntsschaal, waarbij een score van drie of hoger aangeeft dat er sprake is van verbetering. In 836 bezoekrapporten hebben de voorlichters aangegeven dat het een vervolgbezoek betrof. Wanneer de gemiddelde beoordeling van verslechtering of verbetering bekeken wordt, blijkt dat dit in ieder jaar een waarde hoger dan drie 2 is. Dit betekent dat er gemiddeld in ieder geval sprake is van verbetering. Figuur 5.17 laat zien dat de verbetering na verloop van tijd steeds groter wordt. Figuur 5.17 Gemiddelde mate van verbetering ten opzichte van eerder bezoek (N= 836), 2001-2004 In w elke mate verbetering tov eerder bezoek?
4,3 4,1 3,9 3,7 2001
2002
2003
2004
2 In de bezoekrapporten kunnen de voorlichters niet aangeven of de situatie ongewijzigd is ten opzichte van het vorige bezoek. Zij moeten kiezen voor een (sterke) verbetering of (sterke) verslechtering bij het invullen van het rapport.
37
5.5
Resultaten naar soort bezoek en lidmaatschap Vebidak Soort bezoek Wanneer onderscheid gemaakt wordt naar het soort bezoek dat de arbovoorlichters afleggen (verwacht of onverwacht), blijkt dat het gemiddeld aantal risico’s waaraan werknemers zijn blootgesteld, gemiddeld hoger is bij verwachte bezoeken. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat juist werkgevers en werknemers die blootgesteld zijn aan gevaarlijke situaties behoefte hebben aan voorlichting en daarom een bezoek aanvragen. De houding van de ploeg, de bedrijfscultuur, de mate waarin fysieke belasting beperkt wordt en de algemene indruk van het bezoek zijn in het algemeen beter bij verwachte dan bij onverwachte bezoeken. Dit geldt ook voor het oordeel van de arbovoorlichters over verbeteringen ten opzichte van vorige bezoeken: bij verwachte bezoeken achten zij de vooruitgang groter dan bij onverwachte bezoeken. De bekendheid met de A-bladen en met wat te doen bij calamiteiten is het laagst bij bedrijven die onverwachts bezocht zijn. Lidmaatschap Vebidak In de analyses is ook onderscheid gemaakt naar het al dan niet lid zijn van Vebidak. Hieruit komt naar voren dat bij de Vebidakleden de gemiddelde belasting en blootstelling van de werknemers groter is dan bij niet-leden. Tegelijkertijd blijkt dat de Vebidakleden op de meeste onderdelen beter ‘scoren’ dan de niet-leden, bijvoorbeeld als het gaat om kennis van A-bladen en de beoordeling door de voorlichters van houding, cultuur en organisatie ten aanzien van arbeidsomstandigheden.
5.6
Tot slot Sinds het begin van het convenant zijn er op basis van de bezoekrapporten positieve ontwikkelingen waar te nemen. Zo is de kennis over veilig werken de afgelopen jaren sterk gestegen en is er ook op het terrein van een aantal veiligheidsaspecten verbetering geboekt. Wanneer gekeken wordt naar de situatie bij ‘herhalingsbezoeken’ blijkt dat daarbij gemiddeld genomen steeds meer sprake is van verbetering ten opzichte van het eerdere bezoek. Op een aantal punten vallen de resultaten van de bezoekrapporten echter minder positief uit. Het gaat met name om afzonderlijke aspecten van de veiligheid op het dak. Uit de rechte tellingen blijkt dat een aantal aspecten meer aandacht behoeft van zowel werkgevers als werknemers. Het gaat dan om dakrandbeveiliging, de markering van gevarenzone’s, het gebruik van gehoorbescherming en schouderbescherming, administratieve voorzorgen (veiligheidsinstructies), calamiteitenvoorzieningen (BHV’ers en verbandtrommels) en toepassing van materieel zoals komaanstekers en ladders.
38
DEEL B
6
PROCES, SUCCES- EN FAALFACTOREN & TOEKOMST
De evaluatie van het arboconvenant in de bitumineuze- en kunststofdakbedekkingsbranche bestaat niet alleen uit een meting van effecten. De beoordeling van het proces van het convenant, en daarbij met name de uitvoering van het project ‘Veilig en gezond op het dak’, speelt eveneens een belangrijke rol. In dit hoofdstuk beschrijven wij, op basis van interviews en groepsgesprekken, het oordeel van betrokkenen over de uitvoering van het convenant (paragraaf 6.1). Ook gaan wij in op de daarbij te benoemen succes- en faalfactoren (paragraaf 6.2). In paragraaf 6.3 worden eventuele good practices uit het convenant beschreven en in paragraaf 6.4 geven wij aan hoe de resultaten van het convenant ‘geborgd’ worden voor de toekomst en hoe het voorlichtingsproject wordt voortgezet.
6.1
Proces Om de uitvoering van het convenant in beeld te krijgen, zijn gesprekken gevoerd met de verschillende partijen die zitting hebben in de branchebegeleidingscommissie (BBC). Het gaat om werknemers (vertegenwoordigd door Hout- en Bouwbond CNV en FNV Bouw), werkgevers (vertegenwoordigd door branchevereniging Vebidak), de Stichting Bedrijfstakregelingen Dakbedekkingsbranche (SBD) en Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). Een kleine groep werkgevers (drie) heeft in een groepsgesprek hun ervaringen met het project verteld. Met drie arbovoorlichters is gesproken over hun werkzaamheden in het project. In deze paragraaf behandelen wij achtereenvolgens de startfase van het convenant, de uitvoering van het plan van aanpak en de samenwerking in de BBC.
6.1.1 Startfase, opstellen plan van aanpak Invalshoeken leden BBC Tijdens de startfase van het convenant hebben latere leden van de BBC ieder vanuit hun eigen invalshoek een bijdrage geleverd aan de totstandkoming van het plan van aanpak. - De vakbonden hebben in deze fase vooral duidelijk gemaakt welke problemen er waren in de arbeidsomstandigheden op het dak, te weten fysieke belasting en valgevaar. - De Sectorraad bitumineuze- en kunststofdakbedekkingsbranche (later opgevolgd door de SBD) en de werkgevers hebben aangegeven dat verbetering van arbeidsomstandigheden van groot belang was om niet alleen de veiligheid maar ook het imago van de branche te verbeteren. Dit zou de moeizame werving van nieuw personeel vergemakkelijken. - Het Ministerie van SZW heeft bij het opstellen van het convenant benadrukt dat er voor de verbetering van de arbeidsvoorwaarden kwantificeerbare doelen dienden te worden geformuleerd.
39
Plan van aanpak en deelconvenant arbovoorlichting Voor de uitvoering van het arboconvenant is een plan van aanpak opgesteld waarin een aantal doelstellingen zijn opgesomd. Het gaat achtereenvolgens om: - Het bevorderen van de toepassing van arboregels over de arborisico’s fysieke belasting, werkdruk en veiligheid op de werkplek. - Het stimuleren van activiteiten voor vervroegde reïntegratie in het eerste ziektejaar. - Het signaleren van knelpunten bij de naleving van arboregels. - Het stimuleren van productontwikkeling en technologische innovaties en de toepassing ervan bevorderen. - Het geven van voorlichting aan opdrachtgevers, aannemers, uitvoerders en werknemers . - Het vergroten van bekendheid en steun aan het project ‘Veilig en gezond op het dak’. In het plan van aanpak is verder beschreven welke activiteiten moeten leiden tot het behalen van de doelstellingen. De lessen die geleerd worden uit het project, moeten omgezet worden in structurele voorzieningen, beleidsregels en CAO-afspraken. Ondersteuning (administratief en expertise) bij het project zou worden geboden door de stichting Arbouw. Op basis van het plan van aanpak is het deelconvenant arbovoorlichting afgesloten. In het deelconvenant is een aantal doelstellingen uit het plan van aanpak gekwantificeerd. De doelstellingen over de onderwerpen ‘werkdruk’ en ‘versnelde reïntegratie’ blijven in het deelconvenant buiten beschouwing. Werving en coaching arbovoorlichters Tijdens de startfase heeft ook de werving en coaching van de arbovoorlichters plaatsgevonden. De voorlichters zijn benaderd door de Sectorraad of hebben gereageerd op een advertentie in de krant. De vier voorlichters zijn allen afkomstig uit de branche en zijn extra geschoold op het terrein van arbeidsomstandigheden en veiligheid. In de startfase hebben de voorlichters een communicatietraining gevolgd. 6.1.2 Uitvoering plan van aanpak Activiteiten project en doelstellingen plan van aanpak Als gekeken wordt naar de mate waarin de doelstellingen uit het plan van aanpak zijn vertaald naar acties in de praktijk, blijkt dat de meeste voornemens zijn uitgevoerd. Zo hebben de arbovoorlichters geprobeerd om de doelstellingen ten aanzien van bedrijfsbezoeken, presentaties en toolboxmeetings te realiseren, is er veel gedaan aan voorlichting in de media over het project en is er een beleidsregel opgesteld. Ten aanzien van werkdruk en reïntegratie in het eerste ziektejaar zijn geen acties ondernomen. De reden die respondenten hiervoor noemen, is dat werkdruk geen arbeidsrisico van omvangrijke betekenis is in de branche. Bovendien is werkdruk lastig te beïnvloeden aangezien dakbedekking altijd aan het eind van
40
het bouwproces plaatsvindt. Reïntegratie in het eerste ziektejaar is een onderwerp dat in de CAO-onderhandelingen is betrokken en daardoor buiten de reikwijdte van het project is geplaatst. Deze keuze voor een relatief ‘smal’ project is bewust gemaakt, omdat de BBC niet teveel ineens wilde oppakken en van mening was dat het “beter is een paar dingen goed te doen dan veel dingen net (niet) voldoende.” Verloop van het project De geïnterviewde betrokkenen vertellen allemaal dat uitvoering van het project over het geheel genomen voorspoedig verlopen is. Er zijn periodes geweest waarin om verschillende redenen de zaken niet zo vlot liepen als gehoopt (onder andere door wisselingen van BBC-leden, uitval van voorlichters en discussies over de exacte invulling van het project, bijvoorbeeld over het takenpakket van de voorlichters), maar zonder uitzondering is men vol lof over de inzet, aanpak en deskundigheid van de arbovoorlichters. De voorlichters hebben aan het begin van het project moeite gehad met het winnen van het vertrouwen en enthousiasme van de werkgevers voor hun bezoeken. Met name door de branchevereniging is toen veel tijd en energie gestoken in het benadrukken van het voorlichtende karakter van de bezoeken (in plaats van inspecties). Dit heeft geleid tot een steeds verder toenemende bereidheid van werkgevers om de arbovoorlichters toe te laten of uit te nodigen op het dak. 6.1.3 Samenwerking in de BBC Pragmatische aanpak De geïnterviewden noemen ook de goede samenwerking in de BBC als een belangrijke reden voor het voorspoedige verloop van het project. Alle deelnemers aan het convenant hebben zich volop ingezet om het project te laten slagen. Daarbij waren de verschillende belangen vanuit de verschillende invalshoeken wel zichtbaar, maar het gemeenschappelijk doel werd door iedereen gedragen. Als redenen voor de goede samenwerking worden onder andere genoemd dat het gaat om een overzichtelijk convenant (niet teveel doelstellingen) in een redelijk kleine branche. Hierdoor kon het convenant pragmatisch uitgevoerd worden en speelden er geen abstracte, politieke belangen in de BBC. Wisseling in samenstelling, rol Arbeidsinspectie De goede samenwerking betekent overigens niet dat het project geheel zonder strubbelingen verlopen is. Zo is de personele samenstelling van de BBC een aantal maal gewijzigd en heeft de vertegenwoordiger van de Arbeidsinspectie (AI) die deel uitmaakte van de BBC, zich uit de commissie teruggetrokken. Dit laatste was het gevolg van een wijziging in de prioriteit die het Ministerie van SZW stelt aan arboconvenanten. Het resulteert in een andere (minder intensieve) betrokkenheid van de AI bij arboconvenanten.
41
Taken en bevoegdheden voorlichters Ook is in de BBC een aantal maal discussie gevoerd over taken en bevoegdheden van de arbovoorlichters in relatie tot de AI en commerciële adviseurs op het terrein van arbeidsomstandigheden. Uitkomst van deze discussie is dat de arbovoorlichters niet ter vervanging van de arbeidsinspectie optreden. Met andere woorden: bedrijven kunnen, ook na een bezoek van de arbovoorlichter, een inspecteur op het dak krijgen. Wat betreft de adviestaak van de voorlichters dient deze zich te beperken tot het geven van praktische tips ten aanzien van veiligheid en gezondheid. Het ondersteunen van bedrijven bij het opstellen van een risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E) behoort niet tot hun taken. Krachtenveld De verschillende leden van de BBC hebben tijdens de interviews aangegeven hoe zij de houding van alle convenantspartijen beoordelen. Ze hebben per onderwerp op een schaal van 0 tot 100 aan kunnen geven hoe iedere partij in de BBC volgens hen tegenover dat onderwerp staat. Op deze manier ontstaat enig inzicht in de overeenkomsten en verschillen in de perceptie van de BBC-leden over de belangen die in de BBC vertegenwoordigd zijn. De onderwerpen waarover de BBC-leden in dit onderzoek bevraagd zijn, zijn achtereenvolgens: - Het beeld dat de partijen hebben van de arbeidsomstandigheden in de branche (waarbij 0 ‘zeer slecht’ betekent en 100 zo goed is dat er niets te verbeteren valt). - Het belang dat de partijen hechten aan de verbetering ervan. - Het belang dat de partijen hechten aan het convenant bij die verbetering van de arbeidsomstandigheden. - De bereidheid van verschillende partijen om machtsmiddelen (geld, menskracht, acties, invloed en dergelijke) in te zetten. Analyse van alle antwoorden laat ook zien dat alle partijen de arbeidsomstandigheden in de branche (ook volgens de overige BBC-leden) voldoende vinden. De partijen vinden het zeer belangrijk om de arbeidsomstandigheden te verbeteren. De rol die het convenant daarbij speelt, wordt groot geacht. De bereidheid van de verschillende partijen om machtsmiddelen in te zetten ter verbetering van de arbeidsomstandigheden in de branche is redelijk. Uit de antwoorden blijkt dat FNV en SZW de meeste verschillen zien in de houding van de convenantspartijen ten aanzien van deze onderwerpen. Al met al valt op dat de belangen van de BBC-leden volgens de leden zelf niet sterk van elkaar verschillen. Dit geeft aan dat er op hoofdlijnen weinig spanning zit in het krachtenveld. Dat biedt over het algemeen een goede basis om afspraken te maken en resultaten te boeken.
42
6.2
Succes- en faalfactoren Tijdens de interviews is de BBC-leden gevraagd naar succes- en faalfactoren van het project ‘Veilig en gezond op dak’. Op het moment dat de gesprekken gevoerd werden, was echter nog niet duidelijk in hoeverre de doelstellingen van het convenant gehaald zijn. Dit maakt het onmogelijk om succes- en faalfactoren aan concrete resultaten te koppelen. De respondenten hebben daarom vooral factoren benoemd die volgens hen hebben bijgedragen aan een voorspoedig verloop van het project, of factoren die het proces juist hebben bemoeilijkt. Succesfactoren Als gekeken wordt naar de positieve elementen uit het project, komt in de eerste plaats de selectie van de arbovoorlichters naar voren. Het gaat hier niet (zoals bij vergelijkbare projecten) om oud-dakdekkers die ‘verplicht’ voorlichting moeten geven. De voorlichters zijn wel afkomstig uit de branche, maar zijn extra getraind op het terrein van arbeidsomstandigheden, veilig werken en communicatie. Ze wilden zelf graag deelnemen aan het project en zijn geselecteerd op basis van hun competenties en communicatieve vaardigheden. Een andere succesfactor is de redelijk beperkte breedte van het convenant. Door niet teveel onderwerpen te willen aanpakken, blijft het project stuurbaar en kan het zich concentreren op de belangrijkste problemen in de branche. Een derde succesfactor die genoemd is, is de goede consensus in de BBC. Door het pragmatische karakter van het convenant, kon men zich daarop richten en ging geen energie verloren aan abstracte belangen en ‘verborgen agenda’s’. Dit aspect is niet alleen in de gesprekken met de BBC-leden naar voren gekomen, maar blijkt ook uit de eerder beschreven krachtenveldanalyse. Faalfactoren Factoren die de voortgang en het welslagen van het project in gevaar hebben gebracht, zijn de personele wisselingen in de BBC en de uitval voor langere tijd van twee arbovoorlichters. Een aantal respondenten is van mening dat door de wisselingen in de BBC het project niet altijd goed genoeg is begeleid. De uitval van arbovoorlichters heeft ertoe geleid dat minder bezoeken zijn afgelegd dan oorspronkelijk de bedoeling was. Ook de personele wisselingen in de branche zijn complicerend voor het project. Het personeelsverloop in de branche is groot, wat het belang van herhaalde bezoeken vergroot. Ook bij arbocoördinatoren is sprake van verloop. Wanneer de voorlichters goede contacten hebben opgebouwd met een arbocoördinator en deze vertrekt vervolgens naar een andere werkgever, gaat hiermee vaak veel kennis en staand beleid verloren. Werkgevers en arbovoorlichters geven tot slot aan dat veilig werken voor een belangrijk deel bepaald wordt door de mate waarin opdrachtgevers bereid zijn om te betalen voor veiligheid. Vooral wanneer het economische tij tegenzit, zal de bereidheid van dakdekkers groter zijn om aan de slag te gaan voor een lage prijs. Dit betekent dat bezuinigd zal worden op veiligheidsmaatregelen.
43
6.3
Good practices Uit het project is een aantal good practices naar voren gekomen die volgens de betrokkenen ook goed toegepast kunnen worden in andere branches. Het gaat dan vooral om branches waar sprake is van fysieke belasting en waar werknemers vooral leren aan de hand van praktijkvoorbeelden in plaats van in theorie. - Het gaat bij de good practices bijvoorbeeld om de directe en pragmatische benadering van de arbovoorlichters. Hun kennis is tijdens de bezoeken fysiek aanwezig op het dak en praktische tips worden direct gegeven. De voorlichters maken gebruik van foto’s om hun verhaal duidelijk te maken en de risico’s helder te illustreren. Dit komt goed over bij de dakdekkers. Voor de werkgevers leidt de pragmatische benadering van de voorlichters tot aanpassingen die veilig en commercieel haalbaar en uitvoerbaar zijn. - Werkgevers geven aan dat zij veel aandacht kunnen besteden aan veilig werken, maar dat ‘vreemde ogen dwingen’. De voorlichters bereiken daardoor meer effect. - Herhaling van de aandachtspunten, maatregelen en voorschriften is hierbij van groot belang. - Een belangrijke mentaliteitsverandering die mede door het project teweeggebracht kan worden is het kijken naar handelingen in plaats van resultaat. Dit kan in de praktijk vorm krijgen door allerlei veiligheidscontroles in de werkprocessen in te bouwen, bijvoorbeeld met een ‘werkopstartformulier’. Dit formulier loopt de dakdekker na voordat hij naar een werkplaats gaat. Dit om te controleren of hij alle beschermingsmiddelen en benodigde materialen bij zich heeft. De dakdekker vinkt de lijst af en als deze volledig is, ondertekent hij het formulier. Op deze wijze wordt vantevoren nagedacht over de veiligheid. Het geeft de werkgever bovendien meer zekerheid dat de voorzieningen die hij de werknemer biedt, ook gebruikt worden. - Een laatste good practice die door de respondenten wordt genoemd, zijn de inspannigen van met name de branchevereniging om een goede relatie te onderhouden met de Arbeidsinspectie. Een open dialoog met de inspectie leidt tot praktische oplossingen en gedragsregels die goed uitvoerbaar zijn voor de branche.
6.4
Borging en toekomst Borging De resultaten van het project kunnen geborgd worden voor de toekomst. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de beleidsregel die is vastgesteld ten aanzien van het werken op het dak. Ook de aanpassing van het A-blad platte daken kan beschouwd worden als een geborgd resultaat. Alle respondenten zijn echter van mening dat de andere resultaten van het project, samen te vatten onder de noemer ‘grotere bewustwording van risico’s bij het werken op het dak’ niet structureel zijn. Veilig en gezond werken moet steeds opnieuw weer onder de aandacht worden gebracht.
44
Toekomst Vanwege het belang van de herhaling van de voorlichting, zetten de vakbonden en de branchevereniging het project ook na de convenantsperiode voort. Het vervolgproject wordt uitgevoerd door twee arbovoorlichters en vanuit de SBD aangestuurd. In eerste instantie zullen de voorlichters zich opnieuw richten op veiligheid en fysieke belasting, aangezien dit de grootste arbeidsrisico’s zijn. De arbovoorlichters geven aan daarbij meer aandacht te zullen besteden aan de manier waarop het arbobeleid van de bedrijven is vormgegeven. Eventueel worden gedurende het project nieuwe aandachtspunten geformuleerd en extra arbovoorlichters aangetrokken. De exacte invulling van het project is nog niet definitief vastgesteld. In het groepsgesprek met de werkgevers is aangegeven dat men niks ziet in zo’n smalle basis voor het vervolg. De kracht van het project zit juist in de herhaling. Wanneer slechts twee voorlichters het project uitvoeren, zal het aantal bedrijfsbezoeken te laag zijn om enig effect te bereiken. Zij zijn van mening dat het project juist groter opgezet moet worden. Ook zou de voorlichting zich meer moeten richten op de opdrachtgevers. Zij moeten immers bereid zijn om te betalen voor de benodigde veiligheidsmaatregelen.
6.5
Tot slot Uit de beschrijving van het proces komt naar voren dat de verwachtingen hooggespannen waren. Als gekeken wordt naar de resultaten van de inspanningen, blijkt dat de verwachtingen niet altijd uitgekomen zijn. Zo zijn er minder bezoeken afgelegd dan van tevoren was voorgenomen. Een oorzaak hiervan is de uitval van twee van de vier voorlichters gedurende lange tijd. Ook de personele wisselingen in de BBC en discussies in de BBC over de precieze invulling van het project hebben ertoe geleid dat het project niet altijd optimaal is begeleid. De BBC-leden zijn wel van mening dat de voorlichters zich ondanks die ‘strubbelingen’ goed hebben opgesteld en veel werk verzet hebben. Het project staat nu goed op de rails. Alle betrokkenen zijn ervan overtuigd dat het essentieel is dat het project wordt voortgezet, aangezien veilig werken steeds opnieuw weer bij de dakdekkers onder de aandacht moet worden gebracht. Het is nu de vraag of de voorgestelde voortzetting van het project, waarbij twee arbovoorlichters verder gaan met het geven van voorlichting op het dak, voldoende is om de vereiste herhaling van de voorlichting te bieden.
45
46
DEEL C
7
CONCLUSIES EVALUATIE ARBOCONVENANT BIKUDAK
Het onderzoek in de bitumineuze- en kunststofdakbedekkingsbranche bestond uit een effectmeting (onderdeel A: zijn de resultaten gerealiseerd?) en een procesmeting (onderdeel B: hoe zijn de verschillende werkzaamheden in het kader van het arboconvenant verlopen?). In dit hoofdstuk worden de belangrijkste resultaten en conclusies op een rij gezet. Op basis van de geformuleerde onderzoeksconclusies kan de branchebegeleidingscommissie (BBC) haar eindoordeel vormen. We geven onze bevindingen weer aan de hand van de centrale vragen (zie inleiding): 1. Zijn de doelstellingen zoals vastgelegd in het convenant gehaald? 2. In welke mate zijn de geplande en voorgestelde maatregelen (uit bijvoorbeeld het plan van aanpak of het A-blad) daadwerkelijk geïmplementeerd? 3. Hoe is de implementatie verlopen, wat zijn succes- en faalfactoren en welke maatregelen zijn te bestempelen als good practices? 4. Welke maatregelen (good practices) zijn overdraagbaar/kunnen worden verspreid? 5. Welke structurele voorzieningen (de borging) zijn getroffen voor een duurzame doorwerking van de arbomaatregelen uit het convenant? 6. Wat heeft het convenant gekost en wegen de opbrengsten hier geheel of gedeeltelijk tegenop? 7. Hoe wordt het proces van het arboconvenant door diverse betrokkenen (projectorganisatie, BBC, arbovoorlichters en werkgevers) beleefd en ervaren? In elke paragraaf wordt een vraag behandeld.
7.1
Doelstelling gehaald? De doelstellingen van het convenant zijn vertaald in drie prestatie-indicatoren: - informatie-overdracht en advies; - fysieke belasting; - veiligheid en bedrijfsongevallen. Voor elke prestatie-indicator zijn de nulmeting en eindmeting met elkaar vergeleken. Hieronder volgt een samenvattend overzicht.
47
INFORMATIE EN ADVIES Doelstelling convenant Situatie nulmeting Eindmeting Minimaal 75 procent van de 56 procent van de werk- 73 procent van de werkbedrijven moet tweemaal gevers is éénmaal door de gevers is éénmaal door de zijn bezocht, 100 procent arbovoorlichter bezocht. arbovoorlichter bezocht. van de bedrijven moet éénmaal zijn bezocht. Minimaal 75 procent van de - 52 procent van werkge- - 71 procent van werkgebedrijven moeten bekend vers bekend met A-blad; vers bekend met A-blad; zijn met inhoud A-blad. - tussen 79 procent en 97 - tussen 85 procent en 98 procent daarvan is beprocent daarvan is bekend met richtlijnen in Akend met richtlijnen in Ablad; blad; - tussen 60 procent en 99 - tussen 72 procent en 98 procent van werknemers procent van werknemers is bekend met richtlijnen is bekend met richtlijnen in A-blad. in A-blad Naleving harde afspraken - Tussen 44 procent en 87 - Tussen 25 procent en 91 uit A-blad met 30 procent procent van de procent van de omhoog. werkgevers leeft de werkgevers leeft de richtlijnen uit A-blad richtlijnen uit A-blad (bijna) altijd na. (bijna) altijd na. - Tussen 33 procent en 81 - Tussen 26 procent en 77 procent van de procent van de werknemers leeft de werknemers leeft de richtlijnen uit A-blad vaak richtlijnen uit A-blad vaak of altijd na. of altijd na.
Oordeel De door het convenant gestarte informatie- en adviesoverdracht, heeft het gewenste effect gehad. Bijna alle bedrijven en werknemers zijn bekend met de praktische richtlijnen en de naleving is op onderdelen gestegen. Uit de procesevaluatie is duidelijk dat dit grotendeels is toe te schrijven aan het convenant: het herhaaldelijk door diverse actoren binnen de branche op de agenda zetten van het A-blad (en de nieuwe ontwikkelingen hierin) alsmede de voorlichting die door de arbovoorlichters is gegeven.
FYSIEKE BELASTING Doelstelling convenant Minimaal 10 procent vermindering klachten houding-bewegingsapparaat.
48
Situatie nul-meting Tussen 4 procent (enkels/ voeten) en 25 procent (rug) lichamelijk klachten (regelmatig tot zeer vaak) bij werknemers.
Eindmeting 3 procent (enkels/voeten), 12 procent (nek) en 19 procent (rug) lichamelijk klachten (regelmatig tot zeer vaak) bij werknemers.
Oordeel De fysieke belasting in de branche is en blijft hoog. Dit zien we in de oordelen van werkgevers, werknemers en de arbovoorlichters. Uiteindelijk heeft het project (nog) niet geleid tot een zichtbare verlaging van de lichamelijke klachten 1 (als gevolg van het zware werk). Om hier ook een stap voorwaarts te maken, moet men meer aandacht besteden aan het werkproces: de verschillende werkzaamheden die op het dak worden uitgevoerd en manieren om deze te verbeteren.
VEILIGHEID: ONGEVALLEN Doelstelling convenant Minimaal 25 procent afname van valongevallen van hoogte.
Minimaal 10 procent afname van bedrijfsongevallen met verzuim.
Situatie nul-meting - 0,1 valongevallen per bedrijf; - 3 procent van werknemers heeft valongeval.
Eindmeting - 0,1 valongevallen per bedrijf; - 4 procent van werknemers heeft valongeval.
- 0,5 ongevallen per bedrijf; - 9 procent van werknemers heeft bedrijfsongeval.
- 0,3 ongevallen per bedrijf; - 7 procent van werknemers heeft bedrijfsongeval.
Oordeel Het aantal valongevallen is de laatste jaren niet gedaald. Helaas moet worden vastgesteld dat de uitgevoerde maatregelen hier nog niet het gewenste effect hebben gehad. Anders ligt dit bij de bedrijfsongevallen (zoals snijden, knellen et cetera). Zowel werkgevers als werknemers melden een daling en tegelijk een afname van de verzuimduur. Een dergelijke daling zien we ook terug in de officiële cijfers van Arbouw (van 14% in 2001 naar 9% in 2003). In de cijfers van Arbouw worden bedrijfsongevallen en valongevallen echter samengenomen. Een belangrijk deel van de doelstelling is aldus gehaald. Verder meldt arbo2 dienst Arbo-duo over het laatste jaar een daling van het verzuim van 7,1 procent naar 6,5 procent (in de eerste helft 2003 versus eerste helft 2004).
1 Wel moet hier worden opgemerkt dat een vermindering van 10 procent (de doelstelling) binnen de betrouwbaarheidsmarges valt. Oftewel, al zou een vermindering van 10 procent zijn geconstateerd in de eindmeting, dan nog moet hierbij de onderzoeksmatige kanttekening worden gemaakt dat deze daling niet statistisch significant is. 2 Naar schatting verzorgt Arbo-duo voor circa 65 procent van de bedrijven in de branche de arbodienstverlening.
49
7.2
Voorgenomen maatregelen geïmplementeerd? In het convenant is een aantal maatregelen gepland, onderstaand overzicht geeft aan in hoeverre voorgenomen maatregelen zijn geïmplementeerd:
Voorgenomen
Geïmplementeerd
A-blad Arbovoorlichting: ‘Veilig en gezond op het dak’ Voorlichting - algemeen; - scholing; - subsidie (bijvoorbeels FARBO).
Is aangepast (zit in afrondende fase) Uitgevoerd en wordt voortgezet
Reïntegratie Werkdruk
Niet opgepakt (besluit BBC) Niet opgepakt (besluit BBC)
Is opgepakt en uitgevoerd
Oordeel In het convenant is een beperkt aantal deelprojecten gestart. Hierdoor zijn de activiteiten geconcentreerd opgepakt en uitgevoerd. De BBC heeft ervoor gekozen niet te veel hooi op de vork te nemen. Dit heeft ertoe geleid dat werkdruk en reïntegratie niet binnen het convenant zijn opgepakt.
7.3
Hoe is het proces beleefd door diverse betrokkenen? De verbetering van de arbeidsomstandigheden wordt door alle partijen belangrijk gevonden. Zoals uit de krachtenveldanalyse blijkt zijn de verschillen gering. Er was daarnaast consensus over de doelstelling en de aanpak. Dit vormde een goede voedingsbodem voor het maken en implementeren van afspraken. Na een aantal ‘kinderziektes’, die vooral te maken hadden met persoonswisselingen en onverwachte uitval, is het project verder uitgegroeid en wordt het momenteel door alle actoren gedragen (sociale partners op brancheniveau maar ook werkgevers en werknemers in individuele bedrijven). De rol van de Arbeidsinspectie was in het begin minder duidelijk. Hierdoor was de relatie tussen voorlichters en Arbeidsinspectie niet altijd (voor de werkgevers en werknemers) transparant. In de loop van het project is dit veranderd. Nu is het verschil tussen inspectie en voorlichting bij de ‘gebruikers’ wel duidelijker. Helaas heeft de Arbeidsinspectie zich gedurende het proces nagenoeg teruggetrokken uit het project.
50
7.4
Wat zijn good practices en zijn deze overdraagbaar? Voor de evaluatie willen we drie good practices benoemen: - Arbovoorlichters die in de praktijk staan. - Informatiebladen (en toolboxmeetings) voor werknemers. - Het kijken naar het werk vanuit de handelingen die moeten worden verricht. Hierdoor kunnen veiligheidscontroles worden ingebouwd in de werkprocessen, onder andere met behulp van een checklist. Deze successen zijn overdraagbaar indien (minimaal) rekening gehouden wordt met de volgende randvoorwaarden: - Achtergrond van de voorlichters: zij moeten kennis van de branche hebben en goed kunnen communiceren met werkgevers en werknemers. - Arbovoorlichters moet vertrouwen krijgen van de branche en de werkgevers. - Veilig en gezond werken moet op de agenda van werknemers en werkgevers staan. - Informatie moet aansluiten bij kennis en achtergrond werknemers (voorlichting in beelden en ‘hapklare brokken’).
7.5
Welke structurele borging is getroffen? De ervaringen en resultaten worden als volgt geborgd: - In de opleiding van dakdekkers wordt speciaal aandacht besteed aan veiligheid. Hiervoor organiseert (onder andere) Vebidak ook herhalingscursussen. - Er wordt een nieuw project met twee arbovoorlichters gestart. - In de CAO zijn/worden afspraken gemaakt over arbeidsomstandigheden en veiligheid. De branche komt, op basis van de huidige criteria, niet in aanmerking voor subsidie voor een arboplusconvenant.
7.6
Wat heeft het convenant gekost en wegen de kosten op tegen de baten? Over de kosten en baten van het convenant kunnen we op basis van het uitgevoerde onderzoek geen uitspraken doen. Dit behoorde niet tot de onderzoeksopdracht. De kosten zijn relatief eenvoudig weer te geven (door SZW verstrekte subsidie, eigen bijdrage van de branche en bijdrage van werkgevers). Hierover wordt momenteel een financieel onderzoek door een accountant uitgevoerd. Ingewikkelder is het om (de daling van) verzuim en (bedrijfs)ongevallen in harde euro’s te vertalen. Op basis van het KPMG-model kan een schatting van de baten worden gemaakt. Een dergelijke berekening is evenwel zeer indicatief en geeft de BBC een valse zekerheid. Het belangrijkste probleem is dat een directe causale relatie tussen enerzijds het convenant en de genomen maatregelen en anderzijds de behaalde opbrengsten niet onomstotelijk is aan te tonen.
51
Daarnaast zijn de te hanteren normbedragen voor ziekte en WAO discutabel (voor dakdekkers). Zo is aangegeven dat de kosten van een ongeval verder gaan dan de directe kosten voor de planning (het regelen van vervanging) en het verzuim (van de medewerker). Een ernstig ongeval heeft ook grote emotionele gevolgen voor zowel de werknemers als de werkgever.
7.7
Tot slot Het uiteindelijke doel van een arboconvenant is het veranderen van gedrag van werknemers en werkgevers. Zij moeten veiliger en gezonder gaan werken, zodat minder ongevallen plaatsvinden en het werkgerelateerde verzuim daalt. Ten aanzien van valongevallen en verzuim is de trend in de convenantsperiode naar beneden omgebogen. Het lijkt tegenvallend dat het convenant niet op alle doelstellingen goed scoort maar hier moet niet uit het oog worden verloren dat een gedragsverandering altijd een lange adem vergt. Positief is dan ook dat de basis voor de verandering is gelegd: de bekendheid met de regels (A-blad et cetera) scoort hoog en dit geldt grotendeels ook voor de naleving. Voor de toekomst is het zaak deze score in de praktijk te vertalen naar een daling van de belasting en (bedrijfs) ongevallen. Het aantal klachten dat voortkomt uit fysieke belasting is namelijk nog onvoldoende gedaald. Gezien de kenmerken van de branche (achtergrond en kennisniveau van de werknemers alsmede het type werkzaamheden) zijn we van mening dat het onder de aandacht brengen van regels en informatie vooral in de praktijk (op het dak) moet blijven plaatsvinden. Dit kan gedaan worden door arbovoorlichters. Bij de geplande voortzetting van het project moet wel de vraag gesteld worden of twee arbovoorlichters in staat zijn in heel Nederland voldoende voorlichting te geven.
52
BIJLAGEN
53
54
BIJLAGE 1
RESPONS Voor de eindmeting zijn twee verschillende vragenlijsten gebruikt, één voor werkgevers en één voor werknemers. In figuur B1-1 is een overzicht gegeven van de respons van werkgevers. Een belangrijke vraag is of de responderende bedrijven een representatief beeld geven van de totale groep werkgevers in de branche. Omdat wij niet beschikken over de kenmerken van de gehele populatie is dit niet na te gaan. Er zijn echter geen redenen, gezien de genoemde redenen voor non-response, om te veronderstellen dat de steekproef afwijkt van de populatie. Wij gaan er dan ook van uit dat de steekproef representatief is voor de werkgevers in de branche.
Figuur B1-1 Respons werkgevers Bruto steekproef: 578 bedrijven 106 geen/onjuist/dubbel telefoonnummer Netto steekproef: 472 bedrijven 104 bedrijven niet bereikt Bereikt: 368 bedrijven 200 weigeringen Respons: 168 bedrijven
In figuur B1-2 is een overzicht gegeven van de respons onder werknemers. Uitgaande van de netto steekproef is voor werknemers een respons van 50 procent bereikt. Met 600 werknemers is de vragenlijst doorgenomen. Omdat niet alle respondenten een voor het onderzoek relevante functie uitoefenden, is een uiteindelijk bestand van 579 werknemers overgebleven. Of deze werknemers een representatief beeld geven van de totale groep werknemers in de branche is niet te zeggen. Van de totale populatie zijn geen gegevens beschikbaar. Ook voor de werknemers geldt dat er geen reden is om te veronderstellen dat de steekproef afwijkt van de populatie.
55
Figuur B1-2 Respons werknemers
Bruto steekproef: 2251 werknemers 1096 geen/onjuist/dubbel telefoonnummer Netto steekproef: 1155 werknemers 87 werknemers niet bereikt Bereikt: 1068 werknemers
Bestand: 600 werknemers
Respons: 579 werknemers
56
302 weigeringen en 166 respondenten niet geschikt
Verkeerde functie: 21 werknemers
BIJLAGE 2
VRAGENLIJST WERKGEVERS1 Introductie Goede … , u spreekt met … van Regioplan Beleidsonderzoek. In opdracht van de SBD Stichting Bedrijfstakregelingen Dakbedekkingsbranche doen wij onderzoek naar de arbeidsomstandigheden in deze branche. Kortgeleden heeft u een brief gekregen waarin kort het doel en de opzet van het onderzoek uiteen is gezet. Mijn vraag is of u bereid bent mee te werken aan dit onderzoek, de enquête zal ongeveer een kwartier duren en uiteraard zullen de gegevens vertrouwelijk worden verwerkt.
Achtergrondkenmerken Bij alle vragen die ik u zal stellen is het de bedoeling dat u informatie geeft over de werknemers die zich bezig houden met bitumineuze en kunststof dakbedekking. Het is dus de bedoeling dat u werknemers met andere werkzaamheden en werknemers in ondersteunende functies buiten beschouwing laat. 1. Hoeveel werknemers zijn er in dienst bij uw bedrijf, die zich bezig houden met bitumineuze- en kunststofdakbedekking? ……… werknemers 2. Welke functies komen er in uw bedrijf voor? (meer antwoorden mogelijk) Leerling dakdekker Dakdekker Voorman Uitvoerder Anders, nl …
Informatieoverdracht en projectaudit Dan ga ik u nu een aantal vragen stellen over richtlijnen voor arbeidsomstandigheden. 3. Bent u bekend met het A-blad Platte daken? Ja Nee
Æ GA NAAR VRAAG 5
1 Deze vragenlijst is gebaseerd op de vragenlijst uit de nulmeting ‘Evaluatie arboconvenant bitumineuze- en kunststofdakbedekkingsbedrijven’ van Research voor Beleid (2001).
57
4. In hoeverre heeft u het A-blad Platte daken gelezen? (antwoorden oplezen) Niet gelezen Vluchtig gelezen Goed gelezen 5. Ik zal nu een aantal richtlijnen uit het A-blad Platte daken oplezen. Ik wil graag per richtlijn van u weten of u deze kent. U hoeft hierbij alleen met ja of nee te antwoorden. Het mechanisch aanbrengen en verwijderen van grind Bij verwerking van grind een afzuiger gebruiken of het grind vochtig maken Het gebruik van branders met een lange steel Het gebruik van lange parkermachines Het gebruik van machinale transportmiddelen voor het verplaatsen van zware lasten Het gebruik van dakrandbeveiliging en het afdekken van sparingen Het gebruik van persoonlijke beschermende middelen (zoals bijvoorbeeld gehoorbescherming of kniebeschermers) 6. Ik zal nu deze richtlijnen nog een keer langslopen, waarbij ik van u wil weten in hoeverre de richtlijnen in uw bedrijf nageleefd worden. (antwoordmogelijkheden: helemaal niet/ soms/ altijd) Het mechanisch aanbrengen en verwijderen van grind Bij verwerking van grind een afzuiger gebruiken of het grind vochtig maken Het gebruik van branders met een lange steel Het gebruik van lange parkermachines Het gebruik van machinale transportmiddelen voor het verplaatsen van zware lasten Het gebruik van dakrandbeveiliging Het gebruik van persoonlijke beschermende middelen (zoals bijvoorbeeld gehoorbescherming of kniebeschermers) 7. Bent u van mening dat de naleving van deze afspraken uit het A-blad Platte daken binnen uw organisatie is verbeterd onder invloed van het convenant? Ja Nee Æ GA NAAR VRAAG 9 8. Kunt u op een schaal van 1-10 aangeven in hoeverre de naleving van de afspraken uit het A-blad Platte daken binnen uw organisatie is verbeterd? (1=totaal geen verbetering, 10= volledige verbetering naleving van afspraken) 9. Hoe nuttig vindt u de zojuist genoemde richtlijnen uit het A-blad Platte daken? (antwoorden oplezen) niet nuttig een beetje nuttig tamelijk nuttig nuttig zeer nuttig 58
10. Vindt u dat de zojuist genoemde richtlijnen uit het A-blad in de praktijk bruikbaar zijn? Ja Æ GA NAAR VRAAG 12 Sommige wel, andere niet Nee Weet niet Æ GA NAAR VRAAG 12 11. Waarom vindt u deze richtlijnen niet bruikbaar? (meer antwoorden mogelijk) Het personeel vindt de aanbevolen manier van werken niet prettig Het personeel maakt geen gebruik van de aangeboden hulpmiddelen De aanbevolen manier van werken is te tijdrovend De aanbevolen manier van werken is te duur De situatie waarin gewerkt wordt laat het niet toe De aanbevolen manier van werken is niet nodig Anders, nl… 12. Kent u de Farboregeling, die is bedoeld om het investeren in goede arbeidsomstandigheden fiscaal aantrekkelijk te maken? Ja Nee Æ GA NAAR VRAAG 14 Weet niet 13. Heeft u wel eens gebruik gemaakt van deze regeling? Ja Nee Weet niet 14. Heeft u in de afgelopen 4 jaar een werkplekbezoek gehad van een arbovoorlichter? (meerdere antwoorden mogelijk) Ja, onverwacht … keer op … werkplekken Ja, aangekondigd … keer op … werkplekken Ja, op aanvraag … keer op … werkplekken Nee Æ GA NAAR VRAAG 16 15. Is hierdoor meer aandacht besteed aan de regels uit het A-blad Platte daken? Ja Nee 16. Is uw bedrijf in de afgelopen 4 jaar bezocht door een arbovoorlichter voor een voorlichting? Ja, Nee Æ GA NAAR VRAAG 18 Weet ik niet 17. Is hierdoor meer aandacht besteed aan de regels uit het A-blad Platte daken? Ja Nee 59
Dan ga ik u nu een aantal vragen stellen over opleidingsmogelijkheden voor uw werknemers. 18. Hebben uw werknemers in de afgelopen 12 maanden gebruikgemaakt van de opleidingsmogelijkheden? Ja, allemaal Ja, het merendeel Ja, sommigen Nee Æ GA NAAR VRAAG 20 Weet niet Æ GA NAAR VRAAG 20 19. Welke opleidingen en cursussen zijn er in de afgelopen 12 maanden door uw werknemers gevolgd? (meer antwoorden mogelijk) Vakgerichte praktijkopleidingen Veilig en gezond werken op het dak EHBO en reanimatie Brandbestrijding en preventie Veilig ruggebruik Bedrijfshulpverlener VCA Kwaliteitscursus dakdekken Leermeestercursus Anders, nl. … Weet niet Bij alle antwoorden Æ GA NAAR VRAAG 21 20. Kunt u aangeven wat de belangrijkste reden is dat uw werknemers in de afgelopen 12 maanden geen cursussen hebben gevolgd? Het bedrijf vindt het niet belangrijk De werknemers zijn niet geïnteresseerd Het cursusaanbod is te beperkt De kosten voor het bedrijf zijn te hoog De planning van het cursusaanbod voldoet niet Werknemers hebben al eerder cursussen gevolgd Anders, nl … Weet niet
60
Lichamelijke belasting Dit waren de vragen over opleidingsmogelijkheden. Ik ga u nu een aantal vragen stellen over de lichamelijke belasting van uw werknemers. 21. Ik zal een aantal werkzaamheden noemen die vaak voorkomen in de dakbedekking. Het is de bedoeling dat u aangeeft in hoeverre deze werkzaamheden leiden tot lichamelijke belasting van uw werknemers. Uit kunt kiezen uit de volgende antwoordmogelijkheden: 1. niet belastend 2. enigszins belastend 3. zeer belastend 4. niet van toepassing (als de werkzaamheden niet door uw werknemers worden uitgevoerd)
Niet Enigszins Zeer belastend belastend belastend
N.v.t.
Weet niet
Het verwijderen van de ballastlaag Het losmaken en verwijderen van oude dakbedekking Het laden van bitumenresten en materialen Het schoon- en droogmaken van het dak De aanvoer van materialen Het aanbrengen van een voorsmeerlaag Het leggen van isolatiematerialen Het gieten van heet bitumen Het aanbrengen van kunststof Mechanisch bevestigen Het aanbrengen van ballast
22. Ook wil ik graag weten in welke mate werknemers in verschillende functies te maken hebben met lichamelijke belasting. U kunt kiezen uit de antwoordcategorieën: geen lichamelijke belasting, lichte lichamelijke belasting of zware lichamelijke belasting. (er wordt alleen gevraagd naar beroepen die bij vraag 2 genoemd zijn) Leerling dakdekker Dakdekker Voorman Uitvoerder Overige beroepen 23. Hoeveel van uw werknemers hebben tijdens het werk te maken met zware lichamelijke belasting? ……… werknemers 61
24. Ik zal nu een aantal gezondheidsklachten noemen die op kunnen treden als gevolg van lichamelijke belasting. Het is de bedoeling dat u aangeeft hoe vaak uw werknemers deze klachten hebben als gevolg van lichamelijke belasting op het werk. U kunt kiezen uit de volgende antwoordcategorieën: nooit, soms, regelmatig, vaak, zeer vaak. Nekklachten Rugklachten Schouderklachten Last van polsen en/of handen Last van armen Last van kniegewricht Last van enkels en/of voeten Last van benen 25. Zijn binnen uw organisatie de klachten van het houdings en bewegingsapparaat in de afgelopen vier jaar verminderd? Ja Nee Æ GA NAAR VRAAG 27 Weet niet 26. Kunt u aangeven of de volgende redenen van invloed zijn op de vermindering van de klachten? (antwoorden met Ja/Nee) Gereedschappen en materialen om fysieke belasting van werknemers te verminderen Belang dat werknemers hechten aan gezonde fysieke inspanning Stimulans door de werkgever de medewerkers zorgvuldig om te laten gaan met fysieke inspanning Voor alle antwoorden Æ GA NAAR VRAAG 28 27. Kunt u aangeven of de volgende redenen een rol spelen bij het niet kunnen verminderen van de klachten? (antwoorden met Ja/Nee) Ontbreken van gereedschappen en materialen om fysieke belasting van werknemers te verminderen Bruikbaarheid van gereedschappen en materialen om de fysieke belasting te verminderen Ontbreken van belang dat werknemers hechten aan gezonde fysieke inspanning Ontbreken van een stimulans door de werkgever de medewerkers zorgvuldig om te laten gaan met fysieke inspanning 28. Wat was in uw bedrijf in het afgelopen jaar de omvang van het ziekteverzuim onder werknemers die zich bezig houden met bitumineuze en kunststof dakbedekking? ……… % 29. Welk percentage van dit ziekteverzuim is volgens u het gevolg van lichamelijke belasting op het werk? ……… % 62
30. Is er op het werk aan de werknemers verteld hoe ze lichamelijke belasting kunnen voorkomen, bijvoorbeeld door aan te geven hoe ze het beste kunnen tillen of hoe ze om moeten gaan met hulpmiddelen die bedoeld zijn om het werk te verrichten? Ja Nee Weet niet Alleen als vraag 16 met ja is beantwoord: 31. In hoeverre heeft het bezoek van de arbovoorlichter u iets geleerd over lichamelijke belasting? (antwoorden oplezen) niet een beetje behoorlijk in sterke mate in zeer sterke mate
Veiligheid Dit waren alle vragen over lichamelijke belasting, tenslotte wil ik u nog een aantal vragen stellen over bedrijfsongevallen. 32. Hoeveel valongevallen van enige hoogte zijn er in de afgelopen 12 maanden binnen uw bedrijf voorgekomen? ……… Valongevallen Indien antwoord 0 (of weet niet) Æ GA NAAR VRAAG 36 33. Wat was naar uw mening de oorzaak van deze valongevallen? (meer antwoorden mogelijk) Onoplettendheid Onvoldoende beveiligende maatregelen Gebruik van slecht gereedschap of materieel Onvoldoende orde op de werkplek Werkdruk Anders, nl … Weet niet 34. In hoeveel van deze gevallen heeft de betreffende werknemer enige tijd niet kunnen werken als gevolg van het valongeval? ……... Gevallen Indien antwoord 0 (of weet niet) Æ GA NAAR VRAAG 36
63
35. Hoeveel verzuim is er in de afgelopen 12 maanden opgetreden door de valongevallen? (verzuim van verschillende werknemers moet u bij elkaar optellen) Minder dan een week 1 t/m 2 weken 3 t/m 4 weken 1 t/m 4 maanden 5 t/m 8 maanden 9 t/m 12 maanden meer dan 12 maanden weet niet 36. Hoeveel andere bedrijfsongevallen hebben er in de afgelopen 12 maanden binnen uw bedrijf plaatsgevonden? ……... Bedrijfsongevallen Indien antwoord is 0 (of weet niet) Æ GA NAAR VRAAG 41 37 Om wat voor soort ongevallen ging het? (meer antwoorden mogelijk) Snijverwonding Brandverwonding Beknelling Valongeval (niet van hoogte) Anders, nl … 38.Wat was volgens u de oorzaak van deze ongevallen? (meer antwoorden mogelijk) Onoplettendheid Onvoldoende beveiligende maatregelen Gebruik van slecht gereedschap of materieel Onvoldoende orde op de werkplek Werkdruk Anders, nl … Weet niet 39. In hoeveel van deze gevallen heeft de betreffende werknemer enige tijd niet kunnen werken als gevolg van het ongeval? ……... Gevallen Indien antwoord is 0 of weet niet Æ GA NAAR VRAAG 41 40. Hoeveel verzuim is er in de afgelopen 12 maanden opgetreden als gevolg van deze bedrijfsongevallen? (verzuim van verschillende werknemers dient bij elkaar opgeteld te worden) Minder dan een week 1 t/m 2 weken 3 t/m 4 weken 1 t/m 4 maanden 5 t/m 8 maanden 9 t/m 12 maanden meer dan 12 maanden weet niet 64
41.Denkt u dat binnen uw organisatie het aantal ongevallen in de afgelopen vier jaar is verminderd? Ja Nee Æ GA NAAR VRAAG 43 Weet niet 42.Zijn de volgende redenen van invloed zijn op deze vermindering? (antwoorden met Ja/Nee) Gereedschappen en materialen om de veiligheid van werknemers op het dak te verbeteren Belang dat werknemers hechten aan de veiligheid op het dak Stimulans door de werkgever om medewerkers veiliger te laten werken op het dak Voor alle antwoorden Æ GA NAAR VRAAG 44 43.Spelen de volgende redenen een rol bij het niet verminderen van ongevallen? (antwoorden met Ja/Nee) Ontbreken van Gereedschappen en materialen om veiligheid van werknemers op het dak te verbeteren Bruikbaarheid van Gereedschappen en materialen om de veiligheid op het dak te verbeteren Ontbreken van belang dat werknemers hechten aan veiligheid op het dak Ontbreken van stimulans door de werkgever de medewerkers veiliger te laten werken op het dak Alleen als vraag 16 met ja is beantwoord: 44. In hoeverre heeft het bezoek van de arbovoorlichter u iets geleerd over het voorkómen van bedrijfsongevallen? (antwoorden oplezen) Niet Een beetje Behoorlijk In sterke mate In zeer sterke mate 45.Dit is het einde van de vragenlijst. Heeft u tot slot nog opmerkingen of aanvullingen? ...........................
Dit waren alle vragen. Hartelijk dank voor uw medewerking!
65
66
VRAGENLIJST WERKNEMERS2 Introductie Goede …. u spreekt met …. van Regioplan Beleidsonderzoek. Wij voeren een onderzoek uit naar arbeidsomstandigheden in de bitumineuze- en kunststofdakbedekkingsbranche in opdracht van de SBD Stichting Bedrijfstakregelingen Dakbedekkingsbranche. Kortgeleden heeft u een brief ontvangen met een korte uitleg over dit project. Mijn vraag is of u bereid bent mee te werken aan dit onderzoek. De enquête zal ongeveer een kwartier duren en uiteraard zullen de gegevens vertrouwelijk worden verwerkt.
Achtergrondkenmerken Allereerst wil ik u graag een aantal algemene vragen stellen over uw werksituatie. 1. Hoe lang werkt u al in de dakbedekkingsbranche? ……… jaar 2. Wat is uw functie? Leerling dakdekker Dakdekker Voorman Uitvoerder Anders, nl … 3. Geslacht (door enquêteur stilzwijgend te noteren) Man Vrouw 4. Hoeveel uur per week doet u dit werk (gewoonlijk)? ……… uur per week 5. Wat is uw geboortejaar? ……… (jaartal) 6. Wilt u blijven werken in de dakbedekkingsbranche (komende jaren)? Ja Nee Æ GA NAAR VRAAG 8 Weet ik niet 2 Deze vragenlijst is gebaseerd op de vragenlijst uit de nulmeting ‘Evaluatie arboconvenant bitumineuze- en kunststofdakbedekkingsbedrijven’ van Research voor Beleid (2001).
67
7. In welke functie wilt u blijven werken in de dakbedekkingsbranche? Leerling dakdekker Dakdekker Voorman Uitvoerder Anders, nl … Voor alle antwoorden ÆGA NAAR VRAAG 9 8. Waarom wilt u niet blijven werken in de dakbedekkingsbranche? Ik vind het werk niet leuk Ik vind het werk te zwaar Ik kan niet goed overweg met mijn werkgever Ik kan niet goed overweg met mijn collega’s Ik vind het te gevaarlijk voor mijn gezondheid Anders, namelijk ... 9. Hoeveel werknemers van het bedrijf waar u werkt, werken er ongeveer in de bitumineuze- en kunststofdakbedekking? ……… werknemers 10. Heeft u in het afgelopen jaar op uw werk wel eens contact gehad met een arbovoorlichter? Ja Nee Weet niet
Informatieoverdracht en projectaudit Dan volgen nu een aantal vragen over opleidingsmogelijkheden. 11. Heeft u in de afgelopen 12 maanden opleidingen of cursussen voor uw werk gevolgd? Ja Nee Æ GA NAAR VRAAG 14 Weet niet 12. Wat was het onderwerp van deze opleiding of cursus? (meer antwoorden mogelijk) Vakgerichte praktijkopleidingen Veilig en gezond werken op het dak EHBO en reanimatie Brandbestrijding en preventie Veilig ruggebruik Bedrijfshulpverlener VCA Kwaliteitscursus dakdekken Leermeestercursus Anders, nl. … 68
13. Wat is voor u de belangrijkste reden om scholing te volgen? Verplicht door werkgever Eigen interesse Bijscholing Gestimuleerd door werkgever Anders, nl … Voor alle antwoorden Æ GA NAAR VRAAG 15 14. Kunt u aangeven wat de reden is dat u in de afgelopen 12 maanden geen cursussen heeft gevolgd? Geen interesse Het cursusaanbod is te beperkt Negatieve houding werkgever Planning van de cursussen is ongunstig Heeft al eerder cursussen gevolgd Anders, nl … 15. Heeft men u op het werk verteld hoe u lichamelijke overbelasting kunt voorkomen, bijvoorbeeld door aan te geven hoe u het beste kunt tillen of hoe u moet omgaan met hulpmiddelen die bedoeld zijn om het werk te verrichten? Ja Nee Weet niet 16.Ik ga u nu een aantal richtlijnen noemen voor veilig werken in de dakbedekking. Per richtlijn stel ik u drie vragen. A. Het mechanisch aanbrengen en verwijderen van grind • Kent u deze richtlijn? Ja Nee Geen antwoord • In welke mate wordt deze richtlijn in het bedrijf waar u werkt nageleefd? (antwoorden oplezen) Slecht Matig Voldoende Ruim voldoende Goed • In welke mate wordt deze richtlijn door uzelf nageleefd? (antw. oplezen) Nooit Soms Regelmatig Vaak Altijd 69
B. Bij verwerking van grind een afzuiger gebruiken of het grind vochtig maken •
Kent u deze richtlijn? Ja Nee Geen antwoord
• In welke mate wordt deze richtlijn in het bedrijf waar u werkt nageleefd? (antwoorden oplezen) Slecht Matig Voldoende Ruim voldoende Goed • In welke mate wordt deze richtlijn door uzelf nageleefd? (antw. oplezen) Nooit Soms Regelmatig Vaak Altijd C. Het gebruik van branders met een lange steel • Kent u deze richtlijn? Ja Nee Geen antwoord • In welke mate wordt deze richtlijn in het bedrijf waar u werkt nageleefd? (antwoorden oplezen) Slecht Matig Voldoende Ruim voldoende Goed • In welke mate wordt deze richtlijn door uzelf nageleefd? (antw. oplezen) Nooit Soms Regelmatig Vaak Altijd
70
D. Het gebruik van lange parkermachines • Kent u deze richtlijn? Ja Nee Geen antwoord • In welke mate wordt deze richtlijn in het bedrijf waar u werkt nageleefd? (antwoorden oplezen) Slecht Matig Voldoende Ruim voldoende Goed • In welke mate wordt deze richtlijn door uzelf nageleefd? (antw. oplezen) Nooit Soms Regelmatig Vaak Altijd E. Het gebruik van machinale transportmiddelen voor het verplaatsen van zware lasten • Kent u deze richtlijn? Ja Nee Geen antwoord • In welke mate wordt deze richtlijn in het bedrijf waar u werkt nageleefd? (antwoorden oplezen) Slecht Matig Voldoende Ruim voldoende Goed • In welke mate wordt deze richtlijn door uzelf nageleefd? (antw. oplezen) Nooit Soms Regelmatig Vaak Altijd
71
F. Het gebruik van dakrandbeveiliging en het afdekken van sparingen • Kent u deze richtlijn? Ja Nee Geen antwoord • In welke mate wordt deze richtlijn in het bedrijf waar u werkt nageleefd? (antwoorden oplezen) Slecht Matig Voldoende Ruim voldoende Goed • In welke mate wordt deze richtlijn door uzelf nageleefd? (antw. oplezen) Nooit Soms Regelmatig Vaak Altijd G. Het gebruik van persoonlijke beschermende middelen (zoals bijvoorbeeld gehoorbescherming of kniebeschermers) • Kent u deze richtlijn? Ja Nee Geen antwoord • In welke mate wordt deze richtlijn in het bedrijf waar u werkt nageleefd? (antwoorden oplezen) Slecht Matig Voldoende Ruim voldoende Goed • In welke mate wordt deze richtlijn door uzelf nageleefd? (antw. oplezen) Nooit Soms Regelmatig Vaak Altijd
72
17.Kunt u in het algemeen aangeven of u in de afgelopen jaren meer bent gaan werken volgens de richtlijnen voor veilig werken in de dakbedekking? Ja, ik werk meer volgens de richtlijnen Ja, hoewel ik de richtlijnen nog beter zou kunnen naleven Nee, ik werk niet volgens de richtlijnen Æ GA NAAR VRAAG 19 18.Kunt u aangeven of de volgende factoren hier een rol spelen? (antwoorden met Ja/Nee) Verplichting door mijn werkgever Voorlichting door een arbovoorlichter Last van fysieke klachten Voor alle antwoorden Æ GA NAAR VRAAG 20 19.Kunt u aangeven of de volgende factoren hier een rol spelen? (antwoorden met Ja/Nee) Geen verplichting door mijn werkgever Geen voorlichting van een arbovoorlichter ontvangen Geen last van fysieke klachten 20. Hoe nuttig vindt u de zojuist genoemde richtlijnen? (antwoorden oplezen) niet nuttig een beetje nuttig tamelijk nuttig nuttig zeer nuttig 21. Vindt u de genoemde richtlijnen toepasbaar in de praktijk? Ja Æ GA NAAR VRAAG 23 Sommige wel, andere niet Nee Weet niet Æ GA NAAR VRAAG 23 22. Waarom vindt u de genoemde richtlijnen niet toepasbaar in de praktijk? De aanbevolen manier van werken is niet praktisch De aanbevolen manier van werken is te tijdrovend Gebrek aan De werkgever stelt niet de juiste middelen ter beschikking De aanbevolen manier van werken is onnodig De situatie waarin gewerkt wordt laat het niet toe Anders, nl…
Alleen als vraag 10 met ja is beantwoord 23. Heeft u als gevolg van het bezoek van de arbovoorlichter vaker volgens de richtlijnen gewerkt? Ja Nee Weet niet
73
Lichamelijke belasting Dan ga ik u nu een aantal vragen stellen over lichamelijke belasting tijdens het werk. 24.Ik zal een aantal werkzaamheden noemen die vaak voorkomen in de dakbedekking. Het is de bedoeling dat u aangeeft in hoeverre deze werkzaamheden leiden tot lichamelijke belasting. U kunt kiezen uit de volgende antwoordcategorieën: 1. niet belastend 2. enigszins belastend 3. zeer belastend 4. niet van toepassing als de werkzaamheden niet door u worden uitgevoerd
Niet belastend
Enigszins belastend
Zeer belastend
N.v.t.
Weet niet
Verwijderen van de ballastlaag Losmaken en verwijderen van oude dakbedekking Laden van bitumenresten en materialen Schoon- en droogmaken van het dak Aanvoer van materialen Aanbrengen voorsmeerlaag Leggen van isolatiematerialen Gieten van heet bitumen Aanbrengen kunststof Mechanisch bevestigen Aanbrengen van ballast
25. Hoe vaak doet u werk waarbij u veel kracht moet zetten, bijvoorbeeld bij tillen, duwen, trekken, sjouwen, of gebruikt u gereedschappen en apparaten waarbij u veel kracht moet zetten? (antwoorden oplezen) Nooit Soms Regelmatig Vaak Heel vaak 26.Hoe vaak komt het voor dat u lasten van meer dan 25 kg handmatig tilt? (antwoorden oplezen) Nooit Soms Regelmatig Vaak Heel vaak
74
27. Hoe vaak komt het voor dat u op één dag meer dan vijf keer handmatig een dakrol tilt? (antwoorden oplezen) Nooit Soms Regelmatig Vaak Heel vaak 28.Hoe vaak doet u werk waarbij u met uw bovenlichaam langdurig in dezelfde houding bezig bent? (antwoorden oplezen) Nooit Soms Regelmatig Vaak Heel vaak 29. Hoe vaak doet u werk waarbij u met uw bovenlichaam in een ongemakkelijke houding bezig bent? (antwoorden oplezen) Nooit Soms Regelmatig Vaak Heel vaak 30. Hoe vaak doet u werk waarbij u meer keer per minuut dezelfde beweging maakt of meer keren per minuut kracht moet zetten met armen en handen? (antwoorden oplezen) Nooit Soms Regelmatig Vaak Heel vaak 31. Hoe vaak gebeurt het dat u tijdens uw werk bezweet of buiten adem raakt? (antwoorden oplezen) Nooit Æ GA NAAR VRAAG 33 Soms Regelmatig Vaak Heel vaak 32.Hangt dit samen met het gebruik van ademhalingsbeschermende middelen? Ja Nee Weet niet
75
33. Hoe vaak maakt u bij uw werk gebruik van een gereedschap of een apparaat dat trillingen veroorzaakt? (antwoorden oplezen) Nooit Soms Regelmatig Vaak Heel vaak
Ik had het over vormen van lichamelijke belasting. Hierdoor kunnen klachten optreden zoals pijn in de rug, nek, schouders, armen of benen. Hier gaan de volgende vragen over.
34. Hoe vaak heeft u als gevolg van lichamelijke belasting op uw werk last van de volgende gezondheidsklachten? (antwoorden oplezen)
nooit
soms
regelmatig
vaak
zeer vaak
Nekklachten Rugklachten Schouderklachten Last van polsen en/of handen Last van armen Last van kniegewricht Last van enkels en/of voeten Last van benen
Indien bij alle klachten ‘nooit’ wordt geantwoord
Æ GA NAAR VRAAG 40
35.Heeft u de indruk dat u in de voorgaande jaren vaker last heeft gehad van de genoemde gezondheidsklachten? Ja Nee Æ GA NAAR VRAAG 37 Weet niet 36.Kunt u aangeven of de onderstaande redenen voor een vermindering van uw klachten zorgen? (Antwoorden met Ja/Nee) Gereedschappen en materialen om mijn fysieke belasting te verminderen Belang dat ik hecht aan gezonde fysieke inspanning Stimulans door mijn werkgever zorgvuldig om te gaan met fysieke inspanning Voor alle antwoorden Æ GA NAAR VRAAG 38
76
37.Kunt u aangeven of de volgende redenen een rol spelen bij het niet kunnen verminderen van uw klachten? (antwoorden met Ja/Nee) Ontbreken van gereedschappen en materialen om de fysieke belasting te verminderen Gereedschappen en materialen om de fysieke belasting te verminderen zijn moeilijk te gebruiken Ik hecht niet veel belang aan gezonde fysieke inspanning Ontbreken van een stimulans door de werkgever de medewerkers zorgvuldig om te laten gaan met fysieke inspanning 38. Bent u als gevolg van deze klachten in de afgelopen 12 maanden zo ziek geweest, dat u niet kon werken? Ja Nee Æ GA NAAR VRAAG 40 Weet niet Æ GA NAAR VRAAG 40 39. Hoe lang bleef u afgelopen jaar thuis vanwege de zojuist genoemde gezondheidsklachten? Minder dan een week 1 t/m 2 weken 3 t/m 4 weken 1 t/m 4 maanden 5 t/m 8 maanden 9 t/m 12 maanden 40. Vindt u dat u er zelf voldoende aan doet om klachten als gevolg van lichamelijke belasting op het werk te voorkomen of te verminderen? Ja Soms wel, soms niet Nee Weet niet 41. Vindt u dat uw werkgever er voldoende aan doet om klachten als gevolg van lichamelijke belasting op het werk te voorkomen of te verminderen? Ja Soms wel, soms niet Nee Weet niet Alleen als vraag 10 met ja is beantwoord: 42.Heeft het bezoek van de arbovoorlichter u iets geleerd over lichamelijke belasting op het werk? (antwoorden oplezen) Niet Een beetje Behoorlijk In sterke mate In zeer sterke mate 77
Veiligheid Dit waren alle vragen over lichamelijke belasting. De laatste vragen gaan over het vóórkomen van bedrijfsongevallen in de afgelopen twaalf maanden. 43. Bent u in de afgelopen twaalf maanden tijdens uw werk wel eens van enige hoogte gevallen? Ja, één keer Ja, meerdere keren Nee Æ GA NAAR VRAAG 47 Weet niet Æ GA NAAR VRAAG 47 44.Wat was volgens u de oorzaak van dit ongeval? (meer antwoorden mogelijk) Onoplettendheid Onvoldoende beveiligende maatregelen Gebruik van slecht gereedschap of materieel Onvoldoende orde op de werkplek Werkdruk Anders, nl … Weet niet 45. Heeft u als gevolg van dit ongeval enige tijd moeten verzuimen van het werk? Ja Nee Æ GA NAAR VRAAG 47 Weet niet Æ GA NAAR VRAAG 47 46.Hoe lang heeft u na dit ongeval niet kunnen werken? (bij meerdere ongevallen duur optellen) Minder dan een week 1 t/m 2 weken 3 t/m 4 weken 1 t/m 4 maanden 5 t/m 8 maanden meer dan 8 maanden weet niet 47.Heeft u in de afgelopen twaalf maanden één of meer andere bedrijfsongevallen gehad? Ja, één keer Ja, meerdere keren Nee Æ GA NAAR VRAAG 52 Weet niet Æ GA NAAR VRAAG 52
78
48. Om wat voor soort ongeval ging het? (Antwoorden oplezen, meer antwoorden mogelijk) Snijverwonding Brandverwonding Beknelling Valongeval (niet van hoogte) Anders, nl … 49. Wat was volgens u de oorzaak van dit ongeval? (meer antwoorden mogelijk) Onoplettendheid Onvoldoende beveiligende maatregelen Gebruik van slecht gereedschap of materieel Onvoldoende orde op de werkplek Werkdruk Anders, nl … Weet niet 50. Heeft u als gevolg van deze ongevallen enige tijd moeten verzuimen van het werk? Ja Nee Æ GA NAAR VRAAG 52 Weet niet Æ GA NAAR VRAAG 52 51.Hoe lang heeft u na dit ongeval niet kunnen werken? (bij meerdere ongevallen duur optellen) Minder dan een week 1 t/m 2 weken 3 t/m 4 weken 1 t/m 4 maanden 5 t/m 8 maanden meer dan 8 maanden weet niet 52.Denkt u dat binnen uw organisatie het aantal ongevallen in de afgelopen vier jaar is verminderd? Ja Nee Æ GA NAAR VRAAG 54 Weet niet 53.Kunt u aangeven of de onderstaande redenen voor een vermindering van het aantal ongevallen zorgen? (Antwoorden met Ja/Nee) Gereedschappen en materialen om mijn veiligheid op het dak te verbeteren Belang dat ik hecht aan veiligheid op het dak Stimulans door mijn werkgever veilig te werken op het dak Voor alle antwoorden Æ GA NAAR VRAAG 55
79
54.Kunt u aangeven of de volgende redenen een rol spelen bij het niet kunnen verminderen vermindering van het aantal bedrijfsongevallen? (antwoorden met Ja/ Nee) Ontbreken van gereedschappen en materialen om de veiligheid op het dak te verbeteren Gereedschappen en materialen om de veiligheid op het dak te verbeteren zijn moeilijk te gebruiken Ik hecht niet veel belang aan veiligheid op het dak Ontbreken van een stimulans door de werkgever de medewerkers zorgvuldig om te laten gaan met veiligheid op het dak
Alleen als vraag 10 met ja is beantwoord: 55. Heeft het bezoek van de arbovoorlichter u iets geleerd over het voorkómen van bedrijfsongevallen? (antwoorden oplezen) Niet Een beetje Behoorlijk In sterke mate In zeer sterke mate 56.Dit is het einde van de vragenlijst. Heeft u tot slot nog opmerkingen of aanvullingen? ...........................
Dit waren alle vragen. Hartelijk dank voor uw medewerking.
80
BIJLAGE 3
RECHTE TELLINGEN BEZOEKRAPPORTEN EINDRAPPORT ALLE BEZOEKEN Tabel B3-1 Verdeling van de bezoeken over de Arbovoorlichters (n=1316) Ad Coert Martin Paul Totaal
Percentage 27 9 18 46 100
Tabel B3-2 Soorten bezoeken (n=1316) Op aanvraag Aangekondigd Onverwacht Totaal
Percentage 44 20 36 100
Tabel B3-3 Ploegomvang (n=1316) 1 2 3 4 5 >5 Totaal
Percentage 3 43 26 14 9 6 100
Organisatie Tabel B3-4 Rol van de dakdekker (n=1316) Hoofdaannemer Onderaannemer Onderonderaannemer Nevenaannemer Inhuur Totaal
Percentage 45 45 5 0 1 96
81
Tabel B3-5 Coördinator veiligheid (n=1316) Percentage 64 27 0 4 95
Dakdekker zelf Andere aannemer Extern bureau Opdrachtgever Totaal
Tabel B3-6 Activiteiten (n=1316) Activiteiten Verwijderen en/of aanbrengen grind Verwijderen en/of aanbrengen ballastlaag Verwijderen oude dakbedekking Afvoeren van bitumenresten en materialen Droogmaken Droogbranden Aanvoer van materiaal Verdelen van materiaal over dak Leggen van isolatiematerialen Mechanisch bevestigen Aanbrengen voorsmeerlaag/lijmen Aanbrengen van bitumen/kunststof Branden/Föhnen
Handmatig 33% 35% 90% 68% 32% 97% 28% 70% 94% 80% 97% 92% 93%
Hulpmiddel 64% 62% 23% 29% 63% 2% 50% 22% 3% 10% 3% 0% 1%
Beide 3% 2% 3% 2% 3% 1% 11% 4% 2% 5% 0% 4% 3%
Aantal 366 413 289 891 589 585 1359 1153 755 618 295 1047 1240
Tabel B3-7 Relevante belasting (n=1316) Tillen, duwen, trekken Verkeerde houding Repeterende beweging Trillen Gehooroverlast Psychische belasting Tijdsdruk Belasting door PBM's Totaal
Percentage 95 95 90 12 66 1 14 2 375
Tabel B3-8 Blootstelling aan (n=1316) Gassen en dampen Oplosmiddelen Pac's Vezels Stof Straling (antennes) UV-Straling Totaal
82
Percentage 25 32 21 28 47 1 16 169
Personeel
Tabel B3-9 Personeelsbezetting (n=1316) Eigen Onderaannemer Collegiale inleen Detachering/uitzend Vakantiehulp Totaal
Percentage 90 45 1 4 0 140
Tabel B3-10 Personeel geschoold (n=1316) Ja Deels Nee Totaal
Percentage 19 72 8 100
Tabel B3-11 Ploegsamenstelling (n=1316) Juist Onjuist Totaal
Percentage 96 3 99
Tabel B3-12 Kennis van A-bladen (n=1316) Tillen Platte daken Totaal
Percentage 33 26 59
Tabel B3-13 Kennis calamiteiten (n=1316) Voldoende Onvoldoende Totaal
Percentage 41 55 96
Tabel B3-14 Roulatie in ploeg (n=1316) Percentage Binnen dag Binnen week Niet/nauwelijks Totaal
69 15 12 97
83
Tabel B3-15 (n=1316) Percentage 6 51 12
Duidelijk toezicht op PBM gebruik Benodigde PBM's vooraf geïnventariseerd Ploeg was op de hoogte van dit bezoek
WERKPROCESSEN ALLE BEZOEKEN
Tabel B3-16 Locatie (n=1316) Toegangswegen begaanbaar Algemene indruk locatie Locatie afgezet/afsluitbaar Verkeersvoorzieningen Informatieborden Veiligheid derden
In orde 91% 84% 58% 40% 44% 74%
Niet nodig/n.v.t. 5% 4% 34% 56% 38% 3%
In orde 59% 94% 36% 15% 15% 62% 58%
Niet nodig/n.v.t. 0% 0% 7% 24% 68% 5% 25%
In orde 69% 51% 53%
Niet nodig/n.v.t. 25% 45% 42%
In orde 81% 94% 74%
Niet nodig/n.v.t. 1% 1% 4%
Tabel B3-17 Werkplek (n=1316) Toegang tot werkplek Orde op de werkplek Dakrandbeveiliging Markering gevarenzones Sparingen dicht Vluchtwegen Pictogrammen
Tabel B3-18 Opslag (n=1316) Opslag op dak Opslag brandbaar materiaal Opslag gasflessen
Tabel B3-19 Faciliteiten (n=1316) Schaftgelegenheid Sanitaire voorzieningen Kleedgelegenheid
84
Tabel B3-20 Calamiteiten (n=1316) BHV’er EHBO’er Verbandtrommel Telefoon Alarmnummers
In orde 58% 20% 31% 99% 98%
Niet nodig/n.v.t. 1% 49% 1% 0% 0%
In orde 24% 49% 25% 71% 54% 95% 13% 17%
Niet nodig/n.v.t. 5% 2% 9% 14% 1% 1% 6% 6%
In orde 52% 8% 42% 84% 78% 33% 83% 4% 3% 19% 6% 36% 13% 6% 2% 2% 24% 7% 47%
Niet nodig/n.v.t. 3% 78% 42% 15% 16% 16% 15% 95% 95% 71% 89% 17% 86% 93% 96% 96% 73% 88% 50%
Tabel B3-21 Administratie (n=1316) Veiligheids- en gezondheidsplan Veiligheidsinstructie Instructie calamiteiten Gebruiksintstructies Werkbeschrijving Werkinstructie Veiligheidsinformatiebladen Maatregelen VIB
Tabel B3-22 Materieel (n=1316) Brandblussers Andere blusmiddelen Brandvrije isolatie Brander Brandersteun Komaansteker Gasflessen Bitumensmeltkachel Lekbak Steiger Rolsteiger Ladder Mobiele kraan Torenkraan Hijsgereedschap Personen bouwlift Bouwlift/ladderlift Stortkoker Afvalcontainer
85
Tabel B3-23 Beschermingsmiddelen (n=1316) Beschermende kleding Veiligheidsschoeisel Gehoorbescherming Werkhandschoenen Kniebeschermers Veiligheidshelm Gelaatskop Afsluitende stofbril Veiligheidsbril Adembescherming Stofmaskers Schouderbescherming Harnasgordel Veiligheidsvest UV-bescherming Handcrèmes
In orde 91% 97% 7% 93% 63% 24% 1% 7% 1% 2% 10% 0% 9% 2% 1% 25%
Niet nodig/n.v.t. 0% 0% 22% 1% 6% 52% 98% 78% 97% 93% 72% 45% 50% 95% 73% 38%
GEGEVENS DAKWERK ALLE BEZOEKEN
Tabel B3-24 Omgeving locatie (n=1316) Fabriekscomplex Industrieterrein Zorginstelling/school Nieuwbouwwijk Woonwijk Monumentaal Vrije ruimte Totaal
Percentage 7 27 13 9 37 1 4 98
Tabel B3-25 Type gebouw (n=1316) Woning Flat Commercieel Fabriek Berging/garage Dakkapel Bijzonder Totaal
86
Percentage 17 17 46 7 5 2 5 98
Tabel B3-26 Weer op werkplek (n=1316) Droog Nat/neerslag Harde wind Vorst/ijsvorming Heet Beperkt zicht Totaal
Percentage 68 19 7 3 6 0 102
Tabel B3-27 Type dak (n=1316) Plat Hellend Totaal
Percentage 87 15 102
Tabel B3-28 Type dakbedekking (n=1316) Bitumineus Kunststof Anders Totaal
Percentage 76 11 4 91
Tabel B3-29 Werkhoogte (n=1316) 0 - 2,5 meter 2,5 - 10 meter > 10 meter Totaal
Percentage 3 62 31 96
Tabel B3-30 Onderconstructie (n=1316) Staal Hout Beton Systeemdak Totaal
Percentage 27 23 48 6 104
Tabel B3-31 Aard van het werk (n=1316) Nieuwbouw Renovatie Onderhoud/reparatie Totaal
Percentage 39 49 7 96
87
Tabel B3-32 Extra brand- en/of explosiegevaar (n=1316) Ja Nee Totaal
88
Percentage 16 77 93
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Arbeidsomstandigheden Postbus 90801 2509 LV Den Haag Verkoopinformatie We Print Together (WPT) Diepenhorstlaan 24 2288 EW Rijswijk Telefoon 070 - 319 69 80 Telefax 070 – 319 69 84 Bestellingen O.v.v. Arboconvenanten versturen naar:
[email protected] Persoonlijke gegevens en het betreffende ISBN-nummer bijsluiten. ISBN-nummer: 978-90-77894-18-7
Eindevaluatie Arboconvenant bitumineuze en kunststofdakbedekkingsbranche
SZW 75C017
ARBOCONVENANT
Arboconvenanten zijn een belangrijke pijler van het overheidsbeleid om de sectorale arbeidsomstandigheden te verbeteren en het ziekteverzuim en de WAO-instroom terug te dringen. In een arboconvenant worden tezamen met de sociale partners maatwerkafspraken gemaakt over verbetering van de arbeidsomstandigheden en vermindering van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid. Taakstellende resultaatverplichtingen in arboconvenanten voorkomen vrijblijvendheid, zorgen voor activiteiten in de bedrijfstakken en bevorderen de zelfwerkzaamheid van werkgevers en werknemers bij het vormgeven van arbozorg en verzuimbeleid op sectorniveau. Naar aanleiding van het succes van de aanpak in de periode 1999-2002 heeft het kabinet in 2003 besloten door te gaan met de arboconvenanten. Doel was het sectorale beleid over preventie, verzuim en reïntegratie verder te versterken. Om de activiteiten die hieruit voortvloeien, te onderscheiden van de bestaande initiatieven, zijn de termen eerste en tweede fase geïntroduceerd. In de eerste fase (1999-2003) lag het accent op preventie van belangrijke arbeidsrisico’s tillen, psychosociale arbeidsbelasting, RSI, schadelijk geluid en een aantal gevaarlijke stoffen. In de tweede fase (2003-2007) ligt het accent op afspraken over verzuimbeleid, beperking van WAO-instroom en de reïntegratie van WAO-ers. Inzet van SZW daarbij is een reductie van verzuim en WAO-instroom met minimaal 20%. De arboconvenanten zijn van toepassing op iets meer dan de helft van onze beroepsbevolking