A r b e i d sp r o d u c t i v i t e i t s t r e n d s i n kl e i n - , midden- en grootbedrijf 1995-2015 Een meso-economische benadering
Ton Kwaak
Zoetermeer, augustus 2011
ISBN:
978-90-371-1029-6
Bestelnummer: A201109 Prijs:
€ 40,-
Dit onderzoek is gefinancierd door het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap (www.ondernemerschap.nl).
Voor alle informatie over MKB en Ondernemerschap: www.ondernemerschap.nl.
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM bv. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM bv. EIM bv aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with EIM bv. Quoting numbers or text in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM bv. EIM bv does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
Inhoudsopgave
Voorwoord
5
Samenvatting
7
1
Inleiding
9
2
Model en gegevens
11
2.1
Model
11
2.2
Gebruikte gegevens
14
3
Arbeidsproductiviteitsverschillen tussen MKB en grootbedrijf in 2010
15
Arbeidsproductiviteitstrends in MKB en grootbedrijf 1995-2015
19
4.1
Particulier bedrijfsleven
19
4.2
Afzonderlijke bedrijfstakken
23
5
Conclusies
29
4
Bijlagen I
Data
31
II
Modelbeschrijving en schattingsmethode
33
Literatuur
39
3
Voorwoord
MKB en grootbedrijf vertonen grote verschillen ten aanzien van de arbeidsproductiviteit. Over de achtergronden van deze verschillen is echter vrij weinig bekend. Een probleem daarbij is dat er nauwelijks gegevens bestaan over de kapitaalintensiteit van het MKB in verhouding tot die van het grootbedrijf. Met behulp van een dataset die recent beschikbaar is gekomen in het kader van het Programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap wordt vanuit neoklassiek gezichtspunt een eerste poging gedaan deze lacune in te vullen. Dit verkennende onderzoek gaat in op: − arbeidsproductiviteit, kapitaalintensiteit en totale factorproductiviteit in MKB en grootbedrijf; − de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit in MKB en grootbedrijf gedurende 1995-2010, met een vooruitblik naar de periode 2011-2015. Deze studie zoomt in op de verschillen in arbeidsproductiviteit tussen klein-, midden- en grootbedrijf. De arbeidsproductiviteit in het midden- en kleinbedrijf blijkt hierbij gemiddeld lager te zijn dan in het grootbedrijf om redenen genoemd in deze studie. Hierdoor zou het idee kunnen postvatten dat het vanuit macroeconomisch perspectief verstandig is om productie te verplaatsen van het midden- en kleinbedrijf naar het grootbedrijf. Een dergelijke redenering is echter te kort door de bocht. In de eerste plaats is een dergelijke verplaatsing van de productie in veel gevallen in ieder geval problematisch, omdat het midden- en kleinbedrijf deels andere goederen en diensten levert dan het grootbedrijf. Met andere woorden, producten uit het midden- en kleinbedrijf zijn lang niet altijd substitueerbaar voor producten uit het grootbedrijf. Daarnaast gaat een dergelijke redenering voorbij aan het feit dat arbeidsproductiviteit slechts één economisch aspect beschrijft. Op andere economische aspecten kan het midden- en kleinbedrijf juist weer beter scoren dan het grootbedrijf. Denk hierbij aan zaken als flexibiliteit, het bedienen van marktniches en productinnovatie. Ook dragen zzp'ers bij aan de hoge productiviteit van grotere bedrijven. Dergelijke zaken zijn echter niet het onderwerp van deze studie. Arbeidsproductiviteit is een belangrijke determinant van de concurrentiepositie van het bedrijfsleven. Deze pilotstudy – alsmede de database waaruit is geput – kan aanleiding geven tot verder onderzoek op dit gebied. Ook is nader onderzoek naar de determinanten van de arbeidsproductiviteit in het kleinbedrijf van belang, gelet op de afnemende bedrijfsgrootte in dit deel van het bedrijfsleven en de gebleken invloed daarvan op de arbeidsproductiviteit.
5
Samenvatting
A r b e id s pr od uc ti v it e it sve r sc h il l en t uss en M KB en g ro ot b ed r i jf in 20 1 0 In termen van aantal ondernemingen en werkgelegenheid is het MKB van groeiend belang voor de Nederlandse economie. Een van de vele rollen die het MKB in Nederland speelt, is het bijdragen aan het BBP. Een indicator voor de efficiency waarmee dat gebeurt, is de arbeidsproductiviteit. In 2010 produceerde een arbeidsjaar in het particuliere bedrijfsleven gemiddeld 74.000 euro aan toegevoegde waarde. Het kleinbedrijf bleef hierbij echter ruim achter, terwijl de arbeidsproductiviteit in het grootbedrijf juist bovengemiddeld was. Een lagere arbeidsproductiviteit van het MKB lijkt een intrinsiek kenmerk van het MKB te zijn. Oorzaken zijn: − Een oriëntatie op bedrijfstakken met een lage arbeidsproductiviteit. Overigens is ook binnen afzonderlijke bedrijfstakken de arbeidsproductiviteit van het MKB betrekkelijk laag. − Een geringere hoeveelheid kapitaal per werkende. − Een relatief grote hoeveelheid vaste – niet direct op productie maar op het voortbestaan van de onderneming gerichte – arbeid. Gecorrigeerd voor kapitaalgebruik is de productiviteit van het middenbedrijf vergelijkbaar met die in het grootbedrijf en is de productiviteitsachterstand van het kleinbedrijf minder groot dan de arbeidsproductiviteit suggereert. Door de geringere productiviteit is het rendement van geïnvesteerd kapitaal in het kleinbedrijf lager dan gemiddeld.
T r en ds 19 95 - 20 08 Tussen 1995 en 2008 is de arbeidsproductiviteitsgroei in het MKB lager geweest dan in het grootbedrijf. Technische vooruitgang en substitutie van arbeid door kapitaal hebben een relatief gunstig effect gehad op de groei van de arbeidsproductiviteit van het MKB. Dit is echter meer dan tenietgedaan door de schaalverkleining van middelgrote en vooral kleine ondernemingen. Hierdoor is het aandeel van vaste arbeid in de totale arbeidsinzet namelijk aanzienlijk toegenomen.
D e G ro t e Re c ess i e : 20 09 en 20 1 0 De Grote Recessie leidde in 2009 tot een algemene daling van de arbeidsproductiviteit, gevolgd door een gedeeltelijke correctie in 2010. De daling in 2009 was het sterkst in het midden- en vooral het kleinbedrijf; de correctie in 2010 betrof alleen midden- en grootbedrijf. In 2010 is de arbeidsproductiviteit van het kleinbedrijf nauwelijks verbeterd. Oorzaken van de afnemende arbeidsproductiviteit waren dalende bezettingsgraden en vertraagde aanpassing van de arbeidsinzet aan de werkelijke productie. Werknemers werden vastgehouden in de verwachting dat de vraag op korte termijn weer zou aantrekken. Ook ondeelbaarheid van taken speelde een rol. In het midden- en vooral het kleinbedrijf speelde voorts dat door een significante afname van de gemiddelde ondernemingsomvang het aandeel variabele arbeid fors was gedaald.
E en s ce na r i o vo or d e mi d d e l la n ge t e rm i jn Naar verwachting zal de arbeidsproductiviteit in midden- en grootbedrijf tussen 2010 en 2015 in ruwweg dezelfde mate toenemen als tussen 1995 en 2008. In het kleinbedrijf zal de arbeidsproductiviteitsstijging beperkt zijn. De voornaamste
7
reden hiervoor is het blijvend hoge aandeel vaste arbeid in de totale werkgelegenheid.
8
1
Inleiding
99% van de bedrijven in het particuliere bedrijfsleven behoort tot het MKB. Hun aandeel in de werkgelegenheid ligt rond de 60%; hun aandeel in het BBP bedraagt circa 50%. Arbeidsproductiviteit en ondernemingsgrootte blijken positief gecorreleerd. Het aandeel van het MKB in de werkgelegenheid is de laatste 15 jaar gegroeid, maar minder dan het aandeel in het BBP. Er is dus sprake van een relatief sterke werkgelegenheidsgroei in dat deel van het bedrijfsleven – het MKB – waar de arbeidsproductiviteit het geringst is en waar bovendien de productiviteitsgroei het geringst is. Dit vraagt om nadere analyse. Is de kapitaalintensiteit in het MKB lager dan in het grootbedrijf? Hoe staat het met het tempo van technische vooruitgang? Hoe reageren MKB en grootbedrijf op veranderende factorprijzen? Reageren MKB en grootbedrijf verschillend op de economische crisis? In dit rapport wordt de arbeidsproductiviteit in MKB en grootbedrijf nader onderzocht. De invalshoek is neoklassiek. Op basis van economisch-theoretische overwegingen wordt een model geformuleerd aan de hand waarvan ontwikkelingen gedurende de laatste 15 jaar worden geanalyseerd. Dit model wordt ook gebruikt om een scenario voor de komende vijf jaar te maken van de productiviteitsontwikkeling naar grootteklasse. De opzet van het rapport is als volgt. In hoofdstuk 2 wordt het gebruikte model gepresenteerd, in theoretische termen en met de resultaten van de calibratie. Tevens worden de gebruikte data besproken. Vervolgens geeft hoofdstuk 3 enkele kerncijfers betreffende de grootteklassenverschillen in arbeidsproductiviteit in 2010. Daarbij wordt ook ingegaan op kapitaalproductiviteit en totale factorproductiviteit. Hoofdstuk 4 bevat een analyse van de verschillen tussen grootteklassen voor wat betreft de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit tussen 1995 en 2015. Hoofdstuk 5 geeft de conclusies van het onderzoek.
9
2
Model en gegevens
2.1
Model 1 S t ru ct ur e l e a rb e i ds pr o du ct iv i te i t De (ontwikkeling van de) arbeidsproductiviteit – productie per eenheid arbeidsinzet – wordt bezien vanuit een neoklassiek economisch kader. Productie (bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten) wordt geproduceerd met arbeid en kapitaal. Er is sprake van exogene arbeidsbesparende technische vooruitgang2, 3; daardoor neemt in de loop der jaren de arbeidsproductiviteit autonoom toe. Verder bepalen ondernemers de inzet van arbeid en kapitaal zó dat hun winst maximaal is. Als gevolg daarvan reageert de kapitaal-arbeidverhouding op de kosten van arbeid – bruto lonen plus de werkgeversbijdrage sociale zekerheid ten opzichte van die van kapitaal. Als deze relatieve arbeidskosten toenemen, wordt een deel van de aanwezige arbeid vervangen door kapitaal en neemt de arbeidsproductiviteit toe. Dit wordt beschreven door de substitutie-elasticiteit (σ), die aangeeft hoe de verhouding kapitaal-arbeid toeneemt (afneemt) na een stijging (daling) van de reële loonvoet met 1%. Daarnaast speelt een rol dat een deel van de arbeid in een onderneming vaste arbeid is; dat wil zeggen dat deze arbeid niet direct tot de productie bijdraagt, maar is gericht op het bestaan van de onderneming zelf. 4 Hierbij kan onder meer worden gedacht aan bepaalde taken van ondernemer, directie en staf. Aangenomen is dat deze vaste arbeid een constante hoeveelheid per onderneming is, die echter wel tussen klein-, midden- en grootbedrijf verschilt. De vaste arbeid per onderneming is in absolute zin het kleinst in het kleinbedrijf en het grootst in het grootbedrijf. Ten opzichte van de totale werkgelegenheid is vaste arbeid echter het geringst in het grootbedrijf en juist het grootst in het kleinbedrijf. De invloed van de introductie van vaste arbeid is tweeledig: − Een verandering van de ondernemingsgrootte heeft directe gevolgen voor de (gemiddelde) arbeidsproductiviteit. Stel, een bedrijf groeit van 4 naar 5 arbeidsjaar en de vaste arbeid blijft ongewijzigd 2. De hoeveelheid variabele arbeid groeit 50% van 2 naar drie en bij een 50% toename van de kapitaalgoederenvoorraad groeit de productie ook met 50%; de gemiddelde arbeidsproductiviteit groeit echter met 20%. 5 Dit effect is verreweg het sterkst in het kleinbedrijf, omdat (zie hierna) daar het aandeel vaste arbeid in de totale arbeidsinzet het grootst is.
1
Een technische modelbeschrijving en de gebruikte schattingsmethode zijn vermeld in Bijlage II.
2
CPB rekent alle technische vooruitgang aan arbeid toe: er is geen kapitaalbesparende technische vooruitgang (zie bijvoorbeeld Draper, Huizinga en Kranendonk, 2001).
3
Technische vooruitgang is niet alleen het gevolg van technische of organisatorische innovaties. Ook ontwikkelingen in de infrastructuur, wet- en regelgeving, het opleidingsniveau van de beroepsbevolking en dergelijke worden hiertoe gerekend.
4
Ook in het ATHENA-model van CPB spelen vaste kosten een rol, zie Smid en Vromans (2006).
5
Stel, variabele arbeid produceert 30 per arbeidsjaar en de vaste arbeid bedraagt 2 arbeidsjaar. Als de hoeveelheid variabele arbeid van 2 naar 3 arbeidsjaar groeit, groeit de productie van 60 naar 90, dus met 50%, als de kapitaalgoederenvoorraad ook met 50% toeneemt. Het totale arbeidsvolume groeit van 4 naar 5, dus met 25%. De productiviteit groeit van 15 (60 eenheden productie/4 arbeidsjaar) naar 18 (90 eenheden productie/5 arbeidsjaar), dus met 20%.
11
− Substitutie tussen arbeid en kapitaal betreft alleen de variabele arbeid. Het effect van substitutie tussen arbeid en kapitaal op de gemiddelde arbeidsproductiviteit is daardoor kleiner dan het effect op de productiviteit van variabele arbeid. 1 Het blijkt verder dat schattingen waarbij de hoeveelheid vaste arbeid op nul wordt gehouden, een duidelijk minder goede beschrijving geven van de ontwikkelingen tussen 1993 en 2007 dan wanneer deze parameter vrij wordt geschat. De introductie van vaste arbeid is vooral van belang voor het beschrijven van de arbeidsproductiviteitsontwikkeling in het kleinbedrijf. In tabel 1 staan de per bedrijfstak en grootteklasse afzonderlijk geschatte structuurparameters vermeld.2 De autonome arbeidsbesparende technische vooruitgang is in de meeste bedrijfstakken in het MKB groter dan in het grootbedrijf.3 De zakelijke en financiële diensten vormen een uitzondering: daar is de arbeidsbesparende technische vooruitgang in het grootbedrijf juist groter dan in het MKB, mogelijk door verschillen in sectororiëntatie (bank versus ondersteunende activiteiten in verband met financiële instellingen). De substitutie-elasticiteit is in het MKB veelal hoger dan in het grootbedrijf. Een uitzondering is de bouwnijverheid, waar de verschillen tussen klein-, midden- en grootbedrijf gering zijn. In de persoonlijke dienstverlening is voorts in het kleinbedrijf sprake van geringe substitueerbaarheid tussen kapitaal en arbeid. Klein-, midden- en grootbedrijf verschillen aanzienlijk voor wat betreft het aandeel van vaste arbeid in de totale werkgelegenheid: dit aandeel bedraagt in de schattingsperiode 1993-2007 gemiddeld 61% in het kleinbedrijf, 15% in het middenbedrijf en 5% in het grootbedrijf. Dit aandeel is niet constant, maar varieert met de gemiddelde ondernemingsgrootte (verondersteld is immers dat de absolute hoeveelheid vaste arbeid per bedrijf constant is). In 2010 bijvoorbeeld, is het aandeel van variabele arbeid in de totale werkgelegenheid in het kleinbedrijf van het particuliere bedrijfsleven niet meer dan 27%, tegen gemiddeld 39% gedurende 1993-2007; dit correspondeert met een afname van de gemiddelde ondernemingsgrootte van 2,7 arbeidsjaar gemiddeld in 1993-2007, tot 2,2 arbeidsjaar in 2010.
12
1
Stel, variabele arbeid produceert 30 per arbeidsjaar. Met variabele arbeid van 2 arbeidsjaar en vaste arbeid 2 arbeidsjaar, kan een bedrijf dus 60 produceren. Als door substitutie van variabele arbeid door kapitaal, variabele arbeid vervolgens 33 per arbeidsjaar kan produceren (10% meer), dan is de productie van 60 te realiseren met 1,82 arbeidsjaar variabele arbeid. De ondernemingsgrootte daalt dan van 4 naar 3,82 arbeidsjaar. De gemiddelde productiviteit van de onderneming is dan met 4,7% verbeterd (van 15 (60/4) toegenomen tot 15.7 (60/3,82)).
2
De schattingsmethode is beschreven in Bijlage II.
3
Deze kwantitatieve analyse geeft nog geen verklaring van de verschillen tussen MKB en grootbedrijf. Mogelijke verklaringen zijn catch-up bij kleinere bedrijven, in het bijzonder op het gebied van ICT-toepassingen, maar dat is speculatief.
Tabel 1
Structuur parameters gebruikte model
klein
midden
groot
gemiddeld
substitutie-elasticiteit (σ σ) industrie, openbaar nut
0,98
0,95
0,16
0,42
bouw
0,45
0,50
0,60
0,51
handel
1,00
0,45
0,33
0,57
transport, communicatie
0,87
0,28
0,15
0,26
zakelijke en financiële dienstverlening
0,99
1,00
0,70
0,82
persoonlijke diensten
0,31
1,00
0,84
0,65
gemiddelde particulier bedrijfsleven
0,80
0,71
0,40
0,57
industrie, openbaar nut
4,45
4,45
1,34
2,58
bouw
0,80
1,07
0,19
0,73
handel
1,33
1,33
0,25
0,88
10,53
1,59
1,59
2,46
zakelijke en financiële dienstverlening
0,63
1,26
2,52
2,01
persoonlijke diensten
0,73
2,19
0,25
1,08
gemiddelde particulier bedrijfsleven
1,75
2,11
1,44
1,69
arbeidsbesparende technische vooruitgang (in % per jaar)
transport, communicatie
vaste arbeid (in % totale arbeidsinzet, gemiddelde 1993 -2007) industrie, openbaar nut
54
15
9
17
bouw
39
11
4
18
handel
67
17
8
33
transport, communicatie
44
8
1
10
zakelijke en financiële dienstverlening
67
17
1
21
persoonlijke diensten
67
17
3
41
gemiddelde particulier bedrijfsleven
61
15
5
24
Bron: EIM.
C o n jun ctu r e l e fa ct or en Het hierboven beschreven model van ondernemersgedrag veronderstelt dat bedrijven hun factorinzet en productie onmiddellijk aanpassen aan de marktomstandigheden. Op de korte termijn spelen echter ook andere factoren een rol, waardoor het bedrijfsleven met een zekere vertraging reageert op veranderende marktomstandigheden.1 Door conjuncturele schommelingen kan een bedrijf tijde-
1
Een mogelijke oorzaak van dergelijke vertragingen zijn de kosten, verbonden aan aanpassing van de bedrijfsorganisatie (investeringen; verandering in personeelssamenstelling of -omvang). Verder kan het zijn dat sommige veranderingen tot stand (moeten) komen doordat bedrijven verdwijnen en worden opgevolgd door nieuwe, wat ook tijd kost. Verder spelen verwachtingen een rol: als bedrijven verwachten dat een productieverhoging of -verlaging tijdelijk is, zullen ze de inzet van productiefactoren zo min mogelijk aanpassen.
13
lijk meer of minder produceren dan zijn productiecapaciteit, bijvoorbeeld door aantallen effectief gewerkte uren te variëren. Dit heeft uiteraard zijn weerslag op de arbeidsproductiviteit, die immers wordt gemeten als productie per arbeidsjaar en waarin dus met aantallen gewerkte uren geen rekening wordt gehouden. Ook kunnen bedrijven de draaitijd van machines variëren. Verder kan de werkelijke arbeidsinzet in een bedrijf afwijken van de gewenste arbeidsinzet, bijvoorbeeld als bedrijven personeel in dienst houden bij lage productie in de verwachting dat de productie op korte termijn weer zal aantrekken (labour hoarding). De gemiddelde ondernemingsgrootte vertoont een trendmatige daling, althans in het MKB.1 De recente veranderingen in het gemiddelde arbeidsvolume per onderneming kunnen waarschijnlijk het beste als conjunctureel worden aangemerkt, maar zoals hierboven werd aangegeven, heeft dit wel consequenties voor de arbeidsproductiviteitsontwikkeling.
2.2
Gebruikte gegevens 2 Het onderzoek bestrijkt de jaren 1995-2015. Gegevens voor de jaren 1995-2007 zijn ontleend aan de dataset 'Reeksen kerngegevens MKB (incl. prognoses)', door EIM ontwikkeld in het kader van het Onderzoeksprogramma MKB en Ondernemerschap.3 Dit zijn realisatiecijfers, die geheel consistent zijn met de Nationale Rekeningen van CBS. De gegevens voor 2008-2011 zijn ontleend aan de kortetermijnprognoses van EIM (Bangma en Snel, 2010-b). Alle gegevens zijn op bedrijfstakniveau consistent met de Nationale Rekeningen tot en met 2009 en op macro-economisch niveau met de decemberraming van CPB (Centraal Planbureau, 2010-c). Voor de jaren nadien is een scenario opgesteld (Bangma, Bruins en Snel, 2011) dat op macroniveau mede is geïnspireerd door de middellangetermijnverkenning van CPB (Smid, Besseling, Lever, Van der Horst en Suyker, 2010, en de actualisatie in Centraal Planbureau, 2010-a). Hierbij is gebruikgemaakt van de modellen PRISMA-K en PRISMA-MKB van EIM (Kwaak en Tan, 2006, en Kwaak, 2006).
14
1
In het kleinbedrijf van het particuliere bedrijfsleven is de gemiddelde ondernemingsgrootte tussen 1995 en 2008 voortdurend gedaald, van 2,9 naar 2,2 arbeidsjaar per onderneming, een afname van bijna 25%. In het middenbedrijf nam de gemiddelde ondernemingsgrootte in dezelfde periode af van 27,2 naar 24,7 arbeidsjaar.
2
Een uitgebreide verantwoording van de gegevens staat in Bijlage I.
3
Zie http://data.ondernemerschap.nl/WebIntegraal/userif.aspx?SelectDataset=14&SelectSubset =41&Country=NL; data onttrokken juni 2010.
3
Arbeidsproductiviteitsverschillen tussen MKB en grootbedrijf in 2010
In 2010 produceerde een arbeidsjaar in het particuliere bedrijfsleven gemiddeld 74.000 euro aan toegevoegde waarde. De verschillen tussen klein-, midden- en grootbedrijf waren fors: het kleinbedrijf bleef ruim achter bij dit gemiddelde, in het middenbedrijf was de arbeidsproductiviteit 8% lager dan het algemeen gemiddelde, terwijl de arbeidsproductiviteit in het grootbedrijf een kwart daarboven lag. Tabel 2
Arbeidsproductiviteit particulier bedrijfsleven 2010 naar bedrijfstak en grootteklasse
klein-
midden-
groot-
alle
bedrijf
bedrijf
bedrijf
bedrijven
1.000 euro/arbeidsjaar industrie en openbaar nut
62
68
120
96
bouwnijverheid
70
54
61
62
handel
47
75
73
65
transport en communicatie
58
68
113
91
zakelijke en financiële dienstverlening
65
74
85
77
persoonlijke dienstverlening
38
55
73
49
particulier bedrijfsleven
54
68
92
74
index, alle bedrijven= 100 particulier bedrijfsleven
73
92
125
100
79
92
118
100
idem, gecorrigeerd voor verschillen in bedrijfstakstructuur Bron: EIM.
Voor een deel kunnen verschillen in arbeidsproductiviteit tussen grootteklassen toegeschreven worden aan verschillen in bedrijfstakoriëntatie. Zo is het MKB sterk vertegenwoordigd in bedrijfstakken met een relatief lage arbeidsproductiviteit, zoals persoonlijke dienstverlening, bouwnijverheid en handel. Dit verklaart echter maar een klein gedeelte van de verschillen. Ook binnen de meeste afzonderlijke bedrijfstakken heeft het MKB een productiviteitsnadeel ten opzichte van het grootbedrijf.1 Een minder gunstige prestatie van het MKB op het vlak van de arbeidsproductiviteit lijkt daarmee een intrinsiek kenmerk van het MKB te zijn.2 Mogelijke oorzaken zijn het niet volledig benutten van schaalvoordelen (vergelijk ook het grote aandeel vaste arbeid in vooral het kleinbedrijf; zie paragraaf 2.1),
1
Uitzondering is de bouwnijverheid. Kennelijk vallen in deze bedrijfstak nauwelijks schaalvoordelen te realiseren, zie ook hierna.
2
In Europese Commissie (2010) wordt voor de EU eenzelfde conclusie getrokken. Zie voor overeenkomstige resultaten voor de VS en Canada, Leung, Meh en Terajima (2008), en voor Japan JSBRI (2009).
15
het gebruik van lager gekwalificeerd personeel en een betrekkelijk geringe kapitaal-arbeidverhouding. De productiviteitsverhouding tussen MKB en grootbedrijf is negatief gecorreleerd met de gemiddelde bedrijfsgrootte in de bedrijfstakken. Zo is in de bouwnijverheid de gemiddelde bedrijfsgrootte 3,8 arbeidsjaar in 2010 en is de arbeidsproductiviteit in die bedrijfstak in het MKB praktisch gelijk aan die in het grootbedrijf. In industrie en openbaar nut (gemiddelde ondernemingsgrootte 16,9 arbeidsjaar) is de arbeidsproductiviteit in het grootbedrijf 120.000 euro, tegen 67.000 euro in het MKB. Een verklaring is dat in bedrijfstakken waar schaalvoordelen te behalen zijn1, 2, dit ook daadwerkelijk gebeurt; in dat geval nemen natuurlijk ook de productiviteitsverschillen tussen kleine en grote bedrijven toe. Tabel 3
Gemiddelde ondernemingsgrootte 2010 naar bedrijfstak en grootteklasse
klein-
midden-
groot-
alle
bedrijf
bedrijf
bedrijf
bedrijven
arbeidsjaar per onderneming industrie en openbaar nut
2,9
28,9
357,0
16,9
bouwnijverheid
1,4
20,2
291,9
3,8
handel
2,5
23,2
406,8
6,5
transport en communicatie
2,4
26,0
580,6
13,1
zakelijke en financiële dienstverlening
1,8
20,2
407,4
6,3
persoonlijke dienstverlening
2,9
16,3
277,6
4,9
particulier bedrijfsleven
2,2
22,2
387,0
6,8
Bron: EIM.
A r b e id s pr od uc ti v it e it en t ota l e fa ct o rp ro du ct i vi t e it De kapitaal-arbeidverhouding bedroeg in het particuliere bedrijfsleven in 2010 gemiddeld ruim 100.000 euro per arbeidsjaar. In het MKB bedroeg deze verhouding 58.000 euro per arbeidsjaar, tegen ruim 170.000 euro per arbeidsjaar in het grootbedrijf. De kapitaalproductiviteit in het MKB was dan ook veel hoger dan in het grootbedrijf. Gerekend naar de totale factorproductiviteit3 scoorde het middenbedrijf zelfs iets hoger dan het grootbedrijf, terwijl de achterstand van het kleinbedrijf kleiner was dan de arbeidsproductiviteitscijfers doen vermoeden.
16
1
In geval van hoge vaste kosten en geringe variabele kosten per eenheid product zijn schaalvoordelen te realiseren; denk bijvoorbeeld aan energie. Anderzijds kan de aard van het product of de dienst grootschalige productie belemmeren; de persoonlijke dienstverlening is hiervan een voorbeeld.
2
De productiefunctie die in deze studie wordt gehanteerd (met vaste kosten), impliceert ook het bestaan van schaalvoordelen.
3
Productie per eenheid totale factorinzet. De totale factorinzet wordt berekend als het gewogen gemiddelde van arbeid en kapitaal, met de bijbehorende kostenaandelen als gewicht. Omdat arbeidsproductiviteit en kapitaalgoederenproductiviteit in verschillende eenheden worden gemeten (euro toegevoegde waarde per arbeidsjaar, respectievelijk per euro kapitaal), kunnen ze niet direct worden geaggregeerd. Wel kan de totale factorproductiviteit als index worden gegeven.
Figuur 1
Arbeidsproductiviteit, kapitaalproductiviteit en totale factorproductiviteit in het
arbeidsproductiviteit
kapitaalproductiviteit
grootbedrijf
middenbedrijf
kleinbedrijf
grootbedrijf
middenbedrijf
kleinbedrijf
grootbedrijf
middenbedrijf
180 160 140 120 100 80 60 40 20 0 kleinbedrijf
index, alle bedrijven = 100
particuliere bedrijfsleven, 2010
totale factorproductiviteit
Bron: EIM.
I nt er m ez z o: k o st en en w i ns tg ev en dh e id M KB en g ro ot b ed r i jf De toegevoegde waarde verminderd met loonkosten, afschrijvingen en het toegerekende loon van zelfstandigen is het economisch resultaat. Het economisch resultaat als percentage van de kapitaalgoederenvoorraad, is een indicator van het rendement van het geïnvesteerde kapitaal. Dit rendement was in het kleinbedrijf in 2010 beduidend lager dan gemiddeld in het particuliere bedrijfsleven. Tabel 4
Economisch resultaat particulier bedrijfsleven 2010 naar grootteklasse
klein-
midden-
groot-
alle
bedrijf
bedrijf
bedrijf
bedrijven
in miljoenen euro bruto toegevoegde waarde (factorkosten)
71.710
94.329
175.133
341.172
loonkosten incl. toegerekend loon zelfstandigen
57.444
67.589
109.420
234.453
afschrijvingen
7.657
10.680
27.685
46.021
economisch resultaat
6.609
16.060
38.029
60.698
bruto toegevoegde waarde (factorkosten)
95
116
54
71
loonkosten incl. toegerekend loon zelfstandigen
76
83
34
49
afschrijvingen
10
13
9
10
9
20
12
13
in % kapitaalgoederenvoorraad
economisch resultaat Bron: EIM (zie Bijlage I).
Deze bevinding is in overeenstemming met studies over de inkomens van zelfstandigen, zie bijvoorbeeld Folkeringa, Ruis, Van der Linden en Tan (2010).
17
4
Arbeidsproductiviteitstrends in MKB en grootbedrijf 1995-2015
4.1
Particulier bedrijfsleven
4 . 1 . 1 B es ch r ij v in g In 2010 produceerde een arbeidsjaar in het particuliere bedrijfsleven een toegevoegde waarde van gemiddeld 74.000 euro. In kleine bedrijven lag de arbeidsproductiviteit onder het gemiddelde, terwijl de arbeidsproductiviteit in grote ondernemingen juist hoger dan gemiddeld was. De rangorde van kleine, middelgrote en grote ondernemingen is in de beschouwde periode niet gewijzigd, de verschillen tussen de grootteklassen zijn wel veranderd (figuur 2). Tussen 1995 en 2010 is de arbeidsproductiviteit in het kleinbedrijf geleidelijk verder op achterstand geraakt en heeft het grootbedrijf zijn voorsprong vergroot. Tussen 2010 en 2015 treedt naar verwachting verdere divergentie op. In de periode 1995-2008 is de arbeidsproductiviteit met gemiddeld 1,9% per jaar gegroeid; deze groei was het geringst in het MKB (1,6% per jaar) en het grootst in het grootbedrijf (2% per jaar). Deze grootteklassenverschillen komen in de meeste afzonderlijke bedrijfstakken terug (zie paragraaf 4.2). In 2009 – het jaar van de Grote Recessie – nam de gemiddelde arbeidsproductiviteit af. Deze afname is het sterkst in het MKB. 2010 was een hersteljaar, maar alleen voor het midden- en grootbedrijf: daar lag de productiviteitsgroei ruim boven het gemiddelde van 1995-2008. In het kleinbedrijf steeg de productiviteit weinig. In de vijf jaar daarna zullen midden- en grootbedrijf gemiddeld vrijwel dezelfde arbeidsproductiviteitsgroei doormaken als in 1995-2008. In het kleinbedrijf zal de productiviteitsgroei tussen 2010 en 2015 echter beperkt zijn. Figuur 2
Arbeidsproductiviteit in het particuliere bedrijfsleven naar grootteklasse, 19952015
160 150 140 130 1.000 2010 €/arbeidsjaar
120 110 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 2015
2014
2013
2012
2011
2010
2009
2008
middenbedrijf
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
1996
1995
kleinbedrijf
grootbedrijf
Bron: EIM.
19
4 . 1 . 2 A c ht er l i gg en d e fa ct o re n 1 9 95 -2 00 8 Voor de langere termijn spelen vooral structurele ontwikkelingen een rol. In de eerste plaats gaat het om technische vooruitgang. Deze bedraagt bijna 2% in het MKB en 1,4% in het grootbedrijf (tabel 1). Uit dien hoofde zou het MKB dus een sterkere productiviteitsstijging te zien moeten geven dan het grootbedrijf, zoals ook uit tabel 5 naar voren komt. Verder heeft substitutie van arbeid door kapitaal plaatsgevonden. De verhouding tussen kapitaal en arbeid is in het MKB sterker gestegen dan in het grootbedrijf. Weliswaar zijn de relatieve arbeidskosten in MKB en grootbedrijf vrijwel even sterk toegenomen, maar omdat de substitutie-elasticiteit in het MKB hoger is dan het in grootbedrijf (tabel 1), heeft dat in het MKB de grootste invloed op de kapitaal-arbeidverhouding gehad.1 Ook uit dien hoofde heeft het MKB dus een sterkere productiviteitsstijging gehad dan het grootbedrijf. De derde structurele factor die over 1995-2008 een rol heeft gespeeld, is de ontwikkeling van de gemiddelde ondernemingsgrootte. Die is in het grootbedrijf vrijwel ongewijzigd gebleven, maar in het midden- en vooral het kleinbedrijf aanmerkelijk gedaald. Een toename (daling) van de gemiddelde ondernemingsgrootte vertaalt zich in een hoger (lager) aandeel van variabele arbeid in de totale bedrijfsbezetting en leidt daarmee direct tot hogere (lagere) arbeidsproductiviteit. In midden- en grootbedrijf speelt dat nauwelijks een rol, omdat het aandeel van variabele arbeid daar voortdurend op een hoog niveau ligt. In het kleinbedrijf gaat het volgens de modelberekeningen om een daling van 42% naar 29%. Uit dien hoofde is de arbeidsproductiviteit in het midden- en vooral het kleinbedrijf fors gedaald – voldoende om het positieve effect van technische vooruitgang teniet te doen. Verder is de onderzochte periode niet helemaal conjunctuurvrij; mutaties in bezettings- en bemanningsgraad hebben daarom eveneens invloed op de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit gehad. Hoewel deze residuele effecten niet heel groot zijn geweest, flatteren ze de productiviteitsgroei enigszins.
1
20
Binnen het MKB speelt het grote aandeel vaste arbeid in het kleinbedrijf vergeleken met het middenbedrijf een rol; dat maakt dat het substitutie-effect in het kleinbedrijf kleiner is dan in het middenbedrijf, ondanks dat de substitutie-elasticiteiten bij variabele arbeid vergelijkbaar zijn.
Tabel 5
Decompositie arbeidsproductiviteitsontwikkeling in het particuliere bedrijfsleven, 1995-2015
klein-
midden-
groot-
alle
bedrijf
bedrijf
bedrijf
bedrijven
gemiddelde mutaties per jaar in % 1995-2008 gemiddelde mutatie arbeidsproductiviteit
1,6
1,5
2,0
1,9
technische vooruitgang
1,3
0,5
1,0
1,0
mutatie kapitaal-arbeidverhouding
0,8
1,6
0,3
0,8
-1,0
-0,4
0,1
-0,4
0,5
-0,2
0,6
0,5
-3,9
-4,0
-2,8
-3,4
technische vooruitgang
1,3
0,5
1,0
1,0
mutatie kapitaal-arbeidverhouding
2,3
2,5
1,1
1,9
ondernemingsgrootte
-2,5
-5,4
-0,3
-2,4
overige factoren
-5,1
-1,7
-4,7
-3,8
0,9
3,0
3,9
3,0
technische vooruitgang
1,3
0,5
1,0
1,0
mutatie kapitaal-arbeidverhouding
0,2
1,1
0,5
0,6
ondernemingsgrootte
-0,1
-0,2
-0,1
-0,1
overige factoren
-0,5
1,7
2,4
1,6
1,0
1,6
1,7
1,5
technische vooruitgang
1,3
0,5
1,0
1,0
mutatie kapitaal-arbeidverhouding
0,3
0,5
0,3
0,3
ondernemingsgrootte
-0,5
-1,0
-0,0
-0,5
overige factoren
-0,2
1,7
0,4
0,6
1,1
1,4
1,8
1,6
technische vooruitgang
1,3
0,5
1,0
1,0
mutatie kapitaal-arbeidverhouding
0,7
1,3
0,4
0,7
-0,9
-0,8
0,0
-0,5
0,0
0,3
0,4
0,4
bijdrage van:
ondernemingsgrootte overige factoren 2009 mutatie arbeidsproductiviteit bijdrage van:
2010 mutatie arbeidsproductiviteit bijdrage van:
2010-2015 gemiddelde mutatie arbeidsproductiviteit bijdrage van:
1995-2015 gemiddelde mutatie arbeidsproductiviteit bijdrage van:
ondernemingsgrootte overige factoren
Opmerking: De overige factoren hangen samen met veranderingen in de bezettingsgraad van de productiecapaciteit en verschillen tussen werkelijke en gewenste arbeidsinzet. Bron: EIM.
21
2 0 09 -2 01 0 : de G ro t e Re c es s ie De Grote Recessie heeft in 2009 een algemene daling van de arbeidsproductiviteit tot gevolg gehad, gevolgd door een gedeeltelijke correctie in 2010. Gecumuleerd over beide jaren was de productiviteitsgroei in het particuliere bedrijfsleven negatief. De daling in 2009 was het sterkst in het MKB, de correctie in 2010 was zwak in het kleinbedrijf. Gecumuleerd over beide jaren was er in het kleinbedrijf zelfs sprake van een aanzienlijke daling van de arbeidsproductiviteit. Ook in het middenbedrijf was de arbeidsproductiviteit in 2010 nog lager dan voor de Grote Recessie, zij het in mindere mate. Zowel in 2009 als in 2010 is de verhouding tussen kapitaal en variabele arbeid in alle grootteklassen verder gestegen. Dit heeft in alle grootteklassen positief bijgedragen aan de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit. Oorzaak is de toename van de arbeidskosten ten opzichte van die van kapitaal, veroorzaakt door de daling van de (reële) rentes. Zowel in het MKB als in het grootbedrijf is in 2009 de gemiddelde ondernemingsgrootte gedaald. Hierdoor is de verhouding tussen variabele en vaste arbeid afgenomen, met negatieve invloed op de arbeidsproductiviteit. Dit effect was echter in het MKB veel sterker dan in het grootbedrijf, omdat in het MKB het aandeel variabele arbeid structureel lager lag. De sterke vraaguitval – en daarmee een sterke daling van de bezettingsgraad – heeft in 2009 in elke grootteklasse bijgedragen aan een daling van de arbeidsproductiviteit. In 2010 trok de vraag weer (voorzichtig) aan en nam de bezettingsgraad toe, wat een positieve invloed had op de arbeidsproductiviteit. Dit effect was echter vooral merkbaar in midden- en grootbedrijf; in het kleinbedrijf bleef de productie nog verder achter bij de capaciteit. Labour hoarding – het vasthouden van werknemers ten tijde van productiedaling in de verwachting ze binnenkort weer te kunnen inzetten – speelde in 2009 in het gehele bedrijfsleven een rol, maar is het sterkst geweest in het kleinbedrijf. Omdat labour hoarding per definitie gaat om het aanhouden van tijdelijk onrendabel werkenden (omdat er immers tijdelijk geen productie is), heeft het een ongunstig effect op de arbeidsproductiviteit; dit residuele productiviteitseffect was het grootst in het kleinbedrijf. Hierbij kan ook worden gedacht aan zzp'ers die soms op individueel niveau aanzienlijke omzetdalingen doormaakten. Verder had het kleinbedrijf ook te maken met ondeelbaarheden in het productieproces. Zeker voor de wat grotere bedrijven zal ook de deeltijd-WW een rol hebben gespeeld. Deze ongunstige ontwikkelingen werden in het midden- en grootbedrijf in 2010 voor een belangrijk deel gecompenseerd. In het kleinbedrijf daarentegen was er ook in 2010 sprake van labour hoarding en het bijbehorende negatieve effect op de arbeidsproductiviteit.
S c ena r i o 20 11 -2 01 5 De arbeidsproductiviteit zal gedurende 2011-2015 iets minder snel groeien dan gemiddeld in 1995-2008. Het grootbedrijf zal wat achterblijven bij de ontwikkeling 1995-2008, terwijl de arbeidsproductiviteit in het middenbedrijf ongeveer even snel zal toenemen. Het kleinbedrijf zal een duidelijke terugval vertonen ten opzichte van 1995-2008. In het middenbedrijf zal er sprake zijn van een naar verhouding sterke toename van de kapitaal-arbeidverhouding; samen met het herstel van de conjunctuur verklaart dit de gunstige productiviteitsgroei in het middenbedrijf in het scenario. In alle grootteklassen zal er sprake zijn van een geringere bijdrage van technische vooruitgang aan de productiviteitsgroei. Dit komt door een groter aandeel
22
van de dienstensector waar immers het tempo van technische vooruitgang lager ligt (tabel 1). Verder zal in het midden- en grootbedrijf de feitelijke werkgelegenheid en productiecapaciteit weer in overeenstemming worden gebracht met de vraag; in het kleinbedrijf zal dat nog niet goed lukken in samenhang met een verdere toename van het aantal ondernemingen. Ten slotte zal de gemiddelde bedrijfsgrootte in alle grootteklassen afnemen; dit zal in het klein- en vooral het middenbedrijf een negatief effect hebben op de arbeidsproductiviteit, omdat het aandeel variabele arbeid significant zal dalen. Een belangrijk neveneffect hiervan is dat de winstgevendheid in het scenario dan ook alleen zal verbeteren door een toename van de prijzen.
4.2
Afzonderlijke bedrijfstakken
4 . 2 . 1 I nd ust r i e en o pe nba a r n ut Het patroon van de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit in industrie en openbaar nut kenmerkt zich door een vrijwel voortdurend achterblijvende groei in het kleinbedrijf. Tussen 1995 en 2008 liepen midden- en grootbedrijf ongeveer gelijk op en bleef het kleinbedrijf achter. De Grote Recessie trof in 2008 het MKB duidelijk harder dan het grootbedrijf. Het herstel in 2010 was ook het krachtigst in het MKB. In 2010-2015 zal de productiviteitsgroei in de industrie sterker zijn dan gedurende 1995-2008. Dit zal zich in alle grootteklassen manifesteren. Figuur 3
Arbeidsproductiviteit in industrie en openbaar nut naar grootteklasse, 19952015
160 150 140 130 1.000 2010 €/arbeidsjaar
120 110 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 2015
2014
2013
2012
2011
2010
2009
2008
middenbedrijf
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
1996
1995
kleinbedrijf
grootbedrijf
Bron: EIM.
4 . 2 . 2 B ouw n i jv er he i d In de bouwnijverheid zijn de productiviteitsverschillen tussen MKB en grootbedrijf gering en in 2010 was het kleinbedrijf zelfs productiever dan het grootbedrijf (hoofdstuk 3). Tussen 1995 en 2008 was de arbeidsproductiviteitsgroei van de bouwnijverheid vrijwel geheel in het kleinbedrijf geconcentreerd. Zowel in 2009 als in 2010 daalde de arbeidsproductiviteit in alle grootteklassen, in het
23
bijzonder als gevolg van labour hoarding. Na 2010 zullen de productiviteitsverschillen tussen klein-, midden- en grootbedrijf nagenoeg ongewijzigd blijven. Figuur 4
Arbeidsproductiviteit in de bouwnijverheid naar grootteklasse, 1995-2015
160 150 140 130 1.000 2010 €/arbeidsjaar
120 110 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 2015
2014
2013
middenbedrijf
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
1996
1995
kleinbedrijf
grootbedrijf
Bron: EIM.
4 . 2 . 3 H a n de l In de handel is er – met uitzondering van het jaar 2009 – sprake geweest van een voortdurende toename van de arbeidsproductiviteit in alle grootteklassen. Tot 2008 was die toename het sterkst in midden- en grootbedrijf. De daling in 2009 was ongeveer even sterk in alle grootteklassen. Het herstel in 2010 was relatief sterk in het middenbedrijf, vooral omdat daar de productie sneller aantrok. In de jaren nadien zal de arbeidsproductiviteit overal toenemen. Figuur 5
Arbeidsproductiviteit in de handel naar grootteklasse, 1995-2015
160 150 140 130 1.000 2010 €/arbeidsjaar
120 110 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 2015
grootbedrijf
2014
2013
2012
2011
2010
2009
2008
middenbedrijf
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
24
2000
1999
1998
1997
1996
1995
kleinbedrijf
Bron: EIM.
4 . 2 . 4 T ra n sp o rt en c om mun i ca t i e De ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit in de transport- en communicatiesector wordt gekenmerkt door een aanzienlijke groei gedurende 1995-2008. De arbeidsproductiviteitsdaling in 2009 werd in 2010 meer dan gecorrigeerd. Gedurende 2010-2015 zal de arbeidsproductiviteit verder toenemen, zij het in een lager tempo dan in het verleden. Het grootteklassenpatroon kenmerkt zich door een relatief sterke groei in het grootbedrijf gedurende 1995-2008. Na 2010 zal deze trend doorzetten. Figuur 6
Arbeidsproductiviteit in transport en telecommunicatie naar grootteklasse, 1995-2015
160 150 140 130 1.000 2010 €/arbeidsjaar
120 110 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 2015
2014
2013
2012
2011
2010
2009
2008
middenbedrijf
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
1996
1995
kleinbedrijf
grootbedrijf
Bron: EIM.
4 . 2 . 5 Z a k e l i jk e e n f ina n c ië l e d i e nst ve r l en in g Klein-, midden- en grootbedrijf zijn voor wat betreft hun arbeidsproductiviteit gedurende 1995-2008 voortdurend naar elkaar toegegroeid. De verwachting is dat deze trend na 2010 stopt. De Grote Recessie van 2009 heeft in alle grootteklassen een negatief effect gehad op de productiviteitsgroei, maar vooral in het MKB is de arbeidsproductiviteit gedaald. Na 2010 zal de productiviteit in het grootbedrijf toenemen. Voor het MKB wordt een lichte daling voorzien, vooral omdat het aandeel vaste arbeid hoog zal blijven.
25
Figuur 7
Arbeidsproductiviteit in zakelijke en financiële dienstverlening naar grootteklasse, 1995-2015
160 150 140 130 1.000 2010 €/arbeidsjaar
120 110 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 2015
2014
2013
2012
2011
2010
2009
2008
middenbedrijf
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
1996
1995
kleinbedrijf
grootbedrijf
Bron: EIM.
4 . 2 . 6 P e rs oon l i jk e d i ens tv e rle n in g Het grootteklassenpatroon van de arbeidsproductiviteit in de persoonlijke dienstverlening is opmerkelijk stabiel. Tussen 1995 en 2008 daalde de productiviteit in alle grootteklassen, het sterkst in het kleinbedrijf in verband met een geleidelijke afname van de relatieve arbeidskosten. In 2009 daalde de arbeidsproductiviteit fors. Ook in 2010 was er sprake van een afnemende arbeidsproductiviteit. Met andere woorden, er is geen sprake van een herstelbeweging direct na de Grote Recessie. In die zin wijkt de persoonlijke dienstverlening sterk af van de andere bedrijfstakken. Zowel in 2009 als in 2010 waren er nauwelijks verschillen tussen klein-, midden- en grootbedrijf voor wat betreft de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit. Tussen 2010 en 2015 zal alsnog een correctie plaatsvinden na de productiviteitsdaling in 2009 en 2010; grootteklassenverschillen zullen dan te verwaarlozen zijn.
26
Figuur 8
Arbeidsproductiviteit in persoonlijke dienstverlening naar grootteklasse, 19952015
160 150 140 130 1.000 2010 €/arbeidsjaar
120 110 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 2015
2014
2013
2012
2011
2010
2009
2008
middenbedrijf
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
1996
1995
kleinbedrijf
grootbedrijf
Bron: EIM.
27
5
Conclusies
A r b e id s pr od uc ti v it e it sve r sc h il l en t uss en M KB en g ro ot b ed r i jf in 20 1 0 In 2010 produceerde een arbeidsjaar in het particuliere bedrijfsleven gemiddeld 74.000 euro aan toegevoegde waarde. De verschillen tussen klein-, midden- en grootbedrijf zijn aanzienlijk: het kleinbedrijf bleef 27% achter bij dit gemiddelde, in het middenbedrijf was de arbeidsproductiviteit iets lager dan gemiddeld, terwijl de arbeidsproductiviteit in het grootbedrijf een kwart daarboven lag. Dergelijke verschillen zijn ook binnen afzonderlijke bedrijfstakken terug te vinden en bestaan ook in andere landen (EU, VS, Canada en Japan). Een minder gunstige prestatie van het MKB op het vlak van de arbeidsproductiviteit lijkt daarmee een intrinsiek kenmerk van het MKB te zijn. De verhouding kapitaal-arbeid bedroeg in het particuliere bedrijfsleven in 2010 gemiddeld ruim 100.000 euro per arbeidsjaar. In het MKB lag deze verhouding op bijna 60.000 euro per arbeidsjaar, tegen ruim 170.000 euro per arbeidsjaar in het grootbedrijf. De kapitaalintensiteit in het MKB was dan ook veel lager dan in het grootbedrijf. Gerekend naar de totale factorproductiviteit scoorde het middenbedrijf iets hoger dan het grootbedrijf, terwijl de achterstand van het kleinbedrijf kleiner was dan de arbeidsproductiviteitscijfers doen vermoeden. Naast de verhouding kapitaal-arbeid speelde het een rol dat een naar verhouding groot deel van de werkgelegenheid in het kleinbedrijf als vaste arbeid moet worden beschouwd, dat wil zeggen arbeid die in eerste instantie gericht is op het voortbestaan van de onderneming zelf en niet direct op de productie van goederen en diensten. De toegevoegde waarde verminderd met loonkosten, afschrijvingen en het toegerekende loon van zelfstandigen is het economisch resultaat. Het economisch resultaat als percentage van de kapitaalgoederenvoorraad kan als indicator van het rendement van het geïnvesteerde kapitaal worden beschouwd. Het blijkt dat dit rendement in het kleinbedrijf beduidend lager is dan gemiddeld in het particuliere bedrijfsleven.
T r en ds 19 95 - 20 08 Tussen 1995 en 2008 is de arbeidsproductiviteitsgroei in het MKB – en dan vooral in het kleinbedrijf – lager geweest dan in het grootbedrijf. Technische vooruitgang en substitutie van arbeid door kapitaal hebben ieder op zich relatief gunstig bijgedragen aan de groei van de arbeidsproductiviteit van het MKB. Dit effect is echter grotendeels tenietgedaan door de schaalverkleining van kleine ondernemingen. Hierdoor is het aandeel van variabele arbeid in de totale werkgelegenheid namelijk aanzienlijk gedaald.
D e G ro t e Re c ess i e : 20 09 en 20 1 0 De Grote Recessie heeft een algemene daling van de arbeidsproductiviteit tot gevolg gehad in 2009, gevolgd door een gedeeltelijke correctie in 2010. Gemiddeld over beide jaren bedroeg de productiviteitsgroei in het particuliere bedrijfsleven -0,2%, tegen 1,9% per jaar gedurende 1995-2008. De daling in 2009 was het sterkst in het midden- en vooral het kleinbedrijf; de correctie in 2010 was
29
het zwakst in het kleinbedrijf. Over beide jaren 2009 en 2010 gerekend, is de arbeidsproductiviteit in het grootbedrijf zelfs nog enigszins toegenomen. Oorzaken van de afnemende arbeidsproductiviteit zijn dalende bezettingsgraden door vraaguitval en het optreden van labour hoarding: het vasthouden van werknemers ondanks dat er geen vraag is, in de verwachting dat de vraag op korte termijn weer aantrekt. In het MKB – en dan vooral in het kleinbedrijf – speelt daarnaast dat ten gevolge van een significante afname van de gemiddelde ondernemingsomvang het aandeel variabele arbeid in de totale werkgelegenheid fors is gedaald.
E en s ce na r i o vo or d e mi d d e l la n ge t e rm i jn Naar verwachting zal tussen 2010 en 2015 een beperkte toename van de arbeidsproductiviteit te zien zijn: circa 1,5% per jaar, tegen gemiddeld 1,9% per jaar gedurende 1995-2008. De achterblijvende productiviteitsgroei zal vooral optreden in het kleinbedrijf; in midden- en grootbedrijf zal de productiviteitstoename in 2010-2015 in dezelfde orde van grootte zijn als in 1995-2008.
V e r d er o nd e rz o ek Uit het voorgaande blijkt dat fluctuaties in de gemiddelde bedrijfsgrootte in het kleinbedrijf een aanmerkelijke invloed hebben op de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit. Gelet op de structuurverandering in het kleinbedrijf – afname van de gemiddelde bedrijfsgrootte, onder meer door de opkomst van zzp'ers – is een nadere analyse van de productiviteit in het kleinbedrijf wenselijk. Daarbij zou vooral de rol van de vaste arbeid moeten worden uitgediept.
30
BIJLAGE I
Data
Classificaties Het particuliere bedrijfsleven bestaat uit de volgende bedrijfstakken1: − Industrie en openbaar nut (SBI D, E) − Bouwnijverheid (SBI F) − Handel (SBI G) − Transport en communicatie (SBI I) − Zakelijke en financiële dienstverlening (SBI J, 71 -74) − Persoonlijke dienstverlening (SBI H, N) De volgende grootteklassen worden onderscheiden: kleinbedrijf (minder dan 10 werkzame personen), middenbedrijf (ten minste 10, maar minder dan 100 werkzame personen) en grootbedrijf (minstens 100 werkzame personen).
Data 1995-2007 In het kader van het Onderzoeksprogramma Ondernemerschap en MKB verzamelt EIM gegevens over de omvang en structuur van het particuliere bedrijfsleven. Een belangrijk aandachtspunt is daarbij de verdeling van activiteiten naar klein-, midden- en grootbedrijf. De bron van deze gegevens is CBS. Hoewel deze gegevens een goed beeld geven van (veranderingen in) de grootteklassenstructuur van het bedrijfsleven, zijn ze minder geschikt om ontwikkelingen van jaar op jaar te analyseren. Gegevens uit de Nationale Rekeningen van CBS zijn dat wel. Daarom zijn de oorspronkelijke gegevens geijkt aan bedrijfstaktotalen van de Nationale Rekeningen 2009. Gegevens in constante prijzen zijn vervolgens berekend door voor elementaire variabelen (afzet per categorie, verbruik) te veronderstellen dat prijsmutaties voor bedrijfstaktotalen ook van toepassing zijn voor de onderliggende grootteklassen.
Data 2008-2011 De voor de jaren 2008-2011 gebruikte gegevens zijn ontleend aan de kortetermijnprognoses die regelmatig door EIM worden opgesteld in het kader van het Onderzoeksprogramma Ondernemerschap en MKB (Bangma en Snel, 2010-a). De data sluiten aan op die voor de jaren 1995-2007.
Data 2012-2015 Dit scenario is gebaseerd op Bangma, Bruins en Snel (2011). De data sluiten aan op die voor de voorgaande periode.
1
Classificatie op basis van SBI 1993.
31
BIJLAGE II
Modelbeschrijving en schattingsmethode
Toegevoegde waarde wordt geproduceerd met behulp van kapitaal en arbeid. Arbeid wordt onderscheiden in vaste en variabele arbeid. Vaste arbeid is de hoeveelheid arbeid die nodig is om de onderneming in stand te houden en draagt niet direct bij aan de productie; variabele arbeid draagt direct bij aan de productie. Er is sprake van arbeidsbesparende technische vooruitgang, die echter alleen betrekking heeft op de variabele arbeid. Ondernemingen maximaliseren hun winst bij gegeven productie. Dat betekent dat bij een gegeven kapitaalgoederenvoorraad de vraag naar variabele arbeid afhangt van de relatieve loonkosten: de kosten van arbeid gerelateerd aan de gebruikskosten van kapitaal.
Model op het niveau van de (gemiddelde) onderneming P ro du ct i ef unc t ie l tot is de totale werkgelegenheid in de onderneming1; l f is de hoeveelheid vaste arbeid en l d is variabele arbeid: (II.1)
ld=
l tot - lf
waarin l tot
totale werkgelegenheid in de onderneming (in fysieke eenheden)
lf
vaste arbeid in de onderneming (in fysieke eenheden; l f
ld
variabele arbeid in de onderneming (in fysieke eenheden)
Technische vooruitgang is arbeidsbesparend, heeft alleen betrekking op variabele arbeid en bedraagt 100⋅λ % per jaar. Met 2004 als arbitrair gekozen basisjaar, is de variabele arbeid in efficiencyeenheden gelijk aan: (II.2)
l de=
l d ⋅ (1 + λ)(t-2004)
waarin l de λ
tempo variabele arbeidsbesparende technische vooruitgang
t
tijd
variabele arbeid in de onderneming (in efficiency units)
De netto groei van de kapitaalgoederenvoorraad is gelijk aan het verschil tussen bruto investeringen en afschrijvingen. De afschrijvingsvoet bedraagt δ; investeringen zijn exogeen: (II.3)
k
=
k t-1 - d + j
(II.4)
d
=
k t-1 ⋅ δ/100
waarin k
1
kapitaalgoederenvoorraad in de onderneming
d
afschrijvingen in de onderneming
j δ
bruto investeringen in de onderneming afschrijvingsvoet (in %)
Variabelen in kleine letters geven variabelen op ondernemingsniveau weer. Hoofdletters zijn de overeenkomstige variabelen op geaggregeerd niveau, berekend door variabelen op het niveau van de gemiddelde onderneming te vermenigvuldigen met het aantal bedrijven, N.
33
De productiefunctie is CES in kapitaal en variabele arbeid, met substitutieparameter ρ (en substitutie-elasticiteit σ= 1/(1 + ρ)): (II.5)
y=
β ⋅ {α⋅k-ρ + (1-α)⋅lde-ρ}-1/ρ
waarin y
productie (bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten) in de
β
onderneming schaalconstante (β>0)
α
distributieparameter (0<α<1)
ρ
substitutieparameter; de substitutie-elasticiteit σ= 1/(1 + ρ) (ρ>-1 en ρ≠0)
F a ct or vra a g De winst is gelijk aan π= y⋅py - k⋅pk - ltot ⋅pl; substitutie van (II.1), (II.2) en (II.5) geeft: π= β⋅{α⋅k-ρ + (1 - α)⋅lde-ρ} -1/ρ⋅py - k⋅pk - (lde /(1+ λ)(t-2004)+l f )⋅pl Ondernemingen trachten hun winst te maximaliseren. Uit de eerste orde voorwaarden voor winstmaximalisatie volgt voor de optimale factorinzet: k*= β -ρσ ⋅ ασ ⋅ y ⋅ (pk/py) -σ en l de*= β -ρσ ⋅ (1-α) σ ⋅ y ⋅ {[pl/(1 + λ) t-2004]/py}-σ Hieruit volgt voor de optimale verhouding tussen kapitaal- en variabele arbeid (in efficiencyeenheden): k*/lde *= [α/(1-α)] σ ⋅ {pk/[pl/(1 + λ)t-2004 ]} -σ De kapitaalgoederenvoorraad wordt exogeen verondersteld. De optimale inzet van variabele arbeid in efficiencyeenheden is de kapitaalgoederenvoorraad, gedeeld door de verhouding k*/lde *. Met behulp van (II.2) kan de optimale arbeidsinzet van variabele arbeid worden berekend en met (II.1) de optimale totale arbeidsinzet: (II.6)
l tot *=
lf + k ⋅
[α/(1-α)] -σ ⋅ {[pl/(1 + λ) t-2004 ]/pk}-σ / [(1 + λ) t-2004]
waarin l tot *
optimale arbeidsinzet in de onderneming (in fysieke eenheden)
pk
gebruikskosten van kapitaal
pl
loonvoet
De gebruikskosten van kapitaal zijn: (II.7)
pk=
pj ⋅ (r + δ + θ)/100
waarin pj
prijs kapitaalgoederen
r θ
normaal rendement op kapitaal (in %)
rentevoet (in %)
Model op geaggregeerd niveau Onder de aanname dat alle ondernemingen in een bepaalde grootteklasse identiek zijn, kunnen geaggregeerde waarden per grootteklasse worden berekend
34
door gemiddelden per onderneming te vermenigvuldigen met het aantal bedrijven, N. Voor arbeid geeft dit: (II.8)
L f=
N ⋅ lf
(II.9)
Ld=
L tot - L f
waarin L tot
totale werkgelegenheid (in fysieke eenheden; waarneembaar)
Lf
totale vaste arbeid (in fysieke eenheden)
Ld
totale variabele arbeid (in fysieke eenheden)
N
aantal bedrijven (waarneembaar)
De totale variabele arbeid in efficiencyeenheden is: (II.10)
L d ⋅ (1 + λ)t-2004
L de=
waarin L de
totale variabele arbeid (in efficiencyeenheden)
λ
tempo variabele arbeidsbesparende technische vooruitgang
t
tijd
Voor de geaggregeerde kapitaalgoederenvoorraad geldt: (II.11)
K=
(II.12)
D=
K t-1 - D + J K t-1 ⋅ δ/100
waarin K
geaggregeerde kapitaalgoederenvoorraad
D
geaggregeerde afschrijvingen (waarneembaar)
J δ
afschrijvingsvoet (in %)
geaggregeerde bruto investeringen (waarneembaar)
Voor de productiefunctie op geaggregeerd niveau geldt: (II.13)
Y
β ⋅ {α⋅K-ρ + (1-α)⋅L de-ρ}
-1/ρ
waarin Y
geaggregeerde productie (bruto toegevoegde waarde tegen
β
factorkosten; waarneembaar) schaalconstante (β>0)
α
distributieparameter (0<α<1)
ρ
substitutieparameter; de substitutie-elasticiteit σ= 1/(1 + ρ) (ρ>-1 en ρ≠0)
Voor de totale arbeidsvraag tenslotte geldt: (II.14)
L tot *=
N⋅lf + K ⋅
[α/(1-α)] -σ ⋅ {[pl/(1 + λ) t-2004 ]/pk}-σ / [(1 + λ) t-2004]
waarin L tot *
totale arbeidsvraag (in fysieke eenheden; waarneembaar)
pk
gebruikskosten van kapitaal
pl
loonvoet
De gebruikskosten van kapitaal zijn gegeven in (II.7).
Modelschatting Het model op geaggregeerd niveau is geformuleerd in termen van waarneembare grootheden, zoals de toegevoegde waarde in klein-, midden- en grootbedrijf (zie
35
Bijlage I). Alleen voor de kapitaalgoederenvoorraad zijn geen waarnemingen beschikbaar; de schattingsprocedure is zodanig dat er tevens reeksen voor de kapitaalgoederenvoorraad worden gegenereerd (Rettab, Kwaak en Azzam, 2010). De te schatten parameters zijn: − β: schaalconstante productiefunctie (β>0) − α: distributie parameter productiefunctie (0≤α≤1) − ρ: substitutie parameter productiefunctie; σ= 1/(1 + ρ) (ρ>0.011) − λ: variabele arbeidsbesparende technische vooruitgang − δ: afschrijvingsvoet van kapitaal (δ>0) − θ: normaal rendement op kapitaalgoederen (θ>0) − l f : vaste arbeid per onderneming Verder moet ook de startwaarde van de kapitaalgoederenvoorraad – dat wil zeggen, de omvang van de kapitaalgoederenvoorraad aan het begin van de schattingsperiode – worden geschat; samen met deze startwaarde levert vergelijking (II.11) een reeks op voor de kapitaalgoederenvoorraad per grootteklasse. De parameter voor het normale rendement op kapitaal, θ, is a priori op 5% gesteld. De verliesfunctie die voor de schatting is gebruikt (zie hieronder), is namelijk vrijwel vlak in deze parameter (δΛ/δθ is praktisch 0), zodat θ niet scherp kan worden vastgesteld. De parameters zijn gekalibreerd ten opzichte van de beschikbare data betreffende productie (Y), afschrijvingen (D) en werkgelegenheid (L tot) voor de jaren 1993-2007 door minimalisatie van de volgende doelstellingsfunctie:
Λ
2
w y ⋅ ln (Y waargenomen / Y geschat)
= + +
(fit met waargenomen productie)
2
(fit met waargenomen
2
(fit met waargenomen
w d ⋅ ln (D waargenomen / D geschat) w l ⋅ ln (L tot, waargenomen / L tot, geschat )
afschrijvingen) werkgelegenheid)
onder de volgende beperkingen: − Het gemiddelde residu (voor Y, D en L tot) is nul; − De voor 2001 geschatte omvang van de totale kapitaalgoederenvoorraad per bedrijfstak komt overeen met door CBS gegeven waarden (Van den Bergen, de Haan, de Heij en Horsten, 2005);2 − Het tempo van arbeidsbesparende technische vooruitgang moet op bedrijfstakniveau (met het totale arbeidsvolume gewogen gemiddelde van de λ's van de afzonderlijke grootteklassen) overeenkomen met de waarden uit CPB's ATHENA-model (Smid en Vromans, 2006); − De vaste arbeid per onderneming (l f ) is het kleinst in het kleinbedrijf en het grootst in het grootbedrijf; de verhouding tussen vaste en variabele arbeid is het grootst in het kleinbedrijf en het kleinst in het grootbedrijf. Deze beper-
36
1
Theoretisch is ρ>-1 and ρ≠0 voldoende voorwaarde om het model te laten 'werken'. Om stabiliteitsproblemen te vermijden (voor ρ=0 gaat de productiefunctie over in een Cobb-Douglasfunctie) is de voorwaarde ρ>0.01 opgelegd.
2
In verband met revisies van de Nationale Rekeningen is het niet mogelijk om voor de gehele periode consistentie met data over de kapitaalgoederenvoorraad per bedrijfstak te betrachten; om dezelfde reden kan de afschrijvingsvoet δ evenmin op de kapitaalvoorraadstatistiek worden geijkt.
king is overigens alleen bindend voor het klein- en middenbedrijf in handel, zakelijke en financiële dienstverlening en persoonlijke dienstverlening. Op bedrijfstakniveau komt de verhouding tussen vaste en variabele arbeid overeen met de waarden uit CPB's ATHENA-model (Smid en Vromans, 2006). De gewichten w y, wd en w l zijn – arbitrair – gezet op respectievelijk 1, 1 and 10. Hoewel elke grootteklasse zijn 'eigen' parameters heeft, zijn de schattingen voor de afzonderlijke grootteklassen niet onafhankelijk van elkaar. De reden is gelegen in de aanwezigheid van enkele grootteklasse-overstijgende restricties: die ten aanzien van de kapitaalgoederenvoorraad in 2001, die inzake het tempo van arbeidsbesparende technische vooruitgang en die betreffende het aandeel vaste arbeid in de totale werkgelegenheid. Deze kengetallen zijn op bedrijfstakniveau bekend en het aggregaat van de schattingen over klein-, midden- en grootbedrijf moet daaraan voldoen. Uit Tabel II.1 valt af te leiden dat het model een acceptabele beschrijving geeft van productie en werkgelegenheid in de onderzochte bedrijfstakken en grootteklassen. Tabel II.1 Gemiddelde absolute procentuele afwijking modelschattingen 1993-2007*
productie
werkgelegenheid
industrie en openbaar nut kleinbedrijf
12
5
middenbedrijf
8
4
grootbedrijf
7
4
bouwnijverheid kleinbedrijf
12
4
middenbedrijf
9
3
grootbedrijf
7
3
kleinbedrijf
6
4
middenbedrijf
7
3
22
8
kleinbedrijf
8
2
middenbedrijf
6
3
14
2
8
9
handel
grootbedrijf transport en communicatie
grootbedrijf zakelijke en financiële dienstverlening kleinbedrijf middenbedrijf
12
7
grootbedrijf
14
15
persoonlijke dienstverlening kleinbedrijf
6
9
middenbedrijf
7
10
grootbedrijf
7
5
* (1/n) ⋅ Σ T 100 ⋅ (| Y waargenomen,t - Y geschat, t | )/ Y waargenomen,t . Bron: EIM.
37
Literatuur
Bangma, K. en D. Snel, Algemeen beeld van het MKB in de marktsector in 2010 en 2011, EIM, Zoetermeer, 2010-a Bangma, K. en D. Snel, Algemeen beeld van het MKB in de marktsector in 2010 en 2011 – update december, EIM, Zoetermeer, 2010-b (http://www.ondernemerschap.nl/sys/cftags/assetnow/design/widgets/site/ctm_ getFile.cfm?file=M201101.pdf&perId=581) Bangma, K., A. Bruins en D. Snel, Middellangetermijn ontwikkeling MKB – Het MKB in de marktsector in de periode 2011-2015, EIM, Zoetermeer, 2011 (http://www.ondernemerschap.nl/index.cfm/12,html?nxt=ctm_publikatie&bestel nummer=M201108) Bergen, Dirk van den, Mark de Haan, Ron de Heij en Myriam Horsten, Final report Revision of Capital Stock Statistics, CBS, Voorburg, 2005 (publicatie 200543-MOO) Centraal Planbureau, Actualisatie Economische Verkenning 2011-2015, CPB, CPB-Document 213, Den Haag, 2010-a Centraal Planbureau, Centraal Economisch Plan 2010, Den Haag, 2010-b Centraal Planbureau, Gematigde groei in onzekere tijden, CPB Nieuwsbrief, 2010-c Draper, Nick, Fre Huizinga en Henk Kranendonk, Potentiële groei volgens de productiefunctie benadering, CPB memorandum, 2001 Folkeringa, Mickey, Arjan Ruis, Bram van der Linden en Sita Tan, Monitor Inkomens Ondernemers, Editie 2010, Zoetermeer, 2010 (http://www.ondernemerschap.nl/index.cfm/12,html?nxt=ctm_publikatie&bestel nummer=A201008) Japanese Small Business Research Institute, 2009 White Paper on Small and medium Enterprises in Japan, Japanese Small Business Research Institute, 2009 Kwaak, Ton, en Sita Tan, PRISMA-K: een bedrijfstakkenmodel voor de korte termijn, EIM, Research Report H200614, Zoetermeer, 2006 Kwaak, Ton, PRISMA-MKB: modelmatige desaggregatie van bedrijfstakprognoses naar grootteklasse, EIM, Research Report H200612, Zoetermeer, 2006 Leung, Danny, Césaire Meh en Yaz Terajima, Firm Size and Productivity, Bank of Canada Working Paper 2008-45, 2008 Rettab, Belaid, Ton Kwaak en Azzedine Azzam, An Optimization Procedure for Estimating the Stock of Capital: Application to Ten Production Sectors of Dubai, Regional and Sectoral, Economic Studies, Euro-American Association of Economic Development, vol. 10(1), 2010 Smid, Bert, en Martin Vromans, Athena – A multi-sector model of the Dutch economy, CPB, Den Haag, 2006 Smid, Bert, Paul Besseling, Marcel Lever, Albert van der Horst en Wim Suyker, Economische Verkenning 2011-2015, CPB, Den Haag, 2010
39
Ende, Martin van der, Marcel Canoy, Erwin Hazebroek, Marcel Kerkhofs, Babette Pouwels, Arbeidsproductiviteit en de beroepsbevolking: Effecten van omvang en samenstelling, Ministerie van Economische Zaken, 2010 Europese Commissie, European SMEs under Pressure, Annual Report 2009 in het kader van de SME Performance Review, 2010 (http://ec.europa.eu/enterprise/policies/sme/facts-figures-analysis/performancereview/pdf/dgentr_annual_report2010_100511.pdf) Wennekers, A.R.M., G. de Wit, G.W. Brummelkamp, C.M. Hartog, C. van Essen, Trendstudie MKB en Ondernemerschap, EIM, Zoetermeer, 2011 (http://www.ondernemerschap.nl/sys/cftags/assetnow/design/widgets/site/ctm_ getFile.cfm?file=A201103.pdf&perId=596)
40
De resultaten van het Programma MKB en Ondernemerschap worden in twee reeksen gepubliceerd, te weten: Research Reports en Publieksrapportages. De meest recente rapporten staan (downloadbaar) op: www.ondernemerschap.nl.
Recente Publieksrapportages A201108
14-7-2011
Global Entrepreneurship Monitor 2010 The Netherlands
A201107
19-5-2011
Ondernemen voor de toekomst
A201106
27-4-2011
Trendstudie MKB en Ondernemerschap: Synthese
A201105
20-4-2011
Uitvinders in Nederland
A201104
28-4-2011
Kleinschalig Ondernemen 2010
A201103
10-3-2011
Trendstudie MKB en Ondernemerschap
A201102
8-3-2011
A201101
5-1-2011
Monitor vrouwelijk en etnisch ondernemerschap 2010 Startende ondernemers
A201012
8-12-2010
A201011
16-11-2010
Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid
A201010
9-11-2010
A201009
14-10-2010
De arbeidsmarkt van Midden-Nederland
A201008
14-10-2010
Monitor Inkomens Ondernemers
A201007
30-9-2010
Stand van Zaken Zonder Personeel
A201006
23-6-2010
Internationale benchmark ondernemerschap
A201005
31-5-2010
Bedrijfsbeëindigingen in het kleinbedrijf
A201004
april 2010
Octrooien in Nederland
A201003
12-4-2010
Ondernemen voor anderen!
A201002
15-2-2010
Een kwestie van ondernemen
A201001
11-1-2010
Innovatief ondernemerschap in detailhandel, ho-
A200918
1-12-2009
Slim en gezond afslanken
A200917
2-11-2009
Ondernemen in de Sectoren
A200916
30-10-2009
A200915
17-8-2009
Criminaliteitspreventie door kleine bedrijven
A200914
16-6-2009
Global Entrepreneurship Monitor 2008
A200913
15-5-2009
A200912
20-5-2009
A200911
3-4-2009
Kopstaartbedrijven
A200910
1-4-2009
Ondernemerschap in de wijk
A200909
27-3-2009
A200908
half juni 2009
A200907
24-3-2009
Monitor Inkomens Ondernemers
A200906
19-3-2009
Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid
A200905
17-3-2009
Afhankelijkheid in de metaalsector
A200904
12-3-2009
Beter inzicht in multicultureel ondernemerschap
A200903
5-2-2009
Global Entrepreneurship Monitor 2009 The Netherlands Ondernemen in de sectoren 2010 – 10 brochures
2010
reca en ambacht
Springen over de Grens
The Netherlands Internationale benchmark ondernemerschap 2009 Kleinschalig Ondernemen 2009
Van werknemer tot ondernemer Review: Internationalisering van het Nederlandse MKB
Ten years entrepreneurship policy: a global overview
41
A200902
13-1-2009
Toekomst concurrentiepositie MKB
A200901
13-1-2009
MKB in regionaal perspectief
A200815
19-12-2008
Succes met samenwerking
A200814
16-12-2008
Tijdelijke samenwerkingsverbanden in het Nederlandse MKB
A200813
8-12-2008
Sociaal ondernemerschap
A200812
8-12-2008
Ondernemen in de Sectoren
A200811
28-10-2008
A200810
23-9-2008
A200809
8-9-2008
Internationale benchmark ondernemerschap
A200808
3-9-2008
Nalevingskosten van wetgeving voor startende
A200807
september 2008
A200806
18-9-2008
A200805
8-7-2008
Ondernemerschap in de zorg In- en uitstroom in de detailhandel
bedrijven Stimulering van ondernemerschap in middelgrote gemeenten HRM-beleid in het MKB Global Entrepreneurship Monitor 2007 The Netherlands A200804
14-7-2008
Kleinschalig Ondernemen 2008
A200803
26-6-2008
Ondernemerschap in de regio
A200802
27-3-2008
Herstructurering van winkelgebieden
A200801
25-2-2008
Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid
A200714
21-12-2007
Technologiebedrijven in het MKB
A200713
19-12-2007
MKB in regionaal perspectief
A200712
15-11-2007
Voor het gewin of voor het gezin?
A200711
7-11-2007
A200710
25-10-2007
A200709
13-9-2007
A200708
21-6-2007
Kleinschalig Ondernemen 2007
A200707
21-6-2007
Global Entrepreneurship Monitor 2006 Nederland
A200706
13-6-2007
Een eigen bedrijf: loon naar werken?
A200705
10-5-2007
Internationale benchmark ondernemerschap
A200704
5-4-2007
Dat loont!
A200703
5-3-2007
Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid
A200702
1-3-2007
Flexibele arbeid in het MKB
A200701
8-1-2007
Entrepreneurship in the Netherlands;
Van onbemind tot onmisbaar Ondernemen in de Sectoren Ondernemerschap in het primair en voortgezet onderwijs
High growth enterprises; Running fast but still keeping control A200613
8-1-2007
A200612
januari 2007
Geef richting, geen regels!
A200611
22-9-2006
Ondernemen in de Sectoren
A200610
18-9-2006
Met ervaring aan de start
A200609
20-7-2006
Global Entrepreneurship Monitor 2005 Nederland
A200608
18-9-2006
Pensioen voor ondernemers
A200607
24-7-2006
MKB regionaal bekeken
A200606
19-7-2006
MKB in regionaal perspectief 2006
A200605
29-6-2006
De externe adviseur bij bedrijfsoverdrachten in
A200604
19-6-2006
Kleinschalig Ondernemen 2006
A200603
17-5-2006
Internationale Benchmark 2005
A200602
12-4-2006
Bedrijfsopleidingen geen weggegooid geld
Bedrijfsgroei in Nederland
het MKB
42