Uitgifte Repertoriumnummer
Uitgereikt aan
2015 / Datum van uitspraak
18 mei 2015
op € JGR
Rolnummer
2014/AB/398
Arbeidshof te Brussel vijfde kamer
Arrest
Arbeidshof te Brussel – 2014/AB/398 – p. 2
ARBEIDSRECHT - arbeidsovereenkomst arbeider Arrest geacht op tegenspraak conform art. 747 § 1 Ger. Wb. definitief HUISHOUDHULP APOLLO BVBA, met maatschappelijke zetel te 8500 KORTRIJK, Jan Breydellaan 67/002, Appellante op hoofdberoep en geïntimeerde op incidenteel beroep, die niet verschijnt noch vertegenwoordigd is, tegen Mevrouw B. S., Geïntimeerde op hoofdberoep en appellante op incidenteel beroep, vertegenwoordigd door de heer Gerrit JAPPENS, gevolmachtigde *** * Na beraad, spreekt het arbeidshof te Brussel het hiernavolgend arrest uit: Gelet op de stukken van rechtspleging, inzonderheid: -
het voor eensluidend verklaard afschrift van het bestreden vonnis, uitgesproken op tegenspraak op 24-01-2014 door de Nederlandstalige arbeidsrechtbank Brussel, 25e kamer (A.R. 12/7251/A),
-
het verzoekschrift tot hoger beroep, ontvangen ter griffie van dit hof op 17-04-2014,
-
de conclusie voor de geïntimeerde, neergelegd ter griffie op 12-08-2014,
-
de voorgelegde stukken.
*** * De geïntimeerde partij heeft haar middelen en conclusies uiteengezet tijdens de openbare terechtzitting van 20 april 2015, waarna de debatten werden gesloten, de zaak in beraad werd genomen en voor uitspraak werd gesteld op heden. *** *
Arbeidshof te Brussel – 2014/AB/398 – p. 3
De feiten en de rechtspleging in eerste aanleg De bvba Huishulpdienst Apollo (hierna de bvba) was een erkende onderneming voor dienstencheques. Mevrouw S. en de bvba, vertegenwoordigd door haar zaakvoerder de heer A. M., ondertekenden op 8 november 2010 een arbeidsovereenkomst voor deeltijdse arbeid voor onbepaalde tijd. Mevrouw S. voerde schoonmaakwerk uit bij de klanten van de bvba, die betaalden met dienstencheques. Zij werd door de RVA erkend als deeltijds werknemer met behoud van rechten. In april 2011 schreef de vakorganisatie van Mevrouw S. meerdere brieven aan de werkgever omdat deze minder uren werk verschafte dan werd overeengekomen . Met een brief van 16 mei 2011 stelde Mevrouw S. een einde aan de arbeidsovereenkomst met een opzeggingstermijn van 14 kalenderdagen die aanving op 23 mei 2011. Met een brief van 3 mei 2012 van haar vakorganisatie maakte Mevrouw S. aanspraak op een vergoeding gelijk aan het loon voor niet-gewerkte uren, het gewaarborgd loon voor de ziekteperiode vanaf 5 mei 2011 en een schadevergoeding wegens diverse tekortkomingen van de werkgever. Op 15 mei 2012 liet Mevrouw Brussel.
S.
de bvba dagvaarden voor de arbeidsrechtbank te
Voor de arbeidsrechtbank vorderde Mevrouw
S.
:
“ I. In Hoofdorde * 2.520,55 euro ten titel van loontekort over de periode 08.11.2010 tot 04.05.2011 * 539,08 euro ten titel van gewaarborgd loon arbeidsongeschiktheid periode 05.05.2011 tot 01.06.2011 * 6.000,00 euro ten titel van schadevergoeding ter compensatie en herstel van de morele, psychische en financiële schade, ex aequo et bono begroot; II. In Ondergeschikte Orde, en slechts in zover de Rechtbank meent dat de gegarandeerde arbeidsduur slechts 19u per week betrof: * 1.760,47 euro ten titel van loontekort over de periode 08.11.2010 tot 04.05.2011 * 465,57 euro ten titel van gewaarborgd loon arbeidsongeschiktheid periode 05.05.2011 tot 01.06.2011 * 6.000,00 euro ten titel van schadevergoeding ter compensatie en herstel van de morele, psychische en financiële schade, ex aequo et bono begroot;
Arbeidshof te Brussel – 2014/AB/398 – p. 4
meer de wettelijke en gerechtelijke intresten alsook de kosten van het geding, in hoofde van eiseres begroot op 158,46 euro dagvaardingskosten;” In een vonnis van 24 januari 2014 verklaarde de arbeidsrechtbank de vordering gedeeltelijk gegrond en veroordeelde de bvba tot het betalen van: - 2.520,55 euro bruto ten titel van loontekort - 539,08 euro ten titel van gewaarborgd loon voor de periode van arbeidsongeschiktheid van 05.05.2011 tot 01.06.2011 - 1.500,0 euro ten titel van schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke en de gerechtelijke intresten; - de gerechtskosten, voor Mevrouw S. begroot op de dagvaardingskosten van 158,46 euro en voor de bvba op de rechtsplegingsvergoeding van 990,00 euro. De vorderingen in hoger beroep Met een verzoekschrift neergelegd ter griffie van het arbeidshof op 17 april 2014 stelde de bvba hoger beroep in tegen het vonnis. Het hoofdberoep De bvba vordert: het vonnis a quo teniet te doen, en opnieuw te wijzen; de oorspronkelijke vordering van geïntimeerde ontvankelijk, doch ongegrond te verklaren; geïntimeerde tenslotte te veroordelen tot betaling van de kosten van beide aanleggen, als volgt begroot: RPV eerste aanleg: 990,00 euro. RPV graad van beroep: 990,00 euro. Het incidenteel beroep Met conclusies neergelegd ter griffie van het arbeidshof op 12 augustus 2014 stelde Mevrouw S. incidenteel beroep in . Zij vordert : het verzoekschrift in hoger beroep ontvankelijk doch ongegrond te verklaren; het vonnis a quo te bevestigen wat betreft de toekenning van de bedragen inzake het loontekort en gewaarborgd loon, en te hervormen wat betreft de toekenning van het bedrag aan bijkomende schadevergoeding; derhalve appellante op hoofdvordering te veroordelen tot betaling van: I. In Hoofdorde * 2.520,55 euro ten titel van loontekort over de periode 08.11.2010 tot 04.05.2011 * 539,08 euro ten titel van gewaarborgd loon arbeidsongeschiktheid periode 05.05.2011 tot 01.06.2011 * 6.000,00 euro ten titel van schadevergoeding ter compensatie en herstel van de morele, psychische en financiële schade, ex aequo et bono begroot;
Arbeidshof te Brussel – 2014/AB/398 – p. 5
II . In Ondergeschikte Orde, slechts in zover het Arbeidshof meent dat de gegarandeerde arbeidsduur slechts 19u per week betrof: * 1.760,47 euro ten titel van loontekort over de periode 08.11.2010 tot 04.05.2011 * 465,57 euro ten titel van gewaarborgd loon arbeidsongeschiktheid periode 05.05.2011 tot 01.06.2011 * 6.000,00 euro ten titel van schadevergoeding ter compensatie en herstel van de morele, psychische en financiële schade, ex aequo et bono begroot; III. In nog meer Ondergeschikte Orde, en slechts wat betreft voornoemde vorderingen inzake loontekort over de periode 08.11.2010 tot 04.05.2011 en slechts in zover het Arbeidshof meent dat deze niet toegekend kunnen worden onder vorm van loon, deze toe te kennen onder vorm van schadeloosstelling wegens contractuele tekortkoming; meer de wettelijke en gerechtelijke intresten alsook de kosten van het geding, in hoofde van geïntimeerde begroot op 436,62 euro (158,46 euro dagvaardingskosten + 278,16 euro betekeningskosten). De ontvankelijkheid Hierover bestaat geen betwisting. Het vonnis werd betekend op 24 maart 2014 . Het hoger beroep werd tijdig ingesteld. Ook de vormvoorwaarden werden nageleefd. Het hoger beroep is bijgevolg ontvankelijk. Ook het incidenteel beroep is ontvankelijk. Bespreking 1. Het loontekort over de periode 08.11.2010 tot 04.05.2011
(1) De wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten bepaalt uitdrukkelijk dat in geval van deeltijdse arbeid de arbeidsovereenkomst de overeengekomen deeltijdse arbeidsregeling en het werkrooster moet vermelden; dit kan vast of variabel zijn (artikel 11 bis). Uit de stukken blijkt dat de partijen slechts één schriftelijke arbeidsovereenkomst ondertekenden. Deze vermeldde weliswaar een wekelijkse arbeidsduur van 19 uur maar daaronder stond vermeld dat het werkrooster vast was volgens volgend werkrooster: Maandag 4 uur Dinsdag 4 uur Woensdag 4 uur Donderdag 4 uur Vrijdag 6 uur,
Arbeidshof te Brussel – 2014/AB/398 – p. 6
hetzij een totaal van 22 uur per week. (2) Het blijkt niet dat de partijen een ander werkrooster zijn overeengekomen. Integendeel blijkt uit de stukken dat de werkgever pogingen daartoe heeft ondernomen maar dat Mevrouw S. daar niet op inging. Mevrouw S. zet uiteen dat zij haar erkenning door de RVA als deeltijds werknemer met behoud van rechten niet in gevaar kon brengen. Daarom wees haar vakorganisatie de werkgever erop dat hij niet eenzijdig de werkuren mocht verminderen en eerst de bestaande arbeidsovereenkomst zou moeten opzeggen. De werkgever bewijst niet zijn bewering dat het aantal uren in het werkrooster een materiële vergissing betrof. Het feit dat hij eenzijdig in de loonstaten vermeldde dat de deeltijdse arbeidsregeling 19 uren bedroeg is geen bewijs van de bedoeling van de werknemer, te meer daar de werkgever in latere loonstaten ook nog een regime van 11 uur en 7 uur vermeldde, eveneens zonder enig akkoord daarover. Ook het feit dat de werkgever hetzelfde uurrooster met 22 uren ook vermeldde in een later ontwerp van arbeidsovereenkomst waarin een deeltijdse arbeidsregeling van 17 uur werd vermeld, is geen bewijs van een materiële vergissing. De vergissing is immers eerder ongeloofwaardig in hoofde van de werkgever, die meerdere schoonmaaksters tewerk stelde en die zeer duidelijke voorgedrukte typeovereenkomsten gebruikte waarin het aantal uren per dag diende te worden ingevuld. Anders dan de werkgever beweert, is het bovendien evenzeer mogelijk dat deze ogenschijnlijk slordige vermeldingen in de arbeidsovereenkomst een bewuste poging was van de werkgever om voor zichzelf flexibiliteit te creëren in het aantal te presteren uren. Overigens blijkt uit de stukken dat de bvba slechts in één enkele week het volgens haar toepasselijke regime van 19 uur heeft gerespecteerd; in alle andere weken werden minder uren werk verschaft. Waar de arbeidsovereenkomst uitdrukkelijk bepaalde dat het werkrooster vast was en ook geen enkele van de voorgedrukte formules van variabele werkroosters werd ingevuld, mocht Mevrouw S. erop vertrouwen dat de deeltijdse arbeidsregeling 22 uur bedroeg. De werkgever heeft zich er bijgevolg toe verbonden Mevrouw S. gedurende 22 uur per week te werk te stellen volgens het vast werkrooster vermeld in de arbeidsovereenkomst. (3) Deze verbintenis van de werkgever betrof een resultaatsverbintenis (vgl. artikel 20,1° de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten). Uit de loonstaten blijkt dat Mevrouw S. elke maand minder dan 22 uur per week presteerde. De werkgever beging een contractuele wanprestatie door Mevrouw S.
Arbeidshof te Brussel – 2014/AB/398 – p. 7
geen voldoende uren werk te verschaffen. Hij toont op geen enkele wijze aan dat er sprake was van overmacht of dat Mevrouw S. enige schuld had aan het feit dat hij zijn verbintenis niet nakwam. Integendeel blijkt uit een verklaring van een klant die Mevrouw S. neerlegt dat deze zeer tevreden was over haar werk. Het feit dat Mevrouw S. gedurende korte tijd ook deeltijds voor een nadere werkgever werkte, belette haar niet 22 uren per week voor de bvba te werken. (4) In deze zaak gaat het niet om achterstallig loon dat de werkgever aan de werknemer nog verschuldigd zou blijven voor geleverde prestaties en waarvan de niet-betaling bovendien een misdrijf is (artikelen 9 en 42,1° van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers; sinds 1 juli 2011 artikel 162 Sociaal Strafwetboek) . De vordering van Mevrouw S. heeft immers betrekking op uren die niet werden gepresteerd en waarvoor noch op basis van de arbeidsovereenkomst, noch op basis van de wet loon verschuldigd was. Wat het loon voor prestaties die niet werden geleverd betreft, oordeelde het Hof van Cassatie reeds: “… dat loon de tegenprestatie is van arbeid die ter uitvoering van een arbeidsovereenkomst wordt verricht; dat de werknemer, behoudens afwijkende wettelijke of contractuele regeling, geen aanspraak heeft op loon voor de periode gedurende welke hij, zelfs door toedoen van de werkgever, geen arbeid heeft verricht; (…) Dat het arrest, door met bevestiging van het beroepen vonnis eiseres te veroordelen om aan verweerder, als achterstallig loon, het verschil te betalen tussen het loon voor volledige arbeid en het loon dat hem tussen 1 maart 1987 en 2 december 1988 voor het werkelijk gepresteerde deeltijds werk is betaald, de in het middel aangewezen bepalingen schendt;” (Cass. 26 april 1993,www.juridat.be). De bvba verwijst naar deze rechtspraak. (5) Mevrouw S. vordert geen achterstallig loon en zij steunt haar vordering op de contractuele wanprestatie van de werkgever die niet het overeengekomen aantal uren werk heeft verschaft. In haar conclusies in eerste aanleg (p 11) heeft Mevrouw S. immers uitdrukkelijk verklaard dat haar vordering gesteund is op het feit dat de werkgever door zijn inbreuk schade heeft veroorzaakt, die hij moet herstellen. Zij vorderde het loontekort op die basis , of minstens een schadevergoeding gelijk aan het bedrag van het gederfde loon. De werknemer kan inderdaad schadevergoeding vragen gelijk aan het bedrag van het gederfde loon voor de uren werk die hem ten onrecht niet werden verschaft (vgl. Cass. 26 november 1990, JTT, 1991,25). (6)
Arbeidshof te Brussel – 2014/AB/398 – p. 8
Artikel 1146 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt in verband met de contractuele aansprakelijkheid: “Schadevergoeding is dan eerst verschuldigd wanneer de schuldenaar in gebreke is zijn verbintenis na te komen, behalve indien hetgeen de schuldenaar zich verbonden heeft te geven of te doen, niet kon gegeven of gedaan worden dan binnen een bepaalde tijd, die hij heeft laten voorbijgaan.”. Waar de verbintenis om per week 22 uur werk te verschaffen niet kon uitgevoerd worden dan binnen de week, was geen ingebrekestelling nodig. Het blijkt ook niet dat Mevrouw S. had ingestemd met de verlaging van het aantal uren. Overigens heeft de vakorganisatie de werkgever in gebreke gesteld bij aangetekende brief van 26 april 2011 en ook daarna heeft de werkgever zijn verbintenis niet gerespecteerd. Het Burgerlijk Wetboek bepaalt verder wat betreft de schadevergoeding wegens contractuele wanprestatie: artikel 1149 : “De aan de schuldeiser verschuldigde schadevergoeding bestaat, in het algemeen, in het verlies dat hij heeft geleden en in de winst die hij heeft moeten derven, behoudens de hierna gestelde uitzonderingen en beperkingen.”; artikel 1150:” De schuldenaar is slechts gehouden tot vergoeding van de schade die was voorzien of die men heeft kunnen voorzien ten tijde van het aangaan van het contract, wanneer het niet uitvoeren van de verbintenis niet door zijn opzet is veroorzaakt.”; artikel 1151: “Zelfs ingeval het niet uitvoeren van de overeenkomst is veroorzaakt door opzet van de schuldenaar, moet de schadevergoeding, wat betreft het verlies dat de schuldeiser heeft geleden en de winst die hij heeft moeten derven, alleen omvatten hetgeen een onmiddellijk en rechtstreeks gevolg is van het niet uitvoeren van de overeenkomst.”. De schade die Mevrouw S. leed als onmiddellijk en rechtsreeks gevolg van de contractuele wanprestatie van de bvba en die voorzienbare schade was, is gelijk aan het gederfde loon. Mevrouw S. legt een gedetailleerde berekening neer van het loon op basis van 22 uur per week , onder aftrek van het loon dat werd betaald voor de gewerkte uren en de uren economische werkloosheid vermeld op de loonstaten. De bvba betwist als dusdanig niet deze berekening die correct lijkt. (7) De werknemer kan – en naar analogie met de schadeloosstelling bij onrechtmatige daadook bij wijze van herstel in natura , van de werkgever de betaling van het brutoloon vorderen. (vgl. over het herstel in natura bij contractuele aansprakelijkheid: STIJNS, S. , VAN GERVEN, D., WERY, P., “Chronique de jurisprudence-les obligations”, J.T., 1996, 689 e.v., nr. 115).
Arbeidshof te Brussel – 2014/AB/398 – p. 9
In het bijzonder wanneer de schade gelijk is aan het gederfde loon, is het herstel in natura waarbij het brutoloon wordt toegekend, de meest adequate schadeloosstelling. Specifiek aan het loon is immers dat de werkgever –op grond van wettelijke bepalingen die van openbare orde zijn- een deel van het brutoloon moet inhouden en aan de RSZ (werknemersbijdragen) en aan de fiscale administratie (bedrijfsvoorheffing) moet storten; bovenop het brutoloon moet hij ook werkgeversbijdragen storten aan de RSZ. Deze verplichtingen gelden in beginsel niet wanneer de werkgever een gewone schadevergoeding in geld moet betalen. De toekenning van brutoloon en de daarmee gepaard gaande verplichting voor de werkgever om sociale bijdragen te betalen schept in de regel ook rechten voor de werknemer inzake ondermeer werkloosheid, ziekteuitkeringen, pensioen, arbeidsongevallen en andere voordelen in de sociale zekerheid. Het herstel in natura is een vorm van herstel van de schade en is niet te verwarren met de uitvoering in natura van de verbintenis , die –anders dan de bvba lijkt aan te nemen- in deze zaak niet wordt gevorderd (vgl. uitgebreid hierover WERY, P., Droit des obligations, Vol. 1., Larcier,Brussel, 2011, p 565 -574). De vordering tot herstel in natura vereist dat het bewijs wordt geleverd van de fout, de schade en het oorzakelijk verband. Mevrouw S. levert dit bewijs. De vordering van Mevrouw S. tot betaling van het brutoloontekort bij wijze van herstel in natura werd bijgevolg terecht toegekend. 2. Het gewaarborgd loon wegens ziekte De bvba vermeldt in haar verzoekschrift geen enkele grief met betrekking tot dit onderdeed van de vordering dat de eerste rechter heeft toegekend en betwist als dus danig niet dat Mevrouw S. recht had op gewaarborgd loon wegens ziekte voor de periode van 5 mei 2011 tot 1 juni 2011. Waar Mevrouw S. tewerkgesteld was op basis van een deeltijdse arbeidsregeling van 22 uur per week, diende ook het gewaarborgd loon wegens ziekte berekend te worden op basis van 22 uur per week. 3. Schadevergoeding tot herstel van morele , psychische en financiële schade. MEVROUW S. legt schriftelijke verklaringen neer van het ziekenfonds en van de uitbetalingsinstelling inzake de werkloosheidsuitkeringen, en ook kopie van de aanmaningsbrieven die aan de werkgever werden verzonden en kopie van de verkeerd en onvolledig door de werkgever ingevulde formulieren ten behoeve van de werkloosheidsinstellingen en het ziekenfonds. Zij legt ook een getuigschrift neer van de psychiater die zij consulteerde in de periode mei 2011 tot januari 2012 en staaft de kosten (remgeld) die zij voor deze consultaties moest dragen. MEVROUW S. toont met haar stukken ook aan dat zij, na een onderzoek door de RVA, werd toegelaten tot de werkloosheid ook al had zij zelf de arbeidsovereenkomst met de bvba beëindigd, wat erop wijst dat de RVA aanvaardde dat van haar niet kon verwacht
Arbeidshof te Brussel – 2014/AB/398 – p. 10
worden dat zij bij de bvba in dienst bleef. Zij legt ook een email van de sociaal controleur van de RVA neer die verslag uitbrengt van een onderzoek bij de bvba naar aanleiding van de stopzetting van de activiteiten in december 2013 en de vele onregelmatigheden wat betreft het personeel. Uit dit alles blijkt duidelijk dat de bvba op ernstige wijze tekort gekomen is aan haar verplichtingen als werkgever tegenover Mevrouw S. :willekeurig herhaaldelijk eenzijdig het werkrooster wijzigen waardoor Mevrouw S. totaal onzeker was over het bedrag aan loon dat zij zou ontvangen; systematisch de wettelijk vereiste formulieren voor de werkloosheid en het ziekenfonds verkeerd en laattijdig invullen, met als gevolg vertraagde en onvolledige uitbetaling van de werkloosheidsuitkeringen en de ziekteuitkeringen. De tekortkomingen van de werkgever hebben er zeker toe bijgedragen dat Mevrouw S. , die een alleenstaande moeder met een kind is , uiteindelijk zelf haar arbeidsovereenkomst heeft moeten verbreken, ook al had zij geen ander werk en ook al liep zij een ernstig risico om geen recht op werkloosheid te hebben. Zij deed zelfs een aanvraag voor hulp bij het OCMW.
De tekortkomingen van de bvba als werkgever hebben met zekerheid maandenlang stress voor Mevrouw S. veroorzaakt en voor haar reële morele schade en ook financiële schade veroorzaakt. Buiten de kosten van psychiater (5 x 16 euro) brengen de partijen geen elementen aan voor een nauwkeurige begroting van de schade en kunnen zij deze klaarblijkelijk ook niet verschaffen zodat Mevrouw S. een vergoeding “ex aequo et bono” vordert. Het gevorderde bedrag van 6.000 euro komt overdreven voor . Het door de eerste rechter begrote bedrag van 1.500 euro is passend.
OM DEZE REDENEN HET ARBEIDSHOF Gelet op de Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, zoals tot op heden gewijzigd, inzonderheid op artikel 24; Rechtsprekend op tegenspraak en na erover beraadslaagd te hebben: Verklaart het hoger beroep en het incidenteel beroep ontvankelijk maar ongegrond, Bevestigt het bestreden vonnis.
Arbeidshof te Brussel – 2014/AB/398 – p. 11
Legt de kosten van het geding in hoger beroep ten laste van de bvba Huishulpdienst Apollo, aan de zijde van geïntimeerde begroot op 278,16 euro betekeningskosten.
Aldus gewezen en ondertekend door de vijfde kamer van het Arbeidshof te Brussel, samengesteld uit: Carla CORBISIER, Erik VAN LAER, Dany VRIJSEN, bijgestaan door : Dirk DE RAEDT,
raadsheer, raadsheer in sociale zaken, werkgever, raadsheer in sociale zaken, werknemer-arbeider, griffier.
Carla CORBISIER;
Dirk DE RAEDT;
Erik VAN LAER
Dany VRIJSEN
De heer D. VRIJSEN, Raadsheer in sociale zaken als werknemer-arbeider, die bij de debatten aanwezig was en aan de beraadslaging heeft deelgenomen, verkeert in de onmogelijkheid om het arrest te ondertekenen. Overeenkomstig art. 785 Ger. Wb. wordt het arrest ondertekend door Mevr. C. CORBISIER, Raadsheer en Mr. E. VAN LAER, Raadsheer in sociale zaken als werkgever. en uitgesproken op de openbare terechtzitting van maandag 18 mei 2015 door:
Arbeidshof te Brussel – 2014/AB/398 – p. 12
Carla CORBISIER, raadsheer, bijgestaan door Dirk DE RAEDT, griffier.
Carla CORBISIER
Dirk DE RAEDT