Arbeids- & Organisatiekunde Februari 2004
Lange Voorhout 20 | Postbus 556 | 2501 CN Den Haag P.O. Box 556 | 2501 CN The Hague | The Netherlands T +31 (0)70 312 2300 | F +31 (0)70 312 2301
[email protected] | www.nvao.net
Inhoud 1. Inleiding en verantwoording 1.1 Werkwijze en taakopvatting 1.2 De Haagse Hogeschool en de huidige opleiding 2
Doelstellingen van de opleiding 2.1 Domeinspecifieke eisen 2.2 Internationaal geaccepteerde Master kwalificatie 2.3 Oriëntatie HBO 2.4 Samenvattend oordeel onderwerp doelstellingen
7 7 8 12 13
3
Programma 3.1 Eisen HBO master 3.2 Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma 3.3 Samenhang programma 3.4 Studielast 3.5 Instroom 3.6 Duur 3.7 Samenvattend oordeel panel
13 13 14 15 15 16 17 17
4
Inzet 4.1 4.2 4.3 4.4
personeel Eisen HBO Kwantiteit personeel Kwaliteit personeel Samenvattend oordeel panel
17 17 18 19 20
5
Voorzieningen 5.1 Materiële voorzieningen 5.2 Studiebegeleiding 5.3 Samenvattend oordeel panel
20 20 21 21
6
Interne kwaliteitszorg 6.1 Systematische aanpak 6.2 Betrekken van medewerkers e.a. 6.3 Samenvattend oordeel
22 22 23 23
7
Condities voor Continuïteit 7.1 Afstudeergarantie 7.2 Investeringen 7.3 Financiële voorzieningen 7.4 Samenvattend oordeel panel
23 23 24 24 24
8
Conclusies en advies 8.1 Advies panel aan het bestuur van de NVAO i.o.
25 27
Bijlage 1
pagina 2
4 4 6
NVAO | Arbeids- & Organisatiekunde | Februari 2004 |
28
pagina 3
Samenstelling van het panel Onafhankelijkheidsverklaring en gedragscode
28 28
Bijlage 2 Programma van de bezoeken aan de instelling
28 28
Bijlage 3 De drie beroepsrollen en de acht beroepscompetenties Het programma van de opleiding Matrix Eindkwalificaties Masteropleiding A&O Tabel studielast in ECTS
29 29 30 31 31
Bijlage 4
32
NVAO | Arbeids- & Organisatiekunde | Februari 2004 |
1. Inleiding en verantwoording Dit rapport geeft de beoordeling van het panel, ingesteld door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO i.o.), ter toetsing van een ingediende aanvraag door het College van Bestuur van de Haagse Hogeschool. Het betreft hier de aanvraag tot HBO master van de opleiding Arbeids- & Organisatiekunde (A&O), een postinitiële deeltijdopleiding die sinds 1996 aan de Haagse Hogeschool wordt gegeven. De opleiding bereidt voor op het beroep van Arbeids- & Organisatiedeskundige (A&Odeskundige). Dit is een relatief nieuwe beroepsgroep die is ontstaan na de aanvaarding van de Arbeidsomstandighedenwet van 1980 en later de Arbo-wetgeving van 1994 en 1998. Door deze wetgeving zijn bedrijven in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van arbeidsomstandigheden in de eigen organisatie, maar zij zijn ook verplicht zich te laten bijstaan door onafhankelijke Arbo-diensten voor de toetsing en uitvoering van Arbo-zorg en verzuimbeleid. De Arbo-diensten op hun beurt zijn gecertificeerd voor wat betreft de inhoud en uitvoering van een aantal brede hoofdtaken (verzuimbeleid, Arbo-zorg, risicoinventarisatie en –evaluatie; periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek en algemene dienstverlening) en verplicht daarbij gebruik te maken van een eveneens gecertificeerde deskundige met betrekking tot de inhoud en organisatie van de arbeid. De basis voor het beroep van A&O-deskundige is daarmee gelegd. De overheid bepaalt vervolgens dat voor deze professional een specifiek profiel evenals een daarop toegesneden opleiding moet worden ontwikkeld, die periodiek wordt getoetst en gecertificeerd1. De Haagse Hogeschool neemt in samenwerking met de Universiteit van Amsterdam het initiatief om een opleiding voor de A&O-deskundige te ontwikkelen, die van start gaat in 1996. Sindsdien is de opleiding drie keer gecertificeerd door het KIWA, Certificatie en Keuringen in opdracht van de Stichting Registratie Arbeids- en Organisatiedeskundigen (SRAO), een private organisatie van belanghebbenden (de beroepsgroep van A&Odeskundigen, de brancheorganisatie van Arbo-diensten, werkgevers en werknemers) die deze taak van het ministerie van SZW heeft overgenomen2. 1.1 Werkwijze en taakopvatting De NVAO i.o. stelt als eis dat het panel deskundig is op het vakgebied, het gebied van het werkveld en het onderwijs. Daarnaast zijn de panelleden onafhankelijk. Deze eisen hebben geleid tot de panelsamenstelling en de verklaring zoals genoemd in bijlage 1. Het panel heeft zich bij de toetsing gebaseerd op de criteria van het Toetsingskader nieuwe opleidingen hoger onderwijs van de NVAO i.o. van 14 februari 2003 (hierna toetsingskader genoemd) en de Handreiking aanvraag toets nieuwe opleidingen hoger onderwijs. Het panel heeft de volgende werkwijze gehanteerd. De Haagse Hogeschool heeft een aanvraag gedaan voor de Toets nieuwe opleiding van de NVAO i.o. op basis van een plan voor een nieuwe opleiding die voortkomt uit de bestaande opleiding. In de nieuwe opleiding is het programma uitgebreid van 53 naar 60 ECTS. De opleiding in de nieuwe vorm is al operationeel sinds september 2002, maar kent nog geen afgestudeerden (te verwachten later in het voorjaar 2004). Hierdoor treft het panel een ‘hybride’ beoordelingscasus aan. De beoordeling van de voorzieningen, het personeel, een deel van de doelstellingen, een deel van het programma en een deel van de condities voor continuïteit kan plaatsvinden op basis van het beoordelen van de gerealiseerde kwaliteit. De beoordeling van het masterniveau, het nieuwe deel van het programma, interne kwaliteitszorg en een deel van de condities 1
Rapport aanvraag Toets nieuwe opleiding Arbeids- & Organisatiekunde, Haagse Hogeschool,
augustus 2003, pagina 4. 2
pagina 4
Idem, pagina 5
NVAO | Arbeids- & Organisatiekunde | Februari 2004 |
voor continuïteit geschiedt op basis van het toetsen van plannen. Het panel heeft wel oog voor de resultaten van de opleiding (de kwaliteit van afgestudeerden en het rendement), maar zal deze niet meewegen in haar oordeel. Deze ‘hybride’ beoordelingscasus wordt besproken in de Handreiking aanvraag toets nieuwe opleidingen hoger onderwijs, paragraaf 4, onder het kopje Belangrijk. Bij het samenstellen van het advies aan het bestuur van de NVAO i.o. zal het panel zich vooral afvragen of de nieuwe opleiding HBO masterniveau heeft en aan de eisen van basiskwaliteit voldoet. De panelleden hebben afzonderlijk het informatiedossier bestudeerd en een eerste beoordeling uitgevoerd aan de hand van een checklist, die een verdere operationalisering is van het toetsingskader. In de eerste panelbijeenkomst op 14 november 2003 is door het panel op basis van het informatiedossier een voorlopig oordeel per facet en onderwerp gegeven. Tevens heeft het panel toen vragen geformuleerd voor de gesprekken tijdens de site visit op 5 december 2003. Ook zijn op 14 november stageverslagen aan de panelleden uitgereikt ter bestudering van de kwaliteit en het niveau hiervan. De stageverslagen vormen het eindproduct van de ‘meesterproef’ in de oude opleiding: de stage. Het panel heeft zich gerealiseerd dat de stageverslagen niet de maatstaf kunnen zijn voor de kwaliteit en het eindniveau van de nieuwe opleiding. Het panel heeft het programma bepaald voor het bezoek aan de hogeschool op 5 december 2003. Hierbij is uitgegaan van een opzet die het mogelijk maakt om de kwaliteit van de plannen en de gerealiseerde kwaliteit vast te stellen. Het panel wilde spreken met vertegenwoordigingen van het management, de studenten, de docenten, de afgestudeerden en het werkveld. Bij aanvang van het bezoek op 5 december ontstond er een probleem. Op de gepresenteerde namenlijst van gespreksdeelnemers door de hogeschool stonden slechts één student, drie docenten, twee afgestudeerden en twee werkveldvertegenwoordigers. De voorzitter van het panel concludeerde toen dat deze aantallen te gering waren om over de gerealiseerde kwaliteit van de opleiding een goed oordeel te kunnen vellen. In overleg met het management is toen besloten om de gesprekken met het management, de student en de docenten doorgang te laten vinden en de gesprekken met de afgestudeerden en het werkveld te annuleren. Daarnaast is besloten een nieuw bezoek te brengen om alsnog te spreken met studenten, afgestudeerden, werkveld (waaronder de leden van de Raad van Advies) en opnieuw een afvaardiging van het management, bestaande uit de opleidingsmanager en de opleidingscoördinator. In de bevestigingsbrief voor de verlengde site visit op 4 februari 2004 is opgenomen dat het panel telkens met tenminste vier vertegenwoordigers van studenten, afgestudeerden en werkveld wilde spreken (voor de vertegenwoordiging van studenten gold drie, omdat al met één student was gesproken). Na afloop van de gesprekken op 5 december heeft het panel op basis van de gespreksbevindingen voor de tweede keer een voorlopig oordeel gegeven per facet en onderwerp van het toetsingskader, hierbij voortbouwend op de eerste beoordelingen naar aanleiding van de bestudering van het informatiedossier. De secretaris van het panel heeft na 5 december een aanzet gemaakt voor het rapport op basis van de tot dan toe beschikbare informatie uit de gevoerde gesprekken, de voorlopige paneloordelen en het informatiedossier. De voortzetting van de site visit is in overleg met de Haagse Hogeschool uitgevoerd op 4 februari 2004. Het panel heeft toen gesproken met vier studenten van de nieuwe opleiding, vier afgestudeerden van de oude opleiding, drie vertegenwoordigers van het werkveld en het opleidingsmanagement. Eén van de werkveldvertegenwoordigers moest om redenen
pagina 5
NVAO | Arbeids- & Organisatiekunde | Februari 2004 |
van overmacht afzeggen. Het panel heeft de reden van afwezigheid geaccepteerd. Verder kende de tweede site visit een uitstekend verloop. Het panel heeft telkens na nieuw verkregen informatie de checklist doorlopen en bepaald of facetten al definitief beoordeeld konden worden. Zo ontstond een concentrisch beoordelingsmodel. De checklist is doorlopen na de beoordeling van het informatiedossier, na de eerste site visit en na de tweede site visit. Het panel geeft haar oordeel per facet of onderwerp op een 2-puntsschaal: voldoende of onvoldoende. Dit is in overeenstemming met het beoordelingsprotocol van de Toets nieuwe opleiding (zie hoofdstuk 3 van het toetsingskader). In hoofdstuk 8 van dit rapport geeft het panel haar conclusies en formuleert een eindadvies aan het bestuur van de NVAO i.o. 1.2 De Haagse Hogeschool en de huidige opleiding Beschrijving van de hogeschool In de strategienotitie van de hogeschool is de volgende missie opgenomen. ‘De Haagse Hogeschool biedt kwalitatief hoogwaardig en innovatief hoger beroepsonderwijs gericht op de maximale ontwikkeling van talenten van haar studenten. Als moderne kennisinstelling leidt ze haar studenten op tot gekwalificeerde en onafhankelijke professionals voor de maatschappij en de arbeidsmarkt. Daarbij krijgt de bijzondere positie van de Haagse regio als kenniseconomisch, juridisch-bestuurlijk en multicultureel knooppunt bijzondere aandacht’ (strategienotitie, pagina 5, d.d. 30 augustus 2002). Uit deze missie spreekt een duidelijke ambitie die ook blijkt uit het aanbod van onderwijs en dienstverlening van de hogeschool. Het huidige aanbod bestaat momenteel uit 39 bacheloropleidingen, 71 post hbo opleidingen, 16 masteropleidingen, een onderwijsprogramma voor ouderen en daarnaast maatwerktrajecten, advies en consultancy. Er zijn ruim 15.000 ingeschreven studenten voor de initiële trajecten en daarmee heeft de hogeschool een marktaandeel van iets meer dan 5% in het bekostigd, initieel hbo. De hogeschool heeft acht lectoraten, waaronder het lectoraat Human Resource Management (HRM) dat als ondersteunend gezien kan worden voor de opleiding A&O. De lector HRM is zeer recent aangesteld (half oktober 2003) en heeft nog geen bemoeienis gehad met de opleiding A&O. Van de 16 masteropleidingen hebben er vier een registratie (drie als kandidaat) bij de Dutch Validation Council (DVC). De opleiding A&O heeft geen DVC-registratie. De huidige opleiding Het panel heeft geconstateerd dat de nieuwe opleiding in september 2002 al van start gegaan is. De hogeschool heeft hiermee op een goede manier geanticipeerd op de ingediende aanvraag bij de NVAO i.o. In het voorlichtingsmateriaal bij het studiejaar 2002/2003 echter, wordt de opleiding al gepresenteerd als HBO master. De titel master is weliswaar niet beschermd, maar het panel vindt toch dat de hogeschool hiermee verkeerde verwachtingen wekt naar potentiële studenten. Het betreft hier immers een postacademische opleiding zonder enige erkenning als master. Het panel heeft wel vastgesteld dat de studenten van de opleiding goed geïnformeerd zijn door de hogeschool over de actuele status van de aanvraag. In zowel het informatiedossier als het voorlichtingsmateriaal afficheert de hogeschool de opleiding als een samenwerkingsverband tussen de Haagse Hogeschool en de Universiteit van Amsterdam. Het panel heeft doorgevraagd op de betekenis van deze samenwerking in de praktijk en geconstateerd dat er geen samenwerking meer is, anders dan enkele docenten die voor beide instellingen actief zijn. Het contract van de samenwerking is
pagina 6
NVAO | Arbeids- & Organisatiekunde | Februari 2004 |
getekend bij de start van de opleiding in 1996, maar is niet, zoals was bepaald, verlengd in 1998. Hiermee was toen al de samenwerking in formele zin beëindigd. Het panel vindt het dan ook niet juist om in de externe communicatie de naam en het logo van de Universiteit van Amsterdam te voeren in relatie tot de opleiding A&O. In de volgende hoofdstukken presenteert het panel haar bevindingen en oordelen bij elk facet en onderwerp. Het panel besluit haar bespreking met eindconclusies en een advies aan het bestuur van de NVAO i.o.
pagina 7
NVAO | Arbeids- & Organisatiekunde | Februari 2004 |
2 Doelstellingen van de opleiding De doelstellingen van de opleiding zijn beschreven in het informatiedossier dat bij de NVAO i.o. is ingediend samen met de aanvraag Toets nieuwe opleiding. In de beoordeling van dit onderwerp gaat het panel in op de mate waarin de opleiding voldoet aan domeinspecifieke eisen, aan een internationaal geaccepteerde master standaard (niveau) en aan een beroepsgerichte (HBO) oriëntatie. Het panel baseert haar bevindingen en oordeel op het informatiedossier, de gevoerde gesprekken en het gevoerde overleg in het panel. 2.1 Domeinspecifieke eisen De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk) Bevindingen panel De basis van het beroepsprofiel is gelegd met de geformuleerde contouren van het gewenste competentiebereik van de A&O-deskundige door het ministerie van SZW in 1997. Hierbij is toen rekening gehouden met ontwikkelingen in het buitenland. De opleiding, waaronder het beroepsprofiel, wordt op actualiteit en relevantie met enige regelmaat getoetst door het KIWA, die de toetsing en certificering in opdracht van de SRAO uitvoert (zie de inleiding in hoofdstuk 1). Deze toetsing heeft vanaf 1996 drie keer met succes plaatsgevonden. Volgens het management werken de eisen van het KIWA ten aanzien van het beroepsprofiel enigszins beknellend. Men vindt dat de opleiding meer ruimte zou moeten hebben bij de ontwikkeling van het curriculum. Volgens studenten en afgestudeerden speelt de opleiding goed in op actuele ontwikkelingen in het werkveld. Zo vinden de studenten dat de opleiding hen voldoende voorbereidt op de gevolgen van het SER-advies en de uitspraken van het Europese hof dat de Arbo-zorg in Nederland niet voldoet aan de Europese richtlijnen en dat hierdoor de Arbodienst zal gaan concurreren met andere dienstverleners op dit vakgebied. De beroepsrollen en –competenties van de A&O-deskundige, zoals beschreven in de aanvraag, typeert de opleiding als organisatie- en beleidsexpert, procesregisseur en ontwikkelaar. Er zijn acht beroepscompetenties, verdeeld over de drie beroepsrollen. Oordeel panel Het panel is van mening dat de beroepscompetenties goed aansluiten bij het beroepsprofiel en de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de (internationale) beroepspraktijk worden gesteld. Het beroepsprofiel is gevalideerd door de beroepsgroep via de certificerende instantie KIWA. Het panel vindt wel dat de opleiding ten aanzien de doelstellingen en uitwerking van het curriculum ‘haar vleugels meer mag uitslaan’. De opleiding besteedt bijvoorbeeld weinig aandacht aan de rol van arbeidshygiënist en veiligheidskundige in verhouding tot de aandacht voor samenwerking met de bedrijfsarts. De beroepscompetenties zijn goed uitgewerkt en maken heel duidelijk over welke kennis, vaardigheden en attitudes een afgestudeerde moet beschikken. Het panel heeft niet kunnen achterhalen waarom voor de master Arbeids- & Organisatiekunde (M A&O) is gekozen en niet voor de internationaal gebruikelijke titel master in Work & Organisation (MWO). In het gesprek geven de drie kerndocenten aan dat zij de titel MWO beter bij de opleiding vinden passen. Ook het panel vindt deze titel meer voor de hand liggen, omdat die internationaal gebruikelijk is voor dit opleidingstype. De opleiding zou de titel kunnen heroverwegen. Het panel beoordeelt het facet domeinspecifieke eisen als voldoende.
pagina 8
NVAO | Arbeids- & Organisatiekunde | Februari 2004 |
2.2 Internationaal geaccepteerde Master kwalificatie De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Master De opleiding maakt duidelijk dat de competenties zoals beschreven in de Dublindescriptoren geconcretiseerd zijn in de beroepscompetenties en gerealiseerd worden door het programma. Het panel geeft hierover haar beoordeling op basis van de criteria van de Dublin-descriptoren. Zij baseert haar bevindingen op het informatiedossier en de gevoerde gesprekken. Kennis en Inzicht Bevindingen panel Volgens de studenten wordt er in de opleiding actief gebruik gemaakt van vier of vijf standaardwerken waarvan er één Engelstalig is. Daarnaast krijgen studenten literatuur aanbevolen. Met deze literatuurverwijzingen gaan studenten naar eigen inzicht om. Er wordt niet sec op kennisbeheersing getoetst. Na verificatie signaleert het panel dat in het programma een sterk accent ligt op het leren toepassen van kennis in praktijksituaties en dat de toetsing hierop is afgestemd. De opleiding heeft dit onderkend en aan het nieuwe programma een module toegevoegd ter grootte van 7 ECTS die specifiek beoogt het kennis- en inzichtniveau van de studenten te verhogen. In de nieuwe module gaat het om een literatuurstudie met als doel het vergelijken van theoretische modellen ter bepaling van de waarde ervan bij de oplossing van praktijkproblemen. Het eindproduct van de literatuurstudie is de nieuwe meesterproef in de opleiding. Het panel heeft vastgesteld dat er op meerdere momenten in het programma aandacht is voor het ontwerpen en uitvoeren van (evaluatie)onderzoek. De meesterproef van de oude opleiding was de stage met als eindproduct het stageverslag. Het panel heeft geconstateerd dat de stageverslagen nadrukkelijk als verslag gelden en niet als afstudeeropdracht. De inhoud van de verslagen is tweeledig; enerzijds bevatten ze een beschrijving van het stageproces, anderzijds volgt een bespreking van het gedane onderzoek tijdens de stage. Bij de bespreking van het onderzoek ontbreekt in bijna alle, geziene verslagen de bronvermelding en een literatuurlijst. Oordeel panel Het panel is van oordeel dat de oude opleiding op het aspect van kennis en inzicht niet van masterniveau was. Het panel heeft echter vertrouwen dat de nieuwe module (de literatuurstudieopdracht) in kwalitatief opzicht een belangrijke verbetering van de opleiding is. Met de nieuwe module en de al aanwezige aandacht voor onderzoeksvaardigheden ontstaat er naar oordeel van het panel een goede balans tussen de ontwikkeling van instrumentele en proceskwaliteiten. De doelstelling en beschrijving van de nieuwe module appèlleren in elk geval aan het kennis- en inzichtniveau horende bij een HBO-master, waarbij ook de kwaliteit en kwantiteit van gebruikte, internationale literatuur een impuls zal krijgen. Het onderdeel ontwerpen en uitvoeren van (evaluatie)onderzoek zorgt voor versteviging op dit punt. Het panel beoordeelt deze descriptor in het plan van de nieuwe opleiding als voldoende.
pagina 9
NVAO | Arbeids- & Organisatiekunde | Februari 2004 |
Toepassen Kennis en Inzicht Bevindingen panel Het onderwijsprogramma kent een thematische opzet, waarbij studenten voorafgaand aan de bijeenkomsten de aangegeven, meestal Nederlandse literatuur zelfstandig bestuderen. Tijdens de bijeenkomsten ligt er een sterk accent op uitwisseling (discussie) tussen docent en studenten en studenten onderling. Naar aanleiding van elk besproken thema voeren de studenten een werkopdracht uit, met als doel het verwerken en leren toepassen van de theorie van het centrale thema. Verder leren studenten methoden en technieken ten behoeve van interventies in organisaties. Tijdens de stage vindt de transfer van deze werkwijze plaats naar de praktijk. Op basis van één of meer aangereikte praktijkproblemen voert de student een onderzoek uit waarbij met gebruikmaking van theoretische modellen en instrumenten ten behoeve van interventie voorstellen worden gedaan ter verbetering van de onderzochte praktijksituatie. Een andere belangrijke doelstelling van de stage is het leren functioneren in multidisciplinaire teams. Het panel heeft in verschillende stageverslagen gezien dat de A&O-stagiair op een niveau in de stageverlenende organisatie opereert, dat zich duidelijk, in positieve zin onderscheid van een HBO-bachelorstage. De A&O-stagiair wordt veelal als een professional beschouwd, die volwaardig functioneert temidden van de andere professionals in de organisatie en veelvuldig deelneemt aan multidisciplinair overleg en daarin ook een duidelijke stem heeft. In het gesprek met het werkveld vernam het panel dat afgestudeerde A&O-deskundigen met al stevige werkervaring bijzonder waardevolle professionals zijn voor het bedrijf, maar dat zij bij de implementatie van een organisatiebreed veranderingsproces te weinig anticiperen en sturen. Volgens één van de werkveldvertegenwoordigers moet de opleiding om die reden meer aandacht besteden aan de ontwikkeling van strategische vaardigheden. Deze opmerking sluit goed aan bij de opmerking van afgestudeerden dat verdere verdieping van de opleiding gewenst is. De studenten geven aan dat het kunnen samenwerken in een multidisciplinair team inherent is aan het vak van de A&O-deskundige en dat in de stage volop aan vergroting van deze vaardigheid kan worden gewerkt. Ook zeggen de studenten dat in de stage één of meer onderzoeken worden opzet en ook uitgevoerd, maar dat de gewenste follow-up door tijdgebrek nog wel eens ontbreekt. Oordeel panel Het leren toepassen van kennis en inzicht is in het curriculum sterk vormgegeven. Het komt naar voren tijdens de modules van de opleiding en vooral in de stage. Het panel heeft hierbij wel een opmerking. Uit de stageverslagen bleek het panel dat de studenten op een goed niveau in de organisatie opereren, maar nog niet een goed niveau van opzetten en uitvoeren van onderzoek realiseren. Eén van de redenen hierbij is dat studenten in de stage vaak meerdere (deel)onderzoeksopdrachten krijgen of dat tijdens de stage de prioriteiten worden verlegd door toedoen van niet voorziene omstandigheden. Dit komt de kwaliteit van uitvoering van onderzoek niet ten goede. Het panel beveelt de opleiding dan ook aan om één, stevige onderzoeksopdracht op te nemen in het stagevoorstel van de student en hieraan, vooral richting de stageverlenende organisatie, eisen te stellen op het punt van beschikbare tijd. Tevens sluit het panel zich aan bij de opvatting van één van de werkveldvertegenwoordigers dat de strategische vaardigheden van de afgestudeerden voor verbetering vatbaar zijn. Het panel verwacht dat de nieuwe module hieraan een bijdrage zal leveren. Het panel beoordeelt deze descriptor als voldoende.
pagina 10
NVAO | Arbeids- & Organisatiekunde | Februari 2004 |
Oordeelsvorming Bevindingen panel Het panel heeft op basis van gemaakte werkopdrachten door studenten niet kunnen vaststellen dat analyse- en oordeelsvorming in vakdisciplinaire zin een sterk onderdeel is van de opleiding. Ook in de stageverslagen heeft het panel geen sterke voorbeelden van deze descriptor aangetroffen. In de nieuwe module, opgenomen in het plan van de nieuwe opleiding, speelt vakdisciplinaire analyse- en oordeelsvorming wel een belangrijke rol. Dit maakt het panel op uit de studentenhandleiding bij deze module. Scripties als eindproduct zijn nog niet voorhanden; de module is in februari 2004 voor eerst van start gegaan. Het programmaonderdeel opzet en uitvoering van (evaluatie)onderzoek doet een beroep op de ontwikkeling van deze descriptor. Dit onderdeel is meerdere keren in de modules verwerkt. Analyse en oordeelsvorming is ook op te vatten als het vermogen tot reflectie. Anders gezegd, is de student in staat om het eigen functioneren en dat van anderen te beoordelen, sterke en zwakke punten van zichzelf en anderen te benoemen (intervisie) en leerpunten te formuleren? De opleiding kent een zogenaamde ervaringsreflectieleerlijn. Na elke module schrijven de studenten een reflectieverslag evenals na afloop van de coachingsgesprekken gedurende de stage. Gedurende de hele opleiding krijgen de studenten feedback op het eigen functioneren van de docenten, maar juist ook van medestudenten. Mede op basis van de feedback formuleren zij nieuwe leerdoelen in het perspectief van de 8 beroepscompetenties van de opleiding. Studenten ervaren deze leerlijn als bijzonder intensief en leerzaam, maar merken hierbij op dat de opleiding de aanpak meer moet structuren. De ontwikkeling van de competenties is op geen enkele manier meetbaar gemaakt. Oordeel panel Het panel is van oordeel dat analyse en oordeelsvorming in vakdisciplinaire zin een aandachtspunt is bij de verdere ontwikkeling van de opleiding. Met de introductie van de nieuwe module, de literatuurstudieopdracht, is een stap gezet in de goede richting. Een verdere versterking op dit punt is gewenst om het masterniveau op deze descriptor nog meer gestalte te geven. Het panel vindt dat de opleiding veel aandacht besteed aan het leren geven en ontvangen van feedback. Door beter te reflecteren werken de studenten op een sterke manier aan het ontwikkelen van beroepsvaardigheden van de A&O-deskundige. Het sterke aspect reflectie compenseert het wat mindere aspect vakdisciplinaire oordeelsvorming. Het panel verwacht op basis van het plan van de nieuwe opleiding dat vakdisciplinaire oordeelsvorming meer aandacht zal krijgen. Het panel beoordeelt deze descriptor als voldoende. Communicatie Bevindingen panel De werkvormen tijdens de bijeenkomsten zijn bijzonder interactief. Er is sprake van een kleine groep (het huidige cohort bestaat uit 16 studenten) en daarbinnen worden er regelmatig consultatiegroepen gevormd van 3 of 4 studenten, waarin de verwerking van de leerstof en het eigen professionele handelen onderwerp van bespreking zijn. Deze consultatiebijeenkomsten lopen door de hele opleiding heen en vinden ook tijdens de stage plaats. De studenten zijn positief over de ruime aandacht voor communicatieve vaardigheden in de opleiding. Ze vinden de stage bij uitstek de periode waarin zij deze vaardigheden verder ontwikkelen. De studenten geven aan dat zij gericht feedback
pagina 11
NVAO | Arbeids- & Organisatiekunde | Februari 2004 |
ontvangen op hun communicatief gedrag van docenten en medestudenten. Zij vinden wel dat de opleiding hierbij ook audiovisuele media zou moeten gebruiken. Oordeel panel Het panel is van mening dat de bijzonder interactieve onderwijssituatie sterk bijdraagt aan de verdere ontwikkeling van de communicatieve vaardigheden van studenten. De stage is in dit opzicht ook een bijzonder leerzame periode. De gerichte feedback die studenten ontvangen draagt nog eens extra bij aan de verbetering van het communicatief handelen. Het panel beoordeelt deze descriptor als voldoende. Leervaardigheden Bevindingen panel Het panel heeft kunnen vaststellen dat het volgen van de opleiding hoge eisen stelt aan de zelfstandigheid en ook discipline van studenten. Alle studenten combineren een baan (en vaak een gezin) met deze deeltijdopleiding. Dat betekent dat veel vrije uren worden gevuld met zelfstudie en het uitwerken van opdrachten. De opleiding biedt een zeer gestructureerd programma, maar dat verhindert niet dat studenten een persoonlijk opleidingsplan (POP) samenstellen, waarin zij hun eigen leerweg beschrijven en evalueren in het perspectief van de 8 beroepscompetenties van de opleiding en het zelf geschetste toekomstbeeld. Er is veel aandacht voor persoonlijke coaching en intervisie tussen studenten om dit leerproces te ondersteunen. De bijeenkomsten kenmerken zich door een sterke interactie tussen docenten en studenten en studenten onderling. De studenten worden met meer vragen dan antwoorden geconfronteerd. Bij verschillende modules wordt hen geleerd de standaardaanpak of schijnbare vanzelfsprekendheden ter discussie te stellen. Oordeel panel Het panel is van mening dat de opleiding sterk bijdraagt aan de ontwikkeling van zelfsturing. De studenten beschikken bij binnenkomst al over ruime opleidings- en werkervaring. Toch weet de opleiding, naar oordeel van het panel, de studenten uit te dagen om de leervaardigheden verder te vergroten. De genoemde ervaringsreflectieleerlijn speelt hierbij een centrale rol. Het panel beoordeelt deze descriptor als voldoende. Samenvattend oordeel panel Het panel beoordeelt de Dublin-descriptoren alle met een voldoende en daarmee is het facet masterniveau in de nieuwe opleiding volgens het panel van voldoende niveau. 2.3 Oriëntatie HBO De beoogde eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties Een HBO-master heeft de kwalificaties voor het niveau van zelfstandig en/of leidinggevend beroepsbeoefenaar in een beroep of spectrum van beroepen, dan wel het niveau van het functioneren in een multidisciplinaire omgeving waarvoor een HBO-opleiding vereist is of dienstig is Bevindingen panel Het beroepsprofiel is in 1996 bij de start van de opleiding samengesteld op basis van een landelijk overeengekomen profiel voor de A&O-deskundige. Deze zogenaamde ‘contouren van het gewenste competentiebereik van een A&O-deskundige’ zijn destijds samengesteld onder leiding van het ministerie van SZW in samenwerking met de sociale partners,
pagina 12
NVAO | Arbeids- & Organisatiekunde | Februari 2004 |
belanghebbenden en deskundigen in het veld (Arbo-diensten en TNO-Arbeid (rapport aanvraag p. 4). Sindsdien is de opleiding (en het beroepsprofiel), zoals al vermeld, drie keer beoordeeld door het KIWA. In het gesprek met het werkveld en het opleidingsmanagement bleek dat de opleiding niet zelfstandig activiteiten heeft ondernomen om tot een aanscherping van het beroepsprofiel te komen. De vertegenwoordiger van de Raad van Advies maakt in het gesprek duidelijk dat de Raad tot nu toe een marginaal bestaan kent en geen bijdrage aan de verbetering van de opleiding levert. Het opleidingsmanagement zegt hierover dat de discussie over de rol van de Raad van Advies binnen de opleiding nog niet is afgerond, maar dat binnenkort hierover een knoop wordt doorgehakt. Volgens het opleidingsmanagement is een reden voor de zwakke rol van de Raad van Advies de sterke banden van de opleiding met het werkveld via de docenten, de afgestudeerden en de stageverlenende bedrijven. Via deze contacten vindt volgens het opleidingsmanagement voldoende terugkoppeling plaats. Men vindt het moeilijk om de eigenstandige rol van de Raad van Advies goed in kaart te brengen. Het werkveld en de afgestudeerden zijn tevreden over de waarde van de opleiding in de praktijk. Alle afgestudeerden geven bijvoorbeeld aan dat het afronden van de opleiding een impuls aan hun loopbaanontwikkeling heeft gegeven, waardoor er sprake is van direct civiel effect. Ook stelde de opleiding (en de al eerder opgedane werkervaring) hen in staat om direct en volwaardig als A&O-deskundige te opereren te midden van andere professionals. Volgens het werkveld is de A&O-deskundige uitstekend in staat om ‘het echte probleem’ bloot te leggen als individuele werknemers met verschillende klachten komen. Het probleem zit dan vaak op het niveau van arbeidsomstandigheden of –organisatie. Hij is in staat om ‘de vraag achter de vraag’ te achterhalen, zoals deze kwaliteit in vakjargon heet. Suggesties van afgestudeerden en studenten voor aanvulling zijn een module Welzijn (o.a. de problematiek van Stressmanagement en Burn out), een sterker accent op de rol van veranderkundige en meer aandacht voor bedrijfskundige aspecten. Oordeel panel Het panel stelt vast dat de opleiding een beroepsprofiel heeft dat periodiek wordt geëvalueerd door het KIWA. De beoordeling van het KIWA is echter meer randvoorwaardelijk en minder inhoudelijk van aard. De opleiding heeft een goed contact met het werkveld via (gast)docenten, afgestudeerden en stageverlenende bedrijven waardoor er voldoende zicht is op actuele ontwikkelingen, die door docenten vervolgens in het programma worden verwerkt. Het panel mist echter een infrastructuur die gericht is op een voortdurende dialoog met het werkveld op een hoger abstractieniveau. De rol van de Raad van Advies is ten onrechte beneden de maat, omdat de raad heel goed een eigenstandige en sterke rol kan vervullen bij de regelmatige en inhoudelijke aanscherping van het beroepsprofiel. Het opleidingsmanagement dient zich hierover op korte termijn duidelijk uit te spreken. Het afronden van de opleiding geeft een goede impuls aan de loopbaan van afgestudeerden, die daardoor op adequaat niveau functioneren in organisaties. Alle afgestudeerden lieten weten een loopbaanstap te hebben gemaakt tijdens of al snel na de opleiding. Het panel heeft kunnen vaststellen dat afgestudeerden zelfstandig opereren in multidisciplinair verband en vaak ook leidinggeven aan een team en/of een project. Het panel heeft vertrouwen in de kwaliteit en het niveau van toekomstige afgestudeerden, maar dringt aan op een sterke rol voor de Raad van Advies. Het panel beoordeelt het facet oriëntatie HBO als voldoende.
pagina 13
NVAO | Arbeids- & Organisatiekunde | Februari 2004 |
2.4 Samenvattend oordeel onderwerp doelstellingen Het panel heeft de drie facetten van dit onderwerp beoordeeld als voldoende en beoordeelt daarmee het onderwerp doelstellingen als voldoende.
3 Programma De aanpak van het panel van dit onderwerp is dezelfde als bij het onderwerp doelstellingen. Achtereenvolgens worden de facetten eisen HBO master, relatie tussen doelstellingen en inhoud programma, samenhang programma, studielast, instroom en duur besproken. Wederom baseert het panel haar oordeel op het informatiedossier, de gevoerde gesprekken met de betrokkenen van de opleiding en het gevoerde interne overleg in het panel. 3.1 Eisen HBO master Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en of (toegepast) onderzoek, het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline, het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk Bevindingen panel De opleiding heeft een literatuurlijst met daarop vier of vijf handboeken die in het bezit van de studenten zijn. De literatuur wordt volgens het opleidingsmanagement vooral in de vorm van syllabi aan de studenten verstrekt vanwege de actualiteit van de verstrekte informatie. De studenten geven aan dat één Engelstalig boek wordt gebruikt, waarvoor juist een beter Nederlandstalig alternatief bestaat. Een aantal docenten bespreekt in de opleiding boeken en beveelt deze al dan niet aan. Het wordt echter aan de studenten overgelaten om de aanbevolen boeken te bestuderen. Terugkijkende laten de afgestudeerden weten dat meer verplichte literatuur, vooral handboeken, wenselijk is. De opleiding maakt gebruik van veel theoretische modellen en besteedt expliciet aandacht aan de opzet en uitvoering van onderzoek. De nieuwe module in het programma heeft als doelstelling de vergelijking van theorieën en onderzoeksresultaten om daarmee een masterattitude te ontwikkelen en zo vragen in de beroepspraktijk beter te kunnen beantwoorden. De opleiding kent een hoog praktijkgehalte door de inbreng van gastdocenten en actuele thema’s. Het programmaoverzicht en de signatuur van de docenten laten dit zien. De studenten en afgestudeerden beamen deze opzet en uitvoering van het programma. De studenten geven aan dat er een goede balans is tussen praktijkgerichte en onderzoeksgerichte docenten (hun inschatting 50/50%). De studenten vinden de stage een waardevol onderdeel van de opleiding. Het panel heeft in de stageverslagen en in de gesprekken met studenten, afgestudeerden en werkveld geconstateerd dat de studenten op een adequaat niveau in het team van professionals van de stageverlenende organisatie functioneren. Tevens voeren de studenten praktijkgericht(e) onderzoek(en) uit tijdens de stage, waarbij zij wel opmerken dat één stevige opdracht beter is dan meerdere (deel)onderzoeken. Het panel heeft geconstateerd dat veel studenten de stage doorlopen bij een klant van de eigen Arbo-dienst, waar men in dienst is. Oordeel panel Het panel is positief over de sterke praktijkgerichtheid van de opleiding door de gebruikmaking van relevante literatuur, actuele thema’s uit het vakgebied en
pagina 14
NVAO | Arbeids- & Organisatiekunde | Februari 2004 |
praktijkgerichte docenten. De stage is een succesvol onderdeel van de opleiding. Het panel vindt wel dat studenten meer (internationale) handboeken in bezit moeten hebben. Dit acht het panel noodzakelijk om de beroepscompetenties adequaat te kunnen toetsen en is ook noodzakelijk voor het functioneren in de praktijk, waar de boeken als naslagwerk kunnen dienen. Tevens is het panel van oordeel dat het niveau van opzet en uitvoeren van onderzoek tijdens de stage kan worden verbeterd door de student één stevige opdracht te verstrekken en niet meerdere (deel)onderzoeksopdrachten. De opleiding zou de randvoorwaarden hieromtrent moeten aanscherpen, zeker gezien de dubbele rol die studenten op dat moment veelal vervullen (werknemer van de Arbo-dienst en stagiair van de A&O-opleiding). De stage-eisen kunnen hierdoor in het gedrang komen. Het panel beoordeelt dit facet als voldoende. 3.2 Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het beoogde programma, het didactische concept, de werkvormen en de wijze van toetsing weerspiegelen de te bereiken eindkwalificaties van de opleiding De te bereiken eindkwalificaties zijn aantoonbaar vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het beoogde programma Bevindingen panel Voor elke module zijn concrete leerdoelen geformuleerd en deze dragen bij aan de ontwikkeling van alle beroepscompetenties. Dit blijkt uit een vergelijking van de leerdoelen, de modulebeschrijvingen en de beroepscompetenties. Er zijn geen competentieniveaus gedefinieerd, waarmee de vooruitgang op de competenties tijdens de opleiding wordt gemeten. Wel beschrijven studenten in de reflectieverslagen hun ontwikkelingsvoortgang op basis van het persoonlijk opleidingsplan, waarop zij feedback krijgen van docenten. De studenten vinden dat de beoordeling van de competentieontwikkeling meer structuur verdient. Het gebruik van verschillende didactische werkvormen is een duidelijk kenmerk van de opleiding. Het onderwijs heeft een hoog interactieniveau, zowel kwantitatief als kwalitatief. Er is intensief contact tussen docenten en studenten en studenten onderling. De toetsing bestaat uit het beoordelen van studentenproducten, zoals werkopdrachten, reflectieverslagen en het stageverslag, maar ook gesprekken met studenten, zoals de persoonlijke coaching en het eindgesprek . Oordeel panel Het panel is van oordeel dat het programma een goede bijdrage levert aan het realiseren van de geformuleerde beroepscompetenties. De opleiding moet de niveauontwikkeling die studenten realiseren tijdens de opleiding nog inzichtelijker maken door het niveau van de leerdoelen te plaatsen in het perspectief van het eindniveau (van de beroepscompetenties). Het integrale karakter van de toetsing door middel van werkopdrachten is een sterk punt, maar het panel vindt wel dat er explicieter op de beheersing van kennis en inzicht mag worden getoetst en niet uitsluitend op de toepassing ervan. Door de introductie van de nieuwe module komt de opleiding voor een belangrijk deel aan deze wens tegemoet. De gekozen werkvormen zijn een uitstekende voorbereiding op de sterk op overleg gerichte werkpraktijk van de A&O-deskundige. Het panel beoordeelt dit facet als voldoende.
pagina 15
NVAO | Arbeids- & Organisatiekunde | Februari 2004 |
3.3 Samenhang programma Het beoogde programma is inhoudelijk samenhangend Bevindingen panel De studenten ervaren het programma als samenhangend. Zij vinden dat er een goede opbouw en een groeiende complexiteit in het programma zit. Eén heeft dit niet zo ervaren. De studenten stellen vast dat er weinig overlap is tussen de verschillende modules. Zij stellen dat de samenhang positief wordt beïnvloed door de vragen die docenten stellen tijdens de bijeenkomsten. Overigens vinden de studenten dat zij vooral zelf de samenhang bepalen door een onderzoekende leerstijl toe te passen. Oordeel panel Op basis van de bestudering van de modulebeschrijvingen en de beroepscompetenties in het informatiedossier en de gesprekken met de studenten stelt het panel vast dat er sprake is van een samenhangend programma. De opleiding bestaat nu ruim zeven jaar en het panel heeft geconstateerd dat het programma regelmatig is aangepast door de terugkoppeling van studenten en docenten. Met de toevoeging van de nieuwe module ontstaat er een betere balans tussen de praktijk- en onderzoeksgerichtheid van de opleiding, waarbij het panel wel opmerkt dat de opleiding nog vorm en inhoud moet geven aan de relatie tussen de nieuwe module en de stage. Het panel beoordeelt dit facet als voldoende. 3.4 Studielast Het beoogde programma is studeerbaar doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen Bevindingen panel Uit de gesprekken met docenten komt naar voren dat de opleiding een hogere, feitelijke studielast heeft dan nominaal aangegeven. Zij spreken van een overladen programma en wijten dit vooral aan de vernieuwingen die docenten zelf doorvoeren. Bij het huidige cohort treedt voor het eerst studievertraging op bij een flinke groep studenten. De studenten laten echter weten dat de studiebelasting naar verwachting is en dat de feitelijke studielast niet hoger is dan nominaal. Ze wijten de studievertraging aan persoonlijke omstandigheden van studenten. De studenten volgen een deeltijdopleiding die twee tot drie dagen per twee weken in beslag neemt. Dit komt niet overeen met de verstrekte informatie in de brochure en op de website, waar gesproken wordt over anderhalve dag per twee weken. Zowel docenten als studenten ervaren het nieuwe ritme als prettiger en productiever dan wekelijkse bijeenkomsten. De docenten zeggen dat er zo meer ruimte is om het trainingskarakter (de coaching en intervisie) van de opleiding goed uit de verf te laten komen. De opleidingsduur is aangepast vanwege de uitbreiding van het programma met de nieuwe module. De studielast van de nieuwe module komt overeen met het begrote aantal, extra weken. Oordeel panel Het panel heeft vastgesteld dat slechts zeven van de 16 studenten geen studievertraging hebben. Dit is een onwenselijke situatie en het opleidingsmanagement moet allereerst nagaan waarom de studievertraging is opgetreden en onderzoeken in hoeverre zij maatregelen kan nemen om de studievoortgang positief te beïnvloeden. In de huidige situatie duurt de opleiding voor de meeste studenten veel langer dan de voorgespiegelde
pagina 16
NVAO | Arbeids- & Organisatiekunde | Februari 2004 |
periode van anderhalf jaar. In het gesprek met de studenten bleek dat in hun ogen het programma niet overladen is. Het panel vindt de feitelijke studielast voldoende in overeenstemming met de nominale studielast Het volgen van de opleiding vraagt echter veel discipline en een eenmaal opgelopen achterstand is moeilijk in te halen. Deeltijdstudenten hebben nu eenmaal meerdere prioriteiten. Het panel beoordeelt het facet studielast als voldoende. 3.5 Instroom Het beoogde programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties3 van de instromende studenten: HBO-bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie Bevindingen panel De opleiding hanteert in haar externe communicatie duidelijke instroomeisen, waarbij sprake is van HBO of WO opleidingsniveau waarin voor tenminste 100 ECTS aandacht is besteed sociaal-wetenschappelijke vraagstukken over arbeid in een organisatorische context. Verder dient de kandidaat minimaal twee jaar werkzaam te zijn in een voor de opleiding relevante functie. Als de kandidaat niet helemaal aan de eisen voldoet is compensatie tussen opleidingsniveau en werkervaring mogelijk. Dit ter beoordeling aan de selectiecommissie, die werkt op basis van een uitgewerkte en vastgelegde intakeprocedure. Volgens het management worden per cohort 3 tot 4 kandidaten afgewezen, omdat ze niet aan de instroomeisen voldoen. Het panel heeft geconstateerd dat de werkervaringseis minder strikt wordt gehanteerd. Dit bleek bij raadpleging van de website en het gesprek met studenten. Voorts blijkt dat de opleiding ‘smal’ toelaat, dat wil zeggen studenten toelaat met een sociaal-wetenschappelijke achtergrond en geen bedrijfskundigen bijvoorbeeld, die wel in de toelatingseisen voor deze opleiding door het ministerie van SZW worden genoemd. De opleiding zegt toe de werkervaringseis bij volgende cohorten strikter te zullen hanteren en voor 1 maart 2004 de formulering op de website hierover te hebben aangepast. Oordeel panel Het panel is van mening dat de opleiding op papier uitstekende instroomvoorwaarden heeft en ook een goede intakeprocedure. Kanttekening hierbij is dat men ‘breder’zou moeten toelaten, conform de regelgeving uitgedragen door SZW. Het panel pleit ervoor dat de werkervaringseis consequenter wordt toegepast, omdat het type opleiding juist gericht is op studenten met relevante werkervaring (een programma voor executives). Dat hierbij waarschijnlijk een commercieel motief speelt, begrijpt het panel. De cohorten bestaan uit ongeveer 15 studenten en dat maakt de opleiding in bedrijfseconomisch opzicht kwetsbaar. Toch zouden studenten zonder relevante en substantiële werkervaring niet toegelaten moeten worden. De externe deskundige merkte terecht op dat jonge afgestudeerden de praktijk nog niet hebben doorleefd. Het opleidingsmanagement heeft toegezegd dat zij de werkervaringseis consequent gaat toepassen. Het panel beoordeelt dit facet als voldoende. 3.6 Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: HBO-master: minimaal 60 studiepunten Bevindingen panel De opleiding is een deeltijdopleiding ter grootte van 60 ECTS, te absolveren in circa anderhalf jaar tot twee jaar.
pagina 17
NVAO | Arbeids- & Organisatiekunde | Februari 2004 |
Oordeel panel Het panel constateert dat de opleiding voldoet aan de minimumeis met betrekking tot studielast. Het panel beoordeelt dit facet als voldoende. 3.7 Samenvattend oordeel panel Het panel heeft de zes facetten van dit onderwerp als voldoende beoordeeld en beoordeelt daarmee het onderwerp programma als voldoende.
4 Inzet personeel De aanpak van het panel van dit onderwerp is dezelfde als bij het onderwerp doelstellingen en programma. Achtereenvolgens worden hier de facetten eisen HBO, kwantiteit personeel en kwaliteit personeel besproken. Wederom baseert het panel haar oordeel op het informatiedossier, de gevoerde gesprekken met de betrokkenen van de opleiding en het gevoerde interne overleg in het panel. 4.1 Eisen HBO De opleiding sluit aan bij het criterium voor de inzet van personeel van een HBO- opleiding: het onderwijs zal voor een belangrijk deel worden verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk Bevindingen panel Alle docenten hebben door de zeer beperkte schaal van de opleiding werkzaamheden elders. Nu er slechts één cohort draait is de omvang van de werkzaamheden voor docenten heel bescheiden. De situatie kan zich nu voordoen dat een docent maar één module (of een deel daarvan) per twee jaar verzorgt. Hierdoor is eigenlijk al het onderwijzende personeel gastdocent en bestaat er een belangrijke waarborg voor het ‘in huis halen van de praktijk’. Een aantal (kern)docenten is actief in onderzoek en publiceert hier ook over. Volgens de cv’s en het programmaoverzicht maakt de opleiding gebruik van gastdocenten die actief zijn in het werkveld van de A&O-deskundige. De studenten geven aan dat er een goede balans is tussen praktijkgerichte en onderzoeksgerichte docenten. Af en toe komt het volgens studenten voor dat een docent geen toegevoegde waarde heeft ten opzichte van de gepresenteerde leerstof in de gebruikte literatuur. Oordeel panel Het panel stelt vast dat de opleiding met veel gastdocenten werkt, die meestal over actuele en relevante praktijkinformatie beschikken. Het is een keuze die uitstekend bij dit opleidingstype past en waar het panel positief over is. De cv’s van docenten zijn echter niet zodanig actueel en volledig dat het panel kan vaststellen of de docenten ook recent nog gepubliceerd hebben. De studenten geven echter aan dat er een goede balans is tussen onderzoek- en praktijkgerichte docenten. Samenvattend is het panel van oordeel dat de docenten zeker voldoen aan de eisen voor een HBO-masteropleiding. Het panel beoordeelt dit facet als voldoende. 4.2 Kwantiteit personeel Er wordt voldoende capaciteit vrijgemaakt om de nieuwe opleiding te kunnen starten en er wordt voldoende capaciteit vrijgemaakt om de nieuwe opleiding te kunnen continueren
pagina 18
NVAO | Arbeids- & Organisatiekunde | Februari 2004 |
Bevindingen panel In het informatiedossier is een kwantificering van de totale werklast opgenomen. Met een aantal van 16 studenten is 0.85 fte gemoeid. Het betreft hier de belasting voor onderwijsuitvoering (0.16), begeleiding (0,22), coördinatie (0,19) en administratieve ondersteuning (0,28). Het panel heeft bij het opleidingsmanagement navraag gedaan naar de grootte van en de verhoudingen binnen de formatie. Het opleidingsmanagement zegt hierover dat de administratieve ondersteuning van de masteropleidingen in de toekomst zal worden geconcentreerd. Verder stelt zij dat de formatiegrootte voor onderwijsuitvoering heel gering oogt, maar dit vooral komt door de wijze van honorering van de docenten. De meeste docenten worden op declaratiebasis betaald, waarbij sprake is van een overeengekomen vergoeding voor het geheel van voorbereiding en uitvoering. De voorbereidingstijd is niet in de formatieomvang meegenomen. Volgens het opleidingsmanagement is de feitelijke werklast drie keer zo hoog als de 0.16 fte die voor onderwijsuitvoering is opgenomen. Het opleidingsmanagement spreekt van een kernteam dat verantwoordelijk is voor de opleidingsinhoud. Op basis van de gevoerde gesprekken stelt het panel vast dat er drie gezichtsbepalende en zeer bevlogen docenten zijn. De studenten en afgestudeerden onderschrijven deze zienswijze en het blijkt ook uit de samenstelling van de drie commissies voor examen, onderwijs en selectie. De drie kerndocenten zijn lid van de commissies voor examen, onderwijs en selectie. Oordeel panel De geringe omvang van de arbeidsovereenkomsten en de zeer beperkte aanwezigheid van docenten maakt de opleiding kwetsbaar en is een belemmering voor de onderlinge communicatie. Hierdoor wordt de afstemming over het programma en de vernieuwing ervan bemoeilijkt. Een gevaar is dat de drie genoemde docenten teveel het programma bepalen. De studenten laten echter weten dat er sprake is van een samenhangend programma en weinig overlap tussen de verschillende programmaonderdelen. Het panel concludeert hieruit dat de opleiding, ondanks de beperkte mogelijkheid van onderlinge communicatie tussen alle betrokkenen, toch kans ziet een consistent programma aan te bieden. Het panel schrijft dit goede resultaat echter vooral toe aan de grote betrokkenheid van een beperkte groep docenten. Het panel deelt de opvatting van het opleidingsmanagement dat de totale, feitelijk bestede werktijd aan het verzorgen van de modules ongeveer drie keer groter is dan 0,16 fte voor directe onderwijsuitvoering, zoals genoemd (rapport van de aanvraag, P. 17). Het panel vraagt zich af hoe het voornemen te bezuinigingen op de administratieve ondersteuning zich verhoudt tot de huidige logistieke en communicatieproblemen (zie paragraaf 5.2; studiebegeleiding en informatievoorziening). Het gevaar bestaat dat de noodzakelijke verbetering niet slaagt als de genoemde efficiëncy-maatregel wordt doorgevoerd. De goede programmaprestatie is voor het panel uiteindelijk doorslaggevend. Ondanks de geringe nominale omvang van de inzet van de betrokkenen staat er een gedegen programma. Het panel beoordeelt dit facet als voldoende. 4.3 Kwaliteit personeel Het in te zetten personeel is gekwalificeerd voor een inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma
pagina 19
NVAO | Arbeids- & Organisatiekunde | Februari 2004 |
Bevindingen panel Op basis van de cv’s kan worden geconcludeerd dat de docenten gekwalificeerd zijn. Zij hebben zelf een hogere onderwijsopleiding genoten, zijn veelal op een hoger niveau werkzaam in het werkveld van de A&O-deskundige en kunnen relevante praktijkervaringen en –thema’s inbrengen. De studenten en afgestudeerden zijn zeer positief over de docenten, op een enkele uitzondering na. Enkele docenten worden met naam genoemd als heel goede docenten die studenten weten uit te dagen tot een kritische houding en (persoonlijke) ontwikkeling. De studenten zijn tevreden over het ondersteunende personeel. Zij krijgen een adequaat antwoord op hun, vaak per e-mail, gestelde vragen, maar wensen een beter logistiek proces. Het panel stelt vast dat het management van de hogeschool nog geen uitgewerkte visie heeft op de ontwikkeling van de masteropleidingen, zo ook niet voor de opleiding A&O. Het opleidingsmanagement geeft aan dat in februari 2004 hierover een eerste concept verschijnt waarover vervolgens met betrokkenen wordt gesproken, waaronder met partijen in de regio. Hiermee verbonden is de aanstelling van de lector Human Resource Management in oktober 2003, die o.a. de A&O-opleiding gaat ondersteunen in haar ontwikkeling. Het panel stelt vast dat het (opleidings)management zelf de externe contacten voor de opleiding niet structureel en stevig onderhoudt. Dit blijkt uit de huidige positie van de Raad van Advies, maar ook uit de positie van de externe deskundigen, die de eindgesprekken met de studenten voeren. Het is het panel gebleken dat de externe deskundigen niet tijdig en ook onvoldoende worden geïnformeerd over de te verrichten werkzaamheden. Ook zijn de externe deskundigen niet betrokken bij de ontwikkeling van de opleiding tot master. Tevens constateert het panel dat er geen formatie is opgenomen voor inhoudelijke ontwikkeling van de opleiding. Het opleidingsmanagement voert geen functioneringsgesprekken met de docenten die op declaratiebasis worden ingezet. Bij de docenten die in dienst zijn van de hogeschool gebeurt dit wel. Zij vallen onder de afspraken en regelingen die hogeschoolbreed gelden voor het personeel dat onder de CAO valt. De terugkoppeling naar de gastdocenten vindt plaats door studenten rechtstreeks en door docenten van het kernteam. Wanneer een gastdocent niet bevalt of niet meer past in het programma, wordt hij niet opnieuw uitgenodigd. Het opleidingsmanagement zegt dat deze maatregel ook feitelijk is toegepast in het verleden. De studenten en afgestudeerden geven aan dat de opleiding en de docenten zelf openstaan voor het ontvangen van opmerkingen over de kwaliteit van het programma en docenten. De opleiding heeft geen scholingsbeleid. Het opleidingsmanagement gaat ervan uit dat alle docenten hun belangrijkste werkgebied elders hebben en hun professionaliteit in die omgeving aanscherpen. Oordeel panel Het panel is van mening dat de kwaliteit van de docenten en het ondersteunende personeel goed is. Wanneer docenten niet goed functioneren worden maatregelen genomen. Ten aanzien van het logistieke proces is verbetering noodzakelijk. Het panel kwalificeert de rol van het management op dit moment als onvoldoende. Duidelijk voor verbetering vatbaar is de oriëntatie van het opleidingsmanagement naar buiten. De (kern)docenten hebben sterke banden met de praktijk en dit zou ook voor het opleidingsmanagement moeten gelden, maar dat is niet merkbaar het geval. De Raad van
pagina 20
NVAO | Arbeids- & Organisatiekunde | Februari 2004 |
Advies is een belangrijk instrument, mits goed benut, maar deze kans laat het opleidingsmanagement liggen. Dit geldt ook voor een klankbordrol die de externe deskundigen kunnen vervullen. Het panel is van mening dat de aansturing van de opleiding meer ligt bij het kernteam dan bij het opleidingsmanagement. Het panel adviseert het management de regie meer in handen te nemen. Als de hogeschool het voorgestane masterbeleid tot een succes wil maken, is deze stap noodzakelijk. Een goed initiatief van het management van de hogeschool is de aanzet om tot het formuleren van masterbeleid. Het panel beoordeelt bij dit facet de kwaliteit van het personeel en weegt daarbij de kwaliteit van de docenten het zwaarst. Het gaat immers in eerste instantie om de primaire kwaliteit van het onderwijs. Het panel heeft vastgesteld dat de opleiding goede docenten heeft. Het panel beoordeelt dit facet als voldoende. 4.4 Samenvattend oordeel panel Het panel heeft de drie facetten van dit onderwerp als voldoende beoordeeld en beoordeelt daarmee het onderwerp personeel als voldoende.
5 Voorzieningen De aanpak van het panel van dit onderwerp is dezelfde als bij de vorige onderwerpen. Achtereenvolgens worden hier de facetten materiële voorzieningen en studiebegeleiding en informatievoorziening besproken. Wederom baseert het panel haar oordeel op het informatiedossier, de gevoerde gesprekken met de betrokkenen van de opleiding en het gevoerde overleg in het panel. 5.1 Materiële voorzieningen De beoogde huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren Bevindingen panel De studenten kunnen gebruik maken van de materiële voorzieningen van de hogeschool, waardoor er sprake is van goede faciliteiten. In tegenstelling tot de gegeven informatie in het dossier kunnen de studenten echter niet inloggen op het onderwijsnet van de hogeschool. Volgens de docenten is de opleiding van plan een eigen A&O-forum op het onderwijsnet in te richten, omdat het overige deel voor de A&O-studenten geen meerwaarde heeft. Hieraan is echter nog geen uitvoering gegeven. Zo bestaat er een verschil in beschikbare faciliteiten voor de reguliere studenten en de A&O-studenten. Studenten stellen dat de e-mailcommunicatie met de opleiding nu weer goed loopt, nadat er enige tijd ‘serverproblemen’ waren. Oordeel panel De hogeschool beschikt over een nieuw en aansprekend gebouw met goede materiële voorzieningen op het gebied van mediatheek, lokalen en ICT-voorzieningen. De hogeschool is goed bereikbaar. Een tekortkoming vindt het panel dat de A&O-studenten die een particuliere opleiding volgen met een hoog cursusgeld (naar de maatstaf van het collegeldniveau) niet adequaat gebruik kunnen maken van het onderwijsnet van de hogeschool. Het panel beoordeelt dit facet als voldoende.
pagina 21
NVAO | Arbeids- & Organisatiekunde | Februari 2004 |
5.2 Studiebegeleiding Er is voorzien in personele capaciteit voor studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten die adequaat zijn met het oog op de studievoortgang Bevindingen panel De studiebegeleiding is intensief en sterk gericht op persoonlijke ontwikkeling. Er zijn veel coachingsgesprekken, er is onderling overleg tussen studenten in consultatiegroepen en er is begeleiding van de stage door een docent en een gecertificeerd A&O-deskundige van de stageverlenende organisatie. Het panel heeft in verschillende stageverslagen gelezen dat studenten enthousiast zijn over de leerervaringen die ze opdoen en die mede tot stand komen door de intensieve begeleiding. In de met hen gevoerde gesprekken geven studenten en afgestudeerden aan dat de begeleiding een sterk punt is van de opleiding. De studenten krijgen de begeleider van hun voorkeur. Het panel heeft in de twee gevoerde gesprekken met studenten vernomen dat de informatievoorziening voor verbetering vatbaar is. Het gaat hier om het vooral tijdig en juist informeren van de studenten over bijeenkomsten en afspraken (zoals verstrekking studiegidsen en duidelijkheid over de nieuwe module). Het panel heeft zelf geconstateerd dat de tekst op de website over de instroomvoorwaarden niet juist is en het opleidingsmanagement er een vraag over gesteld. Tevens heeft het panel gehoord dat de externe deskundigen niet tijdig geïnformeerd worden. Hier staat tegenover dat studenten tevreden zijn over de reactie die ze krijgen op (de vaak via e-mail) gestelde vragen. Volgens de studenten lijdt de opleiding niet onder veel uitval van bijeenkomsten en wanneer een docent door ziekte afwezig is, zorgt de opleiding voor een zinvol alternatief. De afgestudeerden maakten de opmerking dat zij nog niet geïnformeerd zijn over de mogelijkheid om alsnog de mastertitel te behalen als de aanvraag tot master gehonoreerd wordt. Oordeel panel Het panel is positief over de kwaliteit van de studiebegeleiding. In het programma is hiervoor tijd ingeruimd die tot heel goede resultaten leidt. Hierbij moet wel de al vermelde opmerking van de studenten worden geplaatst, dat de feedback op de competentieontwikkeling meer structuur behoeft. Het panel vindt dat de opleiding haar informatievoorziening aan studenten moet verbeteren. Het zijn deeltijdstudenten met een baan, die krap in hun tijd zitten. Effectieve communicatie is dan een must. De communicatie en organisatie van de opleiding acht het panel voor verbetering vatbaar. Juist deeltijdstudenten, die krap in hun tijd zitten en van wie de werkgever het cursusgeld betaalt, hebben recht op een goede communicatie en organisatie. In het gesprek met het opleidingsmanagement heeft het panel dit aspect aan de orde gesteld. Het opleidingsmanagement onderkent het probleem en heeft toegezegd maatregelen voor verbetering te nemen. Omdat er sprake is van een plantoetsing beoordeelt het panel dit aspect van de studielast als voldoende en daarmee dit facet. 5.3 Samenvattend oordeel panel Het panel heeft beide facetten van dit onderwerp met een voldoende beoordeeld en beoordeelt daarmee het onderwerp voorzieningen als voldoende.
pagina 22
NVAO | Arbeids- & Organisatiekunde | Februari 2004 |
6 Interne kwaliteitszorg De aanpak van het panel van dit onderwerp is dezelfde als bij de vorige onderwerpen. Achtereenvolgens worden hier de facetten systematische aanpak en het betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld besproken. Wederom baseert het panel haar oordeel op het informatiedossier, de gevoerde gesprekken met de betrokkenen van de opleiding en het gevoerde interne overleg in het panel. 6.1 Systematische aanpak Er is voorzien in een systeem van interne kwaliteitszorg, waarbij mede aan de hand van toetsbare streefdoelen en periodieke evaluaties verbetermaatregelen worden getroffen Bevindingen panel De opleiding heeft het plan voor interne kwaliteitszorg beschreven in het rapport van de aanvraag. De hogeschool past voor alle opleidingen het EFQM-model toe. De opleiding beschikt niet over een missie- of visiedocument of businessplan. Wel komt er volgens het opleidingsmanagement in het kader van de BAMA-ontwikkeling masterbeleid. Hierover verschijnt in februari 2004 een conceptbeleidsplan. In het eerste gesprek met het management bleek dat er op dit moment geen duidelijke streefdoelen in het kader van kwaliteitszorg zijn geformuleerd. Inhoudelijke behoefte, initiatief van betrokkenen en de eisen van het KIWA zijn eerder de prikkels op grond waarvan verbetering plaatsvindt. In het informatiedossier schetst de opleiding een beeld van de werking van het kwaliteitszorgsysteem. Hierbij is sprake van een cyclisch model. Het panel heeft geconstateerd dat de opleiding het programma systematisch evalueert met studenten. De studenten krijgen geen systematische terugkoppeling op de resultaten van de evaluaties. Dit gebeurt wel op verzoek en dan mondeling. De studenten vinden dat de opleiding openstaat voor opmerkingen over verbetermogelijkheden. De opleiding evalueert telkens onder afgestudeerden voor een beoordeling achteraf om adviezen te krijgen. Het panel heeft niet kunnen constateren of er een gestructureerd proces is waarin de resultaten van de evaluaties bijdragen aan de verbeteracties. De opleiding heeft geen gestructureerd proces om de opmerkingen van het werkveld te vertalen naar opleidingsverbetering. Wel is er veel feedbackinformatie via de (gast)docenten en de stages van studenten. Oordeel panel De opleiding heeft in het plan van de aanvraag een goed systeem van kwaliteitszorg beschreven. Het panel maakt daarbij wel de opmerking dat streefdoelen explicieter moet worden geformuleerd. Dit blijft nu enigszins onderbelicht. Het panel beoordeelt het huidige kwaliteitszorgsysteem als nog niet voldoende. De PDCA cirkel wordt niet helemaal gesloten. Het ontbreekt de opleiding aan harde streefdoelen op de verschillende terreinen. Dit is nodig om scherp in beeld te brengen welk resultaat de opleiding in een cursusjaar wil behalen. Het panel vindt wel dat de opleiding kwaliteitsgericht is en voortdurend verbeteringen doorvoert. Studenten, afgestudeerden en ook het werkveld zijn tevreden over de prestatie die de opleiding levert. De laatste jaren heeft de opleiding laten zien dat de kwaliteit voortdurend verbetert. Deze dynamiek is voor het panel doorslaggevend in positieve zin. Het panel beoordeelt dit facet als voldoende.
pagina 23
NVAO | Arbeids- & Organisatiekunde | Februari 2004 |
6.2 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zullen medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief worden betrokken Bevindingen panel In het informatiedossier beschrijft de opleiding hoe de Raad van Advies, externe deskundigen en een drietal commissies van docenten worden betrokken bij het verbeteren van de kwaliteit. Vreemd genoeg bespreekt de opleiding hier niet de rol van studenten. In een bijlage is wel het evaluatieformulier opgenomen dat na elke module door studenten wordt ingevuld. Van studenten heeft het panel vernomen dat het programma geëvalueerd wordt. De afgestudeerden laten weten dat zij meegewerkt hebben aan een evaluatie voor alumni. Het panel heeft dit ook kunnen constateren door middel van de ter inzage gelegde documenten. Volgens de vertegenwoordiger van Raad van Advies is de raad tot nu toe absoluut onvoldoende bij de opleiding betrokken geweest. Oordeel panel Het panel beoordeelt het plan over de betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld als voldoende. De betrokkenheid van medewerkers, studenten en afgestudeerden is in de huidige opleiding goed te noemen. De rol van de Raad van Advies is onvoldoende. Al geruime tijd is een vacature in de raad niet ingevuld. Gezien de historie zal het opleidingsmanagement extra moeite moeten doen om een goed functionerende raad op poten te zetten. De opleiding heeft wel een sterke binding met het beroepenveld via de docenten en de stages van studenten. Het panel beoordeelt dit facet als voldoende. 6.3 Samenvattend oordeel Het panel heeft de twee facetten van dit onderwerp met een voldoende beoordeeld en beoordeelt daarmee het onderwerp interne kwaliteitszorg als voldoende.
7 Condities voor Continuïteit De aanpak van het panel van dit onderwerp is dezelfde als bij de vorige onderwerpen. Achtereenvolgens worden de facetten afstudeergarantie, investeringen en financiële voorzieningen besproken. Wederom baseert het panel haar oordeel op het informatiedossier, de gevoerde gesprekken met de betrokkenen van de opleiding en het gevoerde interne overleg in het panel. 7.1 Afstudeergarantie De instelling geeft aan studenten de garantie dat het programma volledig kan worden doorlopen Bevindingen panel In het informatiedossier op pagina 23 betoogt de hogeschool huidige en toekomstige studenten afstudeergarantie te kunnen bieden. Dit op basis van de verworven reputatie sinds de start van de opleiding in 1996, de uitkomsten van de drie tot nog toe gehouden certificeringstrajecten van het KIWA en de waardering die afgestudeerden en werkveld uitspreken voor de opleiding. De aanvraag spreekt van ‘de verantwoordelijke instellingen’ die deze garantie geven. Het opleidingsmanagement stelt dat de Haagse Hogeschool garant staat voor het afstuderen van huidige en toekomstige studenten. Het is niet gebleken dat de Universiteit van Amsterdam ook garant staat.
pagina 24
NVAO | Arbeids- & Organisatiekunde | Februari 2004 |
Oordeel panel Het feit dat de Haagse Hogeschool de afstudeergarantie afgeeft is voor het panel voldoende. Het panel beoordeelt dit facet als voldoende. 7.2 Investeringen De voorziene investeringen zijn toereikend om de opleiding (inclusief voorzieningen) tot stand te brengen Bevindingen panel De hogeschool heeft een aanvangsinvestering gedaan van circa € 100.000,- bij de start van de opleiding. Volgens het informatiedossier komen de kosten al sinds enige jaren volkomen voor rekening van de student, respectievelijk diens werkgever. Oordeel panel Het panel constateert dat de opleiding de startfase achter de rug heeft en nu rendabel is, mits het begrote aantal studenten wordt gehaald. Een cohort gaat niet van start bij onvoldoende deelname (minder dan 12). Op dit punt is de opleiding kwetsbaar en het is dan ook niet zeker dat er jaarlijks een cohort van start gaat. Het panel beoordeelt de financiële risico’s die de Haagse Hogeschool neemt met deze opleiding als aanvaardbaar. Het panel beoordeelt dit facet als voldoende. 7.3 Financiële voorzieningen De financiële voorzieningen voor de gecalculeerde negatieve resultaten zijn voldoende voor dekking van de aanloopverliezen Bevindingen panel In de bijlage van het informatiedossier presenteert de hogeschool een begroting voor het cohort 2002/2003. De begroting laat een positief resultaat zien van € 24.000,- bij een studentenaantal van 16 en een cursusprijs van € 14.000,- (begrotingstotaal van € 224.000,-). Er is geen meerjaren begroting overlegd. Oordeel panel Het panel heeft vertrouwen in de gepresenteerde financiële cijfers. De opleiding bestaat sinds 1996 en er zijn verschillende lichtingen afgestudeerden. De hogeschool heeft in de ogen van het panel inmiddels voldoende ervaring met de (beperkte) bedrijfseconomische waarde van de opleiding, zodat het management op dit punt alert zal blijven. Een meerjarenbegroting is minder van belang omdat het om afzonderlijke cohorten gaat waartussen geen uitwisseling van studenten plaatsvindt. Bovendien hebben de meeste docenten een freelance arbeidsovereenkomst, waardoor de hogeschool geen grote, langlopende verplichtingen heeft aan het personeel. Het panel beoordeelt dit facet als voldoende. 7.4 Samenvattend oordeel panel Het panel heeft de drie facetten van dit onderwerp als voldoende beoordeeld en beoordeelt daarmee het onderwerp condities voor continuïteit als voldoende.
pagina 25
NVAO | Arbeids- & Organisatiekunde | Februari 2004 |
8 Conclusies en advies In dit hoofdstuk presenteert het panel haar conclusies in een overzicht en formuleert het haar advies aan het bestuur van de NVAO i.o.
Onderwerp 1. Doelstellingen
2. Programma
3. Inzet Personeel
4. Voorzieningen
5. Interne kwaliteitszorg
6. Condities voor continuïteit
pagina 26
Oordeel V
V
V
V
V
V
Facet
Oordeel
Domeinspecifieke eisen
V
Masterniveau
V
Oriëntatie HBO
V
Eisen HBO Master
V
Relatie doelstellingen en inhoud programma
V
Samenhang programma
V
Studielast
V
Instroom
V
Duur
V
Eisen HBO
V
Kwantiteit personeel
V
Kwaliteit personeel
V
Materiële voorzieningen
V
Studiebegeleiding
V
Systematische aanpak
V
Betrokkenheid medewerkers, e.a.
V
Afstudeergarantie
V
Investeringen
V
Financiële voorzieningen
V
NVAO | Arbeids- & Organisatiekunde | Februari 2004 |
De tabel laat zien dat alle facetten en onderwerpen als voldoende zijn beoordeeld. Zoals vermeld betreft het hier een Toets nieuwe opleiding en dat betekent dat er geen andere waarderingen dan voldoende of onvoldoende zijn gegeven. Samenvattend De opleiding Arbeids- & Organisatiekunde van de Haagse Hogeschool is een bestaande, postinitiële deeltijdopleiding die een upgrading ondergaat om het masterniveau te behalen. De Toets nieuwe opleiding van de NVAO i.o. is het instrument om deze ambitie te realiseren. Het panel komt tot de volgende samenvattende opmerkingen. De doelstellingen van de opleiding zijn in het plan van de nieuwe opleiding goed verankerd. De opleiding heeft vanaf de start een duidelijk beroepsprofiel dat door het werkveld en de toezichthouders is gevalideerd. Het opleidingsmanagement moet echter zelf meer initiatieven nemen om tot inhoudelijke actualisatie van het beroepsprofiel te komen. Het panel is ervan overtuigd dat in de nieuwe opleiding voldoende voorwaarden zijn geschapen om het masterniveau te realiseren. De afgestudeerden van de nieuwe opleiding zijn volgens het panel in staat om op adequaat niveau zelfstandig of in teams te opereren. De nieuwe opleiding heeft een gedegen programma dat voor het grootste deel is gebaseerd op de bestaande opleiding. Deze bestaande opleiding heeft aangetoond goede afgestudeerden te leveren, waarmee het werkveld bijzonder tevreden is. In de nieuwe opleiding is een verdiepingsmodule opgenomen, waarmee het management goed inspeelt op de wens van het werkveld aan afgestudeerden met een hoger niveau. De opzet van het programma in samenhangende, themagerichte modules, met veel interactie en opdrachten om de leerstof actief te verwerken, is zondermeer sterk. Het programma draagt bij aan de realisering van de beroepscompetenties, alleen de mate waarin dit gebeurt, is niet voldoende expliciet. De nominale en feitelijke studielast komen voldoende overeen, al is de werkdruk hoog doordat het een deeltijdopleiding betreft. Veel studenten hebben dan ook studievertraging en doen langer over de opleiding dan de voorgespiegelde anderhalf jaar. De opleiding moet hierover realistischer zijn bij haar werving. De opleiding is bij uitstek geschikt voor studenten met substantiële en relevante werkervaring. Het opleidingsmanagement moet dan ook geen concessies doen aan de instroomeisen. Dit zet de afstudeerkwaliteit en de inzetbaarheid van afgestudeerden op het beoogde niveau, onder druk. De opleiding beschikt over goede docenten. Zij zijn praktijk- of onderzoeksgericht. Het opleidingsmanagement dient haar positie te versterken. Het kernteam van de opleiding heeft nu teveel de regie in handen. Het opleidingsmanagement moet ervoor waken dat de efficiency maatregel ten aanzien van de inzet van ondersteunend personeel niet leidt tot een verslechtering van de interne organisatie. Het omgekeerde is juist nodig. Bovendien hebben de studenten recht op volwaardige voorzieningen, zoals een apart forum op het interne onderwijsnetwerk van de hogeschool. Hier staat tegenover dat de studiebegeleiding een sterk kenmerk is van de opleiding. Het plan voor interne kwaliteitszorg is van voldoende niveau, met de opmerking dat streefdoelen explicieter moeten worden geformuleerd. De opleiding heeft een goed systeem van evaluatie, maar moet inzichtelijker maken hoe evaluatieresultaten bijdragen aan ingezette verbetermaatregelen. De ‘stakeholders’ zijn op een goede manier betrokken bij de kwaliteitsverbetering van de opleiding. Dit geldt niet voor de Raad van Advies en de externe deskundigen. De hogeschool garandeert dat studenten hun opleiding altijd kunnen afmaken. De gedane investering bij de start is toereikend geweest voor de aanvangsfase. Op dit moment kunnen de kosten volledig worden opgebracht uit de cursusgelden. De opleiding heeft geen meerjarenbegroting, maar dit is minder bezwaarlijk doordat de verschillende cohorten niet
pagina 27
NVAO | Arbeids- & Organisatiekunde | Februari 2004 |
interfereren en de hogeschool geen grote, langlopende verplichtingen heeft aan docenten. De continuïteit van de opleiding is echter door de lage studentenaantallen niet gegarandeerd. Het panel vindt de opleiding Arbeids- & Organisatiekunde degelijk van aard, met een aantal duidelijke punten ter verbetering. Afsluitend wil het panel opmerken dat de interne gerichtheid op het kernteam groot is en dat dit ten koste gaat van structurele contacten met de directe omgeving (Raad van Advies, externe deskundigen en werkveld). Door het zeer kleinschalige karakter legt deze deeltijdopleiding binnen de hogeschool weinig gewicht in de schaal. Mede hierdoor staan logistieke processen onder druk en hebben docenten en studenten geen echte thuisbasis in de hogeschool. De studenten missen hierdoor een goed klankbord en het gevolg is dat ze al snel een hechte groep vormen, waarbinnen studenten op elkaar zijn aangewezen en waar ieder profijt van trekt. De bestendiging van de goede onderlinge band in de fase na afstuderen is een bewijs van het sterke sociale proces tijdens de opleiding. De externe deskundige noemde tijdens het gesprek dit als opvallend kenmerk van de verschillende cohorten. 8.1 Advies panel aan het bestuur van de NVAO i.o. Het panel concludeert dat de opleiding op alle facetten en onderwerpen positief beoordeeld wordt. Op basis van deze resultaten adviseert het panel het bestuur van de NVAO i.o. om een positief besluit te nemen over de voorliggende aanvraag Toets nieuwe opleiding Arbeids- & Organisatiekunde van de Haagse Hogeschool.
pagina 28
NVAO | Arbeids- & Organisatiekunde | Februari 2004 |
Bijlage 1 Samenstelling van het panel 1. 2.
3.
de heer dr. Eus Schalkwijk, directeur IOWO, adviseurs voor beleid, onderwijs en organisatie(onderwijsdeskundige en voorzitter) mevrouw drs. Cokkie Verschuren, Manager team Veiligheid en bij Arbomanagement TNO Arbeid en Senior adviseur Arbeid & Organisatie (vakdeskundige) de heer drs Luc Schouten, directeur Arbo-dienst MCS-Arbo (werkvelddeskundige)
Procescoördinator en secretaris van het panel de heer drs. Henri Ponds, beleidsmedewerker NVAO i.o.
Onafhankelijkheidsverklaring en gedragscode De panelleden hebben een onafhankelijkheids- en geheimhoudingsverklaring ondertekend, die in bezit is van de NVAO i.o.
Bijlage 2 Programma van de bezoeken aan de instelling Programma 5 december 2003 08.15 uur aankomst van het panel bij de Haagse Hogeschool 08.30 – 09.30 uur het panel bestudeert de klaargelegde documenten 09.30 – 10.15 uur gesprek met vertegenwoordigers van het college van bestuur, de directie en het opleidingsmanagement 10.30 – 11.15 uur gesprek met de studenten 11.30 – 12.30 uur gesprek met de docenten 12.30 – 14.00 uur lunch en onderling overleg van het panel 14.00 – 14.45 uur gesprek met de afgestudeerden 15.00 – 16.00 uur gesprek met de vertegenwoordigers werkveld 16.00 – 17.30 uur nabespreking van het panel onderling, opleidingsmanagement stand-by Programma 4 februari 2004 09.00 uur: aankomst panel bij de Haagse Hogeschool 09.30 – 10.15 uur gesprek met studenten 10.30 – 11.15 uur gesprek met afgestudeerden 11.30 – 12.15 uur gesprek met het werkveld (waaronder de leden van de RvA) 12.30 – 13.15 uur gesprek met het opleidingsmanagement 13.30 – 14.30 uur intern overleg panel Het programma op 5 december heeft een ander verloop gehad (zoals vermeld).
pagina 29
NVAO | Arbeids- & Organisatiekunde | Februari 2004 |
Bijlage 3 Hierin zijn beroepscompetenties van de opleiding en het programmaoverzicht opgenomen. De drie beroepsrollen en de acht beroepscompetenties Ad A.: EXPERT 1. De master A&O beheerst de relevante wetgeving inzake arbeidsomstandigheden en kent de hoofdlijnen van de sociale zekerheidswetgeving. Hij kent het werkterrein van de verschillende disciplines op het gebied van veiligheid en gezondheid in de arbeidsorganisatie en hun bijdrage aan de zorg voor de kwaliteit van de arbeid. 2. De master A&O heeft een gedegen kennis van de verschillende methodieken van risicoinventarisatie en - evaluatie in de arbeidssituatie en kan deze toepassen. Hij kan deze methodieken zo nodig aanpassen aan en toepassen in specifieke omstandigheden en is in staat de uitkomsten te relateren aan gezondheidsklachten evenals aan gegevens over verzuim, verloop en WAO intrede. 3. De master A&O kan systemen van Arbo-zorg en verzuimbeleid analyseren met behulp van geëigende methoden en kan op basis daarvan adviseren over het ontwerpen en implementeren van alternatieven. 4. De master A&O is in staat tot het construeren van een adequaat organisatie - en taakontwerp en kan dit ontwerp implementeren. Hij beschikt over het vermogen om de resultaten van terzake getroffen maatregelen te evalueren. 5. De master A&O heeft een gedegen kennis van de methoden en technieken van organisatieonderzoek en beschikt over aantoonbare vaardigheden in de hantering daarvan. Ad B.: PROCESREGISSEUR 6. De master A&O beschikt over uitstekende vaardigheden met betrekking tot project - en procesmanagement. Hij kan de verschillende, bij zijn werkzaamheden in de arbeidsorganisatie betrokken partijen adequaat adviseren en weet deze blijvend aan de ontwikkeling en uitvoering van maatregelen te committeren. Ad C: ONTWIKKELAAR 7. De master A&O beschikt over een diepgaand inzicht in zijn kennisgebied en combineert dit met een conceptueel begrip van de relaties met aangrenzende terreinen. Hij is een bezield vernieuwer, die kan werken met modellen, systemen en processen uit meerdere wetenschappelijke disciplines, en een inspirator voor al diegenen met wie hij beroepsmatige relaties heeft te onderhouden (multi- en interdisciplinaire samenwerking, leiding).
pagina 30
NVAO | Arbeids- & Organisatiekunde | Februari 2004 |
8. De master A&O is een reflective practitioner die de grenzen van zijn professionele kennis en kunde steeds scherp weet te bepalen. Hij is voortdurend bereid en in staat om op basis daarvan zijn grenzen te verleggen (out-of-the-box-thinking).
Het programma van de opleiding GRONDSLAGEN 1 Module 1 - Oriëntatie op de Professie en Praktijkopdracht Oriëntatie Module 2: De A&O Deskundige als Beleidskundige en Praktijkopdracht Beleidskunde (advieskunde; veranderkunde) Module 3: De A&O Deskundige als Risicoanalist en Praktijkopdracht Risicoanalyse (kwalitatief en kwantitatief onderzoek; methodologie) VERDIEPING 1 Module 4: De A&O Deskundige als Risicoanalist en Beleidskundige inzake Arbeidsinhoud en - Organisatie en Praktijkopdracht Arbeidsinhoud en - Organisatie (toepassing grondslagen op aspect werkterrein) Module 5: De A&O Deskundige als Risicoanalist en Beleidskundige inzake Arbozorgsystemen en Praktijkopdracht Arbozorgsystemen (toepassing grondslagen op aspect werkterrein) Module 6: De A&O Deskundige als Risicoanalist en Beleidskundige inzake Verzuimbeleid en Praktijkopdracht Verzuimbeleid (toepassing grondslagen op aspect werkterrein) GRONDSLAGEN 2 Module 7: De A&O Deskundige als Onderhoudsexpert en Praktijkopdracht Implementatie, Evaluatie en Borging (onderzoek; advies) Module 8: De A&O Deskundige als Professional en Praktijkopdracht Evaluatietechnieken (professionele vorderingen) VERDIEPING 2 Module 9: Organisatieontwikkeling en - Verandering (vergelijkend onderzoek veranderkundige modellen)
pagina 31
NVAO | Arbeids- & Organisatiekunde | Februari 2004 |
Matrix Eindkwalificaties Masteropleiding A&O Eindkwalificaties 1 2 3 4 5
Modulen 1 ORIËNTATIE 2 BELEIDSKUNDIGE 3 RISICOANALIST 4 ARBEIDSINHOUD EN – ORGANISATIE 5 ARBOZORGSYSTEMEN 6 VERZUIMBELEID
6
8
7
7 ONDERHOUDSEXPERT 8 PROFESSIONAL 9 ORGANISATIEONTWIKKELING EN – VERANDERING
Kenmerken*
A
B
C
Overig COACHING CONSULTATIE EXAMENGESPREK STAGE * A = Expert B = Procesregisseur C = Ontwikkelaar
Tabel studielast in ECTS Onderdeel Module 1 Module 2 Module 3 Module 4 Module 5 Module 6 Module 7 Module 8 Module 9 Stage Coaching Consultatie Eindgesprek Totaal
pagina 32
ALG* 3
OO/OV
AI&O
AZ
VZ
1 1 5
1 1
1 1
2 0,5
1
2 1
PRC 1 1,2 1,2 1,2 1,2 1,2
OG
1 7
3
7
7,5
NVAO | Arbeids- & Organisatiekunde | Februari 2004 |
5
5
8
19 3 2 0,5 24,5
ECTS 4 4,2 4,2 6,2 3,2 3,2 2,5 1 7 19 3 2 0,5 60
Bijlage 4 Overzicht van de bestudeerde documenten: 1. studiegids nieuwe opleiding, aangevuld met inzicht in module 9 2. beroepsprofiel van de opleiding met doelstellingen en eindkwalificaties 3. swot-analyse van de opleiding 4. instrumentenboek voor praktijk van verzuimbeleid 5. overzicht van het ROA licentie-verzuimpakket 6. beleidsvoorstellen 7. trends in Arbo-dienstverlening 8. onderwijsrooster van de opleiding met daarop (gast)docenten, cv’s en publicaties 9. materiaal van de examencommissie 10. materiaal van de KIWA-visitatie 11. dossiers van studenten met werkopdrachten, reflectieverslagen en verslagen mentorgesprekken 12. dossiers afgestudeerden met dezelfde inhoud 13. evaluaties van zowel studenten als afgestudeerden 14. nota lectorenbeleid 15. boeken, literatuurlijsten en stukken van alle modules die studenten moeten bestuderen 16. materiaal ten behoeve van de assessments 17. PR materiaal voor de opleiding in 2004 18. contract van de samenwerking met de Universiteit van Amsterdam 19. stageverslagen
pagina 33
NVAO | Arbeids- & Organisatiekunde | Februari 2004 |