Arbeid, bedrijf en maatschappij
FM.indd 1
1/13/11 10:04:04 AM
Ik draag dit boek op aan Hugo de Jager. In 2010 was het zesenveertig jaar geleden dat ons gezamenlijk werk, Grondbeginselen der sociologie, het licht zag.
FM.indd 2
1/13/11 10:04:04 AM
Arbeid, bedrijf en maatschappij Dr. Albert L. Mok
Zesde druk Noordhoff Uitgevers Groningen | Houten
FM.indd 3
1/13/11 10:04:04 AM
Ontwerp omslag: Studio Frank & Lisa, Groningen Omslagillustratie: Getty images
Eventuele op- en aanmerkingen over deze of andere uitgaven kunt u richten aan: Noordhoff Uitgevers bv, Afdeling Hoger Onderwijs, Antwoordnummer 13, 9700 VB Groningen, e-mail:
[email protected] Aan de totstandkoming van deze uitgave is de uiterste zorg besteed. Voor informatie die desondanks onvolledig of onjuist is opgenomen, aanvaarden auteur(s), redactie en uitgever geen aansprakelijkheid. Voor eventuele verbeteringen van de opgenomen gegevens houden zij zich aanbevolen. 0 1 2 3 4 5 / 15 14 13 12 11 © 2011 Dr. A.L. Mok, Wilrijk Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Reprorecht (postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.stichting-pro.nl). All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording, or otherwise, without the prior written permission of the publisher. ISBN 978-90-01-79559-7 NUR 825
FM.indd 4
1/13/11 10:04:04 AM
Woord vooraf
Dit is de zesde herziene druk van een boek dat voor de eerste maal in 1990, onder de titel In het zweet uws aanschijns, verscheen. De huidige titel geeft duidelijker aan waar het in dit boek over gaat. Het boek houdt zich bezig met de plaats van de arbeid in de maatschappij en met het ‘bedrijf’ als oervorm van de samenwerking tussen mensen onder meestal strikt hiërarchische verhoudingen. Aan de ene kant wordt met ‘arbeid’ niet alleen betaalde, maar ook onbetaalde arbeid, zoals huishoudelijk en vrijwilligerswerk, aangeduid. Aan de andere kant gaat het bij ‘bedrijf’ niet enkel om arbeidsorganisaties die naar winst streven, maar ook om de zogenoemde non-profitorganisaties, zoals zorginstellingen en overheidsdepartementen. Ook zelfstandige ondernemingen met of zonder personeel (de zogenoemde zzp’ers) vallen onder het begrip ‘bedrijf’. ‘Beroep’ komt aan de orde, maar wordt niet meer in een afzonderlijk hoofdstuk behandeld. Waar mogelijk worden de ontwikkelingen in de arbeidswereld in hun historische context geplaatst en wordt de vergelijking met soortgelijke verschijnselen in België getrokken. Arbeid is voor sociologen een belangrijk onderwerp van studie, zo schreef ik in het woord vooraf van vroegere drukken. Sociologie is immers de wetenschap die het samenleven van mensen in grotere of kleinere verbanden bestudeert (De Jager, Mok en Sipkema, 2009). Arbeid wordt naar vorm en inhoud beïnvloed door de maatschappelijke omgeving waarin hij wordt uitgeoefend en heeft zelf weer belangrijke gevolgen voor de maatschappij. Die wisselwerking komt in dit boek op veel plaatsen tot uiting. Een wetenschappelijk werk moet mijns inziens een duidelijke probleemstelling hebben; dat is de ‘geleerde’ schrijver aan zijn lezers verplicht. Dit boek heeft tot probleemstelling: ‘Onder welke voorwaarden zijn mensen bereid de gevraagde prestatie(s) te leveren en zijn anderen (bijvoorbeeld de werkgever of de klanten) bereid tot het geven van de gewenste of overeengekomen tegenprestatie(s)?’ Dit boek is bedoeld om de lezer een eerste kennismaking te bieden met de wereld van arbeid en bedrijf, hem of haar vertrouwd te maken met de problematiek die daar aan de orde is. Het is aan de ene kant een leerboek voor hen die in hun opleiding te maken krijgen met lessen en colleges in arbeidssociologie, bedrijfskunde, personeelsbeleid, Personeel & Organisatie, human resources management en vele andere cursussen en seminars. Het biedt studenten ook de mogelijkheid op ideeën te komen voor eventuele werkstukken of scripties en om bepaalde onderwerpen diepgaander te bestuderen. De aangehaalde literatuur kan hen daarbij verder helpen.
FM.indd 5
1/13/11 10:04:04 AM
Aan de andere kant wil het boek een steun en leidraad zijn voor hen die zich in de praktijk van ondernemingen en instellingen met personeelszaken, human resources management (hrm), ondernemingsraadswerk en vakbondsactiviteiten bezighouden. Geregeld nadenken en reflecteren over de zaken waar je als personeelsfunctionaris, ondernemingsraadslid, ambtenaar, medewerker van een arbodienst of reïntegratiebureau, of vakbondsman en -vrouw dagelijks mee wordt geconfronteerd, maakt dat je inhoudelijk waakzaam en alert blijft. Wilrijk, herfst 2010 A.L. Mok
FM.indd 6
1/13/11 10:04:04 AM
Inhoud
FM.indd 7
1 1.1 1.1.1 1.1.2 1.1.3 1.2 1.2.1 1.2.2 1.3 1.4
Arbeid, betaald en onbetaald 13 Wat is arbeid? 14 Definitie, nut en prijs van arbeid 14 Waardering van arbeid 17 Loterijvraag 30 Onbetaald werk 30 Vrijwilligerswerk 31 Huishoudelijk werk 34 Deeltijdarbeid 35 Informele sector 37 Samenvatting 38 Vragen 39
2 2.1 2.2 2.2.1 2.2.2 2.3 2.3.1 2.3.2 2.3.3 2.3.4 2.4 2.4.1 2.4.2 2.4.3 2.5 2.5.1 2.5.2 2.6 2.6.1 2.6.2 2.6.3 2.7 2.7.1 2.7.2 2.7.3
Geschiedenis van de arbeid en arbeidsethos 41 Het cyclische karakter van arbeid 42 Golfbewegingen in de geschiedenis van de arbeid 43 Arbeidsopvattingen 44 Het recht op luiheid 45 Herkomst van ons huidige arbeidsbestel 47 Status van arbeid door de eeuwen heen 47 Van standen- naar klassenmaatschappij 49 Handel, nijverheid en arbeid in loondienst 50 Kentering in het denken over arbeid 53 Zelfstandige ondernemers 54 Betekenis van zelfstandig ondernemerschap 55 Een kwetsbare categorie 56 Zzp’ers in de bouw: een voorbeeld 58 Arbeidsethos en arbeidsmoraal 59 Arbeidsmoraal 59 Arbeidsethos 60 Bijzondere categorieën uit de beroepsbevolking 62 Arbeidsdeelname van vrouwen 62 Positie van ouderen 65 Positie van allochtonen 67 Ontwikkelingen in de arbeidswereld 68 Verwereldlijking van de arbeid 68 Vermaatschappelijking van arbeid 69 Toenemende individualisering 72 Samenvatting 73 Vragen 74
3 3.1 3.1.1 3.1.2
Van arbeidsdeling naar arbeidsverdeling 75 Arbeidsdeling verbindt, arbeidsverdeling verdeelt mensen 76 Overzicht klassieke economisch-sociologische auteurs 76 De vrije markt 77
1/13/11 10:04:04 AM
3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3 3.2.4 3.3 3.3.1 3.3.2 3.3.3 3.4 3.4.1 3.4.2 3.4.3 3.4.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 3.10 3.11
Arbeidsdeling 78 Beroep 79 Cognitief kapitaal 81 Sociaal-cultureel kapitaal 81 Moreel kapitaal 81 Arbeidsverdeling 83 Bedrijf 83 Bedrijfsarbeidscontract 83 Bedrijf en beroep 84 Oorsprong van de arbeidssociologie 86 Arbeidswaardeleer 86 De Saint-Simon: de industriëlen aan de macht 90 Karl Marx: klassen met tegengestelde belangen 91 Friedrich Engels: waarom hebben we arbeidsdeling? 92 Problemen voortkomend uit verdeelde arbeid 94 Bindingskracht van de arbeid: Emile Durkheim 95 Anomie en vervreemding 96 Thorstein Veblen: de verkwistende elite 97 Samenwerking 98 Einde van de taaksplitsing? 98 Segmentering 99 Samenvatting 100 Vragen 101
4 4.1 4.1.1 4.1.2 4.1.3 4.1.4 4.1.5 4.2 4.2.1 4.2.2 4.2.3 4.3 4.4 4.4.1 4.4.2 4.4.3 4.5
Industrialisatie en tegenbewegingen 103 Wat verstaan we onder industrialisatie? 103 Tegenbewegingen 104 Rationalisering 109 Mechanisering 110 Automatisering 115 Schaalvergroting 116 Fasen in het industrialisatieproces 116 Handelskapitalisme 116 Industrieel kapitalisme 117 Financieel kapitalisme 121 Industrialisatie in Nederland en België 122 Verzet: het ontstaan van vakbonden 126 Vakbonden in België 128 Vakbonden in Nederland 128 Ontstaan verzorgingsstaat 129 Verdere sociale en politieke ontwikkelingen 130 Samenvatting 134 Vragen 135
5 5.1 5.2. 5.3 5.4 5.4.1 5.4.2 5.4.3
Strijd om de arbeidstaakbeheersing 137 Begin van de arbeidssociologie 138 De ‘sociale quaestie’ 140 Arbeidstaakbeheersing 141 Taylorisme 144 Taylors ideeën 145 Taylor in Nederland 148 Taylor in België 150
© Noordhoff Uitgevers bv
FM.indd 8
1/13/11 10:04:04 AM
5.5 5.6 5.6.1 5.6.2 5.7
Fayolisme 151 Fordisme 152 Kenmerken van de massaproductie en de magere productiewijze 153 Fords ideeën samengevat 155 Nogmaals: Nederland en België vergeleken 158 Samenvatting 159 Vragen 161
6 6.1 6.2 6.2.1 6.2.2 6.2.3 6.2.4 6.3 6.3.1 6.3.2 6.3.3 6.3.4 6.4 6.5 6.5.1 6.5.2 6.5.3 6.6 6.6.1 6.6.2 6.7
In discussie met taylorisme en fordisme 163 Benaderingen in de arbeidssociologie 164 Human relations en humanresourcesmanagement 166 Hawthorne-experimenten 167 Ontstaan van hrm 169 Het prerogatief van het management 170 Personeelsafdelingen: mensbeeld van de humanrelationsbenadering 171 Humanisering 172 Arbeidsmotivatie 173 Motivatoren 178 De ‘gezonde’ organisatie 179 Het ‘falen’ van het participatief management 180 De vroege sociotechnische systeembenadering 180 Nederlandse Humaniseringsschool (1940-1965) 181 Onderzoek arbeidsvoldoening van Ydo 182 Paradox van de arbeidssatisfactie 183 Therapie voor de arbeidsproblemen 187 Vormen van humanisering 188 Werkstructurering 189 Werkoverleg 194 School van Friedmann 195 Samenvatting 197 Vragen 198
7 7.1 7.2 7.2.1 7.2.2 7.3 7.4 7.4.1 7.4.2 7.4.3 7.5 7.6
De discussie met Taylor en Ford gaat voort 199 Technologisme 200 Instrumentalisme 202 Welvaart en arbeiders 203 Arbeidsoriëntaties van vrouwen 204 Arbeidsprocesbenadering 205 Moderne sociotechniek 206 Regelen 207 Invoering zelfsturende teams 207 Conclusie 209 Kwaliteit van de arbeid 210 Risicomaatschappij 211 Samenvatting 213 Vragen 215
8 8.1 8.2 8.3
Ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid 217 Wet- en regelgeving 218 De geldprikkel 220 Ziekteverzuim in Nederland en België 222
© Noordhoff Uitgevers bv
FM.indd 9
1/13/11 10:04:04 AM
8.4 8.4.1 8.4.2 8.5 8.6 8.6.1 8.6.2 8.7 8.8 8.8.1 8.8.2 8.8.3 8.9 8.9.1 8.9.2 8.9.3 8.9.4 8.9.5 8.9.6 8.9.7 8.10
Ziekteverzuim als signaal 224 Soorten ziekteverzuim 225 Verzuimbestrijding 226 Arbodiensten 226 Welzijn in de arbeid 227 Arbowet/Wet welzijn op het werk 228 Risico’s in de arbeid 230 Verdere aspecten van de arbeidskwaliteit 231 Vrede of onvrede met de arbeidssituatie 232 Klokkenluiders 233 Verstopte kanalen 234 Fonteinschema 234 Het arbeidsproces 238 Fragmentatie van taken 238 Autonomie 239 Formele regels in acht nemen 240 Informatie en deelneming in de besluitvorming 240 Employability of multi-inzetbaarheid 241 Benutting van kwalificaties 242 Geen flexibiliteit zonder zekerheid! 242 Wiens oordeel is maatstaf voor kwaliteit? 243 Samenvatting 244 Vragen 246
9 9.1 9.2 9.3 9.4 9.4.1 9.4.2 9.4.3 9.5 9.6 9.6.1 9.6.2 9.7 9.8 9.8.1 9.8.2 9.8.3 9.9 9.9.1 9.9.2 9.9.3 9.9.4
Arbeidsmarkt en arbeidsverhoudingen 247 De arbeidsmarkt als markt 248 De arbeidsmarkt als geheel van machtsrelaties 249 De structuur van de arbeidsmarkt 252 Werking van de arbeidsmarkt: enige verklaringen 254 De neoklassieke theorie 254 Keynesianisme 256 Neo-institutionele benaderingen 256 De gesegmenteerde arbeidsmarkt 258 Arbeidsverhoudingen 262 Arbeidsvoorwaardenbeheersing 263 Collectieve arbeidsverhoudingen 263 Het poldermodel 265 Medezeggenschap 266 Niveaus van arbeidsverhoudingen 267 Arbeiders en bedienden 270 Ondernemingsraad 272 Verhouding overlegorganen – vakbonden 275 Organen op het gebied van de arbeidsbescherming 276 Vakbondsafvaardiging 276 Onmacht van de werknemers? 278 Ontslagbescherming 280 Samenvatting 282 Vragen 283
10 10.1 10.2
Toekomst van de arbeid 285 De bijbelse visie op arbeid 286 Vakmanschap 287
© Noordhoff Uitgevers bv
FM.indd 10
1/13/11 10:04:04 AM
10.2.1 10.2.2 10.3 10.4 10.5 10.6
Erosie van het vakmanschap? 287 Waar de alarmbel rinkelt 288 Maatschappelijk verantwoord ondernemen 289 Visie op arbeid nu en later 291 Belangrijke ontwikkelingen voor de toekomst van de arbeid 293 Tot slot 295 Vragen 297 Begrippenlijst 298 Literatuuroverzicht 312 Register 341
© Noordhoff Uitgevers bv
FM.indd 11
1/13/11 10:04:04 AM
FM.indd 12
1/13/11 10:04:04 AM
Arbeid, betaald en onbetaald
1
1.1 1.2 1.3 1.4
Wat is arbeid? Onbetaald werk Deeltijdarbeid Informele sector
In dit hoofdstuk bespreken we eerst de definitie van arbeid, die we niet beperken tot betaalde arbeid. Onder ‘betaalde arbeid’ verstaan we met geld of andere materiële goederen beloonde arbeid. ‘Onbetaalde arbeid’ is arbeid die niet geldelijk wordt beloond (paragraaf 1.2). Daarna bespreken we de waardering die arbeid geniet. Volgens sommigen is arbeid schromelijk overgewaardeerd, maar voor anderen is hij de zin van het leven. Dit heeft ook gevolgen voor het oordeel over de waarde van vrije tijd, de arbeidsduur en het tijdstip waarop mensen met pensioen (moeten) gaan. De meningen hierover verschillen sterk. De overheid, geconfronteerd met begrotingstekorten, vindt dat doorwerken tot het 67ste levensjaar (of zelfs later) op den duur noodzakelijk is om de welvaart op peil te houden. De demografische ontwikkelingen spelen hierbij een grote rol. Veel ouderen daarentegen vinden het op hun 60ste of 65ste wel mooi geweest. En bij massaontslagen sturen werkgevers hun mensen soms zelfs al op hun 50ste met (pre)pensioen. Vandaar dat de probleemstelling van dit boek luidt: ‘Onder welke voorwaarden zijn mensen in staat en bereid de gevraagde arbeidsprestatie te leveren en zijn anderen (bijvoorbeeld werkgever of klanten) bereid tot het geven van de gewenste of overeengekomen tegenprestatie?’ De lezer zal in dit boek heel wat van dergelijke voorwaarden tegenkomen.
© Noordhoff Uitgevers bv
CH_1.indd 13
13
1/13/11 10:14:48 AM
1.1
Wat is arbeid?
In deze paragraaf bespreken we de definitie, het nut en de prijs van arbeid. We behandelen de waardering van arbeid en we gaan in op de loterijvraag. 1.1.1
Gebruikswaarde Ruilwaarde
Definitie, nut en prijs van arbeid
Bij de beantwoording van de vraag ‘Wat is arbeid?’ stellen we eerst vast hoe breed de definitie is die we willen hanteren. Dus: hanteren we een smalle of brede definitie? De tweede vraag is of het in eerste instantie gaat over de gebruikswaarde, dat is het nut van arbeid voor degene die hem verricht, voor de omgeving en voor de maatschappij als geheel, of over de ruilwaarde, dat is de prijs van arbeid op de markt, meestal uitgedrukt in geld. Komt de waarde van arbeid op de markt pas in de tweede plaats, nadat het nut ervan is vastgesteld? Dus: gaat het in eerste instantie om de gebruiks- of om de ruilwaarde? Smalle of brede definitie
Levensonderhoud
Netwerk
Er zijn veel definities van arbeid in omloop, sommige smal, andere breed. Te smalle definities beperken zich tot betaalde arbeid (loonarbeid en arbeid van zelfstandige ondernemers) of, nog smaller, alleen tot loonarbeid (‘arbeid omvat bezigheden die in dienst van derden tegen beloning worden verricht’), terwijl te brede omschrijvingen arbeid zien als alle activiteiten gericht op het bevredigen van menselijke behoeften, waardoor onder andere vrijen met je partner tot arbeid wordt gebombardeerd. Heel wat definities bevatten als doel van arbeid het voorzien in het levensonderhoud (als voorbeeld de definitie in een bekend arbeidssociologisch handboek van Watson, 1995, p. 113: ‘The carrying out of tasks which enable people to make a living’). De bekende ‘radicale’ Franse arbeidssocioloog André Gorz definieert arbeid in soortgelijke zin (Gorz, 1981, p. 220): ‘Arbeid is een betaalde activiteit die wordt verricht voor rekening van een derde’. In onze tijd kunnen we het echt niet maken om alleen betaalde arbeid onder het arbeidsbegrip te brengen. We zullen ook allerlei andere taken die niet (met geld) worden betaald en niet direct zijn gericht op ‘making a living’ (het levensonderhoud verdienen) tot arbeid moeten rekenen. Zonder het werk van onbetaalde huisvrouwen (zelden: huismannen) zouden zeer velen hun dagelijks werk niet of minder gemakkelijk kunnen doen. Zonder vrijwilligers op allerlei terrein, bijvoorbeeld in de sportvereniging, bij de vakbond, in de zorg, in mensenrechtenorganisaties of in kerkelijk verband, zou de maatschappij tegenwoordig niet kunnen draaien. Er zijn 3,5 miljoen vrijwilligers in Nederland en ongeveer twee miljoen in België. Daarnaast zijn er miljoenen huisvrouwen die dagelijks een essentiële bijdrage leveren aan hun gezin en de opvoeding van hun kinderen, hun omgeving en de maatschappij als geheel (Knulst en Van Eijck, 2002). We willen dus zowel betaalde als onbetaalde arbeid onder de definitie brengen. Dat onderstreept ook nog eens dat arbeid de voornaamste, voor sommige mensen wellicht de enige, verbinding vormt tussen het privéleven en de maatschappij. Hun sociale netwerk centreert zich
14 1 Arbeid, betaald en onbetaald
CH_1.indd 14
© Noordhoff Uitgevers bv
1/13/11 10:14:48 AM
rond hun arbeidsrelaties. Als niet-betaalde of niet-beloonde arbeid niet als arbeid erkend zou worden, zou dat de vaste grond onder de samenleving voor velen doen wegvallen, onder het motto: ‘u hoort er niet bij, u doet geen betaald werk’. Gebruikswaarde en/of ruilwaarde Arbeidswaardeleer
Materiële opbrengst Psychische opbrengst
Sociale opbrengst
In hoofdstuk 3 zullen we de klassieke econoom Adam Smith (17231790) tegenkomen, die als eerste de zogenoemde arbeidswaardeleer formuleerde, de leer die arbeid beschouwt als de voornaamste bron van waarde in het economisch leven (Smith, 1950, oorspronkelijk 1776). De meeste moderne economen (bijvoorbeeld Marshall, 1979, p. 51) bedoelen met waarde ruilwaarde, de prijs van arbeid, meestal uitgedrukt in geld. Adam Smith echter doelde met het begrip waarde in de eerste plaats op de gebruikswaarde, dat is het nut van arbeid voor degene die hem verricht en/of voor wie hij wordt verricht. Volgens Smith heeft arbeid pas in tweede instantie ruilwaarde, waarde op de markt, dat wil zeggen de arbeidsmarkt. Daar vindt het aanbod van arbeid aan de vragers ervan plaats, in ruil voor een bepaalde prijs. Waarde wordt volgens Smith niet noodzakelijk alleen in geld uitgedrukt, maar ook in psychische en sociale opbrengsten. Dat is een opvatting die de hedendaagse arbeidssocioloog aanspreekt! De drie opbrengsten van arbeid (het ‘nut’) zijn dus: • materiële opbrengst: de beloning en andere (materiële) voordelen die via de arbeid worden verkregen; • psychische opbrengst: de geestelijke en emotionele bevrediging die de arbeid schenkt, ook voor degenen voor wie de arbeid wordt verricht, de cliënten/klanten van de zorg- of dienstverlening (dit laatste is een indirecte opbrengst, maar voor veel werkenden een belangrijke bron van voldoening, bij onbetaalde arbeid dikwijls de enige); • sociale opbrengst: de contacten, de netwerken en de sociale status die via de arbeid worden verkregen en de maatschappelijke behoeften die erdoor worden vervuld. Onze definitie van arbeid luidt aldus:
Arbeid is het verrichten van taken die nut hebben voor de mensen die ze uitvoeren, voor hun naaste omgeving alsmede voor de maatschappij als geheel.
Subjectief/objectief nut
Beloning naar prestatie
© Noordhoff Uitgevers bv
CH_1.indd 15
Nut heeft zowel een subjectieve als een objectieve kant. Het subjectieve nut is de opbrengst van de arbeid voor het gevoel van degene die hem verricht, het objectieve nut is het meetbare resultaat van arbeid. De beloning in geld bijvoorbeeld maakt de opbrengst objectief meetbaar, maar een goede beloning geeft de ontvanger ervan ook het gevoel dat zijn of haar taakuitoefening wordt gewaardeerd. Ook de objectieve opbrengst van arbeid heeft een waarderingskant. ‘Geld maakt niet gelukkig’ zegt men, maar voor wat betreft arbeid is dat tot op zekere hoogte wel degelijk het geval. Dat waarderingsaspect van de beloning zullen we nog tegenkomen bij de behandeling van beloning naar prestatie (zie hoofdstuk 10). Ook hier moeten we de
1.1 Wat is arbeid? 15
1/13/11 10:14:48 AM
Mantelzorg
Thuiszorg
zaken weer ruim zien. Als we onbetaald vrijwilligerswerk doen in een mensenrechtenorganisatie dan is bijvoorbeeld het mede door onze inzet vrijkomen van een politieke gevangene een tastbaar (objectief) resultaat van onze arbeid, dat ons (subjectieve) voldoening schenkt. Ook dat is een beloning van onze prestatie. Of denk aan Paul van Vliet die belangeloos leden voor Unicef werft en veel geld weet op te halen ten behoeve van het onderwijs aan kinderen in ontwikkelingslanden. Grote opbrengst, veel geluk! Het gaat bij arbeid dus om het uitvoeren van arbeidstaken met een nuttigheidswaarde voor eigen of andermans gebruik en op de markt. De waarde kan financieel-economisch zijn, maar ook psychisch of sociaal. Het nut voor individu, omgeving en samenleving is belangrijk in verband met de zingeving. Mantelzorg, bijvoorbeeld, dat is het verrichten van zorgtaken door verwanten of vrienden binnen de familieof vriendenkring, kan zowel onbetaald als betaald worden verleend, maar wordt meestal niet met geld beloond. Thuiszorg is het uitvoeren van zorgtaken door beroepskrachten, dus altijd tegen betaling. Het nut van mantelzorg is even groot als dat van thuiszorg en de dienst kan even liefdevol worden verleend, maar de zingeving aan de arbeid, de betekenis die deze voor de betrokkenen heeft, is verschillend. De dochter die haar zieke moeder verzorgt, geeft bijvoorbeeld een andere zin aan die hulp dan de gezinsverzorgster wier beroep het is. Niet minder, maar anders-liefdevol. Hieruit blijkt ook dat het nut voor individu en maatschappij niet gelijk hoeft te zijn. Mantelzorg is bijvoorbeeld voor het overheidsbeleid belangrijk omdat deze zowel de thuiszorg als de verzorgingstehuizen ontlast: thuiszorg is duur, er is moeilijk goed personeel voor te krijgen en de behoefte eraan neemt door de vergrijzing van de bevolking enorm toe, waardoor er wachtlijsten zijn ontstaan. Er zijn 1,6 miljoen mantelzorgers in Nederland en dit aantal is de afgelopen vijftien jaar stabiel gebleven. Uit onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (De Boer, 2005) blijkt dat ook jongeren met een vaste baan bereid en in staat zijn langdurig vrijwillige hulp te verlenen. ‘Als het nodig is, is er altijd hulp.’
Vooral bij dienstverlenende arbeid is de zingeving belangrijk. Dienstverlener en dienstontvanger moeten wat de zin van de arbeid betreft op één lijn zitten ook al omdat, zoals eerder werd opgemerkt, de tevredenheid van de dienstontvanger een vorm van (immateriële) beloning van de dienstverlener is. De klant in bijvoorbeeld een restaurant merkt het meestal onmiddellijk als de ober er ‘geen zin’ in heeft, dat wil zeggen niet de motivatie heeft om dezelfde zin aan de dienstverleningsverhouding te geven als de gast. De dienstverlening mislukt als er wat dat betreft een verstoorde relatie is. Het eten en de drank smaken bij een goede dienstverlening beter dan bij een slechte, dat zullen velen kunnen beamen.
16 1 Arbeid, betaald en onbetaald
CH_1.indd 16
In de zorgsector doet een soortgelijke redenering opgeld: liefdevolle verzorging van zieken en bejaarden kan bijdragen tot verlenging van het leven. En wat het onderwijs betreft: een goed en levendig gegeven les of college, tenslotte óók een vorm van dienstverlening, blijft beter hangen dan een saaie voordracht, nietwaar? Uit al deze voorbeelden blijkt dat dienstverlenende arbeid sterk afhankelijk is van de inzet en motivatie van mensen, in de eerste plaats van de dienstverleners zelf. Het verlenen van diensten is arbeidsintensief en de productiviteit ervan kan moeilijk worden verbeterd, omdat er nauwelijks machines bij kunnen worden ingezet, terwijl het nut voor mens en maatschappij zeer groot is.
© Noordhoff Uitgevers bv
1/13/11 10:14:48 AM
Om een en ander te verduidelijken dient figuur 1.1, waarin het nut voor het individu en zijn naaste omgeving is afgezet tegen dat voor de maatschappij. Soms vallen deze samen, soms zijn ze in tegenspraak met elkaar. Bij de hier gebruikte voorbeelden is enige uitleg gewenst. Allereerst Sisyfusarbeid: Sisyfus, de sluwe koning van Korinthe, moest volgens de Griekse overlevering (zoals opgeschreven door Homerus) als straf voor zijn baatzuchtigheid in de onderwereld een rotsblok tegen een steile bergwand opwentelen, dat dan telkens vlakbij de top weer naar beneden rolde. Vandaar dat Sisyfusarbeid nutteloze arbeid betekent. Wat bankroof betreft: de maatschappij ziet die vanzelfsprekend niet als arbeid, al zijn er wellicht enige radicale, antikapitalistische lieden die het beroven van banken als een weldaad voor de maatschappij beschouwen (bijvoorbeeld Benschop, 1995). De rover echter, zeker als die beroepscrimineel is, heeft er baat bij; als hij niet gepakt wordt heeft hij er nut van, voor hem is het wel degelijk arbeid. En slavenarbeid komt helaas veel voor in de wereld; er wordt nog druk in mensen (vooral kinderen) gehandeld!
Figuur 1.1 Het nut van arbeid voor individu en maatschappij Nuttig voor de maatschappij
Ja
Ja
Nee
Mantelzorg
Bankroof
Slavenarbeid
Sisyfusarbeid
Nuttig voor individu
Nee
1.1.2
Waardering van arbeid
In deze subparagraaf gaan we nader in op de discussie over de waardering van arbeid en de dynamiek in de waardering van arbeid. Discussie over de waardering van arbeid Overwaardering of onderwaardering?
© Noordhoff Uitgevers bv
CH_1.indd 17
De waardering van arbeid staat in onze tijd steeds meer ter discussie. Sommigen vinden arbeid schromelijk overgewaardeerd en vragen zich af waar al dat zwoegen van mensen goed voor is (‘druk, druk, druk’). Anderen spreken daarentegen van een toenemende onderwaardering die voorbijgaat aan het feit dat arbeid een grote plaats in het leven van veel mensen inneemt en hun via hun beroep een levenslange identiteit verleent. Voor veel mensen is arbeid (betaald of onbetaald) immers de belangrijkste bron van zelfrealisatie. Deze 1.1 Wat is arbeid? 17
1/13/11 10:14:48 AM
Humane arbeid
Onderbenutting
discussie is niet nieuw. Arbeid is van alle tijden en het Paradijs is (nog) niet van deze wereld. Sinds mensen ‘in het zweet huns aanschijns hun brood (moeten) eten’ (Genesis 3:19) hebben zij het zwoegen verwenst en tegelijk verheerlijkt. De aanwijzingen voor een verminderde waardering voor arbeid in de maatschappij zijn er, maar ook de indicaties dat arbeiden een onmisbare activiteit is waarvoor men zich graag opofferingen getroost, mits aan de voorwaarden van ‘menselijkheid’ wordt voldaan. Humane arbeid is arbeid die rekening houdt met de wensen en verwachtingen van mensen, met hun fysieke en psychische hoedanigheden en met de onder- en bovengrens van hun mogelijkheden. Altijd op je tenen moeten staan, is bijvoorbeeld even onaanvaardbaar als voortdurend onder je niveau moeten werken. Dit laatste, onderbenutting, blijkt volgens onderzoek bijvoorbeeld bij hoogopgeleide allochtonen, vooral bij Turken, Marokkanen en Surinamers, veel voor te komen, omdat die dikwijls geen vaste baan kunnen krijgen die bij hun opleidingsniveau past (Dagevos en Odé, 1999, p. 360; zie ook hoofdstuk 3). In tijden van grote werkloosheid is dat trouwens voor álle werkzoekenden, hoog- of laagopgeleid, allochtoon of autochtoon, een probleem, al zijn er wel verschillen in de kansen op de arbeidsmarkt en hebben autochtone werkzoekenden het altijd nog gemakkelijker om passend werk te vinden dan allochtonen. We zullen dit in de hoofdstukken 2 en 9 behandelen. Achterhuis (1984) heeft arbeid een ‘eigenaardig medicijn’ genoemd, dat thans zijn geneeskracht heeft verloren en De Beer (2001b) heeft het hem nagezegd. Arbeid kan ziekmakende elementen bevatten, bijvoorbeeld gepest worden op het werk, met te hoog tempo moeten werken of onzekerheid door reorganisaties en fusies, die stress, burn-out en lichamelijke kwalen zoals muisarm of rugklachten kunnen veroorzaken en waardoor mensen ziek thuis komen te zitten. Het is een afwijking van de in principe levensvervullende en positieve functie die arbeid voor mensen heeft. Arbeiden is gezond, ook voor de ouderen onder ons, maar dan moet wel worden gezorgd voor een zo hoog mogelijke kwaliteit van de arbeid, zowel in fysieke als in psychische en sociale zin. Goede arbeidskwaliteit, waaronder goed management, beïnvloedt in positieve zin de bereidheid van mensen om de van hen gevraagde prestaties te leveren op een door maatschappij en onderneming of instelling gewenste wijze. In latere hoofdstukken komen wij daar uitgebreid op terug.
Tussenvraag 1.1
Dat idee van Hans Achterhuis, dat arbeid een medicijn was voor de kwalen van de maatschappij dat thans zijn uitwerking heeft verloren, heeft velen aangesproken. Maar over welke vormen van arbeid heeft men het dan en voor welke kwalen had arbeid geneeskracht? Daarover bestaat veel onduidelijkheid. Zoek het eens uit!
Dynamiek in de waardering van arbeid
Er zijn veel aanwijzingen voor dynamiek in de waardering van arbeid. Wij noemen hier een drietal verschijnselen die het meest in het oog springen, omdat de maatschappelijke opvattingen erover aan snelle
18 1 Arbeid, betaald en onbetaald
CH_1.indd 18
© Noordhoff Uitgevers bv
1/13/11 10:14:49 AM
veranderingen onderhevig zijn en omdat zij belangrijke objecten van beleid vormen voor de overheid: 1 arbeidsduur; 2 vrije tijd als niet-arbeid en niet-zorg; 3 arbeidsparticipatie. Ad 1 Arbeidsduur De tijd die wij in onze arbeid steken, heeft een kwantitatieve en een kwalitatieve kant. Er is een samenhang tussen die twee aspecten, zowel in positieve als in negatieve zin. Het meest in het oog springend is de negatieve kant. Een voorbeeld hiervan is het (gevaarlijke en ongezonde) werk in de mijnen, waar al sinds de achttiende eeuw strijd werd geleverd voor een werkdag van ‘slechts’ tien uur. ‘Als we dan toch kwalitatief slecht werk moeten doen’, zo luidde een redenering van mijnwerkers, ‘dan liefst zo kort mogelijk’. Dat is een opvatting die nog steeds opgaat, ook al zijn de mijnen in Nederland (sinds 1974) en België (sinds 1992) thans allemaal gesloten. Men vindt dit nog steeds bij bijvoorbeeld het werken aan beeldschermen (belastend voor de ogen, straling, muisarm): hoe korter hoe beter. Voorbeelden van een positieve samenhang tussen de hoeveelheid gewerkte tijd en de kwaliteit van de arbeid zijn er te over. Heel wat kunstenaars en mensen in intellectuele beroepen zijn eigenlijk nooit ‘klaar’; ze vinden hun werk dikwijls zo interessant dat ze er altijd mee bezig zijn. Ook kleine zelfstandige ondernemers (zie hoofdstuk 2) steken meer tijd in hun werk dan ze zouden doen als ze dezelfde taken in loondienst zouden verrichten. De gestage verkorting van de arbeidsduur sinds het einde van de negentiende eeuw wijst op een afnemende betekenis van arbeid in het leven van mensen in kwantitatieve zin. Blijkens allerlei enquêtes hebben mensen in loondienst een voorkeur voor de vierdaagse werkweek (zie Baaijens, 2006), desnoods met werkdagen van negen uur. Veel mensen hebben graag een extra vrije dag per week (Tijdens, 1998). Weinig mensen die zo’n wens uiten, realiseren zich hoeveel strijd er geleverd moest worden vóór de 40-(48-)urige werkweek als ‘normaal’ werd beschouwd!
‘De eerste bijeenkomst van de socialistische “Internationale Arbeidersassociatie” – bekend als de Eerste Internationale – in 1864 in Londen had de achturendag (zes dagen per week) als een van de doelstellingen aangenomen. De strijd om arbeidstijdverkorting vormde in vrijwel alle westerse landen een brandpunt van acties van arbeiders en de opkomende socialistische bewegingen...
Op 1 mei 1886 werd in Chicago een grote betoging gehouden voor de invoering van de achturendag, die bloedig werd neergeslagen. Dat bracht de Tweede Internationale in 1889 ertoe de eerste mei als Dag van de Arbeid uit te roepen en op die dag voortaan grote manifestaties te organiseren.’ Bron: Van de Poel, 1999, p. 50
Sinds 1890 wordt het Feest van de Arbeid in België en andere landen ieder jaar met een vrije dag gevierd. Als tegenhanger van de socialistische 1-meivieringen zag in mei 1891 de encycliek Rerum Novarum (Over nieuwe dingen) het licht. Deze door Leo XIII geschreven ‘pauselijke rondzendbrief’ houdt zich bezig met de situatie van de arbeiders en hoe die te verbeteren. Hij pleit voor een rechtvaardig loon, solidariteit
© Noordhoff Uitgevers bv
CH_1.indd 19
1.1 Wat is arbeid? 19
1/13/11 10:14:49 AM
Corporatisme
Systematisch management
Kinderwetje van Van Houten
met de zwakkeren in de samenleving en ook (in tegenstelling tot de leer van Karl Marx) voor het recht op eigendom. De paus veroordeelt het ongebreidelde kapitalisme, bepleit de vorming van vakbonden en roept op tot samenwerking tussen arbeid en kapitaal (corporatisme) (bron: www.Wikipedia.org.nl). Al honderd jaar of langer is men bezig de arbeidstijd te regelen, per dag, per week en per jaar. Dit heeft te maken (gehad) met de buitensporig lange uren (soms 12-14 uur) waarop vroeger iedere dag (vaak ook op zondag) gewerkt moest worden, het gebrek aan vrije tijd en de bar slechte omstandigheden waaronder velen moesten arbeiden (Maes en Van Rie, 1985). Vanaf het einde van de negentiende eeuw kwamen er nieuwe systemen om de relatie tussen gewerkte tijd en beloning vast te stellen. Men noemde dit systematisch management (De Wit e.a., 1998). Een belangrijke reden hiervan was de mogelijkheid tot stijging van de arbeidsproductiviteit dankzij de ontwikkeling van de techniek en de verbeterde organisatie van de arbeid. Arbeidssystemen als taylorisme en fordisme hebben veel ellende veroorzaakt en mensen beroofd van de zeggenschap over hun eigen werk en hun beslissingsruimte (zie de discussie in hoofdstuk 6), maar de invoering ervan heeft wel een verhoogde efficiëntie met zich meegebracht. Hierdoor steeg het rendement op geïnvesteerd kapitaal en ook konden arbeiders in kortere tijd meer en beter produceren, verdienen en consumeren! Korter en efficiënter georganiseerd werken betekende ook dat arbeid kwantitatief een geringere plaats in het leven van mensen ging innemen, zodat er meer tijd overbleef om van de opbrengst van arbeid te genieten. Soms was dit bewuste politiek van ondernemers, onder andere om de opkomende vakbeweging de wind uit de zeilen te nemen, maar dit was meestal een latent gevolg van de toepassing van nieuwe technieken waar nauwelijks een strategie achter stak. In de negentiende eeuw was men echter nog niet zo ver. De eerste wet die in Nederland de arbeidstijd regelde, dateert van 1874, het beroemde Kinderwetje van Van Houten. Die wet beoogde de kinderarbeid te beperken, echter niet altijd met het gewenste resultaat. Een berucht voorbeeld hiervan uit de Nederlandse arbeidsgeschiedenis is de aardewerkfabriek van Petrus Regout (de Sfinx) in Maastricht (zie www.zichtopmaastricht.nl).
‘Later in dat jaar 1874 werd het “Kinderwetje van Van Houten” enigszins uitgekleed aangenomen. Fabrieksarbeid beneden de twaalf jaar was voortaan verboden, maar Regout bleef jongere kinderen in dienst nemen en voerde het percentage kinderen in de categorie van twaalf tot vijftien jaar op. Ook nam hij meer jonge vrouwen
aan. Het verwijt dat het werk in zijn fabrieken ongezond was legde Regout eveneens naast zich neer. Loodvergiftiging en stoflongen waren de meestvoorkomende ziekten.’ Bron: Wennekes, 1993, p. 57
In België werd vanaf 1889 een wet van kracht die de arbeidsduur voor vrouwen en kinderen beperkte (De Wilde, 1997, p. 193). In de praktijk waren hieromtrent veel gewoontes gegroeid; werkgevers lieten zich, net als in Nederland, weinig aan de wet gelegen liggen, met grote regionale verschillen in arbeidsduur en meestal (te) lange arbeidsdagen tot gevolg. 20 1 Arbeid, betaald en onbetaald
CH_1.indd 20
© Noordhoff Uitgevers bv
1/13/11 10:14:49 AM
Arbeidswet 1919
Later kwamen er ook in Nederland wetten die de arbeidstijd van vrouwen en jongeren tot 16 jaar beperkten (tot 66 uur per week!). De Arbeidswet 1919 (de ‘achturenwet’) bracht de arbeidstijd voor alle werknemers in de industrie op 8 uur per dag en 45 uur per week. Kennelijk was de toenmalige regering bang voor de revolutionaire spanningen van dat moment en wilde ze daarom toegeven aan een reeds lang gekoesterde wens van de arbeiders (Bismarck-effect, zie paragraaf 5.7). Op verzoek van de werkgevers werd de arbeidstijdverkorting een paar jaar later alweer teruggedraaid en de werktijd gebracht op 48 uur per week (Tijdens, 1998).
De leider van de SDAP, P.J.Troelstra, had op 11 november 1918, de dag van de wapenstilstand, in Rotterdam de revolutie uitgeroepen en de arbeiders opgeroepen de macht te grijpen (Etty, 1995,
Collectieve arbeidsovereenkomst
Arbeidstijdenwet
Wet vereenvoudiging Arbeidstijdenwet
Overwerk
© Noordhoff Uitgevers bv
CH_1.indd 21
p. 367). Later vond in Den Haag op het Malieveld een aanhankelijkheidsdemonstratie aan koningin Wilhelmina plaats. Troelstra had het mis, de revolutie sloeg bij de Nederlandse arbeiders niet aan.
De wet gold niet voor landarbeiders, thuiswerkers en dienstboden. Steeds meer arbeidstijden en lonen gingen bij collectieve arbeidsovereenkomst (cao) geregeld worden, waardoor er een grotere samenhang tussen arbeidstijd en beloning kwam: er kwam per bedrijfstak of bedrijf een standaardtijd, gekoppeld aan een standaardbeloning, alsmede duidelijke regelingen voor de beloning van overwerk, reistijdenvergoeding en dergelijke. Rond 1960 werd de vijfdaagse werkweek ingevoerd en vanaf die tijd werkte men gemiddeld acht uur per dag en vijf dagen per week. Het weekmaximum kwam in de jaren tachtig van de vorige eeuw op 38 uur, bij de overheid zelfs 36 uur, gedurende 45 weken per jaar. In 1996 trad, ter vervanging van de achturenwet, de Arbeidstijdenwet in werking, waarin onder andere de mogelijkheden voor avond-, nacht-, zaterdags- en zondagsarbeid werden verruimd (Breedveld e.a., 2002). Volgens het CBS werkt meer dan de helft van de Nederlandse beroepsbevolking wel eens ’s avonds, ’s nachts of tijdens de weekeinden. Belangrijk voor de in dit boek gegeven definitie van arbeid is dat de wet, naast het bevorderen van het welzijn van de werknemers, tot doel heeft het bevorderen van de combineerbaarheid van (betaalde!) arbeid en andere taken buiten die arbeid, zoals zorgverlening en vrijwilligerswerk. Die worden daarmee impliciet door de wetgever als (nietbetaalde) arbeid erkend. In 2007 is in overeenstemming met Europese regelgeving een vereenvoudiging van de Arbeidstijdenwet doorgevoerd (Wet vereenvoudiging Arbeidstijdenwet): er is nu een absoluut maximale arbeidstijd van 12 uur per dienst en 60 uur per week. In een periode van vier weken mag een werknemer gemiddeld 55 uur per week werken en gemiddeld 48 uur per 16 weken (bij regelmatig nachtwerk 40 uur per 16 weken). Binnen deze grenzen zijn allerlei versoepelingen mogelijk en krijgen werkgevers en werknemers beslissingsruimte om afspraken te maken over de arbeidstijd per dag en per week, bijvoorbeeld in de cao. Ook hier is weer maatwerk mogelijk. Nieuw is dat reguliere werkzaamheden en overwerk bij elkaar worden opgeteld voor de berekening van maximale en gemiddelde arbeidstijden. De wetgever vindt blijkbaar dat overwerk een steeds normaler verschijnsel wordt. Er komt nu veel meer overwerk voor dan vroeger, 35% van de mannen en 1.1 Wat is arbeid? 21
1/13/11 10:14:49 AM
Wet aanpassing arbeidsduur
24% van de vrouwen werkt incidenteel of structureel regelmatig over, waarbij men zich kan afvragen of dat komt 1) door onverwachte pieken, 2) door het blijvend vele werk, 3) door besparing op personeel of 4) door een slechte organisatie of wellicht door enkele of allevier factoren samen. In ieder geval: veel mensen hebben er een hekel aan. Het vrije weekeind raakt snel ingeburgerd, de vervulling van de hiervóór gesignaleerde wens van de vierdaagse werkweek komt naderbij of is in bepaalde gevallen al vervuld. Driemaal per jaar met kortere of langere vakantie gaan is al volstrekt normaal geworden, het onderwijs speelt hierop in (vroeger was dat omgekeerd). Het jaarmaximum van gewerkte tijd daalde van rond 3 100 uur in 1900 tot rond de 1 350 uur in het jaar 2005. Ter vergelijking: in België wordt ongeveer 1 600 uur per jaar gewerkt, in de Verenigde Staten 1 900 uur. Het relatief geringe aantal uren per jaar in Nederland hangt samen met de recente opmars van werken in deeltijd, vooral door vrouwen. Ook hiervoor bestaat een wet (Wet aanpassing arbeidsduur), waardoor het recht om in deeltijd te werken bij de rechter afdwingbaar is, tenzij de werkgever zwaarwegende belangen kan inroepen tegen vermindering van het aantal gewerkte uren. Thans werkt in Nederland 80% van de werkende mannen en slechts 25% van de werkende vrouwen tussen 18 en 65 jaar 35 uur of meer in een betaalde baan, de rest werkt in deeltijd (CBS, 2010. In België zijn die percentages respectievelijk 96% van de mannen en 60% van de vrouwen! Nederland is wereldkampioen deeltijd werken, het is de eerste deeltijdeconomie ter wereld. In 1975 was 75% van alle getrouwde mannen tussen 18 en 65 jaar met of zonder kinderen de enige kostwinner, nu nog slechts 30%. Anderhalve baan per huishouden, met een voltijdse baan voor de man en een halfverdienende vrouw is thans in Nederland het normale patroon (Visser, 1999). Mijn bezwaar tegen de term ‘halfverdiener’ is dat de indruk wordt gewekt dat datgene wat zo iemand de rest van haar (soms: zijn) tijd doet, geen arbeid is. Het is meestal wel degelijk arbeid, alleen onbetaald (zorgarbeid, huishoudelijk werk, vrijwilligerswerk).
Tussenvraag 1.2
Wat vindt u van de term ‘halfverdiener’? Bent u er wellicht zelf zo een? Bevalt het?
Ontgroening en vergrijzing
Gezien het cyclische karakter van alles wat arbeid betreft (zie hoofdstuk 2) is het begrijpelijk dat er kenteringen in dit patroon komen, waardoor de verhouding tussen arbeid en vrije tijd verandert. Onder invloed van de financieel-economische crisis van 2008 en volgende jaren is de financiële positie van de diverse overheden (rijk, gemeente, gewest) en van de pensioenfondsen danig verzwakt. Door demografische ontwikkelingen komt er ontgroening (minder jongeren) en vergrijzing. Vooral deze laatste, de toeneming van het aantal ouderen door de gestegen gemiddelde levensverwachting tot bijna 80 jaar voor mannen en 85 jaar voor vrouwen, is een ontwikkeling met ingrijpende gevolgen voor de welvaart in Europa. Kunnen we het ons veroorloven om miljoenen ouderen ten laste van de werkende jongeren te laten komen? Wie zal dat betalen? Men heeft uitgerekend dat er vier werkenden nodig zijn om via de belastingen en/of de premies het ouderenpensioen van één
22 1 Arbeid, betaald en onbetaald
CH_1.indd 22
© Noordhoff Uitgevers bv
1/13/11 10:14:49 AM
gepensioneerde op te brengen. Om dit te verminderen zijn drastische maatregelen noodzakelijk. Verlaging van de pensioenen is daar een van, maar dat is wel een zeer gehate oplossing; men heeft er jarenlang premie voor betaald en zijn levensstijl erop gebaseerd. Ook verhoging van de premies is een reële mogelijkheid waar werkgevers en werknemers niet blij mee zijn. Sociale ongelijkheid
Bij de gestegen levensduur komt een nieuwe vorm van sociale ongelijkheid in zicht die zal toenemen als er niet veel meer aandacht wordt besteed aan opleiding en scholing van vooral de lager opgeleide beroepsbevolking. Tussen de levensverwachting van armere, laagopgeleide mannen en goed verdienende hoogopgeleide vrouwen en mannen gaapt maar liefst een kloof van twaalf jaar!
Tussenvraag 1.3
‘Er groeit een akelige kloof tussen de gewone man en de doctorandus. Zij wonen in verschillende wijken, spreken een andere taal en stemmen op andere partijen. Het diploma drijft een wig in de Nederlandse samenleving’ (Dirk Vlasblom in NRC Handelsblad, 19 juni 2010). Heeft Vlasblom gelijk? Zoek het eens uit!
Studieloopbaan
Tijdssouvereiniteit
© Noordhoff Uitgevers bv
CH_1.indd 23
We hebben hier te maken met een situatie die vol paradoxen zit en die de overheid en de sociale partners (de georganiseerde werkgevers en werknemers en de besturen van de pensioenfondsen) voor moeilijke keuzes stelt. Voor- en nadelen buitelen over elkaar heen. Hier volgt een kleine bloemlezing. Er is een beweging ontstaan, aangezwengeld door de overheid, om langer door te werken, maar die stuit vooral bij ouderen op verzet. Velen van hen willen eenmaal verkregen rechten niet opgeven. Maar: oudere werknemers zijn duurder dan jongere, soms minder productief en minder mobiel, wat hen voor werkgevers minder aantrekkelijk maakt. Bovendien staat tegenover het nadeel van de uittreding door vergrijzing het voordeel van de vermindering van de jeugdwerkloosheid. Er zijn in het verleden veel financiële maatregelen genomen die vervroegde uittreding (met 60 jaar of eerder) mogelijk maken, zoals VUT-, pre- en brugpensioenregelingen. Veel oudere werknemers hebben daar dankbaar gebruik van gemaakt. Ook werkgevers kunnen daar belang bij hebben, bijvoorbeeld bij afslanking of sluiting van het bedrijf. Langer doorwerken of niet hangt ook af van de studieloopbaan. Heeft men lang gestudeerd, dan ‘vergt dit sowieso een latere uittredeleeftijd’ (Borghgraef e.a., 2010, p. 75). Waarom ‘sowieso’? Studeren voor een beroep is toch ook een vorm van arbeid? Wellicht zou een oplossing zijn mensen na een bepaalde leeftijd of een bepaalde loopbaanduur zelf het tijdstip te laten kiezen wanneer ze met pensioen willen gaan, zelfs al zou dit een lagere pensioenuitkering met zich meebrengen. Het is een vorm van zelfstandige beschikking over de eigen (vrije)tijd die door Beukema (1987) tijdssouvereiniteit is genoemd. En dan zijn er ook werkgevers die beseffen dat met het uittreden van ouderen veel werkervaring en vakmanschap verloren gaat, die ze graag voor hun bedrijf zouden willen behouden. Er is veel kritiek op de vakkundigheid van jongeren die (helaas dikwijls zonder diploma) van het 1.1 Wat is arbeid? 23
1/13/11 10:14:49 AM
beroepsonderwijs komen. Ze zijn wel goedkoper, maar er schort veel aan hun vakkennis. We komen hier in hoofdstuk 10 nog op terug. Al met al kan men zeggen dat het vraagstuk ‘langer doorwerken of niet?’ een vat vol tegenstrijdige belangen is.
Tussenvraag 1.4
a De nogal felle discussies over al dan niet langer doorwerken worden door politici en bedrijfsleven (werkgevers en vakbonden) vooral met financieel-economische argumenten gevoerd. Zijn er ook andere te bedenken? Zet al die argumenten eens op een rijtje. Zou u zelf na uw 65ste willen doorwerken of is dat op uw leeftijd thans te ver van uw bed? b Zegt het feit dat hierover zo’n felle strijd woedt iets over de plaats van arbeid in het leven van mensen? Zo ja, wat?
De laatste vraag brengt ons op de relatie tussen werk en vrije tijd.
Vrije tijd
Vrijetijdsmaatschappij
Thuiswerken
Duale agenda
Ad 2 Vrije tijd als niet-arbeid en niet-zorg Vrije tijd wordt meestal gedefinieerd in termen van de tijd die overblijft als arbeid en zorgtaken gedaan zijn, dus als ‘resttijd’: ‘de tijd die resteert na het vervullen van de onvermijdelijke bezigheden’ (SCP, 1995) of in negatieve zin, dat wat het niet is: ‘de tijd dat iemand niet ter verantwoording wordt geroepen’ (Van de Poel, 1999, p. 32). Volgens sommige onderzoekers van het verschijnsel (bijvoorbeeld Theo Beckers, 1998, socioloog van de vrije tijd) is een belangrijke ontwikkeling dat vrije tijd op verschillende niveaus in de samenleving steeds meer wordt aanvaard en gelegitimeerd, zelfs als die ten koste zou gaan van arbeid of zorg. Beckers zegt dat onze huidige samenleving een vrijetijdsmaatschappij is geworden, waarin een lagere waardering voor arbeid bestaat en steeds bewuster gekozen wordt voor langere perioden van niet-arbeiden. De vraag is natuurlijk of hierbij werkelijk sprake is van een vrije keuze. Daargelaten of dit zo is, moet worden opgemerkt dat het etiket ‘vrijetijdsmaatschappij’ te gemakkelijk op onze samenleving wordt geplakt als men vergeet daarbij een bruikbare definitie van arbeid te geven. Men praat elkaar ook op dit punt vaak na. Langer doorwerken betekent vermindering van de tijd die na gedane arbeid ter vrije beschikking is, met als gevolg dat er ook minder tijd komt voor onbetaalde, vrijwillige arbeid. Dat terwijl door de vergrijzing toch al meer (mantel) zorg nodig zal zijn. Die mogelijkheid van ‘minder vrijwillige handen aan het bed’ zou in de (financieel-economische) afwegingen moeten worden meegenomen. Thuiswerken neemt toe, niet alleen vanwege de filedruk, maar ook om zorgtaken beter te kunnen combineren met beroepsarbeid. Dankzij informatie- en communicatietechnologie (ICT) kunnen sommige werkzaamheden zowel thuis als op kantoor worden gedaan (Steijn, 2001). Werk en privéleven raken steeds meer met elkaar verweven, er ontstaat een zogenoemde duale agenda, waarmee in het hrm-beleid steeds meer rekening wordt gehouden. Volgens de ondervraagde topmanagers van 24 dienstverlenende organisaties is dit niet zonder problemen voor de effectiviteit van de dagelijkse bedrijfsvoering (Warmerdam e.a., 2010). Zij vrezen dat als mensen (vooral vrouwelijke werknemers) moeten kiezen, de balans doorslaat naar het eigen welzijn
24 1 Arbeid, betaald en onbetaald
CH_1.indd 24
© Noordhoff Uitgevers bv
1/13/11 10:14:49 AM
boven de economische belangen van de organisatie. Vertrouwen dat werknemers de juiste keuze zullen maken, speelt daarbij een grote rol. Dat vertrouwen is bij deze topmanagers in ieder geval niet groot. Meer vrije tijd geeft ook meer tijd om bijvoorbeeld een vak te leren en voor een diploma te studeren, ook vormen van arbeid. Zestien procent van de werkende Nederlanders tussen 18 en 65 jaar studeert in de ‘vrije’ tijd serieus voor een (vak)diploma. Theo Beckers klaagt terecht dat door de grote flexibiliteit in de tijdsbesteding de mensen geneigd zijn minder vrije tijd te nemen, atv-dagen (atv = arbeidstijdverkorting) niet op te nemen en vakantiedagen te laten staan. Om dat te doorbreken, zegt hij, is versterking van de individuele tijdssoevereiniteit, dat is de zelfstandige beschikking over de eigen (vrije) tijd, dringend gewenst.
Tussenvraag 1.5
Zal versterking van de individuele tijdssoevereiniteit mensen helpen de vrije tijd waarop zij recht hebben ook daadwerkelijk te benutten? Ook over de vraag of de vrijetijdsmaatschappij er inderdaad gekomen is, is discussie mogelijk.
Werk en vrije tijd vloeien steeds meer in elkaar over. Soms kan men nauwelijks zeggen of men aan het werk is of dat men zijn vrije tijd besteedt. Als student kun je dat heel eenvoudig bij jezelf constateren als je dit boek leest. Stel, je begint eraan omdat het voorgeschreven is door de docent of de studierichting. Dan is het onderdeel van je werk. Maar ga je allengs een persoonlijke interesse ontwikkelen voor het onderwerp, dan wordt het lezen van het boek een besteding van je vrije tijd (Pahl, 1988). In dat geval wordt je werk je hobby, net zo goed als je hobby je werk kan worden. Denk daar eens aan als je aan het internetten bent. Conclusie: er is toegenomen vrije tijd, maar tegelijk is er vervaging van de grenzen tussen arbeid, zorgtaken en vrije tijd, met vloeiende overgangen en meer continuïteit. Om vrije tijd te benutten, moet men deze wel als zodanig herkennen! Dat geldt ook voor de onderzoekers van de vrije tijd.
Twee visies op de relatie tussen arbeid en vrije tijd zijn: • de holistische visie: arbeid en vrije tijd liggen in elkaars verlengde, als je succesvol bent in je arbeid zal dat ook voor de vrije tijd gelden; tussen de twee is een grote mate van continuïteit;
Actieve welvaartsstaat
© Noordhoff Uitgevers bv
CH_1.indd 25
• de compensatorische visie: men probeert in de vrije tijd datgene te bereiken wat men in de arbeid mist; men compenseert als het ware wat men in de arbeid niet heeft (Mok, 1994).
Ad 3 Arbeidsparticipatie Sinds de komst van de nieuwe eeuw streven overheden in alle lidstaten van de Europese Unie naar zo groot mogelijke arbeidsparticipatie en het bevorderen van optimale arbeidsgeschiktheid, in het kader van een actieve welvaartsstaat (Van Hootegem en Cambré, 2004). Deze heeft drie doelstellingen: goed opgeleide burgers, een activerend arbeidsmarktbeleid 1.1 Wat is arbeid? 25
1/13/11 10:14:49 AM
Employability
Substitutie
Levenscyclus
en beperking van de uitgaven voor sociale zekerheid. Ze hebben daarover in 2000 in Lissabon een akkoord gesloten. De optimale inzetbaarheid (‘employability’, een samentrekking van employment en ability) en de snelle re-integratie van werknemers na werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid is nu allerwegen doel van overheidsbeleid. Door de demografische ontwikkelingen dreigt een structureel (= blijvend) tekort aan aanbod van jongeren met de juiste opleidingen op de arbeidsmarkt, hetgeen tot gevolg kan hebben dat arbeidsplaatsen niet vervuld kunnen worden en verdwijnen, onder andere via substitutie (= vervanging) door gecomputeriseerde robots en machines (zie ook hoofdstuk 9). Wat het beleid van overheid en bedrijfsleven ook mag zijn, het menselijk uithoudingsvermogen en de levenscyclus spelen eveneens een belangrijke rol. Als mensen op hun 18de jaar zijn begonnen met werken, dan vinden zij het veertig jaar later wel mooi geweest, vooral als zij een lichamelijk zwaar beroep hebben uitgeoefend. Veel hangt af van de voorwaarden en de omstandigheden waaronder het werk wordt verricht (zie de probleemstelling in de inleiding van dit hoofdstuk). De participatiegraad is het percentage van de gehele populatie (werkend zowel als werkloos) dat direct beschikbaar is voor arbeid. Inzet van ouderen is een speerpunt van beleid, dit streven regeringen overal in Europa na, met wisselend succes. In de hele Europese Unie van 27 lidstaten werkte in 2009 niet meer dan 38% van de beroepsbevolking van 55 jaar en ouder. België zat daar iets onder, Nederland zat er ver boven. Hier volgen enige cijfers. In België werkte in 2009 35% van de mensen tussen 55 en 64 jaar; daar is langer doorwerken tot na het 60ste al een hele verandering. Allerlei regelingen maken het mogelijk om zelfs al vóór het 55ste levensjaar met werken op te houden. Vooral bij collectieve ontslagen (zoals bij Opel in Antwerpen) is dat een veelgebruikte ‘oplossing’; als het slecht gaat worden mensen soms al op hun 50ste met brug- of prepensioen gezonden. Het is dus geen wonder dat 65% van de boven 55-jarigen in België niet meer werkt. Een enorme verspilling van arbeidsvermogen, nog afgezien van de persoonlijke drama’s die gepaard gaan met de meestal gedwongen uittreding op betrekkelijk jonge leeftijd. Niks individualisering van arbeidsrelaties (Warmerdam e.a., 2010), integendeel, toename van collectieve armoede! De aanwas van het aantal zzp’ers, waarop eerder werd gewezen, is daar een direct gevolg van, die mensen leggen zich niet neer bij hun gedwongen nietsdoen. In Nederland werkte in 2009 46,8% van de mensen tussen 55 en 64 jaar (in 1994 was dat nog maar 30%, in 2005 gestegen tot 42%), 80% van de mannen en 15% van de vrouwen. In 2020 moet dit, door het gevoerde overheidsbeleid en de zogenoemde Lissabon-strategie van de Europese Unie (EU), opgelopen zijn tot 60%. Hiertoe moeten ook de vrouwelijke werkenden een bijdrage gaan leveren. De brandende vraag is of de leeftijd van 65 een soort natuurlijke grens is of dat mensen in de nabije toekomst zullen moeten doorwerken tot hun 66ste, hun 67ste of zelfs nog langer. Tot voor kort lag de grens algemeen bij 65 jaar; 93% van de onderzochte Nederlandse cao’s noemde in 2009 bijvoorbeeld die leeftijd als uiterste grens (Monitor Arbeidsmarkt, maart 2010, p. 38). Een ‘leeftijdsbewust personeelsbeleid’ (Dresens, 1991) is meer dan ooit nodig.
26 1 Arbeid, betaald en onbetaald
CH_1.indd 26
© Noordhoff Uitgevers bv
1/13/11 10:14:49 AM
Figuur 1.2 Deelname aan de arbeidsmarkt (55-64 jarigen in 2008)
82.9
IS SE
70.1
NO
68.6 68.4
CH 62.4
EE
59.4
LV
57.7
UK
57.0
DK
56.2
FI
54.8
CY IE
53.9
DE
53.6
LT
53.1 53.0
NL
50.8
PT
47.6
CZ BG
46.3
EU
45.5 44.6
ES
43.1
RO
42.8
EL
41.0
AT
39.2
SK
38.4
FR
36.7
HR BE
34.5
IT
34.4
LU
34.1
Lisbon strategy target 1: 50%
32.8
SI
31.6
PL
31.4
HU TR
29.5
MT
29.1 O
10
20
30
40
50
60
70
80
90 %
(1) Targets set by the European Council in Lisbon (2000) and Stockholm (2001), to be achieved by 2010. Bron: Eurostat, Labour Force Survey, 2009
Participatiegraad
© Noordhoff Uitgevers bv
CH_1.indd 27
De gang van zaken op de arbeidsmarkt, met grote werkloosheid en stijgende aantallen mensen die ‘genieten’ van de bijstand of een leefloon (België), maakt dat men zoekt naar structurele verbeteringen in de arbeidsparticipatie. De participatiegraad (in het Engels total employment 1.1 Wat is arbeid? 27
1/13/11 10:14:49 AM
Lissabon-doelstelling
rate) van 15-64-jarigen in deze twee landen laat een groot verschil zien, namelijk 62,4% voor België en 76,6% voor Nederland (zie figuur 1.3). De zogenoemde Lissabon-doelstelling voor 2010 van een participatiegraad van 70% werd slechts door 10 van de 27 EU-lidstaten gehaald. Het
Figuur 1.3 Deelname aan de arbeidsmarkt 15-64 jarigen in 2008
IS
83.6
CH
79.5
DK
78.1
NO
77.8
NL
76.6
SE
74.3
AT
72.1
UK
71.5
FI
71.0
CY
70.9
DE
70.7
EE
69.8
LV
68.6
SI
68.6
PT
68.2
IE
68.1
CZ
66.6
EU
65.9
FR
65.5
LT
64.3
ES
64.1
BG
64.0
LU
63.4
BE
62.4
SK
62.3
EL
61.9
PL
59.2
RO
59.0
IT
58.7
HR
57.8
HU
56.7
MT
Lisbon strategy target 1: 70%
55.2
TR
45.9 O
10
20
30
40
50
60
70
80
90 %
(1) Targets set by the European Council in Lisbon (2000) and Stockholm (2001), to be achieved by 2010. Bron: Eurostat, Labour Force Survey, 2009
28 1 Arbeid, betaald en onbetaald
CH_1.indd 28
© Noordhoff Uitgevers bv
1/13/11 10:14:49 AM
achterblijven van België werd vooral veroorzaakt door een zeer lage participatiegraad van oudere werkers (bijna 35% in 2008, tegen ongeveer 53% in Duitsland en Nederland). Er is in België sinds 1994 weliswaar een toename geconstateerd, maar die is niet zo groot als in Duitsland en Nederland.
Tussenvraag 1.6
In Nederland heeft de werkloosheid van vrouwen die van mannen ingehaald, in België (nog) niet, ook dat speelt bij de participatiegraad een rol. Ga de oorzaken van een en ander na.
Pensioenakkoord
De statistiek spreekt boekdelen, maar wat vinden mensen zelf van langer doorwerken? TNO heeft dit voor Nederland onderzocht (TNO, 2009). Uit de grote Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA), ruim 22 000 ondervraagden, blijkt dat het aandeel werknemers (zowel mannen als vrouwen) dat wil doorwerken tot 65 jaar in vier jaar tijd is verdubbeld: van 21% in 2005 naar 42% in 2009. De bereidheid om ook na het 65ste jaar door te werken is beduidend lager: 13%. Er is verschil tussen jong en oud: ongeveer 4 van de 10 werknemers ouder dan 55 jaar geven aan dat ze niet tot hun 65ste jaar willen doorwerken, tegen 2 van de 10 werknemers jonger dan 25 jaar. Een derde van de jongeren weet het nog niet. Werknemers met een hogere opleiding zijn meer bereid door te werken tot hun 65ste dan middelbaar en lager opgeleiden. Het kunnen verrichten van lichter werk door ouderen zou het doorwerken bevorderen. Geen wonder dat dergelijke onderzoeksresultaten tot onrust leiden bij de vakbeweging, die met de werkgevers in 2010 een pensioenakkoord sloot waardoor langer doorwerken onder voorwaarden mogelijk werd (‘Onrust bij FNV over pensioenen’, www. fd.nl, 5 augustus 2010). Niet voor niets is de bereidheid om door te werken tot het 65ste jaar, laat staan nog langer, het laagst in de bouwnijverheid (TNO, 2009), vanwege de zware beroepen. ‘Zwaar’ slaat niet alleen op de lichamelijke aspecten, zoals bij straatmakers, metselaars en ijzervlechters; ook psychisch kan een beroep zwaar zijn en aanleiding geven tot (de wens tot) vervroegde uittreding. Voorbeelden als docent, buschauffeur, verpleegkundige, luchtverkeersleider, politieagent en beurshandelaar kan iedereen moeiteloos aanvullen (probeer het maar eens). Het zijn typisch beroepen waarin stress een grote rol speelt. Zie verder hoofdstuk 8 over de oorzaken en de remedies voor ziekteverzuim.
Tussenvraag 1.7
a Als studeren ook arbeid is, dan kan langer studeren toch geen teken zijn van een lagere waardering voor arbeid in het algemeen? Hoogstens van een lagere waardering voor bepaalde soorten (loon)arbeid. b Als er meer kennis wordt vereist voor het verrichten van bepaalde arbeidstaken, genieten die dan ook een grotere waardering?
© Noordhoff Uitgevers bv
CH_1.indd 29
1.1 Wat is arbeid? 29
1/13/11 10:14:49 AM
1.1.3
Loterijvraag
Zou u blijven werken als u de Jackpot met tien miljoen euro won? Deze zogenoemde ‘loterijvraag’ is al dikwijls in arbeidssociologisch onderzoek gesteld. Door de jaren heen hebben verreweg de meeste mensen er ‘ja’ op geantwoord. Men kan zich een leven zonder arbeid blijkbaar niet goed voorstellen. Veel mensen hebben het om allerlei redenen in hun arbeidsleven best naar hun zin, ze gaan ‘fluitend naar hun werk’, zoals het Centraal Bureau voor de Statistiek in een onderzoek vaststelde. Vele anderen ondervinden echter problemen op hun werkplek. Het gaat dan over te grote werkdruk, Repetitive Strain Injury (RSI of ‘muisarm’), onenigheid met de manager, gepest worden op het werk, ontslag en ontslagdreiging door recessie en reorganisatie, gebrek aan carrièrekansen, veel en onregelmatig overwerk, werken op zondag en zo meer. Om nog maar te zwijgen van de kans om arbeidsongeschikt of werkloos te worden of in de bijstand te geraken. In 2005 waren er op een Nederlandse beroepsbevolking van 7,5 miljoen, ongeveer 1,8 miljoen inactieven in Nederland: werklozen, (te) vroeg gepensioneerden (prepensioen), bijstandstrekkers en arbeidsongeschikten, 24% van de beroepsbevolking. Rekent men daarbij nog degenen die men ‘verborgen werklozen’ noemt, bijvoorbeeld huisvrouwen en allochtonen die graag in het arbeidscircuit zouden willen stappen als er maar ‘passende vraag’ (zie hoofdstuk 9) was, dan is rond 30% van de beroepsbevolking in de actieve leeftijd (16-65) thans inactief, dat is niet werkend of studerend. Veel van deze mensen zouden liever willen (blijven) werken (of studeren) en ook de overheid en de uitkerende instanties zouden dat graag zien. Het zal in dit boek nog verschillende malen worden betoogd: voor de meeste mensen, ook voor jongeren tot vijfentwintig jaar en zeker voor ouderen, is de geldprikkel alléén niet voldoende om hen aan het werk te krijgen. Een goede kwaliteit van arbeid speelt, naast allerlei voorzieningen zoals betaalbare kinderopvang, een belangrijke rol.
Tussenvraag 1.8
Wat is úw antwoord op de loterijvraag?
De Staatsloterij doet geregeld onderzoek naar wat haar klanten doen met het vele geld dat zij winnen. Een derde van hen zegt te gaan sparen of beleggen zodra ze een miljoen euro of meer hebben gewonnen; eveneens een derde investeert in een groter huis of een betere woning en bijna
1.2
een kwart kiest voor een wereldreis, het aflossen van schulden, de aanschaf van een dure auto of grote giften aan goede doelen. Bijna niemand van de werkenden zegt te zullen stoppen met werken, ook niet als men een heel groot bedrag zou winnen.
Onbetaald werk
Het voordeel van de in dit hoofdstuk gegeven definitie van arbeid is dat deze niet alleen over loonarbeid en arbeid als zelfstandige gaat maar ook onbetaalde arbeid omvat, zoals vrijwilligerswerk en huishoudelijke
30 1 Arbeid, betaald en onbetaald
CH_1.indd 30
© Noordhoff Uitgevers bv
1/13/11 10:14:49 AM
Arbeidsbestel
Schaduwarbeid
arbeid (inclusief oma die als oppas fungeert). In deze paragraaf gaan we nader op deze twee vormen van onbetaalde arbeid in. Beide komen in grote aantallen voor. Op de vijf miljoen huishoudens in Nederland zijn er ongeveer anderhalf miljoen niet-buitenshuis werkende huisvrouwen (nog steeds heel weinig ‘huismannen’). Op ruim 16 miljoen Nederlanders verrichten er drieëneenhalf miljoen enigerlei vorm van vrijwilligerswerk (19%). In Vlaanderen is dat circa 16% (Tielens, 2005). Uit onze definitie blijkt dat het begrip ‘arbeid’ niet meer alleen betrekking heeft op voltijd uitgeoefende, betaalde en merendeels door mannen verrichte bezigheden. Zolang wij onze sociaaleconomische orde beschouwen als een arbeidsbestel, wordt alleen loonarbeid erkend en gehonoreerd (Kwant, 1956). ‘Arbeid’ is echter aan een betekenisverandering onderhevig en moet worden geherdefinieerd, zodat het begrip behalve loonarbeid ook allerlei vormen van onbetaalde arbeid, zoals huishoudelijk werk, zorgarbeid en vrijwilligerswerk omvat. Deze vormen van schaduwarbeid (Illich, 1981) zijn een noodzakelijke voorwaarde voor het kunnen deelnemen aan het arbeidsbestel. De zorg voor de gezinsleden, voor kinderen, zieken, ouderen, behoeftigen en gehandicapten, en voor de reproductie van nieuwe generaties arbeidskrachten (‘de vergeten sector’, Priemus, 1978) moet volgens Illich als het ware uit de schaduw treden. Wij wijzen er met nadruk op, dat bij de reproductie van de nieuwe generatie niet in de eerste plaats gedacht moet worden aan de lichamelijke kanten van het steeds opnieuw voortbrengen van kinderen, maar vooral ook aan de overdracht van generatie op generatie van waarden en normen in de vorm van arbeidsethos en arbeidsmoraal (De Jager, Mok & Sipkema, 2009). 1.2.1
Vrijwilligerswerk
‘Vrijwilligerswerk is de grootste bedrijfstak van Nederland. Zonder vrijwilligers stort de maatschappij in elkaar. Het is de smeerolie van de samenleving’, volgens het ex-Eerste Kamerlid voor de PvdA, L.P. Middel.
Onder vrijwilligerswerk verstaat men meestal onbetaald of tegen zeer geringe vergoeding verricht en onverplicht werk dat contractueel in een of ander organisatorisch verband wordt verricht ten behoeve van anderen en van de samenleving als geheel of van delen daarvan (Knulst en Van Eijck, 2002). Een belangrijk kenmerk van vrijwilligerswerk is dat er geen loon wordt uitbetaald, hoewel de inhoud van het werk dikwijls niet verschilt van dezelfde arbeid in loondienst. Soms wordt aan de vrijwilliger een onkostenvergoeding betaald, soms moet hij of zij de onkosten zelf dragen. Het belang van vrijwilligerswerk mag niet onderschat worden, maar het gebeurt dikwijls wel, zo stelt de Nederlandse Organisatie Vrijwilligerswerk. Het CBS heeft berekend (geciteerd in: SCP, 2005) dat in het gehele jaar 2004 43% van de Nederlandse bevolking (‘vier op de tien’) ten minste één vrijwilligersactiviteit had verricht. Gemiddeld besteden mannen twaalf minuten per dag aan vrijwilligerswerk, vrouwen negen minuten (CBS, 2003).
© Noordhoff Uitgevers bv
CH_1.indd 31
1.2 Onbetaald werk 31
1/13/11 10:14:49 AM
Tussenvraag 1.9
De auteur Ton Geurtsen (Geurtsen, 1996, p. 199) stelt dat er druk wordt uitgeoefend op vrijwilligers om hun vrijwilligerswerk op te geven ten gunste van betaald werk. Wat vindt u van deze stellingname? En als u zelf vrijwilligerswerk doet, hebt u dan wel eens iets gemerkt van die druk?
Tussenvraag 1.10
Uit onderzoek in Vlaanderen (Tielens, 2005) is gebleken dat één op de vijf Vlamingen van mening is dat vrijwilligerswerk een bedreiging vormt voor betaalde arbeid. Hoe denkt u daarover? Deelt u die mening? En wat is de betekenis ervan voor de definitie van arbeid?
Uit tabel 1.1 blijkt dat het deel van de Nederlandse bevolking van 18 jaar en ouder dat actief is in georganiseerd vrijwilligerswerk sinds 1997 vrijwel gelijk is gebleven. De sportvereniging neemt de eerste plaats in, gevolgd door activiteiten in het onderwijs en in kerkelijk verband. Daarnaast zijn er, zoals gezegd, veel informele vormen van hulpverlening, zoals mantelzorg en collectieve acties.
Tabel 1.1 Deelname aan vrijwilligerswerk, bevolking van 18 jaar en ouder, 1997-2004 (in procenten; gewogen resultaten) Totaal actief in georganiseerd verband waarvan op terrein van: politiek, arbeid en levensbeschouwing • politiek • arbeidsorganisatie • levensbeschouwelijke groep sport, hobby en cultuur • sportvereniging • hobbyvereniging • culturele vereniginga jeugdwerk en school • jeugdwerk • schoolb andere organisaties a b
1997
1999
2001
2003
2004
43 13 1 4 9 21 12 5 5 13 4 9 8
45 13 2 4 8 22 14 5 5 13 4 9 7
43 12 1 3 9 21 13 5 5 13 5 9 7
42 11 2 3 8 21 14 5 5 12 4 8 7
43 – 1 2 8 – 13 4 5 – 4 9 7
Zang, muziek, toneel. Oudercommissie, schoolbestuur, werken in bibliotheek, leesmoeder e.d.
Bron: SCP, 2005, p. 192
De verschillende participatievormen van vrijwillige arbeid zijn aan elkaar gerelateerd, zo merkt het SCP (2005) op. Vrijwilligers zijn vaker actief in de mantelzorg dan niet-vrijwilligers en mantelzorgers doen vaker mee aan collectieve acties dan niet-mantelzorgers. Wat dat betreft is er een analogie met het verschil tussen werkenden en 32 1 Arbeid, betaald en onbetaald
CH_1.indd 32
© Noordhoff Uitgevers bv
1/13/11 10:14:49 AM
Organisatiebinding
niet-werkenden: mensen die werk hebben zijn eerder bereid actief te participeren in vrijwilligersorganisaties dan niet-werkenden (werklozen). Mensen met een actief sociaal leven en een uitgebreid netwerk zijn actiever dan zij die sociaal geïsoleerd leven (de holistische visie). Ook blijkt de organisatiebinding van vrijwilligers groot te zijn: twee op de vijf vrijwilligers zijn ten minste vijf tot tien jaar aan dezelfde organisatie verbonden en bij kerkelijke organisaties kan dat oplopen tot twintig jaar of langer. Het is interessant gelijke arbeidstaken in beroepsverband en als vrijwilliger uitgeoefend, met elkaar te vergelijken. Dergelijke studies zijn schaars. Uit een vergelijkend onderzoek van de Aids-Telefoon Vlaanderen in Antwerpen en de Aids-Infolijn in Amsterdam bleek dat de eerstgenoemde geheel met vrijwilligers bemand was en de laatstgenoemde met betaalde krachten. Het werk was echter identiek. Een duidelijk verschil was dat de vrijwillige krachten een veel lossere band hadden met de organisatie dan de beroepskrachten met de hunne en dat bijgevolg het verloop onder de vrijwilligers veel groter was (De Grove, 1993). De beroepskrachten konden blijkbaar de psychische druk waaronder dit moeilijke werk moet worden verricht beter weerstaan dan de vrijwilligers. Wellicht waren er voor de laatsten ook meer alternatieve arbeidsmogelijkheden. In een ander onderzoek (Hammink, 1993) werd vermeld dat vrijwilligers in ziekenhuizen klagen dat directies hen slecht op de hoogte houden van veranderingen in de taken en de roosters. Hoewel niet duidelijk was of beroepskrachten (die hetzelfde werk deden) beter op de hoogte gehouden werden, is het zaak er in het personeelsbeleid van zorginstellingen rekening mee te houden dat de behoefte aan informatie over hun werksituatie bij vrijwilligers zeker zo groot is als bij beroepskrachten. Ook vrijwilligers stellen voorwaarden aan hun bereidheid de gevraagde arbeidsprestatie te leveren!
Holistische visie
© Noordhoff Uitgevers bv
CH_1.indd 33
In het hiervoor aangehaalde CBS-onderzoek naar vrijwilligerswerk werden verschillen geconstateerd tussen de activiteiten van vrouwen en van mannen. Vrouwen zijn meestal actief in organisaties die welzijnswerk en onderwijs tot doel hebben. Mannen zijn meer actief in organisaties die politieke doeleinden hebben of belangenbehartiging nastreven, zoals politieke partijen en vakbonden. Mannelijke vrijwilligers treft men ook veel aan in sportverenigingen. Het traditionele rollenpatroon is ook in het vrijwilligerswerk zichtbaar: vrouwen doen meestal het uitvoerende werk, mannen geven leiding en organiseren. In ander onderzoek (Van Luijk en De Bruijn, 1984) heeft men geconstateerd dat mannen die vrijwilligerswerk doen dit meestal niet verrichten ter compensatie van een onbevredigende ‘gewone’ baan, maar dat integendeel geslaagd-zijn in de gewone dagtaak aanleiding geeft ook deel te nemen aan vrijwilligerswerk. Dit is in overeenstemming met de eerdergenoemde (subparagraaf 1.1.2) holistische visie, die stelt dat werk en vrijetijdsbesteding in elkaars verlengde liggen. Bij vrouwen ligt dat anders: vrouwen die vrijwilligerswerk doen, zijn evenals vrouwen met een betaalde baan vaker ontevreden over het huishoudelijk werk dan huisvrouwen die geen bezigheden buitenshuis hebben. Hoe hoger het opleidingsniveau, des te meer zij geneigd zijn in 1.2 Onbetaald werk 33
1/13/11 10:14:49 AM
Compensatievisie
vrijwilligerswerk bevrediging te zoeken. Dit is in overeenstemming met de eerdergenoemde (subparagraaf 1.1.2) compensatievisie op de besteding van de vrije tijd.
De Huishoudbeurs ‘Niet alleen is de tijdsbesteding aan huishoudelijke taken verminderd, ook de inhoud ervan is veranderd. Dit valt duidelijk te illustreren aan de hand van de Huishoudbeurs, die vanaf 1946 jaarlijks in Amsterdam is gehouden. Was dit eerst een beurs die op de vrouw als huisvrouw met vooral huishoudelijke taken was gericht, nu is het “een huishoud- en consumentenbeurs, gericht op het wonen en leven van mannen en vrouwen”,
1.2.2
Huisvrouwenmodel
Bron: Bruyn-Hundt en Tijdens, 1998, p. 144
Huishoudelijk werk
Bij huishoudelijk werk is sprake van betaling noch van een formeel contract tot het verrichten van arbeid. Ook huishoudelijk werk, waaronder kinderverzorging, is werk dat door betaalde krachten kan worden verricht (huishoudster, werkster, kinderverzorgster) en ook verricht wordt, zij het veel minder dan vroeger. Nog tot in de twintigste eeuw was er een grote tegenstelling tussen de ‘ledige’ echtgenote uit de hogere klasse met dienstpersoneel en de overmatig belaste volksvrouw die een lange arbeidsdag moest combineren met haar huishoudelijk werk en de zorg voor de gezinsleden. Het hebben van dienstpersoneel (dienstbode, kindermeisje) is tegenwoordig een uitzondering, ofschoon recent weer een nieuwe vorm daarvan is ontstaan: de ‘au pair’, meestal een jonge nietberoepskracht die tijdelijk huishoudelijke en kinderzorg biedt. In de loop van de twintigste eeuw werden vrouwen steeds meer ‘huisvrouw van beroep’. Er heeft sinds de Tweede Wereldoorlog een verspreiding van het ‘huisvrouwenmodel’ plaatsgevonden (Bruyn-Hundt en Tijdens, 1998). Deze onderzoeksters constateren dat er echter aan het einde van die eeuw een erosie van dat model plaatsgevonden heeft, waardoor het begrip ‘huisvrouw’ niet meer eenduidig is. Van de in 1991 door het CBS ondervraagde vrouwen gaf 66% te kennen betaalde arbeid te verrichten en 44% dat zij uitsluitend huisvrouw waren. Maar gevraagd naar hun voornaamste bezigheden zei 74%: ‘huishoudelijk werk’. ‘Daarmee’, zo besluiten deze onderzoeksters, ‘is de definitie van huisvrouw als een gehuwde vrouw die geen eigen inkomen heeft, steeds minder van toepassing geworden’ (Bruyn-Hundt en Tijdens, 1998, p. 144). Velen van die 66% verrichten loonarbeid in deeltijd (zie subparagraaf 2.6.1) en het is duidelijk dat hoe minder uren men daaraan besteedt, des te meer tijd er in de huishouding wordt gestoken. Uit een onderzoek van de Vlaamse socioloog Elchardus (1992) bleek dat mannen en vrouwen gemiddeld ongeveer evenveel uren aan (betaalde en onbetaalde) arbeid besteden, maar dat bij mannen de nadruk ligt op de loonarbeid en bij vrouwen op huishoudelijke taken en kinderverzorging.
34 1 Arbeid, betaald en onbetaald
CH_1.indd 34
zoals de beurs zichzelf in 1997 aanprees. Het verrichten van huishoudelijke taken moet zo efficiënt mogelijk gebeuren. Daarvoor zijn veel arbeidsbesparende machines en artikelen te koop, die de consument op de beurs kan bewonderen en proberen. Veel aandacht is er verder voor de inrichting van de woning. Huishoudens worden sinds de jaren negentig vooral op hun consumptieve bestedingen aangesproken.’
© Noordhoff Uitgevers bv
1/13/11 10:14:49 AM
Het SCP-rapport Trends in de tijd (2001) merkt op dat vrouwen tussen 1995 en 2000 meer betaald zijn gaan werken en dat zij het in die tijd wat drukker hebben gekregen met huishoudelijk werk (zie tabel 1.2). Tabel 1.2 De tijdsbesteding aan arbeid en huishoudelijk werk 1995-2000 (bevolking 20-64 jaar) in Nederland Aard van het werk in uren per week 1995
2000
Betaalde arbeid
20,4
22,4
Aandeel avonden/nacht/weekeinden in %
15
14
Huishoudelijke taken (inclusief kinderzorg)
23,5
22,9
Aandeel avond/nacht/weekeind
44
46
index (1995 = 100) 110 93 97 104
Bron: SCP-rapport Trends in de tijd, 2001, p. 34.
De combinatie van betaald en huishoudelijk werk is vergemakkelijkt door de rationalisering en de beweging naar efficiëntie, ook in de huishouding. Nieuwe technieken hebben daar sinds eind negentiende eeuw hun intrede gedaan (Bervoets, 1982). Behalve voordelen, zoals de organisatoren van de Huishoudbeurs in hun reclame beweren, kan men in deze beweging ook nadelen zien. Uit veel onderzoek is gebleken dat huishoudelijk werk dezelfde problemen kan oproepen als loonarbeid (Oakley, 1978). Zo is er bijvoorbeeld ontevredenheid met de huishoudelijke taken geconstateerd, die vrouwen dikwijls saai en geroutiniseerd vinden, met gebrek aan autonomie en sociale contacten, en (te) lange arbeidstijden. Ook hebben al die mooie ‘arbeidsbesparende apparaten’ de huisvrouw veel afhankelijker dan vroeger gemaakt van deskundigen buitenshuis voor onderhoud en reparatie (Van Otterloo, 1988). Huishoudelijk werk is werk in huis dat voornamelijk door vrouwen wordt verricht, maar dat niet is opgenomen in de nationale rekeningen en niet wordt meegeteld bij de berekening van het bruto binnenlands product (dat is alles wat wij samen produceren). Ook daaruit blijkt weer hoezeer dit soort werk, evenals trouwens andere vormen van informele arbeid, zeker als die door vrouwen worden verricht, in de schaduw blijft.
1.3
Deeltijdwerkenden
Anderhalfverdienershuishoudens
© Noordhoff Uitgevers bv
CH_1.indd 35
Deeltijdarbeid
Dat de arbeidsparticipatie van vrouwen in de afgelopen jaren aanzienlijk is toegenomen, is vooral te danken aan de toeneming van het aantal deeltijdwerkenden. In 2008 werkte van de totale Nederlandse beroepsbevolking (afgeronde getallen) 75% van de vrouwen en 20% van de mannen minder dan 35 uur per week. Voor Europa is dit een absoluut record (CBS, 2010). Ter vergelijking: in het Verenigd Koninkrijk, het hoogste na Nederland, zijn deze percentages 41 en 10, in België 40 en 4 (Eurostat, 2010). Meestal gaat een vrouw buitenshuis werken om inkomen te verwerven; het aantal tweeverdienershuishoudens is de laatste jaren spectaculair gestegen en de armoede is navenant gedaald. Tegenwoordig spreekt men zoals gezegd liever van anderhalfverdienershuishoudens 1.3 Deeltijdarbeid 35
1/13/11 10:14:49 AM
Genderperspectief
(term van Visser, 1999). Gezinnen onder de armoedegrens vindt men vrijwel uitsluitend bij éénverdienershuishoudens (Cantillon, 1989), vooral bij bijstandsmoeders met kleine kinderen. Behalve geld zijn ook zelfontplooiing, sociale contacten, status en onafhankelijk-zijn van de partner belangrijke motieven voor samenwonende c.q. gehuwde vrouwen om een betaalde baan te nemen (Van Doorne-Huiskes, 1992). Op de vraag waarom de arbeidsdeling tussen mannen en vrouwen nog zo traditioneel is als zij is, geeft de laatstgenoemde auteur antwoord vanuit het genderperspectief. Gender is een aanduiding van sekse, niet in lichamelijke zin, maar als een sociale en normatieve constructie. Hierin heeft de gangbare taakverdeling tussen man en vrouw een zodanig vanzelfsprekendheidsgehalte dat de doorbreking ervan met hoge sociale en emotionele kosten gepaard gaat (Komter, 1985). ‘Met het begrip gender kan worden aangegeven dat de veelheid in betekenissen en in verschillen niet gereduceerd kan worden tot een simpele dichotomie tussen mannen en vrouwen. Gender kan worden gezien als een mechanisme dat bepaalde betekenissen en definities van vrouwelijkheid/ mannelijkheid toelaat c.q. produceert (en reproduceert, ALM) en andere betekenissen uitsluit.’ Bron: Brouns, 1993, p. 98
Loonkloof
Veel vrouwen die buitenshuis werken, worden door hun partner niet als gelijkwaardige medekostwinner gezien, maar als de verschaffer van iets extra’s. Ik merk als aanvulling hierbij op dat dit ook aan werkgevers (en aan vakbondsonderhandelaars?) de rechtvaardiging kan verschaffen om vrouwenfuncties lager te belonen. Het CBS (Sociale Monitor, 2010) heeft uitgerekend dat het gemiddelde uurloon van alle voltijd werkende mannen in 2008 €21,14 was en van alle voltijd werkende vrouwen €16,88. Het verschil tussen de lonen van mannen en vrouwen noemt men de loonkloof. Volgens Theunissen en Sels (2006) is de loonkloof in België 24% en in Nederland 21%.
Tussenvraag 1.11
Waardoor wordt de loonkloof veroorzaakt? Doen vrouwen door de bank genomen zoveel minder belangrijk werk? Of is er iets anders aan de hand?
Macht van de vanzelfsprekendheid
Door veel vrouwen, aldus nog steeds Van Doorne-Huiskes, wordt huishoudelijk werk beschouwd als iets wat nu eenmaal hun taak is, ook al zijn ze actief in het beroepsleven. De beleving van dit ‘nu eenmaal’ maakt dat vrouwen een eventuele wens tot herverdeling van taken niet scherp kunnen of willen uitspreken. Hier komt datgene tevoorschijn wat door Komter (1985) de macht van de vanzelfsprekendheid in de relaties tussen mannen en vrouwen is genoemd. Via een aantal machtsmechanismen wordt de bestaande taakverdeling gehandhaafd en worden veranderingen erin voorkomen. Schijnbaar zijn man en vrouw het eens over die taakverdeling, maar in feite zijn dit rechtvaardigingen voor het zich neerleggen van de partners bij de vanzelfsprekendheden in de genderrelatie. Zowel in allochtone als in autochtone gezinnen is dit sterk aan de orde.
36 1 Arbeid, betaald en onbetaald
CH_1.indd 36
© Noordhoff Uitgevers bv
1/13/11 10:14:49 AM
Tussenvraag 1.12
Als je het woord ‘rechter’ hoort, denk je dan niet vanzelfsprekend allereerst aan een man? En als je ‘verpleegkundige’ hoort, dan denk je toch eerst aan een vrouw? Toch is meer dan de helft van de rechters een vrouw en een kwart van de verpleegkundigen een man. Bedenk zelf eens meer van dergelijke voorbeelden.
1.4
Informele arbeid
Zwart werk
Informele sector
De vraag is waarom informele arbeid in onze tijd zo sterk in opkomst is en waarom er een zo groot beroep wordt gedaan op informele krachten. Tot informele arbeid worden gerekend activiteiten waarover geen belastingen en socialezekerheidsbijdragen worden betaald en die ook niet worden gemeld aan de uitkeringsorganen (Van Hoof en Van Ruysseveldt, 1998). Ze zijn dus onttrokken aan het oog van overheidsinstanties (waaronder die voor statistiek) en verschijnen dus ook niet in de nationale rekeningen (Bruijn-Hundt, 1996). Men spreekt, behalve over het witte, formele circuit, van het grijze en het zwarte circuit. Het grijze segment van de economie wordt gekenmerkt door het ‘oneigenlijke’ gebruik van de fiscale en sociale wetgeving, wat soms strafbaar is maar soms wordt veroorzaakt door gaten in de wetgeving of in regelingen (Bloeme en Van Geuns, 1987). Denk aan het (legale) gebruik van belastingparadijzen zoals de Nederlandse Antillen door Nederlandse bedrijven (bijvoorbeeld Philips). Zwart werk (men spreekt eigenlijk nooit van zwarte arbeid) wordt anders dan huishoudelijk en vrijwilligerswerk wel degelijk betaald, maar zonder dat er een formeel, rechtsgeldig contract is tussen opdrachtgever en zwartwerker. Ook hier is weer dikwijls de inhoud van de taken niet anders dan bij arbeid in loondienst. Uit onderzoek is gebleken dat ongeveer een kwart van de Nederlandse beroepsbevolking wel eens zwart werkt of heeft gewerkt. Opvallend is dat mensen met een baan beduidend meer zwart werken dan mensen zonder baan. Allaard en De Voogd-Hamelink (1989) berekenden percentages van 31,4 tegen 17,2. Kwalificaties die bruikbaar zijn in de formele sector zijn dat ook in het zwarte circuit. Het kan heel goed zijn dat bijvoorbeeld vaklieden in loondienst, op zoek naar de autonomie en de beslissingsruimte die ze in hun ‘gewone’ werk missen, (mede) uit die overwegingen gaan ‘bijklussen’. Dan is het motief beslist niet alleen de bijverdienste. Blijkens onderzoek komt zwart werk nogal veel voor bij werkzaamheden in of rond de woning (Mevissen en Renooy, 1986). Als we het voorgaande in een schema samenvatten, dan ontstaat figuur 1.4. In principe zijn er twee vormen van betaalde arbeid, formeel en informeel, en twee vormen van onbetaalde arbeid, eveneens verdeeld in formeel en informeel. Tussen de vier categorieën van dit schema kunnen allerlei nuances bestaan. Het zal bijvoorbeeld wel eens voorkomen dat arbeid in loondienst ook (gedeeltelijk) zwart wordt vergoed, of dat
© Noordhoff Uitgevers bv
CH_1.indd 37
1.4 Informele sector 37
1/13/11 10:14:50 AM
Figuur 1.4 Betaald-onbetaald, formeel-informeel werk Betaald
Arbeid in loondienst
Zwart werk
Formeel
Informeel
Vrijwilligerswerk
Huishoudelijk werk
Onbetaald
bij vrijwilligerswerk onder het mom van onkostenvergoeding eigenlijk een soort beloning wordt betaald (ook een grijze zone!). Sommigen zullen zeggen dat achter het huishoudgeld dat de vrouwelijke partner ontvangt een element van beloning voor de lichamelijke en geestelijke zorgarbeid van de huisvrouw schuilgaat. Prestatie en tegenprestatie: zie de probleemstelling van dit boek. Een interessante nieuwe ontwikkeling is de wettelijke verplichting bij echtscheiding tot verdeling van de tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten. Dat is een duidelijke erkenning van de bijdrage die de echtgenote/partner door middel van huishoudelijk werk aan het echtelijke of partnerhuishouden heeft geleverd!
Samenvatting
Als kern van ons arbeidsbestel zien we de uitwisseling van prestaties en tegenprestaties. Arbeid is verbonden met nut, zowel voor degene die hem verricht als voor de naaste omgeving en de maatschappij als geheel. Het gaat daarbij ten eerste om de gebruikswaarde en ten tweede om de ruilwaarde, de waarde van arbeid op de markt. Onder arbeid wordt niet alleen betaalde, maar ook onbetaalde arbeid verstaan, zodat ook huishoudelijke arbeid en vrijwilligerswerk eronder vallen. Dit is eveneens van belang voor de begripsbepaling van de vrije tijd, omdat de grenzen tussen arbeid en niet-arbeid in veel gevallen vaag zijn. Dikwijls zijn wat meestal als vrijetijdsactiviteiten wordt beschouwd volgens de hier gegeven definitie in feite arbeid. Een herbezinning op het begrip ‘vrijetijdsmaatschappij’ is daarom aangewezen. Er werd in dit hoofdstuk ook ruime aandacht besteed aan de arbeidsduur en aan de toetreding tot en uittreding uit de arbeidsmarkt. Werk in deeltijd is in Nederland erg belangrijk, de meeste huishoudens zijn anderhalfverdienershuishoudens, waarbij de man de kostwinner is en de vrouw de halfverdiener. Kenmerkend voor België is de relatief geringe deelname van ouderen, vooral 55-plussers, aan betaalde arbeid. 38 1 Arbeid, betaald en onbetaald
CH_1.indd 38
© Noordhoff Uitgevers bv
1/13/11 10:14:50 AM
Vragen
1.1 1.2
1.3
1.4 1.5
1.6
1.7
De scheidslijnen tussen arbeid en vrije tijd worden vager. Geef uw mening over deze ontwikkeling, toegelicht met voorbeelden. Huishoudelijk werk wordt volgens veel huisvrouwen ondergewaardeerd. Bent u het eens met de in dit hoofdstuk geponeerde stelling dat als mannen in groten getale en met aanzienlijke tijdsbesteding het huishouden zouden doen, er spoedig een statusverhoging van dit werk zou optreden? Welke argumenten voor en tegen kunt u hierbij aanvoeren? Bent u het eens met het nutscriterium in de definitie van arbeid van de auteur? Beargumenteer uw antwoord en zoek eventueel naar een alternatieve omschrijving en naar voorbeelden. Moeten ouderen verplicht worden door te werken na hun 65e jaar? Geef argumenten voor en tegen. Wat is de rol van de werkgever daarbij? In het verlengde van voorgaande vraag: thans is 65 jaar de absolute leeftijdsgrens voor het verrichten van loonarbeid. Zoek uit wat de gevolgen van een afschaffing van deze grens zouden kunnen zijn. ‘Oh, wat zijn we een deeltijdparadijs’, schreef Maarten Huijgen in NRC Handelsblad (22 april 2003). Bent u het met hem eens? Moeten we terug naar de 40-urige werkweek voor iedereen? Ga na wat de voors en tegens hiervan zijn.
© Noordhoff Uitgevers bv
CH_1.indd 39
Vragen 39
1/13/11 10:14:50 AM