Apollolaan 151 1077 AR Amsterdam The Netherlands +31 (0)20 7606 505
[email protected] bureaubrandeis.com
PER KOERIER Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Postbus 20019 2500 EA Den Haag Alsmede per fax: en per e-mail:
[ [
] ]
Amsterdam, 6 oktober 2014
Hoogedelgestreng college, Inzake: Verweerschrift tegen het incidenteel hoger beroep van Jong Loy e.a. van 19 september 2014 tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 juli 2014 (ECLI:RBAMS:2014:3888), alsmede tegen het hoger beroep van Jong Loy e.a. tegen de nieuwe beslissing op bezwaar van de burgemeester van 14 augustus 2014 ( zaaknummer 201406757/1/A3). Namens mijn cliënten, 1.
Stichting Pietengilde, gevestigd te [
] (“Stichting Pietengilde”);
2.
De heer [
], wonende [
];
3.
De heer [
], wonende [
];
4.
De heer [
], wonende [
];
5.
De heer [
], wonende [
]; en
6.
De heer [
], wonende [
],
hierna gezamenlijk aan te duiden als het “Pietengilde”, voor wie ik als gemachtigde optreed, dien ik hierbij tijdig het verweerschrift in tegen het incidenteel hoger beroep dat door Jong Loy e.a. is ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 juli 2014 met bovenvermeld kenmerk, alsmede tegen het door Jong Loy e.a. ingestelde hoger beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar van de burgemeester van 14 augustus 2014, dit naar aanleiding van uw brief van 22 september 2014 waarin het Pietengilde een termijn is gegund tot en met heden, 6 oktober 2014.
Douwe M. Linders Advocaat E: douwe.linders@ bureaubrandeis.com T: 020-7 606 507
bureau Brandeis B.V. is een advocatenkantoor, gevestigd te Amsterdam (KvK 58290842, BTW NL 852968395B01). Op alle werkzaamheden zijn onze algemene voorwaarden van toepassing, raadpleegbaar via bureaubrandeis.com.
Zoals met uw medewerker de heer De Putter besproken en door hem per e-mail bevestigd, zullen de producties waarnaar hierin wordt verwezen aan u per koerier worden verzonden, uiterlijk morgen 7 oktober om 12.00 uur. INLEIDING 1.
Het Pietengilde verweert zich hierbij zowel tegen het incidenteel hoger beroep als tegen het hoger beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar van de burgemeester. Jong Loy e.a. hebben hun hoger beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar onderbouwd door verwijzing naar hun verweerschrift en hun incidentele hoger beroep. Het Pietengilde zal in onderstaande dan ook reageren op beide stukken. Voorts dient het Pietengilde hierbij enkele producties in, zowel ter onderbouwing van haar eigen hoger beroep als ter onderbouwing van haar verweer tegen het (incidenteel) hoger beroep van Jong Loy e.a.
VERWEER INCIDENTEEL HOGER BEROEP Openbare orde 2.
Jong Loy e.a. hebben in hun incidenteel hoger beroep aangevoerd dat de burgemeester de vergunning wel degelijk had kunnen (en moeten) weigeren op gronden van overwegingen van openbare orde. Volgens Jong Loy e.a. is de rechtbank uitgegaan van een te beperkte invulling van het begrip “openbare orde”, in de zin van ”het voorkomen van wanordelijkheden”.
3.
Jong Loy e.a. halen een uitspraak van uw college aan waaruit zij concluderen dat reeds het “ontstaan van irritaties c.q. het veroorzaken van weerstand bij de bevolking” de openbare orde aantast (randnummer 7 Incidenteel hoger beroep). De aangehaalde uitspraak rechtvaardigt naar mening van het Pietengilde deze conclusie echter niet. Uw college heeft namelijk slechts overwogen dat: “het aan banden leggen van het aantal collecten in het belang van de openbare orde met het oog op welk belang de onderhavige bepaling in de Algemene Politieverordening in het leven is geroepen - kan worden geacht, in aanmerking genomen dat niet denkbeeldig is dat het veelvuldig houden van collecten tot irritaties onder de bevolking leidt.”1 (onderstreping door gemachtigde)
4.
Het is dus niet zo dat het enkele bestaan van irritaties of weerstand reeds een aantasting van de openbare orde met zich brengt. Dat is ook niet logisch gezien de gangbare betekenis van de term “openbare orde”. Irritatie of weerstand die intern wordt gevoeld bij het aan de deur krijgen van een collectant, hangt daar natuurlijk niet mee samen. Het aan banden leggen van het aantal collectes kan gerechtvaardigd zijn indien verwacht wordt dat de gevoelde irritaties en weerstand zouden leiden tot daadwerkelijke verstoringen van de openbare orde.
De tekst is overgenomen uit ABRRvS 2 december 1983, Gemeentestem 1984, nr. 6763.3, m.nt. J.M. Kan (Dordrecht), welke uitspraak voorafging aan de door Jong Loy e.a. geciteerde uitspraak en dezelfde overweging bevat. 1
Pagina 2 van 11
5.
Indien het al zo zou zijn dat door de bevolking gevoelde irritatie of weerstand had moeten worden meegenomen in overwegingen van openbare orde, moet worden geconstateerd worden dat deze vele malen groter was geweest indien de burgemeester de vergunning voor de Sinterklaasintocht had geweigerd dan wel daaraan het voorschrift had verbonden dat Zwarte Piet daaraan niet of slechts in gewijzigde vorm had mogen deelnemen. Dat blijkt wel uit het grote verzet onder de Nederlandse bevolking tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam.
Artikel 1 van de Grondwet 6.
Niet eerder dan tijdens de zitting op 22 mei 2014 hebben Jong Loy e.a. zich op het standpunt gesteld dat sprake is van strijd met artikel 1 van de Grondwet. De rechtbank heeft hun standpunt ter zake als volgt omschreven. “bij de vergunningverlening [is] ten onrechte geen rekening gehouden met de gevoelens van zwarte mensen die last hebben van het verschijnsel Zwarte Piet. De haat zaaiende en kwetsende uitlatingen in het openbaar zijn discriminerend, aldus eisers” (r.o. 12.1).
7.
De rechtbank heeft naar aanleiding van dit standpunt geheel terecht overwogen dat, teneinde te kunnen spreken van discriminatie, er sprake moet zijn van een ongelijke behandeling als gevolg van een onderscheid naar, bijvoorbeeld, ras. Met het enkele gekwetst zijn, kan geen sprake zijn van ongelijke behandeling (r.o. 12.5). De rechtbank concludeert vervolgens dat niet is gebleken dat sprake is geweest van een ongelijke behandeling. Eisers hadden die stelling ook niet onderbouwd met enig bewijs (r.o. 12.6). De rechtbank heeft het beroep op artikel 1 van de Grondwet daarmee terecht afgewezen.
8.
Tegen de overweging van de rechtbank dat sprake moet zijn van ongelijke behandeling teneinde te concluderen tot een schending van artikel 1 van de Grondwet, hebben Jong Loy e.a. in hun incidenteel hoger beroep geen specifieke bezwaren aangevoerd. Zij voeren slechts aan dat zij naar voren zouden hebben gebracht dat “geen rekening is gehouden met de gevolgen van het verschijnsel Zwarte Piet voor zwarte mensen.” (randnummer 10 Incidenteel hoger beroep, onderstreping door gemachtigde), daarmee doelend op de door hen beweerde ongelijke behandeling die de figuur Zwarte Piet ten gevolge zou hebben. Dat standpunt hebben Jong Loy e.a. echter eerder in de procedure niet ingenomen, althans dat blijkt niet uit het dossier.
9.
Jong Loy e.a. stellen nu wel expliciet dat “het verschijnsel Zwarte Piet er direct aan bijdraagt dat zwarte mensen stelselmatig anders worden behandeld vanwege hun huidskleur.” (randnummer 10 Incidenteel hoger beroep). Enige feitelijke onderbouwing althans bewijs voor deze stelling ontbreekt echter nog steeds. De bewijslast om aan te tonen dat sprake is van ongelijke behandeling rust op Jong Loy e.a.2
10.
Wel stellen Jong Loy e.a. voortdurend ten onrechte de begrippen racisme en discriminatie op één lijn. Zij nemen het standpunt in dat de door de rechtbank geconstateerde negatieve stereotypering vanwege de donkere huidskleur van Zwarte Piet, de kwestie er één maakt van
Zie ten aanzien van artikel 14 van het EVRM, waarnaar ook Jong Loy e.a. verwijzen, R.C.A. White & C. Ovey (red.), The European Convention on Human Rights. Fifth Edition, Oxford: Oxford University Press 2010, p. 566. 2
Pagina 3 van 11
discriminatie op grond van ras (randnummer 11 Incidenteel hoger beroep). Dat is om een aantal redenen opmerkelijk. 11.
Ten eerste zou op zijn hoogst gezegd kunnen worden dat een negatieve stereotypering op grond van iemands huidskleur, racistisch is. Voor discriminatie is noodzakelijk dat sprake is van ongelijke behandeling.
12.
Ten tweede heeft de rechtbank geconcludeerd dat Zwarte Piet een negatieve stereotypering is op grond van een aantal door haar als vaststaand aangenomen kenmerken (zie r.o. 15.8 en 15.9) en zeker niet enkel op grond van zijn “donkere huidskleur”. Het Pietengilde zou graag vernemen of het standpunt van Jong Loy e.a. nu is dat Zwarte Piet enkel vanwege zijn kleur een negatieve stereotypering kan vormen, ook indien alle overige door de rechtbank benoemde kenmerken niet aanwezig zijn. Voor de duidelijkheid, het Pietengilde betwist dat de omschrijving zoals door de rechtbank gebezigd het gangbare uiterlijk van Zwarte Piet is. Ook betwist zij ten stelligste dat Zwarte Piet een “donkere huidskleur” heeft. De zwarte schmink dient als een maskerade, niet als een uiting van een donkere huidskleur.
13.
Ten derde kan de enkele vaststelling dat sprake zou zijn van een negatieve stereotypering, niet tot de conclusie leiden dat sprake is van discriminatie op grond van ras. Dat beseffen Jong Loy e.a. zich kennelijk ook, nu zij vervolgens een betoog houden dat erop neerkomt dat wel degelijk sprake zou zijn van ongelijke behandeling.
14.
Jong Loy e.a. stellen, kort weergegeven, dat de ongelijke behandeling bestaat uit een kinderfeest dat zwarte mensen wegzet als inferieur. Zwarte mensen, zeker de kinderen, kunnen daardoor niet deelnemen aan dit feest zonder door het stigma direct geraakt te worden, aldus Jong Loy e.a. (randnummer 11 Incidenteel hoger beroep). Donkere mensen zouden zich moeilijk kunnen onttrekken aan de negatieve stereotypering, tenzij ze in de Sinterklaasperiode in het geheel niet deelnemen aan het publieke leven (randnummer 12 Incidenteel hoger beroep).
15.
Het betoog van Jong Loy e.a. is een cirkelredenering die op niets anders uitkomt dan een “geraakt worden” door de beweerde negatieve stereotypering. In deze redenering zouden niet alleen donkere mensen gediscrimineerd worden door de vergunningverlening, maar ook de blanke incidenteel appellanten. Ook zij voelen zich immers gekwetst door de figuur Zwarte Piet, zo stellen zij.
16.
Er is van een daadwerkelijke door de vergunningverlening veroorzaakte ongelijke behandeling ook geen sprake, althans, dat hebben Jong Loy e.a. niet bewezen. Eigenlijk komt het betoog van Jong Loy e.a. daar ook niet op neer. In wezen zeggen zij niet dat donkere en blanke mensen in een gelijk geval ongelijk worden behandeld, maar dat zij in een ongelijk geval (de één wordt wel gekwetst en de ander niet), gelijk worden behandeld (beiden worden blootgesteld aan de figuur Zwarte Piet).
17.
Indien de redenering van Jong Loy e.a. gevolgd zou worden, zou dat betekenen dat elke negatieve stereotypering leidt tot discriminatie. Ten voorbeelde strekt de casus die leidde tot het
Pagina 4 van 11
arrest Aksu tegen Turkije. In die zaak zou, ervan uitgaande dat een negatieve stereotypering was vastgesteld, sprake zijn van discriminatie omdat de heer Aksu de betreffende boeken waarin werd geschreven over Roma zigeuners niet zou kunnen lezen zonder geraakt te worden door de negatieve stereotypering. 18.
Het wordt Jong Loy e.a. door de vergunningverlening of door enig ander optreden van de burgemeester niet verboden of onmogelijk gemaakt deel te nemen aan het publieke leven. Dat zij zich mogelijk gekwetst voelen door de figuur van Zwarte Piet maakt dat niet anders. In het dagelijks leven staan mensen continu bloot aan uitingen van anderen waardoor zij mogelijk gekwetst worden, ook uitingen waarvoor een vergunning wordt verleend zoals demonstraties.
19.
Bovendien hebben Jong Loy e.a. de stelling ingenomen dat de formele omvang van dit geschil beperkt is tot de intocht van Sint-Nicolaas in Amsterdam en dat het handelen van derden buiten die context geen onderdeel uitmaakt van het geschil. De stelling dat zij niet aan het publieke leven kunnen deelnemen door Zwarte Piet, is daarmee niet verenigbaar. Als het enkel om de Amsterdamse intocht gaat, zouden Jong Loy e.a. zich hieraan betrekkelijk gemakkelijk kunnen onttrekken door zich gedurende één dag niet in Amsterdam, althans niet in de buurt van de intocht te begeven.
20.
Jong Loy e.a. verwijzen nog naar artikel 14 EVRM. Dat artikel heeft in dit kader geen zelfstandige betekenis, het kan slechts werking hebben indien sprake zou zijn van discriminatie in de toepassing van één van de overige door het EVRM gewaarborgde rechten, zo blijkt uit de tekst van artikel 14 EVRM.
21.
Jong Loy e.a. halen nog het standpunt van het College voor de Rechten van de Mens aan. Het College zou van mening zijn dat Zwarte Piet een racistisch onderdeel is van de Sinterklaastraditie (randnummer 14 Incidenteel hoger beroep). Racisme is echter iets anders dan discriminatie in de zin van artikel 1 van de Grondwet. Het door Jong Loy e.a. aangehaalde standpunt van het College is bovendien geen formeel standpunt, het is slechts neergelegd in een e-mailwisseling naar aanleiding van een vraag. Als het al een formeel standpunt zou zijn, zou dat voor de rechter nog geen doorslaggevende betekenis hoeven te hebben, zeker niet nu dit specifieke standpunt niet kennelijk tot stand is gekomen op basis van onderzoek. Het College stelt dat Zwarte Piet niet racistisch is bedoeld, maar wel als kwetsend wordt ervaren. Dat een uiting als kwetsend wordt ervaren door sommigen, maakt deze nog niet in objectieve zin racistisch. Bovendien zijn de ook de feiten waar het College kennelijk vanuit is gegaan, onjuist en onvolledig. Zwarte Piet zou “dom, knecht en donker” zijn. Zoals aangevoerd, is Zwarte Piet niet dom noch een knecht in enige negatieve zin van het woord. Voor zover het College met de aanduiding ”donker” doelt op een donkere huiskleur, is ook dat onjuist. Het zwart van Zwarte Piet is een maskerade, geen uiting van een huidskleur.
22.
De aanname van het College dat Zwarte Piet als kwetsend wordt ervaren is bovendien onjuist, althans ongenuanceerd. Zoals blijkt uit het onderzoek dat de gemeente heeft laten doen onder Amsterdammers, waarnaar de rechtbank verwijst in r.o. 15.10.2., ervaart slechts een betrekkelijk klein deel van de donkere respondenten Zwarte Piet als discriminerend, gemiddeld 19,6%. Het
Pagina 5 van 11
feit dat meer dan 80% dit niet zo ervaart, lijkt erop te duiden dat de mensen die zich wel gekwetst voelen door Zwarte Piet, daarvoor een subjectieve reden hebben, wellicht op basis van persoonlijke ervaringen. Hoe vervelend die persoonlijke ervaringen wellicht ook zijn, deze kunnen niet het standpunt rechtvaardigen dat Zwarte Piet in zichzelf een discriminerend of racistisch fenomeen is en als zodanig geheel moet verdwijnen. 23.
Ook landelijke enquêtes wijzen erop dat de meeste Nederlanders Zwarte Piet niet als racistisch, discriminerend of kwetsend ervaren (zie productie 1 en productie 2, vanaf pagina 20).
24.
Jong Loy e.a. voeren in randnummer 13 van het Incidenteel hoger beroep en randnummer 77 van het Verweer nog aan dat er bij Zwarte Piet sprake is van “blackfacing”.“Blackface” is de benaming van de wijze waarop donkere mensen in de Verenigde Staten op het podium werden vertolkt ten tijde van de segregatie. “Blackface” heeft daarmee een zeer negatieve connotatie gekregen. Zwarte Piet heeft met dit Amerikaanse verschijnsel echter niets van doen, zoals al blijkt uit een vergelijking van het uiterlijk van de twee karakters (zie productie 5 en bijlage 11 en 12 bij productie 3). Ook de door het Pietengilde ingeschakelde deskundige Van der Horst concludeert dat Zwarte Piet geen uiting is van “blackface” (productie 3).
25.
In randnummer 13 van het Incidenteel hoger beroep voeren Jong Loy e.a. aan dat niet slechts sprake is van een academisch betoog, maar dat er een werkelijk negatieve invloed is op de samenleving. Voor zover dat zo zou zijn, is dat nog altijd iets anders dan ongelijke behandeling. De door Jong Loy e.a. aangehaalde citaten betreffen opmerkingen van henzelf over situaties die zij hebben meegemaakt waarin zij in het verleden op afkeurenswaardige wijze zijn behandeld door derden. Er blijkt niet uit dat sprake is geweest van enige ongelijke behandeling ten gevolge van de vergunningverlening door de burgemeester.
De “witte eisers” 26.
Jong Loy e.a. maken voorts bezwaar tegen de overweging van de rechtbank dat ten aanzien van de “witte eisers” geen sprake kan zijn van een inbreuk op artikel 8 EVRM nu zij niet persoonlijk worden geraakt door de negatieve stereotypering (randnummer 16 e.v. Incidenteel hoger beroep).
27.
Vooropgesteld zij dat Jong Loy e.a. van een verkeerde lezing van de uitspraak van de rechtbank uitgaan. Zij stellen dat de “witte eisers” wel degelijk een belang hebben bij het bezwaar tegen de vergunningverlening. De rechtbank heeft echter niet overwogen dat de “witte eisers” geen belang bij het bezwaar hadden en daarom niet ontvankelijk zouden zijn, maar dat zij niet persoonlijk zijn geraakt in de zin van artikel 34 EVRM. Dat oordeel is geheel juist. Het EHRM heeft in het arrest Aksu tegen Turkije geoordeeld dat de heer Aksu persoonlijk werd geraakt omdat hij een Roma was en de uitingen waartegen hij opkwam specifiek over de Roma gemeenschap gingen. In die zin is ten opzichte van de “witte eisers” dus in elk geval geen schending van artikel 8 EVRM te constateren. Nu Zwarte Piet overigens geen uiting is van iemand met een donkere huidsleur, neemt het Pietengilde het standpunt in dat ook de donkere incidenteel appellanten niet geraakt worden in de zin van artikel 34 EVRM.
Pagina 6 van 11
VERWEER HOGER BEROEP NIEUWE BESLISSING OP BEZWAAR Toetsing door de burgemeester aan grondrechten 28.
Dat de burgemeester enkel mag toetsen aan overwegingen van openbare orde en veiligheid, dient te voorkomen dat hij treedt in de inhoud van door hem vergunde openbare evenementen. Dat is een belangrijk beginsel dat voortkomt uit zijn constitutionele rol en de vrijheid van meningsuiting zoals neergelegd in artikel 10 EVRM en 7 van de Grondwet. Die redengeving is ook de gedachte achter de verwijzing door de burgemeester naar een evenement als de Gay Pride, niet het voorkomen van praktische bezwaren (zie randnummer 30 e.v. Verweer). Dat bemoeienis met de inhoud minder bezwaarlijk zou kunnen zijn bij evenementen die enkel vermaak beogen, kan onder omstandigheden zo zijn (randnummer 32 Verweer). Het verbod voor de burgemeester om aan andere overwegingen te toetsen dan openbare orde en veiligheid dient echter te voorkomen dat hij de afweging moet maken of iets wordt aangemerkt als enkel vermaak of als een serieuzere uiting.
29.
Naar mening va het Pietengilde gaat de door de burgemeester aangehaalde uitspraak van uw college van 6 augustus 2014 wel degelijk van toepassing op de onderhavige zaak. Bij de vergunningverlening voor de Sinterklaas intocht heeft de burgemeester geen enkele invloed op de inhoud van het evenement of op de vraag of daardoor mogelijk rechten van derden worden geschonden. Jong Loy e.a. stond de weg naar de burgerlijke rechter op om op te treden tegen bijvoorbeeld de vergunninghouder als werkelijke organisator van het evenement.
Negatieve stereotypering 30.
Het Pietengilde dient hierbij een aantal foto’s in waaruit blijkt dat er geen standaard uiterlijk is van Zwarte Piet en waaruit blijkt dat Zwarte Piet niet altijd kroeshaar heeft, niet dom is en geen knecht is, geen dikke, rode lippen heeft en (meestal) geen oorbellen draagt (productie 5). Een groot deel van de foto’s zijn gemaakt bij de intocht van Sinterklaas in Amsterdam in 2013 (pagina 1 tot en met 10). Het standpunt van Jong Loy e.a. dat Zwarte Piet altijd kroeshaar heeft (randnummer 51 Verweer) is dus onjuist. Sterker nog, dat is bijna nooit het geval. Zwarte Piet heeft meestal zwart krullend haar, dat optisch wel degelijk waarneembaar is.
31.
Jong Loy e.a. nemen overigens tegenstrijdige feitelijke stellingen in. Enerzijds erkennen zij dat alle Zwarte Pieten slechts overeenkomstig hebben het zwart geschminkte gezicht, de geaccentueerde lippen en het kroeshaar, anderzijds stellen zij dat de omschrijving van de rechtbank juist is (randnummer 51 en 52).
32.
Jong Loy e.a. stellen nog dat de cultuur-historische achtergrond van Zwarte Piet nooit een rechtvaardiging kan zijn voor raciale stigmatisering. Dat is uiteraard ook niet wat het Pietengilde heeft betoogd. Wel betoogt zij dat de achtergrond van de figuur Zwarte Piet laat zien dat in het geheel geen sprake is van raciale stigmatisering. De figuur is voortgekomen uit een geheel andere achtergrond dan slavernij of kolonialisme en vormt gelet op die achtergrond niet eens een uiting van een negroïde persoon. Het Pietengilde verwijst naar twee deskundigenverklaringen over de achtergrond van Zwarte Piet (productie 3 en 4). Professor
Pagina 7 van 11
Peter Jan Margry is cultuurhistoricus en hoogleraar etnologie aan de Universiteit van Amsterdam. Hij is als etnoloog verbonden aan het gezaghebbende Meertens Instituut van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappers. Hij concludeert: “[…] dat bepaalde kenmerken van de huidige Zwarte Piet naar alle waarschijnlijkheid zijn beïnvloed door of zijn ontstaan uit de 18e-eeuwse zwarte Klazen, de boemanSint/knecht in vermomming van het Ancien Régime. Het gaat dan qua kenmerken met name om het verkleden, het vermommen en donker maken van het gezicht en het bestraffende c.q. belonende karakter. In die context zijn er geen aanwijzingen te vinden dat de nieuwe knecht van Sinterklaas een (negroïde of anderszins) slaaf was of als slaaf bedoeld is geweest. De negroïde persoon die zich bij Thijm en Schenkman aandient, is waarschijnlijk voortgekomen uit een vertaling van de zwarte Klaasfiguur naar een toen herkenbaar personage, mogelijk op toeval berustend of mogelijk mede geïnspireerd op de ‘herkomst’ van Sint uit Spanje met zijn Moorse cultuur.” 33.
De heer Han van der Horst is historicus en heeft veel onderzoek gedaan naar en geschreven over de Nederlandse (culturele) geschiedenis en het Sinterklaasfeest in het bijzonder. Hij legt een verband tussen Zwarte Piet, oude Germaanse gebruiken en aan Zwarte Piet soortgelijke figuren in andere Europese landen. Van die laatsten worden afbeeldingen overgelegd als productie 6. Van der Horst komt tot de conclusie dat: “Zwarte Piet onderdeel is van een oude Europese traditie en niet bedoeld kan zijn als een slaaf of als een racistische karikatuur. Hij is wel zwart maar nadrukkelijk geen blackface.”
34.
Dat Zwarte Piet nog altijd in een baas-knecht of zelfs baas-slaaf verhouding zou staan tot Sinterklaas is door Jong Loy e.a. in het geheel niet onderbouwd met enige bewijs en het is ook niet juist (randnummer 53 en 54 Incidenteel hoger beroep en 77 Verweer). Verwezen zij naar de foto’s van Zwarte Piet waaruit dat blijkt (productie 5) en de deskundigenverklaringen (productie 3 en 4). Zwarte Piet wordt door 92% van de Nederlanders zelfs niet met slavernij in verband gebracht, zo blijkt uit onderzoek van No Ties B.V., een onderzoeksbureau dat gebruik maakt van het onderzoekspanel van Maurice de Hond (productie 2).
35.
Opmerkelijk is nog de stelling van Jong Loy e.a. dat de tegenwoordige Zwarte Piet evident negroïde kenmerken heeft. Zij duiden deze kenmerken verder niet. Het Pietengilde kan als zodanig enkel het kroeshaar bedenken, voor zover aanwezig. Geen enkel ander uiterlijk kenmerk van Zwarte Piet is een negroïde kenmerk. De rode lippen niet, oorbellen niet en de kleur zwart niet.
Pagina 8 van 11
Artikel 8 EVRM 36.
In randnummer 56 e.v. van hun verweer, beroepen Jong Loy e.a. zich onder andere op artikel artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM. Zij hebben echter nagelaten te stellen op welk in de Nederlandse wet vastgelegd recht in deze zaak inbreuk wordt gemaakt teneinde de werking van artikel 1 van Protocol 12 te activeren. Voor zover zij doelen op een inbreuk op artikel 1 van de Grondwet, wordt hier verwezen naar wat daarover hierboven reeds is gezegd.
37.
Anders dan Jong Loy e.a. stellen (randnummer 62 Verweer), is tussen partijen wel degelijk in geschil of de door de rechtbank aangenomen beperking van het recht op privéleven rechtstreeks is gekoppeld aan de donkere huidskleur van Jong Loy e.a. Jong Lo e.a. stellen immers zelf dat ook inbreuk wordt gemaakt op het privéleven van de blanke personen onder hen.
38.
Het Pietengilde maakt voorts bezwaar tegen het inroepen door Jong Loy e.a. van artikel 14 EVRM en artikel 1 van Protocol 12 van het EVRM. Zij hebben zich eerder in de procedure niet beroepen op deze bepalingen en de rechtbank en de burgemeester hebben deze dan ook niet (kunnen) betrekken in hun afwegingen. De verwijzing door Jong Loy e.a. naar het arrest Cardot tegen Frankrijk gaat niet op (randnummer 61 Verweer). Dat ziet enkel op de ontvankelijkheid van een klacht bij het EHRM.
39.
Voor zover artikel 1 van Protocol 12 en/of artikel 14 EVRM toch betrokken zouden worden in de beoordeling, stelt het Pietengilde zich op het standpunt dat geen sprake is van discriminatie. Verwezen zij naar hetgeen hierover hierboven is opgemerkt. Ook in de door Jong Loy e.a, aangehaalde zaak Aksu tegen Turkije kwam het EHRM tot het oordeel dat geen sprake was van discriminatie (r.o. 45): “The Court observes that in the present case the applicant, who is of Roma origin, argued that a book and two dictionaries that had received government funding included remarks and expressions that reflected anti-Roma sentiment. He considered that these statements constituted an attack on his Roma identity. However, the Court observes that the case does not concern a difference in treatment, and in particular ethnic discrimination, as the applicant has not succeeded in producing prima facie evidence that the impugned publications had a discriminatory intent or effect.”
40.
Jong Loy e.a. betogen dat de burgemeester en het Pietengilde met de verwijzingen naar jurisprudentie waarin is bepaald dat voor een inbreuk op artikel 8 EVRM door negatieve stereotypering, een zekere mate van ernst is vereist, zouden miskennen dat het in die zaken ging om schendingen van eer en goede naam. Dat betoog gaat niet op. Ook in de zaak Aksu tegen Turkije, waarin het ging om negatieve stereotypering van een bepaalde etnische groep, heeft het EHRM overwogen dat de negatieve stereotypering een “certain level” moet bereiken (r.o. 58). Dat ook bij etnische of raciale stereotypering (waarvan volgens het Pietengilde geen sprake is) een zekere mate van ernst moet worden bereikt, is ook logisch. De inbreuk op artikel 8 EVRM bestaat er volgens het EHRM immers uit dat het gevoel van identiteit van een etnische groep en gevoelens van zelfwaarde en zelfvertrouwen van leden van die groep worden aangetast. Dat is niet per definitie een gevolg van elke negatieve stereotypering.
Pagina 9 van 11
Rechtvaardiging voor de inbreuk 41.
Jong Loy e.a. voeren aan dat het enige doel dat zij zien voor de gestelde inbreuk op hun privé leven, het ongewijzigd in stand houden van het Sinterklaasfeest is (randnummer 98 Verweer). Dat is onjuist. Zoals het Pietengilde in haar hoger beroepschrift uitgebreid uiteen heeft gezet, is het primaire belang dat staat tegenover de gestelde inbreuk op artikel 8 EVRM, het recht op vrije meningsuiting van mensen die Zwarte Piet willen vertolken op een wijze die in lijn is met de cultuur-historische achtergrond van deze figuur en zijn doel en rol bij het Sinterklaasfeest. Met name zal Zwarte Piet vanuit die achtergrond zwart moeten blijven. Dat er in het geheel geen bereidheid zou zijn tot aanpassing van de traditie is onjuist. De uitspraak van de rechtbank Amsterdam heeft echter tot gevolg dat Zwarte Piet reeds nu op grote schaal wordt gemeden en in de ban wordt gedaan (productie 7). Dat “chilling effect” op de vrijheid van meningsuiting wenst het Pietengilde te voorkomen. Zwarte Piet is een onmisbaar onderdeel van belangrijk Nederlands immaterieel cultureel erfgoed.
42.
Dat Zwarte Piet “te zwart” is of “teveel knecht” is wel degelijk in geschil (randnummers 101 en 104 Verweer). Het Pietengilde betwist beide punten nadrukkelijk. Dat de term “knecht” overigens zou verwijzen naar een “slaaf” en daarom een negatieve aanduiding is, is discutabel. Verwezen zij hier naar de deskundigenverklaring van Van der Horst (productie 4).
43.
Dat de rechtbank reeds heeft vastgesteld dat sprake is van een negatieve stereotypering en dat de burgemeester daar dus vanuit had moeten gaan bij het nemen van de nieuwe beslissing op bezwaar (randnummer 104 Verweer) is in zoverre onjuist dat het oordeel van de rechtbank beperkt was tot de door haar vermeend bestaande standaard Zwarte Piet met vijf expliciet benoemde kenmerken. Nu de burgemeester terecht heeft kunnen constateren dat deze standaard Zwarte Piet niet bestaat, en zeker niet bij de intocht in Amsterdam, mocht de burgemeester wel degelijk de vraag stellen of überhaupt nog sprake is van een negatieve stereotypering.
44.
Het Pietengilde betwist dat een vrees voor onrust geen belang is dat zou kunnen opwegen tegen het belang racisme, discriminatie of negatieve stereotypering te voorkomen (randnummer 105 verweer). Openbare veiligheid en het voorkomen van wanordelijkheden zijn expliciet als beperkingsgronden genoemd in lid 2 van artikel 8 EVRM.
Botsende grondrechten 45.
De stelling van Jong Loy e.a. dat in deze zaak geen sprake is van botsende grondrechten (randnummer 108 e.v. Verweer) is, gegeven het hoger beroepsschrift van het Pietengilde, volstrekt onbegrijpelijk. Indien Zwarte Piet niet meer, al dan niet gewijzigd, zou mogen worden vertolkt bij de intocht in Amsterdam, is dat een rechtstreekse en evidente inbreuk op het recht op vrije expressie. Het Pietengilde heeft ook niet aangevoerd dat het enkele zijn van voorstander van Zwarte Piet reeds een uiting is van vrije expressie. Zij heeft uitgebreid onderbouwd dat de vrije expressie is gelegen in het vertolken van de rol van Zwarte Piet, hetgeen ook is wat de vijf appellanten/natuurlijke personen elk jaar doen. Het Pietengilde verwijst hier verder naar
Pagina 10 van 11
hetgeen zij in haar hoger beroepsschrift heeft aangevoerd. Jong Loy e.a. zijn op de stellingen van het Pietengilde ter zake niet specifiek ingegaan, zodat zij ervan uitgaat dat deze niet worden betwist. 46.
Anders dan waar Jong Loy e.a. kennelijk vanuit gaan, is de figuur Zwarte Piet als onderdeel van het Sinterklaasfeest wel degelijk beschermd als immaterieel cultureel erfgoed. Het centrum voor Volkscultuur en Immaterieel Erfgoed heeft daartoe zeer recentelijk besloten, zo blijkt uit een email van haar directeur (productie 8). Het Centrum voor Volkscultuur en Immaterieel Erfgoed is de instelling die in opdracht van het ministerie van OC&W het UNESCO Verdrag ter Bescherming van het Immaterieel Cultureel Erfgoed in Nederland in de praktijk brengt en de Nationale Inventaris Immaterieel Cultureel Erfgoed samenstelt. Het Pietengilde is aangewezen als verantwoordelijke voor het zorgplan.
OVERIG 47.
Het Pietengilde dient hierbij nog enige correspondentie in waaruit blijkt dat zij is uitgenodigd voor en deelneemt aan het landelijk overleg over Zwarte Piet dat is geïnitieerd door minister van Sociale Zaken Lodewijk Asscher (productie 9).
CONCLUSIE 48.
Het Pietengilde concludeert dat het incidenteel hoger beroep van Jong Loy e.a. tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam alsmede hun hoger beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar ongegrond zijn en verzoekt uw college dan ook eerbiedig deze af te wijzen. Het Pietengilde handhaaft haar eigen hoger beroep.
Met de meeste hoogachting,
D.M. Linders
Pagina 11 van 11