APERAM Stainless Belgium NV Site APERAM Genk
Niet-technische samenvatting MER In het kader van de hernieuwing van de milieuvergunning Project-MER PR0647
MER-deskundigen: MER-coördinator: Maarten Geypens Deskundige Lucht en Oppervlaktewater: Johan Versieren Deskundige Mens: Michèle Bauwens Deskundige Geluid: Christian Busschots Deskundige Bodem: Maarten Geypens Deskundige Fauna en Flora: Mia Janssen
2014
3500 9032 1000 5004
Hasselt Gent Brussel Bou’ge
Maastrichtersteenweg 210 Industrieweg 118/4 Clovislaan 82 Route de Hannut 55
T. 011/22 32 40 T. 09/216 80 00 T. 02/734 02 65 T. 081/22 60 82
F. 011/23 46 70 F. 09/375 36 17 F. 02/734 61 80 F. 081/22 99 22
MER 2014 – APERAM Genk – Niet-technische samenvatting
pagina 2
Inhoudsopgave I.1.
Inleiding .............................................................................................................. 3 I.1.1. I.1.2.
I.2.
Staalproductie ....................................................................................... 4 Koudwalserij ......................................................................................... 4
Ruimtelijke situering ......................................................................................... 5 I.2.1.
Ligging ................................................................................................... 5
I.3.
Projectbeschrijving: verantwoording .............................................................. 6
I.4.
Administratieve voorgeschiedenis .................................................................. 9
I.5.
Procesbeschrijving.......................................................................................... 10
I.6.
Alternatieven .................................................................................................... 11
I.7.
Mogelijke milieueffecten ................................................................................. 12
I.8.
Milieueffecten discipline Lucht ...................................................................... 13
I.9.
Milieueffecten discipline Water ...................................................................... 16
I.10. Milieueffecten discipline Geluid ..................................................................... 18 I.11. Milieueffecten discipline Bodem .................................................................... 19 I.12. Milieueffecten discipline Mens – hinder-, gezondheids- en veiligheidsaspecten ......................................................................................... 22 I.13. Milieueffecten discipline Mens – mobiliteit ................................................... 24 I.14. Milieueffecten discipline Fauna en flora ....................................................... 25 I.15. Milieueffecten andere disciplines .................................................................. 27 I.15.1. Landschap ........................................................................................... 27 I.16. Eindconclusie .................................................................................................. 28 Handtekeningen deskundigen ................................................................................. 33
MER 2014 – APERAM Genk – Niet-technische samenvatting
I.1.
pagina 3
Inleiding Dit is de niet-technische samenvatting van een milieueffectrapport (= MER), m.a.w. een beknopte samenvatting van het eigenlijke milieueffectrapport bestemd voor het publiek en andere belanghebbenden. Een milieueffectrapport is een openbaar document waarin de milieueffecten van een planproces of project en de eventuele alternatieven voor dat planproces of project, worden onderzocht. Het MER beslist niet of het project of planproces vergunning krijgt, dit wordt beslist door de vergunningverlener die hierbij rekening houdt met het MER. De niet-technische samenvatting heeft als doel om aan het publiek en de belanghebbenden de relevante informatie uit het milieueffectrapport van het project of plan te communiceren en hiermee de publieke participatie in het vergunningsproces te bevorderen. Voor de uitgebreide technische informatie moet u het eigenlijke milieueffectrapport raadplegen. Begin jaren 1960 kwam er een einde aan de goedkope delving van steenkool in Limburg en werd begonnen met de afbouw van de ontginningen. Om de werkgelegenheid van de intussen sterk toegenomen bevolking te blijven garanderen deed de overheid tegemoetkomingen aan internationale groepen om te investeren in industrie aan de kanaalzone in Genk. In die tijd waren dat hoofdzakelijk Amerikaanse bedrijven. Zo ontstond ook de site in Genk. Roestvast staal was een relatief jong industrieel product en in 1961 namen de Amerikaanse RVS-producent Allegheny Ludlum en het Waalse staalbedrijf Espérance Longdoz het initiatief om een joint-venture op te richten voor de verkoop van uit Amerika aangevoerde bobijnen onder de naam Allegheny Longdoz. Al snel ontstond de behoefte om naar Europese maatstaven te werken en werden productielijnen gekocht om geïmporteerd basismateriaal te verwerken. Het bedrijf groeide uit tot een serieuze KMO met steeds grotere ambities: zelf staal maken door het investeren in een staalgieterij, toen nog met “ingots” of gietblokken. Hiermee was de onafhankelijkheid bereikt. Vermits de oorspronkelijke aandeelhouders zich teruggetrokken hadden, moest een nieuwe naam gezocht worden: ALZ, naar de initialen waarmee de klanten toen het materiaal associeerden (Allegheny Longdoz). De snelgroeiende vraag naar roestvast staal liet toe om verder uit te breiden. Er kwam een heuse staalfabriek met een continugietinstallatie en een aangepaste koudwalsinstallatie om de markt van kwaliteitsproducten te voorzien. De aandeelhouders volgden elkaar snel op en de nood naar industriële partners drong zich op. De integratie in de Arbedgroep gaf het bedrijf de impuls om verder te groeien in Europa en in de wereld. ALZ kon profiteren van de schaalgrootte van de groep om de gedurfde sprong te maken naar 2 m-breed productie. Opnieuw werd de fabriek aangepast en uitgebreid. Het aantal producenten in Europa was ondertussen geslonken van meer dan 25 tot slechts een handvol spelers. Eind 2000 besliste Genk nogmaals om haar staalproductiecapaciteit op te drijven tot 1 miljoen ton. Toen in 2002 Arbed, Aceralia en Usinor samengingen om als Arcelor de grootste staalgroep ter wereld te vormen, smolten ook hun roestvast staal afdelingen samen tot één entiteit: UGINE & ALZ. In 2006 fuseerde Arcelor met de Mittal-groep. Onder het vaandel van ArcelorMittal was Genk een belangrijk onderdeel van het grootste staalbedrijf ter wereld.
MER 2014 – APERAM Genk – Niet-technische samenvatting
pagina 4
In 2011 beslist ArcelorMittal haar RVS-activiteiten af te splitsen in een afzonderlijke eenheid. Aperam is nu een onafhankelijk beursgenoteerd bedrijf en blijft nog altijd een wereldspeler. De fabriek is gelegen in een industriegebied. De totale oppervlakte van het bedrijfsterrein bedraagt 78 ha. Er is een transportinfrastructuur bestaande uit 8 km wegen en 8 km spoor. Het aantal werknemers bij Aperam Genk varieert in functie van de productie. In 2001 waren er 1.606 werknemers tewerkgesteld (1.166 arbeiders en 440 bedienden), in 2006 nog 1.336 werknemers (991 arbeiders en 345 bedienden) en in 2011 1.088 (842 arbeiders en 246 bedienden). Het productieproces bij Aperam Genk bestaat uit 2 grote stappen, nl. de staalproductie en de koudwalserij:
I.1.1.
Staalproductie De productie van roestvast staal begint met het insmelten van grondstoffen. In Genk werkt men niet met hoogovens en ertsen en cokes, maar worden 2 elektrische vlamboogovens gebruikt om schroot en halfgrondstoffen met legeringselementen in te smelten. Het vloeibare staal wordt ontdaan van haar onreinheden (slakken) in een afslakstand. Het verwijderen van overtollig koolstof gebeurt in een AOD-convertor of in een vacuuminstallatie (VOD). In dit raffinageproces wordt door inblazen van zuurstof het koolstofgehalte naar de gewenste lage waarde gebracht. Van de extra warmte die in dit proces ontstaat wordt gebruik gemaakt om bijkomende legeringselementen in te smelten. Om plakken van 30 ton te maken wordt het vloeibare staal in een gietvorm gegoten. In de continugietinstallatie wordt de 20 cm dikke plak langzaam uit de gietvorm getrokken en onder constante besproeiing met water gekoeld tot het staal volledig gestold is. Genk is de enige RVS-producent die twee strengen van 1 m breed naast elkaar kan gieten op één installatie (twin casting of tweelinggieten). Van een deel van de plakken wordt de oppervlaktehuid verder afgeslepen om achteraf de gewenste kwaliteit te garanderen van de eindproducten. In elk stadium wordt gelet op de kwaliteit, de temperatuur en de analyse van het materiaal, maar wordt ook nauwgezette opvolging gedaan van de nevenprocessen om de invloed van stof en geluid naar de omgeving te beperken.
I.1.2.
Koudwalserij In de koudwalserij worden in een gloei- en beitslijn de spanningen uit het materiaal gehaald en worden de bobijnen van hun oxide of roestlaagje ontdaan. Het materiaal is op dat moment al commercieel verhandelbaar (HRAP). In Genk zijn er tevens 3 koudwalsen die het materiaal kunnen afleveren op gevraagde dikte en met de gewenste oppervlaktekwaliteit. De bobijnen krijgen na het koudwalsen nog een laatste warmte- en oppervlaktebehandeling in één van de 3 afwerkingsgloeilijnen, gevolgd door een oppervlaktewalspas (skinpass) om zo de mechanische en visuele eindkarakteristieken van het materiaal vast te leggen (2B, BA). In elke processtap van de productie wordt de kwaliteit van het product opgevolgd en wordt nagegaan of het materiaal voldoet aan de mechanische en visuele eisen van de klant. Er is een uitgebreid gamma van vlakke roestvaststaalproducten (levering in bobijnvorm, smalband of plaat) met onderscheid in warmgewalst (HRAP, over het algemeen dikker en ruwer) en koudgewalst (2B, BA, eerder dun en glad) staal. Er zijn verschillende staalsoorten met specifieke eigenschappen inzake corrosie, verwerkingsmogelijkheden en mechanische
MER 2014 – APERAM Genk – Niet-technische samenvatting
pagina 5
eigenschappen. Er zijn uiteenlopende toepassingsgebieden: automobiel, witgoed, catering, bouw, opslag, processing en nucleair, transport en voeding. Aperam Genk beschikt over een staalfabriek met een jaarlijkse productie van tot ca. 1.000.000 ton roestvast staal onder de vorm van het halfproduct plakken. In de koudwalserijen is er een jaarlijkse productie tot ca. 820.000 ton afgewerkte bobijnen (zowel koudgewalste als warmgewalste bobijnen).
I.2.
Ruimtelijke situering
I.2.1.
Ligging De site van Aperam Genk is gelegen in het industrieterrein Genk-Zuid op de rechteroever van het Albertkanaal. De site wordt ontsloten door de Swinnenwijerweg, de Zuiderring, de Oosterring, de Henry Fordlaan en het Albertkanaal. Figuur 1geeft de situering van de site in de omgeving. De Oosterring is de belangrijkste wegontsluiting voor het bedrijf. Deze weg sluit in noordoostelijke richting aan op de E314 autosnelweg. Naar het noordwesten sluit de Henry Fordlaan aan op de Westerring en eveneens noordwaarts op de E314. Aan weerszijden van het Albertkanaal bevinden zich verscheidene bedrijven van bekende ondernemingen zoals Ford Werke en de elektriciteitscentrale Langerlo van E.ON. Het dichtstbijgelegen woongebied, het gehucht Sledderlo van de stad Genk bevindt zich ten oosten van het bedrijfsterrein van Aperam Genk. De meest nabijgelegen land- of gewestgrens ten opzichte van de site van Aperam Genk is de grens met Nederland. Het Nederlands grondgebied situeert zich in vogelvlucht op ca. 13 km in oostelijke richting van de site.
APERAM
Figuur 1: Luchtfoto projectgebied (bron: Google maps)
MER 2014 – APERAM Genk – Niet-technische samenvatting
pagina 6
Figuur 2 situeert het projectgebied op het gewestplan.
APERAM
Figuur 2: Situering van het projectgebied op het gewestplan (bron: AGIV)
I.3.
Projectbeschrijving: verantwoording De staalindustrie in België is onderhevig aan de krachten van globalisering en productiviteitsgroei die we observeren in de industrie. De staalindustrie is ook onderhevig aan technologische vooruitgang die jaar in jaar uit de arbeidsproductiviteit doet groeien. Vanuit sociaal-economisch oogpunt dient de bestaande staalproductie zoveel mogelijk in België gehouden te worden. Hierbij dient ook voldoende aandacht besteed te worden aan het ontwikkelen van hoogtechnologische processen om innovatie te stimuleren en te ondersteunen. Op deze manier kan de dalende concurrentiekracht en een terugval van de export gemilderd worden. Aperam is in 2011 ontstaan door de afsplitsing van het roestvaststaalsegment van de groep ArcelorMittal. De activiteiten bestaan voor grofweg 80 % uit de productie van roestvast staal, voor 10 % uit elektrisch geleidend staal en voor de resterende 10 % uit speciale legeringen. De productie is geconcentreerd in Brazilië, Frankrijk en België. In Genk wordt enkel roestvast staal geproduceerd. Aperam Stainless Europe staat voor de Europese tak met productie-eenheden in België (Genk, Châtelet) en in Frankrijk (Gueugnon, Isbergues). In dit geheel speelt de site van Genk als grootste productie-site van Aperam Stainless Europe, een belangrijke rol, dankzij haar hoogtechnologisch machinepark, haar gespecialiseerd personeel, haar breed gamma aan producten en haar voortdurend streven naar operationele uitmuntendheid en verbetering. De site is strategisch goed gelegen voor zowel de aanvoer van grondstoffen als de afvoer van eindproducten. Er is directe toegang tot verschillende grote verkeersaders (spoor, kanaal, weg) en hierdoor is er een uitstekende verbinding met de Noordzeehavens en met het Europese hinterland. Aperam Genk is het enige bedrijf in België waarin koudgewalst roestvast staal wordt geproduceerd. De uitbreiding in het recente verleden van de jaarcapaciteit was belangrijk om present te kunnen blijven op de Europese markt. Het bedrijfsterrein, de infrastructuur en de aanwezige know-how spelen hierbij een grote rol.
MER 2014 – APERAM Genk – Niet-technische samenvatting
pagina 7
Om de activiteiten te kunnen bestendigen zal de huidige milieuvergunning die afloopt op 17 juni 2015 worden hernieuwd. Aperam Genk ijvert voor een vermindering van milieueffecten via een brede waaier van maatregelen en acties. Het milieubeleid van het bedrijf is terug te vinden in de milieuverklaring: “Het is onze verantwoordelijkheid om bij het produceren van roestvast staal de impact op het milieu zo laag mogelijk te houden, door toepassing van de volgende principes, conform de vereisten van ISO 14001:2004: 1. Verbintenis tot naleving van wetgeving en andere onderschreven verplichtingen; 2. Duurzame ontwikkeling met een voortdurend evenwicht tussen milieu, economische bedrijfsdoelstellingen en welzijn; 3. Continu verbeteren van de milieuprestaties, met inbegrip van een permanente vermindering van de hinder en een maximale voorkoming van verstoringen; 4. Toepassing, verbetering en ontwikkeling van productiemethodes en producten met de laagste, redelijk haalbare milieu-impact; 5. Efficiënt gebruik van natuurlijke rijkdommen en energie; 6. Bevordering van milieubewust gedrag door informatie en opleiding van eigen werknemers en contractanten; 7. Transparante communicatie en open dialoog met alle belanghebbenden; 8. Beheersing en vermindering van de CO 2-emissie, waar technisch en economisch haalbaar; 9. Alle medewerkers zijn medeverantwoordelijk en dienen zich te engageren om de milieuprestaties te verbeteren (Fair Play). “WIJ STREVEN NAAR EEN INCIDENTEN (“Journey to zero”).”
MILIEUVRIENDELIJKE
PRODUCTIE
ZONDER
Als energie-intensieve vestiging met een jaarlijks energieverbruik van meer dan 0,5 PJ en als inrichting die onder de Europese richtlijn verhandelbare emissierechten valt, neemt Aperam Genk deel aan het Benchmarkingconvenant. Dit houdt in dat het bedrijf haar eigen prestaties op het vlak van energie-efficiëntie laat toetsen aan die van andere goed presterende vestigingen op wereldschaal, of met andere woorden laat benchmarken. Op basis van de resultaten van deze benchmarkstudie werden enkele energieverbeteringsmaatregelen uitgevoerd, om blijvend tot de wereldtop te behoren. Aperam Genk heeft zich op 25 september 2003 aangemeld bij deze energiebenchmarking convenant. Voor zowel de eerste als de tweede convenant werd een benchmarking studie uitgevoerd door PE Europe, als onafhankelijk expertisebureau. Door het feit dat Aperam Genk bij de wereldtop behoort op het vlak van energie-efficiëntie, stelt de Vlaamse overheid de nodige CO2-rechten gratis ter beschikking. De energiebesparende maatregelen hadden vaak ook hun weerslag op de CO 2 uitstoot. Zo verminderde de CO2 uitstoot door de jaren heen, enerzijds door de verminderde productieactiviteit, anderzijds ook door de verbeterde energie-efficiëntie.
MER 2014 – APERAM Genk – Niet-technische samenvatting
pagina 8
Tabel 1: Evolutie van de CO2-uitstoot (2005-2010) Jaar
Ton CO2-emissie
2005
185.972
2006
207.584
2007
176.340
2008
186.938
2009
125.855
2010
143.915
In 2008 werden een aantal energieverbeteringen uitgewerkt voor de koudwalserij. Met een gelijkaardige aanpak sinds begin 2009 tracht men ook in de staalfabriek potentiële verbeteringen vast te leggen. Een aantal aanpassingen zijn met succes ingevoerd: -
vervangen van calorieblokken door zwartstralers (50 % meer energie-efficiënt);
-
bij stilstand van beitslijnen worden de ovenventilatoren ook uitgeschakeld waardoor de oven niet volledig meer afkoelt en bij de opstart nog 300 °C is;
-
verminderen van persluchtlekken waardoor compressoren minder moeten draaien;
-
zoveel mogelijk verbruikers (pompen, motoren, …) uitschakelen bij stilstand van machines;
-
automatiseren van verlichting waardoor ze bij voldoende daglicht wordt uitgeschakeld;
-
frequentieregelingen op zware motoren;
-
recuperatie van ovenwarmte van de beitslijnen;
-
ombouwing van luchtkoeling naar waterkoeling BUL 2001;
-
optimalisatie van isolatie van ovenwanden van uitgloeiovens.
Door zoveel mogelijk uitschakelen van pompen, motoren en verlichting tijdens stilstanden is het elektrisch stilstandverbruik al gedaald met 25 %. In de toekomstige vergunningsaanvraag zal een maximale productie van 1.000.000 ton (staalfabriek) en 820.000 ton (koudwalserij) behandeld worden. De evolutie van de productie is weergegeven in onderstaande tabel.
Tabel 2: Evolutie productie staalfabriek en koudwalserij (2000-2010) Jaar
Productie staalfabriek (ton)
Productie koudwalserij (ton)
2000
558.870
485.962
2001
520.886
490.998
2002
524.564
515.780
2003
769.775
519.788
2004
913.130
603.293
MER 2014 – APERAM Genk – Niet-technische samenvatting
pagina 9
Jaar
Productie staalfabriek (ton)
Productie koudwalserij (ton)
2005
864.844
563.980
2006
935.338
674.294
2007
794.699
536.990
2008
793.450
563.170
2009
491.073
426.985
2010
677.452
507.804
Vermits er de afgelopen jaren zeer veel structurele en organisatorische wijzigingen werden doorgevoerd om de milieu-impact en het energieverbruik van de installaties te minimaliseren kunnen de toekomstige effecten het meest realistisch ingeschat kunnen worden op basis van de analyses en bevindingen van 2010. Als referentiesituatie zullen bijgevolg productie- en emissiegegevens van 2010 genomen worden. In het MER wordt uitgegaan van een gewenste toekomstige maximale productie van 1.000.000 ton per jaar in de staalfabriek en 820.000 ton in de koudwalserij. Dit komt overeen met de situatie in 2006.
I.4.
Administratieve voorgeschiedenis In onderstaande tabel wordt kort een overzicht gegeven van de belangrijkste mijlpalen in het bestaan van de Aperam Genk.
Tabel 3: Belangrijkste ontwikkelingen Datum
Gebeurtenis
1961
Oprichting van de maatschappij
1963
Koudwals en gloei- en beitslijn (1350 mm)
1970
Staalfabriek
1976
Continugietinstallatie
1982
Gloei- en beitslijn (2000 mm)
1988
Vernieuwde en uitgebreide staalfabriek (EAF/MRP/VOD/CC)
1990
Koudwals (2000 mm), ombouw gloei- en beitslijn (1500 mm)
1992
Gloei- en beitslijn (2000 mm)
1996
Dubbele VOD in staalfabriek
1997
Koudwals (20-rollen 1500 mm) en blankgloeilijn
2002
Fusie van Arbed, Aceralia, Usinor tot Arcelor
2002
Vernieuwde staalfabriek (EAF2/MRP AOD/CC-twincast)
2006
Fusie van Arcelor met Mittal tot ArcelorMittal
MER 2014 – APERAM Genk – Niet-technische samenvatting
I.5.
pagina 10
Datum
Gebeurtenis
2008
Koudwals (1500 mm)
2009
Start-in-line skinpass in gloei- en beitslijn (2000 mm)
2011
Afsplitsing van ArcelorMittal naar onafhankelijke entiteit Aperam
Procesbeschrijving De hoofdactiviteiten vinden plaats in 5 fabrieksgebouwen, nl. de staalfabriek en de 4 gebouwen van de koudwalserij. In elk van de fabrieksgebouwen vinden er verschillende processen plaats. De staalfabriek omvat een reeks opeenvolgende units voor het smelten, raffineren en het gieten van roestvast staal tot plakken bestaande uit volgende eenheden: -
de eenheid Schrootpark: open opslagruimte voor schroot;
-
de eenheid Bunkerinstallatie Oven en Convertor: een geheel van gesloten opslagruimten voor de opslag van de grondstoffen;
-
de eenheid Oven: bestaat uit 2 vlamboogovens voor het smelten van schroot;
-
de eenheid Convertor: raffinage van het gesmolten metaal;
-
de eenheid Bunkerinstallatie VOD’s: opslag van de ferrolegeringen voor de VOD’s, “VOD” staat als afkorting voor “vacuum oxygen decarburation”, Engels voor zuurstofontkoling onder vacuüm;
-
de eenheid VOD’s;
-
de eenheid Continugieterij: waar de gewenste (elementaire) samenstelling van de smelt wordt bekomen;
-
de eenheid Brandsnijmachine: waar het gestolde roestvast staal in stukken wordt gesneden;
-
de eenheid Slijpmachines: 4 slijpmachines met als doel de oppervlaktefouten te verwijderen;
-
andere overige apparatuur.
In de koudwalserijen gebeurt het gloeien, beitsen en koud-in-dikte-reduceren van roestvast-staalbobijnen, uitgaande van warmgewalste bobijnen, bestaande uit volgende eenheden of apparaten: -
de eenheid klokovens: 3 klokovens voor het homogeen maken van de metallurgische eigenschappen van het staal;
-
de eenheden BUL1, BUL2 en BUL3: wordt toegepast voor het verwijderen van verontreinigingen aan het oppervlak van de staalbobijnen (“BUL” staat als afkorting voor ”beits- en uitgloeilijn”);
-
de eenheden MKW2, CRM 3 en CRM 4: wordt toegepast voor het walsen van het staal tot de gewenste einddikte;
-
de eenheden SKP1 en SKP2: “SKP” staat als afkorting voor “skin pass”, Engels voor oppervlaktewals;
-
de eenheden Grinder 2: wordt toegepast om de bobijnen te slijpen;
MER 2014 – APERAM Genk – Niet-technische samenvatting
pagina 11
-
de eenheid BAL: “BAL” staat voor “bright annealing line”, Engels voor blankgloeilijn;
-
de eenheid afwerkingslijnen: lengtescharen, breedtescharen en vlakrichtlijn
-
andere apparatuur.
Als ondersteunende activiteiten kunnen vermeld worden:
I.6.
-
Afvalwaterbehandeling: zuivering van afvalwater;
-
Energiegebouw: verwarmingsketels en compressoren;
-
Afvalverwerking;
-
Metaalschrootbeheer;
-
Levering en opslag van chemicaliën (verspreid op de site);
-
Verzameling afval;
-
Materiaalplanning en logistiek;
-
Administratie.
Alternatieven Het opstellen van alternatieven kan gebeuren op vlak van ontwikkeling, locatie en methodische of technische keuzes (uitvoering). Het nulalternatief omschrijft de ontwikkelingen wanneer er geen enkele activiteit noch enig alternatief hiervoor wordt uitgevoerd. De algemene doelstelling kan door het nulalternatief nooit worden bereikt. De autonome ontwikkeling komt overeen met het verdwijnen van de huidige situatie wanneer geen MER wordt opgemaakt en geen verlenging van de bestaande milieuvergunning bekomen wordt. De bestaande industrie zou dan vervangen worden door andere industrie gezien er geen beleidsbeslissingen zijn die een verandering van de bestaande bestemming voorzien. Het nulalternatief is in dit project niet aan de orde op voorwaarde dat het project-MER aangeeft dat er geen significant negatieve effecten zijn die niet te milderen zijn. Aangezien het MER wordt opgemaakt voor de verlenging van een bestaande milieuvergunning, zijn locatie-alternatieven hier niet aan de orde op voorwaarde dat het project-MER aangeeft dat er geen significant negatieve effecten zijn die niet te milderen zijn. Begin jaren 1960 kwam er een einde aan de goedkope delving van steenkool in Limburg en werd begonnen met de afbouw van de ontginningen. Om de werkgelegenheid van de intussen sterk toegenomen bevolking te blijven garanderen deed de overheid tegemoetkomingen aan internationale groepen om te investeren in industrie aan de kanaalzone in Genk. Zo ontstond ook de site in Genk. De gronden werden in 1961 aangekocht. Momenteel is de oppervlakte van het bedrijfsterrein 78 ha. Genk kreeg om meer dan één reden de voorkeur. Het is centraal gelegen tussen de grote industriegebieden van Groot-Brittannië, Nederland, West-Duitsland en Noord-Frankrijk. De onmiddellijke nabijheid van de autosnelweg Antwerpen - Aken, de aansluitingen op de autosnelwegen E313 en E314, een uitgebreid (spoor)wegennet en de beschikbaarheid van het Albertkanaal maken vlotte aan- en afvoer van resp. grondstoffen en eindproducten mogelijk. Ook het voorhanden zijn van een arbeidsmarkt die zich moest herscholen na de mijnsluitingen was niet vreemd aan de keuze.
MER 2014 – APERAM Genk – Niet-technische samenvatting
pagina 12
De uitvoeringsalternatieven voorzien eventueel in methodische of technische keuzes waarbij wordt nagegaan of de huidige installaties voldoen aan relevante BBT’s en/of BREF’s.
Mogelijke milieueffecten Bij de bepaling van de te verwachten effecten worden de mogelijke ingrepen die aanleiding kunnen geven tot effecten in beschouwing genomen. Voor het beschouwde project kunnen de ingrepen/activiteiten tijdens de exploitatiefase, globaal gezien, onderverdeeld worden zoals omschreven in onderstaande tabel. De significantiebeoordeling van de mogelijke milieueffecten wordt uitgedrukt op een schaal van -3 (significant negatief effect) tot +3 (significant positief effect).
Aanvoer grondstoffen Transport grond-, hulp-, afvalstoffen en afgewerkt product Opslag en overslag X grondstoffen Opslag hulpstoffen X Opslag afvalstoffen X Opslag en overslag eindproducten Staalfabriek (X) Koudwalserijen X Verwarmingsinstallaties Afvalwatercircuit Afvalwaterbehandeling X Lozing sanitair afvalwater Elektriciteitsnet X Transport werknemers Brand- en bluswateropvang X X: er is mogelijk een significant effect
(X) X
X
X
(X)
X
(X)
X
(X)
X X
(X)
X X X (X) X
Andere
Mens
Geluid
Lucht
Water
Activiteit
Fauna en Flora
Tabel 4: Overzicht van de relatie tussen ingreep/activiteit en de te verwachten effecten Bodem
I.7.
(X)
X X
X X
X X
X X X X X
X (X): er is mogelijk een effect
X X
X X X
X
(X) X (X)
MER 2014 – APERAM Genk – Niet-technische samenvatting
I.8.
pagina 13
Milieueffecten discipline Lucht De luchtkwaliteit in het studiegebied wordt in belangrijke mate beïnvloed door de industriële activiteiten en het lokaal verkeer. Op basis van metingen/berekeningen uitgevoerd door VMM kan hierbij aangegeven worden dat: -
Er globaal gezien voldaan wordt aan de wettelijke grenswaarden;
-
In jaren die gekenmerkt worden door meteo-omstandigheden die een slechte verspreiding met zich meebrengen (zoals bijv. langdurige perioden met weinig wind, temperatuursinversie, …), evenwel niet kan uitgesloten worden dat er lokaal gezien toch nog overschrijdingen van de daggemiddelde doelstelling optreden (dat er dus meer dan 35 dagen per kalenderjaar een overschrijding van de daggrenswaarde voor fijn stof optreedt);
-
Er bij warm en zonnig weer overschrijdingen optreden van de doelstellingen inzake ozon;
-
Periodiek t.h.v. de meetlocatie Swinnenwijerweg sterk verhoogde dioxinedeposities optreden;
-
Ten aanzien van de concentraties aan zware metalen er tot 2011 in de onmiddellijke omgeving van Aperam overschrijdingen optraden van Europees vastgelegde streefwaarden inzake nikkel. De meetwaarden van 2012 en eerste helft 2013 wijzen wel op het voldoen aan deze streefwaarden. Ook inzake andere zware metalen wordt voldaan aan de Europees opgelegde streefwaarden;
-
De concentraties aan zware metalen in de omgevingslucht een duidelijk dalende trend vertonen;
-
M.b.t. zeswaardig chroom de gegevens minder éénduidig zijn gezien er slechts beperkte meetgegevens beschikbaar zijn en de meetgegevens als minder nauwkeurig dienen beoordeeld worden. De meetwaarden liggen wel hoger dan de gezondheidsdoelstelling die door het overheidsinstituut DEFRA in Groot-Brittannië voorop gesteld wordt. De indicatief berekende waarden voor 2012 t.h.v. de verschillende meetlocaties voor zware metalen voldoen wel aan de doelstelling inzake zeswaardig chroom zoals gehanteerd door US-EPA en LAI (Ta luft/Duitsland). In 2010 en 2011 werd t.o.v. deze doelstelling nog een beperkte overschrijding berekend t.h.v. de meetlocaties Ford Genk en E. Fabrylaan.
Uitgaande van de in kaart gebrachte emissies van Aperam kan gesteld worden dat het bedrijf in belangrijke tot zeer belangrijke mate impact heeft op de lokale luchtkwaliteit in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf, en dit vnl. ten aanzien van verschillende stoffen zoals: -
Een aantal zware metalen (vnl. nikkel en chroom);
-
NO2.
Omwille van onvolkomenheden ten aanzien van het te gebruiken model dat de impact berekent op de omgeving, en het niet nauwkeurig gekend zijn van de diffuse emissies (bijv. deze van wegwaaiend stof), is het niet evident om op basis van berekeningen de werkelijke impact van het bedrijf in kaart te brengen. Metingen rondom het bedrijf, zoals thans uitgevoerd door VMM, kunnen hierbij als veel meer geschikt beoordeeld worden om de werkelijke invloed in kaart te brengen. Ten
MER 2014 – APERAM Genk – Niet-technische samenvatting
pagina 14
aanzien van deze metingen mag uiteraard niet uit het oog verloren worden dat de meetwaarden mee beïnvloed worden door de aanwezige achtergrondconcentraties, en de impact van andere lokale bronnen. T.h.v. de meetlocaties in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf kan echter wel gesteld worden dat de impact van Aperam meest bepalend is voor de gemeten waarden. Uit de metingen in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf blijkt een duidelijk dalende trend die kan verklaard worden door de verschillende maatregelen die door het bedrijf de laatste jaren werden genomen. Als meest recente maatregelen die sedert 2010 een aanzienlijke impact hebben op de emissies/verspreiding van de emissies kunnen hierbij vermeld worden: -
Gebruik van een procesemissie;
waterkoeling
i.p.v.
een
luchtkoeling
op
een
belangrijke
-
Koppeling van verschillende procesemissies aan een nieuwe, hoge schouw, waardoor een betere verspreiding in de omgeving optreedt.
M.b.t. de impact inzake NO2 dient aangegeven te worden dat in de onmiddellijke omgeving deze sterk beïnvloed kan worden door de verbrandingsemissies die optreden bij het intern transport. De impact van het vrachtverkeer langsheen de belangrijkste aan- en afvoerwegen kan als beperkt beoordeeld worden. Deze impact situeert zich hierbij het meest ten aanzien van NO2 (en ultra fijn stof), en minder ten aanzien van fijn stof (PM 10 of PM2,5). Rekening houdend met de sedert 2010 doorgevoerde maatregelen kan men stellen dat de impact bij maximale invulling van de productiecapaciteit zich zowat op het niveau van de impact van 2010 zal bevinden. Dit is wel aanzienlijk lager dan de impact in 2006 (jaar dat gekenmerkt werd door zeer aanzienlijke productie die zich in de buurt bevindt van de maximale capaciteit). Op basis van de uitgevoerde evaluatie kan gesteld worden dat er geen extra milderende maatregelen meer vereist zijn om te voldoen aan de thans geldende wettelijk vastgelegde grenswaarden voor omgevingslucht. De meetgegevens van 2012 wijzen er ook op dat zelfs aan de Europees opgelegde streefwaarden voldaan wordt. Er wordt echter wel nog steeds een zeer belangrijke impact van het bedrijf vastgesteld rekening houdend met het beoordelingskader dat door de Vlaamse Overheid (LNE, Dienst Mer) vooropgesteld wordt. Naargelang de beoordelingswaarde die inzake zeswaardig chroom gebruikt wordt, kunnen verschillende conclusies geformuleerd worden. Bij toepassing van de meest strenge doelstelling zou nog een zeer aanzienlijke reductie nodig zijn om te voldoen aan deze waarde. T.o.v. andere, vaak toegepaste, internationaal gehanteerde toetsingskaders wordt echter wel net voldaan (vaststelling op basis van metingen 2012). Bij uitbreiding tot volle capaciteit moet er echter wel mee rekening gehouden worden dat, in functie van de weersomstandigheden, er toch overschrijdingen kunnen optreden. Hieraan dient er wel toegevoegd te worden dat de toetsingswaarden inzake zeswaardig chroom geen wettelijk opgelegde waarden zijn. Rekening houdend met bovenstaande kan er wel aangeraden worden dat verder onderzoek naar, en uitvoering van extra milderende maatregelen doorgevoerd wordt. Er dient hierbij echter aangegeven te worden dat de meest voor de hand liggende, en economisch aanvaardbare maatregelen, reeds werden toegepast. Het is dan ook te
MER 2014 – APERAM Genk – Niet-technische samenvatting
pagina 15
verwachten dat eventuele bijkomende maatregelen steeds minder efficiënt zullen zijn (de kostprijs om een eenheidsreductie te realiseren zal systematisch toenemen). Door het bedrijf worden momenteel een aantal bijkomende maatregelen onderzocht teneinde extra milderende maatregelen te kunnen invoeren. Dit heeft zowel betrekking op geleide emissies (via de schouwen) als op diffuse emissies. Verder dient er ook rekening mee gehouden te worden dat een herziening van de wetgeving mogelijks zal leiden tot een bijkomende reductie van geleide emissies inzake stof. Hierdoor wordt ook een bijkomende emissiereductie verwacht van zware metalen. De beschikbare gegevens laten evenwel niet toe om een kwantitatieve schatting van de emissiereductie te onderbouwen. In het MER werd ook onderzocht wat het effect zou zijn van een aanzienlijke schouwverhoging van een paar emissiepunten welke momenteel nog op lage hoogte emitteren. Uit de berekeningen uitgevoerd met een computermodel van VITO blijkt deze impact evenwel dermate beperkt te zijn dat een dergelijke maatregel, mede omwille van de kostprijs, niet leidt tot een kosteneffectieve impactreductie. Hierbij dient er wel aangegeven te worden dat omwille van beperkingen van dit model, de onzekerheid van de bekomen resultaten aanzienlijk is. Teneinde de impact van eventuele bijkomende aanpassingen op de luchtkwaliteit te kunnen beoordelen, dient rekening gehouden te worden met metingen van de luchtkwaliteit in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf (waar de impact het grootst is). Voor het vastleggen van een trend dient hierbij rekening gehouden te worden met langdurige metingen gezien de meteo-omstandigheden mee bepalend zijn voor de impact van de getroffen maatregelen.
MER 2014 – APERAM Genk – Niet-technische samenvatting
I.9.
pagina 16
Milieueffecten discipline Water Op basis van de waterbalans van Aperam werden de relevante inkomende en uitgaande waterstromen met betrekking tot de discipline oppervlaktewater in kaart gebracht. Aperam gebruikt verschillende waterbronnen op de site: - Regenwater: hemelwater afkomstig van daken en wegenis wordt samen met opgepompt saneringswater behandeld. Het water wordt gebufferd als industriewater. In 2012 bedroeg de hoeveelheid hemelwater 243.045 m³. - Saneringswater: idem regenwater. In 2012 bedroeg de hoeveelheid saneringswater 622.565 m³. - Leidingwater: wordt ingezet voor sanitaire doeleinden (33.510 m³ in 2012) en beperkt als industriewater (19.283 m³ in 2012). - Kanaalwater: dient als back-up voor industriewater; zeer beperkt verbruik (15.403 m³ in 2012). - Grondwater: dient als back-up voor industriewater; zeer beperkt verbruik (33.530 m³ in 2012). Het belangrijkste deel van het ingenomen water verdampt in het productieproces, namelijk circa 70 %. Het netwerk van bedrijfswater (inclusief zuiveringstappen) wordt besproken voor de verschillende onderdelen van het bedrijf. Uit de waterbalans van het bedrijf komt duidelijk naar voor dat in het productieproces (laagwaardige toepassingen) laagwaardige waterbronnen gebruikt worden, namelijk saneringswater, potentieel verontreinigd hemelwater en in beperkte mate kanaalwater. Het hoogwaardige water in het productieproces was in 2012 beperkt tot 19.283 m³ leidingwater en 15.403 m³ grondwater. Ten opzichte van een waterbehoefte van circa 900.000 m³ in 2012 betekent dit dat meer dan 95 % van het proceswater van laagwaardige oorsprong is. Het verhogen van dit percentage lijkt dan ook niet prioritair. De huidige grondwaterwinning dient behouden te blijven als back-up. De effecten van de grondwaterwinning zijn als beperkt te beschouwen (-1). De impact van de huidige captatie (15.000 m³ in 2012) is berekend in gemiddelde omstandigheden en in P90omstandigheden (d.i. droge omstandigheden). Conform het beoordelingskader dient de impact van de winning als verwaarloosbaar beschouwd te worden. Indien meer oppervlaktewater dient opgepompt te worden uit het Albertkanaal blijft de winning ook in droge omstandigheden verwaarloosbaar tot een maximaal 300.000 m³/jaar inname per jaar. Het afvalwater afkomstig van de verschillende zones wordt finaal gebufferd in het egalisatiebekken (800 m³) aan de staalfabriek. Hieruit wordt het via een persleiding naar de Stiemerbeek (7 km verderop) afgeleid. Het dagdebiet van het geloosde bedrijfsafvalwater schommelde in 2011 tussen 0 en 1.459 m³ met een gemiddelde van 646 m³/d. In totaal werd in 2011 235.906 m³ bedrijfsafvalwater geloosd op de Stiemerbeek. In 2012 werd in totaal 219.824 m³ bedrijfsafvalwater geloosd (gemiddeld 600 m³/d met min. 0 m³/d tot max. 1.461 m³/d). In het studiegebied zijn diverse waterlopen gelegen. De dichtste betreft het Albertkanaal gelegen naast de site van Aperam. Het Albertkanaal is geklasseerd als bevaarbaar en heeft vis- en drinkwaterproductiekwaliteit als kwaliteitsdoelstelling, en dient te voldoen aan de milieukwaliteitsnormen voor grote rivieren. Het Albertkanaal is relevant als bron voor de captatie van oppervlaktewater. Ook de Winterbeek en de Kaetsbeek zijn gelegen nabij het bedrijf maar worden niet beïnvloed door het bedrijf. De verder afgelegen Stiemerbeek
MER 2014 – APERAM Genk – Niet-technische samenvatting
pagina 17
is echter wel relevant omdat het bedrijfsafvalwater van Aperam via een persleiding van uit het bedrijf geloosd wordt in de Stiemerbeek. De Stiemerbeek is geklasseerd als derde categorie waterloop (viswaterkwaliteit; “kleine beek in Kempen”) en mondt uit in de Demer. Bij de effectbeoordeling van de referentiesituatie van de lozing van het bedrijfsafvalwater op het ontvangende oppervlaktewater Stiemerbeek is uitgegaan van de in 2012 gemeten emissies. De analyseresultaten over 2013 tonen aan dat de gemiddelde waarden voor alle parameters lager zijn dan de huidige emissiegrenswaarden in concentratie (mg/l) of in vuilvracht (kg/dag). Bij het vastleggen van de lozingsvoorwaarden dient er wel mee rekening gehouden te worden dat er aanzienlijke schommelingen kunnen optreden (zie ook meetgegevens over 2012). Dit is niet alleen seizoensgebonden (bijv. impact omgevingstemperatuur op verdamping in het productieproces) maar kan ook te wijten zijn aan aanzienlijk wisselende samenstelling van het afvalwater in functie van de bezettingsgraad van de verschillende bedrijfseenheden. Bij de impactbeoordeling van de lozing op oppervlaktewater werd de door het bedrijf geloosde vracht berekend, uitgaande van de gemeten concentraties en de gemeten lozingsdebieten. Samengevat kan gesteld worden dat voor de huidige situatie de impact op de Stiemerbeek te beschouwen is als: beperkt (score -1) voor de parameters BZV (biologisch zuurstofverbruik), fluoriden en de metalen As (arseen), B (boor), Cu (koper), Pb (lood), Ni (nikkel) en Sn (tin); relevant (score -2) voor de parameters CZV (chemisch zuurstofverbruik), P-totaal (totaal fosfor), chloriden en de metalen Cd (cadmium), Cr (chroom), Mo (molybdeen) en Zn (zink); belangrijk (score -3) voor de parameters N-totaal (totaal stikstof) en sulfaat. Het is belangrijk om er nogmaals op te wijzen dat deze beoordeling ook in belangrijke mate beïnvloed wordt door de achtergrondconcentratie van CZV, P-totaal, N-totaal, sulfaat, chloriden, Cd en Zn. Voor deze parameters wordt de gewenste milieukwaliteit voor het lozingspunt van Aperam meestal ook niet behaald. In de toekomstige situatie wordt het gemiddeld jaardebiet bij 100 % van de productiecapaciteit van Aperam begroot op max. 525.000 m³/jaar. Er kan vanuit gegaan worden dat de huidige waterzuivering het voorziene influent, met uitzondering van Nverbindingen en molybdeen, voldoende kan behandelen, mits een goede opvolging van de uitbating; een goede sturing van de verschillende fases bij de behandeling en een goede buffering van het influent, zodat piekbelastingen van de installatie zoveel mogelijk vermeden kunnen worden. Uit de effectanalyse volgt dat de (permanente) gemiddelde impact van het geloosde water op de Stiemerbeek als beperkt kan beoordeeld worden voor vele parameters (score 0 of 1). Enkel CZV, P-totaal en de metalen Cd en Zn worden als relevant of belangrijk beoordeeld omwille van de al aanwezige achtergrondconcentraties in de waterloop, die aanzienlijk hoger is dan de doelstelling (score -2 of -3). Voor wat betreft Cr en Mo worden deze als relevant beoordeeld (score -2) en N-totaal, de zouten chloriden en sulfaten worden als belangrijk beoordeeld (score -3) op basis van de lozingen van Aperam. Voor wat betreft de chloriden en de sulfaten dient er wel op gewezen te worden dat deze effectbeoordeling louter te wijten is aan de lozing in een kleine Kempense beek met lage milieukwaliteitsdoelstellingen voor deze stoffen. Indien de concentratie van de N-verbindingen substantieel afneemt door milderende maatregelen, dan zal het effect afnemen tot relevant (score -2) en waarbij de al aanwezige achtergrondconcentraties in de waterloop, bovendien aanzienlijk hoger zijn dan de doelstelling. Vooral bij de metalen wordt een relevant tijdelijk effect in worst-case omstandigheden (d.i. bij een lozing tijdens een periode met droog weer met volledig
MER 2014 – APERAM Genk – Niet-technische samenvatting
pagina 18
vergunde vuilvracht) modelmatige berekend en dit zowel bij richtwaarden op basis van concentraties als op basis van vuilvracht. Er moet wel nogmaals op gewezen worden dat dit een theoretisch modelmatige berekening is, die in de werkelijkheid nooit zal voorkomen. Enkel CZV, P-totaal en de metalen Cd en Zn worden als relevant of belangrijk beoordeeld omwille van de al aanwezige achtergrondconcentraties in de waterloop, die aanzienlijk hoger zijn dan de doelstelling (score -2 of -3). Voor wat betreft Cr en Mo worden deze als relevant beoordeeld (score -2) en N-totaal, de zouten chloriden en sulfaten worden als belangrijk beoordeeld (score -3) op basis van de lozingen van Aperam. Voor wat betreft de chloriden en de sulfaten dient er wel op gewezen te worden dat deze effectbeoordeling louter te wijten is aan de lozing in een kleine Kempense beek met lage milieukwaliteitsdoelstellingen voor deze stoffen en zijn geen milderende maatregelen relevant. Voor de andere parameters zijn milderende maatregelen wel aan te bevelen. Zoals opgelegd in de bijzondere voorwaarde opgenomen in het besluit van 9 juni 2011 (betreffende de beslissing van de bestendige deputatie in verband met het verzoek van de VMM voor het wijzigen van de exploitatievoorwaarden van de milieuvergunning van Aperam) heeft VITO een studie (rapport 2013/SCT/R/196) uitgevoerd met als belangrijkste doel om een evaluatie uit te voeren naar reductiemaatregelen voor milieuemissies naar water. De conclusies van deze studie vormen de basis voor de realisatie van de milderende maatregelen.
I.10.
Milieueffecten discipline Geluid Het studiegebied wordt beschouwd als zijnde de site, inclusief de omgeving waar de invloed van geluids- en trillingsbronnen te verwachten is. Het studiegebied wordt gekozen rekening houdende met de bepalingen uit Vlarem II. Enerzijds wordt de zone op 200 meter van de rand van de terreingrens bekeken (door Vlarem vereist). Anderzijds wordt uit reden van akoestisch comfort de zone van de 1ste lijnsbebouwing eveneens bekeken. Aan sommige installatieonderdelen kunnen mogelijk lokaal trillingen worden waargenomen. Omwille van de (beperkte) amplitude ervan en de grote afstanden tot de grenzen van het terrein, zijn deze niet waarneembaar ter hoogte van de woningen. De impact van trillingen is daarom verder niet behandeld in het kader van dit MER. Voor de bepaling van de bestaande geluidskwaliteit in de omgeving wordt een dubbel onderzoek gevoerd: enerzijds bronmetingen en anderzijds langdurige statistische geluidsmetingen in de omgeving. Uit de statistische metingen is het specifieke geluid van de inrichting niet éénduidig te bepalen. De wind heeft een belangrijke rol, maar niet alleen omwille van de bijdrage van Aperam, maar omwille van de bijdrage van vele bedrijven in de industriezone en de invloed van het wegverkeer. De gemiddelde waarde van LA95,1h (het omgevingsgeluid, zijnde de cumul van het geluid van de onderzochte inrichting en het oorspronkelijke omgevingsgeluid) is in alle meetpunten steeds conform de milieukwaliteitsdoelstellingen voor de dagperiode. Tijdens de avondperiode is er in alle punten conformiteit, met uitzondering van 1 meetpunt waar een overschrijding van ca. 2 dB(A) wordt bepaald. Tijdens de nachtperiode is er in meerdere punten een overschrijding van ca. 1 tot 4 dB(A). De overschrijdingen kunnen niet éénduidig toegeschreven worden aan Aperam.
MER 2014 – APERAM Genk – Niet-technische samenvatting
pagina 19
Naast de statistische analyse werd aan de dominante geluidsbronnen een frequentieanalyse uitgevoerd op korte afstand (van de voornaamste (deel)bronnen). Doel van deze metingen is het éénduidig bepalen van de specifieke geluidsbijdrage van de onderzochte bronnen en dit aan de hand van de bijdrage van elke bron afzonderlijk, teneinde de eventueel te saneren geluidsbronnen aan te duiden. In 2004 werd dit door de erkend deskundige Acoustical Engineering (rapport AE.03188/r01 dd. 16/07/04) reeds uitgevoerd. Er werd gesteld dat in totaal ca. 25 geluidsbronnen als de meest belangrijke geluidsbronnen die afstralen naar de omgeving, konden aanzien worden. Voor al deze bronnen werd nagegaan of het BBT-principe was nageleefd en/of welke bijkomende geluidsreducerende maatregelen nog mogelijk waren. In 2009 werd door de erkend deskundige SGS (in opdracht van de Vlaamse Overheid, departement LNE, afdeling Milieu-inspectie) een akoestisch onderzoek uitgevoerd (rapport 08.0193-1-v1 dd. 28/07/09). Uit deze studie bleek dat de specifieke bijdrage van de nieuwe installatie voldeed aan de grenswaarde en dat in geen enkel meet/evaluatiepunt een tonaal geluid werd opgemeten, noch berekend. Voor het stabiel bestaande nachtelijk specifiek geluid werd een overschrijding van de richtwaarden berekend met 4,5 dB(A). Het achteruitrijsignaal van de Kress was ruim conform tijdens de dagperiode maar kon aanleiding geven tot een overschrijding van ca. 3 dB(A) tijdens de avond- en nachtperiode. In het algemeen komt het vaak voor dat voor industriële installaties met enige leeftijd (zoals deze van Aperam) een sanering van geluidsbronnen enkel zinvol is als er ‘uitspringende’ geluidsbronnen zijn. Dit is bij Aperam niet het geval. De kostprijs van het saneren van een gehele installatie ligt doorgaans (zeer) hoog. Een sanering tot een geluidseis RW-5 is economisch niet realiseerbaar. Toch werden een aantal geluidsreducerende maatregelen genomen. Zo werd de hinder van het achteruitrijsignaal van de Kress verminderd door aanpassingen in frequentie en geluidsdrukniveau (breedbandige zoemers). Uitlaten werden van richting gewijzigd en/of er werden geluidsdempers opgeplaatst. Ook het koelingssysteem werd gewijzigd. Volgens het significantiekader leidt dit tot een score -1. Als er in de toekomst procesonderdelen aan vervanging toe zouden zijn, dient steeds rekening gehouden te worden met de akoestische aspecten (stand der techniek).
I.11.
Milieueffecten discipline Bodem Het studiegebied omvat het bedrijfsterrein van Aperam te Genk. De oorspronkelijke gronden zijn verstoord door de aanleg van het industrieterrein. Het waren typische zandgronden die volgens de bodemkaart voornamelijk als Zbgt (droge zandbodem met duidelijke ijzer en/of humus B horizon, met grindsubstraat beginnend op geringe diepte) en Zcg (matig droge zandbodem met duidelijke ijzer en/of humus B horizon) gekarakteriseerd werden. Het maaiveld van het industrieterrein bevindt zich op ongeveer 75 m+TAW. Het gebied bevindt zich op de zuidwestelijke rand van het “Kempens plateau”. Dit plateau is gekenmerkt door de aanwezigheid van Pleistocene fluviatiele grindafzettingen. Het tertiair substraat waarop de Pleistocene zanden werden afgezet, wordt gevormd door de zanden van de formatie van Bolderberg. Volgens de grondwaterkwetsbaarheidskaart is de kwetsbaarheid van de site gedeeltelijk te klasseren als zeer kwetsbaar (Ca1), zand zonder deklaag met een onverzadigde zone
MER 2014 – APERAM Genk – Niet-technische samenvatting
pagina 20
van 10 m of minder en gedeeltelijk als kwetsbaar (Ca2), zand zonder deklaag met een onverzadigde zone van meer dan 10 m. In de loop van de jaren zijn er op het bedrijfsterrein van Aperam meerdere bodem- en waterverontreinigingen vastgesteld. Deze onderzoeken zijn uitgevoerd vanaf de jaren 1995. In 1999 en 2000 werden respectievelijk een oriënterend en een beschrijvend bodemonderzoek uitgevoerd. Op grond van de gegevens afgeleid uit deze onderzoeken geldt een saneringsnoodzaak voor de grondwaterverontreinigingen met chroom en nikkel (en totaal fluoride als nevenverontreiniging) ontstaan ter hoogte van Koudwals 1, Koudwals 2 en Albufin op basis van het verspreidingsrisico. Dit is ook zo voor de kleinere grondwaterverontreinigingen met chroom, met nikkel en voor een beperkte arseenverontreiniging Ook ter hoogte van de slakkenhoek bestaat een verspreidingsrisico en dus een saneringsnoodzaak. Wegens spreidingsrisico was deze sanering onmiddellijk uit te voeren. Het bodemsaneringsproject werd op 6 mei 2002 conform verklaard. Het project voorziet in volgende saneringsacties: -
het verwijderen van de gronden/slakken (ter hoogte van de slakkenhoek) tot op de betreffende locatie in grondstalen van de bodem en de wand van ontgraving geen concentraties chroom en nikkel meer worden aangetoond boven de saneerwaarde (resp. 732,5 en 599,2 mg/kg DS);
-
het onttrekken en zuiveren van verontreinigd grondwater (met gebruik van bestaande installaties) tot er geen sprake meer is van concentraties chroom en nikkel boven de 80 % van de saneerwaarde, en indien dit niet mogelijk is, tot geen sprake meer is van waarden die asymptotisch een minimum benaderen, waarbij geen sprake meer is van een ernstige bedreiging;
-
de onttrekking en zuivering van verontreinigd grondwater gebeurt vanuit kernen van verontreiniging, waarbij tevens een optimalisatie gebeurt van de invloedssfeer van de onttrekking (door een optimale selectie van putten waaruit onttrokken wordt); grondwater wordt vervolgens over de decarbonatatie geleid waardoor verontreinigingen terecht komen in het slib van de decarbonatatie, waarvoor een afvoer naar een categorie-1-stortplaats voorzien is;
-
in de conformiteit van het project werd opgelegd dat het effluent van de decarbonatatie, zo mogelijk binnen BBT, dient te voldoen aan volgende eisen: chroom (totaal): 100 µg/l, chroom (VI): 50 µg/l, nikkel: 80 µg/l, zink: 500 µg/l en pH: tussen 6 en 9.5.
Tot op heden zijn 11 tussentijdse rapporten opgemaakt. Het laatste (11e) tussentijds verslag is van december 2011. In totaal werd tot 13/11/2011 7.211.561 m³ grondwater verwerkt met 2.818 kg chroom en 8.359 kg nikkel. Dit saneringsproject wordt verder opgevolgd. De ontgraving van de “slakkenhoek” waarbij de beoogde terugsaneerwaarden werden bereikt, is reeds in 2006 volledig uitgevoerd. De ontgraving werd opgevuld met gronden, afkomstig van het eigen terrein uit een zone waar in het kader van het beschrijvend bodemonderzoek geen concentraties verontreinigingsparameters boven 50 of 80 % van de bodemsaneringsnorm werden aangetoond.
MER 2014 – APERAM Genk – Niet-technische samenvatting
pagina 21
Op basis van de meetresultaten en hun evolutie werden in het laatste tussenverslag enkele aanpassingen voorgesteld met een uitbreiding met bijkomende onttrekkingsputten om de efficiëntie van de sanering te verhogen. Op het naburig terrein van Ford Genk werden tijdens verschillende grondwateronderzoeken in het noorden van het terrein aan het Albertkanaal hoge concentraties nikkel en fluoride vastgesteld. De concentraties lagen gedeeltelijk duidelijk boven de geldige bodemsaneringsnorm. Er werd geconcludeerd dat de verontreiniging afkomstig was van een historische bodemverontreiniging door zware metalen en fluoride op het terrein van Aperam. Vanaf maart 2003 werd vastgesteld dat de onttrekking vanaf het terrein van Aperam de verspreiding van verontreiniging onder het kanaal tot het terrein van Ford Genk niet kon teniet doen. Na afweging van de doelstellingen van een bodemsanering en op basis van de situatie op het terrein werd gekozen voor de Pump & Treat-variante voor het wegnemen van dit risico. De startvergadering van het bodemsaneringsproject is doorgegaan op 8 oktober 2008. De gevraagde tussentijdse rapportering is jaarlijks. Voor de gekozen saneringsvariante wordt een restverontreiniging van het grondwater gedoogd. De terugsaneerwaarden kunnen tijdelijk nog boven de bodemsaneringsnormen, 1 respectievelijk TSW liggen. Het bodemsaneringsproject wordt momenteel verder gezet. De voorziene bodemsanering beoogt de onttrekking van verontreinigd grondwater dat ontsnapte aan de grondwateronttrekking op het fabrieksterrein van Aperam aan de overzijde van het kanaal. Het betreft een delicate oefening waarbij onttrekkingsdebieten noch te hoog (om geen bijkomende verontreiniging aan te trekken), noch te laag (om verdere verspreiding tegen te gaan) mogen zijn. Analyseresultaten, vermeld in het derde tussentijds rapport, kunnen wijzen op een mogelijke toekomstige toename van gemiddelde influentconcentraties op het Ford Genk terrein. Er zal nagegaan worden op welke wijze de vrachtverwijdering kan geoptimaliseerd worden met een maximale vrachtverwijdering vanaf het Aperam-terrein. Aangezien steeds veel aandacht besteed is aan milderende maatregelen om de mogelijke negatieve effecten van de huidige installaties op bodem- en grondwater te voorkomen of te milderen worden er geen nieuwe maatregelen voorgesteld Een specifieke postmonitoring is niet voorzien. Voor al de saneringsprojecten gebeurt, zoals gestipuleerd in het conformiteitsattest, een periodieke monitoring waarvan de resultaten en de conclusies worden weergegeven in de tussentijdse rapporten.
1
TSW: drinkwaternorm voor Duitsland
MER 2014 – APERAM Genk – Niet-technische samenvatting
I.12.
pagina 22
Milieueffecten discipline Mens – hinder-, gezondheidsen veiligheidsaspecten Volgens metingen van de Vlaamse Milieumaatschappij in de omgevingslucht liggen de waarden van nikkel en chroom (in zwevend stof) hoger in de omgeving van Genk-Zuid dan in de andere Vlaamse meetpunten. In de omgeving van Aperam werd eveneens een accumulatie van nikkel en chroom in de bodem vastgesteld. Het gebied is in het verleden reeds het onderwerp geweest van een aantal gezondheidsrisicoanalyses en biomonitoringsonderzoeken. De toxiciteit van de metalen is sterk afhankelijk van de vorm waarin het metaal voorkomt. Gezien de relatieve onzekerheid over het aandeel van de verschillende verbindingen in het fijn stof en de toxiciteit van deze verbindingen, wordt bij de gezondheidsrisicoanalyses daarom rekening gehouden met verschillende scenario’s. Nikkelverbindingen zijn humaan carcinogeen bij inademing. De carcinogeniteit is echter afhankelijk van het type verbinding. Het berekende bijkomend kankerrisico als gevolg van de huidige blootstelling aan nikkel in de omgevingslucht is volgens de meest recente inzichten in alle scenario’s te beoordelen als gezondheidskundig niet verwaarloosbaar maar maatschappelijk aanvaardbaar. Er worden geen gezondheidsrisico’s verwacht ten gevolge van de totale orale Ni-inname. Bij chroom is de vorm eveneens sterk bepalend voor de toxiciteit. Er bestaat namelijk een aanzienlijk verschil in toxiciteit tussen driewaardig chroom en zeswaardig chroom. Driewaardig chroom is een essentieel element; zeswaardig chroom is een menselijk carcinogeen bij inademing. Nauwkeurige bepaling van de vorm waarin chroom voorkomt is echter niet eenvoudig. Het berekende bijkomende kankerrisico als gevolg van de indicatief berekende Cr(VI)concentraties is te beoordelen als gezondheidskundig niet verwaarloosbaar maar maatschappelijk aanvaardbaar mits beleidsmatige afweging. Het aandeel zeswaardig chroom is echter cruciaal in deze beoordeling en werd slechts bepaald op één locatie waardoor er rekening gehouden moet worden met een aanzienlijke onzekerheid. Om de impact van het zeswaardig chroom in het totaal chroom volledig (volks)gezondheidskundig te kunnen inschatten zijn continue immissiemetingen nodig voor een volledig jaar en in functie van de afstand tot Aperam. Gezien de onzekerheid met betrekking tot de grootte van de diffuse emissies en bijgevolg de impactbijdragen van de zware metalen, kan de impact in de referentiesituatie beter worden afgeleid uit de meetresultaten. Op basis van de gemeten concentraties is het cumulatief bijkomend kankerrisico als gevolg van de blootstelling van nikkel en chroom(VI) te beoordelen als gezondheidskundig niet verwaarloosbaar maar maatschappelijk aanvaardbaar mits beleidsmatige afweging. Deze beoordeling houdt geen rekening met de specifieke bijdrage van Aperam in de omgevingsconcentraties. Verder dient erop gewezen dat een groot deel van de bevolking vermoedelijk al langer dan vandaag in het studiegebied woont en dat de blootstelling in het verleden hoger was. De bijdrage uit het verleden is moeilijk te kwantificeren (onzekerheid inzake concentraties en blootstellingstermijn) en kan niet meer gemilderd worden. Het risico als gevolg van orale inname van Cr(VI) kan niet kwantitatief worden ingeschat. De biologische beschikbaarheid van Cr(VI) via ingestie is sowieso beperkt omdat het in de maag grotendeels gereduceerd wordt tot Cr(III).
MER 2014 – APERAM Genk – Niet-technische samenvatting
pagina 23
Chroom en nikkel worden bijna niet opgenomen door planten, maar zijn voornamelijk aanwezig als stof dat zich afzet op de bladeren van de plant. In de nabije omgeving van het bedrijf worden verhoogde concentraties in ongewassen groenten (sla en selder) teruggevonden. Indien de groenten grondig gewassen worden, daalt de concentratie van nikkel en chroom aanzienlijk (tot 75 % is afwasbaar). Gewassen groenten bevatten niet uitzonderlijk meer nikkel en chroom dan normaal. De impact kan verder worden afgeleid uit de resultaten van de Humane Biomonitoring campagne. Uit de jongerencampagne van de Humane Biomonitoring 2007-2011 blijkt dat bij jongeren die wonen in de buurt van het industriegebied Genk-Zuid een hogere blootstelling aan PAK’s en bepaalde zware metalen wordt vastgesteld en een lagere blootstelling aan persistente stoffen zoals PCB’s, DDT, dioxines en gebromeerde vlamvertragers in vergelijking met een steekproef van algemeen Vlaanderen. Er worden ook enkele verschillen gevonden voor sommige gezondheidsparameters, namelijk verschillen in hormoonconcentraties en seksuele rijping, meer (herstelbare) DNA-schade en een zeer lichte daling in concentratievermogen. Er werd echter (nog) geen relatie gelegd tussen blootstelling en gezondheid noch een relatie met mogelijke bronnen van verhoogde blootstelling. De resultaten inzake humane effectmerkers voor genotoxiciteit en endocriene verstoring van de Humane Biomonitoringstudie bevestigen het genotoxisch en endocrien verstorend karakter van de omgevingslucht in Genk-Zuid zoals later bepaald door de VITO. Dit onderzoek toonde namelijk aan dat het mutageen, inflammatoir, hormoonverstorend en radicaalgenererend karakter van de luchtstalen significant verhoogd was in Genk in vergelijking met Koksijde. De toxicologische effecten konden deels verklaard worden door de aanwezigheid van chemische componenten in de omgevingslucht. In welke mate de verschillende componenten bijdragen tot het gevonden effect is wegens de complexe matrix niet bekend. De latentietijd voor het optreden van longkanker bedraagt 10 tot 30 jaar. Uit het kankerrisico blijkt dat er tot nu toe geen verhoogd voorkomen van kanker in Genk (totaal grondgebied) kon worden gevonden die verband kunnen houden met de blootstelling aan zware metalen. Gezien de soms grote mate van onzekerheid in de verschillende stappen is een volledige beoordeling van de gezondheidsrisico’s niet mogelijk. Niettemin kan kwalitatief wel worden vastgesteld dat er een relatie bestaat tussen de concentratie van bepaalde polluenten in de omgevingslucht en de afstand en windrichting tot Aperam en dat deze concentraties effecten hebben die zeer waarschijnlijk gezondheidskundig niet verwaarloosbaar zijn. Een aantal van de hierboven beschreven leemten in de kennis moeten echter verder worden ingevuld om de impact van de verontreiniging in het algemeen en van Aperam in het bijzonder met voldoende zekerheid te bepalen. Alle maatregelen met het oog op een reductie van de emissies worden vanuit de discipline Mens ten volle ondersteund. Monitoring van de nikkel- en chroomconcentraties in de omgeving wordt noodzakelijk geacht. Monitoring van de chroomspeciatie wordt eveneens aanbevolen.
MER 2014 – APERAM Genk – Niet-technische samenvatting
I.13.
pagina 24
Milieueffecten discipline Mens – mobiliteit Het bedrijf heeft drie ingangen voor wegvervoer: twee aan de Swinnenwijerweg (waarvan één voor personeel) en één aan de Oosterring. De Swinnenwijerweg sluit verder aan op de Zuiderring en de Oosterring. De Oosterring (N750) is de belangrijkste wegontsluiting voor het bedrijf. Deze weg sluit in noordoostelijke richting aan op de E314-autosnelweg. Op basis van de verkeerstellingen uitgevoerd op de Swinnenwijerweg, Zuiderring en Oosterring blijkt dat er nog ruim voldoende capaciteit is op deze wegen en er zich geen problemen inzake verkeersafwikkeling voordoen. Een aantal van de kruispunten in de omgeving waren gevaarlijke punten, maar werden recent aangepakt. Zo werden de gevaarlijke kruispunten Oosterring-Zuiderring en Henry Fordlaan-Oosterring weggewerkt door het aanleggen van rotondes, waar vrachtwagens gemakkelijker kunnen keren. De leveringen van goederen gebeuren per vrachtwagen en per trein; de afvoer gebeurt via vrachtwagen, trein en schip. Ongeveer 58% van alle aan- en afvoer gebeurt per trein. Om praktische en economische redenen kan er moeilijk nog meer per trein of binnenvaart worden vervoerd. Intern worden het transport zo georganiseerd dat het aantal transporten en de diffuse verspreiding van stof beperkt wordt. Aperam is moeilijk bereikbaar met het openbaar vervoer zodat de meeste werknemers zich met de auto of de fiets naar het werk begeven. Aperam ondernam en onderneemt verschillende acties om het personeel aan te zetten zoveel mogelijk gebruik te maken van de fiets of carpooling. In de geplande situatie zal het transport slechts weinig toenemen. De capaciteit op de ontvangende wegen is nog ruim voldoende om deze toename op te vangen. Er worden dan ook geen problemen inzake verkeersafwikkeling verwacht. Zolang de beperkingen inzake vervoer over de waterweg of het spoor blijven bestaan, zullen er weinig of geen significante verschuivingen naar de waterweg of de spoorweg – en dus met minder impact op de gewone wegen – kunnen gebeuren. Gezien er reeds op relatief grote schaal gebruikt gemaakt wordt van het spoor, wordt de vervoerswijzekeuze van het bedrijf echter positief beoordeeld.
MER 2014 – APERAM Genk – Niet-technische samenvatting
I.14.
pagina 25
Milieueffecten discipline Fauna en flora In het kader van de conclusies van de discipline lucht worden enkel de verzurende parameters en de emissie van zware metalen relevant bevonden. Eventuele effecten van geluidsemissies en lozing van afvalwater worden eveneens mee bestudeerd. Het projectgebied omvat het gebied dat rechtstreeks wordt beïnvloed door het project, met andere woorden het industrieterrein van Aperam Genk. Het terrein waarop de inrichting is gelegen, bevat geen waardevolle vegetatietypes. Het studiegebied omvat het projectgebied uitgebreid met een zone van 3 km. Binnen het studiegebied zijn enkele aandachtsgebieden gesitueerd. Aandachtsgebieden zijn gebieden die hoog gewaardeerd worden – of die dit in de toekomst potentieel kunnen worden – ten aanzien van het natuurbehoud en die binnen de perimeter van het studiegebied vallen. De meest nabije Natura 2000-gebieden zijn gelegen op meer dan 2 km van het projectgebied. Het betreft ten westen het Vogel- en Habitatrichtlijngebied ‘De Maten’ (respectievelijk BE2200626 en BE2200028) en ten zuidoosten het Habitatrichtlijngebied ‘Overgang Kempen-Haspengouw’ (BE2200042). Er worden geen significante effecten op deze gebieden verwacht. Bijgevolg dient geen passende beoordeling te worden opgesteld. In de discipline fauna en flora worden ook de mogelijke effecten op de omliggende VENgebieden besproken. Gezien de afstand (> 2 km) worden ook hier geen significant negatieve effecten verwacht. Er dient geen verscherpte natuurtoets te worden opgesteld.
Referentiesituatie Verzuring (Lucht) De invloed van de verzurende depositie reikt enkel ten noordoosten verder dan 3 km maar geeft geen aanleiding tot een relevante interactie met Natura 2000-, VEN- en natuurreservaten. Het natuurgebied (noordoostelijk volgens het gewestplan) is dichter bij het projectgebied gelegen. De relatieve bijdrage van de verzurende depositie ten opzichte van de kritische last bedraagt ongeveer 3 % en kan als beperkt worden beschouwd. Het nemen van milderende maatregelen is, volgens het referentiekader, minder dwingend. Depositie zware metalen (Lucht) In de discipline lucht worden de emissies van bepaalde zware metalen als zeer belangrijk beschouwd. Gezien de afstand tot de gebieden met een beschermde status meer dan 3 km bedraagt, is de kans klein dat er relevante effecten optreden. Het nemen van de milderende maatregelen zoals voorgesteld in de verschillende disciplines met betrekking tot depositie van zware metalen zal positief bijdragen tot de aanwezige natuurwaarden. Geluid Gezien de afstanden tot de gebieden met een beschermde status zijn er geen effecten met betrekking tot rustverstoring te verwachten. In het studiegebied is ten noordoosten van het projectgebied een natuurgebied (volgens het gewestplan) gelegen. Mede door de afstand, de tussenliggende wegen, de beperkte natuurwaarde van het gebied en de bijdrage van de naburige bedrijven, kan geconcludeerd worden dat er geen effecten ten opzichte van geluid kunnen worden genoteerd. Er treden geen relevante effecten op met betrekking tot rustverstoring.
MER 2014 – APERAM Genk – Niet-technische samenvatting
pagina 26
Water De activiteiten in de referentiesituatie zijn van die aard dat er geen effecten te verwachten zijn naar water en bodem en bijgevolg ook niet naar de aanwezige fauna en flora. Er zijn voldoende maatregelen genomen in het kader van Vlarem waardoor het risico voor effecten bij calamiteiten te verwaarlozen is. Bodem Gezien de afstanden tot de gebieden met een bepaalde bescherming op vlak van fauna en flora en het natuurgebied (volgens het gewestplan) ten noordoosten van het projectgebied en gezien er geen aantoonbare invloeden zijn op het kanaalsysteem, zijn er geen relevante effecten op de biologische systemen te verwachten. Concluderend kunnen in de referentiesituatie geen relevante effecten genoteerd worden op de biologische waardevolle percelen in het studiegebied en de gebieden met een beschermde status nabij het studiegebied ten gevolge van de activiteiten van Aperam.
Toekomstige situatie Als toekomstige situatie wordt de maximale productiecapaciteit bekeken. Er worden geen essentiële veranderingen aan de inrichting uitgevoerd. Met betrekking tot de luchtemissies wordt de productiesituatie van 2010 als basis gebruikt voor de berekening van de emissies bij maximale productie. Globaal wordt een emissiestijging van 30 % in acht genomen. De geluidsemissies en de potentiële effecten naar de bodem zullen bij een maximale productie niet relevant wijzigen. Verzuring (Lucht) In de discipline lucht wordt gesteld dat door de stijging in productiecapaciteit bepaalde emissies met 30 % toenemen. Waaronder ook de emissies die verantwoordelijk zijn voor verzurende deposities. Echter gezien de bijdrage in de referentiesituatie beperkt was tot een bijdrage 3 % van de kritische last voor het nabijgelegen natuurgebied (NO van het projectgebied), zal de productiestijging zorgen voor een bijdrage aan de kritische last van 4 %. Er kan dus nog steeds geconcludeerd worden dat de bijdrage slechts een beperkt effect kan veroorzaken op het naaldbos. Het nemen van milderende maatregelen is nog steeds minder dwingend. Depositie zware metalen (Lucht) Uit de bespreking van de emissies van zware metalen in de toekomstige situatie concludeert de deskundige lucht dat, ondanks een productiestijging, door de schouwverhoging en de andere genomen emissiebeperkende maatregelen, de emissie van de meest relevante zware metalen zal afnemen ten opzichte van de referentiesituatie. Gezien de onzekerheid van de effecten op de (beperkt) aanwezige fauna en flora in omgeving van het projectgebied, zal die afname de mogelijkheid tot effecten beperken. Geluid/Water Volgens de bespreking in de discipline geluid en water is er geen onderscheid te maken tussen de referentiesituatie en de toekomstige situatie. De conclusie van de bespreking van de referentiesituatie kan dus overgenomen worden voor de toekomstige situatie. Hetzelfde geldt ook voor de toepassing van de voorgestelde milderende maatregelen.
MER 2014 – APERAM Genk – Niet-technische samenvatting
pagina 27
Bodem De potentiële risico’s zijn gelijkaardig aan de risico’s in de referentiesituatie en de aanwezige vervuiling wordt via twee saneringsprojecten aangepakt en door een doorgedreven monitoring stelselmatig gemonitord en bijgestuurd. Er zijn in het kader van de bodemvervuiling in de toekomstige situatie geen relevante effecten te noteren op fauna en flora. Samengevat zijn er ook in de toekomstige situatie geen effecten op de gebieden met een bijzondere beschermingsstatus te noteren. Ook op het natuurgebied ten noordoosten van het projectgebied worden geen relevante effecten verwacht.
I.15.
Milieueffecten andere disciplines
I.15.1.
Landschap Gezien de ligging in een industriële omgeving is de aanwezigheid van industriële installaties normaal en is er bij de inkleuring van het bestemmingstype geoordeeld dat de invloed op het landschap aanvaardbaar is.
MER 2014 – APERAM Genk – Niet-technische samenvatting
I.16.
pagina 28
Eindconclusie In het project is de hervergunning voorzien van de installaties van Aperam te Genk. In voorliggend MER werden de volgende disciplines door erkende MER-deskundigen behandeld: -
Discipline lucht;
-
Discipline water;
-
Discipline geluid en trillingen;
-
Discipline bodem;
-
Discipline mens-mobiliteit;
-
Discipline mens-gezondheid;
-
Discipline fauna en flora;
-
Andere disciplines (landschap).
Uit deze bespreking per discipline is gebleken dat het project een aantal milieueffecten met zich meebrengt, welke een impact kunnen hebben op de kwaliteit van het leefmilieu. Deze effecten variëren naargelang de behandelde disciplines.
In de discipline lucht werd op basis van metingen/berekeningen door VMM inzake de luchtkwaliteit in het studiegebied aangegeven dat er globaal gezien voldaan wordt aan de wettelijke grenswaarden. In jaren met meteo-omstandigheden die een slechte verspreiding met zich meebrengen kan evenwel niet uitgesloten worden dat er lokaal gezien toch nog overschrijdingen van de daggemiddelde doelstelling voor fijn stof optreden. Bij warm en zonnig weer kunnen ook overschrijdingen van de ozondoelstellingen optreden. Inzake zware metalen wordt vanaf 2012 voldaan aan de Europees opgelegde streefwaarden en vertonen de concentraties in de omgevingslucht een duidelijk dalende trend. Met betrekking tot zeswaardig chroom zijn de gegevens minder eenduidig en varieert het resultaat naargelang de gehanteerde doelstelling. Specifiek voor Aperam is er een relevante impact op de lokale luchtkwaliteit in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf voor een aantal zware metalen (nikkel en chroom) en NO2 (stikstofdioxide). Het is echter niet evident om de werkelijke impact van het bedrijf in kaart te brengen wegens de onvolkomenheden van het te gebruiken model en het niet nauwkeurig gekend zijn van diffusie emissies (bijv. stofverspreiding). Ter hoogte van de meetlocaties in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf kan gesteld worden dat de impact van Aperam meest bepalend is voor de gemeten waarden. Wel blijkt een duidelijk dalende trend door de verschillende door het bedrijf genomen maatregelen, zoals het gebruik van een waterkoeling in plaats van een luchtkoeling op een belangrijke procesemissie, en de koppeling van verschillende procesemissies aan een nieuwe, hoge schouw, waardoor er een betere verspreiding optreedt. De impact van NO 2 is vooral gekoppeld aan het (intern) transport. Rekening houdend met de sedert 2010 doorgevoerde maatregelen kan men stellen dat de impact bij maximale invulling van de productiecapaciteit zich zowat op het niveau van de impact van 2010 zal bevinden. Deze is wel aanzienlijk lager dan de impact in 2006 (jaar dat gekenmerkt werd door een zeer aanzienlijke productie die zich in de buurt bevond van de maximale capaciteit). Op basis van de uitgevoerde evaluatie kan gesteld worden dat er geen extra milderende
MER 2014 – APERAM Genk – Niet-technische samenvatting
pagina 29
maatregelen meer vereist zijn om te voldoen aan de thans geldende wettelijk vastgelegde grenswaarden voor omgevingslucht. De meetgegevens vanaf 2012 wijzen er ook op dat zelfs aan de Europees opgelegde streefwaarden voldaan wordt. Zoals reeds aangegeven kunnen inzake zeswaardig chroom verschillende conclusies geformuleerd worden naargelang de beoordelingswaarde. De toetsingswaarden zijn echter geen wettelijk opgelegde waarden. Verder onderzoek naar en eventuele uitvoering van extra milderende maatregelen ten aanzien van geleide en diffuse luchtemissies wordt aangeraden. De meest voor de hand liggende en economisch aanvaardbare maatregelen (Beste Beschikbare Technieken) werden wel reeds genomen. Zo werd in het MER bijkomend onderzocht wat het effect zou zijn van een aanzienlijke schouwverhoging van een paar emissiepunten die momenteel nog op lage hoogte emitteren. De impact ervan is echter dermate beperkt dat de invoering ervan niet leidt tot een kosteneffectieve impactreductie. Teneinde de impact van eventuele bijkomende aanpassingen op de luchtkwaliteit te kunnen beoordelen, dient rekening gehouden te worden met metingen van de luchtkwaliteit in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf (waar de impact het grootst is). Voor het vastleggen van een trend dient hierbij rekening gehouden te worden met langdurige metingen gezien de meteo-omstandigheden mee bepalend zijn voor de impact van de getroffen maatregelen. De discipline water benadrukt dat het belangrijkste deel van het ingenomen water verdampt in het productieproces, namelijk circa 70 %. Het netwerk van bedrijfswater (inclusief zuiveringstappen) wordt besproken voor de verschillende onderdelen van het bedrijf. Uit de waterbalans van het bedrijf komt duidelijk naar voor dat in het productieproces (laagwaardige toepassingen) laagwaardige waterbronnen gebruikt worden, namelijk saneringswater, potentieel verontreinigd hemelwater en in beperkte mate kanaalwater. Het hoogwaardige water in het productieproces was in 2012 beperkt tot 19.283 m³ leidingwater en 15.403 m³ grondwater. Ten opzichte van een waterbehoefte van circa 900.000 m³ in 2012 betekent dit dat meer dan 95 % van het proceswater van laagwaardige oorsprong is. Het verhogen van dit percentage lijkt dan ook niet prioritair. De huidige grondwaterwinning dient behouden te blijven als back-up. De effecten van de grondwaterwinning zijn als beperkt te beschouwen (-1). Bij de impactbeoordeling van de lozing op oppervlaktewater werd de door het bedrijf geloosde vracht berekend, uitgaande van de gemeten concentraties en de gemeten lozingsdebieten. Samengevat kan gesteld worden dat voor de huidige situatie de impact op de Stiemerbeek te beschouwen is als: beperkt (score -1) voor de parameters BZV (biologisch zuurstofverbruik), fluoriden en de metalen As (arseen), B (boor), Cu (koper), Pb (lood), Ni (nikkel) en Sn (tin); relevant (score -2) voor de parameters CZV (chemisch zuurstofverbruik), P-totaal (totaal fosfor), chloriden en de metalen Cd (cadmium), Cr (chroom), Mo (molybdeen) en Zn (zink); belangrijk (score -3) voor de parameters N-totaal (totaal stikstof) en sulfaat. In de toekomstige situatie wordt het gemiddeld jaardebiet bij 100 % van de productiecapaciteit van Aperam begroot op max. 525.000 m³/jaar. Er kan vanuit gegaan worden dat de huidige waterzuivering het voorziene influent, met uitzondering van Nverbindingen en molybdeen, voldoende kan behandelen, mits een goede opvolging van de uitbating; een goede sturing van de verschillende fases bij de behandeling en een goede buffering van het influent, zodat piekbelastingen van de installatie zoveel mogelijk vermeden kunnen worden. Enkel CZV, P-totaal en de metalen Cd en Zn worden als relevant of belangrijk beoordeeld omwille van de al aanwezige achtergrondconcentraties in de waterloop, die aanzienlijk hoger zijn dan de doelstelling (score -2 of -3). Voor wat betreft Cr en Mo worden deze als relevant beoordeeld (score -2) en N-totaal, de zouten chloriden en sulfaten worden als belangrijk beoordeeld (score -3) op basis van de lozingen van Aperam. Voor wat betreft de chloriden en de sulfaten dient er wel op
MER 2014 – APERAM Genk – Niet-technische samenvatting
pagina 30
gewezen te worden dat deze effectbeoordeling louter te wijten is aan de lozing in een kleine Kempense beek met lage milieukwaliteitsdoelstellingen voor deze stoffen en zijn geen milderende maatregelen relevant. Voor de andere parameters zijn milderende maatregelen wel aan te bevelen. Zoals opgelegd in de bijzondere voorwaarde opgenomen in het besluit van 9 juni 2011 (betreffende de beslissing van de bestendige deputatie in verband met het verzoek van de VMM voor het wijzigen van de exploitatievoorwaarden van de milieuvergunning van Aperam) heeft VITO een studie (rapport 2013/SCT/R/196) uitgevoerd met als belangrijkste doel om een evaluatie uit te voeren naar reductiemaatregelen voor milieu-emissies naar water. De conclusies van deze studie vormen de basis voor de realisatie van de milderende maatregelen. In de discipline geluid is opgenomen dat voor de bepaling van de bestaande geluidskwaliteit in de omgeving een dubbel onderzoek wordt gevoerd: enerzijds bronmetingen en anderzijds langdurige statistische geluidsmetingen in de omgeving. Uit de statistische metingen is het specifieke geluid van de inrichting niet éénduidig te bepalen. De wind heeft een belangrijke rol, maar niet alleen omwille van de bijdrage van Aperam, maar omwille van de bijdrage van vele bedrijven in de industriezone Genk-Zuid en de invloed van het wegverkeer. De gemiddelde waarde van LA95,1h (het omgevingsgeluid, zijnde de cumul van het geluid van de onderzochte inrichting en het oorspronkelijke omgevingsgeluid) is in alle meetpunten steeds conform de milieukwaliteitsdoelstellingen voor de dagperiode. Tijdens de avondperiode is er in alle punten conformiteit, met uitzondering van 1 meetpunt waar een overschrijding van ca. 2 dB(A) wordt bepaald. Tijdens de nachtperiode is er in meerdere punten een overschrijding van ca. 1 tot 4 dB(A). De overschrijdingen kunnen echter niet éénduidig toegeschreven worden aan Aperam. In het algemeen komt het vaak voor dat voor industriële installaties met enige leeftijd (zoals deze van Aperam) een sanering van geluidsbronnen enkel zinvol is als er ‘uitspringende’ geluidsbronnen zijn. Dit is bij Aperam niet het geval. De kostprijs van het saneren van een gehele installatie ligt doorgaans (zeer) hoog. Toch werden een aantal geluidsreducerende maatregelen genomen. Zo werd de hinder van het achteruitrijsignaal van de Kress (zwaar intern transportvoertuig voor goederen) verminderd door aanpassingen in frequentie en geluidsdrukniveau (breedbandige zoemers). Uitlaten werden van richting gewijzigd en/of er werden geluidsdempers opgeplaatst. Ook het koelingssysteem werd gewijzigd. De discipline bodem stelt dat er in de loop van de jaren op het bedrijfsterrein meerdere bodem- en grondwaterverontreinigingen (chroom, nikkel, fluoride zijn vastgesteld via onderzoek. De aanwezige verontreiniging wordt via twee saneringsprojecten aangepakt en door een doorgedreven monitoring stelselmatig opgevolgd en bijgestuurd waar nodig. De voorziene bodemsanering betreft soms een delicate oefening waarbij de grondwateronttrekkingsdebieten noch te hoog (om geen bijkomende verontreiniging aan te trekken), noch te laag (om verdere verspreiding tegen te gaan) mogen zijn. Aangezien steeds veel aandacht besteed is aan milderende maatregelen om de mogelijke negatieve effecten van de huidige installaties op bodem- en grondwater te voorkomen of te milderen worden er geen nieuwe maatregelen voorgesteld. Een specifieke postmonitoring is niet voorzien. Voor al de saneringsprojecten gebeurt, zoals gestipuleerd in het conformiteitsattest, een periodieke monitoring waarvan de resultaten en de conclusies worden weergegeven in de tussentijdse rapporten. De discipline mens-gezondheid heeft de mogelijke gezondheidseffecten op de mensen in de omgeving van het bedrijf bestudeerd. Volgens metingen van de VMM in de omgevingslucht liggen de waarden van nikkel en chroom (in zwevend stof) hoger in de omgeving van Genk-Zuid dan in de andere Vlaamse meetpunten. In de omgeving van
MER 2014 – APERAM Genk – Niet-technische samenvatting
pagina 31
Aperam werd eveneens een accumulatie van nikkel en chroom in de bodem vastgesteld. Het gebied is in het verleden reeds het onderwerp geweest van een aantal gezondheidsrisicoanalyses en biomonitoringsonderzoeken. De toxiciteit van de metalen is echter sterk afhankelijk van de vorm waarin het metaal voorkomt. Gezien de relatieve onzekerheid over het aandeel van de verschillende verbindingen in het fijn stof en de toxiciteit van deze verbindingen, wordt bij de gezondheidsrisicoanalyses daarom rekening gehouden met verschillende scenario’s. Op basis van de gemeten concentraties is het cumulatief bijkomend kankerrisico als gevolg van de blootstelling van nikkel en zeswaardig chroom) te beoordelen als gezondheidskundig niet verwaarloosbaar maar maatschappelijk aanvaardbaar mits beleidsmatige afweging. Deze beoordeling houdt geen rekening met de specifieke bijdrage van Aperam in de omgevingsconcentraties. Verder dient erop gewezen dat een groot deel van de bevolking vermoedelijk al langer dan vandaag in het studiegebied woont en dat de blootstelling in het verleden hoger was. De bijdrage uit het verleden is moeilijk te kwantificeren (onzekerheid inzake concentraties en blootstellingstermijn) en kan niet meer gemilderd worden. De resultaten inzake humane effectmerkers voor genotoxiciteit en endocriene verstoring van de Humane Biomonitoringstudie bevestigen het genotoxisch en endocrien verstorend karakter van de omgevingslucht in Genk-Zuid zoals later bepaald door de VITO. Dit onderzoek toonde namelijk aan dat het mutageen, inflammatoir, hormoonverstorend en radicaalgenererend karakter van de luchtstalen significant verhoogd was in Genk in vergelijking met Koksijde. De toxicologische effecten konden deels verklaard worden door de aanwezigheid van chemische componenten in de omgevingslucht. In welke mate de verschillende componenten bijdragen tot het gevonden effect is wegens de complexe matrix niet bekend. Gezien de soms grote mate van onzekerheid in de verschillende stappen is een volledige beoordeling van de gezondheidsrisico’s niet mogelijk. Niettemin kan kwalitatief wel worden vastgesteld dat er een relatie bestaat tussen de concentratie van bepaalde polluenten in de omgevingslucht en de afstand en windrichting tot Aperam en dat deze concentraties effecten hebben die zeer waarschijnlijk gezondheidskundig niet verwaarloosbaar zijn. Een aantal van de hierboven beschreven leemten in de kennis moeten echter verder worden ingevuld om de impact van de verontreiniging in het algemeen en van Aperam in het bijzonder met voldoende zekerheid te bepalen. Alle maatregelen met het oog op een reductie van de emissies worden vanuit de discipline mens ten volle ondersteund. Monitoring van de nikkel- en chroomconcentraties in de omgeving wordt noodzakelijk geacht. Monitoring van de chroomspeciatie wordt eveneens aanbevolen. De discipline mens-mobiliteit schetst dat het bedrijf drie ingangen heeft voor wegvervoer: twee aan de Swinnenwijerweg (waarvan één voor personeel) en één aan de Oosterring. De Swinnenwijerweg sluit verder aan op de Zuiderring en de Oosterring. De Oosterring (N750) is de belangrijkste wegontsluiting voor het bedrijf. Deze weg sluit in noordoostelijke richting aan op de E314-autosnelweg. In de toekomst zal het transport slechts weinig toenemen. De capaciteit op de ontvangende wegen is nog ruim voldoende om deze toename op te vangen. Er worden dan ook geen problemen inzake verkeersafwikkeling verwacht. Zolang de praktische en economische beperkingen inzake vervoer over de waterweg of het spoor blijven bestaan, zullen er weinig of geen significante verschuivingen naar de waterweg of de spoorweg – en dus met minder impact op de gewone wegen – kunnen gebeuren. Gezien er reeds op relatief grote schaal gebruikt gemaakt wordt van het spoor, wordt de vervoerswijzekeuze van het bedrijf echter positief beoordeeld.
MER 2014 – APERAM Genk – Niet-technische samenvatting
pagina 32
Wat de discipline fauna en flora betreft zijn de meest nabije Natura 2000-gebieden gelegen op meer dan 2 km van het projectgebied. Er worden geen significante effecten op deze gebieden verwacht. Bijgevolg dient geen passende beoordeling te worden opgesteld. Ook de mogelijke effecten op de omliggende VEN-gebieden zijn besproken. Gezien de afstand (> 2 km) worden ook hier geen significant negatieve effecten verwacht. Er dient geen verscherpte natuurtoets worden opgesteld. De bijdrage van de luchtemissies die verantwoordelijk zijn voor verzurende deposities is beperkt tot een bijdrage aan de kritische last van 4 %. Deze heeft slechts een beperkt effect op het naaldbos. Het nemen van milderende maatregelen is nog steeds minder dwingend. Gezien de afname van de emissie van zware metalen zal dit de mogelijkheid tot effecten op de (beperkt) aanwezige fauna en flora beperken. Samengevat zijn er ook in de toekomstige situatie geen effecten op de gebieden met een bijzondere beschermingsstatus te noteren. Ook op het natuurgebied ten noordoosten van het projectgebied worden geen relevante effecten verwacht. Wat de andere discipline landschap betreft, is de invloed op het landschap aanvaardbaar gezien de ligging in een industriële omgeving het feit dat er bij de inkleuring van het bestemmingstype is geoordeeld dat de invloed op het landschap aanvaardbaar is.
MER 2014 – APERAM Genk – Niet-technische samenvatting
Handtekeningen deskundigen
pagina 33
MER 2014 – APERAM Genk – Niet-technische samenvatting
pagina 34
MER 2014 – APERAM Genk – Niet-technische samenvatting
pagina 35
MER 2014 – APERAM Genk – Niet-technische samenvatting
pagina 36
MER 2014 – APERAM Genk – Niet-technische samenvatting
pagina 37
MER 2014 – APERAM Genk – Niet-technische samenvatting
pagina 38