Antwoorden 6 vwo – 7 Herhaling leefomgeving 1 Wateroverlast: een stroomgebied 1 a b c d e
Bron 2. In deze tijd waren de rivieren in Nederland nog niet bedijkt. stroomgebied waterscheiding A = benedenloop, B = middenloop, C =bovenloop. In stroomgebied A is de grond beter doorlatend dan bij B. Hierdoor kan meer water infiltreren en stroomt er minder aan het oppervlak via zijrivieren af. f Nummer 1 = bijrivier, nummer 2 = zijrivier en nummer 3 = hoofdrivier. g Bij de Schelde heb je maar met twee landen te maken om beslissingen te nemen. Bij de Rijn zijn meerdere oeverstaten betrokken (Zwitserland, Frankrijk, Duitsland en Nederland). h De Moezel heeft geen benedenloop die in zee uitmondt. i In het voorjaar. Dan wordt het warmer en gaan ijs en sneeuw smelten (oorzaak). Dit smeltwater zorgt in het voorjaar voor veel afvoer (gevolg).
2 a Benedenloop. De rivier stroomt traag/langzaam(1) en meanderend (2)door een vlak gebied/overstromingsvlakte(3). b Bovenloop = groot verhang – erosieve zone – verticale erosie – rotsblokken – groot verval – smeltwater. Middenloop = transportzone – horizontale erosie – steen en grind – terrassen – klein verhang – klein verval. Benedenloop = accumulatiezone – zand en klei – meanderen – stroomrug – gering verval. c Door sedimentatie in de uiterwaard (oorzaak) komt het gebied B steeds hoger te liggen terwijl gebied E ook nog door klink lager komt te liggen (gevolg). d Bij overstromingen neemt de stroomsnelheid van het water af naarmate de afstand tot de rivier toeneemt (oorzaak). Het gevolg is dat direct langs de rivier de zwaarste deeltjes sedimenteren – het zand. De lichtste deeltjes – klei – bezinken waar het water vrijwel stilstaat. e G is een stroomrug. De grovere (zand)korrels in de stroomrug klinken minder in dan de fijnere kleikorrels of het veen in de kom. De stroomrug komt dus na verloop van tijd hoger in het landschap te liggen en vormt een ideale vestigingsplaats.
3 a Oeverwallen of stroomrug. b 1 = C, 2 = E, 3 = B, 4 = A, 5 = D, 6 = F. c Wijchen is gebouwd op het zand en Geldermalsen op voormalige oeverwallen c.q. stroomruggen van vroegere rivierlopen. d Jawel, je ziet een oeverwal, een kom, een verlaten stroomrug, weer een kom, dan een oeverwal, een rivier en ten slotte weer een oeverwal bij Beneden-Leeuwen. e Bijvoorbeeld Alphen aan den Rijn, Koudekerk aan de Rijn, Oude Rijn, Katwijk aan de Rijn, Rijnsburg.
© NOORDHOFF UITGEVERS BV 2013
ANTWOORDEN 6 VWO – 7 HERHALING LEEFOMGEVING
2 Wateroverlast: de waterafvoer 1 a b c d e f g
Piekafvoer. A = Basel, B = Lobith, C = Chooz, D = Borgharen, 1 = Rijn, 2 = Maas. Op basis van het regiem.. In februari, omdat er dan weinig smeltwater en neerslag beschikbaar is. Stroomafwaarts komt er steeds meer regenwater via de zijrivieren bij. Vertragingstijd en verstening. Jan Waterman heeft ongelijk. Het water moet eerst in de rivier de Moezel komen en daarna komt het pas in de Rijn bij Koblenz. Vanaf dit punt duurt het dan nog twee dagen voor de hoogwatergolf in Nederland aankomt. h De rivier had meer ruimte omdat de buitendijkse gebieden / overstromingsvlaktes groter waren, minder obstakels bevatten en het gebied minder versteend was. i De klimaatsverandering veroorzaakt extremere weersituaties en een onregelmatiger neerslagregiem. Het gevolg is dat het regiem van de Rijn onregelmatiger wordt. j Meer. Het water wordt sneller afgevoerd en Nederland krijgt vaker een piekafvoer te verwerken (oorzaak). Hierdoor zijn meer maatregelen in het Nederlandse deel van het stroomgebied van de Rijn nodig (gevolg).
2 a b c d
Aanleg stuw / sluizencomplex. Het afsnijden van bochten / kanaliseren van de rivier. Dijkverzwaring en het aanleggen van bergingsgebieden. Het voordeel is dat de vaargeul op diepte blijft; een nadeel is dat de vaargeul wordt versmald en dat bij hoogwater de kribben alleen met bakens zichtbaar zijn.
3 a Neerslagregiem. b Een stijging van de neerslag. c In de zomer hebben we vaak te maken met heftige buien waarbij veel neerslag in korte tijd valt. Het gevolg is dat de vertragingstijd korter wordt en er vaker een piekafvoer ontstaat. In steden kan het riool het regenwater niet verwerken wat leidt tot overstromingen. d Dit is 10 cm. e Door een hoge zeespiegel dringt het zeewater verder de rivieren op (oorzaak) waardoor het rivierwater landinwaarts meer opgestuwd wordt. Dit kan leiden tot hogere rivierstanden (gevolg). f De Maas zal naar verhouding het felst reageren omdat de Maas een veel kleiner stroomgebied heeft. Hierdoor is het effect van de zware regenval in dit gebied op het totale debiet van de Maas groter dan bij de Rijn. g Het stroomgebied van de Ourthe bestaat uit schalies en zandsteen en die zijn slecht doorlatend (GB – / GB 97B). h Op bron 5 zie je dat bij verstening de vertragingstijd korter wordt. In de Hautes Fagnes wordt de vertragingstijd verlengd omdat de bodem uit veen bestaat. Veen houdt water net als een spons juist goed vast. i Verzilting. j De grote hoeveelheden zoet water die door de Rijn richting zee stromen (oorzaak) zorgen ervoor dat het opdringende zoute water richting zee wordt verdrongen (gevolg). k Door de stijging van de zeespiegel dringt het zoute water verder de rivier op (oorzaak) waardoor het gebied langs deze rivieren verzilt (gevolg). © NOORDHOFF UITGEVERS BV 2013
ANTWOORDEN 6 VWO – 7 HERHALING LEEFOMGEVING
3 Wateroverlast: rivierbeleid 1 a Bijvoorbeeld ecologische diversiteit, uiterwaarden, retentiebekken en drietrapsstrategie. b Veiligheid en natuurontwikkeling. c Ravenstein, want die plaats ligt stroomafwaarts. De uiterwaard van Keent kan veel water bergen (oorzaak). Hierdoor daalt het waterpeil bij Ravenstein (gevolg). Grave ligt stroomopwaarts van het retentiegebied en heeft daardoor geen voordeel. d Met een ringdijk en een hoogwatervluchtplaats. e Berging. Het water wordt hier tijdelijk ‘opgeslagen’.
2 a Bijvoorbeeld: uiterwaarden, retentiebekken en drietrapsstrategie. b 1 = krib, 2 = zomerdijk, 3 = winterdijk, 4 = uiterwaard, 5 = doorgegraven zomerdijk, 6 bergingsgebied, 7 = binnendijks gebied. c Recreatie- en drinkwaterfunctie. d Figuur 8 geeft de nieuwe situatie weer omdat de boerderij op een terp / verhoging is gebouwd. e De cijfers 3, 4, 7, 10 en 13. f De rivier kan bij hoogwater het gebied weer overstromen (oorzaak),dus kan sedimentatie de bodemdaling compenseren (gevolg). g Bij hoogwater zal er meer water via de Noordwaard richting Amer en Bergse Maas stromen, waardoor deze rivieren minder water uit de bovenloop kunnen afvoeren. Het gevolg is dat de waterstand zal stijgen.
3 a b c d
Een alternatief voor zomerbedverlaging. Regionaal schaalniveau. 1 Drontermeer / 2 Ketelmeer. Afvoeren.
4 a Met het afvoeren van water. b In de middenloop, omdat hierdoor de vertragingstijd verlengd wordt en je zo een piekafvoer kunt voorkomen. c De Waal voert het meeste water af. Bij een piekafvoer is het belangrijk het water zo snel mogelijk te lozen.
© NOORDHOFF UITGEVERS BV 2013
ANTWOORDEN 6 VWO – 7 HERHALING LEEFOMGEVING
4 Wateroverlast: de kust en het kustbeleid 1 a Het handhaven van de kustlijn zoals die was in 1990. b Deze lag oostelijker. De oude duinen en de strandwallen vormden vroeger de basiskustlijn en deze liggen meer landinwaarts / oostelijker. c Het zand dat nodig is voor de suppletie wordt opgezogen van de zeebodem (oorzaak). Door dit opzuigen van het zand, wordt het bodemleven aangetast (gevolg). d Het verspreiden van zand door water (golven en zeestromingen) en wind (ontstaan van duinen door sedimentatie).
2 a 1 De zeespiegelstijging en de hoge piekafvoeren van rivieren (relatieve zeespiegelstijging). 2 Nattere winters en het voorkomen van hevige regenbuien. Neerslagregiem. 3 Er komen meer warme en droge periodes. Klimaatsverandering / versterkt broeikaseffect. 4 De zoutindringing vanaf zee via het oppervlaktewater en kwel via de bodem. Verzilting. 5 De bodem in het westen van Nederland zakt (inklinking). b Op zwakke plekken langs de kust wordt deze met dijken veilig gesteld: de harde kustverdediging. Op plaatsen waar het kan wordt gewerkt met zandsuppletie: de zachte kustverdediging. c De landbouw en de zoetwatervoorziening. d Natte tijd: bemoeilijken van de afvoer van rivierwater. Droge tijd: verzilting.
3 a Economisch: het kustgebied is veel sterker ingericht dan het rivierengebied. De schade bij een overstroming is veel groter Sociaal: West-Nederland is zeer dicht bevolkt. Een overstroming zou een groot aantal slachtoffers eisen Fysisch-geografisch: een groot deel van West-Nederland ligt onder zeeniveau. Een doorbraak vanuit zee zou een enorm oppervlak onder (zout) water zetten. b Dit zijn beschermde gebieden en de dimensie natuur is hier belangrijk. c De Hondsbosse Zeewering. Bewijzen zijn de aanwezigheid van terpen en zeeklei(polders). d Bij B een duinenkust / zachte kust en bij A een harde kust. e De Kerf is door de mens gegraven en loopt alleen bij extreem hoog water nog vol. De Slufter is op een natuurlijke wijze ontstaan en loopt iedere dag bij vloed twee keer onder water. f De duinen zijn hier heel erg breed en hoog (fysische geografische verklaring). In het gebied wonen geen mensen en is geen dure infrastructuur aanwezig (sociaal geografische verklaring). g Het zeewater dat De Slufter binnenstroomt komt op de overgang van eb naar vloed stil te staan (1) waardoor veel zand sedimenteert (2). Dit zand wordt later door de wind naar het land geblazen (3). h Het zandtransport langs de kust gaat van zuid naar noord. Onder invloed van de golven en de getijden wordt zand op het strand gesedimenteerd. De wind neemt dit mee en zal de Kerf hiermee opvullen.
© NOORDHOFF UITGEVERS BV 2013
ANTWOORDEN 6 VWO – 7 HERHALING LEEFOMGEVING
EXAMENTRAINING
1 a Berging van water. b Nu kan bij eb via spuisluizen geloosd worden op de Waddenzee, maar straks niet meer omdat het waterpeil in de Waddenzee ook bij eb hoger zal staan dan in het IJsselmeer. c Door de klimaatsverandering stijgt de zeespiegel. Door deze stijging zal het water niet meer op natuurlijke wijze op zee kunnen worden geloosd. d In Noord- en Zuid-Holland maakt men drinkwater van duinwater dat aangevuld wordt met onder andere water uit het IJsselmeer, om verdroging en verzilting van de duinen te voorkomen. e In Gelderland en Utrecht maakt men drinkwater van grondwater (GB – / GB 47B). In Noord- en Zuid-Holland kan dat niet, omdat hier het zoute water te dicht onder het maaiveld zit en men dus op oppervlaktewater (zoals het IJsselmeer) is aangewezen. f De zeespiegelstijging kan de afvoer van rivierwater in natte perioden bemoeilijken. In droge perioden kan een zeespiegelstijging leiden tot verzilting en een tekort aan zoet water. Het IJsselmeer vervult hier een belangrijk functie voor onze zoetwatervoorziening (landbouw en drinkwater).
2 a De dijken zijn 250 meter landinwaarts verlegd waardoor er meer ruimte komt in de uiterwaard. Er is een regelwerk geplaats om het water beter over de rivieren te verdelen. b Het afvoeren en het bergen van het water in de hoogwatergeul van de verbrede uiterwaard. c De hoogwatergeul zal vollopen met water (1) en door de stijging van het grondwater zal het niveau in de waterpartij stijgen (2). Via het regelwerk wordt het water via IJssel en Nederrijn richting zee afgevoerd (3). d Nederland is dichtbevolkt, daarom zijn de gebieden langs de rivieren bebouwd met huizen en infrastructurele werken. Ook zijn de gebieden in gebruik als landbouwgrond.
3 a Strandsuppletie en vooroeversuppletie. b Hier bevindt zich een zwakke schakel en vanuit hier wordt het zand in noordelijke richting langs de hele kust verplaatst waar het nieuw strand en nieuwe duinen vormt die ons tegen zeespiegelstijging beschermen. c De zeebodem wordt niet steeds verstoord. d In noordelijke richting. Hiervoor zijn wind, getijden en zeestroming verantwoordelijk.
© NOORDHOFF UITGEVERS BV 2013
ANTWOORDEN 6 VWO – 7 HERHALING LEEFOMGEVING
5 Stedelijke gebieden: de Randstad en haar invloedssfeer 1 a Op GB 61A/67A zijn de steden van elkaar gescheiden door het Groene Hart. Dat verhindert een goede netwerkvorming tussen de steden. Op GB 61B / GB 67B ligt de nadruk op allerlei infrastructuur, hetgeen de netwerkvorming bevordert. b Door de globalisering is het voor de Randstad van belang economisch concurrerend te blijven. De concurrentiepositie wordt versterkt door de vorming van een stedelijk netwerk, bijvoorbeeld door betere verbindingen tussen de steden in de Randstad. c Op economisch gebied. Uit GB 61E4 / GB 67E4 blijkt dat het aantal bedrijfsvestigingen in de Randstad tussen 2000 en 2010 is toegenomen. Ook de werkgelegenheid nam toe, zoals E3 laat zien.
2 a Wanneer je vestigingen van hoofdkantoren van de honderd grootste bedrijven en de honderd grootste banken uit de hele Randstad zou meetellen, zou de score hoger uitkomen. Want niet alleen in Amsterdam, ook in de andere grote steden van de Randstad vind je deze. b E2, aantrekkelijkheid vestigingsplaats. Als je hier het schaalniveau van de Randstad zou nemen, zou deze veel lager scoren. c De gunstige ligging aan de druk bevaren Noordzee, groot en welvarend achterland (ligging in Europees kerngebied), groot inwonertal (hoge bevolkingsdichtheid). d Agglomeratie Den Haag. e Den Haag is het bestuurscentrum van Nederland / ambassades / het Internationale Gerechtshof zijn er gevestigd. De overheid / ambassades / Internationaal Gerechtshof verlenen veel opdrachten aan zakelijke dienstverleners die daardoor zorgden voor een sterke economische groei. f Metropoolvorming.
3 a Den Haag. b Het stadsgewest is bang dat een groter aanbod duurdere woningen een aantal koopkrachtigere woningzoekenden uit Den Haag weglokt. Den Haag wil deze mensen behouden, omdat daarmee het voorzieningenniveau beter in stand kan worden gehouden, waardoor de stad levendig en aantrekkelijk blijft. c De woningbehoefte hangt af van de demografische ontwikkelingen (met name vergrijzing) en van de economische situatie: gaat het goed met de economie, dan is de vraag naar grotere en duurdere huizen groter; gaat het slechter, dan is er meer vraag naar sociale woningbouw. d Groeikernen zijn gelokaliseerd aan de buitenrand van de Randstad, Vinex-locaties aan de randen van de steden, ook binnen de Randstad.
© NOORDHOFF UITGEVERS BV 2013
ANTWOORDEN 6 VWO – 7 HERHALING LEEFOMGEVING
6 Stedelijke gebieden: vraagstukken in steden 1 a Bijvoorbeeld:de burger kan als werknemer in een groter gebied een passende functie vinden, hij kan kiezen uit een groter onderwijsaanbod en hij heeft een bredere keuze uit het grotere aanbod van voorzieningen. b Deze steden liggen veel verder uit elkaar / worden gescheiden door een deel van het Groene Hart. c Regionale samenwerking, bestuurlijke netwerken en publiek-private samenwerking (pps). d Op bron 17 zie je de reikwijdte van Outletcentum Roosendaal. Zoetermeer ligt ten dele binnen het verzorgingsgebied van Outletcentrum Roosendaal. Als de reikwijdte van Zoetermeer ook ongeveer 3 uur is, zal het gaan concurreren met Roosendaal. Dat betekent dat het moeilijker zal zijn voor de voorzieningen in Roosendaal én in Zoetermeer om de drempelwaarde te halen. e Bleizo ontwikkelt nieuwe infrastructuur én nieuwe werk-, recreatie- en vrijetijdsvoorzieningen. Samenwerking met Stadsgewest Haaglanden en Stadsregio Rotterdam is nodig om elkaar niet te sterk te beconcurreren en om geen ‘dubbele’ voorzieningen te creëren. f Voordeel: creëren van werkgelegenheid, een hoger voorzieningenniveau. Nadeel: beconcurreren van de bestaande voorzieningen in de centra van Zoetermeer en Bleiswijk (gemeente Lansingerland). Een groot Outletcentrum kan ook leiden tot verkeersoverlast, vervuiling en het verder dichtslibben van open ruimte.
2 a Dit cijfer daalt tussen 1960 en begin jaren zeventig sterk. Dan stijgt het sterk in de jaren tachtig (tot 2000 vlakt de stijging af). Pas rond 2000 is het saldo weer positief. Het binnenlands migratiesaldo is het het aantal mensen in Nederland woonachtig, dat zich vestigt minus het aantal vertrekkers. b Door grotere welvaart (en betere mobiliteit) trad suburbanisatie op (met name van welvarende en jonge gezinnen). c De daling van de natuurlijke aanwas tot +/- 1970 wordt verklaard door het wegtrekken van jonge, vooral autochtone stellen / jonge gezinnen. Er waren toen dus minder mensen in de stad die kinderen kregen. De sterk stijgende buitenlandse immigratie (naar vooral de grote steden) na 1980 zorgde voor een groter aantal jonge allochtone stellen / gezinnen, die relatief veel kinderen kregen. Daardoor steeg de natuurlijke aanwas weer. d De kenniseconomie heeft hoogopgeleide mensen nodig. De grote steden hebben allemaal hoger onderwijs en dus een hoogopgeleide bevolking, zodat kennisintensieve bedrijven zich in die steden zullen vestigen. e Gentrificatie leidt tot een aantrekkelijkere stad waar meer (hoogopgeleide en welvarende) mensen zullen gaan wonen. Daardoor stijgt het migratiesaldo.
3 a Het gemiddeld inkomen van Amsterdammers ligt boven het gemiddelde in andere steden en ook boven het gemiddelde van Nederland. b Herstructurering. c Het vlak naast elkaar bestaan van grote inkomensverschillen kan jaloezie opwekken en leiden tot sociale polarisatie. Bovendien kan er verdringing optreden van de armere oorspronkelijke bewoners. d Wanneer het gemiddeld inkomen in een stad hoog ligt, kunnen hoogwaardige voorzieningen hun drempelwaarde gemakkelijker behalen. De aantrekkelijkheid van een stad neemt daardoor toe, mensen komen van verder naar de stad om te winkelen: de stad vergroot haar reikwijdte. Daarmee vergroot ze ook haar verzorgingsgebied.
© NOORDHOFF UITGEVERS BV 2013
ANTWOORDEN 6 VWO – 7 HERHALING LEEFOMGEVING
4 a Provincie, gemeenten en de SRE. b Publiek-private samenwerking. c dimensie uitleg economisch betere bereikbaarheid, dus meer bezoekers voor winkels, makkelijker distributie bedrijven ecologisch minder auto’s en bussen nodig, minder congestie, minder vervuiling, geluidsoverlast
partij bezoekers, ondernemers bewoners, bezoekers
7 Stedelijke gebieden: leefbaarheid en beleid 1 a Sociale huurwoningen zijn goedkoop. In deze woningen wonen vooral armere mensen (vooroordeel). Armere mensen hebben problemen (werkloosheid, geweld, criminaliteit, drank en drugs) en bedreigen de sociale veiligheid (vooroordeel). Als sociale huurwoningen worden gesloopt en vervangen door nieuwbouw, zullen de armere en sociaal zwakkere inwoners uit de wijk verdwijnen. b Veel wijken mikken op midden- en hogere inkomens zodat het voorzieningenniveau opgekrikt zal worden. Maar deze bewoners blijken niet te komen voordat het voorzieningenniveau bij hen past. c De openbare ruimte is in omvang toegenomen: met name meer openbaar groen en particuliere tuinen. En er is een buurthuis. Daardoor zijn ontmoetingsplaatsen gecreëerd voor de bewoners, waardoor er meer sociale cohesie kan ontstaan en de sociale veiligheid toeneemt. d Er is niets bekend over het aantal criminele feiten zoals door de politie gemeten (objectieve sociale veiligheid). Het gaat hier om het gevoel dat mensen hebben en dat is subjectief: afhankelijk van onder andere leeftijd, geslacht, herkomst en opleiding.
2 a I
Wanneer eigenaren van koopwoningen verplicht worden hun eigendom goed te onderhouden, ziet alles er beter uit en stopt de verloedering. II In grotere woningen kunnen meerdere personen wonen, bijvoorbeeld ook gezinnen. Gezinnen hebben een positieve invloed op een wijk omdat ze minder snel verhuizen en meer belang hechten aan een schone en nette omgeving in verband met de kinderen. b Malburgen-Zuid: E, G, I, J. c A. d Wel: I en J; niet: C, D en E.
3 a b c d
Heel veel eenoudergezinnen. Ouderdom van de woning. Sociale cohesie. De objectieve sociale veiligheid wordt vastgesteld met de cijfers uit de registraties van de politie. Hier zie je een duidelijke verslechtering: op diefstal is de score minder gunstig, en sociaal is het zelfs omgeslagen naar ongunstig. De subjectieve sociale veiligheid is het oordeel van de bewoners; zij vinden dat de verloedering is verminderd, maar dat overlast en dreiging zijn toegenomen.
© NOORDHOFF UITGEVERS BV 2013
ANTWOORDEN 6 VWO – 7 HERHALING LEEFOMGEVING
EXAMENTRAINING
1 a Bewoners / bezoekers: nabij knooppunt snelwegen A4 en A20 / vlak bij het centrum van Rotterdam. Voorzieningen: vlak bij de grote naoorlogse woonwijken Holy en Overschie met veel inwoners. b Winkels zijn in de slag om de concurrentie steeds grootschaliger geworden. In Schiedam zijn de winkels klein en gaan failliet, of ze trekken naar andere plaatsen. Daardoor ontstaat leegstand. c Door de historische uitstraling van Schiedam kan de binnenstad veel bezoekers gaan trekken; de kleinschalige winkels kunnen daardoor hun drempelwaarde weer halen.
2 a De bereikbaarheid per openbaar vervoer is uitstekend; de centrale ligging ten opzichte van een bevolkingsconcentratie (klanten en personeel) is gunstig. b De bereikbaarheid over de weg is slecht (files) / de grondprijzen zijn te hoog, zo dicht bij Rotterdam. Er is in zo’n wijk geen ruimte voor zo’n groot bedrijf (en de bijbehorende parkeervoorzieningen). c Trekt veel klanten die ook gebruik gaan maken van andere voorzieningen en winkels in Schiedam. d Het outletcenter vormt een te grote concurrentie voor de bestaande middenstand.
3 a Naoorlogs, jaren 50-60. Aanwijzing: het soort woningen: portiek- en galerijflats. Deze werden vooral gebouwd om de naoorlogse woningnood te op te vangen. Ook de locatie van de wijk geeft een aanwijzing: aansluitend rond het centrum liggen eerst de vooroorlogse wijken, daarbuiten ligt deze wijk. Daar weer buiten liggen de nog nieuwere wijken. b De woningvoorraad was eenzijdig en goedkoop. Daardoor woonden er vooral lagere inkomensgroepen. Maar er zullen nu ook duurdere (koop)woningen gebouwd worden, zodat er ook plek is voor midden- en hogere inkomens. Er is ook meer plaats voor kinderen (eengezinswoningen). c Je kent de cijfers van vóór de herstructurering niet. d Net als alle grote steden kampt Rotterdam met een tekort aan woningen voor de hogere en middenklasse. Het overleg is nodig om te voorkomen dat er een aanzuigend effect ontstaat op de midden- en hogere inkomensgroepen van Rotterdam naar de omliggende gemeenten.
© NOORDHOFF UITGEVERS BV 2013
ANTWOORDEN 6 VWO – 7 HERHALING LEEFOMGEVING