Antwoorden 4 vwo – 1 Wereldbeeld 1 De olifant wordt een Aziatische tijger 1 a b c d
Eigen antwoord. Mensen wonen onder plastic zonder water of elektriciteit terwijl op de zuilen reclame gemaakt wordt voor witgoed (koelkasten, tv en gasfornuizen). Bijvoorbeeld: de bevolkingsdichtheid, de welvaart en de kracht van de beving. Bijvoorbeeld: de foto toont een arm land zoals je dat verwacht, maar laat ook zien dat er in arme landen mensen zijn die producten kunnen kopen zoals wij die in het Westen ook kennen. Het wereldbeeld wordt completer.
2 a b c
Wereldbeeld en het mondiale voedselvraagstuk. Welvaart, bevolking, cultuur en politiek. De samenvatting en de begrippenlijst.
3 a b c d e f
Bijvoorbeeld: Shanghai is een bouwput, enorme voorraden grondstoffen, groei van buitenlandse bedrijven. Gloednieuwe hoogbouw, modern, westers. Shanghai is een zeer gunstig gelegen havenstad aan de monding van een belangrijke rivier. China is geen democratie. De bevolking heeft veel minder inspraak dan in Nederland waar grote projecten door bezwaren van burgers jarenlang kunnen worden tegengehouden. Bijvoorbeeld: voordeel is dat de woonomstandigheden en het openbaar vervoer verbeteren. Nadeel is dat de gezellige buurten plaats moeten maken voor anonieme flats. Eigen antwoord.
4 a b
Nationaal: goedkope arbeidskrachten en een enorme afzetmarkt. Regionaal: zeer goed bereikbaar en goede voorzieningen (zakencentrum, enzovoort). Het aantal buitenlandse bedrijven neemt steeds verder af. Dat hangt samen met het feit dat de afstand tot het gunstig gelegen Shanghai toeneemt.
5 a b c
Betere voorzieningen in het dorp, de kinderen werken in Shanghai. Shanghai=centrum, platteland=periferie. Er is een groot verschil in ontwikkeling tussen Shanghai en het binnenland.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 1 WERELDBEELD
1
6
Even checken
A: Meten, B: Economisch, C: Waar wonen we, D: Cultureel, E: Verschillen. 1= relatieve groei; 2= informele sector; 3= bevolkingsdichtheid, 4= cultuurgebied, 5= centrum/ periferie, 6= leeftijdsopbouw.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 1 WERELDBEELD
2
2 (ce) Patronen: verschillen in welvaart 1 a b c
Bnp/hoofd, VN-index en bbp/hoofd. Verschillen in koopkracht, de informele sector wordt niet meegeteld, bnp/hoofd is een gemiddelde met flinke afwijkingen, bnp/hoofd verdoezelt regionale verschillen. Centrum, semiperiferie en periferie.
2 a b c d
Het bbp/hoofd, want dan tel je de inkomsten uit het buitenland niet mee. De welzijnsindex is beter, omdat je daarmee beter de levensomstandigheden kunt afmeten; het bnp/hoofd zegt alleen iets over geld. De welzijnsindex, omdat deze factoren rechtstreeks invloed hebben op de levensverwachting en de alfabetiseringsgraad. Nadeel: 3= informele sector telt niet mee, 4= regionale ongelijkheid wordt niet zichtbaar. Oplossing: A= koopkrachtpariteit gebruiken; B= uitgaan van welzijnsindex.
3 a b
Het bbp per hoofd ligt in Nederland 30 procent boven het Europese gemiddelde. Groter, want het prijsniveau is in Oost-Europa lager.
4 a b c d e f
Er worden meer klassen onderscheiden. Venezuela is een olieland. De verschillen in welvaart tussen gebieden kunnen in een land groot zijn, maar dat zie je niet aan de nationale cijfers. Brazilië. Je ziet in dit figuur dat een klein deel van de Braziliaanse bevolking een groot deel van het nationaal inkomen krijgt, zoals ook op GB 186F te zien is. Dat klopt. Je ziet in het figuur dat het nationaal inkomen in Hongarije veel gelijkmatiger is verdeeld dan bijvoorbeeld in Brazilië. De Gini-coëfficiënt ligt veel dichter bij 0.
5 a b c
Het betaalmiddel in de VS is de dollar. Armer-groter. Welvaart.
6 a b c
GB 155B: Anhui is een vertrekgebied; Shanghai een vestigingsgebied. GB 155C: De groei en het bbp/hoofd zijn in Anhui is veel lager. GB 155D. regionale ongelijkheid.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 1 WERELDBEELD
3
3 (ce) Patronen: bevolkingsspreiding en cultuurgebieden 1 a b
c
Bevolkingsdichtheid geeft het gemiddelde aantal inwoners per kilometer aan terwijl je bij spreiding ook kunt zien waar zij precies wonen. 1 verschil in natuurlijke mogelijkheden, 2 de gunstige of minder gunstige ligging, 3 het koloniale verleden. Taal en godsdienst.
2 a b
c
1 Oosten van de VS, 2 Japan, 3 Noord-India, 4 West-Europa, 5 Siberië, 6 Amazonebekken, 7 Himalaya, 8 Centraal-Australië. De kustzones hebben de hoogste bevolkingsdichtheid (situatie). In de koloniale periode werden vooral de vanuit het Europese moederland goed bereikbare kustzones ontwikkeld (algemene regel). Het zuidelijk halfrond bestaat maar voor een klein deel uit land.
3 a b c d e f
Bijvoorbeeld: migranten hebben invloed op de muziek, het eten, kleding, taal en godsdienst in het vestigingsgebied. Uit het voorbeeld moet blijken dat er een aanpassing van het oorspronkelijke cultuurelement aan de nieuwe omgeving heeft plaatsgevonden. GB 181C. Hierop zie je dat in de zuidelijke staten van de VS veel hispanics (vooral afkomstig uit Mexico) wonen. China: verschil in ontwikkeling tussen het binnenland en de kustzone; Indonesië: verschil in bevolkingsdichtheid tussen het dichtbevolkte Java en de dunbevolkte overige eilanden. In China want daar trekt men van dunbevolkte gebieden naar nu al dichtbevolkte gebieden. China.
4 a b c d e
Islamitische wereld en zwart Afrika. De moskee hoort bij het islamitische cultuurgebied en de jongen hoort eerder bij zwart Afrika. Diffusie. Bijvoorbeeld: moderne communicatie en toerisme. 1 Mali is een Franse kolonie geweest. 2 In het noorden van Mali wonen deze nomaden. 3 Djenné ligt bij de Niger. 4 Hier wonen de Fulani, veeboeren. 5 Djenné ligt in het overgangsgebied van akkerbouw naar extensieve veeteelt. 6 Djenné ligt in het overgangsgebied van het islamitische en het zwart-Afrikaanse cultuurgebied.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 1 WERELDBEELD
4
5 a b
Je ziet hoe de rapmuziek zich in de loop van de tijd verbreidt over de VS en dat daarbij door cultuurmenging in Detroit een variant op de rap ontstaat. A=1, B=3, C=4, D=2.
6 stelling 1 2 3 4
kaart GB 85A GB 85B GB 85B GB 84C
wat vindt Nederland? 40%-45% mee eens minder dan 10% minder dan 10% minder dan 25%
wat vinden wij? eigen antwoorden
7 a b c d
e
Spreiding: stippenkaart; dichtheid: choropleetkaart of isopletenkaart (heel soms een anamorfosekaart) Dan kan hij nauwkeuriger aangeven waar de mensen wonen. De meeste mensen wonen dicht bij zee met uitzondering van de regio Madrid. Reliëf. De vlakkere delen langs de kust zijn veel dichter bevolkt dan het bergachtige binnenland. Neerslag. De gebieden langs de kust zijn in het algemeen vochtiger dan het droge binnenland. Dit is het gebied van de costa’s dat veel toeristen aantrekt.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 1 WERELDBEELD
5
4 (ce) Patronen: de politieke en sociale wereldkaart 1 a b c d
Een internationaal erkende staat, die als enige macht mag uitoefenen op haar grondgebied. Dictatuur, beperkte democratie, democratie. Als je alfabeet bent, heb je meer kansen je levensomstandigheden te verbeteren dan wanneer je analfabeet bent. In een bipolair systeem heb je twee grootmachten, bij een multipolair systeem heb je meerdere belangrijke politieke machten.
2 a b c d e
Europa. Oost-Europa. De Sovjet-Unie en Joegoslavië vielen uiteen. De deelstaten van deze landen werden zelfstandige staten. Je ziet op GB 141B dat in veel staten verschillende etnische groepen en volkeren met een andere godsdienst wonen. Door het koloniale verleden is hier soms een volk over meerdere landen verspreid of wonen vijandige volken bij elkaar in een land.
3 a b c d
Syrië en Israël. De invloedssferen liggen vlak bij elkaar. Daarbij is Syrië een islamitisch land net zoals de rest van de regio en behoort Israël tot het joods-christelijke cultuurgebied. Een land waarin concurrerende religieuze groepen samenleven. Juist niet, want Turkije scoort veel hoger op de ‘failed states index’ dan de (West-)Europese lidstaten.
4 a
b c d e
1 In Zuid-Afrika gaat een veel groter deel van de jeugd naar school. 2 In Zuid-Afrika gaat een veel hoger percentrage van de arme kinderen naar school. 3 In Zuid-Afrika bezoeken de meisjes even vaak een school als de jongens. Zuid-Afrika is een veel rijker land met betere onderwijsvoorzieningen. Het verschil in alfabetiseringsgraad zal nog verder toenemen en dit zal het verschil in ontwikkeling versterken. Middelbare school. In arme landen heeft men er meer voor over om de zonen een goede opleiding te geven. Bijvoorbeeld: overvolle klassen, ook door gebrek aan leraren, nauwelijks geld om het lokaal in te richten, gebrek aan leermiddelen.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 1 WERELDBEELD
6
5 a b c d
Verschil in aantal legendaklassen en verschil in de klassengrootte. Kaart B, want hierop lijkt het probleem veel kleiner dan op kaart A. Onjuist. Je weet niet hoeveel mensen in deze wijken wonen. Cartografisch: de onvrije landen hebben een fel paarse kleur gekregen; de gedeeltelijk vrije landen vallen minder op. Geografisch: tot de onvrije landen behoren twee heel grote gebieden, namelijk Rusland en China.
6 a b c d
Het westers cultuurgebied is het meest democratisch, het islamitisch cultuurgebied is het minst democratisch. Het aantal landen is snel toegenomen en het aantal vrije landen is sterk gestegen, terwijl het aantal onvrije landen is gedaald. De belangrijkste oorzaak is het uiteenvallen van de voormalige Sovjet-Unie en Joegoslavië in meerdere nieuwe staten. Onvrijheid. Gebrek aan democratisch gehalte van de staten.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 1 WERELDBEELD
7
5 Patronen in Ghana en Tunesië 1 a
b
Economisch: koopkrachtpariteit Demografisch: levensverwachting Sociaal: alfabetiseringsgraad, welzijnsindex In een rijker land kun je voor een dollar minder kopen dan in een armer land.
2 1= soevereine staat, 2= cultuurgebied , 3= welzijn , 4= regionale ongelijkheid, 5= diffusie, 6= bnp, 7= sociale ongelijkheid, 8= informele sector, 9= periferie.
3 a b c d e
Op bron 18 zie je dat het noorden van Ghana islamitisch is. Omdat men uitgaat van landen. De islamitische cultuur is vanuit het noorden over land via de Sahara het land binnengekomen, de christelijke cultuur over zee vanuit de westerse landen. Deze meisjes zijn op weg naar een ceremonie (initiatierite) waarbij ze worden opgenomen in de vrouwengemeenschap en voortaan als volwassen vrouw meetellen. Acculturatie.
4 a
b c d
De neerslag neemt naar het zuiden steeds meer af (GB 163C). Alleen extensieve veeteelt (GB 166A) is nog mogelijk. Deze vorm van landbouw staat slechts een lage bevolkingsdichtheid toe. Van zuid naar noord. Op de kaarten zie je dat de neerslag afneemt en je in het noorden in een steppe terechtkomt. Ja, je ziet dat vanaf de kust de bevolkingsdichtheid daalt. Natuurlijke omstandigheden hebben invloed op de bevolkingsdichtheid.
5 a
b c d e
Verschil: op de achtergrond zie je een inlands element (dromedarissen) en op de voorgrond zie je westerse toeristen. Verband: de man met de dromedarissen verdient aan de toeristen door ze een ritje langs het strand aan te bieden. Informele sector. Tunesië ligt veel dichter bij Europa, waar de meeste toeristen vandaan komen. Door de wereldwijde economische crisis gaan mensen minder (ver) op vakantie. De volksopstand waarbij de president het land werd uitgejaagd. Door de politieke onrust bleven de toeristen weg.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 1 WERELDBEELD
8
6 a
b
2002 was het jaar na de aanslag van 11 september 2001 door Al Qaida in de VS. Veel toeristen bleven toen weg uit dit islamitische land. In 2009 zaten we wereldwijd in een economische crisis. Ook Tunesië had daar veel last van. Door de bevolkingsgroei verdampte de groei van het bnp.
7 a
b c d
In beide landen richt de migratie zich vanuit het binnenland op de steden langs de kust. De situatie op het platteland is slechter dan in de stad aan de kust (oorzaak). Het gevolg is dat veel migranten naar de steden in de kustzone trekken (gevolg). Bron 23. Hierop zie je dat het inkomen in het binnenland veel lager is dan aan de kust. Op de bevolkingsspreiding, want de bevolking wordt onevenwichtiger over het land verdeeld. Tunesië is een Franse kolonie geweest en Ghana een Britse (situatiebeschrijving). Migranten uit ex-kolonies richten zich vaak op het vroegere moederland (algemene regel).
8 a en b A: Bijvoorbeeld bron 20 en bron 23 – Als je bijvoorbeeld meer klassen maakt, krijg je een nauwkeuriger beeld van de ruimtelijke spreiding. B: Bron 16 of bron 20 – Zowel in Ghana als in Tunesië zie je dat de belangrijkste migratiebeweging verloopt van het platteland naar de stad. C: Bron 17 – In deze bron lees je dat Ghana net als in de koloniale tijd nog sterk afhankelijk is van de westerse landen en dat net als vroeger de Ghanese export vooral bestaat uit grondstoffen. D: Bron 20 – Hierop zie je dat de bevolkingsdichtheid daalt naarmate je verder naar het droge zuiden afzakt. E: Bron 18 – Op deze bron blijkt de externe invloed op de godsdiensten van Ghana. F: Bron 23 – Door in te zoomen zie je dat er binnen Tunesië grote verschillen in inkomen zijn tussen de regio’s.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 1 WERELDBEELD
9
6 (ce) Samenhang: ontwikkeling en werk 1 a b c d
De overgang naar de landbouw, de industriële revolutie en de overgang naar de dienstenmaatschappij. De centrumlanden. De beroepsbevolking in de centrumlanden werkt vooral in de dienstensector. Van de secundaire naar de tertiaire (en quartaire) sector.
2 a b
D Het verschuiven in de wereld van de verdeling van de beroepsbevolking in de loop van de tijd.
c-e
f
letter cijfer land (voorbeeld) A 3 Maleisië B 2 Marokko C 4 Duitsland D 1 Angola E 6 VS F 5 Brazilië Doorschuiven in de sectoren.
c-s-p s p c p c s
3 a b
c
Arbeidsintensief. 1 De prijzen van de grondstof stijgen veel minder snel dan van het eindproduct, dus GrootBrittannië verdient het meest. 2 De prijzen van onbewerkte thee kunnen op de wereldmarkt sterk schommelen waardoor het inkomen van het land zeer onregelmatig is. 3 De theeoogst kan mislukken waardoor het inkomen in één klap daalt. Klopt, want Libië exporteert volgens GB 213D meer dan 30 procent van zijn export naar één land. Dat geldt niet voor Algerije.
4 a b c
De landen beschikken allemaal over grote voorraden grondstoffen of energie. Op bron 24 zie je dat Zuid-Afrika rijker is dan de andere landen. Zijn economie is hoger ontwikkeld en minder grondstofafhankelijk. 1 China investeert veel in de infrastructuur van die landen. 2 China exporteert veel industrieproducten naar die landen.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 1 WERELDBEELD
10
5 a b
c
Eigen antwoorden, maar er moet steeds een verband zijn tussen welvaart en verdeling van de beroepsbevolking. Binnen een land kunnen grote verschillen voorkomen. In een sterk agrarisch land als bijvoorbeeld India werken in een megastad als Mumbai de meeste mensen in de tertiaire sector. Bijvoorbeeld: hoe groter het aandeel van de agrarische beroepsbevolking, hoe armer een land.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 1 WERELDBEELD
11
7 (ce) Samenhang: ontwikkeling en demografie 1 a b c d
A=5, B=7, C=8, D=4, E=2, F=3, G=6, H=1. Armoede, hoge zuigelingensterfte, gebrek aan onderwijs, jonge leeftijdsopbouw, cultuur. De overgang van een hoog geboorte- en sterftecijfer naar een laag geboorte- en sterftecijfer. Op korte termijn zijn de voorzieningen (wonen, onderwijs, voedsel) om al deze mensen op te vangen onvoldoende en op langere termijn is er te weinig werk.
2 a
b c d e
1 De wereldbevolking groeit na 1950 explosief. 2 Een steeds groter deel van de wereldbevolking woont in ontwikkelingslanden. 3 Na 1970 daalt de groei procentueel. In ontwikkelingslanden daalt het sterftecijfer na 1950 snel, maar in tegenstelling tot de rijke landen blijft het geboortecijfer hoog. Na 1970 daalt de vruchtbaarheid wereldwijd. De procentuele groei neemt af, maar gaat wel over een steeds grotere bevolking zodat in absolute aantallen er nog heel veel mensen bijkomen. A Je ziet een ontwikkeling in de tijd, maar ook hoe deze ontwikkeling voor verschillende gebieden anders verloopt.
3 a b c
B. In arme landen heb je een veel jongere bevolking. Per 1000 inwoners is de sterftekans veel kleiner dan bij een vergrijsde bevolking. Oman is een olieland met een hoog bnp/hoofd maar ook een streng islamitisch en traditioneel land waarbij een groot gezin belangrijk wordt gevonden.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 1 WERELDBEELD
12
4 factoren van invloed op geboortecijfer demografisch
onderwijs
religie
cultuur
gezondheidssituatie armoede
Azmera
Femke
Azmera trouwt heel jong; in Ethiopië veel vrouwen in vruchtbare leeftijd. Azmera is analfabeet en leert pas na het achtste kind iets over voorbehoedsmiddelen; Azmera is huisvrouw. Azmera is islamitisch en hoge vruchtbaarheid wordt daarin op prijs gesteld. Een groot gezin geeft in Ethiopië veel aanzien.
Femke trouwt op haar 29ste; in Nederland een veel oudere bevolking. Judith is goed opgeleid en weet alles over voorbehoedsmiddelen; Femke maakt carrière. In Nederland heeft het geloof geen invloed meer op de vruchtbaarheid. De Nederlandse cultuur is eerder gericht op kleine gezinnen. Nederland kent een zeer lage zuigelingensterfte. In Nederland hebben we uitstekende sociale voorzieningen; kinderen heb je niet nodig als oudedagsvoorziening.
De hoge zuigelingensterfte stimuleert het geboortecijfer. Azmera leeft in een arm land; het hebben van veel kinderen is ook een economisch voordeel.
5 a b
c d e f
Je ziet een gezin met één kind. De boerenbevolking denkt dat een zoon van meer waarde is als hulp op de boerderij en om het bedrijf later over te nemen. Bovendien moet je voor een dochter een bruidsschat betalen als ze trouwt. Traditioneel geeft een zoon meer aanzien. Er komt een enorm tekort aan huwbare meisjes. In 1978 kende China een zeer jonge bevolking. De meisjes komen vanaf 2000 in de vruchtbare leeftijd en krijgen kinderen. De leeftijdsgroepen geboren na 1980 zijn kleiner dan die daarboven. 1 Verhogen van de kinderbijslag. 2 Belastingvoordelen voor grotere gezinnen. 3 Gratis opvang van kinderen voor werkende moeders.
6 a b
1=2, 2=3, 3=3, 4=4, 5=1, 6=1, 7=3, 8=3. Hoe hoger de welvaart, hoe lager de vruchtbaarheid.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 1 WERELDBEELD
13
8 (ce) Samenhang: ontwikkeling en verstedelijking 1 a
b c d e
Verstedelijking (urbanisatie) is het proces waarbij een groter deel van de bevolking in de stad gaat wonen. Dat druk je uit in de urbanisatiegraad. De snelheid waarmee dat proces plaatsvindt, druk je uit in het urbanisatietempo. De grootste stad in het land die op tal van terreinen de andere steden overheerst. Suburbanisatie. Als hij migreert naar Casablanca en naar Amsterdam. D
2 Urbanisatie in arme landen
Suburbanisatie in rijke landen
oorzaken 1 De snelle trek van het platteland naar de stad. 2 De trek van kleinere steden naar de grootste stad. 3 De sterke natuurlijke groei in de stad door de jonge leeftijdsopbouw.
gevolgen 1 Snelle groei van de stedelijke bevolking. 2 Ontstaan van megasteden en primate cities. 3 Uitdijende informele sector.
ruimtelijke gevolgen 1 Sterke uitbreiding stedelijk gebied.
1 Ontvluchten van de drukke stad. 2 De toegenomen mobiliteit. 3 De suburbanisatie van bedrijven.
1 Vertrek jonge gezinnen uit de stad.
1 Verdichting van de infrastructuur. 2 Ontstaan van suburbs.
3 a
b
c
Centrum: 1 – 3 – 9 Semiperiferie: 4 – 7 Periferie: 2 – 5 – 6 – 8 Door de industrialisatie kwamen er landbouwmachines op de markt die handarbeid in de landbouw vervingen. De vrijgekomen landarbeiders konden als industriearbeider in de stad aan de slag. De slechte leefomstandigheden op het platteland.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 1 WERELDBEELD
14
4 a b
c
De (geschatte) groei van de steden tot 2025. In landen die aan zee grenzen zijn de grote steden kustplaatsen (situatie). Dat is het gevolg van het kolonialisme: havensteden waren knooppunt/ ‘doorgeefluik’ tussen het moederland en de kolonie (algemene regel). Bijvoorbeeld: gebrek aan huisvesting, overbelaste infrastructuur (wegen, riolering,drinkwater), gebrek aan werk, gebrek aan voorzieningen zoals gezondheidszorg en onderwijs.
5 a kenmerk Wijk ligt vlak bij een vliegveld.
b c
typisch voor slum omdat … Krottenwijken worden vaak illegaal gebouwd op ongunstige plekken waar de reguliere bouw geen belangstelling voor heeft. De bewoners zijn arme mensen die geen dure bouwmaterialen kunnen betalen. Slums zijn vaak illegaal. De gemeente legt hier geen voorzieningen aan.
De huisjes zijn gebouwd van afvalmateriaal. Geen bestrating, elektriciteit of riolering. Een mevrouw belt mobiel. Vooral aan de rand. Op de grafiek bij het kaartje zie je dat vooral Mumbai Suburban (rand) sterk is gegroeid. Ook de krottenwijk uit figuur 14 ligt aan de rand van de stad. Vliegvelden liggen meestal buiten de stad.
6 a b c d e f
Azië. Regel: hoe lager de urbanisatiegraad, hoe hoger het urbanisatietempo. Hoe armer het land, hoe lager de urbanisatiegraad. GB 202G en 203D. Zuid-Amerika. Bijvoorbeeld GB 212A. Verband: hoe meer mensen in de landbouw werken, hoe hoger het urbanisatietempo. De verklaring is, dat in arme landen nog veel mensen in de landbouw werken. Arme landen kennen een hoog urbanisatietempo.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 1 WERELDBEELD
15
9 Samenhang in Ghana en Tunesië 1 a b c
A=22%, B=22‰, C=85%, D=3,6. De regel klopt, want je ziet dat in Nederland het aandeel van de beroepsbevolking werkzaam in de landbouw het laagst is en in Ghana – het armste land – het hoogst. A, C.
2 a b c
Ghana hoort tot de arme landen. Je ziet dat nog een groot deel van de beroepsbevolking in de landbouw werkt. Dat is typisch voor arme landen. De pijl in bron 35 geeft aan, dat in Ghana de beroepsbevolking vanuit de landbouw doorschuift naar de industrie en de dienstensector. Je ziet dat Nederland verder is opgeschoven in de richting van een dienstenmaatschappij. Dat is een teken van hogere welvaart.
3 a
b c
d
Op bron 18 zie je dat Bolgatanga in het islamitische deel van Ghana ligt. De islam heeft nog vrij traditionele opvattingen over de opleiding van meisjes. Naar school gaan past daar niet altijd in. D Als je uitzoomt zie je dat het noorden van Ghana grenst aan islamitische landen waar er wel een groot verschil is in schoolbezoek tussen jongens en meisjes. Noord-Ghana past daar beter bij dan bij de rest van Ghana. Een hoog percentage van de Tunesische jeugd wordt goed opgeleid, maar er zijn helaas te weinig banen.
4 a b c d e
A en D. Bijvoorbeeld een garantieprijs voor cacao geven. De makers en verkopers van chocola verdienen het meest aan de cacao. D. De economie is minder afhankelijk van een of enkele exportproducten maar tegenwoordig meer divers. De kwetsbaarheid is gedaald.
5 a
b c
Het stedelijke patroon van Nederland is veel evenwichtiger. In Tunesië springt de hoofdstad Tunis er echt uit. Tunis is acht keer zo groot als de tweede stad Sfax. Je kunt hier spreken van een primate city. C, E, G. Het verschil zal waarschijnlijk kleiner zijn want in bron 36 zie je dat de stedelijke bevolking van Ghana snel toeneemt.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 1 WERELDBEELD
16
6 a b
Ongeveer 25 jaar geleden, want je ziet in de leeftijdsopbouw van Tunesië dat de groep vanaf 25 jaar kleiner in aantal is dan de leeftijdsgroep daarboven. Nederland heef en veel oudere leeftijdsopbouw dan Tunesië. De sterftekans van oudere mensen is uiteraard hoger dan van jonge mensen.
7 a
b
Bijvoorbeeld: bij een lage koopkracht zoals in Ghana past een hoge vruchtbaarheid. Je ziet dan ook dat het geboortecijfer hoog blijft terwijl het sterftecijfer snel daalt. Het gevolg is dat het land een zeer jonge leeftijdsopbouw kent. Dat bepaalt haar positie in het demografisch transitiemodel. Nederland: 1 – 2 – 7 – 8 Tunesië: 3 – 4 Ghana: 5 – 6 – 9
8 a b
I=F, I; II=A, M; III=D, H; IV=C, G, K; V=B, E, J, L. ... de snelle natuurlijke bevolkingsgroei. Het geboortecijfer is nog hoog maar het sterftecijfer is flink gedaald. Dat geldt ook voor de zuigelingensterfte. De snelle bevolkingsgroei is zichtbaar in de piramidevormige leeftijdsopbouw.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 1 WERELDBEELD
17
10 (se) Voedselzekerheid en voedselproductie 1 a b c
Kwantitatieve honger: hongersnood. Kwalitatieve honger: ondervoeding. Honger leidt tot een lage gemiddelde levensverwachting en een hoog kindersterftecijfer. Omdat op het platteland weinig andere bestaansbronnen of inkomensmogelijkheden zijn. Bovendien zijn de mensen er arm en hebben ze vaak geen geld om voedsel te kopen.
2 a
b c
Omdat je in een vruchtbare rivierdelta hogere landbouwopbrengsten hebt per hectare. Daardoor kunnen er meer mensen leven zonder schade aan te richten aan de leefomgeving. C Bijvoorbeeld: in een welvarend land kunnen kunstmest, irrigatie en machines gebruikt worden, waardoor de opbrengst groter is. Daardoor kunnen er meer mensen leven zonder de draagkracht van het gebied te overschrijden.
3 a
b c
d e
A mondiaal. B nationaal. C regionaal, lokaal. De groene en de genetische revolutie. De groene revolutie zorgde voor gewassen die meer opbrengen, onder andere door beter zaaigoed en gebruik van kunstmest. De genetische revolutie zorgt ervoor dat gewassen beter bestand zijn tegen ziekten, slechte teelomstandigheden enzovoort. Alleen rijke boeren konden meedoen, arme niet. Daardoor ontstonden grotere verschillen tussen rijk en arm. Vooral rijke landen konden vernieuwingen toepassen, arme landen niet.
4 a b c
Percentage van de bevolking ondervoed, percentage ondergewicht van kinderen jonger dan 5 jaar, sterftecijfer van kinderen jonger dan 5 jaar. 1,02 miljard is 15 procent van 6,8 miljard. Je kunt het niet gemakkelijk zeggen omdat in Afrika de ernst van de honger vaker (extreem) alarmerend is, maar in Azië is het aantal mensen dat ondervoed is veel hoger.
5 a b c d e
De mensen zijn mager, de kleding is versleten, de oogst is mager. GB 166D. Bevolkingsgroei en groei van de voedselproductie. Bijvoorbeeld de Democratische Republiek Kongo, Madagaskar, Senegal, Sierra Leone of Gabon. De Democratische Republiek Kongo. De Democratische Republiek Kongo heeft bijna geen veeteelt; er is vooral zelfvoorzienende akkerbouw en in Ethiopië zijn veehoudende volkeren.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 1 WERELDBEELD
18
6 a b c
d
De FAO en de bevolkingsgroei. De bevolking neemt zo snel toe dat de voedselproductie dat niet kan bijhouden. De wedstrijd is bij voorbaat verloren, ondanks technologische verbeteringen. Eigen antwoord. Er zijn verschillende antwoorden mogelijk. Mee eens: de wereldbevolking zal nog zeer sterk toenemen. Mee oneens: er zijn ook manieren waarop de situatie kan verbeteren: geboortebeperking, minder verspilling, toepassing van nieuwe technologieën, enzovoort. C en D.
7 a b
c d
Het percentage ondervoede mensen daalt, maar het absolute aantal ondervoeden stijgt. India en sub-Sahara Afrika laten heel duidelijk zien dat het percentage ondervoede mensen daalt,maar het absolute aantal ondervoeden stijgt. (In andere delen van de wereld, zoals Nigeria, de rest van Azië en de Pacifische regio en in Latijns-Amerika en het MiddenOosten en Noord Afrika daalt ook het absolute aantal ondervoeden.) De bevolking is daar sterker toegenomen dan de voedselproductie/de armoede is daar sterk toegenomen. Het inwoneraantal van India (meer dan 1 miljard) en Nigeria (meer dan 120 miljoen) maakt een groot deel uit van de bevolking van deze continenten, daarom worden ze apart vermeld.
8 a gebied A
b
c
hulpbronnen steppe, droge savanne
bevolkingsdichtheid laag
welvaart meer dan 74,2% onder de armoedegrens B steppe, droge hoog 46-55% onder de savanne armoedegrens C steppe, droge laag minder dan 46% savanne, een groot onder de meer nabij armoedegrens Vooral A en B lopen grote kans op het overschrijden van de draagkracht. Situatiebeschrijving: alle drie de gebieden liggen grotendeels in de droge savanne/steppe en de natuurlijke hulpbronnen zijn daar volgens de atlas gering; vooral zelfvoorzienende landbouw en extensieve veeteelt met een aantal oliepalm- of aardnotenplantages. Dat betekent dat de draagkracht van nature gering is. De armoede is in A het grootst. In gebied A en C is de bevolkingsdichtheid lager dan in B. In gebied B is de bevolkingsdichtheid het grootst. Algemene regels: hoe geringer de welvaart en hoe hoger de bevolkingsdichtheid, hoe groter de kans op het overschrijden van de draagkracht. Bijvoorbeeld: door te investeren in de voedselproductie – bijvoorbeeld door irrigatie, beter veevoer of erosiebestrijding – kan de productiviteit van het land omhooggaan. Daardoor kunnen er meer mensen van de opbrengst leven, of kan er een hoger welvaartsniveau bereikt worden.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 1 WERELDBEELD
19
d
Voedselzekerheid is dat er voldoende en kwalitatief goed voedsel is voor iedereen. Maar ook al wordt er in een gebied voldoende geproduceerd, dan is toch vaak de armoede van een deel van de bevolking zo groot dat zij het voedsel niet kunnen kopen.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 1 WERELDBEELD
20
11 (se) Voedselzekerheid en sociaal-culturele factoren 1 a
Scheve grondbezitverhouding betekent dat weinig boeren veel land bezitten en veel boeren weinig. b-d Zie de grafiek hieronder.
e f
g
Land A. Daar hebben minder mensen meer land en wijkt de grafiek het meest af van een gelijke verdeling. Bij een erg scheve grondbezitverhouding is er ook grote sociale ongelijkheid: weinig rijken bezitten veel en hebben dan ook veel macht; veel armen bezitten weinig en zijn machteloos. Iedereen kan een steentje bijdragen. Vaak werken een paar mannelijke familieleden in de stad. Zij delen hun inkomsten met de anderen.
2 a b c d
Politieke instabiliteit, territoriale conflicten, achterstelling voedsellandbouw door de regering. 2, 1, 6, 8 en 4. Als je niet weet of je de grond volgend jaar nog mag pachten, ga je niet investeren in bijvoorbeeld irrigatie of het planten van vruchtbomen. Er zijn verschillende redenen. Het kost veel geld, de opbrengst levert minder op dan investeringen in industrie of exportgewassen, en in de regering zitten weinig mensen die de belangen van het platteland behartigen.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 1 WERELDBEELD
21
3 a b
Kaart: zelfvoorzienende akkerbouw en extensieve veeteelt, maar ook handelsgewassen (= commerciële productie) als katoen, aardnoten, oliepalm, dadels, koffie en cacao. Verschillende antwoorden mogelijk. natuurlijk
economisch
politiek sociaal-cultureel
c d
e
droogte, plantenziekten, ontbossing, bodemdegradatie, verwoestijning, slecht weer, sprinkhanenplaag (extreme) armoede, gebrekkige landbouwinfrastructuur, roof/bandieten, tekort voedsel politieke instabiliteit, ontheemden, onveiligheid, vluchtelingen, conflict, vernietigde infrastructuur laag opleidingsniveau, analfabetisme
Verschijnselen en gebieden vanuit meerdere dimensies beschrijven en analyseren (natuur, economie, politiek, cultuur). Verschillende antwoorden mogelijk, maar bedenk dat veel oorzaken eigenlijk wortelen in te weinig aandacht van de politiek. En bedenk dat financiële of technische oplossingen alleen werken als de politiek er ook achter staat! Probleemoplossende vraag.
4 A, C en D.
5 a b c d e
Sociaal-economische stratificatie op het platteland van Malawi. Op basis van bezit: land, vee en spullen. A en D. Hij is afhankelijk van werk bij een grootgrondbezitter, krijgt te weinig geld van de handelaar en moet smeergeld betalen aan ambtenaren. Zij moet in haar eentje werken en voor haar kinderen zorgen. Daar heeft ze niet genoeg tijd voor.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 1 WERELDBEELD
22
6 a
b c
d
Eigen antwoord. Bijvoorbeeld: 5.30 uur: water halen 12.30 uur: naar de markt
6.30 uur: brandhout halen 13.30 uur: verkopen op de markt
7.30 uur: ontbijt serveren 16.30 uur: graan stampen voor het eten
18.30 uur: geiten voeren
19.30 uur: eten serveren aan gezin
20.30 uur: erf vegen
8.30 uur: op het land werken 17.30 uur: eten serveren aan drinkende man met vrienden 22.30 uur: slapen
Kies uit: de baby en kinderen verzorgen en baden enzovoort, haar eigen persoonlijke verzorging, het koken, het wassen van kleding, zelf eten kopen enzovoort. Door het grote gezin is de vrouw veel tijd kwijt aan de verzorging. Ze kan maar weinig tijd werken en verdient dus weinig. Er is geen geld (of hulp) om de zorg voor het gezin te vergemakkelijken. Daardoor blijven ze arm en moet de vrouw lange dagen werken. Als de kinderen gaan werken en geld verdienen wordt het leven van deze vrouw makkelijker. Of wanneer de man in de stad gaat bijverdienen en geld naar huis stuurt.
7 a
b
Er zijn veel voorbeelden mogelijk. Let op dat je in je antwoord de drie hoofdcategorieën onderscheidt én dat je de link met voedselzekerheid legt. 1 De sociaal economische stratificatie: armen zijn afhankelijk van rijkeren. Bijvoorbeeld de pachter die niet weet of hij volgend jaar nog kan pachten. De pachter investeert niet in een irrigatiesysteem, zodat de opbrengst van zijn land gering blijft en er een tekort aan voedsel is. 2 De gezinssituatie: er is vaak een tekort aan volwassenen die én inkomen inbrengen én voor de kinderen kunnen zorgen. Bijvoorbeeld als mannen migreren, blijven vaak alleen de moeders over om voor alle kinderen te zorgen, en zij moeten dan ook nog voor inkomen zorgen. Daar is te weinig tijd voor, zodat er niet voldoende voedsel is voor de kinderen. 3 De politieke omstandigheden: er is vaak politieke instabiliteit. Bijvoorbeeld als er een burgeroorlog is, waardoor mensen hun landbouwgrond moeten verlaten, niet kunnen oogsten en dus een voedseltekort hebben. Vooral landlozen op het platteland, vrouwen en kinderen.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 1 WERELDBEELD
23
12 (se) Globalisering 1 a b c
d e
Een Nederlandse koe eet buitenlandse producten uit de hele wereld. Voedsel kan dankzij globalisering wereldwijd worden geïmporteerd. Voedsel is dus niet alleen maar beschikbaar in het seizoen dat het in Nederland groeit. Door beter en goedkoper transport (oorzaak) kan het vervoer van voedsel over grotere afstanden plaatsvinden zonder dat het voedsel bederft (gevolg), en door moderne communicatietechnieken (oorzaak) kunnen handelaren beter overzien waar het voedsel het goedkoopst geproduceerd kon worden (gevolg). Daardoor is de handel in voedsel wereldwijd toegenomen (gevolg). Het gaat om dumping: zulke grote subsidies aan boeren dat ze hun product voor lagere prijzen op de wereldmarkt kunnen brengen. Je beschermt met importheffingen boeren tegen goedkope concurrentie.
2 a b c d
Magere mensen: boeren in ontwikkelingslanden; in pak: Europese politici. Het EU-landbouwbeleid bevordert dumping, waardoor het bestaan van boeren in arme landen wordt bedreigd. A – 1 – C; A – 4 – B; A – 5 – B; B – 3 – D. Eigen antwoord.
3 a b
Antwoorden kunnen verschillen: belangrijk is om de logica te zien van oorzaak en gevolg: 3 – 4 – 7 – 8 – 6 – 11 – 5 – 10 – 2 – 9 – 1. De oneerlijke handel in landbouwproducten tussen Europa en Afrika. Europa subsidieert de productie en export waardoor Afrikaanse boeren de dupe worden
4 a b c
II en III. Het bevolkingsaantal in deze jaren. Informatie: het relatieve aantal ondervoede mensen in Vietnam is tussen 1979 en 2001 gedaald van 33 procent naar 18 procent. Ondervoed zijn bijvoorbeeld arme boeren die zelfvoorzienende landbouw bedrijven of inwoners van krottenwijken in de stad. Zij moeten voedsel kopen, tegen een hogere prijs, dus zijn ze slechter af. Alleen grote op exportgerichte boeren profiteerden.
5 a b c
Importheffingen en exportsubsidies. Hun producten zijn te duur door hoge kosten. Exportsubsidies.
6 Zin 2, 3, 5 en 6.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 1 WERELDBEELD
24
7 a b c
De WTO gaat alleen over handel: trade. Landbouwsubsidies hebben alleen indirect met import of export te maken. B. Boeren die landbouwsubsidies krijgen, produceren voor een kunstmatig lage prijs. Ze concurreren met boeren die geen subsidie krijgen en die gaan failliet.
8 a
b
1 te veel 2 duur 3 koopt 4 duur 5 goedkoop 6 goedkoop 7 huidige De Amerikaanse tarwe heeft een hoge kostprijs (door hoge salarissen, hoge kredietkosten en strenge veiligheids- en milieueisen). Daardoor kunnen zij die tarwe bijna niet verkopen op de wereldmarkt. Het is dus aantrekkelijk voor de VS om deze tarwe als ontwikkelingshulp te schenken. Dan voldoe je aan je verplichting als rijk land om hulp te geven én je helpt je eigen boeren van de duur geproduceerde tarwe af.
9 a b c d
Het aantal mensen dat in de landbouw werkt neemt af in semiperiferie en centrum (uitstoot). In periferie neemt het nog toe (door sterke bevolkingsgroei op platteland). De productiviteit van de landbouw neemt toe in centrumlanden en semiperiferie. In periferielanden neemt de productiviteit vaak af. De voedselzekerheid is vooral afhankelijk van de armoede. De voedselproductie neemt toe in semiperiferie en centrum. De voedselzekerheid neemt af voor arme mensen: zij leven zowel in de periferie als in semiperiferie en centrumlanden.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 1 WERELDBEELD
25
13 (se) Voedselzekerheid en ontwikkelingshulp 1 a b c d e f
Bilateraal: goede relaties tussen landen; internationale organisaties: meer deskundigheid, geld en invloed; ngo’s: werken directer met de doelgroepen. Alle drie. Noodhulp: 3 en 5; projecthulp 1, 2 en 4. Good governance. Omdat mensen anders van hulp afhankelijk worden en hun akkers niet meer zelf bebouwen. Gebonden hulp: bij 1 (inhuren Nederlandse experts die duur zijn vergeleken met lokale mensen), bij 2 (er moet Nederlands materieel gebruikt worden), bij 3 en 5 (noodhulp door voedsel uit Nederland in plaats van lokaal aangekocht). Incoherentie bij: 4 (beleid tegen drugsimporten niet streng genoeg).
2 a b
c
d
Om hongersnood tijdig te signaleren en hulp tijdig te kunnen mobiliseren. Vooral in het noorden en oosten aan de grens. Bij twee miljoen mensen wordt honger verwacht. Dat is ongeveer 20 procent van de bevolking, want Tsjaad heeft ongeveer tien miljoen inwoners (2006). Daaronder zullen 300 000 vluchtelingen zijn. GB 163B laat zien dat er een steppe is en GB 166A geeft voor het noordoosten improductieve en extensieve veeteelt aan. Hier zal de draagkracht gering zijn. Bovendien is de bevolkingsgroei hoog en stijgt de voedselproductie minder snel. Jawel, de waarschuwing kwam in januari en in april begon de honger.
3 a b c
Zowel de VS als de hulporganisaties denken vooral aan hun eigen belang: de VS aan de eigen boeren, de hulporganisaties aan hun budget. Voor: noodhulp redt mensenlevens. Tegen: het maakt mensen afhankelijk, zodat ze hun situatie niet zelf gaan verbeteren. Van verbeterde internationale handel zullen wel enkele boeren in Ethiopië profiteren, maar niet de arme massa want die produceert niet voor de export. En de overheid in Ethiopië zal niet zo veel belasting kunnen heffen op de winsten uit de export dat ze daarmee het arme platteland kan ontwikkelen.
4 a b
c
WFP (deel van VN): noodhulp via internationale organisaties. Het VN-project levert geen erg grote bijdrage aan de voedselzekerheid in Ghana: 12 procent van 24 miljoen is 2,8 miljoen mensen die zijn ondervoed. Slechts 118 000 schoolkinderen krijgen voedsel. Niet alle kinderen die op school zitten zullen ondervoed zijn. Het is noodhulp en dat draagt dus niet bij aan ontwikkeling van het platteland. Maar doordat er nu meer vraag is naar lokaal geproduceerde rijst, ontvangen boeren meer geld. Daardoor zouden ze meer kunnen investeren in de verbouw van rijst.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 1 WERELDBEELD
26
d
Eigen antwoord. Bijvoorbeeld invoerheffingen vaststellen (oorzaak) om een eind te maken aan de oneerlijke concurrentie vanuit de VS, zodat de lokale productie beter verkocht wordt, waardoor Ghanese boeren meer gaan verdienen en meer voedselzekerheid hebben (gevolg). Of: goedkope kredieten voor irrigatie, landbouwmachines en kunstmest aan boeren geven (oorzaak). Hiermee zou de lokale rijstproductie kunnen stijgen. Dit geeft arme boeren meer inkomen en vermindert de importen (gevolg).
5 a b c d
e
Dan heeft de donor er ook nog wat aan. Het is duurder om het geld te moeten besteden in een bepaald land; dat is niet efficiënt. De VS geven een hoog bedrag in dollars, maar een laag percentage van hun bnp. Zweden geeft een hoog percentage, maar een groot deel is nog gebonden. Je zou kunnen antwoorden dat er ook in Europa ngo’s en privé-initiatieven zijn. Bovendien is het niet vanzelfsprekend dat private investeringen ten goede komen aan de arme bevolking. Men betaalt bijvoorbeeld hongerloontjes in fabrieken of landbouwbedrijven en er zijn slechte arbeidsomstandigheden. De cartoon is een aanvulling op de zin: als iemand honger heeft moet je geen vis geven, maar hem leren vissen. Deze zin is bedoeld als argument tegen noodhulp. De strekking van de toelichting moet zijn dat ontwikkelingshulp vaak bedacht wordt door goedwillende mensen van buitenaf, terwijl het veel meer in zou moeten gaan op de behoefte van de ontvanger.
6 a b c
Good governance en armoede. Ja, Malawi is niet zo extreem corrupt, maar wel heel arm. Als een land niet corrupt is, is het meestal ook niet zo arm. Corruptie leidt vaak tot armoede en armoede (of beter gezegd: ongelijkheid) bevordert corruptie.
7 Noodhulp verschaft voedsel aan mensen die daar zelf niet voor kunnen zorgen. Maar noodhulp moet bij voorkeur wel tijdelijk zijn, om afhankelijkheid te voorkomen. Ontwikkelingshulp kan bijdragen aan een verbeterde voedselvoorziening door geld, of door expertise aan de overheid of een organisatie te leveren via projecten of programma’s. Daardoor kan de voedselproductie gaan stijgen of de voedselhandel beter functioneren. Het is belangrijk om te streven naar ontwikkeling van het platteland op de lange termijn en niet alleen naar de verbetering van de voedselsituatie op dit moment.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 1 WERELDBEELD
27
SAMENVATTING
(ce) Wereldbeeld 1 a b
c
d
– 1 bnp/hoofd; 2 verdeling van de beroepsbevolking; 3 koopkracht; 4 alfabetiseringsgraad; 5 levensverwachting; 6 natuurlijke groei; 7 migratiesaldo; 8 cultuurgebieden; 9 democratische gehalte. 1 Hoe rijker een land, hoe minder mensen in de primaire sector werken en hoe meer in de formele dienstensector. 2 Hoe hoger de welvaart, hoe hoger de welzijnsindex. 3 Hoe hoger de welvaart, hoe verder een land is opgeschoven in het demografisch transitiemodel. 4 Hoe armer het land, hoe meer de leeftijdsopbouw op een piramide lijkt. 5 Hoe lager de welvaart, hoe lager de urbanisatiegraad en hoe hoger het urbanisatietempo. 6 Hoe rijker een land, hoe hoger in het algemeen het democratisch gehalte. 1 Een verschijnsel in een gebied vanuit meerdere dimensies analyseren. 2 Een verschijnsel op verschillende ruimtelijke schalen beschrijven en analyseren. 3 Vergelijken van gebieden. 4 Relaties leggen binnen een gebied tussen verschijnselen. 5 Een verschijnsel in haar geografische context plaatsen. 6 Relaties leggen tussen het bijzondere (Ghana) en het algemene (ontwikkelingslanden).
(se) Voedsel 2 a A: Interne oorzaken B: externe oorzaken b 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Bevolkingsdichtheid Bodemdegradatie Grondbezitsverhoudingen Familiesituatie Politieke instabiliteit Landbouwsubsidies Dumping Handelspolitiek WTO Noodhulp Incoherent beleid Projecthulp Programmahulp
c 1-E, 2-C, 3-D, 4-F, 5-B, 6-A, 7-H, 8-G
© NOORDHOFF UITGEVERS 2011ANTWOORDEN 4 VWO – 1 WERELDBEELD
28