Amsterdam Business School
De relatie tussen winstmanipulatie en de impressie management (CEO-letter)
Versie: Finale versie Name: Mourad el Hammdaoui Student number: 10130446 Date: 19 juni 2014 1e Supervisor: Dr. S.W. Bissesur 2e Supervisor: Dr. S. van Triest MSc Accountancy & Control, specialization Accountancy 1
Faculty of Economics and Business, University of Amsterdam
Abstract In deze masterthese werd er als doel gesteld om te onderzoeken in welke mate earnings management en impression management gerelateerd zijn tot elkaar. Bij het bepalen van earnings management is het Modified Jones Model gebruikt en bij het bepalen van impression management is de leesbaarheid van het verslag gebruikt. Uit deze masterthese is gebleken is dat er tussen deze twee strategieën niet gerelateerd zijn met elkaar. Ook hebben de strategieën afzonderlijk geen relatie met de contextuele factoren, bedrijfsresultaat, bonus van de manager en de accountantskosten.
2
Inhoudsopgave 1.
2.
3.
4.
Inleiding .......................................................................................................................................................... 5 1.1
Algemeen ........................................................................................................................................... 5
1.2
Onderzoeksvraag .............................................................................................................................. 8
1.3
Motivatie ............................................................................................................................................ 8
Theoretisch kader ....................................................................................................................................... 11 2.1
Earnings management .................................................................................................................. 11
2.2
Impression Management ............................................................................................................. 16
2.2.1
Agency Theorie ................................................................................................................. 19
2.2.2
Impression management strategie .............................................................................. 22
Hypothese .................................................................................................................................................... 24 3.1
Hypothese........................................................................................................................................ 24
3.2
De contextuele factoren ............................................................................................................... 24
Methodologie .............................................................................................................................................. 27 4.1
Data analyse .................................................................................................................................... 27
4.2
De onderzoeksmodellen ............................................................................................................... 28
4.3
Meten van Earnings Management op basis van Modified Jones Model............................ 29
4.4
Meten van Impression management op basis van Readability............................................ 31
4.5
Meten van de contextuele variabelen. ...................................................................................... 33
5. Onderzoeksanalyse ......................................................................................................................................... 34
6.
5.1
Correlatie van de variabelen ........................................................................................................ 34
5.2
Centrale onderzoeksmodel .......................................................................................................... 36
5.3
Onderzoeksmodel omtrent de prestaties van de onderneming .......................................... 38
5.4
Onderzoeksmodel omtrent de bonussen van de managers ................................................. 41
5.5
Onderzoeksmodel omtrent de accountantskosten van een onderneming ....................... 44
Conclusie en beperkingen ......................................................................................................................... 47 6.1 Conclusie ............................................................................................................................................... 47 6.2
7.
Beperkingen .................................................................................................................................... 49
Referenties ................................................................................................................................................... 51
Bijlage I ................................................................................................................................................................... 54 Bijlage II .................................................................................................................................................................. 60 3
_Toc350900600
4
1. Inleiding 1.1
Algemeen
In deze masterthese zal ik me gaan verdiepen in de onderwerpen “ winststuring” ofwel earnings management en “het voordoen van een bedrijf in iets anders” ofwel impression management. Over de onderlinge relatie tussen earnings management en impression management is weinig onderzoek verricht, terwijl de beide onderwerpen afzonderlijk wel uitgebreid zijn onderzocht in verschillende onderzoeken. In deze masterthese zal ik onderzoeken in hoeverre de earnings management en impression management aan elkaar zijn gerelateerd, door na te gaan hoe sterk earnings management is gecorreleerd met de leesbaarheid van een jaarverslag en hoe dit samenhangt met contextuele factoren. Vandaag de dag hebben managers van bedrijven veel mogelijkheden om de perceptie van de stakeholders te beïnvloeden bij het gebruik van het jaarverslag. Het lijkt mij volstrekt logisch dat een manager die zijn winst resultaten wil manipuleren, ook daarbij een prikkel heeft om impression management te gebruiken en daarmee de indrukken die het jaarverslag of andere berichtgeving geeft, te manipuleren. Davidson et al. (2004) komen met een vergelijking waarbij indruk gemaakt wordt op anderen door hun positieve eigenschappen te benadrukken. In het artikel wordt deze vergelijking gekoppeld aan bedrijven die hetzelfde pogen te doen. Hierdoor presenteert het management, in het jaarverslag, zich vooral op de positieve ontwikkelingen (impression management), wat kan leiden tot earnings management. Een voorbeeld hierbij kan zijn dat een bedrijf de indruk wil wekken dat de winsten een glad en groeiend verloop in de tijd hebben. Terwijl dit verre van de werkelijkheid is, wat zou kunnen leiden tot overmatige winststuring. Een gevolg hiervan is dat de betrouwbaarheid van de financiële verslaggeving verminderd wordt. Bij earnings management gaat het hoofdzakelijk om de sturing van het resultaat. Managers kunnen bijvoorbeeld verslaggevingregels gebruiken om hun eigen doelstellingen te bereiken. Een reden zou kunnen zijn om het resultaat te verhogen om een hogere bonus te ontvangen. Een ander voorbeeld is het beïnvloeden van het resultaat, wanneer het doel van het management al bereikt is per enig moment, om alsnog een voorziening op te nemen in de jaarrekening om zo voor het komende jaar in een betere start positie te verkeren.
5
Derhalve is het belangrijk dat zowel de stakeholders van de onderneming alsmede de verantwoordelijken zoals de controllers of de interne- en of externe accountants dergelijke methoden te kunnen identificeren cq te controleren op juistheid. Er zijn vele definities van earnings management. De Statement van Financial Accounting Concepts nr. 1 bepaalt dat de financiële verslaggeving informatie over de financiële positie moet weergeven over de prestaties van een onderneming in een bepaalde periode.
Dechow et al. (2010, p. 344) hebben earnings quality/management gedefinieerd als: “Higher quality earnings provide more information about the features of a firm’s Financial performance that are relevant to a specific decision made by a specific decision maker”.
Healy en
Wahlen
(1999, p. 368) verklaren
earnings management
als volgt:
“Earnings management occurs when managers use judgment in Financial reporting and in structuring transactions to alter Financial reports to either mislead some stakeholders about the underlying economic performance of the company, or to influence contractual outcomes that depend on reported accounting numbers”.
Davidson et al. (2004, p. 267) definiëren earnings management als volgt, doordat managers flexibele boekhoudprincipes toepassen, kan dit van invloed zijn op de resultaten. De resultaten kunnen hoger of lager zijn dan de werkelijk behaalde resultaten. Managers zijn dus in staat om de waardering van de aandelen te beïnvloeden door winststuring. Gezien het belang van de aandelenwaardering, is het nodig dat de managers gebruik maken van hun eigen interne berichtgeving (voorkennis). Derhalve, een klein beetje earnings management kan “goed” zijn voor een bedrijf, doordat het gebruikt kan worden als een middel om interne berichtgeving te delen met investeerders. Maar managers kunnen ook misbruik maken van earnings management, door zichzelf in te dekken ten koste van andere partijen (de stakeholders). De letterlijke vertaling van impression management uit het woordenboek is “mensen pogen op allerlei manieren een welbepaalde indruk te maken op anderen, om te bekomen dat de
6
anderen zullen reageren zoals ze verlangen. Dit is mogelijk op een aantal manieren welke later in de master thesis aan bod zullen komen. Bij impression management stelt Li (2008) dat als markten minder volledig op informatie reageren die minder makkelijk te krijgen is van openbare berichtgevingen, de managers meer de prikkel hebben om informatie te verdoezelen wanneer een bedrijf slecht presteert. Maar wanneer bedrijven goed presteren, het management meer bereid is om informatie te openbaren. Davidson et al. (2004) hebben het over een aantal grote boekhoudschandalen zoals Enron, Arthur Anderson en WoldCom, waarbij gewezen wordt op het belang van impression management en het feit dat impression management misbruikt kan worden. Impression management kan bijvoorbeeld uitgeoefend worden in het directieverslag (ook wel de ‘CEO-Letter” genoemd). Het verslag betreft een voornamelijk textuele onderdeel van het jaarverslag. Het directieverslag is een verplichte informatiedocument voor middel- en grote ondernemingen. De externe accountant dient te controleren of dit directieverslag verenigbaar is met de jaarrekening (financiële verantwoording). In het directieverslag staan de ontwikkelingen van het afgelopen jaar vermeld en welke invloeden deze hebben gehad in het behaalde resultaat van een onderneming. Daarnaast wordt ook de bijzondere gebeurtenissen toegelicht in het directieverslag en wordt er vermeld wat de verwachtingen ten aanzien van materiële investeringen voor komend jaar zijn. Door impression management uit te oefenen in het directieverslag kan de impressie worden gewekt dat een bedrijf het veel beter heeft gedaan dan het werkelijke geval is, of vice versa. Door de informatie van earnings management en impression management samen te brengen, zouden we wat alerter moeten zijn op het bestaan van deze praktijken en het probleem wat dit zou kunnen opleveren in de toekomst, wat betreft de betrouwbaarheid van de verstrekte financiële resultaten. Door de twee soorten management strategieën samen te brengen worden we beter bewust tegen enige vorm van misleiding.
7
In deze masterthese zal begonnen worden met het verklaren van de theorie. Vervolgens zal er uitgelegd worden welke onderzoeksmethoden er gebruikt zullen worden, welke gevolgd zullen worden door mijn resultaten. Tot slot zal er worden ingegaan op de conclusies en de beperkingen in dit onderzoek. Geprobeerd zal worden om empirisch bewijs te leveren op het raakvlak tussen earnings management en impression management, om de kloof tussen deze twee fenomenen in de literatuur te vullen. 1.2
Onderzoeksvraag
De onderzoeksvraag in deze masterthese is: Wat is de onderlinge samenhang tussen earnings management en impression management, alsmede hoe hangen deze praktijken samen met contextuele factoren? Er zijn veel onderzoeken verricht naar factoren die de mate waarin earnings management of impression management meer door bedrijven wordt toegepast, beïnvloeden. Echter is er weinig onderzoek gedaan naar hun onderlinge relatie en/of naar hoe bepaalde factoren de mate waarin earnings management en impression management wordt toegepast, kunnen beïnvloeden. Dit terwijl het beide reacties zijn op een situatie waarin de werkelijke prestaties van een bedrijf achterblijven bij de verwachte prestaties. Ik denk dat er een aantal factoren zeer belangrijk zijn in deze studie om dit te onderzoeken. In deze masterthese zal er op zoek worden gegaan naar bepaalde factoren die bij earnings management en impression management van toepassing zijn en ook naar bepaalde factoren die wel bij het één voorkomen en niet bij het ander. Hierdoor zal het mogelijk zijn om te onderzoeken welke raakvlakken de twee onderwerpen hebben met elkaar. Om de onderzoeksvraag te onderzoeken is de volgende hypothese afgeleid om zo de onderzoeksvraag ook te kunnen beantwoorden: H1 = Er is een positieve relatie tussen earnings management en impression management. 1.3
Motivatie
Vanaf het moment dat Luca Paciolo in 1494 de term accounting introduceerde, waarmee hij een complete beschrijving gaf van het dubbele boekhoudsysteem, vonden er belangrijke ontwikkelingen plaats. Een belangrijk aspect van de boekhouding is informatieverstrekking. 8
Informatie is erg belangrijk voor verschillende stakeholders van een onderneming, zoals bijvoorbeeld aandeelhouders, managers, accountants, beleggers, banken en werknemers. Jaarverslagen zijn hier dan ook een goed voorbeeld als bron van informatie voor de stakeholders. Informatie is eigenlijk ook een complex begrip, dit vanwege het feit dat individuen niet unaniem reageren op informatie. Iedere belegger reageert op een andere wijze op informatie en denken op verschillende wijze over de bedrijfsprestaties in de toekomst. Een andere reden voor de complexiteit is dat het meer doet dan het beïnvloeden van een beslissing van een belegger. Het kan namelijk ook de werking van de markten beïnvloeden, welke belangrijk is voor de efficiency en eerlijkheid van de economie. De IASB heeft er voor gezorgd dat er hoge kwaliteit accounting standaarden zijn ontwikkeld om een hogere mate van kwaliteit te bereiken over de jaarverslagen, in termen van vergelijkbaarheid en transparantie. Sinds 2005 zijn Europese beursgenoteerde ondernemingen verplicht hun geconsolideerde jaarverslagen in overeenstemming te hebben met IFRS. Andere bedrijven kunnen ervoor kiezen om hun jaarrekening te rapporten in overeenstemming met de plaatselijke regelgeving of IFRS. Door informatie te geven aan de ‘buitenwereld’ middels het jaarverslag, kunnen bijvoorbeeld beleggers gebruik maken van deze informatie en is er dus enige nut te vinden in het jaarverslag. Het jaarverslag heeft over het algemeen een grote invloed op de keuze van de belegger (of andere stakeholders). Wanneer een manager gebruik zal maken van impression management of earnings management, kan hij enige invloed creëren op de keuze van de belegger en zo dus ook invloed op de marktwaarde van de aandelen. Dit zou op den duur kunnen leiden tot een inefficiënte markt en onbetrouwbare informatie. Hiermee is dus te zien dat het gebruik van impression management en/of earnings management een groot effect kan hebben op een zeer belangrijk vlak in de economie. Naast de invloeden en/of gevolgen die impression management en earnings management kunnen hebben, zijn deze twee ook zeer interessante en controversiële onderwerpen om te onderzoeken. Aangezien de relatie tussen de twee soorten niet veel is onderzocht, zal het onderzoeken naar de mate waarin impression management en earnings management zich tot elkaar verhouden een nieuw perspectief bieden in de research die tot op heden is uitgevoerd. 9
10
2. Theoretisch kader
Allereerst zal er ingegaan worden op earnings management (winststuring). Daarvan zullen een aantal definities besproken worden van earnings management. Ook zullen verschillende drijfveren van managers de revue passeren voor het drijven van winststuring. Tot slot zal een overzicht gegeven worden hoe winststuring gemeten kan worden en welke theorieën hierover bestaan. Daarna wordt er overgegaan op impression management. Aan het licht zal komen wat impression management inhoudt en wanneer/waarom het gebruikt wordt. Ook hier zullen een aantal definities van impression management besproken worden. Tot slot zullen een aantal strategieën in impression management besproken worden.
2.1 Earnings management Als we kijken naar de definitie van earnings management zijn er verschillende varianten te vinden in de wetenschappelijke literatuur. Walker (2013, p. 446) definieert earnings management als volgt: “ The use of managerial discretion over (within GAAP) accounting choices, earnings reporting choices, and real economic decisions to influence how underlying economic events are reflected in one or more measures of earnings”. Healy and Wahlen (1999, p.368) verwoorden de definitie erg duidelijk, namelijk: “Earnings management occurs when managers use judgment in financial reporting and in structuring transactions to alter financial reports to either mislead some stakeholders about underlying economic performance of the company or to influence contractual outcomes that depend on reported accounting numbers”. Earnings management kan gezien worden als het manipuleren van de winst. De financiële verslaggeving is erg belangrijk binnen een onderneming, omdat er op deze manier stakeholders geïnformeerd worden over de gang van zaken binnen een onderneming. Het is daarom mogelijk voor de managers om hun (voor)kennis te gebruiken om cijfers of andere gegevens binnen een jaarverslag te manipuleren. Bij earnings management worden de stakeholders opzettelijk misleidt over de economische prestaties. 11
Het kan ook zijn dat een manager een signaal afgeeft aan de stakeholders over informatie binnen de organisatie (inside information). Op deze manier wordt er meer informatie blootgesteld dan de bedoeling is. De waarde van de onderneming kan toegenomen worden indien er een toename is in de earnings. Terwijl de onderneming ook in waarde kan dalen wanneer er sprake is wanneer de earnings zullen dalen. De manager kan, indien mogelijk, zelf kiezen welke financiële verslaggevingregels te gebruiken en hierop invloed uitoefenen. De flexibiliteit van sommige financiële verslaggevingregels kunnen derhalve in belang zijn of voor eigen belang of voor het belang van de onderneming. De Positive Accounting Theory houdt zich bezig met het voorspellen van gedrag van de manager bij de keuze van financiële verslaggevingregels en is grotendeels gebaseerd op de bonussen van de managers en contracten met kapitaalverschaffers. Er wordt in deze theorie ingegaan op de keuzes die de managers maken en waarom ze deze maken. Gegeven de flexibiliteit die de manager heeft bij de keuze van ‘accounting policies’, wordt de mogelijkheid geopend voor ‘opportunistic behaviour”. De Positive Accounting Theory stelt dat managers rationeel zijn en keuzes zullen maken in hun eigen belang indien dat mogelijk is (Scott, 2011). Dit met het oog op het feit dat de beloning van managers afhankelijk kan zijn van de nettowinst, dus hiermee wordt het eigen nut gemaximaliseerd. Wanneer namelijk een jaar verliesgevend is geweest, zou dit mogelijk potentiële investeerders afschrikken en de aandeelhouders zouden mogelijk hun aandeel willen verkopen om het risico te elimineren dat een aandeel minder waard wordt. De Positive Accounting Theorie is niet normatief, maar voorspellend. Een normatieve theorie geeft aan hoe men zou moeten handelen onder gegeven omstandigheden, wat duidelijk een groot verschil is met de Positive Accounting Theory (Scott, 2011). Scott (2011) formuleert drie hypotheses die de basis vormen voor de voorspelling van de Positive Accounting Theory. De hypotheses geven impliciet weer welke prikkels de managers hebben om hun winst te sturen. 1. Bonus plan hypotheses: waar een bonusplan van toepassing is zullen managers meer geneigd zijn verslaggevingmethodes te kiezen waarbij de winsten van toekomstige perioden naar de huidige periode worden overgeheveld. De managers handelen in 12
hun eigen belang en willen graag een hogere bonus. 2. The Debt Covenant Hypothesis: het wordt waarschijnlijker dat de manager verslaggevingmethodes zal selecteren waarbij de winst van toekomstige perioden naar de huidige periode zal worden overgeheveld, in het geval dat een onderneming te dicht komt bij het schenden van schuldenovereenkomsten of te hoge schulden heeft. 3. The Political Cost Hypothesis: hoe groter de politieke kosten voor de onderneming, hoe waarschijnlijker het wordt dat de manager van de onderneming standaarden zal kiezen waarbij de winsten van de huidige periode worden uitgesteld naar toekomstige perioden. Politieke kosten zijn bijvoorbeeld belastingverhoging, werknemers die een hogere loon gaan eisen of consumenten die de producten van het bedrijf niet meer willen kopen als protest tegen de hoge winsten. Om deze politieke kosten zal een manager zijn winst laag proberen te houden om deze politieke kosten te mijden.
Om het earnings management in te perken is er tegenwoordig een plafond ingevoerd voor het bonussysteem. Dit is gedaan om de prikkels te minimaliseren. Vandaag de dag is er controversie ontstaan over het bonussysteem. Er is namelijk naar buiten gekomen dat het plafond in het bonussysteem omzeilt wordt, door een hoger vast salaris in te voeren. Hierdoor hebben de managers des te meer reden om winst te manipuleren, omdat het salaris nu alleen maar hoger wordt en de onderneming een bepaalde verwachting heeft van de manager. Daarom zal earnings management altijd blijven bestaan en kan het probleem niet compleet geëlimineerd worden. Een bekende vormen van earnings management is: Big Bath Accounting vooral gebruikt als de resultaten van de onderneming heel slecht zijn. Dan wordt de balans opgeschoond door meer kosten op te nemen zodat er in de volgende periode een frisse start gemaakt kan worden. Stakeholders accepteren dit eenmalige (grote) verlies en focussen zich op toekomstige winsten. Dit brengt ons op het volgend punt, namelijk hoe kan earnings management gemeten worden? In de literatuur zijn er twee methoden te vinden die earnings management 13
meten: accounting method and operational method.
In deze masterthese ligt de focus op de accounting method en zal de operationele methode buiten beschouwing worden gelaten. Galle (2009) stelt dat er accounting veranderingen zijn die in lijn zijn met GAAP en andere veranderingen die niet in lijn zijn met GAAP regelgeving. Na 2005 is er voor de Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen verplicht gesteld om IFRS toe te passen. Er zijn een aantal voorbeelden te noemen in het manipuleren van de winsten: -
Voorzieningen zijn subjectief, de manager kan dus een schatting maken die in zijn voordeel is;
-
Een verkoopregistratie kan uitgesteld worden door deze te boeken in een volgend boekjaar om zo het resultaat lager te maken. Om zo minder belasting te moeten betalen.
Galle (2009) stelt ook dat accruals based bookkeeping een verplichting is onder GAAP. De omzet en de kosten moeten genoteerd worden in de periode waarin daadwerkelijk de transactie heeft plaatsgevonden. Accruals zijn volgens Healy (1985, p. 86) : “the difference between reported earnings and cash flows from operations”. Een andere definitie is gevonden in het artikel van Vander BauwhedeBergstresser and Philippon ( 2006, p. 146): “Accruals are components of earnings that are not reflected in current cash flows, and a great deal of managerial discretion goes into their construction”.
Total Accruals kunnen onderverdeeld worden in discretionary
accruals (accruals die niet volgen uit normale operationele bedrijfsactiviteit, maar veranderingen gedaan door de manager) en in non-discretionary accruals (veranderingen die verplicht zijn volgens de regelgeving en de normale bedrijfsactiviteit). Discretionary accruals kunnen dus gebruikt worden om inkomsten te verplaatsen tussen twee perioden. Om de discretionary accruals te kunnen bepalen, moeten eerst de Total accruals en de nondiscretionary accruals bepaalt worden.
14
Dechow et al. (1995, p. 197) geeft vijf modellen weer die discretionary accruals (ofwel earnings management) kunnen bepalen: 1. Healy Model er wordt voorspeld dat elke periode earnings management wordt toegepast door managers. Er wordt hier verondersteld dat de non-discretionary accruals elke periode constant zijn en dat alleen de discretionary accruals veranderen. Het verschil tussen Total accruals en non-discretionary accruals is dan discretionary; 2. DeAngelo Model de non-discretionary accruals zijn ook hier elke periode constant. Dit model is dan ook te vergelijken met het Healy Model. In het DeAngelo Model wordt Total accruals vergeleken met de Total accruals van voorgaand jaar. Het verschil tussen Healy en DeAngelo is dat er bij het DeAngelo model alleen maar één periode wordt teruggekeken; 3. Jones Model in dit model wordt er een onderscheidt gemaakt naar nondiscretionary en discretionary accruals. Hier zijn de non discretionary accruals wel variabel. Dit zou komen door de wijzigingen in de verkoopopbrengsten en de wijziging in de waarde van de vaste activa. Wanneer je de non-discretionary accruals aftrekt van de Total accruals, krijg je de discretionary accruals; 4. Modified Jones Model Dit model zou de meest betrouwbare resultaten weergeven. Om deze reden heb ik gekozen voor dit model in deze masterthese. Een beschrijving van dit model is te vinden in Hoofdstuk 4.3; 5. Industry Model ook hier zijn de non-discretionary accruals variabel. In dit model wordt er de veronderstelling gemaakt dat veranderingen in de non-discretionary accruals hetzelfde zijn voor verschillende ondernemingen binnen een zelfde industrie. Er zijn een aantal nadelen gekoppeld aan dit model. Een nadeel zou dat er alleen gekeken wordt naar veranderingen binnen een industrie, maar er zouden ook veranderingen kunnen zijn in een bepaalde onderneming. Verder wordt er in dit model alleen gekeken naar de correlatie van de non-discretionary accruals en niet naar de correlatie van de discretionary accruals. Dit is het geval indien bij bepaalde ondernemingen binnen een industrie meer geprobeerd wordt om winsten te 15
manipuleren dan bij andere ondernemingen binnen dezelfde industrie. 2.2 Impression Management Tegenwoordig richten de ondernemers zich veel meer op meerdere stakeholders dan alleen de powerfull stakeholders van de onderneming. De ondernemingen trachten tegenwoordig steeds meer te focussen op meer stakeholders. Er zijn verschillende manieren om de stakeholders informatie te geven over de onderneming. De grootste bron van informatie, en de belangrijkste, over de onderneming is het jaarverslag. Daarnaast kan er ook informatie verspreidt worden via persberichten, financiële tijdschriften en radio programma’s. Via al deze kanalen kan een investeerder genoeg informatie verzamelen om een beslissing te maken over de onderneming (Courtis, 2004a). Een rapportagevorm en trend wat binnen een aanzienlijke tijd is gegroeid is de Integrated reporing. Ingrated reporting is een beknopte communicatiemiddel over hoe de strategie, governance, prestaties en vooruitzichten van een organisatie, in het kader van haar externe omgeving, leiden tot de waardecreatie op zowel de korte, middellange en lange termijn. Dergelijke rapportages bestaan uit steeds minder cijfers en steeds meer uit tekst, zo wordt bijvoorbeeld de kapitalen (één van de fundamentele concepten van Integrated reporting) het best tekstueel beschreven. Doordat dergelijke rapportages steeds belangrijker worden lijkt het mijns inziens ook relevant om aandacht te besteden aan impression management. Recentelijk heeft EY een survey uitgebracht waarbij eveneens is gebleken dat Integrated reporting steeds belangrijker wordt. Wij zullen onderzoeken of managers de perceptie van stakeholders over de bedrijfsprestatie willen manipuleren, door moeilijk leesbare CEO letters op te nemen in het jaarverslag. De managers hebben hierin dezelfde motieven als bij earnings management. Ook hier zouden managers opportunistisch gedrag vertonen doordat er sprake is van informatie asymmetrie. Waardoor ze hun eigen nut proberen te maximaliseren. Een ander motief kan zijn het imago van het bedrijf behouden of te verbeteren. Courtis (2004a, p.292) laat ons kennis maken met het begrip ‘woord verduistering’: “Word obfuscation, is used to describe a narrative writing technique that obscure the intended message, of confuses, distracts or perplexes readers, leaving them bewildered or muddled”. Volgens Rutherford (2003, p. 189) wordt de transparantie gemanipuleerd
door de
duidelijkheid van de tekst te verlagen wanneer er bepaalde informatie verdoezeld moet worden. Dit kan gebeuren wanneer de manager bijvoorbeeld slechte resultaat moet 16
presenteren in het jaarverslag. Verduistering kan heel subtiel worden gebruikt, het is zelfs zo dat hoe subtieler, hoe meer succes kan worden behaald met het manipuleren (Courtis, 2004a). Dit kan als gevolg hebben dat er misinterpretatie ontstaat bij de stakeholders. Merkl-Davies and Brennan (2007) laten zien wat impression management nou daadwerkelijk is. Bij impression management is het doel van de managers om informatie asymmetrie te ontwikkelen tussen zichzelf en de stakeholders door niet alle informatie te geven of een verkeerd signaal te geven. Merkl-Davies en Brennan (2007, p. 118) geven verschillende definities van impression management: “Impression management is a field of study within social pschology studying how individuals presents themselves to others to be perceived to be perceived favorably by others.” “Impression management is regarded as attempts to control and manipulate the impression conveyed to users of accounting information.” In het geval van impression management kan er gesteld worden dat de managers opzettelijk informatie asymmetrie creëren. Dit is dan op korte termijn moeilijk te ontdekken door de investeerders, en hier spelen de managers juist op in. Zo kan de aandelen prijs beïnvloed worden. Wat weer leidt tot ‘capital misallocations’ en een hoge bonus voor de managers (Merkl-Davies & Brennan, 2007). In het volgende figuur wordt aangegeven wat de “incentive zone” is van een manager. Wanneer een manager nou eenmaal zijn maximale bonus bereikt heeft, dan heeft de manager geen prikkel (incentive) meer om beter zijn best te doen. In de “intencive zone” neemt de bonus lineair toe met de behaalde prestatiemaatstaven.
17
Bron: Larcker & Tayan, 2011, Seven myths about executive compensation, Working paper
Murphey heeft onderzocht hoe het beloningsbeleid van een CEO uit opgebouwd is en eruitziet over de jaren 1992 tot en met 2011:
Bron: (murphy 2012, Executive Compensation: where we are, and how we got there, pagina 16)
18
Er zijn een aantal theorieën die weergeven welke beweegredenen managers hebben om impression management toe te passen. Er zijn verschillende theorieën die ingaan op impression management, enkele voorbeelden hiervan zijn agency theory, signaling theory, legitimacy theory, stakeholder theory and institutional theory. Er zal alleen ingegaan worden op de agency theorie, omdat deze ook veel overlap heeft met earnings management. 2.2.1 Agency Theorie
Er zijn verschillende belanghebbenden van informatieverstrekking bij ondernemingen. Informatie van een onderneming is een belangrijk goed en vaak ook zeer complex. De informatie is belangrijk omdat er aan de hand van de verstrekte informatie relevante beslissingen genomen kunnen worden. Daarnaast is informatie complex omdat een iedere belanghebbende van informatie anders kan reageren op informatie. Daarnaast is informatie complex omdat het niet alleen de beslissingen van individuen beïnvloedt maar doordat de individuen beslissingen maken de marktwerking ook eveneens beïnvloed wordt, bijvoorbeeld de effectenmarkt en de arbeidsmarkt. Een goede werking van dergelijke markten is relevant voor de marktefficiency en de integriteit van de gehele economie zelf. Enkele belangrijke belanghebbenden van informatie zijn managers, investeerders schuldeisers en accountants. De agency approach houdt in dat de onderneming vele contracten aangaan met verschillende partijen. De belangrijkste contracten in het kader van de Agency Theorie zijn dat: 1. de arbeidscontracten tussen de managers en de onderneming en de leningsovereenkomsten ofwel “employment contracts” 2. leningsovereenkomsten tussen de ondernemingsdebiteuren en crediteuren en de onderneming zelf ofwel “lenders contracts”. De Agency Theorie legt de nadruk op de potentiele belangconflicten tussen enerzijds het bestuur van de organisatie en de aandeelhouders en anderzijds tussen de aandeelhouders en de schuldeisers van de organisatie.
19
Hieronder een schematische schets van de Agency theorie:
Bron: http://www.roymogg.com/roywiki/index.php/Agency_Theory
Hierbij staat de P voor “principals” zoals bijvoorbeeld de aandeelhouders en de A voor “Agent” waarmee de manager bedoelt wordt. De aandeelhouder neemt een manager in dienst om er voor te zorgen dat de onderneming zo, die vervolgens zijn/haar performance mededeelt aan de aandeelhouder. Zowel de aandeelhouder alsmede de manager hebben een eigen belang met betrekking de informatieverstrekking. Volgens de agency theorie worden de aandeelhouders pas beloont bijvoorbeeld dividenduitkering wanneer alle andere schuldeisers betaald zijn en wanneer de managers volgens de vastgelegde arbeidscontract beloond worden. Met andere woorden er wordt pas dividend uitgekeerd aan de aandeelhouders wanneer zowel de bestuurders alsmede de schuldeisers naar behoren beloont worden.
20
Bron: http://www.roymogg.com/roywiki/index.php/Agency_Theory Omdat zowel de aandeelhouder en de manager van de onderneming het beste eruit willen halen, is het mogelijk dat er sprake kan zijn van een zogenaamd conflict (zie hierboven) De agency theorie benadrukt dat ondernemingen activiteiten verrichten onder omstandigheden van onzekerheid welke leidt tot informatie asymmetrie tussen de managers en de investeerders. Informatie asymmetrie houdt in dat de managers van ondernemingen een informatie voordeel hebben ten opzichte van bijvoorbeeld de aandeelhouders en de schuldeisers van de onderneming. De informatie kan bewust of onbewust achterwegen gehouden worden. Er bestaan twee verschillende soorten van informatie asymmetrie: 1. Adverse selection; 2. Moral hazard. 1. Adverse selection houdt in deze context in dat de managers kennis hebben waarover de aandeelhouders of de schuldeisers geen beschikking over hebben. Bij adverse selection gaat het om de relevantie van de informatieverstrekking. De belangrijkste vorm van adverse selection is “inside information”. Verslaglegging zoals bijvoorbeeld het jaarverslag kan gezien worden om het adverse selection probleem te mitigeren door de “inside information” betrouwbaar te vertalen in “outside information”. Adverse selection legt vooral de nadruk op het investeringsperspectief. Doordat de managers van de onderneming de beschikking hebben over relevante informatie en de aandeelhouders en de schuldeisers niet de beschikking hebben over deze informatie, bestaat er de mogelijkheid dat deze belanghebbenden niet over de juiste en volledige informatie beschikken en op basis hiervan beslissingen kunnen nemen; 2. Moral hazard houdt in deze context in dat de aandeelhouders en schuldeisers niet de acties van de managers kunnen observeren, terwijl deze acties wel de belangen van alle partijen beïnvloeden. Bij moral hazard gaat het dus om de betrouwbaarheid van 21
de informatieverstrekking. Moral hazard kijkt dus vanuit een andere perspectief namelijk het managementperspectief in de context van de agency theorie. Voor investeerders is het lastig om de informatie te verifiëren aangezien deze informatie bewust of onbewust door managers achterwege wordt gehouden . Hierdoor wordt er ruis gecreëerd en verliest deze informatie de betrouwbaarheid. Een voorbeeld van moral hazard is wanneer de manager over informatie beschikt over hoe bijvoorbeeld een resultaat is behaald en weet van welke kwaliteit het resultaat tot stand is gekomen, dit terwijl de investeerder cq belegger niet over deze informatie beschikt. Als het resultaat goed is dan komt dit door de acties van het management en bij een slechte resultaat verschuilt zich achter de omstandigheden waarin de organisatie verkeerd.
Holmström (1979) geeft in zijn artikel aan hoe het agency model wordt uitgelegd. In het model wordt uitgelegd dat de inspanningen van de manager lastig ofwel niet te observeren zijn. Maar de “payoff” kan wel worden getoetst en waargenomen worden door zowel de managers alsmede de investeerder. Volgens Holmström zou een beloningsstructuur van de manager gebaseerd moeten worden op de netto winst en nog een extra variabele welke door alle partijen gemonitord, geëvalueerd en vastgelegd kan worden. Deze tweede variabele dient complementair gezien te worden naast de te behalen netto winst. Door meer transparanter om te gaan met informatieverstrekking aan zowel de aandeelhouders alsmede de schuldeisers van organisaties, vaak ook opgelegd door verschillende wet en regelgeving. Denk bijvoorbeeld aan SOX IFRS US GAAP. Hierdoor bestaat er de mogelijkheid dat EM lastiger wordt en om de informatie asymmetrie te verbeteren. Door “full disclosure” verstrekking wat tegenwoordig steeds meer door de verschillende wet en regelgeving wordt aanbevolen wordt alle relevante bedrijfsinformatie publiekelijk bekend gemaakt. 2.2.2 Impression management strategie
Merkl-Davies en Brennan (2007, p. 126) geven aan dat managers twee typen gedrag onderscheiden, namelijk verborgen gedrag of attributie gedrag. Om verborgenheid te bereiken wordt er:
22
-
Negatieve resultaten verduisterd (slecht nieuws): of
-
Positieve resultaten worden benadrukt (goed nieuws).
Merkl-Davies en Brennan (2007, p. 126) geven de attributie gedrag als volgt weer “a self serving bias involving individuals’ perceptions and explanations of events that manifests itself in a tendency to claim more responsibility for successes than for failures”. Waarbij managers positief nieuws binnen de organisatie gekoppeld wordt aan interne factoren, terwijl negatief nieuws gekoppeld wordt aan externe factoren. Indien er gebruik wordt gemaakt van impression management is er altijd bewust voor gekozen. Dit brengt ons tot de verschillende strategieën van impression management die uit wetenschappelijk onderzoek zijn voortgekomen. Naast de “ reading ease manipulation” die ik kies voor mijn onderzoek, worden er nog zes andere aanpakken getoond die aan verborgenheid doen. Twee maken de tekst moeilijker leesbaar door retorische manipulatie te gebruiken, waarmee slecht nieuws wordt verborgen. En de andere strategieën proberen juist het positieve nieuws te benadrukken, door te focussen op positief nieuws. In het methodologie gedeelte van deze these zal ik uitgebreid ingaan op de strategie die ik zal gaan gebruiken.
23
3. Hypothese Ontwikkeling van de hypotheses zal hierin plaatsvinden. Beschreven zal worden welke subhypotheses gebruikt zullen worden om de hypothese te onderzoeken. 3.1 Hypothese In dit hoofdstuk wordt de hypothese bepaald en daarmee ook worden gekeken naar de contextuele factoren, welke in principe de belangrijkste factoren zijn in deze masterthese. Er zullen een aantal subhypothesen zijn om zo de centrale onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden. Dit brengt ons op de centrale hypothese welke gebruikt zal worden om tot de conclusie te komen of er een relatie is tussen impression management en earnings management: H1 = Er is een positieve relatie tussen earnings management en impression management. Met deze hypothese zal geprobeerd worden om dichter bij het antwoord te komen of er al dan niet een relatie is tussen impression management en earnings management. In de volgende paragraaf zal ik ingaan op de andere hypothesen en ingaan op mijn verwachtingen over het onderlinge verband tussen de factoren en impression management en earnings management. 3.2 De contextuele factoren In de literatuur zijn veel contextuele factoren te vinden welke zijn onderzocht met betrekking tot earnings management en/of impression management. Het blijft dan ook een lastige keuze om te bepalen welke contextuele factoren gekozen zouden moeten worden. Het is erg aantrekkelijk om alle bestudeerde factoren mee te nemen in deze masterthese, maar dat lijkt me qua tijd een lange taak. Daarom heb ik gekozen voor drie contextuele factoren waarbij ik het gevoel heb dat deze een materiële rol spelen in de drijfveren van managers om earnings management en/of impression management uit te voeren. Deze zijn de
volgende:
bedrijfsprestaties,
bonussen
managers
en
de
hoogte
van
de
accountantskosten.
De eerste contextuele factor is bedrijfsprestaties. Een aantal studies hebben onderzocht of organisaties die slecht presteren accounting tactieken gebruiken om hun resultaten te 24
verbeteren. Zij concludeerden dat slechte prestaties een stimulerende werking heeft om deel te nemen aan earnings management (Petroni, 1992). Ik verwacht ook in dit onderzoek dat dit het geval zal zijn. En dat bedrijven die lager presteren dan gewild, accounting tactieken zullen gebruiken om de stakeholders te misleiden. Francis et al. (1996) vinden geen relatie tussen zwakke prestaties en afschrijvingen. DeAngelo et al. (1994) hebben geconcludeerd dat aanhoudende zwakke prestaties de mogelijkheden beperken om earnings management te gebruiken. Li (2008) laat zien dat jaarverslagen van bedrijven met lagere inkomsten moeilijker te lezen zijn en dat de makkelijker te lezen jaarverslagen meer persistent inkomsten hebben die positief zijn. Hierdoor kom ik tot de verwachting dat er toch een relatie is tussen bedrijfsprestaties en earnings management en impression management. H2 = De relatie tussen earnings management en impressie management is gerelateerd aan de prestaties van de onderneming. De tweede contextuele factor gaat over de interne controles die optimaal zijn gekozen door de principaal in de principaal-agent relatie. Het zal hier gaan om de bonussen voor de managers. Er is veel onderzoek verricht op het gebied van de relatie tussen bonussen van managers en earnings management. Goede managers worden vaak beloond in aandelenopties, derhalve is een koersstijging van de aandelen zeer lucratief voor deze managers. Hierbij is het management meer geneigd om aan de resultaten te manipuleren. De relatie tussen bonussen van managers en impression management is tot op heden weinig onderzocht. Maar door de controversie sinds de crisis in 2008 is mijn interesse gewekt om dit mee te nemen in dit onderzoek. Hierdoor ben ik benieuwd naar de relatie tussen bonussen en impression management. De subhypothese is: H3 = De relatie tussen earnings management en impressie management is gerelateerd aan de bonussen van de managers.
De derde en laatste contextuele factor gaat over de rol van de accountants. Dit is een interessante factor, vanwege het feit dat accountants een rol hebben in het verkleinen van opzettelijke en onopzettelijke afwijkingen in het jaarverslag. Er is bewust gekozen om te 25
kijken naar de honoraria van de accountants. Dit vanwege de achterliggende gedachte dat hoe hoger het bedrag is, hoe meer tijd is gestoken in het controleren van het jaarverslag en zo dus minder fouten in het jaarverslag zouden moeten zitten. Dit leidt tot de laatste subhypothese: H4 = De relatie tussen earnings management en impressie management is gerelateerd aan de accountantskosten van een onderneming.
26
4. Methodologie In dit hoofdstuk zal beschreven worden welke data gebruikt zal worden, ongeachte tot welk resultaat dit zal leiden. Ook zal er beschreven worden welke onderzoeksmodellen gebruikt zullen worden. Hieruit zal moeten volgen of er wel of geen relatie is tussen de contextuele factoren en earnings management cq. impression management. 4.1 Data analyse Door middel van een analyse uit te voeren van belangrijke relevante studies met betrekking tot earnings management, impression management en de contextuele factoren, probeer ik een bijdrage te leveren aan de interpretatie van deze studies. Deze methode kan gebruikt worden om de resultaten van de studies te combineren en nieuwe inzichten te geven. Hierdoor wordt het uiteindelijk mogelijk om de relaties tot alle variabelen te begrijpen. En zo de belangrijkste variabelen, earnings management en impression management, te verbeteren. Door middel van een analyse uit variabelen die reeds gebruikt zijn in bestaande studies in relatie tot earnings management ofwel impression management, wordt er geprobeerd te bepalen in welke mate er een relatie bestaan tussen earnings management en impression management. In deze masterthese heb ik gebruik gemaakt van de Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen en aangezien deze bestaat uit 109 bedrijven zal ik al deze bedrijven meenemen in mijn onderzoek en zo de hele populatie weten te bestuderen. Bedrijven met missing values of bedrijven die de rest van de data beïnvloedt (zoals bijvoorbeeld outliers), zullen uit de dataset worden verwijdert. Hierdoor verwacht ik dat de resultaten zeer betrouwbaar en kwalitatief zullen zijn. Enige ontbrekende waarden zullen afgebakend worden in deze masterthese. De data zal ik uit de meest recente jaarverslagen halen, dit binnen één boekjaar, dit is het jaar 2013. Dit doe ik om over de meest recent beschikbare informatie te beschikken. Door meest recente jaarverslagen te gebruiken, zal mijn onderzoek geen gedateerde data bevatten maar alleen de meest recente beschikbare informatie. De benodigde jaarverslagen zullen worden gedownload van de website company.info. De variabelen bedrijfsprestatie (ROA), bonussen voor de managers en de accountantskosten zijn dan ook te vinden in die 27
jaarverslagen. Sinds medio 2008 is het verplicht voor alle Nederlandse beursgenoteerde bedrijven om de post accountantskosten te vermelden in het jaarverslag. Hierdoor zal er geen problemen worden ondervonden met de variabele accountantskosten. 4.2 De onderzoeksmodellen In deze paragraaf zullen de onderzoeksmodellen weergegeven worden die we zullen gebruiken in deze masterthese. Het centrale model in dit onderzoek is als volgt: 𝑌𝑌 = 𝛽𝛽0 + 𝛽𝛽1 𝑋𝑋 + 𝛽𝛽2 𝑛𝑛 𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐 + 𝜀𝜀
Hiermee wordt de eerste hypothese beantwoord, namelijk:
H1: Er is een positieve relatie tussen earnings management en impression management. Het bijbehorende onderzoeksmodel zal zijn 𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝑖𝑖𝑜𝑜𝑜𝑜𝑜𝑜𝑜𝑜𝑜𝑜 𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴
= 𝛽𝛽0 + 𝛽𝛽1 𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼 𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀 + 𝛽𝛽2 𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵 + 𝛽𝛽3 𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵 + 𝛽𝛽4 𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴 + 𝜀𝜀
Verder zullen hieronder de subhypotheses met bijbehorende onderzoeksmodellen weergegeven worden. H2: De relatie tussen earnings management en impression management is gerelateerd aan de prestaties van de onderneming. Het bijbehorende onderzoeksmodel zal zijn 𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷 𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴
= 𝛽𝛽0 + 𝛽𝛽1 𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼 𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑔𝑔𝑔𝑔𝑔𝑔𝑔𝑔𝑔𝑔𝑔𝑔 + 𝛽𝛽2 𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵
+ 𝛽𝛽3 𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼 𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀 ∗ 𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵 + 𝛽𝛽4 𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵 + 𝛽𝛽5 𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴 + 𝜀𝜀
H3: De relatie tussen earnings management en impression management is gerelateerd aan de bonussen van de managers. Het bijbehorende onderzoeksmodel zal zijn 𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷 𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴
= 𝛽𝛽0 + 𝛽𝛽1 𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼 𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀 + 𝛽𝛽2 𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵
28
+ 𝛽𝛽3 𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼 𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀 ∗ 𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵 + 𝛽𝛽4 𝐵𝐵𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒𝑒
+ 𝛽𝛽5 𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴 + 𝜀𝜀
H4: De relatie tussen earnings management en impression management is gerelateerd aan de accountantskosten van een onderneming. Het bijbehorende onderzoeksmodel zal zijn 𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝑒𝑒𝑡𝑡𝑡𝑡𝑡𝑡𝑡𝑡𝑡𝑡𝑡𝑡𝑡𝑡 𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴
= 𝛽𝛽0 + 𝛽𝛽1 𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼 𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀 + 𝛽𝛽2 𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴 + 𝛽𝛽3 𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼 𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀 ∗ 𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴
+ 𝛽𝛽4 𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵 + 𝛽𝛽5 𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵 + 𝜀𝜀
4.3 Meten van Earnings Management op basis van Modified Jones Model In deze paragraaf zal er besproken worden hoe earnings management gemeten zal worden en welk model gebruikt wordt. Er zijn verschillende modellen van accruals die gebruikt worden. In Dechow et al. (2010) wordt een overzicht gegeven van de meest gebruikte modellen. De residuen van de modellen worden gebruikt als maatstaf voor de ‘abnormale’ accruals modellen, welke in feite gelijk staat aan discretionaire accruals. In verschillende modellen van accruals wordt er geprobeerd om de totale accruals te verdelen in discretionaire en non-discretionaire accruals. In een onderneming kunnen alleen de totale accruals worden waargenomen. De totale accruals bestaan uit twee delen (Dechow et al., 2010), de discretionaire en non-discretionaire accruals. De discretionaire accruals zijn het gevolg van manipulatieve handelingen door het management. Dit kan natuurlijk niet gemeten worden. De non-discretionaire accruals zijn gerelateerd aan de economische activiteit, deze kunnen wel gemeten worden. Daarom zou het totaal aan accruals gemeten worden en zouden we deze moeten verdelen in discretionaire en non-discretionaire accruals. Hiervoor wordt er gebruik gemaakt van het Modified Jones Model. Het Modified Jones Model is ontstaan vanuit de Jones Model. Er werden aanpassingen gedaan aan het Jones Model, zoals de verandering in de post handelsdebiteuren. Hierdoor werden er veranderingen geweerd uit non-discretionary accruals. Welke dan ook tot gevolg had dat er rekening gehouden kon worden met eventuele manipulatie van verkoopcijfers (Bervoets).
29
Dechow et al. (1995) geeft een weergave hoe de discretionary accruals bepaald kunnen worden: 1. Bereken eerst de Total accruals:
waar,
𝑇𝑇𝑇𝑇𝑇𝑇𝑇𝑇𝑇𝑇 𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝜏𝜏 =
∆𝐶𝐶𝐶𝐶𝜏𝜏 − ∆𝐶𝐶𝐶𝐶𝜏𝜏 − ∆𝐶𝐶𝐶𝐶𝐶𝐶ℎ𝜏𝜏 + ∆𝑆𝑆𝑆𝑆𝑆𝑆𝜏𝜏 − 𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷 𝐴𝐴𝜏𝜏−1
ΔCA= de verandering in vlottende activa; ΔCL= de verandering in vreemd vermogen; ΔCash= de verandering in liquide middelen; ΔSTD= de verandering in de schulden; Dep= de afschrijvingen en de waardeverminderingen; A= Totaal vermogen. 2. Bepaal de non-discretionary accruals: 1 𝑁𝑁𝑁𝑁𝑁𝑁 − 𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷 𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝜏𝜏 = 𝛼𝛼1 � � + 𝛼𝛼2 (∆𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝜏𝜏 − ∆𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝜏𝜏 ) + 𝛼𝛼3 (𝑃𝑃𝑃𝑃𝑃𝑃𝜏𝜏 ) 𝐴𝐴𝜏𝜏−1
waar,
ΔREV= de verandering in verkoopopbrengsten; ΔREC= netto ontvangsten tussen jaar t en t-1 geschaald door totaal vermogen PPE = de historische waarde van terreinen, gebouwen en machines α1, α2, α3= parameters. Om aan de parameters α1, α2, α3 te komen moet er een regressie analyse uitgevoerd worden over alle observaties met de volgende regressieformule: 𝑇𝑇𝑇𝑇𝑇𝑇𝑇𝑇𝑇𝑇 𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝜏𝜏 = 𝛼𝛼1 �
1
𝐴𝐴𝜏𝜏−1
� + 𝛼𝛼2 (∆𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝜏𝜏 − ∆𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝜏𝜏 ) + 𝛼𝛼3 (𝑃𝑃𝑃𝑃𝑃𝑃𝜏𝜏 ) + 𝐸𝐸
3. De discretionary accruals worden dan bepaald door de non-discretionary accruals af te trekken van de total accruals. Zie als volgt:
30
𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝑜𝑜𝑜𝑜𝑜𝑜𝑜𝑜𝑜𝑜 𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝜏𝜏 =
∆𝐶𝐶𝐶𝐶𝜏𝜏 − ∆𝐶𝐶𝐶𝐶𝜏𝜏 − ∆𝐶𝐶𝐶𝐶𝐶𝐶ℎ𝜏𝜏 + ∆𝑆𝑆𝑆𝑆𝑆𝑆𝜏𝜏 − 𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷 1 − 𝛼𝛼1 � � 𝐴𝐴𝜏𝜏−1 𝐴𝐴𝜏𝜏−1
∆𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝜏𝜏 − ∆𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝜏𝜏 𝑃𝑃𝑃𝑃𝑃𝑃𝜏𝜏 + 𝛼𝛼2 � � + 𝛼𝛼3 ( ) 𝐴𝐴𝜏𝜏−1 𝐴𝐴𝜏𝜏−1
Hiermee zou er dus een goede bepaling moeten kunnen komen van de discretionary accruals (earnings management). In dit Modified Jones Model wordt er feitelijk gezegd dat alle veranderingen in de ‘credit sales’ het gevolg zijn van earnings managent. Dit komt doordat het voor managers gemakkelijker is om de ‘credit sales’ te veranderen in plaats van de ‘cash sales’ om zo de omzet te willen beïnvloeden (Dechow et al., 1995). Dat is dan ook het verschil met de Jones Model. Door dit stappenplan te gebruiken zal gemakkelijk de mate earnings management bepaald kunnen worden en verder gebruikt kunnen worden voor verdere analyse 1. 4.4 Meten van Impression management op basis van Readability In deze paragraaf zal er gekeken worden naar de afhankelijke variabele, impression management, welke gemeten zal worden aan de hand van de leesbaarheid van het jaarverslag. Het jaarverslag geeft namelijk informatie weer binnen een onderneming. Wij nemen hier dan ook als basis de CEO letter in het jaarverslag. Deze is bedoeld voor de belanghebbenden, zoals bijvoorbeeld de aandeelhouders. Hierin wordt dan ingegaan op het afgelopen boekjaar. En wordt er verteld wat er juist heel goed is gegaan of juist heel slecht. Het ligt dan aan de intenties van de CEO, in welk licht hij zijn bedrijf wil presenteren. Courtis (1995) beschrijft in zijn artikel of bepaalde elementen invloed (positief of negatief) hebben op de lezer, hierbij worden voorbeelden genoemd zoals de inhoud, het formaat, de organisatie en stijl. Er zijn ongeveer 70 versies van readability formules ontwikkeld. Binnen het kader van de jaarverslagen zijn er twee indices die de moeilijkheidsgraad van de leesbaarheid bepalen, namelijk woordlengte en lengte van een zin (Courtis, 1995). De woordlengte is gerelateerd aan de snelheid van herkenning bij een lezer. Maar bij de lengte van een zin wordt er gekeken naar het geheugen, dat wil zeggen hoe vaak woorden worden
1
Zie Bijlage I voor de aannames en de resultaten.
31
herhaald. Toch noemt Courtis (1995) de complexiteit van de zin de echte oorzaak voor moeilijkheden en niet de lengte van een zin. Maar doordat dit makkelijk tellen is en de lengte van een zin sterk correleert met het begrip ‘moeilijkheid’, wordt er gekozen voor de lengte van een zin als indicatie. In het artikel van Courtis (1995) worden verder 3 formules weergegeven om de leesbaarheid van een verslag te meten. Hij noemt de volgende formules: 1. Flesch Reading Ease meest populaire formule in voorgaande studies 2. Gunning Fog Index gebaseerd op de Flesch Reading Ease 3. Lix Measurerelatief nieuw en is geïntroduceerd om sneller berekeningen te maken die ook nog eens meer betrouwbaar zijn. In dit masterthese is er gekozen voor de Gunning Fog Index vanwege zijn bekendheid en doordat er een simpele formule wordt gebruikt voor het meten van de leesbaarheid en makkelijk is toe te passen (Li, 2008). Ook is het vandaag de dag er gemakkelijk om te gebruiken, omdat er verschillende tools gebruikt kunnen worden om de berekening te doen. Dit is dan voor dit onderzoek dan ook het meest betrouwbaar, omdat een calculator deze berekening kan maken 2. Zo is er geen bias, vanwege het feit dat iedere persoon een andere kijk heeft op de tekst. En hoeft er niet steeds een controle uitgevoerd worden met de hoop dat de uitkomst hetzelfde is bij twee personen. In het artikel van Li (2008, p.225) wordt ter verduidelijking laten zien wat de formule is van Gunning Fox Index: 𝐹𝐹𝐹𝐹𝐹𝐹 𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼 = (𝑤𝑤𝑤𝑤𝑤𝑤𝑤𝑤 𝑝𝑝𝑒𝑒𝑟𝑟 𝑠𝑠𝑠𝑠𝑠𝑠𝑠𝑠𝑠𝑠𝑠𝑠𝑠𝑠𝑠𝑠 + 𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝𝑝 𝑜𝑜𝑜𝑜 𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐 𝑤𝑤𝑤𝑤𝑤𝑤𝑤𝑤𝑤𝑤) ∗ 0.4
where complex words are defined as words with three syllables or more.
Ook laat Li (2008) zien wat de uitkomsten van de Gunning Fog Index betekenen:
2
•
Fog ≥ 18: de tekst in onleesbaar;
•
14 ≥ Fog ≤ 18: de tekst is moeilijk;
•
12 ≥ Fog ≤ 14: de tekst is ideaal;
•
10 ≥ Fog ≤ 12: de tekst is acceptabel;
•
8 ≥ Fog ≤ 10: de tekst is kinderlijk.
In dit masterthese zal de Gunning Fog Index tool gebruikt worden: http://gunning-fog-index.com
32
Verder wordt er gekozen voor de CEO letter om te gebruiken voor de bepaling van de leesbaarheid van het jaarverslag. Dit vanwege het feit dat de CEO letter het meest gelezen stuk is van het jaarverslag. In het artikel van Bartlett en Chandler (1997) wordt aangegeven dat de CEO letter belangrijker is voor de aandeelhouders dan het bekijken van de financiële gegevens in een jaarverslag. 4.5 Meten van de contextuele variabelen. In deze paragraaf wordt besproken hoe de variabelen gemeten zullen worden in deze master thesis. De metingen zullen als volgt gedaan worden: 1. Bedrijfsprestaties: Deze zullen gemeten worden door het rendement op activa (returns on assets, ‘ROA’). De formule luidt als volgt: 𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅 =
𝑁𝑁𝑁𝑁𝑁𝑁𝑁𝑁𝑁𝑁 𝑟𝑟𝑟𝑟𝑟𝑟𝑟𝑟𝑟𝑟𝑟𝑟𝑟𝑟𝑟𝑟𝑟𝑟 𝑇𝑇𝑇𝑇𝑇𝑇𝑇𝑇𝑇𝑇𝑇𝑇 𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴
2. Bonussen van manager: Deze zal gemeten worden op basis van de bonussen van de manager. Er zal gekeken worden naar het totale bedrag van alle bonussen van alle managers in een bedrijf. De formule luidt wederom als volgt: 𝑉𝑉𝑉𝑉𝑉𝑉𝑉𝑉𝑉𝑉𝑉𝑉𝑉𝑉𝑉𝑉𝑉𝑉 𝑠𝑠𝑠𝑠𝑠𝑠𝑠𝑠𝑠𝑠𝑠𝑠𝑠𝑠 𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣𝑣 𝐶𝐶𝐶𝐶𝐶𝐶 =
𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵 𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵 + 𝑆𝑆𝑆𝑆𝑆𝑆𝑆𝑆𝑆𝑆𝑆𝑆𝑆𝑆
3. Hoogte accountantskosten: Deze zal gemeten worden door het totaal bedrag te nemen van de accountantskosten. Deze staan duidelijk vermeld in het jaarverslag.
33
5. Onderzoeksanalyse In dit hoofdstuk zal er begonnen worden met de analyse van de gegevens. Zoals al eerder is vermeld zal er een lineaire regressie uitgevoerd worden, zodat er onderzocht kan worden wat de impact is van de drie verschillende contextuele factoren op earnings management cq. impression management. Om de subhypotheses te analyseren, zal er een modererende variabele toegevoegd worden. Hiermee kan er bekeken worden of deze variabele invloed heeft op de relatie tussen de onafhankelijke variabelen en de afhankelijke variabelen. Eerst zal er begonnen worden naar de onderlinge samenhang tussen de contextuele factoren. Daarna zullen de voorgaande hypotheses onderzocht worden. 5.1 Correlatie van de variabelen Door naar de correlatie te kijken, kunnen we observeren of er een lineaire relatie is tussen twee (of meer) variabelen. De waarde voor een perfecte positieve correlatie is +1 en de waarde voor een perfecte negatieve correlatie is -1. Indien er geen relatie bestaat tussen de twee variabelen dan is de correlatie coëfficiënt nul. Om geen bias te krijgen in de resultaten is het nodig om de log te nemen op de variabelen accountantskosten. Allereerst zullen we de descriptives toevoegen. Tabel A: Descriptive Statistic van de geselecteerde variabelen 1ste
3de
n
Mean
Median
Std. Dev.
kwartiel
kwartiel
Earnings Management
109
-0,405
-0,029
2,619
-0,071
0,010
Impression Management
109
14,000
15,430
5,241
14,100
15,590
Bedrijfsprestaties
109
-0,193
0,022
1,770
-0,024
0,066
Bonussen
109
0,357
0,333
0,274
0,111
0,596
Accountantskosten
109
5,552
5,831
1,596
5,133
6,447
Afhankelijke variabele
Controle variabele
34
Tabel B: Correlaties tussen Earnings Management, Impression management en de andere contextuele variabelen 1 2 3 4 5 1. EM 1,000 2. IM -0,050 1,000 3. Bedr. Pres. 0,135 -0,015 1,000 4. Bonus 0,198* -0,130 0,171 1,000 5. Acc. Kos. 0,191* -0,095 0,119 0,409** 1,000 *,** Indicate statistical significance at 0,05 and 0,01 levels, respectively, based on two-tailed test. EM = Earnings Management IM = Impression Management Bedr. Pres. = Bedrijfsprestaties van de onderneming Bonus = Bonussen van de managers Acc. Kos. = Accountants Kosten van de onderneming
Wanneer we kijken naar de correlatie wordt er gekeken naar de lineaire relatie tussen de twee variabelen. Wanneer er een hoge score op de ene variabele samen gaat met een hoge score op een andere variabele, dan hebben we het over een positieve correlatie tussen de twee. Indien een hoge score op de ene variabele samen gaat met een lage score op een andere variabele, dan is er een negatieve correlatie tussen de twee. Op basis van Tabel B zien we de significante relaties: -
Er is een significant positief verband tussen earnings management en de bonussen van de managers;
-
Er is een significant positief verband tussen earnings management en de accountantskosten van de onderneming;
-
Er is een significant positief verband tussen de bonussen van de managers en de accountantskosten van de onderneming.
Verder zien we geen significante relaties voor de volgende: -
Er is een niet significant negatief verband tussen earnings management en impression management;
-
Er is een niet significant positief verband tussen earnings management en het bedrijfsresultaat;
35
-
Er is een niet significant negatief verband tussen impression management en de contextuele variabelen.
Om verder uitspraken te kunnen doen over de variabelen, zullen we verder gaan met de regressie analyse. 5.2 Centrale onderzoeksmodel In deze paragraaf zal er een start worden gemaakt met het model rondom earnings management. De afhankelijke variabele zal zijn discretionary accruals en de onafhankelijke variabelen zullen de volgende variabelen zijn: Impression Management, bedrijfsprestaties, bonussen van de managers en de accountantskosten. Voordat er een begonnen kan worden gemaakt aan het model moeten de aannames worden getoetst 3. 𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷 𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴
= 𝛽𝛽0 + 𝛽𝛽1 𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼 𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀 + 𝛽𝛽2 𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝑗𝑗𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓 + 𝛽𝛽3 𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵 + 𝛽𝛽4 𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴 + 𝜀𝜀
De regressie analyse wordt uitgevoerd in SPSS. De volgende resultaten zijn daaruit gekomen: Tabel C: Lineaire regressie EM en IM en contextuele variabelen Afhankelijke variabele= EM Variabelen IM Controle Variabelen Bedr. Res. Bonus Acc. Kos. Intercept N Model p-value F-test R Square Adj. R Square
Pred
Unstandardized Coefficients
t-test
+
-0,144
-1,247
+ + +
0,01 0,062 0,017 0,024
0,125 1,168 1,432 0,187
101 0,263 > 0,1 1,334 0,052 0,013
*,**,*** Indicate significance at the 0,10, 0,05 and 0,01 levels, respectively, using two-tailed tests EM = Earnings Management IM = Impression Management
Tabel C: (Vervolg)
3Zie Bijlage 2. 36
Bedr. Pres. = Bedrijfsprestaties van de onderneming Bonus = Bonussen van de managers Acc. Kos. = Accountants Kosten van de onderneming Pred= Predictions
De R2 meet de hoeveelheid variantie van de te verklaren variabele die door de verklarende variabele verklaard wordt. Hoe dichter bij de 1, hoe beter het regressiemodel. In dit geval is R2=0.052 en wordt 5.2% van de variantie door het model verklaard. De adjusted R2 is een reëlere schatting van R2 in de populatie en is 0.013 er wordt dus 1.3% verklaard door het model. Aan de hand van de F-toets is gebleken dat het model niet significant is. De p-value van het model is namelijk 0.263, wat groter is dan 0.10. Doordat het model niet significant is, wordt de nulhypothese verworpen en kunnen we in feite niet verder gaan met het interpreteren van de gegevens. We zien dat er een insignificant negatief verband is tussen earnings management en impression management. We hadden verwacht dat earnings management en impression management een verband zouden hebben met elkaar. Het leek ons namelijk logisch dat een manager die zijn winst wil manipuleren ook een prikkel heeft om impression management te gebruiken. Om zo de berichtgeving te manipuleren. Zoals Davidson et al. (2004) laat zien in hun artikel, pogen bedrijven ook hun positieve eigenschappen te benadrukken, wat daarna ook kan leiden tot earnings management. Hierdoor is dus, logischerwijs, de verwachting ontstaan dat wanneer een bedrijf aan impression management doet ook aan earnings management zal doen. Maar na het analyseren van de regressie zien we dat het model niet significant en dus de verbanden niet te interpreteren zijn. Verder zien we een insignificant positief verband tussen earnings management en de contextuele variabelen. Maar deze zijn ook niet te interpreten, aangezien het model in zijn geheel insignificant is. Hiermee moeten we afsluiten en kan er niet verder gegaan worden met het interpreteren van de coëfficiënten. In het kort, er is geen relatie gevonden tussen:
37
•
earnings management en impression management;
•
earnings management en bedrijfsprestatie;
•
earnings management en bonussen van managers;
•
earnings management en accountantskosten.
5.3 Onderzoeksmodel omtrent de prestaties van de onderneming Deze paragraaf zal zich bezig houden met het model rondom de prestaties van de onderneming. De afhankelijke variabele is earnings management en de onafhankelijke variabelen zijn de volgende: impression management, bedrijfsprestatie, de bonussen van de managers, de accountantskosten en een interactie effect van impression management en de prestaties van de onderneming. De aannames zijn al getoetst in de vorige paragraaf. 𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷 𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴
= 𝛽𝛽0 + 𝛽𝛽1 𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼 𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀 + 𝛽𝛽2 𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵
+ 𝛽𝛽3 𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼 𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀 ∗ 𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵 + 𝛽𝛽4 𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵 + 𝛽𝛽5 𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴 + 𝜀𝜀
De regressie analyse wordt ook hier in SPSS uitgevoerd. Met een moderator wordt onderzocht of de samenhang tussen een onafhankelijke variabele X en een afhankelijke variabele Y, door een moderator beïnvloed wordt. We kijken dus of de samenhang van earnings management en impression management beïnvloedt wordt door de variabele bedrijfsprestaties. Allereerst dienen de variabelen gecentraliseerd te worden die we gaan gebruiken, namelijk impression management en bedrijfsprestatie. Daarna moet ook de moderator variabele gecentraliseerd worden. Nu kan de regressie analyse begonnen worden. Tabel D: Lineaire regressie incl modererende variabele IM*Bedr. Pres. Afhankelijke variabele= EM Variabelen (1) IM Control Variabelen Bedr. Res. Bonus Acc. Kos. Intercept
Pred
Unstandardized Coefficients
t-test
+
-0,144
-1,247
+ + +
0,01 0,062 0,017 0,024
0,125 1,168 1,432 0,187
n Model p-value F-test R Square Adj. R Square Tabel D (Vervolgd)
101 0,263 > 0,1 1,334 0,052 0,013 Unstandardized Coefficients
t-test
38
Pred
Variabelen R Square Change (2) IM Control Variabelen Bedr. Res. Bonus Acc. Kos. Moderator Intercept n Model p-value F-test R Square Adj. R Square R Square Change
0,052 +
-0,3
-1,337
+ + + +
0,328 0,061 0,015 0,564 0,217
0,819 1,149 1,213 0,81 0,804
101 0,420 > 0,1 0,657 0,059 0,01 0,006
*,**,*** Indicate significance at the 0,10, 0,05 and 0,01 levels, respectively, using two-tailed tests (1) en (2) zijn model 1 en model 2 EM = Earnings Management IM = Impression Management Bedr. Pres. = Bedrijfsprestaties van de onderneming Bonus = Bonussen van de managers Acc. Kos. = Accountants Kosten van de onderneming Pred= Predictions Moderator= Interaction effect tussen impression management en bedrijfsprestatie
De R2 meet de hoeveelheid variantie van de te verklaren variabele die door de verklarende variabele verklaard wordt. Hoe dichter bij de 1, hoe beter het regressiemodel. De resultaten van Model 1 zijn hetzelfde als in de vorige paragraaf. De resultaten uit model 2 komen voort uit de interactie effect die is toegevoegd. In dit geval is R2=0.052 (uit model 1) en R2=0.059 (uit model 2). De variantie die wordt verklaard gaat na het toevoegen van de interactie effect omhoog met 0.007%. De adjusted R2 is een nauwkeurigere schatting van R2 in de populatie en hier zien we dat deze omlaag gaat met 0.007%. Aan de hand van de F-toets is gebleken dat model (2) niet significant is. De p-value van het model is namelijk 0.420, wat groter is dan 0.10. Doordat het model niet significant is, wordt de nulhypothese verworpen en kunnen we in feite niet verder gaan met het interpreteren van de gegevens. 39
Petroni (1992) concludeerde in zijn artikel dat slechte prestaties een stimulerende werking hebben om deel te nemen aan earnings management. Hiermee kunnen ze hun stakeholders misleiden. Ik verwachtte ook dat dit het geval zou zijn in dit onderzoek. Maar hiervoor zijn er geen significante resultaten gevonden. Alhoewel, DeAngelo et al. (1994) hebben geconcludeerd dat aanhoudende zwakke prestaties de mogelijkheden beperken om earnings management te gebruiken. Dus dan zou het verband dat is gevonden wel kunnen kloppen, namelijk: Hoe hoger bedrijfsresultaat, hoe hoger de mate van earnings management. Afgezien van het feit dat dit resultaat niet significant is en we hier dus niet vanuit kunnen gaan. Jaarverslagen van bedrijven met lagere inkomsten zijn moeilijker te lezen en de makkelijker te lezen jaarverslagen hebben meer persistent inkomsten die positief zijn. Waardoor er in feite wordt verdoezeld in de CEO letters dat er minder inkomsten binnen zijn gekomen. Dus hadden wij de indruk dat de managers ook aan earnings management zouden willen doen om zo toch die hogere earnings te kunnen laten zien. We kunnen hier niet vanuit gaan omdat de resultaten niet significant zijn, dus ook niet te interpreteren. Dat brengt ons naar de verbanden die gevonden zijn. We zien een negatief verband bij impression management: Hoe hoger impression management, hoe lager de mate van earnings management. Echter kunnen we niets met dit resultaat, vanwege het feit dat het niet significant is. Verder is er een positief verband bij bedrijfsresultaat: Hoe hoger bedrijfsresultaat, hoe hoger de mate van earnings management. Ook hier is het resultaat niet significant. Dit geldt ook voor de bonussen van de managers en de accountantskosten. Hoe hoger de bonussen en de accountantskosten, hoe hoger de mate van earnings management. Ook hier is het resultaat niet significant. Als laatste hebben we de moderator: deze heeft een positieve regressie. Hoe hoger de bedrijfsprestaties , hoe hoger de mate van samenhang tussen impression management en earnings management. Alleen is ook dit resultaat niet significant. Tot slot zien we dus dat er geen relatie is gevonden tussen: •
Earnings management en impression management;
•
Earnings
management
en
de
interactie
management*bedrijfsprestatie);
40
•
Earnings management en de bonussen van de managers;
•
Earnings management en accountantskosten.
effect
(impression
5.4 Onderzoeksmodel omtrent de bonussen van de managers Deze paragraaf zal zich bezig houden met het model rondom de bonussen van de managers. De afhankelijke variabele is earnings management en de onafhankelijke variabelen zijn de volgende: impression management, bedrijfsprestatie, de bonussen van de managers, de accountantskosten en een interactie effect van impression management en de bonussen van de managers. 𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷 𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴
= 𝛽𝛽0 + 𝛽𝛽1 𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼 𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀 + 𝛽𝛽2 𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝑢𝑢𝑠𝑠
+ 𝛽𝛽3 𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼 𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀 ∗ 𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵 + 𝛽𝛽4 𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵
+ 𝛽𝛽5 𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴 + 𝜀𝜀
De regressie analyse wordt ook hier in SPSS uitgevoerd. Ook hier wordt er met behulp van een moderator onderzocht of de samenhang tussen een onafhankelijke variabele X en een afhankelijke variabele Y, door een moderator beïnvloedt wordt. We kijken dus of de samenhang van earnings management en impression management beïnvloed wordt door de variabele bonussen. Ook hier moeten we de twee interactie variabelen centraliseren, namelijk impression management en bonussen. Daarna moet ook de moderator variabele gecentraliseerd worden. Nu kan er een start gemaakt worden met de regressie analyse. Tabel E: Lineaire regressie incl modererende variabele IM*Bonus Afhankelijke variabele= EM
Variabelen
Pred
Unstandardized Coefficients
t-test
+
-0,144
-1,247
+ + +
0,01 0,062 0,017 0,024
0,125 1,168 1,432 0,187
(1) IM Controle Variabelen Bedr. Res. Bonus Acc. Kos. Intercept N Model p-value F-test 41
101 0,263 > 0,1 1,334
R Square Tabel E (Vervolg)
0,052
Adj. R Square R Square Change
0,013 0,052
Variabelen
Pred
Unstandardized Coefficients
t-test
+
-0,403*
-1,855
+ + + +
0,015 0,063 0,015 -0,845 0,344
0,178 1,186 1,236 -1,404 1,321
IM Controle Variabelen Bedr. Res. Bonus Acc. Kos. Moderator Intercept N Model p-value F-test R Square Adj. R Square R Square Change
101 0,164 > 0,1 1,971 0,071 0,023 0,019
*,**,*** Indicate significance at the 0,10, 0,05 and 0,01 levels, respectively, using two-tailed tests (1) en (2) zijn model 1 en model 2 EM = Earnings Management IM = Impression Management Bedr. Pres. = Bedrijfsprestaties van de onderneming Bonus = Bonussen van de managers Acc. Kos. = Accountants Kosten van de onderneming Pred= Predictions Moderator= Interaction effect tussen impression management en bedrijfsprestatie
De R2 meet de hoeveelheid variantie van de te verklaren variabele die door de verklarende variabele verklaard wordt. Hoe dichter bij de 1, hoe beter het regressiemodel. De resultaten van Model 1 zijn hetzelfde als in de vorige paragrafen. De resultaten uit model 2 komen voort uit de interactie effect die is toegevoegd. In dit geval is R2=0.052 (uit model 1) en R2=0.071 (uit model 2). De variantie die wordt verklaard gaat na het toevoegen van de interactie effect omhoog met 0.019%. De adjusted R2 is een nauwkeurigere schatting van R2 in de populatie en hier zien we dat deze omhoog gaat met 0.010%. Aan de hand van de Ftoets is gebleken dat model (2) niet significant is. 42
De p-value van het model is namelijk 0.164, wat groter is dan 0.10. Goede managers worden vaak beloond in aandelenopties, derhalve is een koersstijging van de aandelen zeer lucratief voor deze managers. Hierbij is het management meer geneigd om de resultaten te manipuleren. Dit heeft te maken met earnings management. Alhoewel het overall model niet significant is, zien we hier wel een significant resultaat tussen earnings management en impression management. We verwachtte in dit onderzoek juist een positieve relatie tussen earnings management en impression management. Maar aan de hand van de resultaten zien we dit niet. Ook zien we tot onze verbazing geen significant resultaat tussen bonus en earnings management. Maar als dit resultaat wel positief zou zijn dan zou er helemaal zoals verwacht een hogere mate aan earnings management zijn, wanneer de bonussen ook hoger zouden worden. Verder versterkt de bonus van de manager niet de relatie tussen earnings management en impression management. Doordat het model niet significant is, wordt de nulhypothese verworpen en is het niet nuttig om de gegevens verder te interpreteren. Toch zullen we een poging wagen. We zien een negatief verband bij impression management: Hoe hoger impression management, hoe lager de mate van earnings management. Dit is een significant resultaat. Ook is er een positief verband bij bedrijfsresultaat: Hoe hoger bedrijfsresultaat, hoe hoger de mate van earnings management. Ook hier is het resultaat niet significant. Dit geldt ook voor de bonussen van de managers en de accountantskosten. Hoe hoger de bonussen en de accountantskosten, hoe hoger de mate van earnings management. Ook hier is het resultaat niet significant. Als laatste hebben we de moderator: deze heeft een negatieve regressie. Hoe hoger de bonussen van de managers, hoe lager de mate van samenhang tussen impression management en earnings management.
Alleen is ook dit resultaat niet
significant. Tot slot zien we dus dat er wel relatie is gevonden tussen: •
Earnings management en impression management
Maar geen relatie tussen:
43
•
Earnings management en het interactie effect (impression management*Bonus);
•
Earnings management en de bonussen van de managers;
•
Earnings management en accountantskosten.
5.5 Onderzoeksmodel omtrent de accountantskosten van een onderneming Deze paragraaf zal zich bezig houden met het model rondom de accountantskosten van een onderneming. De afhankelijke variabele is earnings management en de onafhankelijke variabelen zijn de volgende: impression management, bedrijfsprestatie, de bonussen van de managers, de accountantskosten en een interactie effect van impression management en de accountantskosten. 𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷 𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴
= 𝛽𝛽0 + 𝛽𝛽1 𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼 𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀 + 𝛽𝛽2 𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴 + 𝛽𝛽3 𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼 𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀 ∗ 𝐴𝐴𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐𝑐 + 𝛽𝛽4 𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵 + 𝛽𝛽5 𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵 + 𝜀𝜀
De regressie analyse wordt ook hier in SPSS uitgevoerd. Ook hier wordt er met behulp van een moderator onderzocht of de samenhang tussen een onafhankelijke variabele X en een afhankelijke variabele Y, door een moderator beïnvloedt wordt. We kijken dus of de samenhang van earnings management en impression management beïnvloedt wordt door de accountantskosten. Ook hier moeten we de twee interactie variabelen centraliseren, namelijk impression management en accountantskosten. Daarna moet ook de moderator variabele gecentraliseerd worden. Nu kan er een start gemaakt worden met de regressie analyse. Tabel F: Lineaire regressie incl modererende variabele IM*Acc. Kos. Afhankelijke variabele= EM Variabelen
Pred
Unstandardized Coefficients
t-test
+
-0,144
-1,247
+ + +
0,01 0,062 0,017 0,024
0,125 1,168 1,432 0,187
(1) IM Controle Variabelen Bedr. Res. Bonus Acc. Kos. Intercept N Model p-value F-test R Square Tabel F (vervolg) 44
101 0,263 > 0,1 1,334 0,052 0,013
Adj. R Square R Square Change Variabelen IM Controle Variabelen Bedr. Res. Bonus Acc. Kos. Moderator Intercept N Model p-value F-test R Square Adj. R Square R Square Change
0,052 Pred + + + + +
Unstandardized Coefficients -0,362
t-test -1,412
0,1 0,059 0,016 -0,046 0,289
0,121 1,105 1,356 -0,952 0,944
101 0,343 > 0,1 0,906 0,061 0,012 0,009
*,**,*** Indicate significance at the 0,10, 0,05 and 0,01 levels, respectively, using two-tailed tests (1) en (2) zijn model 1 en model 2 EM = Earnings Management IM = Impression Management Bedr. Pres. = Bedrijfsprestaties van de onderneming Bonus = Bonussen van de managers Acc. Kos. = Accountants Kosten van de onderneming Pred= Predictions Moderator= Interaction effect tussen impression management en bedrijfsprestatie
De R2 meet de hoeveelheid variantie van de te verklaren variabele die door de verklarende variabele verklaard wordt. Hoe dichter bij de 1, hoe beter het regressiemodel. De resultaten van Model 1 zijn hetzelfde als in de vorige paragrafen. De resultaten uit model 2 komen voort uit de interactie effect die is toegevoegd. In dit geval is R2=0.052 (uit model 1) en R2=0.061 (uit model 2). De variantie die wordt verklaard gaat na het toevoegen van de interactie effect omhoog met 0.009%. De adjusted R2 is een nauwkeurigere schatting van R2 in de populatie en hier zien we dat deze omlaag gaat met 0.001%. Aan de hand van de F-toets is gebleken dat model (2) niet significant is. De p-value van het model is namelijk 0.343, wat groter is dan 0.10. Doordat het model niet significant is, wordt de nulhypothese verworpen en is het niet nuttig om de gegevens te interpreteren. Toch zullen we een poging wagen. 45
We zien een negatief verband bij impression management: Hoe hoger impression management, hoe lager de mate van earnings management. Dit resultaat is niet significant. Ook is er een positief verband bij bedrijfsresultaat: Hoe hoger bedrijfsresultaat, hoe hoger de mate van earnings management. Ook hier is het resultaat niet significant. Dit geldt ook voor de bonussen van de managers en de accountantskosten. Hoe hoger de bonussen en de accountantskosten, hoe hoger de mate van earnings management. Ook hier is het resultaat niet significant. Als laatste hebben we de moderator: deze heeft een negatieve regressie. Hoe hoger de accountantskosten , hoe lager de mate van samenhang tussen impression management en earnings management. Alleen is ook dit resultaat niet significant. We hadden de verwacht dat wanneer de accountant meer betaald krijgt, de opzettelijke en onopzettelijke afwijkingen in het jaarverslag verkleind worden en er hier dus minder sprake zal zijn van earnings management en impression management. Dat zien we ook terug met de moderator. Alleen is dit resultaat niet significant en valt dus niet te interpreteren. Tot slot komen we tot het volgende, er is geen relatie tussen: •
Earnings management en impression management;
•
Earnings
management
en
het
interactie
management*Accountantskosten);
46
•
Earnings management en de bonussen van de managers;
•
Earnings management en accountantskosten.
effect
(impression
6. Conclusie en beperkingen We zijn aan een eind gekomen van deze masterthese. In dit hoofdstuk zal er een kleine terugblik zijn en zullen de resultaten besproken worden. 6.1 Conclusie In deze masterthese werd er als doel gesteld om te onderzoeken in welke mate earnings management en impression management gerelateerd zijn tot elkaar. Bij het bepalen van earnings management is het Modified Jones Model gebruikt en bij het bepalen van impression management is de leesbaarheid van de CEO-letter gebruikt. Eerst is er gekeken naar de correlatie tussen de twee, waarna er werd gekeken naar de verhouding van deze twee variabelen met de contextuele factoren. Er zijn in het verleden vele factoren afzonderlijk wetenschappelijk onderzocht met earnings management of met impression management. In dit onderzoek zijn er drie interessante contextuele factoren uitgekozen, namelijk het bedrijfsresultaat, de bonussen van de managers en de accountantskosten. Ongeacht van de resultaten uit dit specifieke onderzoek vind ik deze drie factoren belangrijk in het kader van earnings management of impression management. De onderzoeksvraag in nogmaals: Wat is de onderlinge samenhang tussen earnings management en impression management, alsmede hoe hangen deze praktijken samen met contextuele factoren? Om deze vraag te kunnen beantwoorden is er een hypothese opgesteld, met daarbij horende subhypothesen: H1 = Er is een positieve relatie tussen earnings management en impression management. Het bijbehorende model was: 𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷 𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴
= 𝛽𝛽0 + 𝛽𝛽1 𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼 𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀 + 𝛽𝛽2 𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵 + 𝛽𝛽3 𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵 + 𝛽𝛽4 𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴 + 𝜀𝜀
De grote vraag was natuurlijk wat de onderlinge samenhang is tussen earnings management en impression management. Earnings management is gemeten met discretionary accruals met behulp van het Modified Jones Model. Terwijl impression management is gemeten door 47
de leesbaarheid van het verslag met behulp van de Gunning Fog index. De relatie tussen beide variabelen is gemeten door te kijken naar de correlatie tussen de twee. Er was duidelijk te zien dat de twee variabelen geen onderlinge relatie tonen. De pvalue was namelijk 0.924 > 0.10. Dus er is geen significante relatie tussen earnings management en impression management. Dit is natuurlijk niet wat er verwacht werd. Het lijkt logisch dat een manager die aan winstmanipulatie doet, wil benadrukken aan de geïnteresseerden dat het juist erg goed of erg slecht gaat. De opzet in deze masterthese was dat een manager die een prikkel heeft om winst te manipuleren, ook een prikkel heeft om impression management te gebruiken. Maar daarvoor is er geen theoretisch bewijs uit dit onderzoek gekomen. Dus we kunnen voor nu stellen dat er geen onderlinge samenhang is tussen earnings management en impression management. Voor het volgende deel van de onderzoeksvraag zijn de volgende subhypothesen opgesteld: H2 = De relatie tussen earnings management en impression management is gerelateerd aan de prestaties van de onderneming. H3 = De relatie tussen earnings management en impression management is gerelateerd aan de bonussen van de managers. H4 = De relatie tussen earnings management en impression management is gerelateerd aan de accountantskosten van de onderneming. Om deze subhypothese te kunnen onderzoeken is er gebruik gemaakt van een regressieanalyse. De resultaten uit mijn onderzoek waren niet wat er verwacht werd. Petroni (1992) en Balsam et al. (1995) concludeerden dat slechte prestaties een stimulerende werking hebben om deel te nemen aan earnings management. Wat betreft impression managent gaf Li (2008) aan dat jaarverslagen met lagere inkomsten moeilijker te lezen zijn dan bedrijven met een meer persistent en positief resultaat. Mijn verwachting dus dat er een positieve relatie zou zijn tussen het bedrijfsresultaat en de afhankelijke variabele. Het bedrijfsresultaat had zowel met earnings management als met impression management geen onderlinge relatie. Dat brengt ons tot de tweede contextuele factor, namelijk de bonussen van de managers. Het management zou geneigd kunnen zijn om de resultaten te manipuleren, omdat goede managers vaak beloond worden bij een hoger resultaat. Ook zou de manager geneigd 48
kunnen zijn om in het jaarverslag te spreken over bijvoorbeeld een extra goed jaar. Maar ook hier vind ik geen bewijs voor. Er is voor zowel earnings management als impression management geen onderlinge relatie met de bonussen van de managers. Tot slot, hebben we de accountantskosten. Of de accountantskosten hoog of laag zijn, de accountant zou onafhankelijk en sceptisch moeten zijn wat betreft het controleren van het jaarverslag. De accountant heeft namelijk als rol om de opzettelijke als de onopzettelijke afwijkingen te ontdekken in een jaarverslag. Ook hier is er geen relatie gevonden tussen earnings management en/of impression management (CEO-letter). Dat is dan ook niet erg. Want dat wil alleen maar zeggen dat de accountant zijn rol goed beoefent. De resultaten waren zeker niet zoals verwacht. Maar ondanks dat was het een zeer interessante reis door deze masterthese heen. Er is geen enkele significante relatie gevonden tussen variabelen dus er is bewezen dat earnings management en impression management niets met elkaar te maken hebben. Dat zou alleen maar goed zijn natuurlijk. Maar dan rijst er wel de vraag op is dat wel de werkelijkheid? Of heb ik verkeerde stappen genomen en had ik andere contextuele variabelen moeten kiezen.? Al met al was het een lange weg om tot deze conclusie te komen. En dat er geen relatie zou zijn tussen de variabelen is juist positief. Maar is dat wel realistisch? 6.2 Beperkingen We hebben gezien dat de resultaten uit de regressie analyse laten zien dat er geen relatie is tussen de contextuele factoren en earnings management/impression management. Ondanks dat er vooraf goed nagedacht is over het onderzoeksmodel, zouden de keuzes die zijn gemaakt ook een beperking kunnen zijn. Neem bijvoorbeeld de maatstaf die gebruikt is om earnings management te berekenen. Het exacte bedrag aan discretionary accruals is lastig te bepalen. Het zou verder ook een meetfout kunnen bevatten. Daarom zie ik dit als een beperking. Dit zou eventueel opgelost kunnen worden wanneer het bedrijf zelf aangeeft wat er is gesleuteld aan de cijfers. Maar de kans dat dit gebeurt is nihil. Verder zou een tweede beperking kunnen zijn de formule die gebruikt is voor het berekenen van de leesbaarheid van het verslag, namelijk de Gunning Fog Index. Het zou zo kunnen zijn dat een andere methode met meer betrouwbaardere schattingen kan komen. Wat dit 49
betreft ben je erg afhankelijk van een tool.
Als laatste punt kan er gesteld worden dat bij een eventueel vervolgonderzoek andere samples genomen kunnen worden binnen een langer tijdsbestek. Vanwege het feit dat er is gekozen voor beursgenoteerde bedrijven die onderworpen zijn aan strenge regelgeving, kan het zo zijn dat de bedrijven nieuwere manieren hebben gevonden om earnings management toe te passen. Wat dus ook wil zeggen dat de gekozen modellen gedateerd zouden kunnen zijn. Daarom kunnen we hieruit concluderen dat er meer wetenschappelijk onderzoek nodig is op dit gebied.
50
7. Referenties Bartlett, S.A., Chandler, R.A. (1997), The corporate annual report and the private shareholder: Lee and Tweedie twenty years on, The Britisch Accounting Review, 29, p. 245261. Bergstresser, D., Philippon, T. (2006), CEO incentives and earnings management, Journal of Financial Economics, 80, P. 511-529 Bervoets, K., Transparantie via het corporate governance hoofdstuk: De invloed op winstmanipulatie. Courtis, J.K. (1986), An investigation into annual report readability and corporate risk-return relationships. Accounting and Business Research, 16 (Autumn), p. 285-294. Courtis, J.K. (1995), Readability of annual reports: Western versus Asian evidence. Accounting, Auditing and Accountability Journal, 8(2), p. 4-17. Davidson, W.N., Jiraporn, P., Kim, Y.S., Nemec, C. (2004), Earnings management following duality-creating successions: ethnostatistics, impression management, and agency theory, The Academy of Management Journal, Vol. 47, No. 2, p. 267-275. Dechow, P., Sloan, R., Sweeney, A. (1995), Detecting earnings management, Accounting review, 70, p. 193-225. Dechow, P., Skinner, D., (2000), Earnings management: reconciling the views of accounting academics, practitioners and regulators, Accounting Horizons, 14, p. 232-250. Dechow, P.M. and Dichev. I.D., (2002), The quality of accruals and earnings: The role of accrual estimation errors. The Accounting Review, 77 p.35-59. DeChow, P., W. Ge, and C. Schrand. (2010), Understanding earnings quality: a review of the proxies, their determinants and their consequences, Journal of Accounting and Economics, 50, p. 344-401. Deegan, C and Blomquist, C. (2006), “Stakeholder Influence on Corporate Reporting: An Exploration of the interaction between WWF-Australia and the Australian Minerals Industry”, Accounting, Organizations and Society, Vol. 31, pp 343-372. Gabriels, P., (2009), Earnings management & de verplichting tot IFRS, Erasmus Universiteit 51
Rotterdam. Hail, L. (2013), Financial reporting and firm valuation: relevance lost or relevance regained? Accounting and Business Research, Vol. 43(4): p. 329-358. Healy, P. (1985, The effect of bonus schemes on accounting decisions, Journal of Accounting and Economics, vol. 7, p. 85-107 Healy, P., Wahlen, J., (1999), A review of the earnings management literature and its implications for standard setting, Account Horizons 13, 365-383. Holmstrom B., (1979), Moral Hazard and Observability, The Bell Journal Economics, vol. 10, p. 74-91 Jones M.J., (1997), Critical appraisal of the cloze procedure’s use in the accounting domain. Accounting, Auditing and Accountability Journal 10, 105-128. Li, F. (2008). Annual report readability, current earnings, and earnings persistence. Journal of Accounting and Economics 45: 221-247. Lille, S., Cotthem, E. (2012-2013), Impression management in accountingonderzoek, universiteit van Gent. Majoor, G.C.M., Heideman, Van Kollenburg, Merkus en Moleveld (2007), Elementaire theorie accountantscontrole, algemene beginselen. Merkl-Davies, D.M., Brennan, N.M. (2007), Discretionary disclosure strategies in corporate narratives: incremental information or impression management?, Journal of Accounting Literature, 26, p. 116-194. Merkl-Davies, D.M., Brennan, N.M. (2013), Accounting Narratives and Impression management, The Routledge Companion to Communication in Accounting. Nelson, M.W., Elliot, J.A. and Tarpley, R.L. (2002), Evidence from auditors about Managers’ and Auditors ‘ Earnings Management Decisions? The Accounting Review 77 (supplement 2002), p. 175-202 O’Dwyer, B., Owen, D. and Unerman, J. (2011), “ Seeking legitimacy for new assurance forms: The case of assurance on sustainability reporting” , Accounting, Organizations and Society, Vol. 36, No. 1, p. 31-52
52
Petroni, K., (1992), Optimistic reporting in the property-casuality insurance industry, Journal of Accounting and Economics, 15. Scott, William R. (2011), Financial Accounting Theory, 6th Edition, Pearson Prentice Hall: Toronto. Sloan, R., 1996, “Do stock prices fully impound information in accruals about future earnings? The Accounting Review, 71(july), p. 289-315. Smith, M., and Taffler, (1992a), The Chairman’s report and corporate financial performance. Accounting and finance 32, 75-901. Smith, M., and Taffler, (1992b), Readability and understandability. Different measures of the textual complexity of accounting narrative. Accounting, Auditing and Accountability Journal 5, 84-98. Walker M., (2013) How far can we trust earnings numbers? What research tells us about earnings management. Accounting and Business Research, Vol. 43, No. 4, 445-481. Yip, R.W.Y. and Young D. (2012), Does Mandatory IFRS Adoption Improve Information Comparability? The Accounting Review, Vol. 87: P. 1767-1789 Handboek Regelgeving Accountancy (2012), Nadere Voorschriften Controle en Overige Standaarden
53
Bijlage I Voordat er begonnen kan worden met de regressie analyse, moeten alle benodigde coeffienten bepaald worden om earnings management te kunnen bepalen. In deze bijlage zal er een beschrijving gemaakt worden, waarin precies uitgelegd wordt hoe en wat er gedaan is. Voordat er begonnen wordt met de regressie analyse is het belangrijk dat allereerst de aannames worden getest. Dat is wat er hier dan ook gedaan wordt. De regressie formule is: 𝑇𝑇𝑇𝑇𝑇𝑇𝑇𝑇𝑇𝑇 𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝜏𝜏 1 ∆𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝜏𝜏 −∆𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝜏𝜏 𝑃𝑃𝑃𝑃𝑃𝑃𝜏𝜏 = 𝛼𝛼1 � � + 𝛼𝛼2 � � + 𝛼𝛼3 � � + 𝜀𝜀 𝐴𝐴𝜏𝜏−1 𝐴𝐴𝜏𝜏−1 𝐴𝐴𝜏𝜏−1 𝐴𝐴𝜏𝜏−1 Op basis van deze regressie formule, wordt het residu (E) gebruikt om een inschatting te maken van de discretionary accruals (earnings management). De volgende aannames dienen er gevolgd te worden: •
Residuen zijn normaal verdeeld
•
Lineariteit tussen de variabelen
•
Spreiding tussen residuen is gelijk (homoscedastic)
•
De onafhankelijkheid van de variabelen
Wanneer er een systematisch patroon zichtbaar is in de residuen, dan is er niet voldaan aan de aannames.
54
Aan de hand van dit plaatje zien we dat de residuen normaal verdeeld zijn.
55
In dit scatterplot zien we dat er teveel outliers zijn en beïnvloeden de andere resultaten. Hierdoor is het nodig om deze outliers te verwijderen om tot betere resultaten te kunnen komen.
56
Aan de hand van het scatterplot kan er worden bepaald of de aanname voor lineariteit tussen de variabelen behaald is. In dit scatterplot is een kleine clustering te zien gezien, maar niet een bepaald patroon. Hiermee kan er worden gezegd dat de variabelen lineair zijn. De derde aanname is van toepassing indien het scatterplot een gelijkwaardige fluctuatie laat zien rondom de regressielijn. In grote lijnen is dit wel het geval. Hiermee kunnen we er dus vanuit gaan dat deze aanname van toepassing is. De laatste aanname gaat over de onafhankelijkheid van de variabelen. Zoals eerder benoemd, zien we enig clustering. Maar die is van lichte aard, waarmee we kunnen vaststellen dat er over het algemeen wel sprake is van onafhankelijke variabelen. Hiermee komen we aan bij het resultaat van de regressie, welke nodig is om de nondiscretionary deel te berekenen. Waarmee we kunnen uitrekenen wat het discretionaire deel is, wat ons brengt tot earnings management.
57
Om onze analyse te kunnen vervolgen dient het model significant te zijn:
Zoals we kunnen zien is er met behulp van de F-test de significantie bepaald. De p-value is 0,000. Dit laat zien dat het model significant is en we verder kunnen met onze analyse.
Meteen kan er gezien worden welke variabelen een significant effect hebben op total 58
accruals. De p-value van de eerste twee variabelen zijn beiden hoger van 0,10. Dus deze hebben geen significant effect op total accruals. De laatste variabele heeft wel een significant effect op total accruals. Aan de hand van deze regressie kan er bepaald worden wat de discretionary accruals zijn: 𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷 𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝜏𝜏 =
∆𝐶𝐶𝐶𝐶𝜏𝜏 − ∆𝐶𝐶𝐶𝐶𝜏𝜏 − ∆𝐶𝐶𝐶𝐶𝐶𝐶ℎ𝜏𝜏 + ∆𝑆𝑆𝑆𝑆𝑆𝑆𝜏𝜏 − 𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷 1 − 222.012.922 � � 𝐴𝐴𝜏𝜏−1 𝐴𝐴𝜏𝜏−1
+ 0.001 � Dit staat gelijk aan het residu.
59
𝑃𝑃𝑃𝑃𝑃𝑃𝜏𝜏 ∆𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅 − ∆𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝜏𝜏 � − 0.123( ) 𝐴𝐴𝜏𝜏−1 𝐴𝐴𝜏𝜏−1
Bijlage II Er wordt een regressie analyse toegepast op het volgende model: 𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷𝐷 𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴
= 𝛽𝛽0 + 𝛽𝛽1 𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼𝐼 𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀 + 𝛽𝛽2 𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵 + 𝛽𝛽3 𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵𝐵 + 𝛽𝛽4 𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴𝐴 + 𝜀𝜀
De resultaten van dit model worden besproken in hoofdstuk 5.2. Het is noodzakelijk om allereerst de aannames te testen alvorens er begonnen wordt met de regressie analyse. De volgende aannames dienen er gevolgd te worden: •
Residuen zijn normaal verdeeld
•
Lineariteit tussen de variabelen
•
Spreiding tussen residuen is gelijk (homoscedastic)
•
De onafhankelijkheid van de variabelen
Wanneer er een systematisch patroon zichtbaar is in de residuen, dan is er niet voldaan aan de aannames. Wanneer er geen systematisch patroon zichtbaar is dan is er aan alle voorwaarden voldaan. Aan de hand van bovenstaand plaatje, ziet het eruit dat de data normaal verdeeld is. Figuur 1:
60
Figuur 2:
Aan de hand van bovenstaande figuren zien we dat de data niet normaal verdeeld is en dat er iets mis is met de data. Als eerste zal geprobeerd worden om de outliers te verwijderen uit de dataset, omdat deze wellicht de resultaten kunnen beinvloeden 4.
Figuur 3:
De data is nu duidelijk normaal verdeeld. 4
Er zijn 8 bedrijven uit de dataset verwijdert.
61
Figuur 4:
Nu moet er gekeken worden of er enige patronen te vinden zijn in bovenstaand scatterplot. Dit is niet het geval, wat ons brengt bij de aanname over de lineariteit tussen de variabelen. We kunnen aannemen dat er sprake is van lineariteit tussen de variabelen. Wat betreft de aanname over de spreiding van de residuen, is ook aan voldaan. Omdat er duidelijk te zien is dat de fluctuaties rondom de regressielijn gelijk zijn. De laatste aanname gaat over de onafhankelijkheid van de variabelen. Er moet gekeken worden naar de clustering van de variabelen. We zien hier enige mate van clustering, maar niet in zodanige vorm dat we te maken hebben met hardnekkige clustering. We kunnen er dus ook vanuit gaan dat er aan deze aanname is voldaan.
62