Bilthoven, 10 oktober 2014
Ambtelijke beantwoording van technische vragen over bestemmingsplan 'Buitengebied Maartensdijk 2012' n.a.v. commissievergadering d.d. 02-10-2014. Vraag 1: T.a.v. zienswijze 67. De heer Stekener gaf bij inspraak aan dat er wel een vergunning is afgegeven voor het houden van paarden c.q. paardenbak. Als ik uw commentaar teruglees denk ik dat deze vergunning is afgegeven voor het houden van paarden ivm de aanwezigheid van een veldschuur. De vergunning voor de aanleg van een paardenbak is derhalve niet afgegeven? Graag wat meer achtergrond-informatie t.a.v. deze zienswijze. Antwoord: Bedoeld zal zijn ‘de heer Van Ekris’. Het perceel van de heer Van Ekris aan de Vuurse Dreef 72 heeft de bestemming AW-2 zonder bouwvlak. Zijn verzoek is om dit te wijzigen in een agrarisch bedrijf met de aanduiding ‘paardenhouderij’ (gebruiksgerichte paardenhouderij). Het betreft hier een zeer langgerekt perceel gelegen aan en achter Dorpsweg 71 M’dijk. Dit adres valt in het bestemmingsplan ‘Maartensdijk 2009’ voor de kern Maartensdijk en heeft een agrarische bestemming met bouwblok. Het agrarische bedrijf betreft een paardenhouderij, gerund door mevr. Van Ekris. Zij is vorig jaar overleden. De heer Van Ekris heeft een Bouwkundig ontwerp en adviesbureau. Nabij de perceelszijde aan de Vuurse Dreef is een veldschuur gesitueerd, zonder agrarisch bouwvlak. De bouw hiervan was mogelijk op grond van het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied 1974’. In het nu geldende plan ‘Buitengebied Maartensdijk’ zijn dit soort bouwwerken niet bestemd of gereguleerd. Hierdoor is voor deze gebouwen het overgangsrecht van toepassing: het gebouw mag gehandhaafd blijven. Om te voorkomen dat dergelijke bouwwerken voor de tweede maal onder overgangsrecht worden gebracht, is in het nieuwe plan de regeling voor ‘Veldschuren’ opgenomen (art. 32.3). Hiermee worden bestaande rechten gerespecteerd. Feit is echter dat het hier om één enkel agrarisch bedrijf gaat, zodat ook slechts één bouwvlak moet worden toegekend. De beweerde vergunning voor een paardenbak is bij de gemeente niet bekend. Overigens is dat voor het verkrijgen van een agrarische bedrijfsbestemming niet relevant. Daarvoor dient sprake te zijn van een zelfstandige agrarische onderneming van tenminste 25 NGE (NGE is een maat waarmee de economische omvang van agrarische activiteiten wordt weergegeven en waarmee gewas- en diersoorten in economisch opzicht met elkaar kunnen worden vergeleken). Vraag 2: T.a.v. de inspraak van de heer Ebbers inzake De heer van Brenk (eerste inspreker, 3e zaak, geen zienswijze) en meer in het algemeen: Dhr van Brenk wil toestemming om van één van de twee bedrijfswoningen een zogenaamde ‘plattelandswoning’ te maken. Wat is een plattelandswoning, zou dit volgens de gemeente mogelijk zijn en wat zou daarvoor gedaan moeten worden? In een iets breder verband hetzelfde t.a.v. zogenaamde dienstwoningen. Voorafgaand aan de vergadering sprak ik de heer Gomez die aangaf dat hij erachter was gekomen dat zijn woning een dienstwoning was. Deze dienstwoning behoorde bij het park dat inmiddels verkocht is. De dienstwoning blijft echter dienstwoning. Vraag: wat is een dienstwoning en hoe zou het mogelijk zijn om van de bestemming dienstwoning een gewone woning te maken. Algemene vraag: waarom zou de gemeente bezwaar hebben tegen het veranderen van het type woning in het algemeen, dus bijvoorbeeld van dienstwoning naar woning en van bedrijfswoning naar plattelandswoning? Antwoord: Het verzoek is om van de twee bestaande dienstwoningen één de bestemming ‘plattelandswoning’ te geven. Er leven veel misverstanden over de ‘plattelandswoning’. Juridisch is het een voormalige bedrijfswoning waaraan een burgerwoonbestemming wordt toegekend. Het bijzondere aan die bestemmingswijziging is dat deze woning niet (meer) wordt beschermd tegen de
Ambtelijke beantwoording van technische vragen over bestemmingsplan 'Buitengebied Maartensdijk 2012' n.a.v. commissievergadering d.d. 02-10-2014. milieuoverlast van het bedrijf waar het voorheen als bedrijfswoning deel van uitmaakte. Let wel, ten opzichte van overige bedrijven wordt de ‘plattelandswoning’ wel beschermd. In het nieuwe bestemmingsplan is van deze nieuwe wettelijke mogelijkheid gebruik gemaakt door op een aantal locaties de voormalige bedrijfswoning de bestemming ‘Wonen’ met de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – voormalige agrarische bedrijfswoning’ te geven (bijv. Kerkdijk 162, Achterweteringseweg 38). De gemeente gaat niet op eigen initiatief over tot het opnemen van een plattelandswoning. Het gevolg is immers dat het bedrijf in planologische zin geen bedrijfswoning meer heeft of kan krijgen. Wel is op basis van zienswijzen beoordeeld of omzetting aan de orde kan zijn. Van die mogelijkheid heeft de heer Van Brenk geen gebruik gemaakt. Zou het plan dus worden aangepast, dan is dit formeel een ambtshalve wijziging door de gemeenteraad. Ambtelijk wordt dit afgeraden. In de inspraakreactie is geen steekhoudend argument genoemd. De indruk bestaat dat het verzoek louter is ingediend uit financiële overwegingen. Wonen in het buitengebied wordt toegestaan maar niet bevorderd. Dit betekent dat bestaande woningen als zodanig worden bestemd, met inbegrip van het onderscheid tussen bedrijfswoning en burgerwoning. De bedrijfswoning heeft een rechtstreekse relatie met het bedrijf waar het deel van uitmaakt en is om die reden ruimtelijk aanvaardbaar. Omzetting naar een burgerwoning vergt eveneens een ruimtelijke afweging. Vanuit het eerder genoemde beginsel dat wonen in het buitengebied in beginsel onwenselijk is, behoort daar terughoudend mee om te worden gegaan. Bovendien speelt een rol of sprake kan zijn van een ‘goed woon- en leefklimaat’. De situatie van de heer Comes, Graaf Floris V-weg 30 te Hollandsche Rading is vergelijkbaar met hetgeen hiervoor is omschreven. Over deze locatie is geen zienswijze ontvangen en is niet ingesproken. Vraag 3: Inspreker 11, zienswijze 30; wat is nu precies het bezwaar van de inspreker, u bent de inspreker in de zienswijze al tegemoet gekomen, lijkt het, inspreker is het niet eens met de typering ‘bedrijfswoning’. Wat is het verschil tussen een bedrijfswoning en een gewone woning, welk ‘bedrijf’ houdt inspreker er op na. Als er geen bedrijf is, waarom houdt de gemeente dan de bestemming bedrijf aan? Antwoord: Op het perceel staat een woning en een (grote) loods. Het betreft één kadastraal perceel. Mevr. Ritman is eigenaresse en is aldaar woonachtig. In het geldende plan heeft het hele perceel een bedrijfsbestemming. Deze is in het nieuwe plan overgenomen. Eigenaresse wenst de woning los te koppelen van de bedrijfsbestemming en hier een woonbestemming op te leggen. In zoverre heeft de mondelinge inspraakreactie een verduidelijking opgeleverd ten opzichte van de schriftelijke zienswijze. In beginsel is het verschil tussen een gewone- en bedrijfswoning gering (maatvoering, bouwmogelijkheden). Bedrijfswoningen worden opgenomen indien noodzakelijk voor de bedrijfsvoering. Zoals bij no. 2 is uiteengezet is wonen in het buitengebied in beginsel onwenselijk en behoort daar terughoudend mee om te worden gegaan, om het even of het een gewone- of bedrijfswoning betreft. In dit geval is aangesloten bij het geldende bestemmingsplan. De op het betreffende (kadastrale) perceel gesitueerde loods en woning vallen binnen de bedrijfsbestemming . De bedrijfscategorie is beperkt tot maximaal 2 (het gaat om opslag o.a. circusattributen en, caravanstalling). Vraag 4: Ten aanzien van inspreker nr 5, dhr Oussoren, zienswijze 34. Bij inspraak werd duidelijk dat men de bestemming ‘bedrijf’ wil in verband met het op het perceel gevestigde constructiebedrijf. Was deze reden bij u bekend en als deze bekend was, wat is dan de reden dat de bestemming bedrijf niet is toegekend?
2
Ambtelijke beantwoording van technische vragen over bestemmingsplan 'Buitengebied Maartensdijk 2012' n.a.v. commissievergadering d.d. 02-10-2014. Antwoord: In het geldende plan heeft het perceel een agrarisch bouwvlak met de aanduiding ‘loonbedrijf toegestaan’. Het agrarisch bedrijf is inmiddels gestaakt. Loonbedrijf en hoveniersbedrijf (vorm van toegestaan landelijk bedrijf in het geldende bestemmingsplan) is met een aanduiding positief bestemd. Het ter plaatse gevestigde constructiebedrijf in is gebruik bij derden (huurders), wat in strijd is met het geldende plan en ook niet in het nieuwe plan toegestaan: per bestemmingsvlak is ten hoogste één bedrijf toegestaan. Medewerking aan deze ontwikkeling is (in juridische zin) nieuwvestiging van een bedrijf in het buitengebied. Dit is in strijd met alle beleidsuitgangspunten. Handhaving is hiermee bezig geweest, maar ligt op dit moment stil. De heer Oussoren wenst bedrijfscategorie 3.1. op zijn perceel. Gebleken is dat die algemene bedrijfscategorie 3.1. niet consequent is toegepast in het bestemmingsplan. Daardoor is sprake van een ongelijke behandeling van gelijke situaties. Een punt van afweging zou nog kunnen zijn of in dat licht niet ook aan het perceel van de heer Oussoren cat. 3.1. moet worden toegekend. Vraag 5: Ten aanzien van inspreker 7, zienswijze 47. Wanneer kan een principeverzoek worden ingediend, hoe lang duurt de behandeling en hoe schat u de kansen in van de betreffende inspreker om uitbreiding te mogen realiseren? Antwoord: Principeverzoeken kunnen elk moment worden ingediend. Behandeling is niet aan termijnen gebonden. Getracht wordt dergelijke verzoeken zo snel mogelijk af te ronden (inschatting ± 4 mnd). De uitbreiding is ruimtelijk aanvaardbaar. Het knelpunt schuilt in de provinciale verordening. Deze laat slechts uitbreidingen toe van 20% ten opzichte van de bestaande bebouwing. Uit dien hoofde is de kans op een positieve insteek gering. Vraag 6: T.a.v. inspreker 15, zienswijze 12, binnen welke grenzen is het bestaande bedrijf wel uit te oefenen. Met andere woorden, zijn er manieren waardoor men (bijvoorbeeld door het tentoonstellingsgedeelte te verkleinen, te verplaatsen of inpandig te maken) het bestaande bedrijf op deze plek voort kan zetten? Antwoord: De zienswijze vraagt niet om een maatwerkoplossing, maar om een bedrijfsmatige gebruiksmogelijkheid voor de huidige illegale activiteiten. Het in gebruik nemen van de buitenruimte voor bedrijfsmatige activiteiten is in strijd met het geldende en voorliggende bestemmingsplan. Binnen het bestemmingsplan is ‘Aan huis verbonden beroepen’ toegestaan. Zie artikel 23.5.1 Hierin is de reikwijdte van de toegestane activiteiten aangegeven. Qua uitstraling en omvang hoort de betreffende bedrijfsvoering niet op deze locatie thuis maar op een bedrijventerrein. Bovendien was het gebied wat nu in gebruik is genomen als openheid aangegeven in het vigerende bestemmingsplan. Vraag 7: T.a.v. inspreker 9, zienswijze 37,38 en 39 ontvangen wij graag meer achtergrondinformatie. Hoe is het mogelijk dat de huidige situatie is ontstaan? Daarnaast ontvangen wij graag een ambtelijke reactie op de door inspreker gemelde zaken, het is voor ons belangrijk om te vernemen welke genoemde zaken feitelijke waarheden zijn, welke zaken aannames zijn en welke zaken geen ware feiten zijn volgens u. Antwoord: Bij de vaststelling van het geldende bestemmingsplan in 2000 heeft de eigenaar van nr. 14 (dhr. Zandbergen) een zienswijze, voorzien van een bedrijfsplan, ingediend om de agrarische bestemming te handhaven. Dit is door de raad van de voormalige gemeente Maartensdijk gehonoreerd. Er kon gebruik gemaakt worden van de op het perceel liggende milieuvergunning. Daardoor is sprake van een bestaand recht op een agrarische bestemming.
3
Ambtelijke beantwoording van technische vragen over bestemmingsplan 'Buitengebied Maartensdijk 2012' n.a.v. commissievergadering d.d. 02-10-2014.
De eigenaar heeft ook daadwerkelijk getracht het bedrijf op te starten door de benodigde bouwvergunning aan te vragen. Deze is tot 2 maal door de Raad van State vernietigd. Inmiddels is deze eigenaar overleden. Het perceel is met alle rechten verkocht aan een nieuwe eigenaar (Wegra Investments). Deze heeft de procedure voortgezet en is blijkens zijn zienswijzen 40 en 41 nog steeds voornemens om op het betreffende perceel een paardenhouderij te starten. Gelet op deze omstandigheden is er geen doorslaggevend argument om in het kader van deze actualisering van het bestemmingsplan de agrarische bestemming te wijzigen naar wonen, zoals door inspreekster wordt gewenst. In ieder geval riskeert de gemeente daarmee een planschadeactie door de huidige eigenaar. Mocht in de toekomst alsnog een woonbestemming aan de orde zijn, dan beschikt het bestemmingsplan over een wijzigingsbevoegdheid om daarin te voorzien. Vraag 8: T.a.v. Inspreker 24, zienswijze 44. Wat wordt bedoeld met de onomkeerbare gevolgen van maisteelt? Wanneer is de laatste bodemgesteldheidskaart van het betreffende gebied vastgesteld? Op welke wijze ondersteunt de gemeente agrariërs die willen scheuren? Wat is de peildatum voor het scheuren van het gras? Wat kost een omgevingsvergunning de betreffende agrariër? Is vastgesteld tot op welke diepte op betreffend perceel gescheurd mag worden? Antwoord: Het plangebied ten westen van de A27 is kwetsbaar voor oxidatie bij bodembewerking. Met name door ploegen komt de aanwezige veenlaag aan de oppervlakte. Dit veen zal oxideren (inklinken) met bodemdaling tot gevolg. Bodemdaling verstoort de grondwaterstromen en heeft een grote nadelige invloed op de natuur, met name de Westbroekse Zodden, onderdeel van Natura 2000 gebied “Oostelijke Vechtplannen”. De in het plan opgenomen regeling bevat een vergunnningenstelsel waarmee dit belang is beschermd. De gemeente moet hierbij de regels van de provincie opvolgen. Deze staan in de in op 4 februari 2013 vastgestelde Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). De peildatum is opgenomen in het plan (bijlage 6 bij de regels), namelijk de vaststelling van het Natura 2000-gebied. Na die tijd mogen er geen activiteiten plaatsvinden die significante effecten op het Natura 2000-gebied hebben. De leges voor een omgevingsvergunning voor het scheuren van grasland bedragen overigens € 273. Vraag 9: T.a.v. inspreker mevrouw Ritman, zienswijze 30, Karnemelkseweg 3a, Hollandsche Rading. Belanghebbende heeft aangegeven dat er ook bestemming wonen bij moet komen. Het bos klopt, maar nu wordt aangegeven dat het wonen is. Het is eigenlijk een bedrijfswoning. Op de nieuwe kaart is het bos verdwenen? Wat is het verschil bestemmen wonen en bestemming bedrijfswoning. Waarom wordt het opeens bedrijfswoning? Antwoord: Deze zienswijze moet in samenhang met andere zienswijzen worden gelezen. Het geldende plan komt overeen met hoe het is opgenomen in het nieuwe plan. Het is op dit moment op dezelfde manier bestemd. Zie voor het overige de beantwoording van vraag 3. Vraag 10: T.a.v. inspreker de heer Van Oostrum, Achterweteringsweg 70 Maartensdijk, zienswijze nr. 12. Belanghebbende is van de witte boerderij in de bocht, mede herkenbaar door trampolines en speeltoestellen. Hij zoekt vanwege de lasten naar mogelijkheden. Hij weet dat hij in het buitengebied zit, maar zouden het erg op prijs stellen als rekening wordt gehouden met het kunnen voortzetten van zijn zelfstandig bedrijf van geslacht op geslacht. Vanaf 2006 gedoogd. Wethouder heeft zelfs een openingshandeling verricht. Ondernemers zouden gesteund worden. Alleen bestemming wonen is dan niet haalbaar. Is er een mogelijkheid om open kaart in bestemming te hebben; een mogelijke 'subbestemming' of andere creatieve oplossing die nog niet is bedacht?
4
Ambtelijke beantwoording van technische vragen over bestemmingsplan 'Buitengebied Maartensdijk 2012' n.a.v. commissievergadering d.d. 02-10-2014.
Antwoord: Zie de beantwoording van vraag 6. Vraag 11: T.a.v. inspreker de heer Spelt, namens LTO. De agrarische natuurvereniging is druk in de weer om natuurvriendelijk slootonderhoud te doen. Hij heeft wat geld beschikbaar, maar loopt aan tegen het vereiste van een aanlegvergunning, terwijl het al moeite genoeg kost om de boeren van een natuurvriendelijke aanleg te overtuigen. Is het vereiste van de aanlegvergunning landelijk of gemeentelijk, en wat kost de aanlegvergunning?. Antwoord: Normaal (sloot)onderhoud is niet vergunningplichtig. Voor het vergraven van oevers is een omgevingsvergunning (voorheen aanlegvergunning) benodigd, die nu € 273 kost. Dit instrument is in de wet geregeld (dus landelijk) en derhalve toegestaan. Het is de beleidsvrijheid van de gemeente om hier op gepaste manier mee om te gaan. Het uitzonderen van natuurvriendelijke oevers van de vergunningplicht kan alleen via een amendement. In de begripsomschrijving moet dan ook duidelijk worden aangegeven wat onder een natuurvriendelijke oever wordt verstaan. Vraag 12: T.a.v. inspreker de heer R. Hennipman stelt vragen aangaande maisteelt. Hij heeft voor ongeveer een miljoen geïnvesteerd in de grond. Mais is goed voer voor de koeien en als hij geen mais meer mag verbouwen moet hij het voer voortaan kopen. Hij vraagt of en zo ja hoe het maisverbod wordt gehandhaafd, waar hij een planschadeclaim kan indienen en welk het referentiejaar is. Hij vindt het commentaar op zijn zienswijze nog te algemeen. Antwoord: Het handhaven van eigen rechtsregels is voor de gemeente een verplichting. Planschadeclaims kunnen worden ingediend op het moment dat het bestemmingsplan onherroepelijk is. De claim moet het verschil tussen het nieuwe en oude planologisch regiem betreffen. Het referentiemoment voor de maisteelt is het moment van inwerkingtreden van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan treedt in werking op de dag van publicatie van de vaststelling, tenzij opgeschort door verzoek om voorlopige voorziening aan de Raad van State. Zie ook de beantwoording van vraag 8.
5