Arenberggebouw – Arenbergstraat 5 – 1000 Brussel Tel: 02 209 47 21 – Fax: 02 209 47 15
Alternatieve oefenmethoden om reanimatie aan te leren in secundaire scholen AUTEUR(S)
VAN RAEMDONCK V., AERENHOUTS D., DE MARTELAER K.
REDACTEUR
VERBEIREN K.
INSTITUUT
Vrije Universiteit Brussel, Faculteit Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie en Erasmushogeschool Brussel, lerarenopleiding lichamelijke opvoeding
ABSTRACT Hoewel meer dan een decennium geleden de aanzet gegeven werd om cardiopulmonaire reanimatie (CPR) in het schoolcurriculum te implementeren via de vakoverschrijdende eintermen, is er weinig of geen onderzoek naar de optimale trainingsstrategie binnen deze context. Beperkingen in middelen blijken ook de implementatie te bemoeilijken. Daarom is het zinvol om de efficiëntie van verschillende oefenmethoden CPR in een schoolcontext met elkaar te vergelijken. Deze studie vergelijkt het gebruik van traditioneel materiaal versus goedkoper en alternatief materiaal in combinatie met het oefenen op peers. Middelbare schoolkinderen (n= 593, 15-16 jaar) werden gerandomiseerd naar vier oefenmethodes om reanimatie aan te leren: (1) pop + leerkrachtinstructie; (2) pop + video instructie; (3) mousse dobbelsteen + peers + leerkrachtinstructie; (4) mousse dobbelsteen + peers + video instructie. Van 165 jongens waren volledige datasets beschikbaar. Na een oefensessie van 50 minuten werden de motorische vaardigheden getest via de Skillreporting software ® (Laerdal, Noorwegen) en de verschillen tussen groepen statistisch berekend. Na zes maanden bleken groepen niet te verschillen wat betreft beademingsvolume, diepte van de borstcompressies, correcte handpositie voor de borstcompressies, aantal correcte borstcompressies. Op lange termijn slaagde 32% van de deelnemers erin voldoende te beademenen, 18% hanteerde een juiste compressiediepte en 59% hanteerde het juiste compressieritme. Voor gemiddelde compressiefrequentie en gemiddeld beademingsvolume verdwenen initiële verschillen tussen de groepen na zes maanden. De trainingsefficiëntie in de groepen met alternatief materiaal was vergelijkbaar met de groepen die op reanimatiepoppen oefenden. Indien geen of onvoldoende materiaal ter beschikking is, kunnen leerkrachten overwegen om alternatief materiaal te gebruiken om de basis van het reanimeren aan te leren. Instructie en feedback van een leerkracht blijft essentieel in het leerproces.
Sleutelwoorden
cardio pulmonaire reanimatie (CPR), methodologie
Datum
01/04/2013
Extra bronnen
zie bronnenlijst
Contactadres
[email protected]
Disclaimer: Het hierna bijgevoegde product mag enkel voor persoonlijk gebruik worden gedupliceerd. Indien men dit wenst te dupliceren of te gebruiken in eigen werk, moet de bovenvermelde contactpersoon steeds verwittigd worden. Verder is een correcte bronvermelding altijd verplicht.
Arenberggebouw – Arenbergstraat 5 – 1000 Brussel Tel: 02 209 47 21 – Fax: 02 209 47 15
Alternatieve oefenmethoden om reanimatie aan te leren in secundaire scholen. VAN RAEMDONCK V., AERENHOUTS D., DE MARTELAER K.
Vrije Universiteit Brussel Faculteit Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie INLEIDING Een snelle en efficiënte hulpverlening onder vorm van cardio pulmonaire reanimatie (CPR) doet de overlevingskansen van personen met plots hartfalen gevoelig toenemen1. Gezien het maatschappelijk draagvlak en de leergevoeligheid van jongeren, zijn scholen de aangewezen plaats om iedereen de basis van het reanimeren aan te leren2,3. CPR werd opgenomen in de vakoverschrijdende eindtermen en ook de ‘International Liaison Committee on Resuscitation’, kortweg ILCOR, nam deze richtlijn op in zijn beleidsaanbevelingen omtrent reanimatietraining4. Bij leken is een gebrekkige kennis van CPR een belangrijke factor om hulpverlening te weigeren2. Tijdens de opleiding staat kwaliteit van de uitvoering, regelmatig testen en herhaling centraal5. Vele methodologische studies over CPR gebruiken subpopulaties (bv. studenten geneeskunde), waardoor een transfer van de gehanteerde methodologie naar een lekenpubliek zoals scholen of sportclubs geen evidentie is. Eerder onderzoek toonde aan dat Vlaamse leerkrachten het niet gemakkelijk vinden om reanimatie in hun lessen te implementeren, onder andere omwille van beperkingen in materiaal en instructors6,7. Bovendien blijken Vlaamse leerlingen weinig nood te voelen om meer dan één reanimatieles te volgen8. Een aangepaste aanpak binnen deze context dringt zich op en kan bovendien zijn nut bewijzen bij andere lekengroepen, bijvoorbeeld binnen de sportclub. Het staat vast dat motorische leertijd (zogenaamde hands-on training) cruciaal is om de vaardigheden van het reanimeren aan te leren9. In het leerproces kunnen peers of medeleerlingen een belangrijke rol spelen,10,11 maar vooral herhaling van het geleerde is essentieel
omwille van de afvlakking van de geleerde vaardigheden12,13,14. Zelftrainingsprogramma’s met videobegeleiding blijken een mindere retentie te hebben dan gecombineerd met hands on-tijd15. De retentie kan positief beïnvloed worden door het gebruik van web- en computerapplicaties of een regelmatige visuele presentatie van de geleerde vaardigheden16,17. Deze studie vergelijkt de leerresultaten na één les CPR met het gebruik van alternatief didactisch materiaal tegenover traditionele reanimatiepoppen bij Vlaamse secundaire schoolleerlingen.
MATERIAAL EN METHODES BEVRAGING CPR IN SCHOLEN Vooraleer de experimentele fase van start ging, werd een representatieve steekproef van 298 leerkrachten bevraagd over de wijze waarop reanimatie in hun school aan bod kwam. De respons op de gesloten bevraging was 56%. EXPERIMENTELE INTERVENTIE Op basis van de eerder georganiseerde bevraging werd een geschikte alternatieve oefenmethode uitgewerkt, waarbij de vaardigheden van de hartmassage en beademingen op een mousse dobbelsteen en in een wegwerpzakje werden ingeoefend (figuur 1). Als alternatief voor een leerkrachtinstructie werd de instructievideo ‘Reanimeren met Sofie’ van het Rode Kruis-Vlaanderen vzw aangewend18.
1
Arenberggebouw – Arenbergstraat 5 – 1000 Brussel Tel: 02 209 47 21 – Fax: 02 209 47 15
hartmassages met een juiste handpositie en aantal juiste hartmassages geëvalueerd. Een gemiddeld beademingsvolume tussen 400 ml en 800 ml werd als correct gescoord. Minder dan 400 ml doet de borst niet rijzen, meer dan 800 ml verhoogt het risisco op maaginsufflatie19. De gemiddelde compressiediepte en compressiefrequentie werden respectievelijk tussen 40 en 50 mm en tussen 80 en 120/minuut als correct beoordeeld. Van iedere deelnemer werd het aantal hartmassages met correcte handpositie in percentages omgezet. De gegevens werden per groep in kwartielen weergegeven. De algemene kwaliteit van de hartmassages werd geëvalueerd op basis van de gegevensoutput van de Skillreporting software®. Deze parameter bestaat uit het percentage hartmassages met een correcte handpositie, diepte, frequentie en voldoende ontspanning van de borstkas tussen iedere compressie. Gezien de strengheid van deze parameter, werd 50% als criterium gesteld.
Figuur 1. Didactische aanpak bij de alternatieve oefenmethode.
RESULTATEN
Vlaamse secundaire schoolleerlingen (n=593, 15-16 jaar) werden gerandomiseerd over vier verschillende oefenmethoden: (1) pop + leerkrachtinstructie; (2) pop + video instructie; (3) mousse dobbelsteen + peers + leerkrachtinstructie; (4) mousse dobbelsteen + peers + video instructie. Zowel de lestijd (50’) als de motorische oefentijd (6’) werden gestandaardiseerd, alsook de ratio oefenmateriaal:leerling (1:4) en de coginitieve leertijd (18’). Een metronoom ondersteunde tijdens de training het ritme van de hartmassages.
CPR IN VLAAMSE SCHOLEN Bijna de helft (47%) van de leerkrachten gaf aan dat CPR niet aan bod komt in hun school, maar het merendeel (71%) wil het thema op korte termijn aanbieden. De voornaamste drempels om CPR aan te bieden zijn een gebrek aan materiaal (40%) Page 1 en een gebrek aan tijd (14,5%). Ook bij de groep waar CPR wel aan bod komt, gaf 43% van de leerkrachten aan dat ze over te weinig materiaal beschikten, namelijk één pop voor de hele groep of minder. Deze gegevens zijn onafhankelijk van de onderwijsvorm.
Meteen na de eerste les werden de deelnemers getest op hun CPR-vaardigheden. Zes maanden later werden ze opnieuw getest op de retentie van hun vaardigheden. Gegevens van leerlingen die extra oefenden of die een eerdere opleiding in reanimatietechnieken kregen, werden niet weerhouden.
DROPOUTS Figuur 2 geeft de flow chart van het onderzoek weer. Aangezien één van de deelnemende scholen in de tussenperiode herhalingslessen organiseerde en een andere school geen tijd vond in de planning om de hertesten te organiseren, kwamen nog 200 leerlingen in aanmerking voor de retentietest. Uit deze groep werden de meisjes uitgesloten omwille van het verlies aan representativiteit. De betrouwbaarheid van de studie daalde hierdoor van 99% naar 95%.
CRITERIA PER PARAMETER. Om te bepalen hoe de leerlingen scoorden op de verschillende parameters, werden de ERC richtlijnen 2005 toegepast. Op basis hiervan werden de motorische parameters gemiddeld beademingsvolume, gemiddelde compressiediepte, gemiddelde compressiefrequentie, kwartielen van de
2
Arenberggebouw – Arenbergstraat 5 – 1000 Brussel Tel: 02 209 47 21 – Fax: 02 209 47 15 !
Meteen na de opleiding zijn significante verschillen waarneembaar tussen de controlegroep en de andere groepen. Deze verdwijnen na zes maanden. De groepen die op poppen oefenden (groep 1 en 3) vertoonden een significant verlies in vaardigheden. De andere niet.
658!participants! Excluded:! n=1:!no!informed! consent! n=64:!absent!on! intervention!
randomised:!n=593!
group!1:!manikin+teacher! (control!group)!
group!2:!manikin+video! n=146!
n=143!
Excluded!for!test!1:!!
Excluded!for!test!1:!!
n=35!(prior!CPR! training)!
n=27!(prior!CPR! training)!
!
n=2!(registration!error)!
Excluded!for!test!2:!
Excluded!for!test!2:!
n=63!(limitations! timetable!and!1!school! retrained)!
n=53!(limitations! timetable!and!1!school! retrained)!
exclusion!of!2!girls!
exclusion!of!20!girls!
group!3:!peers+dice+plastic!bag +teacher!
group!4:!peers+dice+plastic!bag +video!
n=155!
n=149!
Excluded!for!test!1:!! n=19!(prior!CPR! training)! n=23!(registration! error)! Excluded!for!test!2:! n=76!(limitations! timetable!and!1!school! retrained)! exclusion!of!1!girl!
Excluded!for!test!1:! n=25!(prior!CPR! training)! ! Excluded!for!test!2:! n=70!(limitations! timetable!and!1!school! retrained)! exclusion!of!12!girls!
Analysed:!
Analysed:!!
Analysed:!!
Analysed:!
!n=43!
n=44!
n=36!
n=42! !
Figure!2!
Figuur 2. Flow chart van het onderzoek
BEADEMINGSVOLUME Op korte termijn scoorde zowel de controlegroep (groep 1) als de alternatieve groep met videoinstructie binnen (groep 4) de opgelegde grenzen om te beademen. Groep 3 scoort significant lager dan de andere groepen. Op lange termijn verdwijnen de verschillen en scoren alle groepen binnen de aanvaardbare marges voor het beademen. Deelnemers van de controlegroep beheersten het beademen op lange termijn echter significant beter dan de andere drie groepen met 54% van de deelnemers die nog correct beademden. Voor groep 2 tot en met 4 bedroeg dit aandeel respectievelijk 27%, 25% en 21%. De resultaten zijn weergegeven in tabel 1. COMPRESSIEDIEPTE Zowel onmiddellijk na de training als op lange termijn werd geen verschil in leereffecten tussen de verschillende groepen vastgesteld (tabel 1). Groepen die op reanimatiepoppen oefenden scoorden op korte termijn significant beter dan op lange termijn, terwijl dit voor de alternatieve groepen niet zo was. Een onvoldoende compressiediepte was de hoofdfout in alle groepen. Voor de groepen 1 tot 4 behaalde respectievelijk 37%, 27%, 25% en 26% nog voldoende diepte op lange termijn, terwijl voor die groepen respectievelijk 46%, 61% ,53% en 48% van de deelnemers onvoldoende diep duwden.
Tabel 1. Vergelijking van de verschillende oefenmethoden: gemiddelden en standaarddeviaties voor gemiddeld beademingsvolume, gemiddelde compressiediepte en gemiddelde compressiefrequentie.
CORRECTE HANDPOSITIE Tabel 2 weer hoeveel procent van de deelnemers respectievelijk 1-25%, 26-50%, 5175% of 76-100% van de compressies met een correcte handpositie uitvoerden. Er werden geen significante verschillen tussen de groepen gemeten voor zowel de korte termijn- als lange termijnleereffecten. De testretest vertoonde eveneens geen verschillen tussen groepen.
Tabel 2. Vergelijking van de verschillende oefenmethoden: kwartielen voor de correcte handpositie tijdens hartmassage.
CORRECTE COMPRESSIES Ook hier werden geen verschillen berekend tussen de vier groepen, zowel voor de eerste als tweede test. Tussen de twee testmomenten bleken de resultaten niet te verschillen. Na zes maanden scoorde voor groep 1 tot 4 nog 49%, 41%, 44% en 41% van de deelnemers correct voor de hartmassage.
COMPRESSIEFREQUENTIE Een groot aandeel van de deelnemers scoorde binnen de opgelegde marges voor de compressiefrequentie. De proporties voor correcte compressiefrequenties bedroegen voor groep 1 tot 4 respectievelijk 81%, 82%, 64% en 60% voor test 1 en 61%, 64%, 56% en 57% voor de retest na zes maanden. 3
Arenberggebouw – Arenbergstraat 5 – 1000 Brussel Tel: 02 209 47 21 – Fax: 02 209 47 15
BESPREKING GEVOLGEN DROPOUT EN EXCLUSIE Een aanzienlijk deel van de initiële steekproef viel uit voor follow-up. Bijkomend werden de resultaten van de resterende meisjes uit de data gehaald, omwille van verlies aan representativiteit. We zijn van mening dat de studie nog steeds representatief is, omdat dropout gebeurde omwille van organisatorische redenen, en niet op het niveau van de individuele deelnemer. Bovendien bleef met een betrouwbaarheid van 95% de power van de studie voldoende hoog. ACTIEF LEREN De resultaten voor het beademingsvolume, de compressiediepte, compressiefrequentie en juiste handpositie bleken op lange termijn niet te verschillen voor de vier trainingsmethoden. De alternatieve groepen vertoonden geen afvlakking in de gemiddelde compressiediepte, terwijl er wel een verlies aan vaardigheden was bij de controlegroep. De verklaring ligt in de ‘action-planreconstruction hypothesis’, een motorische leertheorie van Lee and Magill20. Tijdens het wisselen van peers naar alternatief materiaal en van de oefensessie naar de test, worden leerlingen continu uitgedaagd om na te denken over het hoe en waarom van de uit te voeren handelingen. Het leerproces verloopt hierdoor actiever en kan de retentie positief beïnvloeden. Rekening houdend met de gekende afvlakking van reanimatievaardigheden naar een baseline level en het verdwijnen van verschillen tussen groepen zoals ook De Vries en collega’s17 reeds aantoonde, zijn de overeenkomsten in leerresultaten op korte termijn de argumenten om aan te nemen dat alternatief materiaal een positieve bijdrage levert in het activeren van verschillende leerprocessen. INSTRUCTIE EN FEEDBACK Een afname van de geleerde vaardigheden werd vooral vastgesteld bij de groepen die op reanimatiepoppen oefenden. Binnen deze context, met zijn beperkingen in tijd, spelen instructie en feedback van de begeleider een belangrijkere rol dan het didactisch materiaal. Die feedback moet onder andere gericht zijn naar het aanhouden van de juiste compressiediepte. Binnen de drie minuten durende test is de gemiddelde compressiediepte immers onderhevig aan
vermoeidheid21. bevinding22.
Andere
studies
bevestigen
deze
COMPRESSION-ONLY CPR Het is weinig aangewezen om alternatief materiaal te gebruiken om te leren beademen, gezien de povere korte termijn resultaten hiervoor. In combinatie met videoondersteuning, bleken leerlingen echter wel in staat om voldoende lucht in de longen te blazen. Dit komt door de duidelijke demo en instructie op de video ‘blaas tot de borst omhoog komt’. Deze laatste feedback is onontbeerlijk. Indien deze ondersteuning niet kan gegarandeerd worden, is het beter om compression-only CPR aan te leren. Dit is de basis van het reanimeren, met enkel hartmassage en zonder de beademingen. HANDS-ON TRAINING Binnen de context van een opleiding die maximum één lesuur in beslag neemt, zijn we overtuigd dat alternatief oefenmateriaal efficient kan gebruikt worden. Omwille van de beschikbaarheid en toegankelijkheid, verhoogt ook de ratio leerling:materiaal, waardoor de hands-on tijd toeneemt. In onze studie werd deze mogelijkheid niet opgenomen omwille van standaardisatie. De resultaten van de compressievaardigheden zijn wel bemoedigend. Leerkrachten en trainers die CPR geven en met materiaalbeperkingen kampen, kunnen bijgevolg alternatief materiaal gebruiken om de vaardigheden aan te leren.
CONCLUSIE De alternatieve leerstrategieën resulteerden op lange termijn in gelijkaardige leerresultaten dan de traditionele aanpak. Ondanks de beperkte hands-on tijd in deze context, behaalde iets minder dan de helft van de deelnemers nog een aanvaardbare score op de hartmassage na zes maanden. De resultaten voor de compressiediepte zijn echter suboptimaal. Om te kunnen spreken van een geslaagde hulpverlening moet deze laatste parameter beter beheerst worden. Tijdens oefensessies en herhalingslessen moet dit aspect extra aandacht krijgen. De alternatieve aanpak kan beschouwd worden als een valabele leerstrategie, indien onvoldoende materiaal beschikbaar is. De basis van het reanimeren, namelijk compression-only CPR, kan 4
Arenberggebouw – Arenbergstraat 5 – 1000 Brussel Tel: 02 209 47 21 – Fax: 02 209 47 15
immers met alternatief materiaal aangeleerd worden. Het kan eveneens de hands-on tijd verhogen, omdat het gemakkelijker beschikbaar is. Feedback en begeleiding van een leerkracht of instructor blijven echter onontbeerlijk.
REFERENTIES 1. Larsen MP, Eisenberg MS, Cummins RO, Hallstrom AP. Predicting survival from out-of-hospital cardiac arrest: a graphic model. Ann Emerg Med 1993; 22: 1652-8. 2. Kanstad BK, Nilsen S.A, Fredriksen K. CPR knowledge and attitude to performing bystander CPR among secondary school students in Norway. Resuscitation 2011; 82: 1053-9. 3. Lynch B, Einspruch EL. With or without an instructor, brief exposure to CPR training produces significant attitude change. Resuscitation 2010; 81: 568-75. 4. Soar J, Mancini M E, Bhanji F, Billi J E, Dennett J, Finn J, et al. Part 12: Education, implementation, and teams
2010 International Consensus on Cardiopulmonary Resuscitation and Emergency Cardiovascular Care Science with Treatment Recommendations. Resuscitation 2010; 81S: e288-e330. 5. Nolan J P, Hazinski M F, Billi J E, Boettiger B W, Bossaert L, de Caen A R, et al. Part 1: Executive summary
2010 International Consensus on Cardiopulmonary Resuscitation and Emergency Cardiovascular Care Science With Treatment Recommendations. Resuscitation 2010; 81S: e1-e25. 6. Van Raemdonck V, De Martelaer K, De Decker S. Reanimatie in het secundair onderwijs: een stukje van de puzzel (deel 1). Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2010; 4: 8-12. 7. Elchardus M, Op de Beeck S, Duquet F, Roggemans L. Synthese eindtermen in het vakoverschrijdende secundair onderwijs: een onderzoek naar de relevantie en de haalbaarheid van de vakoverschrijdende eindtermen in het secundair onderwijs. Samenvatting en aanbevelingen. Brussels, Vrije Universiteit Brussel Vakgroep Sociologie, Onderzoeksgroep TOR, 2009. (Accessed 18 October 2010, at http://www.vub.ac.be/TOR/)
8. De Martelaer K, Monsieurs K, Van Raemdonck V; CPR learning outcomes after one session in secondary school. Resuscitation 2008; 77: S25. 9. Reder S, Cummings P, Quan L. Comparison of three instructional methods for teaching cardiopulmonary resuscitation and use of an automatic external defibrillator to high school students. Resuscitation 2006; 69: 443-53. 10. Lester C; Donnely P, Weston C; Is peer tutoring beneficial in the context of school resuscitation training? Health Educ Res 1997; 12 (3): 347-54. 11. Breckwoldt J, Treptow D, Weimann J. Does targeted peer teaching of first aid and BLS for medical students result in better long-term retention of skills and knowledge? Resuscitation 2008; 3: 173. 12. Broomfield R. A quasi-experimental research to investigate the retention of basic cardiopulmonary resuscitation skills and knowledge by qualified nurses following a course in professional development. J Adv Nurs 1996; 23 (5): 1016-23. 13. Iserbyt P, Behets D. Learning basic life support with task cards: comparison of four reciprocal learning settings. Acta Anaesthesiol Belg 2008; 59 (4): 249-56. 14. Papadimitriou L, Xanthos T, Bassiakou E, Stroumpoulis K, Barouxis D, Lacovidou N. Distribution of pre-course BLS/AED manuals does not influence skill acquisition and retention in lay rescuers: A randomised study. Resuscitation 2010; 81: 348-52. 15. Einspruch EL, Lynch B, Aufderheide TP, Nichol G, Becker L. Retention of CPR skills learned in a traditional AHA Heartsaver course versus 30-min video self-training: a controlled randomized study. Resuscitation 2007; 74 (3): 476-86. 16. Peterson R. Teaching Cardiopulmonary Resuscitation Via the Web. Critical Care Nurse 2006; 26 (3): 55-9. 17. De Vries W, Bierens JJ. The same results for less money? Resuscitation 2008; 77: S19. 18. Rode Kruis-Vlaanderen vzw. Reanimeren en defibrileren. Instructional video; Mechelen, Vormingsinstituut Rode Kruis-Vlaanderen vzw, 2008. 19. Baskett P, Nolan J, Parr M. Tidal volumes which are perceived to be adequate for resuscitation. Resuscitation 1996; 31: 231-4. 5
Arenberggebouw – Arenbergstraat 5 – 1000 Brussel Tel: 02 209 47 21 – Fax: 02 209 47 15
20. Schmidt RA, Wrisberg CA. Motor learning and performance, a situation-based learning approach. Champaign Ilinois: Human Kinetics; 2008. 21. Nishiyamaa C, Iwamia T, Kawamuraa T, Andoa M, Yonemotob N, Hiraidec A, et al. Quality of chest compressions during continuous CPR; comparison between chest compression-only CPR and conventional CPR. Resuscitation 2010; 81: 1152-5. 22. Monsieurs K G, Vogels C, Bossaert L L, Meert P, Manganas A, Tsiknakis M, et al. Learning effect of a novel interactive basic life support CD: the JUST system. Resuscitation 2004; 62: 159-65.
6