Als jij vindt dat ik moet stoppen, stop ik…. Sociale normen en de intentie om te stoppen met roken.
Universiteit van Amsterdam Master Communicatiewetenschappen Persuasieve Communicatie Master Thesis Auteur:
Mireille van de Bunte
Studentnummer:
6166814
Datum:
28 juni, 2012
Begeleider:
M. Keer
Samenvatting Doel: Het stoppen/ minderen met roken is van belang om een gezond leven te leiden en minder kans gezondheidsrisico’s te lopen. Nog steeds volgens vele rokers dit advies niet op. Er wordt gerookt, omdat het een sociale bezigheid is en het wordt goedgekeurd door de omgeving. Het gebruik van een norm zou succesvol kunnen worden ingezet om de intentie om het stoppen/ minderen met roken te promoten. Er is bewijs dat normen de intentie om te stoppen met roken beïnvloeden. In deze studie worden de verschillende variabelen onderzocht met betrekking tot het stoppen/ minderen met roken in het licht van verschillende normen. Methode: 95 Personen hebben deelgenomen aan het onderzoek waarbij er meerdere variabelen gemeten zijn, namelijk de injunctieve norm, de need to belong, de Protection Motivation (PMT) beliefs en de intentie om te stoppen/ minderen. De personen namen deel aan een experiment die bestond uit twee condities en een controlegroep. Vervolgens werd er een survey afgenomen. Resultaten: Personen in de positieve norm scoorden lager op de intentie om te stoppen/ minderen met roken. Er werd geen interactie effect gevonden van injunctieve norm en need to belong op de intentie om te stoppen/ minderen met roken. Geen van de PMT beliefs was van invloed op de intentie om te stoppen/ minderen met roken. Conclusie: Deze studie is in lijn met meerdere onderzoeken die hebben aangetoond dat normen van invloed zijn op intenties in het algemeen. Er is echter geen bewijs gevonden dat de positieve norm een grotere invloed heeft op de intentie om te stoppen/ minderen met roken. Wel is er voorzichtigheid geboden bij het gebruik van enkel positieve normen. Verder onderzoek zal hier meer inzicht in geven.
2
Inhoudsopgave 1. Inleiding
4
2. Roken
7
2.1 Normative social influence
7
2.2 Injunctieve normen
8
2.3 De need to belong
10
2.4 De Protectie Motivatie theorie
11
3. Methode
13
3.1 Experiment
13
3.2 Proefpersonen
13
3.3 Experimenteel design
13
3.4 Onderzoeksmateriaal
14
3.5 Procedure
14
3.6 Meting – variabelen
14
4. Resultaten
17
4.1 Design check
17
4.2 Manipulatiecheck
17
4.3 Hypotheses
17
5. Discussie en conclusie
22
Literatuurlijst
26
Bijlage 1
31
Bijlage 2
33
3
Inleiding Voorheen werd roken gezien als een sociaal wenselijke bezigheid. Als men rookte werd dat gezien als gezellig en bevorderlijk voor het onderlinge contact. Men hoorde er bij als men rookte en het was een volledig geaccepteerde vorm van genot. Het getuigde zelfs van beleefdheid om een ander ook een sigaret aan te bieden als de persoon zelf rookte. Het was dan ook niet vreemd om op verjaardagen glazen met sigaretten op tafel te plaatsen om het de gasten zo aangenaam mogelijk te maken (Lichaamstaal, n.d.). Er werd niet stil gestaan bij de schadelijke gevolgen van roken en als deze er waren, werden zij genegeerd. Tot duidelijk werd dat er een verband was tussen roken en longkanker. Vanaf die tijd werd de consument gewaarschuwd over de schadelijke gevolgen van roken. De waarschuwingen werden in de loop der jaren ook steeds explicieter en indringender. De reclame voor tabak werd verboden en de reclames over de gevaren van roken volgden. De aanwezigheid van een sociale factor om te gaan roken is onderzocht in verschillende artikelen. Zo hebben Leventhal en Cleary (1980) in hun onderzoek aangetoond dat mensen drie redenen hebben om te roken. Het wordt gedaan om onafhankelijk over te komen, om sociaal geaccepteerd te worden en om emoties te reguleren. Ook Hafstad en Aarö (2009) vonden sociale beweegredenen om te beginnen met roken. Zij stelden dat vooral de omgeving en in het bijzonder de mensen die dichtbij staan invloed hebben op het rookgedrag van anderen. Conrad, Flay en Hill (1992) vonden in hun onderzoek dat mensen het idee hebben dat roken bepaalde voordelen biedt in het sociale leven. De goedkeuring van anderen met betrekking tot roken blijkt een sterke voorspeller van rookgedrag. Hoe belangrijk het is voor mensen om door de groep geaccepteerd te worden heeft Asch aangetoond met zijn onderzoek naar conformisme (Asch, 1951, in: Aronson, Wilson & Akert, 2010, p.254). Asch liet aan een groep subjecten twee verschillende plaatjes zien. De opdracht was om aan te geven welke van de drie lijnen in het tweede plaatje even groot was als die in het eerste. Een opdracht die zeer eenvoudig was. Echter, in de groep zaten enkele acteurs die met opzet het verkeerde antwoord gaven. Gevolg was dat de echte subjecten zich aanpasten en ook het verkeerde antwoord gaven om niet uit de toon te vallen. Conformisme staat voor het aanpassen van gedrag en opvattingen die heersen in een bepaalde groep. Het doel van het aanpassen is geaccepteerd worden door deze groep, er is dus sprake van conformiteitsdwang. Wanneer men zich niet aanpast, wordt men niet geaccepteerd door deze groep. Iedereen beschikt over deze conformiteitsdwang gezien mensen sociale wezens zijn en relaties met andere mensen willen onderhouden. 4
In de sociale psychologie wordt het aanpassen van gedrag aan de situatie ook wel omschreven als sociale gedragsnormen. Het aanpassen van gedrag wordt bepaald door twee factoren, de sociale rol en de normen van de groep. Sociale normen ontstaan uit groepsgedrag en dit gedrag wordt door een ieder in deze groep uitgevoerd (Prentice & Miller, 1993). Dat dit ook schadelijke gevolgen kan hebben bewijzen de eerder genoemde onderzoeken naar roken (Conrad, Flay & Hill, 1992; Leventhal & Cleary, 1980). Concluderend kan gezegd worden dat roken onder andere gezien wordt als een norm van een bepaalde groep om er ‘bij te horen’. Maar wat als deze norm wordt omgedraaid en het roken wordt afgekeurd? Zullen de rokers hierdoor hun gedrag ten opzichte van roken willen veranderen? Daar gaat dit onderzoek verder op in. Door middel van twee verschillende normen wordt er gekeken naar het effect op de intentie om te stoppen/ minderen met roken. Hierbij is er gebruik gemaakt van social media, omdat sociale netwerksites steeds meer geïntegreerd zijn in het dagelijks leven (Ryan & Xenos, 2001). Daarnaast bieden social network sites een hoge mate van interactiviteit aan. Er kunnen gesprekken worden gevoerd, er kan informatie worden uitgewisseld en men verkrijgt sociale goedkeuring (Gangadharbatla, 2008). Deze sociale goedkeurig is van belang, aangezien roken een sociale gebeurtenis is en men beïnvloed wordt door de omgeving (Conrad, Flay & Hill, 1992) Wanneer er een sterke sociale goedkeuring omtrent het stoppen met roken ontstaat, zou dit er toe kunnen leiden dat bij meer mensen de intentie tot het stoppen met roken toeneemt. Dit zou erg interessant zijn voor een stichting als Stivoro en voor de overheid. Door middel van dit onderzoek wordt geprobeerd een manier te vinden waarmee de intentie om te stoppen verhoogd wordt. Dit onderzoek probeert met een positieve norm en een gemengde norm te achterhalen of de positieve norm zorgt voor een hogere intentie om te stoppen/ minderen met roken. De uitslagen van dit onderzoek kunnen de basis vormen voor het ontwerp van nieuwe campagnes. Tevens zullen de resultaten van dit onderzoek de kennis over sociale normen vergroten. De bedoeling is dat er kennis komt over het gebruik van sociale normen om de intentie om te stoppen met roken te vergroten. Met de juiste inzet van sociale normen in voorlichtingscampagnes zijn er wellicht meer rokers die gaan stoppen met roken. Ook kunnen deze bevindingen mee worden genomen in andere onderzoeken met betrekking tot sociaal wenselijk gedrag, te denken valt aan bijvoorbeeld de alcoholconsumptie. In het onderzoek zal allereerst een aantal belangrijke termen worden uitgelegd waaruit enkele hypotheses volgen. Vervolgens zal de methode worden besproken. Er wordt gemaakt van een experiment met een bijbehorende vragelijst. Vervolgens kunnen de respondenten een vragenlijst invullen over het stoppen met roken. Aan de hand van de antwoorden wordt 5
gekeken naar het verschil tussen de gemengde en de positieve norm om meer inzicht te krijgen in de werking van normen en de intentie tot het stoppen met roken vergroot. Deze antwoorden worden uitgewerkt in de resultaten waaruit de conclusie en discussie ontstaat.
6
2. Roken Roken is de hoofdoorzaak van longkanker. Van alle longkankergevallen in Nederland is 90% toe te schrijven aan roken. Zeker de helft van alle rokers, zal ook daadwerkelijk overlijden aan de gevolgen van roken. Roken brengt vele risico’s en negatieve gevolgen met zich mee zoals een bleke rimpelige huid, blaren op de stembanden en eerder kans op infecties (Risico’s van roken, n.d.). Roken is ongezond. Maar als roken zo gevaarlijk is, waarom roken mensen dan nog? 2.1 Normative social influence Roken is een voorbeeld van conformeren. Conformeren is het aanpassen van je eigen gedrag door de (denkbeeldige) invloed van een ander. Anderen worden gezien als een bron van informatie om ons gedrag in goede banen te leiden (Cialdini & Goldstein, 2004). Conformatie ontstaat tevens doordat een individu graag door anderen geaccepteerd en leuk gevonden wil worden. Hiermee conformeert een persoon zich dan aan de sociale normen van een bepaalde groep. Deze normen kunnen zowel impliciet als expliciet zijn en betreft regels over gedrag, waarden en overtuigingen. Een groep heeft bepaalde verwachtingen van deelnemers aan deze groep. Leden die hetzelfde zijn worden geaccepteerd in deze groep. Leden die teveel afwijken van de ‘regels’ worden belachelijk gemaakt, gestraft en kunnen mogelijk zelfs uit de groep verstoten worden (James & Olson, 2000). Mensen zijn sociale wezens en door interactie met anderen worden emotionele ondersteuning, affectie, liefde en andere plezierige ervaringen ontvangen. Dit maakt het aannemelijk dat het niet verrassend is dat er wordt geconformeerd aan anderen. Conformiteit vanwege normatieve redenen ontstaat doordat een individu graag door anderen geaccepteerd wil worden. Dit wordt normatieve sociale invloed genoemd (Nail, McDonald & Levy, 2000). Het eerder genoemde onderzoek van Asch (1951) heeft al aangetoond dat mensen zich conformeren om er bij te horen. Wanneer een proefpersoon het antwoord hardop moest vertellen, werd het antwoord aangepast op de antwoorden van de groepsgenoten. Twaalf van de achttien keer weer het antwoord aangepast. Duidelijk werd dat de normatieve druk de veroorzaker was van het aanpassen van het antwoord. Uit een soort gelijk onderzoek van Baron, Vandello & Brunsman (1996) kwam men ook tot dezelfde conclusie. Het onderzoek bestond uit een experiment waarbij de proefpersonen een slide te zien kregen met een persoon afzonderlijk die de wet had 7
overtreden en één slide waarop deze persoon in een line up met andere personen te zien was. In een groep met twee andere personen die op de hoogte waren van het doel van het experiment, moest antwoord worden gegeven op wie de dader in slide twee was. De twee personen die op de hoogte waren van het onderzoek, gaven beide het foute antwoord waardoor 33% van de proefpersonen hetzelfde foute antwoord gaf. Met andere woorden; het antwoord van de twee personen die op de hoogte waren van het doel, waren van invloed op het antwoord die de andere personen gaven. Deze onderzoeken maken duidelijk dat een norm ervoor zorgt dat gedrag kan worden voorspelt doordat mensen zich aanpassen aan de groep waartoe zij willen behoren. Deze normen ontstaan door interactie met anderen en uiten zich in de intentie om een bepaald gedrag wel of niet uit te voeren (Pepitone, 1981). In deze studie wordt er gebruik gemaakt van twee condities om de intentie om te stoppen/ minderen met roken te beïnvloeden. De normen verschillen van elkaar waarbij de norm in de positieve conditie bestaat uit het goedkeuren van het stoppen of minderen van roken. De gemengde conditie omvat twee normen, een norm met betrekking tot het goedkeuren van het stoppen en een norm die het afkeurt om te stoppen met roken. Een interactief medium zoals Facebook leent zich voor het geven van sociale goedkeuring (Gangadharbatla, 2008). Daarom kan Facebook een goed medium zijn om gebruik te maken van een sociale norm met betrekking tot het stoppen met roken. Verwacht wordt dat in deze studie de duidelijke norm om te stoppen of minderen met roken in de positieve conditie zorgt voor een toename in de intentie om daadwerkelijk te stoppen of te minderen met roken. Personen in de gemengde conditie zullen een lagere score hebben, omdat er geen eenduidige norm is en er twee soorten groepen zijn waaraan zij zich aan kunnen conformeren. Zij zullen daarom niet allemaal conformeren aan de norm om te stoppen met roken, waardoor zij een lagere intentie hebben om te stoppen/ minderen met roken. Aan de hand van de bovenstaande veronderstelling kan de volgende hypothese opgesteld worden: H1: Personen in de positieve conditie scoren hoger op de intentie om te stoppen/ minderen met roken scoren dan personen in de gemengde conditie. 2.2 Injunctieve normen Om te conformeren aan sociaal goedgekeurd gedrag is het van belang om te weten welke norm er wordt aangesproken (Cialdini, Kallgren & Reno, 2000). Er zijn twee soorten normen, 8
te weten; injunctieve normen en descriptieve normen. De injunctieve norm is de perceptie van een individu over welk gedrag wordt goed- of afgekeurd door anderen. De descriptieve norm is de perceptie van een individu over hoe mensen zich daadwerkelijk gedragen in een situatie, ongeacht of het gedrag wordt goed- of afgekeurd. Uit onderzoek is gebleken dat injunctieve normen sterker zijn dan descriptieve normen wanneer het gaat om het uitvoeren van bepaald gedrag (Cialdini et al., 2000). Dit komt doordat injunctieve normen duidelijk maken wat wel en niet kan binnen een bepaalde groep of samenleving. Er kan dus gesteld worden dat wanneer men sociaal wenselijk gedrag wil promoten er duidelijk gemaakt moet worden wat de relevante injunctieve norm is. In dit onderzoek wordt daarom gebruik worden gemaakt van de injunctieve norm. Het betreft het verhogen van de intentie om te stoppen of minderen met roken, met andere woorden het veranderen van rookgedrag. Omdat roken een sociaal gebeuren is, kan gesteld worden dat er gerookt wordt om geaccepteerd te worden. Roken wordt binnen die bepaalde groep goedgekeurd. Om mensen te laten stoppen of te laten minderen met roken, zal het roken moeten worden afgekeurd, omdat het niet binnen de samenleving past. Daarom wordt de injunctieve norm gebruikt, deze maakt duidelijk dat het roken binnen de samenleving niet kan. Het gebruik van een normen en intenties met betrekking tot roken zijn niet nieuw. Zo gaat het onderzoek van Van den Putte, Yzer & Brunsting (2005) over dit onderwerp . Zij hebben gekeken naar de relatie tussen normen en het stoppen met roken. Uit deze studie kwam naar voren dat de injunctieve norm de belangrijkste reden is om te stoppen met roken. Er is echter nog geen enkel onderzoek geweest die gekeken heeft naar de invloed van de injunctieve norm bij het stoppen/ minderen met roken die naar buiten wordt gebracht door een sociale groep via een bepaald medium. Daar gaat deze studie verder op in. Verwacht wordt dat het verschil in hypothese één dan ook in verband kan worden gebracht met hoge of lage injunctieve normen. De positieve norm die via een social medium wordt gebracht voorspelt de intentie om te stoppen/ minderen met roken (Pepitone, 1981) en wanneer ook de omgeving het stoppen met roken goedkeurt, zal dit een sterker effect hebben op de intentie om te stoppen/ minderen met roken. De volgende hypothese kan dan geformuleerd worden: H2: Personen in de positieve conditie met een hogere score op de injunctieve norm scoren hoger op de intentie om te stoppen/ minderen met roken dan een personen in de positieve conditie met een lagere score op de injunctieve norm.
9
2.3 De need to belong Uit onderzoek van Carvallo en Gabriel (2006) komt naar voren dat de behoefte om ergens bij te horen een universeel kenmerk van de mens is. Wanneer iemand wordt buitengesloten of afgewezen, wordt de behoefte om bij een groep te horen geschonden (Baumeister & Leary, 1995). De behoefte om ergens bij te horen wordt ook wel de need to belong genoemd. Het is van belang om een minimaal aantal interpersoonlijke relaties te onderhouden, waarbij personen de drang hebben om frequent persoonlijk contact te onderhouden en stabiliteit in dit contact. Wanneer er een sterke behoefte is om ergens bij te horen, zal het gedrag ook worden aangepast zodat zij opgenomen en geaccepteerd worden door de groep (Baumeister & Leary, 1995). Het kan echter wel van persoon tot persoon verschillen in welke mate men behoefte heeft om ergens bij te horen (Kurzban & Leary, 2001). Een andere studie die hier op inhaakt, is afkomstig van Bartholomew (1990). De onderzoeker liet in zijn onderzoek zien dat een individu de behoefte heeft om ergens bij te horen, maar er zit wel variantie in deze behoefte. Dit kan van de wens van herkenning, goedkeuring en waardering van anderen tot aan het nauwelijks behoefte hebben aan sociale relaties lopen. Wanneer een individu een minder sterke behoefte heeft om ergens bij te horen, zal deze niet erg geraakt worden door een afwijzing. Dit in tegenstelling tot mensen bij wie deze behoefte sterker is. Uit onderzoek van Gangadharbatla (2008) blijkt dat de need to belong ook een rol speelt binnen social network sites. De auteur toont aan dat social network sites een ruimte bieden waar mensen deze need, oftewel behoefte, kunnen vervullen door de diensten van social network sites. Dit gebeurt door bijvoorbeeld de gesprekken die gevoerd kunnen worden, beïnvloeding van anderen, meningen uiten en het verkrijgen van sociale goedkeuring. Dit onderzoek gebruikt de need to belong op een heel andere manier dan de weinige studies die al eerder een link hebben gelegd met roken en de need to belong. Zo wordt in het onderzoek van Seguire en Chalmers (2000) het roken verklaard door de need to belong. Personen roken doordat ze graag ergens bij willen horen. In dit onderzoek wordt het omgedraaid en wordt er getracht de need to belong te koppelen aan de intentie om te stoppen/ minderen met roken. Een derde hypothese kan hieruit gevormd worden:
10
H3: Personen in de positieve conditie met een hogere score op de need to belong scoren hoger op de intentie om te stoppen/ minderen met roken dan personen in de positieve conditie met een lagere score op de need to belong 2.4 De Protectie motivatie theorie De Protectie Motivatie theorie (Rogers, 1975) is een belangrijke theorie bij het voorspellen van gedrag op het gebied van gezondheidscommunicatie. De theorie verklaard waarom de intentie om een bepaald gedrag uit te voeren wordt toe- of afneemt. Dit gedrag wordt vaak gemeten door een intentie, zoals het stoppen met roken. De gedragsintentie is een goede voorspeller voor het daadwerkelijke gedrag (Ajzen & Madden, 1986). Mensen kunnen echter ook gemotiveerd zijn om bepaald gewenst gedrag te vertonen om sociale risico’s uit te sluiten. De Protectie Motivatie theorie (PMT) beschrijft twee cognitieve processen waar een individu mee wordt geconfronteerd bij een boodschap met betrekking tot iemands gezondheid en bestaat uit het threat appraisal proces en het coping appraisal proces (Maddux & Rogers, 1983). Het threat appraisal proces bestaat uit de ernst en kwetsbaarheid van een bepaald gedrag en het coping appraisal proces bestaat uit respons effectiviteit en eigen effectiviteit. Onder kwetsbaarheid wordt verstaan in hoeverre een individu denkt in gevaar te komen door het huidige gedrag en ernst is de mate waarin een individu de dreiging als ernstig ervaart. De kwetsbaarheid en ernst zijn beide positief gerelateerd aan de protectie motivatie (Pechmann, Zhao, Goldberg & Reibling, 2003). Bij het inschatten van de effectiviteit van het aanbevolen gedrag gaat het om de mate waarin het aanbevolen gedrag een effectieve manier is om de dreiging te verminderen. Het is van belang dat het aanbevolen gedrag als effectief wordt gezien om het juiste gedrag aan te nemen. Bij de inschatting van de eigen effectiviteit gaat het om de mate waarin men zichzelf in staat acht om het gedrag uit te voeren. Hoe meer de overtuiging bestaat dat het gedrag uitgevoerd kan worden, hoe meer men het gedrag overgenomen wordt. Roken is een sociaal gebeuren en wordt ook gedaan om geaccepteerd te worden waarbij men andermans mening belangrijk vindt (Leventhal & Cleary, 1980). Het is belangrijk om bij de groep te horen en aan de sociale norm te voldoen (Graham et al., 1991). De goedkeuring van vrienden met betrekking tot roken blijkt dan ook een sterke voorspeller voor rookgedrag te zijn (Chassin, Presson, Sherman, Corty & Olshavsky, 1984; Conrad, Flay & Hill, 1992). Wanneer de groep duidelijk maakt dat er bepaalde risico’s verbonden zijn door te roken, is het aannemelijk dat een roker zich eerder bewust is van deze risico’s en zich daardoor kwetsbaarder voelen. 11
Wanneer alle vier de beliefs hoog zijn, neemt de protectiemotivatie en de intentie om een bepaald gedrag uit te voeren toe (Pechmann et al., 2003). Verwacht wordt dat de proefpersonen in de positieve conditie hoger zullen scoren op de beliefs van de PMT waardoor de intentie om te stoppen met roken toeneemt. Een vierde hypothese kan gevormd worden: H4: De beliefs van de PMT mediëren de relatie tussen de positieve conditie enerzijds en de intentie om te stoppen/ minderen met roken anderzijds. De gevormde hypotheses en variabelen kunnen als volgt schematisch worden weer gegeven, zie Figuur 1:
Figuur 1
Schematische weergave hypotheses.
12
3. Methode 3.1 Experiment Om de hypothesen te onderzoeken is gebruik gemaakt van een online experiment. De data die voor het experiment verzameld is, werd doormiddel van ‘IBM SPSS Statistics 20.0’ geanalyseerd. De onafhankelijke variabele, type condities, was in dit experiment een Facebookpost over het stoppen met roken met zeven verschillende reacties hierop. Deze was gemanipuleerd in één Facebookpost met positieve reacties en één Facebookpost met gemengde reacties. Daarnaast was er ook een controlegroep, hier kreeg men geen Facebookpost te zien. Op basis van toeval werden de participanten aan één van de drie condities toegewezen. 3.2 Proefpersonen In totaal hebben er 135 participanten deelgenomen aan dit onderzoek. Er waren echter 40 personen die de vragenlijst niet compleet ingevuld hadden. Zij zijn dan ook niet meegenomen in de analyse. Voor de analyse zijn enkel personen die roken gevraagd mee te werken. De proefpersonen zijn benaderd via internet met de vraag of zij wilden participeren in een onderzoek. Hierbij is gebruik gemaakt van Facebook, fora en email. Alle 95 participanten zijn willekeurig toegewezen aan één van de drie condities: positieve norm (n = 32), gemende norm (n = 28) en controlegroep (n = 35). In totaal hebben 56 vrouwen en 39 mannen deel genomen aan het onderzoek met als gemiddeld opleidingsniveau MBO (M = 3.67; SD = 1.42). Alle participanten rookten tenminste twee sigaretten per dag met een gemiddelde van 18 sigaretten per dag (SD = 9.65). 3.3 Experimenteel design Het experiment, de participanten, het materiaal en de procedure zijn schematisch weergegeven in het experimentele design in Figuur 2. T Groep 1, positieve Facebookpost
R
X1
O1
n = 33
Groep 2, gemengde Facebookpost
R
X2
O1
n = 28
Groep 3, controle groep
R
O1
n = 34
Figuur 2
Experimenteel design. 13
3.4 Onderzoeksmateriaal In dit experiment is er gebruik gemaakt van drie verschillende groepen. Bij de eerste groep werd gebruik gemaakt van een Facebookpost waarbij enkel positieve reacties waren gegeven, de tweede groep kreeg een Facebookpost te zien met gemengde reacties en de derde groep kreeg geen Facebookpost te zien. De Facebookpost werd geplaatst door een fictief persoon en bestond uit twee zinnen: ‘Woehoe, gestopt met roken!! Op naar een gezonder leven!’. Daaronder werden zeven positieve of gemengde reacties gegeven die gelijk waren aan elkaar. Werd in de positieve conditie een reactie gegeven met betrekking tot een vieze adem, dan werd deze in de gemengde reactie ook gegeven. De Facebookposts met de reacties zijn terug te vinden in Bijlage 1. 3.5 Procedure De dataverzameling voor het onderzoek is gedaan in de maand mei, 2012. De participanten werden gevraagd via Facebook, fora en email om deel te nemen aan het onderzoek. Via een link werden zij doorgestuurd naar het experiment en de vragenlijst. De participanten werden random toegewezen aan één van de condities. 34.7 % van de participanten (n = 33) werd toegewezen aan de positieve conditie, 29.5% van de participanten (n = 28) aan de gemengde conditie en 35.8% van de participanten (n = 34) aan de controle conditie. Na het wel of niet tonen van de Facebookposts kregen de participanten een vragenlijst om in te vullen. De vragenlijst was voor iedere participant hetzelfde. De vragenlijst bestond uit een aantal algemene vragen en vragen die de mate van injunctieve norm, need to belong, de beliefs van de PMT en de intentie meten. De vragenlijst bestond uit 37 vragen. De proefpersonen werd van te voren gemeld dat hun antwoorden anoniem waren en enkel voor dit onderzoek gebruikt werden. Ook werd hen de mogelijkheid geboden om de onderzoeksresultaten in te zien. Tevens konden zij eventuele vragen mailen en commentaar geven op het onderzoek. De vragenlijst is terug te vinden in Bijlage 2. 3.6 Meting - variabelen De eerste vragen van de vragenlijst waren algemene vragen over geslacht, opleiding en het aantal sigaretten dat men per dag rookte. Aan het eind van de vragenlijst is een vraag opgenomen ter controle van de manipulatie. De participanten werd gevraagd of de Facebookpost uit enkel positieve reacties bestond. Men kon hierop antwoorden met ‘ja’, ‘nee’ of ‘niet van toepassing’.
14
Onafhankelijke variabelen: Post manipulatie – de proefpersonen kregen één van de drie condities te zien waarbij de norm werd gemanipuleerd. De eerste conditie was de positieve post . Deze bestond uit een Facebookpost waarin iemand vertelde gestopt te zijn met roken. Daar werden vervolgens zeven positieve reacties op gegeven. De tweede conditie bestond uit een gemengde Facebookpost. Deze bestond wederom uit de Facebookpost van dezelfde persoon die weer vertelde gestopt te zijn met roken. Daar werden zowel positieve als negatieve reacties op gegeven, in totaal zeven reacties. De personen die gereageerd hebben op de post waren allen geïnformeerd over het doel van het onderzoek. De posts zijn zo gelijk mogelijk aan elkaar gehouden. De derde conditie bestond uit de controlegroep en kreeg geen Facebookpost te zien. Injunctieve norm – er zijn een aantal vragen opgesteld die de mate van invloed van de injunctieve norm weergeven. Om de injunctieve norm te meten is gebruik gemaakt van de vragen van Ajzen (2006) en Park en Smith (2007). De injunctieve norm werd gemeten aan de hand van zeven items (Cronbach’s α = .93). Deze items meten de mate in hoeverre de participant het belangrijk vindt wat de omgeving qua gedrag goedkeurt (bv. ‘Mijn omgeving vindt dat ik moet stoppen met roken’ en ‘Mijn vrienden vinden dat het verstandig is om te stoppen met roken’). Er kon geantwoord worden met zeer mee eens (1) tot zeer mee oneens (7). Need to belong – om de mate van need to belong te meten is er gebruik gemaakt van vijf items (Cronbach’s α = .82 ). Deze items geven aan in hoeverre iemand graag bij een bepaalde groep wil horen en zijn afkomstig van Leary, Kelly, Cottrell, en Scheindorfer (2006). Enkele voorbeeld items zijn ‘Ik vind het belangrijk hoe mijn vrienden over mij denken’ en ‘Ik vind het belangrijk dat mijn vrienden het stoppen met roken goedkeuren’. Er kon worden geantwoord op een schaal van zeer mee eens (1) tot zeer mee oneens (7). Echter één item in de schaal kon verwijderd worden, ‘Van de meeste mensen wiens mening voor mij belangrijk is, zullen het stoppen met roken goedkeuren.’, waardoor de schaal betrouwbaarder werd (Cronbach’s α = .85).
Afhankelijke variabelen: PMT variabelen - Om de PMT variabelen te meten is er gebruik gemaakt van een eerdere studie van Pechman et al. (2003). Kwetsbaarheid – Er zijn vier items gebruikt om de mate van kwetsbaarheid te meten (Cronbach’s α = .78). Deze items geven aan in hoeverre iemand zichzelf kwetsbaar acht voor 15
de risico’s van het roken. Voorbeelden van de items zijn ‘Stoppen met roken is goed voor mijn huid’ en ‘Niet roken is goed voor de gezondheid’. Proefpersonen konden op een schaal van ‘zee mee eens’ (1) tot ‘zeer mee oneens’(7) aangeven in hoeverre zij het eens waren met de stelling. Ernst – Er zijn vier items gebruikt om de mate van de ernst van de risico’s te meten (Cronbach’s α = .84). Twee voorbeelden van de items zijn ‘Door te stoppen met roken maak ik mij minder zorgen om mijn gezondheid’ en ‘Stoppen met roken is effectief om de risico’s op ziektes tegen te gaan’ ([1] zeer mee eens; [7] zeer mee oneens). Eigen effectiviteit – Er zijn vijf items gebruikt om de mate van eigen effectiviteit te meten (Cronbach’s α = .82). Er is een zesde item verwijderd, dit betrof de vraag ‘Als anderen om mij heen roken, zal het moeilijk voor mij zijn om te stoppen met roken.’ (Cronbach’s α = .75) Deze schaal geeft aan hoe sterk men zelf is in de wil om te stoppen met roken. Voorbeeld vragen voor de eigen effectiviteit zijn ‘Ik ben in staat om te stoppen met roken’ en ‘Niet roken in bijzijn van mijn vrienden staat volledig onder mijn controle’ ([1] zeer mee eens; [7] zeer mee oneens). De responseffectiviteit is bewust niet gemeten, aangezien de effectiviteit van niet roken 100% is (Pechmann et al., 2003). Intentie –Er zijn in totaal acht items gebruikt (Ajzen, 2006) om de intentie om te stoppen/ minderen met roken te meten (Cronbach’s α = .90). De stellingen zijn gemeten aan de hand van een zeven-punt Likertschaal ([1] zeer mee eens; [7] zeer mee oneens). Deze schaal geeft aan in welke mate een persoon bereid is te stoppen/ minderen met roken. Voorbeeld vragen zijn ‘Ik wil ooit stoppen’ en ‘Ik wil over zes maanden geminderd zijn’.
16
4. Resultaten 4.1 Design check Om na te gaan of de condities significant van elkaar verschillen op het gebied van sekse en opleiding, is gebruik gemaakt van een ANOVA. De uitkomsten van de variantie-analyse laten zien dat er geen significante verschillen bestaan tussen de condities op het gebied van sekse (F(2, 92) = .31; p = n.s.) en opleiding (F(2, 92) = 1.90; p = n.s.). Tabel 1 geeft de resultaten overzichtelijk weer. Tabel 1 Resultaten ANOVA sekse en opleiding. Variabele Sekse Opleiding
Man Vrouw Laag Midden Hoog Anders
Positief (n = 33)
Conditie Gemengd (n = 28)
Controle (n = 34)
p-waarde
12 (36.4) 21 (63.6) 2 (6.1) 17 (51.5) 13 (39.4) 1 (3.0)
13 (46.4) 15 (53.6) 2 (7.1) 22 (78.6) 2 (7.1) 2 (7.1)
14 (41.2) 20 (58.8) 2 (5.9) 28 (82.4) 2 (5.9) 2 (5.9)
.74 .16
4.2 Manipulatiecheck Aan het eind van de vragenlijst is een manipulatiecheck uitgevoerd onder de respondenten om te controleren of men de juiste norm herkende die via de Facebookpost werd getoond. Met behulp van een ANOVA is de manipulatiecheck uitgevoerd. Uit de analyse blijkt dat de manipulatie geslaagd is (F(2, 92) = 640.32; p < .001; Mpositief = 1.06, SD = .24, Mgemengd = 1.89, SD = .31). 4.3 Hypotheses Hypothese 1 stelde dat personen in de positieve conditie een hogere score zouden hebben op de intentie om te stoppen/ minderen met roken dan personen in de gemengde conditie. Om dit verband te controleren is er gebruik gemaakt van een ANOVA. De ANOVA laat zien dat de gemiddelde score op de intentie voor het type conditie niet gelijk is. Er is een significant effect van het type conditie op de intentie (F(2, 92) = 3.65, p <.05). Volgens de meervoudige
17
vergelijkingstoets blijken de personen in de positieve conditie significant (p < .05) een minder hoge intentie te hebben om te stoppen/ minderen met roken (M = 2.89 op een schaal van 1 tot 7, SD = 1.29) dan personen in de gemengde conditie (M = 3.73, SD = 1.05). Tussen de positieve conditie en de controle groep is er geen significant verschil gevonden. Dit betekent dat de personen in de positieve norm minder beïnvloed worden door wat de omgeving zegt. De sociale norm is in dit geval geen voorspeller van het gedrag. De aanname dat personen in de positieve conditie een hogere intentie hebben om te stoppen/ minderen met roken kan op basis van deze resultaten verworpen worden.. Personen in de positieve conditie scoren lager op de intentie om te stoppen/ minderen met roken dan de personen in de gemengde conditie. Een overzicht van de gemiddelden is te vinden in Tabel 2. Tabel 2 Resultaat variantie-analyse. Positieve Conditie Variabele M Intentie 2.89
SD 1.29
Gemengde Conditie M 3.73
ANOVA SD 1.05
F 3.65
df 2, 92
p .03
Hypothese 2 veronderstelde dat een hogere score op de intentie verondersteld in hypothese 1 door een hogere score op de injunctieve norm voor personen in de positieve conditie werd gemodereerd. Om de moderatie te controleren is er een ANOVA uitgevoerd en is de injunctieve norm in twee groepen onderverdeeld, laag en hoog. Dit is gedaan aan de hand van het gemiddelde (M = 4.10, SD = 1.48). Daaruit bleek een significant hoofdeffect van de injunctieve norm (F(1, 44) = 11.3; p < .05, Eta² = 18.21 / 495.56 = 0.04). Personen met een lage injunctieve norm hebben gemiddeld een hogere intentie om te stoppen/ minderen met roken (M = 3.48, SD = 1.41) dan personen met een hoge injunctieve norm (M = 1.88, SD = .73). Het hoofdeffect van positieve conditie (F(1,44) = 1.20; p < .28) en het interactie effect van injunctieve norm met positieve conditie (F(1, 44) = 1.03; p < .32) zijn niet significant. Aan de hand van bovenstaande resultaten kan geconcludeerd worden dat het vermoeden niet uitkomt. Over het geheel genomen neemt de intentie om te stoppen/ minderen met roken niet toe wanneer personen een hogere score op de injunctieve norm hebben. Tabel 3 geeft de resultaten overzichtelijk weer.
18
Tabel 3 Resultaat hypothese 2. ANOVA Variabele Positieve Conditie
F 1.20
df 1, 44
p .28
Eta² .28
Injunctieve Norm
11.3
1, 44
.002
.00
Positieve Conditie * Injunctieve Norm
1.03
1, 44
.32
.32
Met de derde hypothese werd verwacht dat personen in de positieve conditie een hogere intentie zouden hebben om te stoppen/ minderen met roken wanneer zij een hogere score op de need to belong schaal zouden scoren. Wederom is hier sprake van een moderatie, de need to belong. Om deze hypothese te testen is de schaal need to belong onderverdeeld in twee groepen, hoog en laag, aan de hand van het gemiddelde (M = 3.88, SD = 1.53) en is er gebruik gemaakt van de ANOVA. Hieruit bleek dat er een significant hoofdeffect van de need to belong (F(1, 51) = 4.23; p < .05, Eta² = 7.22/ 608.38 = 0.01). Personen met een lage need to belong hebben gemiddeld een hogere intentie om te stoppen/ minderen met roken (M = 3.18, SD = 1.24) dan personen met een hoge need to belong (M = 2.66, SD = 1.53). Het hoofdeffect van positieve conditie (F(1, 51) = .06; p < .82) en het interactie effect van need to belong met positieve conditie (F(1,51) = .42; p < .52) zijn niet significant. Er kan geconcludeerd worden dat het vermoeden niet uitkomt. Over het geheel genomen neemt de intentie om stoppen/ minderen met roken niet toe wanneer de persoon een hoge need to belong heeft. Tabel 4 geeft de resultaten weer.
19
Tabel 4 Resultaat hypothese 3. ANOVA Variabele Positieve Conditie
F .06
df 1, 51
p .82
Eta² .10
Need to belong
4.23
1, 51
.04
7.32
Positieve conditie * Need to belong
.42
1, 51
.52
.73
De vierde hypothese veronderstelde dat de drie beliefs van de PMT de relatie tussen de positieve conditie enerzijds en de intentie om te stoppen/ minderen anderzijds medieërden. De mediatie analyse is getoetst door middel van een regressieanalyse. Om een mogelijk mediatie effect te achterhalen, moet er aan vier voorwaarden voldaan worden (Baron & Kenny, 1986): (1) er moet een significant effect zijn van de onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele; (2) er moet een significant effect zijn van de onafhankelijke variabele op de mediator; (3) er moet een significant effect zijn van de mediator op de afhankelijke variabele; (4) wanneer de mediator als controlevariabele wordt meegenomen in de analyse moet het effect van de onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele verdwijnen of afnemen. Wanneer stap één wordt uitgevoerd blijkt er geen significant effect te bestaan (F(1, 65) = .64; p = .43) De positieve conditie heeft geen significant effect op de intentie om te stoppen/ minderen met roken, b = -.25, t = -.80, p = .43, 95% CI [-.89, .38]. Omdat er bij stap één geen significant effect gevonden is tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele, kunnen de overige stappen niet worden uitgevoerd. In Tabel 5 zijn de resultaten van stap één weergegeven. Tabel 5 Resultaat regressie analyse. Variabele Stap 1
B -.25
SE .32
β .10
R² .01
Sig. .43 20
Het vermoeden kan niet worden bevestigd. Er is noch een direct effect tussen de positieve conditie en de intentie om te stoppen/ minderen met roken en noch een indirect effect. Geconcludeerd kan worden dat de drie PMT beliefs niet de relatie mediëren tussen de positieve conditie enerzijds en de intentie om te stoppen/ minderen met roken anderzijds. Figuur 2 geeft deze conclusie schematisch weer. PMT Beliefs Positieve
Intentie
conditie Stap 1 β.10 p = n.s.
Figuur 3
Mediatie figuur Hypothese 4.
21
5. Discussie en conclusie Het doel van deze studie was te onderzoeken of een positieve norm om te stoppen met roken effectief is om de intentie tot stoppen/ minderen te verhogen. Er zijn tot op heden nog geen onderzoekers geweest die gebruik hebben gemaakt van een duidelijke norm die via social media wordt gebracht om de intentie tot stoppen/ minderen met roken te onderzoeken. Door middel van deze studie wordt hiermee inzicht in gegeven. Om te achterhalen of een duidelijke norm de intentie om te stoppen/ minderen met roken laat toenemen, is gebruik gemaakt van een experiment door middel van drie verschillende condities en een vragenlijst. Met behulp van de resultaten uit het voorgaande hoofdstuk zal in dit hoofdstuk antwoord worden gegeven of de intentie daadwerkelijk toeneemt. Als eerste is in het onderzoek gekeken naar de directe invloed van type norm op de intentie om te stoppen/ minderen met roken. Verwacht werd dat de personen in de positieve norm hoger zouden scoren op de intentie, omdat de norm een voorspeller is voor het gedrag (Pepitone, 1979). Uit de analyse bleek dat er inderdaad verschil bestaat tussen de gemengde en positieve norm. Het blijkt echter dat de personen in de gemengde conditie juist hoger op de intentie scoren. Een aannemelijke reden hiervoor kan zijn dat de personen in de positieve conditie zich verplicht voelden om een bepaald gedrag uit te voeren. Om zich hier tegen te verzetten zal juist het afgekeurde gedrag uitgevoerd worden. Dit wordt ook wel de Reactance theory (Worchel & Brehm, 1970) genoemd. Deze theorie stelt dat personen juist het afgekeurde gedrag zullen uitvoeren wanneer zij zich bedreigd voelen in hun vrijheid tot handelen. Dit verklaard ook waarom de personen in de gemengde conditie een juist hogere intentie hadden om te stoppen/ minderen met roken. De personen kregen reacties te zien die het stoppen met roken goedkeurden of juist afkeurden. Deze personen werden dus niet gedwongen om te stoppen/ minderen met roken en voelden zich daarom ook niet bedreigd in hun vrijheid. Ten tweede is gekeken naar de invloed van de injunctieve norm. Verwacht werd dat personen in de positieve conditie een hogere score op de intentie zouden hebben wanneer zij een hoge injunctieve norm ervaarden. Deze veronderstelling bleek niet uit te komen, er werd geen mediatie effect gevonden. Wel had de injunctieve norm een significant effect op de intentie om te stoppen/ minderen met roken. Personen die een lage injunctieve norm ervaarden, hadden een hogere intentie om te stoppen/ minderen met roken. Deze uitkomst kan wederom verklaard worden aan de hand van de Reactance theory (Worchel & Brehm, 1970). 22
Wanneer de omgeving van een individu verwacht dat hij of zij stopt/ mindert met roken, wordt de vrijheid van deze persoon beperkt met het gevolg dat het afgewezen gedrag juist wordt uitgevoerd. De derde hypothese stelde dat personen in de positieve conditie met een hogere score op de need to belong, hoger zouden scoren op de intentie om te stoppen/ minderen met roken dan personen in de positieve conditie met een lagere score op de need to belong. Ook voor deze veronderstelling werd geen significant bewijs gevonden voor het mediatie effect. Wederom bleek dat juist de personen met een lage score op de moderator, in dit geval need to belong, een hogere intentie hadden om te stoppen/ minderen met roken. Dit kan verklaard worden aan de hand van de need for autonomy (Piko, 2006). De need for autonomy is de behoefte om als individu zelfstandig keuzes te maken. Deze personen vinden het niet belangrijk dat de omgeving achter hun keuzes staat. Dit hoeft echter niet te betekenen dat daarom de intentie om te stoppen/ minderen laag is. Dit kan tevens een verklaring zijn waarom er geen mediatie effect is gevonden. De vierde en laatste hypothese stelde dat de drie beliefs van de PMT de relatie medieerden tussen de positieve conditie enerzijds en de intentie om te stoppen/ minderen anderszijds. Er bleek echter geen significant effect te bestaan tussen deze variabelen. Dit kan verklaard worden aan de hand van de Inoculation theory (Bernard, Maio & Olson, 2003). Er zijn met betrekking tot roken al vele boodschappen ontworpen om de rokers duidelijk te maken hoe schadelijk roken voor de gezondheid is. Op deze manier raken de rokers immuun voor al de pogingen om hun attitude en gedrag ten opzichte van roken te veranderen. De rokers zijn niet meer vatbaar voor de risico’s van roken. Uiteindelijk kan geconcludeerd worden dat de positieve norm geen verhoogde intentie om te stoppen/ minderen met roken tot gevolg had. Tevens is er geen interactie effect gevonden tussen de injunctieve norm en de need to belong en positieve conditie en geen mediatie effect van de PMT beliefs. Het onderzoek kent echter ook enkele limitaties. Zo heeft er in het onderzoek maar één meetmoment plaats gevonden en dit was direct na het wel of niet zien van de normen. Tevens zijn de normen slechts één keer zichtbaar geweest. Wellicht verhoogt de intentie om te stoppen/ minderen met roken wanneer de normen vaker getoond geworden. Het is gebleken dat het meervoudig laten zien van een boodschap effectief is om gedrag te beïnvloeden (Cacioppo & Petty, 1979). Vervolgonderzoek zou kunnen uitwijzen of het herhaaldelijk laten zien van de boodschap van invloed is op de intentie om te stoppen/ minderen met roken.
23
Daarnaast zou een laten tijdstip voor een nieuwe meting wellicht een verhoogde intentie tonen. Het veranderen van een intentie heeft tijd nodig. Een mogelijke verklaring voor het ontbreken van resultaat kan ook te wijten zijn aan het stimulusmateriaal. Het kan zijn dat deze niet als realistisch werd ervaren. De participanten kregen een Facebookpost te zien , maar dit was enkel de post en niet de Facebookpagina zelf. Een andere opzet van het materiaal kan een belangrijke bijdrage leveren aan de intentie om te stoppen/ minderen met roken. Tevens wordt er meer geconformeerd aan normen wanneer een belangrijk persoon de boodschap brengt. In dit onderzoek is er gebruik gemaakt van een fictief persoon. Wanneer er gebruik wordt gemaakt van bijvoorbeeld een beroemdheid, zal de boodschap sneller aangenomen worden (Cialdini & Goldstein, 2004). Een verandering van intentie is hierdoor aannemelijk. Dit onderzoek heeft alleen gebruik gemaakt van de sociale normen, er zijn echter nog meer variabelen die van invloed zijn op intenties. Zo is er niet gekeken naar de attitude van de roker zelf ten opzichte van de intentie om te stoppen/ minderen met roken. Wanneer een roker al positief tegenover het stoppen/ minderen met roken staat, zal deze makkelijker te beïnvloeden zijn. Vervolgonderzoek zou moeten uitwijzen in hoeverre deze variabele invloed heeft op de intentie. Dit geldt ook voor geslacht , omgeving en leeftijd. Jongeren zijn makkelijker te beïnvloeden door de omgeving dan volwassenen en mannen maken zich meer zorgen over hun gezondheid terwijl vrouwen zich meer zorgen maken om wat roken met hun uiterlijk doet (Amos & Bostock, 2007; Urberg & Shyu, 1990). Deze studie bevestigd nogmaals dat normen de intentie om te stoppen/ minderen met roken beïnvloeden. Er is echter wel voorzichtigheid geboden bij het gebruik van normen. Er is gebleken dat een de gemengde norm meer invloed heeft op de intentie in vergelijking met de positieve norm. Tevens heeft de lage injunctieve norm meer invloed op de intentie om te stoppen/ minderen met roken. De algemene conclusie is dat een eenduidige norm op teveel weerstand stuit, omdat zij te dwingend is. Een gemengde norm lijkt daarom beter inzetbaar te zijn wanneer bepaald gedrag gewenst is. Tevens lijken de rokers meer weerstand te bieden wanneer de omgeving graag wil dat de roker stopt of mindert met roken. Dit kan verklaard worden aan de hand van de Reactance theorie (Worchel & Brehm, 1970). Men wil zich graag vrij voelen in het maken van keuzes en niet gedwongen worden tot het maken van een bepaalde keuze. De consequenties voor gezondheidscampagnes kunnen zijn dat ze hun boodschap enkel op de rokers zelf moeten richten. Wanneer er ook op de maatschappij wordt gericht, zal 24
er teveel druk op de rokers komen, waardoor zij juist tegenovergesteld gedrag gaan vertronen. Om een campagne succesvol te laten zijn, zal er gebruik moeten worden gemaakt van een gemengde norm en niet enkel argumenten die duidelijk tegen het roken zijn. Het is voor gezondheidscampagnes dus van belang voorzichtig om te gaan met normen. Verder onderzoek zal meer duidelijkheid moeten geven met betrekking tot het gebruik van normen en de intentie om te stoppen/ minderen met roken.
25
Literatuurlijst
Ajzen, I. (2006). Constructing a TpB questionnaire: Conceptual and methodological considerations. Retrieved March 27, 2012 from http://www.people.umass.edu/aizen/pdf/tpb.measurement.pdf.
Ajzen, I. & Madden, T. J. (1986). Prediction of goal-directed behavior: Attitudes, intentions and perceived behavioral control. Journal of Experimental Social Psychology, 22(5), 453-474.
Amos, A. & Bostock, Y. (2007). Young people, smoking and gender – a qualitative exploration. Health Education Research, 22(6), 770-781).
Aronson, E., Wilson, T. D. & Akert, R. M. (2010). Social psychology. Upper Saddle River: Pearson Education Inc.
Bartholomew, K. (1990). Avoidance of intimacy: An attachment perspective. Journal of Social and Personal Relationships, 7(2), 147-178.
Baron, R. M. & Kenny, D. A. (1986). The moderator – mediator variable distinction in social psychological research: Conceptual, strategic and statistical considerations. Journal of Personality and Social Psychology, 51(6), 1173-1182.
Baron, R. S., Vandello, J. A. & Brunsman, B. (1996). The forgotten variable in conformity research: Impact of task importance on social influence. Journal of Personality and Social Psychology, 71(5), 915-927.
26
Baumeister, R. F. & Leary, M. R. (1995). The need to belong: Desire for interpersonal attachments as a fundamental human motivation. Psychological Bulletin, 117(3), 497-529.
Bernard, M. M., Maio, G. R. & Olson, J. M. (2003). The vulnerability of values to attack: Inoculation of values and value-relevant attitudes. Journal of Personality and Social Psychology, 29(1), 63-75.
Cacioppo, J. T. & Petty, R. E. (1979). Effects of message repetition and position on cognitive response, recall and persuasion. Journal of Personality and Social Psychology, 37(1), 97-109.
Carvallo, M. & Gabriel, S. (2006). No man is an island: The need to belong and dismissing avoidant attachment style. Journal of Personality and Social Psychology, 32(5), 697-709.
Chassin, L., Presson, C. C., Sherman, S. J., Corty, E. & Olshavsky (1984). Predicting the onset of cigarette smoking in adolescents: A longitudinal study. Journal of Applied Social Psychology, 14(3), 224-243.
Cialdini, R. B. & Goldstein, N. J. (2004). Social influence: Compliance and conformity. Annual Review of Psychology, 55, 591-621
Cialdini, R. B., Kallgren, C. A. & Reno, R. R. (2000). A focus theory of normative conduct: When norms do and do not affect behavior. Personality and Social Psychology Bulletin, 28(8), 1002-1012.
27
Conrad, K. M., Flay, B. R. & Hill, D. (1992). Why children start smoking cigarettes: Predictors of onset. British Journal of Addiction, 87(12), 1711-1724.
Gangadharbatla, H. (2008). Facebook me: Collective self-esteem, need to belong and internet self-efficacy as predictors of the igeneration’s attitudes toward social networking sites. Journal of Interactive Advertising, 8(2), 5-15.
Hafstad, A. & Aäro, L. E. (1997). Activating interpersonal influence through provocative appeals: Evaluation of a mass media-based antismoking campaign targeting adolescents. Health Communication, 9(3), 253-272.
James, L. M. & Olson, J. M. (2000). Jeer pressure: The behavioral effects of observing ridicule of others. Personality and Social Psychology Bulletin, 26(4), 474-485.
Kurzban, R. & Leary, M. R. (2001). Evolutionary origins of stigmatization: The function of social exclusion. Psychological Bulletin, 127(2), 187-208.
Leary, M. R., Kelly, K. M., Cottrell, C. A. & Scheindorfer, L. S. (2006). Need to belong scale. Retrieved March 27, 2012 from http://www.duke.edu/~leary/scales.htm
Leventhal, H. & Cleary, P. D. (1980). The smoking problem: A review of the research and theory in behavioral risk modification. Psychological Bulletin, 88(2), 370-405.
Lichaamstaal (n.d.). Retrieved March 11, 2012 from http://www.lichaamstaal.nl/roken.html
28
Maddux, J. E. & Rogers, R. W. (1983) Protection motivation and self-efficacy: A revised theory of fear appeals and attitude change. Journal of Experimental Social Psychology, 19(5), 469-479.
Nail, P. R., McDonald, G. & Levy, D. A. (2000). Proposal of a four dimensional model of social response. Psychological Bulletin, 126(3), 454-470.
Pechmann, C., Zhao, G., Goldberg, M. E. & Reibling, E. T. (2003). What to convey in antismoking advertisements for adolescents: The use of Protection Motivation Theory to identify effective message themes. Journal of Marketing, 67(2), 1-18.
Pepitone, A. (1981). Lessons from the history of social psychology. American Psychologist, 36(9), 972-985.
Piko, B. F. (2006). Adolescent smoking and drinking: The role of communal mastery and other social influences. Addictive Behaviors, 31(1), 102-114.
Prentice, D. A. & Miller, D. T. (1993). Pluralistic ignorance and alcohol use on campus: Some consequences of misperceiving the social norm. Journal of Personality and Social Psychology, 64(2), 243-256.
Risico’s van roken (n.d.). Retrieved March, 31, 2012 from http://www.vnn.nl/index.cfm?pid=362
29
Rogers, R. W. (1975). A Protection Motivation theory of fear appeals and attitude change. Journal of Psychology, 91(1), 93-114.
Ryan, T. & Xenos, S. (2011). Who uses Facebook? An investigation into the relationship between the big Five, shyness, narcissism, loneliness and Facebook usage. Computers in Human Behavior, 27(5), 1658-1664.
Schachter, S. (1959). The psychology of affiliation. Stanford: Stanford University Press.
Seguire, M. & Chalmers, K. I. (2000). Late adolescent female smoking. Journal of Advanced Nursing, 31(6), 1422-1429.
Urberg, K. A. & Liang, J. (1990). Peer influence in adolescent cigarette smoking. Addictive Behaviors, 15(3), 247-255.
Van den Putte, B., Yzer, M. C. & Brunsting, M. A. (2005). Social influences on smoking cessation: A comparison of the effect of six social influence variables. Preventive Medicine, 41(1), 186-193).
Worchel, S. & Brehm, J. W. (1970). Effects of threats to attitudinal freedom as a function of agreement with the communicator. Journal of Personality and Social Psychology, 14(1), 1822.
30
Bijlage 1. Het experimenteel materiaal Positieve norm:
31
Gemengde norm:
32
Bijlage 2. Vragenlijst 1. Wat is uw geslacht? Man (1) Vrouw (2) 2. Wat is uw hoogst afgeronde opleiding? VBO (1) MAVO/VMBO (2) HAVO/VWO (3) MBO (4) HBO (5) WO (6) Anders (7) 3. Hoeveel sigaretten rookt u per dag? -----------4. Nu volgen er meerdere stellingen met betrekking tot uw vrienden en omgeving. U kunt aangeven in hoeverre u het eens bent met deze stellingen. 1= zeer mee eens en 7 = zeer mee oneens. De meeste mensen die belangrijk voor mij zijn vinden dat ik moet stoppen met roken. 1
2
3
4
5
6
7
5
6
7
5
6
7
5
6
7
De meeste mensen die belangrijk voor mij zijn, roken niet. 1
2
3
4
Er wordt van mij verwacht dat ik stop met roken. 1
2
3
4
Mijn omgeving vindt dat ik moet stoppen met roken . 1
2
3
4
33
De meeste van mijn vrienden vinden dat ik moet stoppen met roken. 1
2
3
4
5
6
7
6
7
6
7
Mijn omgeving vindt dat het verstandig is om te stoppen met roken. 1
2
3
4
5
Mijn vrienden vinden dat het verstandig is om te stoppen met roken. 1
2
3
4
5
5. Nu volgen er enkele stellingen waarbij u kunt aangeven hoe belangrijk het voor u is hoe anderen over u denken. 1= zeer mee eens en 7 = zeer mee oneens. Van de meeste mensen wiens mening voor mij belangrijk is, zullen het stoppen met roken goedkeuren. 1
2
3
4
5
6
7
5
6
7
5
6
7
Ik vind het belangrijk hoe mijn omgeving over mij denkt. 1
2
3
4
Ik vind het belangrijk hoe mijn vrienden over mij denken. 1
2
3
4
Ik vind het belangrijk dat mijn omgeving het stoppen met roken goedkeurt. 1
2
3
4
5
6
7
Ik vind het belangrijk dat mijn vrienden het stoppen met roken goedkeuren. 1
2
3
4
5
6
7
3. Nu volgen er enkele stellingen met betrekking tot de gevolgen van roken. U kunt aangeven in hoeverre u het eens bent met de stellingen. 1= zeer mee eens en 7 = zeer mee oneens. 1
2
3
4
5
6
7
Door te stoppen met roken verklein je de kans op ziektes. 34
1
2
3
4
5
6
7
4
5
6
7
4
5
6
7
Door te stoppen met roken krijg je een frissere adem. 1
2
3
Door te stoppen met roken leef je gezonder. 1
2
3
Door te stoppen met roken maak ik mij minder zorgen om mijn gezondheid. 1
2
3
4
5
6
7
Het is verstandig om te stoppen met roken om zo mijn gezondheid te verbeteren. 1
2
3
4
5
6
7
4
5
6
7
6
7
Niet roken is goed voor je gezondheid. 1
2
3
Stoppen met roken is effectief om de risico's op ziektes tegen te gaan. 1
2
3
4
5
6. Nu volgen er enkele stellingen waarbij u kunt aangeven in hoeverre het voor u makkelijk of moeilijk is om te stoppen met roken. Stoppen met roken is makkelijk voor mij. 1
2
3
4
5
6
7
Als anderen om mij heen roken, zal het moeilijk voor mij zijn om te stoppen met roken. 1
2
3
4
5
6
7
Niet roken in het bijzijn van mijn vrienden staat volledig onder mijn controle. 1
2
3
4
5
6
7
Het is mogelijk voor mij om niet te roken, terwijl mijn vrienden wel roken. 35
1
2
3
4
5
6
7
4
5
6
7
5
6
7
Ik ben in staat om te stoppen met roken. 1
2
3
Ik heb het zelf in de hand om te stoppen met roken. 1
2
3
4
7. U bent nu aangekomen bij de laatste stellingen. De stellingen gaan in op de intentie om te stoppen met roken. 1= zeer mee eens en 7 = zeer mee oneens. Ik wil ooit minderen met roken. 1
2
3
4
5
6
7
4
5
6
7
4
5
6
7
4
5
6
7
4
5
6
7
5
6
7
5
6
7
5
6
7
Ik verwacht ooit te minderen met roken. 1
2
3
Ik wil ooit stoppen met roken. 1
2
3
Ik verwacht ooit te stoppen met roken. 1
2
3
Ik wil over zes maanden minder roken. 1
2
3
Ik verwacht over zes maanden minder te roken. 1
2
3
4
Ik wil over zes maanden gestopt zijn met roken. 1
2
3
4
Ik verwacht over zes maanden gestopt te zijn met roken. 1
2
3
4
36
8. Bestond de Facebookpost die u heeft gezien uit enkel positieve reacties? Ja Nee Niet van toepassing (wanneer u de post niet heeft gezien)
37