als ik morgen niet op transport ga...
Eva Moraal
Als ik morgen niet op transport ga... Kamp Westerbork in beleving en herinnering
2014 De Bezige Bij Amsterdam
Deze uitgave is tot stand gekomen met behulp van het niod Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies, de Universiteit van Amsterdam en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Copyright © 2014 Eva Moraal Omslagontwerp Studio Jan de Boer Omslagillustratie © Herinneringscentrum Kamp Westerbork, schilderij van Geert Schreuder Foto auteur Ton Koene Vormgeving binnenwerk CeevanWee Druk Bariet, Steenwijk isbn 978 90 234 8902 3 nur 680 www.debezigebij.nl
Voor mijn ouders
‘One of the many, many things I hate about war is how it trivializes the personal. The big themes, the broad sweep, the emergency measures, the national identity, all the things that a particular kind of man with a particular kind of power urge adores, these are the things that become important. War gives the lie to the personal, drowns it in meetings, alarms, sacrifices. The personal is only allowed to return as death. Death is what war is good at. And so, when the telegram has been read, and the statesmen and generals have said something about sad loss and turned and gone back to higher stakes than a body and a few broken hearts, in that silent, empty space, to one person at least, it is clear that the personal is everything.’ Billy Crusoe in The Stone Gods door Jeanette Winterson, p. 204
Inhoud
Voorwoord
13
Inleiding ‘Ik zal mijn best doen alles zo kort en reëel mogelijk weer te geven’ Kamp Westerbork 15 Jodenvervolging en geschiedschrijving Egodocumenten 22 Brieven 27 Dagboeken 32 Memoires 37 Vier gezichtspunten 43
18
1 ‘Jo en ik slapen in één barak, Jaap in een andere’: mannen en vrouwen in kamp Westerbork Aankomst en registratie 53 Barakleven 58 Hygiëne en huishouding 62
Voedsel 72 Ziekte en medische verzorging 76 Ongesteldheid en zwangerschap 80 Werk 83 Vrije tijd 89 Familieleven 92 Vriendschap 96 Liefde en erotiek 99 Aanpassing en gewenning 104 Transport 106
2 ‘Van ons is de jeugd gestolen’: jong in Westerbork Het einde van de jeugd 110 Aankomst en verblijf in het kamp 112 Vroegvolwassen en risicovol gedrag 120 Familie 123 Werk 127 Frictie en onaangepast gedrag 131 Onderwijs in Westerbork 135 Schoolgang 138 Jeugdzorg in Westerbork 142 Schülerkreis 147 Spel 150 Vriendschap 155 Jeugdliefdes 159
3 ‘De krankzinnigheid ten top gevoerd’: kampingezetenen over daders en omstanders Kampleiding en bewaking 164 Systematische misleiding 167 Daders in kamp Westerbork 173 Vrouwelijke daders 180 De kampcommandant 183 De Marechaussee 189 Omstanders in egodocumenten in en net na de oorlog 196 Omstanders in egodocumenten ver na de oorlog 204 Ontsnapping 209 Protest en verzet 214
4 ‘De menschen zijn zooals overal, van alle standen, goede en slechte karakters’: Duitse en Nederlandse Joden in Westerbork Verscheidenheid 221 Vluchtelingen uit nazi-Duitsland 222 Centraal Vluchtelingenkamp Westerbork 225 Van vluchtelingenkamp naar doorgangskamp 230 Prominente oudgedienden versus niet-prominente nieuwkomers 233 Hiërarchie, status en privileges 240 Samenleven in het kamp 246 Het belang van ‘Vitamine r’ 250 Duitse en Nederlandse Joden in vroege verslagen en memoires 253 Duitse en Nederlandse Joden in late memoires 259 Funktionshäftlinge: context en dilemma’s 264
De moraal van het doorgangskamp De Westerborkrevue 274
269
Besluit ‘Onze gedachten zullen dan vaak vertoeven bij dit met tranen gedrenkte stukje grond’ Westerbork bevrijd 279 Onmiddellijke strijd om het bestaan 283 Eerste besef van een verloren tijdperk 286 Naar het einde van het eigen leven toe 289 Het geloof in het goede? 292 Voorbij goed en fout 295
Dankwoord 297 Noten 301 Tijdlijn vluchtelingen- en doorgangskamp Westerbork 350 Gebruikte afkortingen 352 Lijst van auteurs: bibliografische en biografische gegevens 355 Overige bronnen 418 Algemene literatuurverantwoording 421 Geraadpleegde literatuur 443 Personenregister 459
Voorwoord
Als ik aan mensen vertel wat voor werk ik doe, krijg ik over het algemeen geïnteresseerde reacties. Als ik vervolgens over het onderwerp vertel van mijn historisch onderzoek, zie ik onmiddellijk iets gebeuren. Man of vrouw, oud of jong, ze beginnen te vertellen over wat de oorlog voor hen betekent, of waar ze bij de oorlog aan moeten denken. Verhalen uit de familie komen op, van gewone (‘mijn vader en moeder leefden eigenlijk precies zoals daarvoor verder’) tot heftige en bijzondere, zoals grootouders die op transport werden gezet en nooit meer terugkeerden. Toen ik acht jaar geleden aan mijn promotieonderzoek naar doorgangskamp Westerbork begon, besefte ik bij lange na niet hoezeer dat onderwerp leefde bij mensen en hoeveel gevoelens het kon losmaken. Vanuit mijn studie en persoonlijke interesse was ik geïnteresseerd geraakt in de manieren waarop mensen over zichzelf schrijven, waarop mensen door te schrijven greep proberen te krijgen op de wereld om zich heen en op zichzelf: een typisch moderne ontwikkeling verbonden met een toenemend begrip van de eigen individualiteit. Dat was ook het uitgangspunt van mijn onderzoek: hoe schreven kampingezetenen over hun verblijf in een ogenschijnlijk ‘mild’ kamp (gebruik van geweld werd geschuwd en de daders waren weinig zichtbaar), van waaruit meer dan honderdduizend mensen werden doorgevoerd naar de concentratie- en vernietigingskampen in het oos-
13
ten, om meestal nooit meer terug te keren? Dit boek is gebaseerd op het proefschrift waarop ik in 2013 aan de Universiteit van Amsterdam ben gepromoveerd: Als ik morgen niet op transport ga, ga ik ’s avonds naar de revue. Kamp Westerbork in brieven, dagboeken en memoires (1942-2010). Het is nadrukkelijk geen handelseditie van mijn proefschrift geworden, met een daarbij horende wetenschappelijke verantwoording in een uitgebreid notenapparaat. Daarvoor verwijs ik de lezer naar mijn proefschrift dat online te bekijken is via de database van de Universiteit van Amsterdam. Wel heb ik voor de geïnteresseerde lezer achter in dit boek een literatuurverantwoording opgenomen met daarin de voornaamste door mij gebruikte secundaire literatuur. Ook heb ik ervoor gekozen om een uitgebreide bibliografische en biografische lijst van de in dit boek geciteerde auteurs van brieven, dagboeken en memoires op te nemen. Bovenal wil ik in dit boek, zoveel als mogelijk, de mensen zélf aan het woord laten. Aan de hand van wat kampingezetenen toen en overlevenden later over hun heftige ervaringen schreven, hoe zij wijs probeerden te worden uit de maalstroom van gebeurtenissen, schets ik de ontwikkelingen in de persoonlijke beleving van en herinnering aan kamp Westerbork. Daarmee geef ik een beeld van Westerbork dat misschien nog lastiger en weerbarstiger is dan het gangbare beeld van het kamp, maar ook, naar ik hoop, indringend en diepgravend.
14
Inleiding
‘Ik zal mijn best doen alles zo kort en reëel mogelijk weer te geven’
Kamp Westerbork ‘Lieve vader en moeder,’ begon de tienjarige Ed van Thijn zijn eerste brief aan zijn ondergedoken ouders. Het was 15 mei 1945, en kamp Westerbork was enkele weken bevrijd. ‘Ik zit al 3 en een halve maand in Westerbork. Een paar weken geleden hoorde [sic] we vreselijk schieten en de zelfde middag kwamen de Canadezen in het kamp. Later kwam een van de ondergrondse en zei dat jullie in Amsterdam waren en later hoorde ik dat Amsterdam en heel bezet Nederland overgegeven was!!!!’ Vier uitroeptekens geven aan hoe opgewonden de jonge Ed was bij het horen van dit heuglijke nieuws. Hij sloot zijn brief af met de mededeling dat ze gisteren voor het eerst witbrood gekregen hadden. En ‘vele kussen van Eddij, barak 5’.1 Met de bevrijding kwam er een einde aan een lange geschiedenis. Opgericht als vluchtelingenkamp in 1939 voor de steeds grotere stroom vooral Duits-Joodse vluchtelingen (waarvan het grootste deel overigens niet in het kamp terechtkwam), werd Westerbork op 1 juli 1942 overgenomen door de Duitse bezetter. Daarna fungeerde het als doorgangskamp voor Joden naar de concentratie- en vernietigingskampen, en als interneringskamp voor degenen die tijdelijk uitstel hadden gekregen. Officieel veranderde het kamp in maart 1944 in een werkkamp waar de
15
kampbewoners zouden kunnen blijven, maar de transporten, 93 in totaal, gingen tot september door. Op 12 april 1945 werd het kamp met zijn 876 overgebleven ingezetenen door de Canadezen bevrijd. Van de ongeveer 107.000 Joden (en 245 Sinti en Roma) die vanuit het kamp waren weggevoerd, kwamen iets meer dan 5000 overlevenden terug.2 Westerbork was het laatste stadium in het door de Duitse bezetter geïnstigeerde proces van vervolging – discriminatie, ontrechting en isolering – van Joden in Nederland. Waar eind 1940 alle ambtenaren al een zogenaamde ‘Ariërverklaring’ hadden moeten ondertekenen om de Joodse onder hen te kunnen ontslaan, werd op 10 januari 1941 een verordening uitgevaardigd dat eenieder met minimaal één Joodse grootouder zich moest melden. Leidraad bij deze registratie was de op 22 oktober 1940 afgekondigde verordening vo 189/40. Criteria waren het aantal Joodse voorouders en de kerkelijke binding die een persoon had.3 Het ‘Joods’ zijn werd dus bepaald door de regels van de nazi’s, niet door eigen binding of gevoel met het Joodse volk of de Joodse traditie. Een jaar later, om precies te zijn op 12 februari 1941, werd de Joods(ch)e Raad (jr) opgericht bestaande uit twintig Joodse mannen die Amsterdam zouden vertegenwoordigen. Dit werd het enige orgaan waarmee de Duitse bezetter contact onderhield. Hij diende alle Duitse bevelen omtrent de Joodse bevolking op te volgen. De discriminerende en segregerende maatregelen volgden elkaar in rap tempo op. Joodse burgers kregen steeds minder rechten en hadden steeds minder vrijheden. In de uitoefening van cultuur, onderwijs en sport werden zij gedwongen hun eigen organisaties op te richten. Werkloze Joden werden vanaf 1942 tewerkgesteld in speciale werkkampen. Kortom, de Joodse burgers werden gehinderd in hun hele sociaal-maatschappelijke functioneren. De zogenaamde ‘Jodenster’ die zij vanaf 3 mei 1942 op hun borst moesten dragen, maakte deze groep ten slotte ook letterlijk zichtbaar, alvorens hun verwijdering uit de Neder-
16
landse samenleving in juli 1942 zijn aanvang nam. Het kamp waarnaar de Joodse burgers werden gebracht, lag betrekkelijk geïsoleerd, in de ‘vergeten’ provincie Drenthe, ‘eenzaam op een troosteloze vlakte’, zoals oud-Westerborker en voormalig jurist Hans Ottenstein schreef. ‘Het stormde haast het gehele jaar door en de wind woei het zand en het vuil van de heide op, zodat alles zwart of grijs werd, overal zand doordrong en de wegen bij regen direct in een diepe modderpoel veranderd werden.’4 Westerbork mat ongeveer 500 bij 500 meter, waar in de ‘hoogtijdagen’ geregeld meer dan tienduizend mensen op elkaar zaten gepakt.5 Oorspronkelijk bestond het vluchtelingenkamp uit tweehonderd kleine woningen, verdeeld over relatief goede barakken. Er waren een grote zaal, een keuken en enkele andere noodzakelijke gebouwen, zoals een badhuis, een ziekenhuis en een school. In 1942 vervaardigden Nederlandse aannemersbedrijven in opdracht van de bezetter vierentwintig grote houten barakken, de zogenaamde doorgangsbarakken, die het aanzien van het kamp volledig veranderden. Na 1 juli 1942 werd het kamp met een ongeveer twee meter hoge prikkeldraadversperring omgeven. Er kwamen zeven wachttorens en een ss (Schutzstaffel)-Wachbataillon, dat de marechaussees ging ondersteunen bij de bewaking.6 Toch bleef het kamp, waarvan de organisatie grotendeels door de kampingezetenen zelf werd uitgevoerd, in veel opzichten het karakter van een klein dorp behouden. Johanna Schroot-Polak, moeder van drie jongens, herinnerde zich Westerbork als ‘een dorp met aan weerszijden kleine huisjes met een tuintje ervoor’.7 En afgezien van de transporten lééfde men er ook werkelijk. ‘Wonen, zegt men hier,’ schreef secretaresse en zioniste Mirjam Bolle in haar dagboekbrieven over het slapen in de barak. En hoewel haar dat nog vreemd in de oren klonk, was het een juistere term dan slapen, ‘want je woont er werkelijk’.8 ‘Iedereen liep ook in burgerkleding. Niemand had een kaalge-
17
schoren kop. Dat maakte alles normaler,’ herinnerde Rob Cohen, tiener in de oorlog, zich.9 Westerbork leek zo normaal. ‘In Westerbork kregen de Joden de illusie, dat alles misschien wel mee zou vallen, dat ze nu wel niet meer in de maatschappij waren, maar dat ze eenmaal weer terug zouden keren uit hun isolement,’ schreef arts Eddy de Wind vlak na de oorlog.10 Westerbork was echter een kunstmatige samenleving, misschien niet fysiek maar wel mentaal zo goed als afgesloten van de gewone wereld. ‘Wij zijn zoo volkomen op een eiland, dat wij niet bijhouden wat [daarbuiten, em] wel en niet kan,’ schreef Charlotte van Praag aan familie.11 In Westerbork werden niet stelselmatig mensen vermoord, er werd zelfs relatief weinig geweld gebruikt. ‘Afgezien van zijn werk,’ merkte docent klassieke talen dr. Gabriël Italie op in zijn dagboek, werd iedereen ‘met rust gelaten’.12 Westerbork was ook geen concentratiekamp, geen ‘gruwelkamp’, zoals Johanna Schroot-Polak in haar memoires schreef;13 het is wellicht nog het best te vergelijken met een getto, zoals Theresienstadt, waar een soortgelijke schijnwereld werd opgehouden en de levensomstandigheden enigszins vergelijkbaar waren. Kortom, in Westerbork was het leven vol te houden. Maar van daaruit vertrokken wel 93 treinen met meer dan honderdduizend Nederlandse landgenoten en Joodse vluchtelingen, bijna iedere week opnieuw, meer dan twee jaar lang, naar de concentratie- en vernietigingskampen in het oosten. Wrang genoeg is Durchgangslager Westerbork hiermee een van de meest ‘succesvolle’ doorgangskampen die de nazi’s in Europa hebben opgericht.
Jodenvervolging en geschiedschrijving Je zou kunnen zeggen dat Westerbork het slechte geweten van Nederland voorstelt. Het is een van de grootste vlekken op het tolerante blazoen dat we graag dragen. Deze goed geoliede
18
doorvoermachine is het bewijs van wat óók mogelijk is in Nederland. Het Herinneringscentrum Kamp Westerbork (hckw), dat bovenal tot doel had en heeft deze zwarte kant van de Nederlandse geschiedenis levend te houden, opende echter pas in 1983 zijn deuren. Het eerste monument voor de slachtoffers werd – na een mislukte poging daartoe in 194714 – in 1970 opgericht. Een jaar nadat dit Nationaal Monument Westerbork was onthuld, werden de laatste restanten opgeruimd van wat al jaren ‘Woonoord Schattenberg’ heette, een ‘thuis’ voor Molukkers. Dat was de zoveelste reïncarnatie van het kampterrein; na de oorlog deed het achtereenvolgens dienst als interneringskamp voor nsb’ers en andere oorlogsmisdadigers, militair kamp en opvang voor Indische Nederlanders. Toen onder anderen directeur Dirk Mulder in de jaren tachtig werk begon te maken van de museale inrichting van het kampterrein, stond er geen barak meer overeind; wat restte waren de aardappelkelder en het huis van de kampcommandant.15 Over Westerbork hebben altijd vele verhalen bestaan. In die zin was het grote zwijgen met betrekking tot de Jodenvervolging in de eerste jaren na de oorlog werkelijk een mythe. Al in, maar vooral na de oorlog, ontstonden er initiatieven om dagboeken, brieven en verslagen te verzamelen. Naar aanleiding van de radio-oproep die minister Bolkestein op 28 maart 1944 had doen uitgaan, stroomden na 7 mei 1945 de bronnen het nieuw opgerichte Rijksinstituut voor oorlogsdocumentatie (riod) in groten getale binnen.16 Er waren immers altijd wel groepen die zich het móesten herinneren, die erover móesten vertellen of schrijven, niet in de laatste plaats mensen uit de gedecimeerde Joodse gemeenschap zelf.17 Tegelijkertijd was er voor sommige stemmen weinig plaats in een samenleving die weer moest worden opgebouwd en die zich concentreerde op nieuwe vijanden, zoals het communistische Rusland, en op grote belangen die moesten worden verdedigd,
19
zoals die in Nederlands-Indië.18 Ook in de naoorlogse Joodse gemeenschap zelf – bestaande uit ongeveer 25.000 leden, een aantal dat sindsdien ongeveer constant is gebleven – was er al vroeg de neiging om niet te vaak en te lang stil te staan bij de wonden die de oorlog had geslagen. Zelfs al was de sociale scheiding in Joods en niet-Joods die de vervolging teweeggebracht had blijvend voelbaar, overlevenden wilden vooral verder gaan, het leven weer oppakken.19 Toch werd aan Westerbork al vroeg aandacht besteed door drie Joodse historici die de oorlog ieder op hun eigen wijze aan den lijve hadden ondervonden: Abel Herzberg, Jacques Presser en Loe de Jong.20 Opmerkelijk was dat zij – ondanks de teneur in de eerste decennia na de oorlog om de vervolging te zien als marginaal en wezensvreemd aan de Nederlandse geschiedenis – de vervolging beschouwden als een integraal onderdeel van de geschiedschrijving van de Tweede Wereldoorlog.21 Uit hun geschiedenissen rijst een beeld op van het doorgangskamp dat tot op de dag van vandaag het publieke aanzien van Westerbork bepaalt: Westerbork als kamp van de 93 treinen, van het dinsdagtot-dinsdaggevoel en Westerbork als voorportaal van de hel, om een paar van de meest gebruikte beelden te noemen.22 De voornaamste vertolkers van het leven in Westerbork zijn twee atypische kampingezetenen: Etty Hillesum en Philip Mechanicus. Beiden waren lange tijd van transport gevrijwaard door hun goede Sperren, voorlopige vrijstellingen van transport. Etty Hillesum, afgestudeerd in rechten en Slavische talen, is vooral bekend geworden door haar dagboek dat zij voor haar tijd in Westerbork bijhield – wat zij in het kamp schreef nam zij mee naar Polen, waar het verloren ging. Vanuit het kamp schreef zij wel (onder meer) twee brieven die onder pseudoniem illegaal werden gepubliceerd en door De Jong en Presser veelvuldig werden aangehaald.23 Ook Philip Mechanicus, professioneel journalist en auteur van verscheidene reisboeken, hield een dagboek bij in het kamp. In 1964 verscheen dit onder
20
de titel In dépôt, met een voorwoord van Jacques Presser.24 Herzberg noemde Mechanicus’ dagboek in Kroniek der Jodenvervolging een van zijn voornaamste bronnen, en zowel Presser als De Jong citeerden het dagboek uitgebreid.25 Dergelijke persoonlijke documenten speelden dus al vanaf het begin een belangrijke rol in het beschrijven van de Jodenvervolging. Voor Jacques Presser waren deze door hem benoemde egodocumenten zelfs zijn voornaamste bron. In en vanaf de jaren zestig [Ondergang van Presser werd voor het eerst in 1965 uitgegeven] begon de herinnering aan de oorlog en daarmee ook die aan kamp Westerbork te kantelen. Niet langer werd de oorlog herdacht als een nationale gebeurtenis, een periode van onderdrukking en verzet, waaruit Nederland verenigd en geestelijk sterker was gekomen.26 Het beeld van net na de oorlog, van goed versus fout, voldeed niet meer. Vooral de publicatie van Ondergang over de Jodenvervolging in Nederland sloeg in als een bom. Eindelijk drong ten volle door hoeveel Joodse medeburgers op akelig goed georganiseerde wijze uit Nederland naar de kampen waren gedeporteerd. Er zijn meer factoren te noemen als verklaring voor deze omslag en bewustwording: het proces tegen de Duitse SS-functionaris Adolph Eichmann in 1961, de veranderende plaats van Nederland in de wereld(politiek), de grootschalige ontzuiling vanaf de jaren zestig, groeiende individualisering en de wisseling van generaties, het steeds luider klinken van andere stemmen, en zeker ook een toenemende psychologisering van het oorlogsleed en ontvankelijkheid voor de traumatische ervaringen van de slachtoffers. Dit alles leidde ertoe dat in de herinnering aan de oorlog de Jodenvervolging en haar slachtoffers steeds meer de toon gingen bepalen.27 Al snel maakten echter niet alleen Joodse overlevenden aanspraak op de status van slachtoffer en de daarbij behorende publieke (en psychische en materiële) erkenning. Sociologe Jolande Withuis sprak vanwege de zich steeds maar uitbreidende
21
groep slachtoffers ook wel over het ontstaan van een ‘klaagcultuur’. Steeds meer groepen eisten erkenning voor hun (zelfbenoemde) trauma’s, waardoor inflatie van het traumabegrip op de loer lag, wellicht ten koste van slachtoffers van de Jodenvervolging die nog altijd werden gekweld door wat zij hadden ondergaan.28 Ondervond Presser – onder vakgenoten – nog in behoorlijke mate scepsis over zijn veelvuldig gebruik van dagboeken, brieven en memoires, tegenwoordig worden egodocumenten – de stemmen van de slachtoffers – door een breed publiek omarmd. In de geest van minister Bolkesteins oproep verschenen er de afgelopen jaren vele geschiedenissen over de oorlog en specifiek de Jodenvervolging waarin de persoonlijke verhalen van slachtoffers, hun egodocumenten en andere al dan niet mondelinge getuigenissen een prominente rol hebben. Herinneringscentra, zoals het hckw over kamp Westerbork, spelen hierin ook een grote rol. Maar ook nu de Jodenvervolging en haar slachtoffers centraal staan in onze collectieve herinnering, zijn er nog altijd verhalen die ondergeschikt zijn aan de dominante visie op het kamp, aan de herinneringsplaats die Westerbork geworden is. Nog steeds bestaan meerdere verhalen over Westerbork naast elkaar. Een van die verhalen is het verhaal van Ed van Thijn, die als kind tweemaal in kamp Westerbork gevangenzat, eenmaal tijdens en eenmaal na de periode van de grote transporten.
Egodocumenten Toen Ed van Thijn twintig jaar was, schreef hij een kort verslag van zijn leven tot dan toe. Westerbork was een verre herinnering geworden, waarvan hij niet méér wist dan ‘dat het een hel was’. De oorlog stond naast andere belangrijke momenten, zoals zijn strijd tegen zijn leerachterstand, en de vraag voor welke studie hij zich zou inschrijven, ‘omdat ze van beslissende invloed
22
op mijn verdere leven zullen zijn’.29 Tussen het jaar 2000 en 2006 publiceerde Van Thijn, inmiddels ex-burgemeester en politicus, drie boeken over zijn ervaringen in en met de oorlog. Hij was lang op de vlucht geweest voor het verleden, maar nu voelde hij zich ‘terugvallen in de tijd’. Want ‘zulke flarden, die momenten van doodsangst, stapelen zich in je herinnering op en zijn voor de rest van je leven beeldbepalend. Of beeldverstorend,’ aldus Van Thijn aan het einde van het eerste hoofdstuk van Achttien adressen.30 Eddy als kind in Westerbork, Ed als jongvolwassene die bezig was zich voor te bereiden op zijn studie en leven, en een Ed die zijn leven goeddeels had geleefd en terugkeek – verschillende Ed van Thijns passeerden de revue. De oorlog en daarmee ook Westerbork betekenden voor iedere Ed op een bepaalde manier hetzelfde en ook telkens weer wat anders. Eds verhaal is niet één, maar minstens drie verhalen tegelijk. Egodocumenten zoals die van Ed van Thijn kunnen ons door de tijd heen iets laten zien van de persoonlijke beleving van doorgangskamp Westerbork: van de beleving in de oorlog, via de nog verse ervaringen van vlak erna, tot aan de blijvende herinneringen van vijftig jaar nadien. Niet alleen Ed van Thijn of Etty Hillesum en Philip Mechanicus zetten iets van hun ervaringen en herinneringen op papier. Mannen en vrouwen, kinderen en volwassenen, Nederlandse en Duitse Joden, mensen met heel verschillende achtergronden schreven over hun ervaringen in het kamp. In hun egodocumenten komt tot uitdrukking hoe zij kamp Westerbork beleefden en hoe zij het zich herinnerden. Westerbork was niet voor iedereen hetzelfde, er zijn evenveel verhalen over en uit Westerbork als er personen zijn – meer nog zelfs, want zoals ik zal laten zien, Westerbork veranderde in de herinnering. In dit boek staan deze persoonlijke verhalen centraal. Hoe beleefden verschillende kampingezetenen Westerbork en hoe heeft dit zijn neerslag gevonden in brieven, dagboeken en per-
23
soonlijke verslagen? Hoe herinnerden voormalig kampingezetenen zich na de oorlog hun verblijf in het kamp en wat schreven zij daarover in herinneringen en memoires? Het gaat mij niet om een historische reconstructie van het leven in het kamp, om de historische werkelijkheid zoals deze toen was, maar om de manier waarop persoonlijke ervaringen en herinneringen aan Westerbork op schrift zijn gesteld. Acht dagboeken, vijftig briefcollecties van 87 briefschrijvers en elf in de oorlog geschreven verslagen vormen de bronnen voor de beleving van het doorgangskamp tussen 1942 (om precies te zijn 1 juli 1942, toen het vluchtelingenkamp officieel Durchgangslager werd) en 1945. Voor de ontwikkelingen in de naoorlogse herinnering onderzocht ik 43 vroege memoires uit de tijdsperiode 1945-1960 en 79 late memoires, van vooral na 1980 tot aan 2010. Bovenal gaat het mij in dit boek om egodocumenten waarin de auteur zelf min of meer bewust tot schrijven kwam, die, kortom, van de persoon zelf uitgingen. Het is immers de bedoeling te achterhalen wat mensen zélf wilden opschrijven over hun ervaringen in Westerbork. Om die reden vielen gerechtelijke verhoren, verklaringen die het riod van kampoverlevenden afnam en (audiovisuele) interviews af. Daarin is weliswaar een ‘ik’ te horen, zoals Jacques Presser in zijn definitie van de term egodocument als voorwaarde stelde. Hij omschreef egodocumenten als documenten ‘waarin een “ego” zich opzettelijk of onopzettelijk onthult – of verbergt’, of ‘waarin de gebruiker zich gesteld ziet tegenover een “ik” ... als schrijvend en beschrijvend subject’.31 Maar dit ‘ik’ kwam niet vanuit eigen beweging tot schrijven. Ook is sprake van een medevormgevende aanwezigheid van anderen. Daarnaast is het gesproken woord iets anders dan het geschreven woord (en zodra het gesproken woord opgeschreven wordt, ontstaan er wederom verschillen). Uitzonderingen maakte ik voor enkele memoires waarin medeauteurs of
24