Module 5: Basisstof 1: Een dag met water Allemaal water Oppervlakte water: Water in sloten, rivieren, meren, zeeën en oceanen. Grondwater: water diep in de grond. Zoet: Oppervlakte water zoet. Zout: Oppervlakte water zout. Zoutconcentratie: van zeewater is 3%. Hemelwater: water dat uit de wolken komt. Koelwater: Om warmte af te koelen in elektriciteitscentrale. Afvalwater: Water dat gebruikt is in het huishoudens en de industrie. Voedingsstof: Water is een voedingsstof voor mensen, planten en dieren. Bouwstof: Dat is een functie van je water voor je lichaam. Transportmiddel: Dat is een functie van je water voor je lichaam, in het bloed. Afkoeling: dat gebeurt door zweet, dus als het verdampt. De drie fasen van water Moleculen: water bestaat uit ontelbaar veel deeltjes. Watermoleculen: ijs, water en waterdamp bestaan uit watermoleculen. Kristalstructuur: ijskristallen hebben een kenmerkende zeshoekige vorm. Diffusie Diffusie: gelijkmatig vermengen van stoffen.
Basisstof 2: Waterkringloop Smelten: van vast naar vloeibaar. Verdampen: van vloeibaar naar gas. Kookt: water kookt op 100C. Stoom: kleine waterdruppeltjes vermengd met lucht, komt vrij bij kokend water. Condenseren: van gasvormig naar vloeibaar. Stollen: van vloeibaar naar vast.
Bevriezen: van vloeibaar water naar vast ijs. Sublimeren: van vast naar gas. Rijpen: van gas naar vast. IJzel: doorzichtig ijs, ontstaat als koude regen direct bevriest. Energieveranderingen Energie veranderingen: van vloeibaar naar gas is warmte nodig. Dichtheid van water Dichtheid: verhouding tussen de massa van stof en de ruimte die deze stof inneemt (het volume). Formule van dichtheid: dichtheid (g/cm³) = massa (g) : volume (cm³). Vriespuntverlaging en kookpuntverhoging Vriespuntverlaging: opgeloste stof zorgt ervoor dat de koelvloeistof pas ver onder 0C bevriest. Kookpuntverhoging: opgeloste stof zorgt ervoor dat de koelvloeistof pas ver boven 100C koken. Waterkringloop Waterkringloop: verdamping in de oceaan, luchtstroom naar land, opstijgende lucht, condenseren, regen, waterafvoer naar zee. Luchtvochtigheid: lucht bevat gasvormig water. Procentuele luchtvochtigheid: het aantal procenten luchtvochtigheid. Hygrometer: hiermee meet je de procentuele luchtvochtigheid. Mist: teveel aan waterdamp condenseert tot water. Dauw: waterdamp aan de koude oppervlakten condenseert. Het ontstaan van wolken Wolken: condenseert de waterdamp in de luchtbel tot vloeibaar water en kan zelfs bevriezen tot ijs. Regen: water uit de wolken, afhankelijk van temperatuur op de grond. Sneeuw: wit water, afhankelijk van temperatuur op de grond. Hagel: extra grote bevroren waterdruppels. Front: waar de warme en koude lucht elkaar raken.
Basisstof 3: Geen leven zonder water Water is belangrijk voor mensen Bouwstof: water is een belangrijke bouwstof van je lichaam. 60% Cytoplasma: stroperige vloeistof, bestaat uit water met opgeloste stoffen.
Transportmiddel: belangrijke transportmiddel is water. Bloedcellen: 45%, bloedplaatjes, witte bloedcellen, rode bloedcellen. Bloedplasma: 55%, 7% plasma-eiwitten, 91% water, 2% opgeloste stoffen. Bescherming: vruchtwater in de buik van een zwangere vrouw. De Wet van Archimedes Opwaartse kracht: een kracht die voorwerpen omhoog duwt. Wet van Archimedes: een voorwerp in een vloeistof ondervindt van die vloeistof een opwaartse kracht die gelijk is aan het gewicht van de vloeistof die door het voorwerp verplaatst wordt.
Basisstof 4: Aanpassingen aan het leven in water Milieu: de leefomgeving van planten of dieren. Voldoende water en zouten Waslaagje: glimmend laagje waar water moeilijk doorheen kan. Zeekraal: waterplant met dikke waslaag. Zout in de wortels. Lamsoor: te veel zout uitscheiden via bladeren. Ademhaling Zuurstofgehalte: van lucht is 21%. Waterlelie: waterplant met stengels in de bodem. Waterpest: waterplant weinig wortels. Blaaswier: zeewier vast hecht aan rotsen en stenen. Vissen: waterdier. Kieuwen: gaatjes met flappen waar vissen mee ademhalen. Kieuwholte: ligt onder de kieuwdeksels. Kieuwdeksels: ligt over de kieuwholte. Kieuwboog: zitten kieuwplaatjes aan vast. Kieuwplaatjes: buitenste laag dun, bloed in haarvaten nemen makkelijk bloed op. Larven van een libellen: baby’s van een libellen, kieuwen. Kikkers: geen hoornlaag op hun huid. Slakken: geen hoornlaag op hun huid. Huid: de buitenste laag.
Poelslak: waterslak. Lucht: zuurstof. Waterkevers: nemen luchtbel mee onder hun dekschilden. Zeehonden: halen een paar keer diep adem en duiken dan. Voortbeweging Weerstand: het gene dat je tegenduwt als je loopt of beweegt. Gestroomlijnd: in een rechte lijn. Oppervlaktespanning: waterdeeltjes trekken elkaar aan en vormen een vlies op het wateroppervlak. Stevigheid Skelet: dat zijn alle botjes. Kwallen: waterdieren zonder skelet: Voortplanting: Uitwendige bevruchting: zaadjes en eicellen in grote aantallen los in het water. Inwendige: in het lichaam van de moeder. Leven op land en water gecombineerd Amfibieën: beestjes die zich aan hun omgeving kunnen aanpassen. Larve: baby’s. Volwassene: ouders. Kikkerdril: eitjes van een kikker: Kikkervisje: het gene dat uit het kikkerdril komt: Uitwendige kieuwen: kieuwen buiten het lichaam. Inwendige kieuwen: kieuwen in het lichaam. Longen: dingen waarmee je kan ademhalen.
Basisstof 5: Drijven, zinken en zweven Formule voor dichtheid: dichtheid (ρ) = massa (m): volume (v). Formule voor dichtheid in symbolen: ρ = m : v. Formule voor massa in symbolen: m= v x ρ. Formule voor volume in symbolen: v= m : ρ. Zinkt: zakt naar de bodem.
Drijven: blijft op het wateroppervlakte. Gemiddelde dichtheid: dichtheid van het voorwerp kleiner dan die van het water. Zwemblaas: met lucht gevulde holte in de vis. Zwemmen Weerstand: het weerstand van het water helpt je vooruitkomen bij het roeien. Voortstuwende kracht: dat is de kracht die ontstaat door de veel weerstand. Zwemvliezen: helpen je bij het vooruit komen, geeft je meer weerstand. Grote voorpoten: helpen je bij het vooruit komen, geven je meer weerstand. Straalaandrijving: een inktvis gebruikt straalaandrijving, zorgt dat je vooruit komt. Duiken Uittrimmen: actief aanpassen van de dichtheid van water. Ballasttanks: zijn afgesloten ruimtes in een duikboot. Perslucht: duikers moeten leren omgaan met lucht, lucht dat is opgeslagen op een hoge druk. Trimvest: werkt net als een ballasttank, boven water vol met lucht, wil duiken laat lucht ontsnappen. Zwemblaas: vis kan zichzelf uittrimmen met behulp van een zwemblaas. Is zwemblaas groot, gaat omhoog, is zwemblaas klein, gaat naar beneden.