1
2
All these municipalities are more like instances of a new world trying to emerge and not prototypes of what the world should become. An Architektur
One day, Alice came to a fork in the road and saw a Cheshire cat in a tree. ‘Which road do I take?’ she asked. ‘Where do you want to go?’ was his response. ‘I don’t know’, Alice answered. ‘Then,’ said the cat, ‘it does not matter’. Lewis Carroll
3
Colofon Labo: Ontwerpen van educatieve praktijken o.l.v. Jan Masschelein en Wim Cuyvers Eerste Masterstudenten Sociaal Culturele Pedagogiek KULeuven 2014 Tekst: Josien Aarntzen, Laura Bernolet, Mieke Calleeuw, Wim Cuyvers, Lotte De Jaeger, Maarten Deleye, Evelien Dereckx, Tine Francois, Femke Houbrechts, Steffanie Leen, Nienke Lenaers, Jan Masschelein, Winnie Nys, Inge Parys, Jolien Stiers, Lise Uten, Caroline Van den Nieuwenhuizen, Jozefien Van Haverbeke, Julie Van Hoorde, Marijke Vanherk, Silke Vanspauwen, Maud Verschaeve, Sigrid Verschoore, Anne Voorjans, Sarina Winters Samenstelling: Inge Parys Voorwoord: Maarten Deleye en Lise Uten Redactie: Sarina Winters en Inge Parys Eindredactie: Marijke Vanherk Lay-out: Wim Cuyvers en Inge Parys Cover: Marijke Vanherk Printed by: Color Planet, Leuven Copyleft
4
Brieven aan een idioot Van leren naar liefde
Met dank aan Jan en Wim
5
6
Inhoud Woord vooraf ....................................................................... 9 De voorbereiding ............................................................. 15 Athene .................................................................................. 31 Het atelier ........................................................................... 57 Zoeken.................................................................................. 79 Een andere koers .......................................................... 103 Leuven is Athene niet ................................................. 133 Vertrouwen ..................................................................... 153 De molens ........................................................................ 167 Brief van een idioot ..................................................... 197
7
8
Woord vooraf Wij, 23 masterstudenten Sociale en Culturele Pedagogiek, stapten zo’n zes maanden geleden in het vak Labo: Ontwerpen van educatieve praktijken. We deden dit zonder te weten wat ons te wachten stond. Wanneer je dit leest zijn we nog steeds op tocht. Tijdens deze zoektocht werden we begeleid door Jan Masschelein en Wim Cuyvers. Zij doen dit alles zonder concrete verwachtingen van wat het eindresultaat zou kunnen of moeten worden. Gedurende de eerste weken kregen we een aantal inhoudelijke handvaten aangereikt. De films van Angelopoulos en Costa deden ons stilstaan bij de manier waarop we naar de dingen (kunnen) kijken. Een aantal inleidende colleges zetten ons aan het denken over de rol van disciplinering en protocollering in het tot stand brengen van aandacht. Zo-
9
als een Franse filosoof het onder woorden bracht: ‘Het komt erop aan om te denken wat je ziet en niet te zien wat je denkt.’ Vanuit die idee vertrokken we met 23 naar Athene. Tijdens de reis verbleven we op een camping langs een van de drukste invalswegen van Athene. Deze camping werd onze uitvalsbasis voor de wandelingen die we liepen aan de hand van een strikt protocol. Het protocol en onze werkwijze stelden ons in staat Athene op een bepaalde manier te zien. Athene confronteerde ons met de Europese crisis. Hiervan waren de ontelbare leegstaande handelspanden in het straatbeeld de duidelijkste manifestatie. Deze leegstand maakte dat we het kapitalistische systeem in vraag stelden en een antwoord zochten op het kenmerkende individualisme dat hier gepaard mee gaat. De stad fungeerde voor ons namelijk als vergrootglas voor een algemene Europese conditie. Wat we zagen, speelt zich niet alleen daar af maar ook hier. Zo maken we zelf deel uit van een onderwijssysteem dat zich richt op het individu als lerend subject en dat focust op prestaties en competenties. Dit zorgde er voor dat we dit onderwijssysteem in relatie tot de samenleving in vraag gingen stellen.
10
De oorspronkelijke inzet van het vak Labo was dat elke student, geïnspireerd door de wandelingen, individueel een pedagogische praktijk zou ontwerpen. Op de Akropolis groeide echter het idee om het anders aan te pakken. We hebben de kans gegrepen om met het Labovak een andere weg in te slaan en kozen voor een collectieve manier van werken. Individuele projecten leken ons in tegenspraak met onze bevindingen tijdens de wandelingen en hetgeen de kaarten ons duidelijk maakten. Gezien onze keuze voor een collectieve aanpak werd gevoed door een gemeenschappelijke verontwaardiging over hetgeen we vaststelden in Athene, stond het impliciet vast dat het doel was dat we de huidige conditie zouden aankaarten, een conditie die gekarakteriseerd wordt door individualisme en een steeds stringenter wordende kapitalistische levensvisie. Eenmaal terug in Leuven was het dan ook zaak om hier verder mee aan de slag te gaan. Hier zijn we naarmate het einde van het academiejaar nadert nog steeds mee bezig. Via een door kunst- en architectuuronderwijs geïnspireerde manier van
11
werken proberen wij na te denken en samen te werken aan een andere soort pedagogische ruimte. Binnen het huidige universitair onderwijs ligt de nadruk op hoe het individu zichzelf kan ontwikkelen door gebruik te maken van de leeromgeving die door de onderwijsinstelling aangeboden wordt. Met als centrale inhoudelijke thema’s Athene en onderwijs zoeken we naar manieren om op een andere manier ‘school te maken’. Stilstaan, praten, proberen, mislukken, herbeginnen en opnieuw mislukken zijn hierbij cruciaal. Het zoeken naar een pedagogische ruimte die de verschillende actoren de mogelijkheid tot vrije tijd en vorming kan bieden wordt zo zelf een pedagogische ruimte. Hetgeen waarrond we werken is dan ook onlosmakelijk verbonden met hetgeen we werkelijk doen. De nadruk op het aspect zoeken maakt duidelijk dat dit een proces betreft maar zou verkeerdelijk kunnen leiden tot de veronderstelling dat deze zoektocht een einde heeft, namelijk wanneer je gevonden hebt wat je zocht. Ons zoeken betreft echter een ander soort zoeken. Niet zoeken naar iets, maar eerder een zoeken vanuit iets, een zoeken vanuit de wil om iets anders te doen. Dit zoeken, of zelfs dolen, kan dan ook op zich gezien
12
worden als een soort antwoord op. Zoeken als een pedagogische ruimte die zelf een alternatief is. Geen alternatief in de betekenis van ‘zo moet het wel’ maar eerder in de zin van ‘zo kan het misschien ook’, een ‘het kan misschien anders’. Vanuit een verontwaardiging kan eenvoudig een manifest voortvloeien. Een ‘dit kan zo niet zijn’. Wij doen echter iets meer. Of iets anders, als je wil. Wij zien ons experiment niet enkel als een aanklacht, maar ook als antwoord op de vraag 'het kan misschien ook anders?', als poging om het anders te doen en dus ook als boodschap 'we willen het anders doen'. Gedurende dit proces neemt de figuur van de idioot een belangrijke plaats in. Een idioot is iemand of iets die het ‘en dus’ denken doorbreekt, die zaken uit de vanzelfsprekendheid haalt en de vraag stelt ‘Waar zijn we mee bezig?’, zonder zelf een antwoord te bieden. De idioot is dus in de eerste plaats een figuur die vertraagt, die het alledaagse doorbreekt en zich vragen stelt en anderen vragen doet stellen die normaal niet gesteld zouden worden. Deze figuur kwam en komt op verschillende manieren in ons denken en handelen terug. Zo waren wij idioten in Athene, vreemdelingen die van niets wisten en die niet alledaagse vragen stel-
13
den zonder antwoorden te bieden. Wij trachten bepaalde banaal geworden pedagogische situaties en handelingen in vraag te stellen, zonder daar daarom meteen een antwoord voor in de plaats te hebben. Deze idioot kwam echter ook van buitenaf. Doorheen het proces schreef elk van ons op regelmatige basis een ‘brief naar een idioot’, iemand die van niets wist en die wij konden ‘op de hoogte stellen’ van hetgeen we wensten te delen. Ieder van ons vulde dit in hoe zij dat wilde (voor de eenvoud schrijven we in de zij-vorm) en schreef waar ze mee zat, wat ze kwijt wilde of welk idee ze wilde uitwerken. Het voorliggende boek is samengesteld op basis van fragmenten uit deze brieven. Dit omdat deze brieven een mooie weergave zijn van wat er in de groep leefde, welke stappen we hebben gezet en hoe eenieder daarmee om ging. We wensen u een inspirerende reis doorheen onze woorden.
14
De voorbereiding Op deze dag zo grijs als haring schijf ik u een brief waarin het waait. Tjitske Jansen De opdracht luidde ‘schrijf een brief naar een idioot’. Op dit moment voel ik echter dat de best geschikte geadresseerde mijzelf is. Ik hoop dan ook dat zowel het schrijven als het ontvangen van deze brief voor mij verhelderend zal werken. Binnen een paar dagen vertrek ik naar Athene voor het vak Labo: Ontwerpen van educatieve praktijken. Mijn medestudenten en ik zullen onze best doen om vat te krijgen op Athene vandaag en de conditie waarin deze stad zich bevindt. In het verloop van dit academiejaar zullen wij vervolgens
15
individueel een nieuwe ‘pedagogische plek’ ontwerpen die voor iedereen toegankelijk is. In het begin was er bij mij vooral stress: ik had nog geen vliegtuigtickets, met wie zou ik samen reizen, wat gaan we daar precies doen... Daarbij moet je ook nog eens denken dat ik nog nooit heb gevlogen of ver op reis ben geweest. Niet alleen in de theorie van de lessen, maar ook in mijn gemoedstoestand kwamen veel grenzen naar boven. Ik vermoed dat een grens waarop ik bots, de grens is van de chaos in combinatie met de werkdruk. Ik besef ook wel dat de stap van het begrijpen waarschijnlijk nooit gaat komen dus dat ik moet streven naar de stap van het aanvaarden. Deze reis zal ook weer veel te maken hebben met grenzen. Deze hoeven niet allemaal binnen de schoolcontext te zijn, maar bijvoorbeeld ook het feit dat ik nog nooit gevlogen heb, zorgt voor een zekere grens. Er heerst een algemeen gevoel van spanning voor het onbekende. Het onbekende Athene, het onbekende oncomfortabele gevoel dat zal worden gecreëerd, de onbekende wegen die zullen worden bewandeld, de onbekende camping, het onbekende pedagogisch ontwerp dat zal worden gevormd, het
16
onbekende groepsgevoel of net niet, het onbekende contact met de Griekse inwoners, de onbekende mate van ondersteuning en begeleiding van de stafleden, enz. Het Labovak druist volledig in tegen mijn persoonlijkheid en de werkwijzen die ik verkies, met andere woorden haalt dit vak me uit mijn comfortzone. Normaal gezien ben ik een persoon die houdt van structuur, gestructureerde opdrachten, voorkennis i.v.m. een opdracht, kortweg het tegenovergestelde van deze opdracht. Met deze gevoelens omgaan is dus al een hele opgave voor mij. Het gevoel van het niet weten wat je moet doen stoort mij nog het meest... En dat is toch even spannend, ik ben iemand die graag controle heeft over de dingen, weet wat er gaat of kan gebeuren. Dit is een reis waar je dat moet loslaten, ik moet het gewoon op me af laten komen zodat de stad voor zichzelf kan spreken. Dat is in het algemeen als mens in deze maatschappij niet zo simpel denk ik, die controle leren loslaten. Het is een vreemd gevoel, een ongemakkelijk gevoel. Weten dat je een ontwerp moet bekomen, maar nu totaal nog niet weten hoe je daartoe komt.
17
Op sommige dagen (lees: na sommige lessen) heb ik echt zin om me door Athene te laten overweldigen. Op andere momenten slaat de twijfel toe en ontgaat het nut me helemaal. Dan ben ik dus weer in de valstrik van de ‘nutsvraag’ gestapt... Ik neem mezelf voor die ‘nutsvraag’ niet meer te stellen en me te laten leiden door de stad waar we in belanden. Ik heb geprobeerd om zoveel mogelijk teksten te lezen en zoveel mogelijk dingen te noteren, maar ik ben de samenhang tussen alle informatie onderweg ergens kwijtgeraakt... Ik spreek mezelf moed in door te denken dat ik, als ik nu zo veel mogelijk noteer, achteraf altijd naar de teksten en mijn notities terug zal kunnen kijken. Ik aanvaard de chaos en zal wel zien waar ik uiteindelijk terecht kom. ‘Attention is a lack of intention’ maar ik ben nog nooit op reis gegaan zonder concrete intenties. De voorbije weken zocht ik dan ook naar een manier om hiermee om te gaan. Uiteindelijk heb ik me gewoon kunnen neerleggen bij het onvoorspelbare karakter en heb ik aanvaard dat ik niet weet wat ik zal zien. Dit heb ik vreemd genoeg als een aangename positie leren beschouwen, ondanks het feit dat het niet gemakkelijk is.
18
‘Ik ga naar Athene en neem mee…’ Een kaart? Een papieren kaart. Geen plastic. Zodat ik er op kan kribbelen. Op kan tekenen. Op kan schrijven en er routes op aan kan duiden. Er ‘mijn’ kaart van maken. Mijn beeld van Athene in kaartvorm. Blanco papier? (Zonder lijntjes, want ik hou eigenlijk niet zo van lijntjes op mijn papier. Zo word ik (on)bewust gedwongen om op een bepaalde manier te schrijven) Ik wil logboeken maken op allerlei manieren. Met papier kan ik kiezen om veel te schrijven, maar ik ga ook proberen om een soort van tekenlogboek te maken. Notities om te tonen wat ik voel. Tekeningen om te tonen wat ik denk dat ik zie. Fototoestel? Ook een fotologboek zou ik achteraf graag in handen hebben. Toch is het nu de bedoeling dat ik even alles afleg en als een ‘tabula rasa’ naar daar vertrek. Zonder iets van bagage, zonder iets van oordeel. Zelfs al weet ik veel en zag ik veel, vanuit het niets vertrekken is een beetje wat er verwacht wordt. Nu ja, moeilijk gaat ook. Verschillende lessen waren erg interessant en motiveerden mij om verder te lezen en verder te denken en discussiëren dan ik gewoon ben van de voorgaande jaren. Deze houding komt mede door
19
het verschil in lescontext. We hebben een kleinere groep van studenten, die daarnaast expliciet voor deze richting gekozen hebben en dus meer intrinsiek gemotiveerd zijn. Dit komt de studiesfeer ten goede. Ook de meer informele omgang tussen de professoren en ons als studenten maakt dat er nieuwe dingen mogelijk worden. Een passieve houding waar je enkel luistert en noteert is er niet meer bij. Door het werken met de teksten en de films van Pedro Costa in de workshop van Jorge Larossa ga ik toch op een andere manier kijken naar het ‘binnengaan van een wijk’. We hebben niet zoveel tijd als Pedro Costa om ons te integreren in de wijk, maar kunnen toch al een houding proberen aan te nemen die zeker niet politioneel of controlerend is. We zullen ons laten leiden door het moment. Dans la chambre de Vanda van Pedro Costa vond ik interessant, omdat de regisseur een manier van kijken naar een situatie demonstreert door zijn omgang met de camera. Hij gebruikt de camera om te registreren. Niet om te oordelen, om te verbeteren of aan te klagen. Het is een zuiver tonen en in het midden brengen van een schoonheid van ellende. De beelden hebben meer te zeggen, je moet ze ontraadselen, je
20
moet er over nadenken, sommige beelden moet je in vraag stellen, ze terug in je geheugen halen en ze een plaats geven. Ik ga geen verhaal meemaken, ik moet trachten open te blijven en op geen enkele manier lichamen verbinden met activiteiten/ posities/vormen van denken… puur registreren en observeren. Het voelt allemaal nog een beetje aan als een gesloten deur, een oncomfortabel gevoel. Ik heb hierbij het gevoel dat hetgeen we gaan doen, zien en ervaren in Athene is zoals een film van Pedro Costa. De reis en het doel zijn nu nog als een gesloten deur. We moeten die deur voorzichtig openen en zullen dan iets ontdekken. Een goede voorbereiding is voor mij meestal erg belangrijk om me comfortabel te kunnen voelen. Voor mij hield tot voor kort een goede voorbereiding in om steeds een antwoord klaar te hebben en een oplossing te kunnen bieden waar nodig. Dankzij de seminaries van Labo ben ik me er echter bewust van geworden dat ik de gebeurtenissen die zich rondom mij voordoen als een probleem zie. Een probleem dat best zo snel mogelijk opgelost dient te worden. Ik dacht hierbij vooral aan mijn eigen gemoedsrust. De gebeurtenis zelf
21
wordt hierdoor niet langer ter discussie gesteld, ze krijgt slechts de stempel opgeplakt een probleem te zijn. Ik heb geprobeerd niet op voorhand al alles te bepalen waardoor ik Athene meteen het zwijgen op zou leggen. Ik vind het wel moeilijk om zonder sociaal contact een stad te laten spreken. Dat de parameters er zijn om ons te laten observeren, begrijp ik. Dat we moeten wandelen en observeren, begrijp ik ook. Dat ongemakkelijke situaties, onveilige situaties inderdaad tot beter observeren leiden, kan ik mij ook voorstellen. In onveilige, onbekende situaties let je gewoon beter op, al was het maar om jezelf te beschermen. Maar hoe kan een stad spreken zonder mensen? Uit de tekst over Slow learning - een tekst die ik vorig jaar gezien heb tijdens een college van professor Wildemeersch - blijkt dat het belangrijk is om je tijd te nemen om naar de stad te kijken. Een stad leren kennen, kan je niet vanuit een rijdende trein, bus of auto. Je moet er tijd voor maken, langs de straten wandelen, mensen aanspreken, de geschiedenis en gebouwen van de stad leren kennen. Het feit dat dit nodig is, het zelf zoeken, het ervaren, het zelf kijken en het tot u laten komen, treedt sterk naar voren in de inhoud van de seminaries. Er wordt benadrukt dat het gaat om een
22
zoektocht, om een persoonlijk avontuur. Tot nu toe schrikt me dat wel af, maar ik weet zeker dat ik een andere manier van denken aan dit vak zal overhouden. Ik weet zeker dat er een andere manier van kijken naar de wereld tot stand zal komen, die ik eerst te oncomfortabel zal vinden om voortdurend toe te passen, maar wanneer ik deze ‘oefening’ blijf doen, ik meer zal zien dan ik had kunnen denken. Het alleen rondlopen maakt je kwetsbaarder, waardoor je zintuigen beter lijken te werken. Je kijkt al sneller en duidelijker rond je. Voor het registreren, is het dus inderdaad beter om alleen rond te lopen... Als je alleen rondloopt, is de kans ook groter dat iemand uit de buurt je aanspreekt. Ik hoop dat ik Athene en de Atheners kan laten spreken (tot mij). De tekst van Hessel (Neem het niet) geeft aan dat we tegenwoordig wat sneller in verzet zouden mogen gaan. We laten te veel toe in ons leven. We laten andere mensen beslissen hoe wij moeten leven. In Athene is er verzet door de burgers. De universiteiten zijn in staking, studenten komen op straat,… Het lijkt me interessant om met mensen te praten over hun redenen tot verzet. Debtocracy. Samenleving van schulden. Athene in een docu-
23
mentaire die het economische aspect sterk naar voren brengt. In Athene wordt de stad gekleurd door de termen van ‘afbetalen van schuld’ en ‘crisis’. Wanneer wij daar zullen verblijven, zullen wij meer dan eens in aanraking komen met deze situatie. Net om die reden vind ik het een goede zaak dat we te weten zijn gekomen hoe zo’n crisis tot stand komt, i.p.v. gewoon algemeen aan te nemen dat de economische welvaart daar op een laag pitje staat. Ik vraag me af in welke mate de crisis aanwezig is onder de mensen en op straat en in welke mate we hiermee geconfronteerd zullen worden. In documentaires en artikels/teksten over Athene heb ik vaak het gevoel gehad dat er zich zeer veel woede onder het volk voordoet. Ik vraag me af of dit bevestigd zal worden en of dit op straat te voelen valt. Zoals Bruno Latour aangeeft leidt het doen van dingen die je op voorhand niet begrijpt, tot iets. Hier vertrouw ik op. In deze conditie verkeren, een conditie van vertrouwen en het uitstellen van verwachtingen, brengt me zowel rust als rusteloosheid. Rust omdat werkelijk alles nog mogelijk is, er nog niets vast ligt. Rust omdat er in het leven al zo veel vastomlijnd is waarin je wordt meegevoerd. We zijn met zoveel zaken tegelijk bezig, er
24
zijn zoveel verwachtingen. Toch is er ook die rusteloosheid, net omdat verwachtingen opzij geschoven worden. En daar waar er zo’n vertrouwen is in de wereld, de stad en de mens, is er soms iets minder vertrouwen in mezelf. Het in vraag stellen van dominante concepten enz. komt dit semester in meerdere vakken aan bod, maar ik weet nog niet goed hoe ik hiermee om moet gaan. Enerzijds vind ik het erg boeiend om alternatieve wegen te zoeken en op die manier andere, interessante dingen mogelijk te maken. Anderzijds vraag ik mij voortdurend af of het in de toekomst mogelijk zal zijn om een dergelijke houding aan te blijven nemen. Zullen mensen op de werkplek waar ik terecht kom op dezelfde manier als ik denken of zullen zij zich afvragen ‘waar die eigenlijk mee bezig is?’. Ik denk dat ik het moeilijk zal hebben buiten de bestaande systemen, instellingen of denkpatronen te treden. Een pedagogische plek roept nog altijd meteen een schoolbank op in mijn hoofd. Als ik er nu zo bij nadenk is de reis echt volledig op mijn lijf geschreven. Zeker toen Jan erover sprak vorig jaar en begin dit jaar, kreeg ik bijna tranen in mijn ogen omdat ik het zo’n mooi con-
25
cept vond, de passie waarmee hij sprak ontroerde mij, hij zei net die woorden, die ik wou horen... Ik besef dat wat we daar gaan doen, me wel eens een bron van rust kan bezorgen. Even enkel bezig zijn met wat zich voordoet daar in Athene, zonder het verdrinkende gevoel te hebben, dat ik hier heb. Ik kijk echter ook uit naar de reis om een geheel andere reden. In deze maatschappij is iedereen zo vaak op het zelfde moment met zoveel zaken bezig. ... Iedereen is constant aan het multi-tasken, is het niet in zijn/haar handelingen, dan is het mentaal. Altijd ben ik opgenomen door een maalstroom van gedachten en gevoelens die erg vaak weinig met de voorliggende zaak te maken hebben. Ik beschouw de studiereis dan ook als mogelijkheid om eens echt aandachtig te kunnen zijn, te luisteren naar iets, te kijken naar iets, en te denken over dat iets. Misschien beperken we onszelf in het dagelijkse leven net doordat we ons te weinig beperken. Ik besef dat mijn brief misschien wat rommelig van inhoud en opbouw is en dat de woorden ‘ik denk’, ‘zou’ en ‘misschien’ meer voorkomen dan voor de vlotheid van mijn brief goed is. Dit schrijf ik zo omdat het zo is. Ik weet namelijk nog niet hoe een school er moet uitzien, wat de rol van een
26
pedagoog kan zijn en hoe en waar ik moet beginnen om een antwoord te vinden op deze vragen. Wie WIL of KAN er nog tijd maken in onze competitieve wereld om naar een vormingsplek te gaan? En hoe krijg ik, als pedagoog, de mensen naar de vormingsplek? Of kan ik de vormingsplek ook naar de mensen brengen? Of is dat niet voldoende? Welke invloeden heeft de technologie? Het is bijna niet meer mogelijk om even in de wereld te staan, alleen, zonder al ons geregel en onze planning. Dan gaat de gsm af, dan gaat het welgekende facebooktoontje, een smsje… De afgelopen weken ben ik meermaals geconfronteerd geweest met de vraag welke rol ik als sociaalcultureel pedagoog zal opnemen. Ik heb mogen proeven van verschillende ingrediënten die een mogelijk antwoord kunnen vormen: iemand die je wakker schudt, iemand die op straat is, iemand die je doet stilstaan, iemand die je iets toont, iemand die tussenkomt, iemand die dingen laat spreken, iemand die je verplaatst, iemand die binnenkomt, iemand die publiek is,… Wat me het meest bijblijft van Jorge Larossa, is misschien wel zijn eigen verzuchting dat de beweegreden van de pedagoog niet mag zijn om iets
27
dat frustreert te willen veranderen, maar dat de pedagoog alleen overleeft als zijn drijfveer ligt in de liefde voor iets... Mijn uitgangspunt bij het denken over het ontwerp is de volgende vraag: hoe zou ik, als pedagoog, iets dat ik met liefde bekijk, op tafel kunnen leggen voor de volgende generatie, en dat op een manier dat die generatie tegelijk iets waardevols kan ontvangen alsook de ruimte krijgt om daar iets nieuws mee te doen? Het letterlijk ont-vangen dus, omdat het vrijgegeven wordt, niet gevangen blijft in mijn liefde en ideeën. Voor mij is een pedagoog ook iemand die blijvend de vraag durft stellen: ‘Waar zijn we eigenlijk mee bezig?’ Volgens mij is de eerste stap om die vraag te stellen, op niveau van de gehele huidige context. Ik denk dat het belangrijk is om eerst deze vraag te stellen in plaats van de huidige condities aan te nemen zoals ze zijn en meteen naar manieren te zoeken om ons aan te passen of ‘in’ te passen in deze condities. Zal ik gevormd worden? Ik kijk er naar uit om verder gevormd te worden omdat het belangrijk is om te weten hoe ik zelf gevormd kan worden vooraleer ik als pedagoog anderen kan stimuleren om zich te vormen. De onzekerheid wordt in een bepaald opzicht ook wel gevoed door een soort
28
van angst. Zal ik nog wel dezelfde zijn als ik terugkom? Misschien zitten we nu wel in een comfortabele positie, maar zegt dat woord nu niet net alles? Comfortabel, mogen we daar niet blijven? En stiekem hoop ik ook op garanties: ben ik tevreden van het resultaat als ik terugkom van Athene, dan wil ik best wel gaan. Ijdele hoop zo blijkt. Deze gevoelens van onzekerheid en angst worden gelukkig gecounterd door een al even grote nieuwsgierigheid. Al probeer ik er niets van te verwachten, toch is er de hoop dat dit alles een plek zal vinden. Een plek in dat warrige hoofd van me. Een hoofd dat zo vaak al te veel wil, zich zorgen maakt of zich onrustig in de wolken bevindt. Wat verlang ik naar dagen om in te verdwalen. Dagen zonder agenda, gsm en computer. Zonder een bezoek hier, een gedeelde koffie daar en alles dat je zeker niet mag missen. Wat verlang ik naar dagen dat mijn voeten het hoofd dragen. Want wat hou ik van het onbekende, het verlangen en het onderweg zijn. Wat hou ik van Icarus die wist dat hij zou smelten en toch naar de zon toe vloog.
29
Tenslotte sta ik er ginder ook niet alleen voor… Laat me nu dus deze kans grijpen en een beweging maken die ik nooit uit mezelf zou maken. En weg zijn we…
30
Athene Een mens stelt zich ten doel de wereld in kaart te brengen. In de loop der jaren bevolkt hij een ruimte met beelden van provincies, van koninkrijken, van bergen, van baaien, van schepen, van eilanden, van vissen, van kamers, van werktuigen, van sterren, van paarden en van personen. Kort voor hij sterft, ontdekt hij dat zich in dat geduldige lijnenlabyrint het beeld van zijn eigen gelaat aftekent. Jorge Luis Borges Een dikke twee weken geleden, wat al een eeuw geleden lijkt, vertrok ik bepakt en bezakt met een hoofd vol chaos en verwachtingen naar Athene. Athene, de stad waar zoveel eeuwen geschiedenis in samenvloeien, waar de school en de filosofie hun oorsprong vinden. Maar ook Athene, de stad die zich in een zware crisis van leegte en verval 31
bevindt. Deze eerste schijnbare contradictie was wat bijdroeg aan mijn verwarde hoofd. Ondanks alle spanning en twijfel bracht de aankomst in deze stad een vreemde rust over mij. Het drukke leven van ‘het verplichte leren’ en ‘het efficiënt credits behalen’ stonden hier ver van mij af. Ik snapte voor het eerst werkelijk wat het betekende om vrije tijd te creëren en zo de school te herontwerpen. Athene werd voor mij ingericht als een gigantische leerschool, een bibliotheek van formaat en een oneindige ideeënbron. Het opzet was dat we allemaal een marathon (2x21km) zouden wandelen. We vertrokken allemaal van een verschillend punt (aan de rand) op de kaart en moesten via een specifieke weg naar de Akropolis geraken. We kregen voor de heenen terugreis telkens 3 dagen. De opdracht voor onderweg was redelijk eenvoudig, je kreeg een aantal parameters en wanneer deze op je weg lagen moest je ze noteren, op zo een manier dat je ze later op een grote kaart kon aanduiden. 28 wandelingen zijn er gemaakt door Athene, door elk van ons één. En elk van ons heeft individueel 28 verschillende parameters genoteerd, die met een publieke plaats te maken hebben: informele straathandel, banken, tafels, informele nederzet-
32
tingen, bedelaars, bankautomaten, lege gebouwen, standbeelden, orthodoxe kerken, georganiseerde stortplaatsen, informele stortplaatsen, politie/leger, prostitutie/bordelen, druggebruik/handel, informele seks plaatsen, graffiti, lege reclameborden, honden, katten, speeltuinen, scholen, Griekse vlaggen, verlaten auto’s, gokkantoren, antifascistische graffiti, telefooncellen, kiosken en tankstations. We liepen echter op een kaart zonder straatnamen, enkel zag je het verschil tussen grote wegen en kleine wegen. Dat maakte me wel wat onzeker. Gelukkig hadden een paar mensen hun laptop mee en kon Google Maps mij raad geven. Ik moet zeggen dat de zin ‘Promise me to stick together’ me wat angst in boezemde. Zeker omdat ik wist dat we de komende dagen alleen de weg moesten uitzoeken. De eerste dag dat ik wandelde voelde ik me echt verloren in de straten van Nomismatokopio. Ik vond mijn startpunt niet en toen het laat in de namiddag begon te worden, was ik maar bezig met één ding, een metrostation vinden. Doordat ik alleen met 'hoe raak ik terug' bezig was, had ik totaal geen aandacht voor de omgeving. Ik sprak mensen aan die heel behulp-
33
zaam waren en vond zo de weg terug naar een metrostation. Die eerste dag was voor mij echt stresserend en ik voelde me heel hulpeloos. Door de angst en het constant zoeken naar de weg, was het heel moeilijk om op de parameters te letten. Aan het einde van de eerste dag kwam ik meer in de bewoonde wereld en voelde ik me veiliger. Je veilig voelen leek mij dan ook een voorwaarde voor een pedagogische plek. Ik voelde me helemaal niet in mijn sas, ik denk dat ik in mijn hele leven nog niet vaak zoveel schrik heb gehad, schrik van de grote, nieuwe stad die ik niet kende, schrik van het onbekende, schrik van de vele onbekende mensen, schrik om verloren te lopen en niet terug te geraken naar de camping, schrik van de ongedetailleerde kaart met amper straatnamen op. Mijn eerste contact met Athene verliep dus niet van een leien dakje. Ik bleek geen krak te zijn in het interpreteren van de nagenoeg blinde kaart die ons door de stad moest loodsen. Integendeel. De eerste twee dagen heb ik mijn officiële route amper gekruist. Mijn ervaring was er één van verlopen lopen, eenzaam en zonder iets om op terug te vallen: de kaart was onleesbaar, de straatnaambor-
34
den onvindbaar, de mensen ontzettend vriendelijk en behulpzaam - om me het dichtstbijzijnde metrostation richting Akropolis te wijzen. Wat ik ook deed, ik zou 's avonds niet aankomen in de groep met de vereiste registratie van de vereiste parameters. Het antwoord van de pedagoog daarop, zo leerde ik tot mijn opluchting van Wim, was aanvaarding. De volgende dag ging, dankzij de genoteerde straatnamen, veel beter en kon ik afsluiten met een goed, gerust gevoel en een route volledig aangeduid met parameters. Hoe ongelukkig, verdrietig en angstig ik me de dag voorheen voelde, des te zekerder en gelukkiger voelde ik me nu. Ik had het gevoel alsof ik een persoonlijke grens was overgegaan, in positieve zin. Deze dag was voor mij het begin van een persoonlijk groeiproces dat me sterker en wijzer heeft gemaakt. Rondom mij hoorde ik enkele angstige reacties. Angst voor het alleen en zelfstandig zijn. Deze angst deelde ik niet. Tijdens en na de wandelingen werd ook nog eens bevestigd dat ik inderdaad weinig moeite heb ervaren met het alleen op pad gaan en het zelfstandig zoeken naar oplossingen voor hindernissen die onderweg mijn pad kruis-
35
ten. Tijdens de reis heb ik wel wat geworsteld met mezelf. Ik heb gemerkt dat ik het heel moeilijk vind om me aan te passen aan anderen en zo mijn onafhankelijkheid te moeten opgeven. Ik liep eerst op het voetpad langs een autosnelweg, maar na een eind wandelen, veranderden de huizen langs de kant van de weg in bomen en struiken. Het voetpad waarop ik liep veranderde in een klein paadje vol struiken. Ik werd dus afgeremd in mijn wandeling en mentaal werd het voor mij ook zwaar omdat ik omsingeld was aan de ene kant door een berg en bos en de andere kant door voorbij razende auto's. Ik klom naar het kerkhof. Alles werd wit. De graven werden als het ware omsingeld door de bergen. Er waren bankjes voor een persoon. Er waren stoelen rond de graven. Deze zitplaatsen konden van graf verwisselen. Ze werden verplaatst. Een vrouw knielde neer voor een graf. Immens verdriet overmande de plek. Het gehuil raakte. Het raakte zo dat het niet in woorden te bevatten viel. Hoorde ik hier wel te zijn? Kon ik daar nu wel zijn? Aan de andere kant van de straat ontving de vrijwillige brandweer gloednieuw
36
materiaal. Ze toostten hierop met Ouzo. Immens verdriet om wat was. Blijheid om wat is. Ik had de neiging om meteen de kleine straatjes en buurten te verkennen, dus het voelde als onnatuurlijk aan dat ik mezelf moest ‘uit-leiden’ uit de stad. Voelt educatie in de zin van e-ducere ook zo onnatuurlijk aan voor kinderen die in de wereld worden geleid? Is het voor hen ook een gevoel dat ze niet gewoon zelf aan een stadswandeling in de ‘echte wereld’ mogen beginnen, maar op een andere manier gestuurd worden? Athene is voor mij niet langer meer die stad ver weg die in crisis zit. In de tekst The Cosmopolitical Proposal van Stengers kwam de vraag naar voren hoe je aan iets de kracht geeft om je aan het denken te zetten. Jezelf de aandacht dwingen op te brengen via parameters voor een vrij lange tijd, heeft bij mij alleszins gewerkt. Ze zorgden ervoor dat ik observeerde in de, denk ik, zuiverste zin van het woord. Waarnemingen, letterlijke waarnemingen, gewoon neerschrijven. Op de één of andere manier bracht deze vrij eenvoudige taak mij tot het opmerken van dingen die er waren, maar ook dingen die er niet waren. Dingen waarbij ik anders misschien nooit had stil gestaan. Dus ja, mijn idi-
37
oot, dat was jij daar in die parameter, denk ik dan. Door het wandelen en het noteren van de parameters werd ik als vanzelf uit het centrum geplaatst. Het pad was gegeven, het eindpunt was vastgelegd. De bestemming was duidelijk. Verder voelde het als zonder verwachtingen. Het onderweg zijn, het kijken, ont-moeten en noteren, gaven vorm aan de dagen. Het zou wel komen, ergens onderweg. Het hoofd was enkel in het nu aanwezig. Enkel aanwezig in Athene. Het werden dagen waarop de voeten het hoofd droegen. De totaal atypische wijze van werken en denken heeft me anders doen kijken naar mijn eigen leven. In mijn eerste brief had ik het over de kracht van de beperking, en dat heb ik ook in Athene gemerkt. Het was een verademing om enkel te wandelen en met Athene bezig te zijn. Ik heb nog maar eens gemerkt dat wandelen een erg heilzame werking heeft en dat het misschien wel is wat ik nodig heb momenteel. Ik denk dan ook verder aan de plaats die wandelen in mijn leven en de pedagogische praktijk zou kunnen hebben. Wandelen is echter traag. Het vraagt tijd. Het wordt dan ook steeds moeilijker om in deze haastige maatschappij tijd te maken, laat staan te vinden, om te wandelen.
38
Mijn beginpunt bevond zich aan de kust, waardoor ik meteen op een toeristische plaats terechtkwam. Naarmate mijn tocht vorderde hoopte ik dat ik ook langs minder toeristische plaatsen zou komen, maar dat was niet het geval. Achteraf gezien heb ik dan misschien niet echt een ‘andere’ ervaring gehad, maar heb ik de stad wel ervaren zoals ze is: als een stad waarin kern en periferie niet gemakkelijk van elkaar te scheiden zijn. Mijn buurt in het Noorden was zeer welgesteld. Het voetpad in marmer stond in groot contrast met andere voetpaden die amper bewandelbaar waren door de slechte staat. Het absurde hierbij was dat in deze rijke buurt zo goed als geen mensen op straat liepen. Ze hadden elk hun auto, voeten werden amper gebruikt. In de stad zelf was ik vooral verbaasd over de grote verschillen zoals vb. rust versus onrust, rijk versus arm, proper versus vuil… De rijke wijken liggen heel kort bij heel arme wijken en doorheen de wandeling viel ik dus van het ene uiterste in het andere. Na de drukke straten liep ik gewoon een straat verder door en nog geen tien meter verwijderd van de drukte merkte ik al de rust. Ik wandelde nu door een woonwijk. Een
39
rijke woonwijk, allemaal heel beveiligde huizen met hekken, camera’s en zelfs eentje met prikkeldraad. Is het dan zo gevaarlijk want hier loopt helemaal niemand? Wat mij direct opviel waren de lege winkels die heel regelmatig voorkwamen. Zo om de drie winkels die open waren, stond er een lege tussen. Alsof dit er gewoon bij hoorde want niemand keek hiernaar of merkte dit op, men stapte gewoon verder. Een heel aantal kilometers lang, was de linkse kant van de straat bewoond en de rechtse verlaten. Links waren er huizen, rechts fabrieken en andere werkgerelateerde gebouwen. Alles aan de rechtse kant was verlaten, echt verlaten. Uit de auto’s en vrachtwagens die nog voor de gebouwen geparkeerd stonden, groeide gras. Een echt spookstadgevoel drong zich aan mij op. Maar ook mijn nieuwsgierigheid werd beduidend groter. Hoe kan een stad zo gestopt worden? Athene vertelde me dat er iets niet werkt. De confrontatie met de kaart van de leegstaande gebouwen schudt je wakker. Het is alsof de gebouwen roepen om een bestemming. Een bestemming die niemand hen nog kan geven. De leegstaande handels -en bedrijfspanden sloegen me genadeloos in
40
het gezicht. Achter elk leeg gebouw schuilde een verloren toekomstdroom, een in duigen gevallen plan. Later bleek dit geen plaatselijk fenomeen maar toonde de gezamenlijke kaart één grote ononderbroken vlek desillusies in de vorm van Athene. De kaart benam me de adem. Griekenland staat Te Huur, geen Griek die de huur kan betalen. Het is wachten op de Chinezen. Het ware gezicht van het neoliberale systeem met haar misleidende boodschap van zelfverwezenlijking. Tegelijkertijd roepen die gebouwen bij de idealist ook hoop op. Want leegte kan zich vullen met iets nieuws. Iets betekenisvoller. De dag erna lagen Irini en het Olympisch Stadion op mijn route. Deze oase van leegte, dit gigantisch gebouw dat ooit betekenis had lag er bij als een verwaarloosd stukje afval naast de weg. Het lag letterlijk naast drukke wegen en werd letterlijk genegeerd. Hoewel de ruimte voor de sportfestiviteiten van 2004 zo uitgestrekt was, paste er een gevoel van benauwdheid bij. Het werd een plaats waar graffiti en afval langzaam over de mooie witte wanden, mozaïekjes en tegels groeide, alsof het een koppige klimopplant was (die op een dag heel de stad wou overwoekeren).
41
Ik besloot om dan toch maar te beginnen met wandelen. Het was een onaangename weg met alleen maar ruïnes en informele nederzettingen met de typische huizen van golfplaten. Aan een verlaten gebouw stonden mensen te dealen. In de buurt waren er geen andere gebouwen of tekenen van leven. Het was dan ook heel moeilijk om mij te concentreren op de parameters omdat ik meer bezig was met de omgeving zelf en met het snel doorwandelen zodat ik mij terug in aangenamere stukken zou bevinden. Meteen werden we geconfronteerd met iets wat me raakte: een vrouw lag te schokken en te ‘trippen’ in de metro onder invloed van drugs. Sommige mensen leken zich te schamen dat wij als ‘niet-Grieks sprekende jonge meisjes: toeristen’ dit te zien kregen. Een oudere vrouw maakte een kruisteken, waarop ik meteen een kippenvelgevoel kreeg, omdat je zag dat ze kon inschatten dat het erg was. Later op de avond hadden we over deze ‘Vanda’ een gesprek. De scherpe realiteit dat er niet werd ingegrepen, niet viel in te grijpen en dat we zelf ook niets ondernamen bleef me wel bij. Mijn hoofd zat dus als het ware al vol met andere dingen.
42
Ik legde dan ook de link met de pegagogische ruimte en de vraag hierbij of een pedagogische ruimte een plaats van rust moet zijn. Of de rust noodzakelijk was wist ik op dat moment niet, maar wat ik wel wist is dat als je een bepaalde grens van ongemak bereikt, het nog heel moeilijk is om helder na te kunnen denken over de dingen. De laatste dag liep ik door een buurt waarvan ik al meerdere waarschuwingen gekregen had om daar niet te komen omdat er veel Roma zigeuners zouden zitten en het een gevaarlijke buurt zou zijn. Daar was een straat die plots een grote afvalbelt werd. De povere huisjes, het vuil en de leegheid van de ruimte stonden in sterk contrast met de drukke winkelstraat in het centrum waardoor ik eerder was gewandeld. Aan een lantaarnpaal op het voetpad stond een man te wenen omringd door bloemen, Griekse vlaggen, kaarsen en een foto van 2 jonge mannen. Aan de overkant van de straat stonden verschillende busjes van tv-zenders. Toen ik daar was had ik geen enkel idee wat dit moest voorstellen. ‘s Avonds werd er mij verteld dat er enkele dagen geleden 2 mannen van de Gouden Dageraad waren doodgeschoten en dat moest een herdenking zijn geweest.
43
Tijdens mijn bezoek aan de technische universiteit in Katehaki, ben ik in de universiteit zelf gestapt. Er waren overal mensen: studenten, werknemers en proffen. Er was een toespraak bezig in een aula, waar iedereen binnen en buiten kon. Blijkbaar moest er na al die toespraken gestemd worden over het verder zetten van de staking of het terug openen van de universiteit. Eén keer in de week werden zo'n toespraken en stemmingen gehouden. Wat opviel is dat er overal op het domein van de universiteit graffiti was, mooie kunstwerken die elk op zich een teken waren van protest. Wat voor mij choquerend was, was dat er ook graffiti binnen in de universiteit was, slogans en tekeningen stonden op de binnenmuren maar het leek voor de mensen in het gebouw heel gewoon. Dit is de elfde week dat de werknemers van de universiteiten staken. Het ministerie van onderwijs wil dat de werknemers terug aan het werk gaan, zodat 55,000 studenten hun eerste semester niet helemaal verliezen. De werknemers argumenteren dat overplaatsingen en ontslagen het dagelijkse leven van de universiteiten in gevaar brengt, net zoals de kwaliteit van het onderwijs. Voorlopig ziet het er niet naar uit dat er een verandering zal komen, ook al komen mensen op straat, hun stem
44
blijkt niet sterk genoeg te zijn om echt gehoord te worden. Als ik hier aan denk, vraag ik me soms zelf af in hoeverre wij een stem aan Athene kunnen geven met onze expositie zodat de stad gehoord wordt… De weergoden waren ons slecht gezind, maar in de gietende regen stapten we toch een deel mee in de betoging. De gesprekken die ik daar aanging met de betogende mensen waren zeer aangenaam. Iedereen was zeer vriendelijk en wou zijn boodschap wel doorgeven. De betoging had een sterke impact op mij. Er werd me verteld dat er maandelijks wel betogingen zijn in Athene die kunnen uitlopen tot één miljoen deelnemers. Het gevoel dat mij overkwam was immens. De wolkbreuk die boven de stad plaatsvond, maakte de enorme zwaarmoedigheid, wanhoop, boosheid, ... alleen maar groter. Maar ze bevestigde voor mij ook voor een deel de samenhorigheid van vele mensen. Ze trotseerden samen weer en wind, kwamen samen op voor verandering. Ik voelde de sterkte van hen als groep, een sterkte die ze ook zelf onder woorden brachten. De staking gaf me een zeer vreemd gevoel. Ik voelde me machtig en machteloos tegelijkertijd tussen de
45
mensen. Langs de ene kant uitten ze hun macht als volk en zagen de mensen er gelukkig uit dat ze eindelijk hun stem konden uiten. Langs de andere kant zeiden ze tegen mij dat ze wisten dat het niets zou uithalen. De nationale radio- en televisiezender was afgesloten. In juni was iedereen er ontslagen. Aangezien de gebouwen niet verzegeld waren, waren er een 500 werknemers vrijwillig blijven uitzenden. Op donderdagochtend had de politie iedereen buiten gezet. Toen ik er in de namiddag kwam, was de straat afgesloten en stond heel de straat vol met betogers, ex-werknemers en sympathisanten. Ik vroeg aan twee vrouwen wat er aan de hand was. We begonnen te praten en de tijd vloog voorbij. Ik heb ook echt genoten van de gesprekken die ik gevoerd heb. En gewoon gesprekken te voeren met een bedelaar, zonder te denken: ik ben nu met een bedelaar aan het praten. Ik zag hem zodanig als mens, dat ik hem eerst vergeten was hem iets te geven toen ik weer vertrok. Toen ik dat merkte, ben ik terug gegaan en weigerde hij maar iets van mij aan te nemen. Uiteindelijk zijn we tot een compromis gekomen, enkel mijn allerkleinste centjes.
46
Naast de man staat een jonge man uit Guinee. Hij hoorde dat ik uit België kwam en vroeg of ik Frans sprak. Ik bevestigde en liet hem zijn verhaal vertellen. Toen ik hem vroeg wat hij van Athene of Griekenland vond, antwoordde hij ‘La Grèce, c’est n’importe quoi.’ Daarna ging ik op onderzoek in de stad. Ik wilde degenen vinden die in het straatbeeld ontbraken. Ik trok gewapend met wijn, cola, brood, tomaten,... het park in aan Victoria-station. Daar waar al het slechte zou gebeuren. Ik liep wat rond tot ik aangesproken werd door een vieze stinkende man. Hij bleek uiteindelijk al 1 jaar en 7 maanden het park niet meer uitgeweest. Hij sprak en liet door zijn stem, door zijn woorden Athene spreken. Een Athene waar hij eens vol dromen rondliep, vol hoop. Een Athene waar hij zich nu niet meer welkom voelt, een Athene waar hij weg van wil, maar hij weet niet hoe. Hij beschreef de politie als mensen waar hij bang van is, als mensen waarvoor hij bescherming moet zoeken, in plaats van waar hij bescherming kan vinden. Zijn woonplaats, het park, beschreef hij als de plek die ervoor zorgde dat de ‘Atheners’ hun geweten konden ontlopen. Wat in het park zit, bestaat niet. Deze man deed
47
voor mij het blinkende doosje open dat Athene voor mij is. Na het gesprek met Bruno Tersago kwam de pijnlijke waarheid naar boven, namelijk dat te beginnen met de Olympische Spelen, de regering de straten geregeld ‘opkuist’ en alle drugsgebruikers, prostituees, bedelaars, straathonden, straatkatten, kortom iedereen die niet als zuiver overkomt, werden opgepakt en naar een plaats (sommigen noemen het concentratiekampen) buiten de stad gebracht. Je slaat de hoek om, en van het ene moment op het andere verander je van mens in opgedreven wild. ‘Please, take a table, have something to eat’. Het is geen gastvrije uitnodiging, maar een eis om je plicht als toerist te vervullen. Geld uitgeven. Van mens naar consument. Weg de vriendelijkheid en de openheid die in de buitenwijken zo vanzelfsprekend leken. Hier is geen contact van mens tot mens meer mogelijk. Het gevolg van datzelfde systeem dat tot al die lege gebouwen heeft geleid. De walging verhinderde me ervan enige aandacht te kunnen schenken aan de Akropolis, zelf verworden tot consumptiegoed. Ik kon maar een ding denken: 'Weg van hier, en wel zo snel mogelijk!'.
48
De mooie Akropolis mag dan nog steeds erg imponerend en mooi overkomen. Zoals ze daar stond, in de stellingen, weliswaar om te restaureren, kon ze wel als beeld gebruikt worden van Athene. Athene als stad die op instorten staat. Ik had me wel iets anders voorgesteld als eindpunt van een driedaagse wandeling. Ik kwam in een wereld waar ik zo snel mogelijk weg wilde. Het was alsof ik me schaamde als ook maar iemand zou denken dat ik er deel van uitmaakte. En toch is het die wereld waar mensen naar toe zouden trekken als ze Athene willen leren kennen. Is het omdat de stad zich hierachter wil verbergen of is het omdat de mensen blind zijn voor wat zich achter deze onechte wereld bevindt? Of erger nog, kiezen mensen ervoor om het niet te zien? Het was alsof je een wereld binnenstapte die helemaal afgesloten was van de rest van Athene. Net voordat ik aan de Akropolis aankwam, had ik nog een gesprek met vrouwen die waren ontslagen door de besparingen in het onderwijs. Terwijl je normaal gezien naar een stad gaat en de toeristische plekken wil zien, kwam ze me nu over als een plek die bedoeld was om de schijn hoog te houden.
49
In alle kleine dingen merk je dat er iets drukt vanboven af op Athene, een soort grote regenwolk die elk moment kan losbarsten in een groots onweer. Het is iets dat zoveel groter is dan Athene haar omvang, dat veel machtiger is dan de regering zelf, dat zoveel verschillende vormen kan aannemen, dat zelfs niet door de beschermende Akropolis kan weerhouden worden. Dat ‘iets’ is de crisis. Ironisch genoeg, komt dit woord etymologisch voort uit het (oud) Griekse werkwoord κρινομαι (krinomai) met de betekenissen scheiden, schiften, onderscheiden, beslissen, beslechten, richten en oordelen. Dus een crisis is een 'moment van de waarheid', waarop een beslissing moet worden genomen die van grote invloed is op de toekomst. Daar stelden Jan en Wim een verandering in de opdracht voor. Ze vonden namelijk dat iedereen gelijklopende ervaringen/opmerkingen had bij de avondlijke groepsgesprekken en stelden voor om de individuele ontwerpopdracht te veranderen in een collectieve tentoonstelling. Niets was verplicht, het was een voorstel waar we eens grondig over moesten nadenken. De toegevoegde ‘Fuck the system’-uitspraak van Wim zette meer kracht bij het startende motiverende groepsgevoel. Nadat we
50
hier met iedereen grondig over discussiëerden, pro’s tegenover contra’s afwogen, kozen we ervoor om deze uitdaging gezamenlijk aan te gaan. Ikzelf was meteen mee in het verhaal, voor mij klopte het plaatje op die manier. Als we iets willen veranderen aan de individuele, kapitalistische maatschappij moeten we eerst zelf uit dat concept durven stappen. Ik zag het ook als een soort experiment en niet alleen als samen een tentoonstelling maken. Ik zie het ook als een uitdaging die we als sociaal-cultureel pedagogen in wording niet uit de weg kunnen gaan. Hoe werken we samen met zoveel verschillende persoonlijkheden en achtergronden? Hoe gaan we het gesprek met elkaar aan? Het gevoel dat 23 personen hun bijdrage hebben geleverd, dat het geen kaarten met veel effect zouden zijn als het maar vanuit 1 persoon kwam, was voor mij overheersend. Om eerlijk te zijn had ik niet gedacht dat dit zo’n duidelijke informatie kon bevatten. Verder had ik het moeilijk om mijn individuele idee los te laten, omdat ik er eigenlijk heel veel zin in had. Dat was de grootste opgave voor mij, om in het collectieve te stappen.
51
Het idee van een collectief ontwerp sprak me uiteindelijk niet enkel aan omdat het een betere manier leek om Athene tot haar recht te laten komen. Een individueel ontwerp bevond zich helemaal binnen mijn comfortzone, een collectief ontwerp betekende een kans om mezelf in een ongemakkelijke positie te brengen en zelf een verandering te ondergaan. Het is als dansen op een koord. Het is het loslaten van mijn persoonlijke aanpak en mijn persoonlijke ideeën en tegelijk pogingen doen een bijdrage te leveren. Het is ook het loslaten van controle en het aanvaarden van de onzekerheid van het proces. Het is stoppen met spreken, om te kunnen luisteren. Ik sta volledig achter het systeem van een kritische beoordeling van je werk, feedback is namelijk noodzakelijk om te kunnen groeien. Maar het feit dat je afgestraft kunt worden (buizen) en dus wel optimaal moet presteren was voor mij een grote belemmering in het vrije denkproces. Ik was dus ook heel opgelucht toen ik hoorde dat we uit het standaard schoolse systeem zouden stappen en collectief zouden werken aan iets. We kunnen nu eindelijk iets uitwerken buiten het systeem met punten. Fuck the system. En als er iets bij sociale en culturele pedagogiek past, is het dat wel.
52
Als masterstudenten die binnenkort in het werkveld terechtkomen, is het beter dat we leren om een boodschap over te brengen naar een breder publiek, dan enkel naar een jury. Aangezien we allemaal ongeveer dezelfde bevindingen hebben, zal de boodschap goed kunnen weerklinken. Athene heeft iets met me gedaan. Het is dit gevoel dat ervoor zorgt dat ik heel gedreven wil meewerken om te ontdekken wat dit precies is. En meer nog, om mensen dit gevoel ook te geven. Ik hoop dat het ons zal lukken. Het zal geen gemakkelijke opgave zijn, maar ik ben ervan overtuigd dat het kan werken. Het was een intensieve opdracht. Zowel fysiek als mentaal. Er is gelachen geweest en er is geweend geweest, maar we mogen trots zijn op de basis die we gelegd hebben met deze eerste stappen. We hebben elkaar leren kennen. We hebben onszelf leren kennen. En we hebben Athene leren kennen. Ik ben best geschrokken van Athene. Zeker wanneer ik aan andere mensen probeer te vertellen wat we allemaal gezien hebben, vind ik onze bevindingen steeds meer confronterend. We zagen bijvoorbeeld het ene leegstaande gebouw na het andere. Waar zijn al die mensen naartoe? Ook al
53
zit ik hier nu aan mijn bureau en is het stil, als ik aan Athene terugdenk dan sluipen de zware verkeersgeluiden meteen weer in mijn hoofd. Ik ben nog steeds onder de indruk en in de ban van Athene. Als iemand mij de vraag stelt hoe het geweest is in Athene dan kan ik hier niet kort op antwoorden, ik wil liefst zoveel mogelijk mee-delen. Ik wil niet dat het zomaar bij een verhaal vertellen blijft. Ik kijk er daarom erg naar uit om met de collectieve voorstelling datgene mee te delen wat Athene ons allemaal gezegd heeft. Als mensen me vragen om te vertellen over de reis en ik geef wat uitleg over de inzet, de methodiek en de uitkomsten vragen velen me waarom. Waarom wandelen en niet gewoon naar een expert luisteren, instellingen bezoeken of een gastspreker laten komen. Ik vind dit een uiterst moeilijke vraag, want het is een vraag ter verantwoording, en alleen al het zoeken naar een antwoord en het meegaan in dit soort van denken doet volgens mij al een deel van de kracht van de methodiek teniet, omdat het wandelen volgens mij hier net tegenin gaat. Ik had steeds het gevoel dat de woorden die ik koos Athene niet helemaal recht deden. De komende
54
maanden worden dan ook een gezamenlijk zoeken naar woorden die Athene wel recht doen. En wie weet blijken die woorden uiteindelijk geen woorden te zijn. Wanneer ik alles verteld had, dacht ik wel dat mijn boodschap was overgekomen. Maar mijn ouders, allebei bioloog, begonnen enthousiast tegen elkaar hoe ze een bos in kaart konden brengen en ik twijfelde een beetje of ik in mijn poging geslaagd was om het verhaal van Athene over te brengen. Gelukkig rest ons nu nog een lange tijd om een manier te bedenken om die boodschap op een meer sprekende manier over te brengen. Een manier waarbij mijn ouders misschien niet onmiddellijk aan bomen en paddenstoelen determineren denken…
55
56
Het atelier Wees nooit moe (dan overkomt u niets) Ga nooit weg (dan overkomt u niets) Zit mooi stil (dan overkomt u niets) Bart Moeyaert In Athene overkwam haar iets. Het leven in België op 2767 km afstand. Een onderbreking van de gewone tijd, van de alledaagsheid. Het was die tijd die ze zich herinnerde. De tijd die haar tot onduidelijke vlek herleidde, wat haar rustig maakte. De tijd om te verdwalen wat haar met momenten onrustig maakte. De tijd dat het even stil kon vallen, zodat afstand nemen mogelijk werd. Al de angsten over het feit ‘dat haar toch maar iets zou overkomen’ waren uit het hoofd. Ze had geen angst voor het gesprek met een vreemde, voor datgene wat vreemd is.
57
Meteen toen ik terug was van de belevingen in Athene, kwam ik weer terecht in de snelle tijdstroom van hier. Het was als een instappen in een rollercoaster, waarbij deadlines, schooltaken, ontmoetingen met vrienden en familie centraal staan. Ik merk op dat het door elkaar lopen van verschillende zaken het enorm moeilijk maakt om volledig op te gaan in het nadenken over wat Athene me zei. Dit bevestigt gewoon de gedachte dat wanneer ik maar met één zaak bezig was, het volgen van een protocol, ik in zekere zin meer rust vond. Zo bespraken we deze week een tekst over ‘de kapitalistische ethiek van het lerende individu’. Het deed ons allemaal verder nadenken. Willen we wel volgens deze kapitalistische ethiek werken? Hoe kunnen we van die ethiek afstappen? In Athene hadden we het gevoel dat we onze aandacht onverdeeld aan het ‘project’ konden geven. Terug aangekomen in België wordt onze tijd weer opgeëist door andere vakken, andere bezigheden. Hoe kunnen we hier een klimaat creëren dat ons terug het gevoel geeft onverdeeld bezig te zijn met dit project? Iedereen loopt op de toppen van zijn tenen en is overspoeld door werk. Athene heeft zich in ons vast gebeten en we staan achter ons ontwerp. Maar dat maakt het ook moeilijk om je
58
los te maken van Athene en je te richten op de andere vakken en onderwerpen in de pedagogiek. Wat in Athene heel vanzelfsprekend leek, is naar mijn gevoel nu soms wat geforceerd. Ook al hebben we een eigen lokaal, de openheid, de vrijheid is weg. En al komt dit alleen nog maar omdat we niet meer in een open ruimte, buiten zitten om te vergaderen, het gevoel nu is toch anders, schoolser. Het is moeilijk om terug in het gevoel van Athene te komen, en misschien is dit wel onmogelijk. Hetgeen Athene me getoond heeft vervaagt meer en meer. Het moet plaatsmaken voor de ene deadline na de andere. Zelfs de weg naar de tentoonstelling lijkt nu een duidelijk doel waarbinnen de ruimte om Athene te laten spreken precies minder aanwezig is. De vraag die ik me dezer dagen meerdere keren stel, is: ‘Hoe laten we Athene spreken zonder zelf veel te zeggen?’ Een vraag die ons allemaal blijvend bezighoudt. In Athene zelf was het makkelijker daarover na te denken door de ongemakkelijke situatie. We waren er even weg van al onze taken, buiten het regime van alledag in België. Hoe kunnen we hier blijvend aan Athene denken en hoe laten we de stad ook hier spreken? Welke condities
59
zorgden er nu eigenlijk voor dat ik zo aandachtig was in Athene? Ik was weg van huis, ik kon me in Athene enkel bezighouden met Labo en niet met andere vakken of dingen. Ik was ook omringd met mensen die bezig waren met hetzelfde als ik. De grote kaarten die steeds aanwezig waren, zorgden er op een bepaalde manier voor dat ik steeds met de zaak bezig was. Ze konden me telkens opnieuw fascineren. Dat wandelen daar heeft me op de één of andere manier een beetje ‘misvormd’. Wanneer ik in Leuven of bij mij thuis aan het wandelen of lopen ben dan merk ik dat ik veel meer rondom me kijk en op zoek ga naar parameters. Ik denk dat voor mij een conditie om aandacht mogelijk te maken is dat ik voldoende tijd neem en krijg om samen te zijn met de groep om zo Athene weer te laten leven. Ik vind een twee of drie uur durende sessie van Labo soms te kort omdat ik de rest van de dag nog inplan voor andere vakken of bezigheden. Zo kan ik dus niet voldoende intensief bezig zijn met Labo en Athene. Misschien zou het beter zijn in plaats van op dinsdag en donderdag twee of drie uren samen te ko-
60
men bijvoorbeeld op donderdag een volledige dag samen te zijn? De reis naar Athene ligt al enkele weken achter ons, maar Athene leeft verder in de groep. Athene leeft verder in ons atelier, in onze kelder. Ons Labo begint stilaan vorm te krijgen. De krijtborden geraken stilaan gevuld met creatieve, organisatorische plannen. Ik heb het gevoel dat mijn hoofd vol zit, dat ik loop maar niet vooruit geraak. Dat er zoveel gebeurt, dat we veel doen, maar dat we niet vooruit geraken. Dat er geen progressie is. Bij een individueel ontwerp zijn je ideeën meestal mooier afgebakend. Het is een proces dat je individueel doorloopt en dus makkelijker te volgen is. Maar met ons collectief ontwerp komen de ideeën van alle kanten op me af gevlogen en het is te veel om bij te houden. Ik denk dat ik daarom het gevoel heb dat we wel vooruit gaan, maar dan eerder op een manier zoals een kermismolen vooruit gaat. Er is beweging, maar uiteindelijk kom je altijd terug op hetzelfde punt terecht. Ik hoop dat eens we voorbij het punt van dataverzameling zijn, de paardjes op de molen hun eigen richting gaan lopen. Een van de teksten die me onmiddellijk aansprak is de
61
tekst van Foucault over schrijven. Daaruit volgend citaat: Ik schrijf juist omdat ik nog niet weet wat ik van een onderwerp dat mijn belangstelling trekt, moet denken. ... Wanneer ik schrijf, doe ik dat vooral om mezelf te veranderen en om niet meer hetzelfde te denken dan voorheen. Michel Foucault Ik denk dat we in onze opleiding aangekomen zijn op een punt waar we op zoek (moeten) gaan naar de sociaal-cultureel pedagoog in onszelf. Ikzelf vind het daarom heel moeilijk om deze identiteit te vinden door te werken aan een collectieve tentoonstelling. Ik denk dat het toch waardevol zou kunnen zijn om af en toe individuele gesprekken aan te gaan. Enerzijds met de begeleiders van het Labo-vak, maar ook met sociaal-cultureel pedagogen met een andere visie. Ik had/heb het gevoel dat er voor individuele ervaringen geen plaats was/is in een collectief ontwerp. Hoewel ik denk dat het niet mogelijk en/of wenselijk is om alle individuele ervaringen mee op te nemen in een tentoonstelling, vind ik het heel moeilijk om een bijdrage te leveren aan het collectieve geheel. Dit
62
vooral omdat mijn ervaringen grotendeels ingaan tegen de meer algemene ervaringen. Ik lees gelukkig in mijn notaboekje dat zonder plaats zijn kan gezien worden als pedagogische conditie, en ik geloof dat het Labovak wat dat betreft perfect in haar opzet slaagt. Waar andere vakken je aan de hand van een hoop wegwijzers doelbewust naar een welbepaalde positie leiden, daar slingert het Labovak je weg uit je eigen positie, draait je een paar keer rond je as en doet dan het licht uit. Af en toe schijnt er eens een pillampje in een klein hoekje en kan je een paar stapjes zetten, maar daarna is het weer verder op de tast. In deze conditie ga ik op zoek naar wat het betekent pedagoog te zijn en dit grotendeels onbewust. Het is continu aftasten en op zoek gaan naar een houding die recht doet aan het proces, aan de andere, aan Athene. Het ging bij mij om een afstappen van de normale gang van zaken, het loslaten van het strakke systeem waarbij iedereen individueel strijdt om een goed resultaat en waarin men van deadline tot deadline (over)leeft. Ik zie het als een mogelijkheid tot iets anders dan we gewoon zijn, waarbij zaken op een andere manier naar ons toe zullen komen.
63
Het nadenken over dingen in de wereld gebeurt dan voor mij op een andere manier dan wanneer er een hoge prestatiedruk is. We zijn een hele grote groep en er zitten verschillende soorten mensen in die groep, wat natuurlijk vaker voor komt. Ik heb vooral problemen met het feit dat er op elk ding dat er gezegd wordt wel iemand kritiek heeft en dus ben ik een beetje bang dat het uiteindelijk gaat stranden op niets. We zijn natuurlijk nog veel te vroeg in het proces en het is aan ons om het tegendeel te bewijzen. Het is goed dat we samen nadenken en praten over dingen, maar ik mis soms een beetje vooruitgang. Ik weet dat het een eigenschap is van dit vak om ‘niet te weten’, maar ik heb het daar niet altijd even gemakkelijk mee. Door het overlopen van de stand van zaken op de grote vergaderingen bekomen we een zekere transparantie, en ik ben de laatste om het nut van transparantie in twijfel te trekken. Maar transparantie is geen samenwerking. Transparantie is 'zicht krijgen op wat jullie doen', en maakt misschien zelfs nog duidelijker dat het iets is 'dat jullie doen', in plaats van 'iets dat wij doen'. Hier moeten we dan nog eens over nadenken want ik wei-
64
ger te vervallen in een systeem waarop elk zijn eigen werk verantwoordt en dus verdedigt tegenover de groep. Een bepaalde visie, een bepaalde conceptualisering of een bepaald werk 'in de groep smijten' betekent volgens mij juist dat je jouw visie, conceptualisering of werk kwetsbaar opstelt en dus ook jezelf kwetsbaar opstelt. Ik ben heel blij dat ik volledig alle eigen belangen heb achtergelaten en me volledig heb kunnen vinden in het collectief werk. Ik zie deze samenwerking als een manier waarop het individu zich inzet voor het collectief doel en probeert zoveel mogelijk dingen aan de groep te bieden. Dit zorgt bij mij voor de intrinsieke motivatie om me echt goed in te zetten voor de groep. Dus ik ben blij dat ik weer even verlost ben van het systeem van presteren voor punten. Dat ik me weer gewoon uit interesse kan inzetten en mijn mening formuleer in teken van een hoger doel. Ik ben er ook van overtuigd dat we door de keuze om collectief te werken, kwalitatief betere resultaten gaan behalen. Ik heb het gevoel dat iedereen kan en durft zeggen wat hij denkt. Het stelt me gerust te weten dat er naar mijn mening wordt geluisterd zonder dat die direct afgekraakt zou worden. Ik heb het gevoel
65
dat we allemaal met respect met elkaar omgaan en dat vind ik heel fijn. Ik vind het echt een heel fijne groep om in/mee te werken. Meestal bestaat die meerwaarde uit goede punten, zodat je dat vak niet meer opnieuw hoeft te leren en door kan gaan naar het volgende jaar. In het geval van het project van Athene valt dit soort meerwaarde weg en moesten we op zoek gaan naar een andere vorm van meerwaarde. Ik zie de meerwaarde bij dit project echt in de open houding ten opzichte van leren. Ik vind het dan ook zeer boeiend om vanalles bij te leren, niet alleen over Athene, maar ook over het schoolsysteem, over het werken in groep en over mezelf. De meerwaarde zit dus in de kennis om de kennis. Athene heeft mij niet alleen dingen over Athene geleerd, maar ook over mijzelf als student, als medeleerling, als pedagoog en als persoon. Athene heeft plaats gemaakt, plaats voor discussie en een plaats waar nadenken over de dingen mogelijk is. Athene heeft zelfs een plaats gecreëerd om af te stappen van het vaste patroon van onderwijs. Hoe komt het dat Athene ergens in slaagt waar de opleiding in Leuven (en waarschijnlijk ook op vele andere plaatsen) niet in slaagt? Voor mij is Athene
66
een stad in verval. Maar dit verval biedt misschien wel kansen. Op een gegeven moment ging het over het concept de pedagogische ruimte en werd het voor mij duidelijk dat we zelf instonden voor die pedagogische ruimte. Wanneer de opdracht verschoof naar het collectieve, zouden we zelf een pedagogische ruimte creëren. We werken iets uit, we werken ergens naartoe, zodanig dat we zelf een effectieve manier van communiceren en handelen zullen moeten opstellen. Het gaat echt over een organiseren van onszelf als groep die iets wilt bereiken. Volgens mij is die effectieve manier, als het ware als een werken volgens een soort protocol, een manier van werken in groep in een zelfgemaakte onzichtbare pedagogische ruimte. Het Labovak geeft ons een leeg gebouw. Het nodigt ons uit om een gevoel van machteloosheid te overwinnen en te beginnen aan iets onbestemd dat maar betekenis kan krijgen in zoverre we bereid zijn onze oude kaders los te laten en op zoek te gaan naar nieuwe manieren van handelen en spreken. Ongeacht onze leeftijd, zijn we zo de nieuwe generatie, die het gebouw niet moet inrichten volgens de bestaande regels, maar die vrij spel
67
krijgt. Vrij spel, niet alleen in de invulling van de tentoonstelling, maar ook in de aanpak daarvan. In zekere zin staat het ons vrij de pedagogie opnieuw uit te vinden, voor onszelf uit te maken wie we willen zijn als student en als pedagoog in dit proces. Ze zit. Terwijl ze dit alles typt zit ze in een warme kamer voor een computerscherm. Er overkomt haar niets. Ze zoekt naar de juiste woorden om weer te geven hoe Athene en een gezamenlijk proces kunnen spreken. Samen in een kelder leest ze teksten met hen, vergadert ze en denkt ze na. Misschien is het hoog tijd dat haar terug iets overkomt? Dat hen iets overkomt. Dat er met momenten een risicovolle omgeving wordt gecreëerd? Ze weten allen niet waartoe dit alles nu net zal leiden, dit is nog onbekend. Maar doorgaans proberen ze het zoveel mogelijk in eigen handen te nemen. Er is vertrouwen dat het doen van dingen van belang, het doen van dingen die ze op voorhand niet begrijpt, tot iets leidt. Het verwart haar ook net omdat ze in een ‘schoolse context’ nog niet vaak in zulk een conditie verkeerde. We hebben ons onderverdeeld in twee categorieën van kleine groepjes. Enerzijds hebben we groepjes
68
waarin we bepaalde thema’s proberen te vertalen in de tentoonstelling: Empty Spaces, Akropolis, Traffic, Graffiti en Maps. Daarnaast hebben we de meer praktische groepjes: Financiën, Locatie en PR, Materiaal en Planning en proces. En als laatste heb je een groepje dat zich verdiept in een Visie en Manifest. De twee reeksen lopen door mekaar heen, hierdoor zit je telkens bij andere mensen in de groep en krijg je een bepaalde dynamiek waarbij je heel veel leert van mekaar. We hebben voor elke parameter die we in Athene hebben geregistreerd, een kaart gemaakt. Deze kaarten zijn echter gemaakt op kalkpapier. Deze zijn veel gebruikt, hebben nachtjes buiten doorgebracht, zijn naar België gevlogen. Ze zijn dus wel wat gekreukt en gehavend. Het zijn onze schatten. We hebben er uren aan gewerkt. Ze bevatten ook een schat aan informatie. Alle puntjes die op de kaarten staan zijn registraties van één van ons. De massa’s punten die op sommige kaarten staan, zijn echt ongelooflijk. Ikzelf engageer me in het groepje van Empty Spaces en Materiaal. Bij dit eerste hebben we onlangs uit alle 1700 leegstaande gebouwen-foto’s een 400tallige selectie gemaakt. Deze foto’s gaan we
69
op de gezamenlijke samenkomst op 3 en 4 december na elkaar laten afspelen om het gevoel dat hiermee gepaard gaat, los te weken en proberen te pakken te krijgen. Ik zit in de werkgroep ‘verkeer’ waar we al veel hebben nagedacht over het verkeer en het lawaai. We hadden al veel ideeën, maar die zijn al zeer praktisch en dat is een stadium te ver voor deze fase van het project. We hadden ideeën zoals de geluids- en videofragmenten laten afspelen in een kamer die gesloten was zodat de mensen ervaren hoe storend dit is of juist niet in een gesloten kamer zodat het geluid hen heel de tentoonstelling lang achtervolgt. We wilden ook auto’s in de tentoonstellingsruimte plaatsten, want we hadden allemaal in Athene ervaren dat de voetganger moest wijken voor koning auto. We hebben de laatste dag in Athene ook samen met de werkgroep stappen geteld. Dat wil zeggen, we hebben elk een kilometer genomen van een straat en die langs beide kanten bewandeld. Tijdens het wandelen hebben we al onze stappen geteld en gekeken wat er langs deze stappen lag. Toen we daar waren hebben we dit gewoon gedaan zonder dat we wisten wat er ging uitkomen.
70
Nu hebben we deze stappen allemaal overgetypt in een excel-bestand, maar weten we nog steeds geen uitkomst. Momenteel zijn we bezig met de stappen in categorieën te verdelen zodat we per categorie kunnen tellen hoeveel stappen deze telt. Wat deze uitkomst ons gaat vertellen weten we niet, maar we vinden het een interessante oefening. Graffiti vind je werkelijk overal. Ettelijke lange straten zijn gekaderd in met spuitbussen bespoten muren. Woorden, tekeningen, namen en tekens staan er door elkaar. Sommige buurten staan vol graffiti, in andere wijken zie je het hier en daar terugkeren. Maar het blijft een feit dat het overal opduikt. Ik vroeg mij af of er ook maar een enkele straat in Athene zou zijn zonder ergens een teken van graffiti. Mij leek het soms alsof veel mensen nood hadden aan hun stem op de een of andere manier te uiten. De voorbije weken ben ik bezig geweest met de rol van de Akropolis tijdens onze reis. We zijn vertrokken vanuit onze ervaring, maar wilden deze koppelen aan bredere aspecten waarbinnen de Akropolis een rol speelt. Zo zijn we ons meer gaan verdiepen in de geschiedenis, de architectuur,
71
maar ook de manier waarop de Akropolis op foto’s verschijnt. We kwamen tot de vaststelling dat net onze ervaring de Akropolis op een andere manier toont dan deze alomtegenwoordige aspecten van de Akropolis. Het zorgt ervoor dat je wordt losgemaakt uit het beeld dat overheerst. Het doet je verder kijken dan de oppervlakte. We willen een aantal exposities maken die onze ervaringen met Athene meedelen op zo een manier dat uitleg niet nodig is. Daarnaast willen we ook dat de bezoekers van de tentoonstelling een idee krijgen (indien ze dat willen) van het proces dat achter de tentoonstelling zit. Ik denk dat de ervaringen die wij hebben als groep hebben, minstens even interessant en experimenteel zijn dan onze ervaringen met Athene. Ik vraag mij heel vaak af wat de verhouding is van ons perspectief op bepaalde fenomenen in Athene met die van de Grieken zelf? Geven wij er niet een te Belgische invulling aan? Wat kan onze visie bijdragen aan de weergave van Athene? In welk opzicht stuurt onze culturele achtergrond de weergave van Athene? Mijn visie op een collectieve tentoonstelling kan hieraan gekoppeld worden, omdat ik de tentoonstelling eerder zie als een vormingsproces van degenen die eraan werken, maar minder als een
72
vormingsproces voor degenen die ernaar zullen komen kijken. Het zijn de geïnteresseerde mensen die vermoedelijk open zullen staan voor een tentoonstelling als de onze, die niet zomaar een klassieke tentoonstelling zal worden. Voor mensen die niet op dezelfde manier als ons denken (ik denk hierbij o.a. aan mijn ouders en familieleden die zich vaak afvragen waar ik eigenlijk mee bezig ben en wat het nut daarvan is), zal onze tentoonstelling niet veel zeggen. Ik denk dat zij met evenveel (misschien nog meer) vragen buitengaan dan ze bij het binnengaan hadden. De kaart van de lege gebouwen was bijna hetzelfde als de kaart van Athene zelf. Het is nu de uitdaging om buitenstaanders die daar de veelheid van leegte niet ervaren hebben, toch iets te laten ervaren door het representeren van die leegheid op de een of andere manier en niet zomaar iets laten zien waar ze iets van kunnen leren maar een ervaring kunnen opdoen en aandachtig kunnen zijn voor het gene dat we daar tentoonstellen. Het zou mooi zijn als de tentoonstelling zelf een pedagogische plaats kan zijn, een plaats waar vorming mogelijk is.
73
Crisis, een woord dat steeds vaker en meer valt als het over Athene gaat. Het bestempelt, overschaduwt als het ware wat Athene was, is en waarschijnlijk zal zijn. Deze bevinding heeft volgens mij twee kanten. Enerzijds is het maar zeker te verstaan dat iedereen het woord crisis aanhaalt als het over zijn/haar bevindingen gaat over de studiereis van Athene. De verloederde gebouwen, graffiti, stakingsacties, deprimerende gesprekken met de inwoners, de grauwe overweldigende stadskleur, enz. gaven ons allen een gevoel dat de crisis iets is dat zwaar leeft en aanwezig is in Athene. Het kruipt als het ware als een rat in de riolen onder de stad en kruipt in de kleine dingen, gewild of ongewild naar boven. Anderzijds kan ik na een kleine maand, het zwaargeladen woord crisis al wat meer positief benaderen. Ik kan namelijk, het klinkt raar maar waar, er een positievere noot uit halen. Heel wat mensen proberen iets te doen aan/met die crisis, elk op zijn eigen manier. Athene heeft mijn ogen geopend. Door de opdracht van parameters registreren, de leegheid en het oncomfortabele rondlopen in de vreemde stad, heb ik dingen gezien, die ik anders, denk ik, niet zou zien. Doordat mijn aandacht zo op bepaalde dingen gevestigd werd, zie ik ook bij terug-
74
komst dingen hier die ik voordien niet zag. Is het onze rol als toekomstige sociaal-cultureel pedagogen niet om mensen de wereld te tonen? Het staat impliciet vast dat het doel is dat we een huidige conditie zullen aankaarten, een conditie die gekarakteriseerd wordt door individualisme en een steeds stringenter wordende kapitalistische levensvisie. Waar dit in een tentoonstelling als manifest, als aanklacht, een negatieve boodschap zou worden, een onaangename stand van zaken, maar uiteindelijk slechts een stand van zaken, geloof ik dat wij méér doen. Door onze manier van werken ondernemen we namelijk een poging om hier een soort antwoord op te bieden. Wat mijn eigen denken betreft, begint de boodschap van het hele gebeuren langzaam boven te drijven. Het pedagogisch credo 'Het kan anders' komt in zoveel situaties terug. Zo kan het misschien 'anders' met wat er momenteel in Athene aan het gebeuren is. Misschien moet er nagedacht worden over alternatieven? Zodat mensen niet, zoals Bruno Tersago zei op de laatste avond in Athene, thuis bij de pakken blijven zitten omdat er gewoon niets te doen is en er vaak geen geld is om iets te laten gebeuren. Deze 'Het kan anders'-gedachte
75
vertaalt zich ook in onze werkvorm en hoewel het aanvankelijk nooit echt aanlokkelijk is om nieuwe dingen uit te proberen zonder garantie op succes, lijkt deze manier van werken ons toch ergens heen te leiden, ook al is het zoals eerder aangegeven, nog in geen geval duidelijk hoe dat precies concreet gemaakt kan worden. Het zou mooi zijn om deze 'Het kan anders' tenslotte ook naar de bezoekers van onze tentoonstelling over te brengen. Maar hoe we daar in slagen dat is nog een echt groot vraagteken. Ik vind het verschrikkelijk moeilijk om mijn gedachten op papier te zetten. In mijn hoofd lijkt het allemaal logisch en begrijpelijk maar ik merk dat mijn gedachten op het randje tussen overtuiging en twijfel zitten en ik het heel moeilijk vind om de juiste woorden te vinden. Ik ondervind ook dat het helpt om te spreken met de anderen van de ‘Labo-groep’ om mijn gedachten en woorden te nuanceren. Er zijn zoveel gedachten, ideeën, … die nog een plaats moeten krijgen. Voor mij is het alleszins belangrijk dat mensen bewust worden, dat mensen ‘weten’. Dus de manier van over brengen is erg belangrijk. De expositie/exhibitie is mijns inziens een goede manier. We kunnen veel tonen, laten zien. Dan
76
moeten we hopen dat mensen ook echt gaan kijken. Dat ze gaan wandelen door en langs onze materialen zoals wij door en langs Athene wandelen. En dan misschien ook iets ervaren zoals wij dat deden. Wat er dan met die ervaring moet gebeuren weet ik niet. Wat de ervaring met mij deed, weet ik wel. Maar net dat is onbeschrijflijk. Daarmee beland ik terug bij Foucault: Uitgaande van de ervaring dient de weg te worden geëffend voor een verandering, een metamorfose die niet louter individueel is, maar ook voor anderen toegankelijk. Foucault
77
78
Zoeken Ik herinner me niet precies meer hoe en wanneer de vreemdeling in huis gekomen is, maar hij loopt hier nu voortdurend rond. Willem Elschot Je maakt het ons moeilijk en bijna wil ik je vragen om gewoon te zeggen waar we naartoe moeten. Zijn we dan niet geduldig geweest tot nu? Ik denk dat we allemaal af en toe in een donker dal terecht komen waar geen weg uit lijkt te leiden, om dan bij zonsopgang weer de beklimming van de berg aan te vangen. De onzekerheid van de uitkomst van het proces is een welgekomen, maar als zeer moeilijk ervaren, factor. Velen stellen zichzelf in vraag en worstelen met de realiteit van het proces dat niet altijd zo helder en mooi is als het ideaal 79
van waaruit we vertrokken. Het loslaten van individuele ideeën is pijnlijk. Het omgaan met kritiek en het deelnemen aan of uitzitten van discussies is vermoeiend. De vertraging die een werkelijk participatief proces met zich meebrengt is nodig maar bij momenten dodelijk frustrerend. We hebben vele volle werkdagen gehad. Deze dagen zagen er meestal als volgt uit: we zaten met z’n allen in een vierkantige vorm in ons atelier. Iedere kleinere subgroep vertelde dan wat ze onlangs allemaal hadden verwezenlijkt, wat hun ideeën/vragen waren, enzoverder. Dit gaf de ruimte om iedereen zijn zegje te laten doen, vragen te stellen, bedenkingen te formuleren, mee na te denken over bepaalde kwesties, enzoverder. Na deze terugkoppelingen aan de grote groep, was er weer tijd om hieraan in kleinere groepjes verder te werken, Deze grenzen zijn dus zogezegd open, maar vele mensen ervaren dit niet zo. Ze vinden dat er toch nog steeds strak in de groepjes wordt gewerkt, en er geen moment mogelijk is om eventjes mee te draaien in andere groepjes. De afgelopen weken waren erg intensief. Ik ben zelfs tot een punt geraakt dat ik het allemaal beu was en het niet meer zag zitten. Ik had al meer-
80
maals in de groep aangegeven dat ik aan de manier waarop we bezig waren niks collectief meer vond. Iedereen was bezig met zijn eigen groepje en niemand voelde nog de verantwoordelijkheid om zich ook met andere zaken bezig te houden. Ik had het gevoel dat ik niet geacht werd om na te denken over iets of iets mee uit te werken dat niet tot het thema van mijn groepje behoorde. Dit leek me te veel op projectwerk en niet op de uitdaging van een zoektocht naar een vorm van collectief werken; een werk van de hele groep. Om eerlijk te zijn was ik die Akropolis ook kotsbeu. Athene heeft me zoveel gezegd en ik was wel gefascineerd door de manier waarop ik een afkeer had gekregen van dat toeristische centrum, maar ik had echt het gevoel dat die hoop stenen niet het belangrijkste waren waar mijn aandacht naar moest gaan. Dit zegt ook alweer genoeg, het draait niet meer om die Akropolis. Ik had de voorbije weken een vreemd gevoel bij het Labo. Alsof ik niet langer actor was in het geheel en ik gewoon werd meegezogen in de stroom. Dit was allesbehalve een aangename ervaring maar ik had moeite om dit in de groep te werpen omdat ik zelf niet echt kon duiden waaraan het lag. Het was alsof er een gebrek aan tijd was om te praten omdat er
81
juist te veel gepraat werd. Meer en meer had ik het gevoel dat er veel werd gesproken, maar weinig werd gezegd. Ik zelf hou me meer op de achtergrond in de grote groep, omdat deze me soms wat afschrikt, maar vind het wel fijn dat ik in kleine groep mijn ideeën de vrije loop kan laten gaan. Dit is een beter idee dan stillere mensen te forceren om te spreken, waardoor de kans bestaat dat ze dichtklappen. Ik heb heel veel bewondering voor die mensen en wat ze zeggen, maar tegelijk vraag ik me dan af ‘Hoe kom je erop om zoiets te zeggen?’ en dit boezemt dan een angst bij me in en het gevoel dat ik niet intelligent genoeg ben en dat zorgt ervoor dat ik soms gewoon zwijg. Wat wordt er van mij verwacht? Niets eigenlijk, maar toch wil ik me spiegelen aan anderen en dan voel ik me maar een duim groot. Ze was zo onrustig maandag en dinsdag, niets bracht rust. En eigenlijk sprak ze misschien echt soms teveel, maar dat bedacht ze zich helaas pas daarna. Wat vindt ze het fijn om samen te werken, te denken, te gaan. Maar soms brengt haar dit ook aan het twijfelen. Want welke rol neem je op, welke rol op die dag? En hoe formuleer je zinnen die
82
voor anderen duidelijk zijn en niet enkel in het eigen hoofd? Daarnaast denk ik dat ‘het niet luisteren naar mekaar’ een probleem is dat ligt in de houding die we aannemen in het vak. Het is onderdeel van een niet loslaten van het individuele. Van het verdedigen van het individuele tegenover het collectieve. Terwijl ik denk dat als je het individuele laat gaan je juist meer recht doet aan jezelf. Je meer leert. Je leert te leven in een wereld samen met andere mensen in de plaats van naast andere mensen. De groepsgesprekken vind ik een verrijking voor elk individu van de groep. Je hoort verschillende ideeën en meningen waardoor je als groep veel meer kan bereiken dan alleen. Aan de andere kant zorgt het werken in groep dat je vertraagd wordt. Doordat je met verschillende meningen moet rekening houden wordt je eigen idee soms afgeremd of herzien. Maar dit afremmen hoeft daarvoor niet negatief gezien te worden, want het zorgt ervoor dat we de tijd nemen om te werken aan onze voorstelling van Athene. De werkdagen in het atelier zijn vermoeiend en traag. Traag in die betekenis dat het achterlaten
83
van de efficiëntie-gedachte voor mij een hele opdracht is. Ik heb het moeilijk met de eindeloze discussies aan de tafels in een kring. Sommigen hebben bezwaar tegen een gespreksleider omdat het een soort van machtsverhouding zou creëren, maar ik denk dat het integendeel meer kansen zou geven aan iedereen om bij te dragen aan een onderwerp van discussie. Dit gegeven, dit gevoel van niet snel genoeg tot een resultaat te komen, lijkt me ergens aangekweekt door de hedendaagse maatschappij waarin we leven. Alles moet zo efficiënt mogelijk opgelost worden, liefst zo snel mogelijk ook, want ‘We hebben de tijd van de wereld niet’. Ik vraag me af wat het betekent om wel de tijd van de wereld te hebben. Het is een uitdrukking die me prikkelt. Bestaat deze wel, een tijd die van de wereld is, die dus ook van iedereen is? Is het mogelijk om in deze tijd anders te werk te gaan? Misschien is het een wereldtijd die niet in onze wereld voorkomt, waar deadlines en individuele vormen van leven centraal staan. Het lijkt op een tijd buiten de tijd van de normale gang van zaken, een tijdloze tijd, die we kunnen ‘nemen’ of kunnen ‘hebben’. Tijd is een ontzettend cruciaal gegeven opdat een proces als het onze ook maar een kans van slagen
84
heeft. Dit soort participatie lijkt mij onmogelijk als een expert kwaliteitszorg zich zou beginnen moeien en om de haverklap onze vorderingen zou komen opmeten. Het is een proces dat niet denkbaar zou zijn als op dag 1 de kalender was gevuld met te behalen targets tot aan de tentoonstelling. Men denkt met zulke ingrepen de tijd te kunnen managen, maar smoort daarmee alle cruciale onderdelen van een participatief proces in de kiem. Stilaan overheerst het reële van onze maatschappij terug mijn leven. Toen ik net terug was, wilde ik echt iets doen met Athene, moest ik ook echt iets doen. Nu lijkt het allemaal te vervagen. Alhoewel dit bij mijn vorige brief naar jou nog zeker niet het geval was. Is het de tijd? Of is het onze maatschappij die mij opslorpt? Heb ik er ergens ‘vrede’ mee genomen? Soms heb ik het gevoel dat ik net als een groot aantal van de gebouwen in Athene leeg ben. Het lijkt alsof ik niets meer voel of amper nog een mening heb. ‘Wat zegt Athene mij?’ Ja, sorry, maar behalve de algemene dingen zoals lege gebouwen, graffiti … zegt Athene mij niet zoveel meer. Mijn visie/mening op Athene was toen we in Athene waren en kort erna veel krachtiger in vergelijking met nu. Toch merk ik dat de reis blijft leven. Op
85
de Naamsestraat staat er namelijk een graffiti‘RIP Killah P’. Killah P is die Griekse hiphop-zanger die vermoord werd. Die graffiti trok meteen mijn aandacht, mijn focus werd er naartoe gezogen. Killah P in Leuven? Dan moet er toch nog een deel van Leuven zijn dat mee is met het verhaal? Tenzij er iemand van mijn medereizigers zich bezighoudt met de graffiti te verspreiden. Ook boven aan de Brusselse Poort is er een ‘Antifa’graffiti . Erg Grieks. Wie zit hier achter? En hoe weten de mensen dit? Zijn het Grieken? Of ook reizigers die gezien hebben, ervaren hebben en nu op hun manier proberen de boodschap van Athene te communiceren? Ook nog niet zo’n gekke manier. Ook een manier van tentoonstellen, onder de aandacht brengen. Wat graag zou ik deze mensen ontmoeten om hier achter te komen. Athene is niet meer Athene maar een voorstelling ervan. De folders, foto's aan de muren van ons lokaal representeren Athene. Dit op afstand plaatsen biedt ook mogelijkheden om vorm te geven aan onszelf en de wereld en dit met anderen te delen. Onze tentoonstelling is een poging om dit te doen. In ons collectief werk zijn we allerlei verschillende voorstellingen van Athene aan het uitproberen. We weten niet waar we zullen uitkomen
86
of wat het resultaat gaat worden maar we zijn bezig met wat we gezien hebben, ervaren hebben in de stad en proberen door van alles uit te proberen deze gedachten, ervaringen van Athene levendig te houden. Nu heb ik wel gemerkt dat de groepsvergaderingen met Jan en Wim me echt goed doen. Ze inspireren me, brengen me terug naar de echtheid van Athene waardoor ik door simpele dingen opnieuw het gevoel van Athene kan oproepen. Ze helpen me - op een of andere bizarre manier - om mij opnieuw mijn eigen mening terug te geven. Die eigen plek die we gekregen hebben in de kelder van het VHI, vind ik zeer positief. Het geeft een echt gevoel van atelier, waar WIJ dingen samen kunnen doen en waar mogelijkheden kunnen ontstaan. We kunnen er ook altijd binnen, dus er is geen afgesproken of afgebakende tijd wanneer we eraan bezig kunnen zijn. Dat rond de tafel zitten, maakt haar voeten wiebelig. Het is soms zo moeilijk aandachtig te blijven. Dat is niet zo'n goede zaak en dat weet ze. (Het maken van kaarten was echt heel aangenaam. Het was iets anders dan het spreken.)
87
Donderdag was zo een dag dat het een echt atelier was, iedereen was aanwezig maar was bezig met iets anders. Latjes aan kaarten hangen, foto’s van lege gebouwen selecteren, een tekst over graffiti maken en zoveel meer. Zeker toen de latjes echt doorgezaagd werden, had ik een gevoel van een echt werkatelier. Dit samen bezig zijn, is dus deel van het pedagogisch ontwerp! Toen we op 3 en 4 december met de verschillende werkgroepen voorstelden wat we reeds gedaan hadden was er niet veel enthousiasme aanwezig, er kwam veel kritiek op de verschillende ontwerpen. Dit was een goed gegeven, want 16 en 17 december konden we zien dat alle groepjes al veel verder stonden in hun proces en al uitgewerkte voorbeelden konden tonen. Toen we echter onze voorstelling toonden aan de professoren en assistenten die gelegenheidsbezoekers waren, kwam er niet zoveel positieve feedback. Velen onder hen vroegen zich af waar het pedagogische zat en vonden dat het te veel onze ervaringen weerspiegelde. Deze vragen hebben ons, denk ik, wat overdonderd en waren daarom moeilijk te beantwoorden. Ik had het gevoel dat de toeschouwers al veel meer van ons verwacht hadden. Ik denk dat ze al een echte, voorlopige tentoonstelling verwacht
88
hadden en in dat opzicht denk ik dat we te veel uitgelegd hebben voor we bepaalde dingen lieten zien die we al gemaakt hadden of waar we al mee geëxperimenteerd hadden. Bij het tonen van wat we tot nog toe hebben uitgewerkt, of waar we alleszins over aan het nadenken zijn, kwamen enkele tekorten naar voren. Ik vond het goed dat deze eruit zijn gekomen, want van zulke ‘fouten’ kunnen we heel goed leren. De feedback die werd gegeven was meestal te begrijpen in overeenstemming met wat we hebben aangeboden in die namiddag. Toch vond ik het af en toe een beetje jammer dat er niet zoveel meningen naar voren kwamen van de bezoekers. Zij zijn diegenen die ons echt kunnen vooruit helpen op dit moment. De jury heeft iedereen wel teleurgesteld denk ik. Er was best een grote opkomst van assistenten. Maar we misten feedback. Velen hebben daar 2,5 uur gezeten, geluisterd, eens een vraag gesteld. Maar we hadden gehoopt op veel meer kritiek/feedback/vragen. De stilte van de jury was moeilijk in te schatten. Ik voelde weinig respect voor datgene waar we mee bezig waren en ik denk dat we er te weinig in slagen het belang daarvan aan te tonen aan derden.
89
Ik was er bijvoorbeeld bij toen we de groep naar de lege gebouwen lieten kijken en ik was verbaasd over hoe weinig ze zeiden, ik had het gevoel dat het hen dan ook niets zei en/of deed. Dit verontrust me wel een beetje. Zal dit dan ook geen effect hebben op de mensen die naar de uiteindelijke tentoonstelling komen? Moet dit wel überhaupt een effect hebben? Misschien is het onverschillig laten wel net datgene wat zo verontrustend is? Twee voorstellingen overleefden het vuursalvo, de kaarten en de lege gebouwen. Waarbij de lege gebouwen ook niet zonder kritiek ontsnapten, ‘saai’, ‘afgeleid’, ‘ik had het wel gezien’, maar was dat niet net wat we wilden bereiken? Is het dan een probleem als de bezoeker het als iets negatief ervaart? Moeten we ons daaraan aanpassen of koppig doordoen en hopen dat ze achteraf misschien ervaren dat dit hun blik niet enkel heeft verveeld, maar net heeft aangescherpt? Het werd tijdens de presentaties vooral duidelijk hoe moeilijk het is om iets duidelijk te maken zonder veel uitleg. Ik blijf erbij dat uitleg nefast is voor hetgeen we willen doen (voor zover ik begrijp wat we willen doen). Dit was allemaal goed en wel, maar ons proces ernaar toe legden we te weinig uit, waardoor het
90
pedagogische inderdaad wat miste in die uitleg. Maar is uitleg het beste medium om te tonen waar we mee bezig zijn? Kunnen we alles wel uitleggen op de juiste manier? Kunnen we dit alles in woorden vatten, of moeten we op zoek gaan naar andere manieren? Als we met uitleg gaan werken, moet het proces veel duidelijker aanwezig zijn want dat is het pedagogische en de tentoonstelling op zich kan ook pedagogisch worden. Het tonen waar we mee bezig zijn en iets waar ze zelf misschien mee aan de slag kunnen gaan, zou het pedagogische moeten zijn. Dit geeft me ergens het gevoel dat we terug bij af zijn. Althans wat betreft de tentoonstelling. Of misschien mag ik het zo toch niet bekijken en is het afleggen van deze weg met de groep net nodig geweest om op een ander en wie weet beter spoor te komen… Ik weet het op dit moment even niet meer. Het is een beetje terug zoals in Athene, ik ben uit mijn comfortzone. Doordat ik in deze toestand verkeer, merk ik dat ik weer dieper nadenk over Athene en over mijn rol als pedagoog. De vraag ‘Wat is hier pedagogisch aan?’ werd op ons geprojecteerd. Niemand wist nog goed wat antwoorden. Het is ook erg intimiderend, zo’n pro-
91
fessor/assistent die erg rechtstreeks die vraag stelt. Toch zit het project vol met pedagogische dingen. Jij, de idioot, bent er al één van. We blijven leren dat een pedagoog de kans geeft om dingen opnieuw in te vullen, om nieuwe betekenissen te geven, om stil te staan bij de dingen. Dat is wat wij voortdurend aan het doen zijn. Het schoolse wordt herdacht, gereconstrueerd,... Er wordt stilgestaan bij de dingen. Ons atelier is een ruimte waarin het pedagogische terug een plaats krijgt. Eerst en vooral zijn wij op een andere manier in Athene geweest dan de meeste andere mensen/toeristen. Daarnaast stellen we het onderwijssysteem in vraag in onze poging om onderwijs op een andere manier mogelijk te maken. We nemen hierbij een experimentele houding aan en zijn voortdurend op zoek naar manieren om met 23 mensen samen te werken. Ook proberen we een middel te zoeken dat ons kan helpen om de communicatie in de groep te verbeteren. We proberen bepaalde dingen uit, zien dat deze niet werken en moeten op zoek gaan naar andere manieren. Ik ben mij er wel van bewust dat deze pedagogische houding momenteel niet genoeg tot uiting kwam/komt in onze tentoonstelling.
92
Het is een goede oefening denk ik om met zoveel mensen samen iets te maken. Je kijkt op andere manieren naar elkaar. Je kan immers niet zonder de ander om vooruit te geraken, maar hij of zij kan ook niet zonder jou. Ik was daarom ook een beetje verwonderd dat niemand echt inging tegen wat de stafleden te zeggen hadden over onze voorlopige tentoonstelling. Ik had het gevoel dat ze ‘men kindje’ aanvielen. Dit is wel te verklaren door de lange dagen die we al gemaakt hadden. Gevoelsmatig ging ik niet akkoord, maar ik kon er even echt geen woorden voor vinden. Ik vond dat wel echt jammer. Al voelde ik me wel wat geïntimideerd door al die proffen en stafleden rondom mij, het is moeilijker om dan uitspraken te doen over 'het pedagogische'. Ik, die nog maar één jaar bekend is met heel dit 'pedagogische'. Ik denk dat dit ook een reden zal zijn, waardoor veel mensen minder mondig waren dan dat ze normaal waren. De kritiek die we kregen na de voorstelling mag ons niet doen twijfelen aan hoe we bezig zijn. Ik ben bang dat die kritiek een soort angst gecreëerd heeft. De angst dat onze uiteindelijke tentoonstelling niet krachtig genoeg zal zijn, of niet zal zeggen wat we willen dat het zal zeggen. Als we op die manier denken zijn we fout bezig, we mogen
93
niet vergeten dat het niet allemaal draait om het eindproduct. Het belangrijkste is het proces waarin we nu zitten, een proces van proberen en mislukken en opnieuw proberen. Kijken wat lukt, kijken wat niet lukt. Dit proces moet misschien meer op de voorgrond komen, en moeten we misschien ook publiek kunnen maken op een bepaalde manier. Want op dit moment zijn we een pedagogische vorm in de praktijk aan het brengen die zich buiten het regime begeeft. ...We Denken samen Maken samen Hebben vertrouwen (of dat toch meestal) Kunnen zijn Raken iets kwijt Mogen gaan Durven spreken Kunnen spreken Bevolken een ruimte onder de grond. Hebben hoofden vol ideeën. Een locatie (voor als dat kan). Kaarten. Geschreven lijnen. Teksten. Uitvoeringen. Foto's. Weergaven. Probeersels. Gesprekken. Dagen. Plekken. Brieven. Schrijfsels op de muur. En we zijn daar toch met drieëntwintig.
94
Het belangrijkste dat we konden besluiten was dat we niet overbrachten naar de mensen wat we wilden overbrengen. Maar onvermijdelijk roept dat ook steeds de vraag op wat we willen overbrengen. Een jurylid vroeg zich af of er niet meer linken met de (economische) crisis van Athene moesten worden gelegd. Maar het situeren van de dingen die we zagen is iets wat we eigenlijk niet willen doen. Het gaat er volgens mij juist om de stad te laten zien hoe wij ze hebben gezien en daarover een denkproces bij de toeschouwer tot stand te laten komen. Dat we hiervoor beroep moeten doen op onze ervaringen lijkt me logisch. Mijn bekommernis op dit moment is in eerste instantie hoe we als groep kunnen zorgen dat we bij de zaak blijven. De zaak is datgene dat we door middel van ons onderzoek in Athene willen communiceren - we willen een medium zijn, maar voor wat juist? En de zaak is onze zoektocht naar een andere pedagogische vorm. Naar mijn gevoel zijn die twee zaken te weinig expliciet aanwezig en belanden we daardoor in een vormgeven aan onze ervaring van Athene. Het is waar dat dit meer tot uiting komt in onze manier van spreken dan in de concrete uitwerking: de visualisatie van de drukke straat, de projectie van de lege gebouwen, de kaar-
95
ten, het idee om een soort auditieve graffiti te realiseren. Toch stel ik me te dikwijls de vraag: wat willen we zeggen, anders dan dat er druk verkeer is, veel graffiti is, veel lege gebouwen staan? Voor het tweede semester denk ik dat we ons echt terug moeten focussen op Athene zelf. Ik kan begrijpen dat het voor de toeschouwer leek alsof we meer met onze eigen ervaring bezig waren dan met wat Athene ons te zeggen heeft. Op onze presentatie is ook het element van het gesprek naar boven gekomen. Het is wel duidelijk dat de kaarten iets kunnen doen. Het leek alsof de mensen die gekomen waren meteen de nood voelden om hierover in gesprek te gaan. Ik hoop dat na deze laatste discussie het volgend semester van start zal gaan met het aangaan van de uitdaging en dus het heropnemen van de zoektocht naar manieren om collectief, met 23, samen te werken. Hoe, wat, waar en wanneer zullen we dan nog zien, maar het stilstaan bij en openstaan voor ‘het zoeken’ of ‘het denken’ op zich zijn voor mij van groot belang in het ontwikkelen van dit project. Ik ben blij dat er met de presentaties wat tegenwind kwam, ook al was die niet altijd even terecht. Er moet gezocht worden naar een manier om de
96
betrokkenheid van iedereen te verhogen, en niet door nog meer met de volledige groep samen te zitten. En als we met de hele groep samen denken en praten, hebben we echt wel nood aan een stevige figuur als leider van de vergaderingen. Het valt me meer en meer op en stoort me ook meer en meer dat er geen lijn zit in die groepsgesprekken. Er worden veel boeiende dingen gezegd, maar er wordt nooit op een onderwerp doorgegaan tot we tot een besluit zijn gekomen. Er worden duizenden dingen aangehaald maar nooit afgewerkt omdat ze worden onderbroken door andere invallen. Voor mij is dit een enorm leerrijk of beter 'vormend' proces, een proces waarmee ik worstel en waarvan ik tot mijn opluchting vaststel dat iedereen ermee worstelt. Tegelijk blijft de 'spirit' er wel in zitten in de groep. Het bewustzijn van waar we mee bezig zijn, het contact houden met onze uitgangspunten, lijken me enorm belangrijk om dat zo te houden. Ik hoop dat in deze periode het proberen en blijven proberen terug centraal kan staan. Het is daarom ook belangrijk dat we ons niet vastzetten in een bepaalde structuur. Ik hoop echt dat we
97
kans geven aan een heel andere manier van werken. Ik had een voorstel gedaan om te werken op een manier dat er geen groepen meer bestaan, maar dat het onderwerp op zich staat en die we dan naar vrije keuze letterlijk en figuurlijk ten hand kunnen nemen en ons eraan zetten. Daarbij verdwijnt het systeem waarbij de betrokkenheid afzwakt voor de andere thema's, waarbij de verantwoordelijkheid geschoven wordt op de anderen die daarmee bezig zijn. Het lijkt me belangrijk om naar manieren te zoeken om samen na te denken op de manier waarover Rabinow het heeft. Nadenken op een manier die concepten in vraag stelt en een assemblage mogelijk maakt. We mogen niet vergeten dat we met een onderzoek bezig zijn en niet met een tentoonstelling op een manier waarop kunstenaars daarmee zouden bezig zijn. Ik denk dat de tekst van Rabinow ons hier goed bij kan helpen, want na het lezen ervan zag ik wel heel veel gelijkenissen. De ‘lab notes’ op pagina 132 tot 139 kunnen ons bijvoorbeeld helpen met het schrijven van de visietekst. Rabinow geeft op een tamelijk droge manier weer wat ze gedurende de ganse periode gedaan hebben. Hij heeft het ook over het opsplitsen van de grote groep in
98
kleine groepjes wat wij momenteel ook doen. Dit is een goed gegeven, net zoals Rabinow zegt, omdat zo ook minder mondige mensen kunnen spreken. Wat we dan zeker moeten doen, is werken aan een tekst over ons proces en de tentoonstelling zelf. Ik denk dat door te schrijven we ook meer ideeën gaan krijgen of anders over de dingen kunnen nadenken en zo weer tot nieuwe dingen komen om te tonen. Er bleef me na de twee dagen een raar gevoel bij. Hoewel het misschien wat lijkt op een stap terug, terug naar het algemenere en we zelfs het idee van een tentoonstelling in vraag stellen, is deze stap volgens mij wel essentieel en maakt het ons bewust van waar we mee bezig zijn. En op deze manier is het ook een stap vooruit. Ik denk eerder dat we met de toeschouwers zelf iets anders moeten doen. Dat we ze actief moeten betrekken, dat we iets anders met hen moeten doen. Daarom denk ik dat het belangrijk is dat de tentoonstelling een interactief karakter heeft. Waarschijnlijk is de term ‘tentoonstelling’ dan geen goed woord meer. De twijfel aan de vorm van tentoonstelling lijkt me wel goed eigenlijk. Maar misschien twijfelen
99
we niet aan de vorm, maar leidt de term tentoonstelling ons in de verkeerde richting en willen we meer dan alleen maar iets tentoonstellen. De vraag is gesteld of een tentoonstelling het beste medium is, en ik denk opnieuw dat dat terecht is. Mogelijk is de uitkomst een tekst, een presentatie, een debat... Wat we doen is belangrijk en het is belangrijk om stil te staan bij hoe we dat het best naar buiten kunnen brengen. Ik heb schrik dat er na de 'pauze' te weinig tijd zal worden genomen om stil te staan en te reflecteren en dat we te snel terug naar de uitwerking gaan van iets dat nog niet de tijd heeft gehad zich te kristalliseren. Verder zijn we vandaag ook naar het gebouw gaan kijken en het prikkelde me volledig om erin te vliegen. Ik hoop dat we volledig fris, opgeladen en met een andere aanpak het volgende semester zullen beginnen. Zodat iedereen terug geprikkeld en gemotiveerd geraakt! Het feit dat we het gebouw gratis mogen gebruiken is natuurlijk ook een pluspunt. Zoals ik al zei in de les, dacht ik dat ze ons er nog fors voor gingen laten betalen. Als er publiciteit wordt gemaakt, is het natuurlijk ook goed voor het immobiliënkantoor. Ik had in deze kapitalistische samenleving verwacht dat alles direct met een contract en met een maandelijkse
100
huursom zou gebeuren. Blijkbaar is dat niet zo bij leegstaande panden. Is het dan enkel zo bij ‘vervallen panden’ die voorlopig nog geen bestemming hebben? Ik weet het niet goed. Ik ben alvast blij dat we een vervallen pand hebben gevonden. Ik weet wel dat het idee dat we Athene moeten overbrengen aan het publiek, opdringeriger wordt. Nodiger wordt. Een ‘plicht’ van ons wordt. Want voor ons is Athene niet langer een verre stad in het Zuiden ergens waar dat ene mooie ding staat: de Akropolis. Voor ons leeft Athene, of sterft ze eerder? Ik zit nu met aan de ene kant een beetje een uitgeput en afgemat gevoel en aan de andere kant ook met een optimistische kijk naar het volgende semester. Ik heb wel het gevoel dat het goed komt! Ieder heeft goed aan elkaar kunnen laten zien hoever we staan. Ook was het gesprek over hoe we het nu verder gingen aanpakken met 23 man, zeer interessant. We gaan nu proberen dat iedereen overal aan kan werken, meer dan nu het geval was. Je bent nu niet meer eigenaar van een groepje, maar van alles. Ik kijk er al naar uit om dat systeem weer uit te testen. En dat gesprek eindigde met een stukje vlaai, dus onze dag kon natuurlijk niet meer stuk!
101
Maar ik stelde me de vraag: kan je enkel dingen anders aanpakken als je op voorhand al moet weten hoe? Gaat het er in een atelier net niet om te proberen en te blijven proberen en ons telkens opnieuw af te vragen waar we mee bezig zijn? Ik ben blij dat we het vanaf het tweede semester op z’n minst proberen over een andere boeg te gooien. De blok- en examenperiode is een vloek, maar gezien het bovenstaande misschien ook wel een zegen. Afstand van de zaken kan wonderen doen. Om over na te denken. Wat is de inzet van het werk en de tentoonstelling? Is een tentoonstelling de manier om alles samen te brengen? Zijn er andere mogelijkheden denkbaar? Hoe krijgt het collectief gebeuren verder vorm? Hoe onszelf meer disciplineren? Hoe onszelf iets meer beperken? Om af te sluiten wil ik nog een Latijnse spreuk aanhalen namelijk: ‘Experientia docet (stultos)’ = "Al doende leert men (zelfs de dwazen)". Dit is iets dat ik nu al heb ervaren, en zeer belangrijk acht in ons pedagogisch project namelijk experimenteren. Door te doen, te testen, komen we tot resultaten die we niet konden bereiken door er alleen over na te denken.
102
Een andere koers Met onstuimig gemoed koos je zee en voer weg van het ouderlijk huis, voorbij de dubbele klip en thans bewoon je een vreemd gebied. Medea Het lijkt een lange tijd geleden dat we nog gesproken hebben. Het eerste semester vloog voorbij en vervolgens werden we in de examenperiode voor het eerst gedwongen om niet enkel oppervlakkig de teksten te bestuderen maar echt te gaan graven. Waar link ik dit nu aan? Zou die schrijver zijn idee te vergelijken zijn met het onze? Kunnen we hier geen ideeën van gebruiken? Allemaal zaken die in die periode constant door mijn hoofd gingen… Ik begon niet enkel ons collectief einddoel op een
103
andere manier te zien, maar ook onze manier van collectief werken. Het vak ‘Labo’, de gedachten rond Athene en het zoeken naar een andere manier van onderwijs lieten me niet los tijdens het studeren van andere vakken. Ikzelf ben begonnen met het ‘leren’ van de teksten van Labo. Wanneer ik verder in mijn blokperiode aan andere vakken bezig was, kwamen er heel vaak linken in mijn hoofd naar boven. Niet alleen kwam er regelmatig bij me voor ‘Ah ja, zoals in die tekst van Labo misschien’, ook durfde ik teksten of theorieën uit andere vakken meer in vraag te stellen. De vraag ‘Waar is men of zijn wij mee bezig?’ kwam veel vaker dan andere blokperiodes en bij verschillende soorten leerstof naar voren. Nu ik kan terugblikken op de examenperiode en de bijeenkomsten na de examenperiode, denk ik dat deze korte onderbreking juist een positieve uitwerking heeft gehad. Allereerst was het positief voor mij dat er een mondeling examen voor het Labo ingepland was. De teksten die voor het examen bestudeerd moesten worden, hebben mij (en andere mensen uit de groep) veel nieuwe inzichten en vooral veel nieuwe inspiratie gegeven. Daarnaast zijn de bijeenkomsten na de examenperiode
104
naar mijn mening een nieuwe start geweest. Het was in eerste instantie nodig om terug te blikken op het eerste semester, en door die terugblik hebben we (denk ik) de stap kunnen maken naar een nieuwe uitdaging. Ik ben nog steeds van mening dat Athene slechts een basis is om na te denken over onderwijs en samenleving, maar ik vind ook dat Athene een terecht fundament voor ons werken is. De vergelijking die gemaakt werd tussen de berg van de Akropolis in het verleden als plek van democratie, filosofie en van studie, en de berg van de universiteit hier in Leuven zet voor mij het studieverhaal in een ander licht. We zitten inderdaad op een berg, geïsoleerd van de realiteit, gewapend met theorieën. Het schip van het Labo is vertrokken met een schijnbaar duidelijk einddoel in zicht: de tentoonstelling. De weerbarstige golven van meningen, concepten en andere invloeden maken echter dat het schip tolt rond zijn as. De mist van het gebrek aan werkvormen en manieren om knopen door te hakken belemmert ons het zicht op ons schijnbaar heldere doel. De scheepsvaarders trekken met man en macht aan de touwen van de zeilen en het
105
roer om de boot varende te houden. De inspanningen leiden echter niet tot de gewenste stroom, maar voor een twijfelachtig dobberen. Om eerlijk te zijn was een klein gevoel van ontmoediging na de ‘beoordeling van de buitenstaanders’ aanwezig. We voelden allen dat er nog heel wat werk aan de winkel was. Ik merkte op dat er met enige voorzichtigheid, alsook een aarzeling werd gesproken en besproken. Het was merkbaar dat iedereen weer even in zijn comfortabele leventje waar het ‘ik’ zo centraal staat was verweven geraakt. We moesten met andere woorden weer heel wat moeite doen om onze gedachten te structureren in ‘logge’ groepsgesprekken, om op de hoogte te zijn van alles wat er gezegd werd, enzoverder. Het is heel vreemd hoe het soms heel goed en gesmeerd loopt en hoe het soms bij iedereen even teveel wordt. Het blijft in ieder geval een zoektocht naar werkvormen, methodieken en hulpmiddelen hoe we iedereen het beste bij de zaak kunnen betrekken. De gesprekken werden te lang, de discussies soms te onbenullig, de concentratie te vaag, enzoverder. Toen zijn we tot de conclusie gekomen dat we meer iets moeten DOEN, omdat dit ook werkte in Athene, niet alleen denken maar
106
effectief iets doen. Aan de geobserveerde parameters – bv. de lege gebouwen, de lege reclameborden, de graffiti e.d. – werd in Athene namelijk niet meteen een verklaring vastgekleefd, maar de groep heeft de kans gekregen om hier zelf over na te denken. De oorzaak-gevolg relatie werd dus onderbroken, precies wat vorming (Bildung) beoogt te doen: het maken van vrije tijd. (Dus: tijd om over dingen te denken, dingen te bestuderen en de bestaande kennis te overstijgen.) Echter, in de hedendaagse samenleving hangt educatie vooral vast aan leerdoelen, opbrengstgerichtheid en het verwezenlijken van nuttige competenties. Een logische vraag die daaruit volgt is: ‘In hoeverre is het vrijmaken van tijd (nog) mogelijk in de huidige onderwijscontext?’ Onze nieuwe uitdaging! Na lang praten hierover, zijn we eindelijk begonnen met enkele belangrijke principes van de toekomstige tentoonstelling op papier te zetten en hierdoor heeft de aanloop hiernaartoe plots een andere wending gekregen. Zo leek het ons dat er teveel op Athene, als plaats en context, werd gefocust. Het leek ons beter om Athene te zien als een vergrootglas. Een vergrootglas van de crisis in Europa en op deze manier niet enkel iets te zeggen over Athene maar ook
107
over het “hier”. We vonden dat Athene als voorbeeld, ‘vergrootglas’ van de Europese situatie kon dienen en dat dus de kaarten die wij van Athene maakten, even goed van een ander Europees land konden zijn. Ook onze collectieve, nietcompetitieve en niet ‘punt’-gerichte manier van werken achtten we als een belangrijk aspect van de toekomstige tentoonstelling. We probeerden de principes van onze manier van werken, zowel op de camping in Athene als in ons atelier in Leuven op te lijsten. Er kwam het voorstel om de gebouwen van onze Faculteit aan de KU Leuven te observeren aan de hand van ditzelfde protocol. Dit als het ware als een soort ‘test’ of het hier ook zou werken buiten de kelder, buiten het atelier in deze verstrooide wereld van ontspanning, van eigenbelang en economische ruilwaarde. Ik vond dit het proberen waard. Ook het idee om werkelijk ‘in actie te schieten’, iets te doen, sprak me enorm aan. We hebben besloten om binnen de universiteit enkel onze eigen faculteit psychologie en pedagogische wetenschappen onder de loep te nemen. We zijn begonnen met principes verder uit te werken, parameters op te stellen en grondplannen van onze
108
faculteit te verzamelen. Het brengt ons terug in actie en het doet ons terug echt nadenken. Niet nadenken over hoe het eindresultaat er moet uitzien maar nadenken over waar we mee bezig zijn in het vak Labo en wat we willen meedelen aan de mensen. Want nu pas heb ik terug het gevoel dat we samen werken aan ons pedagogisch ontwerp met een gedeelde verantwoordelijkheid. Terwijl als we in kleine groepjes werkten (verkeer, graffiti,...) we die gedeelde verantwoordelijkheid wat kwijt waren. Ik verwacht van de wandelingen door de gebouwen van de faculteit PPW dat we onze zelf opgestelde principes misschien nog eens kritisch kunnen bekijken, misschien aanvullen of ook niet... Door weer als collectief werkelijk iets te doen en hier rond samen te komen, denk ik wel dat het samenwerken gemakkelijker zal verlopen. Omdat we nu echter zelf het protocol opstellen, is de neiging heel groot om meteen te denken in doelmatige termen: ‘wat gaat het resultaat zijn als we deze parameter wel of niet opnemen?’, ‘Wat gaat deze manier van wandelen ons opleveren?’, …
109
In deze samenleving waar alles zonder rechtsreeks doel of voordeel als nutteloos wordt beschouwd, is het niet gemakkelijk om deze kritische houding uit te stellen. Er was een vorm van verplichting of regels nodig om onszelf in een oncomfortabele situatie zoals in Athene te begeven. Nu we echter zelf ons protocol moeten opstellen, moeten we deze vorm van verplichting voor onszelf instellen. Ik merk dat dit niet gemakkelijk is. In de hedendaagse samenleving staat de vrije keuze van het individu zo centraal. Het individu krijgt de kans om zijn eigen leven naar zijn eigen zin in te richten. Los van het feit dat ik soms mijn twijfels heb bij het benoemen van deze overdaad aan keuzemogelijkheden als een ‘kans’, merk ik ook, nu we onszelf een verplichting moeten opleggen die een oncomfortabele situatie met zich kan meebrengen, niet zo eenvoudig is. Nu merk ik hoe moeilijk het is om het hier met zo’n groep over eens te geraken. Volgens mij is dit ook niet iets dat op die manier zou moeten gebeuren. Het lijkt nu soms dat we met 23 de zin en onzin van het protocol willen snappen, maar de kracht van het protocol gaat hierin verloren. Wanneer we zelf kunnen meebeslissen over het protocol is er het gevaar dat we ervoor gaan zor-
110
gen dat we onszelf niet meer oncomfortabel hoeven op te stellen. We willen precies tot een protocol komen waar iedereen zich ‘goed’ bij voelt. Maar spreken we dan nog wel van een protocol? We hebben ervaren dat het veel moeilijker is om zelf parameters te formuleren dan om aan de slag te gaan met opgegeven parameters (wat in Athene het geval was). Tijdens de discussies lieten we ons vaak leiden door vragen over het belang/ het nut/ de meerwaarde e.d. van de parameters. Ook was het moeilijk om niet te vertrekken vanuit onze huidige kennis over de faculteit. Toen ik de tijd nam om hierover na te denken, werd me wel duidelijk dat werkelijk iets doen zoals we in Athene iets deden ervoor zorgt dat we iets kunnen zien. De tentoonstelling hoeft ook niet meer te zijn dan een meedelen van onze bevindingen van de wandelingen en de principes. De woorden zitten wat gevangen in allerlei dualiteiten. Het collectief werken bestond, vooral deze week, uit momenten van stilte en overdonderend gebabbel. Het ergens naar toe gaan en het ter plaatste blijven staan. Het collectief denken en persoonlijke inbreng. Het spreken en het doen. Het nog niet weten wat er van komt en toch het denken over wat er van kan komen. Het werkte
111
vooral maandag allemaal een beetje erg overrompelend. Maandag zijn we begonnen met een vast doel: parameters vastleggen en een protocol opstellen over hoe we deze parameters gaan registreren. De methode om die dag te werken was via een collectief gesprek met heel de groep. In het begin leek dit een logische keuze, omdat er belangrijke beslissingen genomen moesten worden, waarbij het het beste zou zijn als iedereen inspraak kon hebben. Ik had een heel onaangenaam gevoel bij het gesprek. Ik had het gevoel dat er niet productief gewerkt werd, maar vooral dat er niet goed nagedacht werd. De discussies van de week ervoor werden bijna letterlijk herhaald, beslissingen die ervoor al waren genomen werden vergeten, zelfs de visie van waaruit we verder wilden werken werd naar mijn gevoel volledig vergeten. Meningen werden gehoord, maar na een seconde alweer vergeten, en zelfs vragen die een minuut ervoor al werden gesteld, werden opnieuw gesteld. We waren de weg kwijt… Toen zijn we wel even allemaal met onze voetjes op de grond gezet. Het was voor mij een enorm langdradige dag waarbij ik blij was dat het 4 uur
112
was. Hoewel blij… ik had het gevoel niets bereikt te hebben. We moesten belangrijke beslissingen nemen voor het nieuwe protocol en we misten denk ik echt begeleiding om wat knopen door te hakken. Want veel mensen hadden andere meningen waardoor we vaak niet vooruit gingen. We bereikten – voor mij persoonlijk - een absoluut dieptepunt. We discussieerden een hele dag en uiteindelijk had ik het gevoel dat we geen stap verder waren. Ik voelde heel fel dat er een begeleider (de functie die Jan of Wim (misschien onbewust) vervult) ontbrak. Er werd soms langer over zaken gediscussieerd, waar normaal gezien Wim of Jan ons zouden in sturen. Deze lichte sturing heb ik wel gemist, om al die tetterende meisjes (en jongen) even een halt toe te roepen, om ons even stil te doen staan bij bepaalde dingen waar we nu te snel of te traag over zijn gegaan. Dit doet me denken aan de rol van de pedagoog. Diegene die mee wandelt en ondersteunt waar nodig, maar vooral ook helpt stilstaan bij bepaalde zaken, helpt vanaf een bepaald perspectief dingen te bekijken, een experimentele houding waardevol acht, de concentratie stuurt, enzoverder.
113
De centrale kwestie die ik hierbij nog eens expliciet wil aanhalen is dat het probleem volgens mij is dat het collectieve wordt opgevat als eindeloze discussies in groep. Maandag was dan ook een oninteressante dag in mijn ogen, omdat er niet gekeken werd naar wat het proces van het voorbije jaar ons geleerd had: de werkvormen die passen bij onze ervaringen, het collectieve en de nood aan een visietekst om op terug te vallen. Op het einde van deze dag kwamen veel mensen, waaronder mezelf, tot het besef dat het anders moest. De teksten rond commons waren een soort openbaring, of eerder een verwoording van de hoopvolle initiatieven die bestaan in de maatschappij en waar ik zelf contact mee zoek. Het denken rond commons geeft hier taal aan. Het collectief opnemen van het Labovak kan deel uitmaken van die beweging. Tegelijkertijd heeft het collectieve in dit geval voor mij iets verstikkends. Ik stel me de vraag of het evenwicht tussen collectief en individu niet zoek is. Commons gaat over het gemeenschappelijk beheren van gemeengoed, maar dat gemeengoed komt tot stand doordat iedereen vanuit zijn kracht zijn inbreng doet, of zo begrijp ik het. De herder hoedt de schapen, de boer oogst de groenten, de dorpsoudsten geven raad... Commons
114
houdt mijns inziens niet in dat er geen rolverdeling meer mogelijk is. Dat evenwicht tussen individuele creativiteit en saamhorigheid is naar mijn gevoel zoek. Ik ben die dag dan ook heel opgejaagd en slechtgezind naar huis gegaan. Ik was echt ‘leeg’ na een dagje Labo. Pas tegen de late avond had ik het gevoel dat ik terug een beetje rustiger werd. Dit vind ik heel jammer, want dit kan niet de bedoeling zijn van de hele opzet rond collectief werken. Wel had ik ’s avonds besloten om het de volgende dag een nieuwe kans te geven. Dinsdag was een dag waar het allemaal een stuk vlotter verliep! We zijn toen eerst in kleine groepjes over verschillende dingen aan de slag gegaan. Het leuke was hierbij dat het simpel was om je voor een tijdje bij een ander groepje aan te sluiten en even daaraan mee te werken. Na een tijdje hadden we een lijstje met mogelijke sprekers en hebben we ons toegevoegd aan het groepje dat bezig was met het collectief in kaart brengen van het nieuwe protocol (wandelen door de faculteit ppw). Dit was geen probleem en we kregen meteen een inleiding waarin duidelijk werd waar dit groepje tot nu toe al over nagedacht had.
115
Wat de werkvorm betreft, hebben we besloten dat het beter is om eerst individueel over iets na te denken, daarna de individuele ideeën in kleine groepjes te bespreken en deze ten slotte te bespreken in de grote groep. We hebben ondervonden dat dit veel beter werkt dan steeds alles onmiddellijk in de grote groep te bespreken. De tafels werden in kleine ‘groepjes’ gezet, waarna er op elke tafel een papier met de naam van de groep werd gelegd (o.a. collectieve registratie, sprekers en films, visie, promotiemateriaal enz.). De volgende dag konden we dan kiezen waaraan we wilden werken. Doorheen de dag waren sommige groepjes eerder klaar, waarna ze zich opnieuw verdeelden over de andere groepjes. Op die manier kon er goed gewerkt worden. Ook ben ik blij dat het atelier er eindelijk als een atelier uitziet. Als je aan tafels kan werken, dan worden de dingen meteen werkbaar, wat natuurlijk een grote stap vooruit is. Samenwerken betekent niet dat je alles samen moet doen en betekent uiteindelijk ook niet dat je over alles een consensus moet bereiken. Dat is gewoon onmogelijk. De inrichting van het lokaal maakt dit misschien iets duidelijker.
116
Rond 15u werden dan alle ideeën besproken. In plaats van alle tafels weer in een cirkel te plaatsen, namen we allemaal een stoel en vormden we een cirkel. Ik weet niet hoe het kwam, maar toen we allemaal op die manier daar zaten, zonder tafels voor ons (waar gsm's, water, cursusblokken, laptops... op liggen) voelde ik me plots even weer in Athene. Iedereen had het gevoel een groot stuk vooruitgesprongen te zijn, in tegenstelling tot het gevoel van maandag. Dinsdag was een aangename dag waar er hard gewerkt en veel gediscussieerd werd. Er werden ook knopen doorgehakt, en dat was misschien het belangrijkste. Ik voel dat de tentoonstelling voor een bepaalde druk zorgt en dinsdag kregen we terug ruimte om te denken en samen te werken op een constructieve manier. Wat betreft de werkwijze zijn we volgens mij alvast gevorderd. Er staan nu duidelijke uren vast waarop iedereen steeds aanwezig is wanneer hij/zij kan. Het zijn grote blokken van uren waarin veel kan gebeuren en besproken kan worden. Ook het feit dat er een vaste middagpauze is en er gezorgd wordt voor een vast evaluatiemoment etc. zorgt voor wat meer structuur. Toch zal mijn vreugde groot zijn als volgende week de ‘pedagoog’ weer in het deur-
117
gat zal staan! (In de vorm van de prof die overzicht heeft op zijn groep kakelende kippen). Misschien is dat dan wel een voorwaarde voor het collectief werken, namelijk geen absolute gelijkheid, maar iemand die waakt over het hele proces en onze aandacht scherp houdt. De tentoonstelling komt dichter en dichter. Hoewel het einde in zicht is, heb ik totaal nog geen idee hoe dit eruit gaat zien. Enerzijds is dit wel verontrustend, maar langs de andere kant heb ik wel vertrouwen dat het met onze groep in orde gaat komen. De tussentijdse voorstelling van wat we tot nu toe al hadden voor de tentoonstelling, was voor mij een kantelmoment. We zijn beginnen nadenken over wat we nu eigenlijk willen tonen, wat de inzet moet zijn of kan zijn van de tentoonstelling. We hebben ons ook afgevraagd of we wel een tentoonstelling willen... Door deze vragen te stellen aan onszelf zijn we echt beginnen nadenken. Ik heb het gevoel dat we wel steeds meer druk beginnen te krijgen, dat we nu toch bijna met iets moeten afkomen. Hierdoor krijgen we steeds meer de neiging tot economisch nadenken: Heeft het wel zin/nut? Hebben we er tijd voor? We
118
moeten iets goed hebben, we moeten iets laten zien dat goed moet zijn en spreekt. Het staat uiteraard niet vast wat of hoe, maar toch ervaren we naar mijn mening wat meer druk dan het eerste semester omdat we wel degelijk een resultaat willen afleveren, of beter gezegd, iets willen tonen, dat goed is. Iets dat zegt wat we willen zeggen, iets dat toont wat we willen tonen en iets dat raakt, vragen doet opborrelen of aanzet tot actie. Het is confronterend dat we in een samenleving leven, dat we in een omgeving zitten waarin we zo snel mogelijk verwachtingen van anderen (en van onszelf) willen invullen of waarmaken. Het stilstaan en nadenken over zaken helpt ons echter vaker meer vooruit dan we op het eerste zicht zouden vermoeden. Tegelijk is dit vak belangrijk, omdat het iets anders tracht te doen. Indien de tentoonstelling niet aanslaat, is het gemakkelijk het vak af te doen als irrelevant. Ik voel die verantwoordelijkheid, om via de tentoonstelling op te komen voor een vak als Labo, als een gigantische druk en verantwoordelijkheid. Misschien ligt het wel aan mij en moet ik me losmaken van het streven naar concrete dingen (die later tentoon gesteld zullen/kunnen worden) en misschien moet ik me
119
meer wagen aan de vaagheid van het hele gebeuren en geloven dat alles wel goed zal komen? Het zit ingebakken bij ons dat we tot ‘iets’ moeten komen, dat we resultaat moeten kunnen voorleggen, dat dit resultaat in orde is en goed doordacht. Dat we niet ‘zomaar’ iets doen. Deze socialisering door het onderwijs heden ten dage, is een aspect dat we volgens mij zeker in onze tentoonstelling ook kunnen naar voren brengen. Want waarom wordt er altijd een goed resultaat verwacht in ons onderwijs? Waarom is men meer gericht op WAT men heeft bereikt in plaats van HOE men het bereikt heeft? Kijk naar Athene, daar is men met de crisis ook meer gericht op WAT het heeft bereikt en zal bereiken, en vergeet men misschien af en toe die HOE: hoe zijn ze tot dit punt gekomen, welke steken heeft men laten vallen? Ik denk dat iedereen het ook zo gewoon is om te werken met een doel. Je hebt een vast doel en je komt steeds dichter bij en dan is het af. Maar het doel is zo concreet dat het echt voldoening geeft verder te geraken en het doel te bereiken. En we zijn het zo gewoon geworden. Labo heeft meer een vaag doel, op 28 april moet er iets zijn over het vak. Maar wat? Daar zijn we nu rond aan het
120
werken maar het kan nog allemaal zo veranderen. Die onzekerheid maakt me zelf heel onzeker. Maar op den duur leer ik het ook wel appreciëren. Het blijven werken en bezig zijn met iets zonder echt al iets concreet te hebben. Voor mij is dit echt moeilijk geweest maar ik besef dat het steeds beter lukt en het misschien zelfs meer voldoening geeft dan dat ‘iets’ te tonen. We zeggen dat we geen antwoord willen geven, we willen een vraag stellen. Ik ben er nog steeds niet van overtuigd dat een tentoonstelling daar het juiste middel toe is. Een tentoonstelling stelt iets ten toon. Het wil iets tonen. Niet iets vragen. Soms krijg ik om eerlijk te zijn een beetje de rillingen van uitspraken als “zoals wij allemaal denken”, “we weten dat”, … dat we iets samen hebben meegemaakt, akkoord. Maar dat we allemaal op dezelfde manier denken, denk ik niet. Het moment dat mensen zeggen dat hun idee ‘de juiste’ is en dat de andere fout , blind, … is, is het moment dat die persoon zich volledig afsluit voor dingen van buitenaf. Volgens mij is het van zo’n groot belang de openheid te behouden en ook te luisteren naar anderen. Want nu krijg ik soms een beetje het gevoel van sommige uitspraken, dat we een sekte in een kelder zijn, die de buitenwereld
121
eens het licht gaan tonen. (even kort door de bocht weliswaar). Door van het concept ‘tentoonstelling’ af te stappen wordt hetgeen we op het einde zullen doen iets anders dan een eindproduct dat ‘af’ moet zijn. Het is niet langer een extern doel waar we naartoe werken maar eerder een slotstuk van het proces waar we nu al inzitten en op een organische manier naartoe groeien. Raar wat een verschil een woord kan maken. Het duidelijk stellen dat iedereen welkom is in ons atelier hoort hier ook bij. Het zijn dergelijke kleine zaken die tekenend zijn voor het feit dat we de dingen anders proberen te doen. Misschien was het wel een goed moment om er al eens terug over na te denken, over een naam voor ons ding. Enerzijds omdat we ons ding binnenkort gaan willen promoten om volk te lokken. We zaten twee weken geleden al direct vast met het opstellen van promomateriaal door het gebrek aan een naam om rond te werken. Anderzijds denk ik dat een goede, correcte naam ook wel mee de manier van denken bepaalt. In het begin denk ik dat ons idee vooral was om iets te laten zien, iets te tonen aan een publiek. Daarom
122
de naam tentoonstelling die we er tijdelijk aan gegeven hebben. Maar nu is het veel meer dan een laten zien. We willen interactie en discussie over het materiaal dat we verzameld hebben. Het is geen tentoonstellen van ons eindresultaat maar het is een belangrijke deelstap in ons proces waarbij we ons materiaal open stellen en waar we reactie terug verwachten. We verwachten een medewerken. Het opnemen van anderen in ons publiek. De naam moet dus niet een resultaat, maar het moet het hele proces, alles wat we dit academiejaar gedaan hebben, representeren. De zoektocht naar een naam lijkt mij een erg belangrijke stap te zijn. Toen ik vandaag de naam multiversity aanhaalde kwam dit niet in de eerste plaats vanuit een afstand nemen van de uni binnen de universiteit maar meer van de uni van de universiteit. Vorige week had ik een les over kwantumtheorie en een deel hiervan zegt dat er niet een universum is maar meerdere universa, er is dus sprake van een multiversum. Andere universa zijn op andere manieren ontstaan en hun ontstaansgeschiedenis heeft dan ook geleid tot andere situaties, condities, sommige vatbaar voor chemische en biologische complexiteit, anderen niet. Zo wilde ik de link leggen met de universiteit. Niet elke
123
denkbare universiteit hoeft te zijn zoals diegene die we ons nu voorstellen. En waarschijnlijk zijn sommige mogelijke universiteiten meer levensvatbaar dan diegene waar we ons nu in bevinden. Dit is ook hetgeen de kunst ons zegt: ‘Everything that is, can also always be otherwise’ en ‘Nothing is either necessary or impossible’ (citaat van Luhmann in een tekst van Gielen). Wildemeersch haalt het feit aan dat sommige publieke kwesties in de loop van de jaren geprivatiseerd werden. Hij heeft het dan over kwesties als globalisering, armoede, gevolgen van migratie, gemeenschapsvorming, … Ik verwees al eerder naar de niet altijd positieve gevolgen van de toenemende individualisering en ook Wildemeersch legt hier het belang van het publieke debat uit. Met het publiek maken van onze bevindingen aan de hand van een tentoonstelling, hoop ik dat we deze kwesties die ons opgevallen zijn door naar Athene te reizen, ook tot onderwerp van een publiek debat kunnen maken. De tentoonstelling, ons eindresultaat. Het is nog niet helemaal duidelijk wat we in de mooie Molens van Orshoven gaan brengen. We willen zeker al een tentoonstelling waar ook sprekers komen,
124
waar mogelijkheid is om te debatteren, waar we mensen iets kunnen laten ervaren. De inspiratie voor een interactieve of participatieve tentoonstelling kwam uit een gastcollege van het vak pedagogisch erfgoed. Olga Van Oost van de organisatie FARO had het daar over de verschillende invullingen die een museum kan krijgen en ik denk dat we de basiselementen van een participatief museum zeker kunnen toepassen bij het vorm geven aan onze tentoonstelling. We willen ons publiek niet enkel iets tonen, of ze iets meegeven, maar ik denk dat met een participatieve insteek een soort van meerwaarde kan ontstaan, dat mensen eventueel geïnteresseerd of geïnspireerd geraken en effectief deel willen uitmaken van hetgeen hen voorgesteld wordt. Het ‘verwaarloosde’ gebouw lijkt me goed aan te sluiten bij de nood aan vernieuwing van het onderwijs. Het is een mooi gebouw, dat ooit goed draaide, dat ooit veel opleverde, maar dat nu niet meer kan volgen en verwaarloosd wordt. Mensen komen er niet meer graag, er ligt afval en er is geen verwarming, stilletjes aan bloedt het dood. Ik werd overweldigd door het gebouw. Het is een heel groot leegstaand pand met een impressionant houten gebinte. Als je op de eerste verdieping
125
staat, kan je door het geraamte tot boven kijken. Dit op zich representeert voor mij al heel goed de leegstand die we zagen in Athene. Het gaf me een beangstigend gevoel, een gevoel van medelijden, maar tegelijk ook een soort warmte door het houten geraamte van het gebouw. Ik voelde me zowel niet als wel op mijn gemak en dit gevoel had ik ook doorheen mijn wandeling in Athene. De Grieken waren ooit de stichters van vele belangrijke tradities of zaken, maar kunnen nu niet meer volgen in de race van het kapitalisme. Net zoals het gebouw waarschijnlijk is vervangen door een technische fabriek die sneller, beter en effectiever meerwaarde kon produceren. Deze locatie biedt volgens mij nog steeds heel veel mogelijkheden, het heeft iets authentieks, iets verlaten, iets ‘anders’; wat kan verbonden worden aan de inzet van onze tentoonstelling, namelijk het tonen van een ander soort onderwijs. Bene agere et nil timere (’Goed doen en niets vrezen’). Dit is volgens mij iets waar wij op dit moment in ons proces naar de tentoonstelling toe, in ons achterhoofd moeten houden. We moeten proberen zo goed mogelijk te doen, en niets te vrezen. Niet vrezen op wat die tentoonstelling tenslotte zal
126
uitdraaien, niet vrezen of we wel goed bezig zijn, maar gewoon doen. Hoe het bouwsel er exact gaat uitzien, daar heb ik nog geen idee van. Maar ik heb meer energie dan ooit om de zoektocht aan te gaan… Kijk om je heen, dan vind je genoeg thema's die je verontwaardiging rechtvaardigen. Stéphane Hessel, Neem het niet! Vooral de teksten van Hessel, ‘Doe er iets aan’ en ‘Neem het niet’, vind ik erg mooi en inspirerend als het over het hedendaagse leven en Athene gaat. Ons Labo, onze tentoonstelling, ons samenkomen, kan misschien wel allemaal gezien worden als een soort van verzet? Een verzet tegen het hedendaagse kapitalisme, egoïsme en individualisme. Dit is ons antwoord op de situatie die in Athene heerst. Een situatie die het gevolg is van het vergeten hoe men ‘samen-leeft’, waar individuele doelstellingen de overhand namen. Een situatie die eigenlijk enkel kan opgelost worden door een samen als antwoord te geven. Samen lijkt in de maatschappij vergeten te zijn. Het ‘oppassen voor de andere’ wordt daarentegen erg aangewak-
127
kerd. De andere zou weleens kunnen nemen wat jij eigenlijk wil. Het bezoek aan de prachtige locatie, het enthousiasme van de groep die bij elke bijeenkomst bijna voltallig aanwezig is, geeft ook het werken een extra boost. Het vele vergaderen blijft en het gebeurt nog altijd dat we in cirkels blijven draaien, maar op sommige momenten komt er iets naar boven: een uitspraak die bij iedereen een herkenning teweegbrengt, een moment waarop een bepaald gevoel verwoord wordt of waarbij een spanning aan de oppervlakte wordt gelegd en waardoor er mee aan de slag gegaan kan worden. Het zijn die zeldzame momenten die vastgegrepen worden en die ervoor zorgen dat de manier waarop wij, of toch zeker ik, naar het project kijken, verandert. Kleine momenten waarin we gevormd worden tijdens het werkproces. Sinds we zo’n lange dagen samen komen, weet ik niet of het echt vrije tijd is die we verkrijgen in onze sessies. Want ik heb het gevoel dat ik snak naar het einde van dit Labo. Dit komt doordat deze dagen nogal zwaar zijn en dat ik dan verlang om even rust te hebben. Ik heb het nogal moeilijk om mij zo lang te concentreren. Terwijl ik wel heel
128
betrokken wil zijn bij heel het gebeuren. En daardoor verlang ik naar wanneer ik die concentratie even kan laten zakken. Ik denk dat het samenwerkingsproces ons veel dingen over onszelf heeft geleerd. Als ik naar mijzelf kijk, dan zie ik bijvoorbeeld dat ik het moeilijk vind om mijn ideeën mondeling in een grote groep te expliciteren. Meestal is mijn idee namelijk nog niet helemaal duidelijk, en als er dan van alle kanten kritische opmerkingen komen, dan vind ik het moeilijk om mijn idee verder uit te leggen. Ik had dat eigenlijk niet meteen van mijzelf verwacht, maar dit is wel een punt waar ik verder over na kan denken. De zaken die in de lessen van Labo naar voren komen, blijven me veel meer bij dan andere; het vak zal me veel meer bijgebleven zijn dan andere vakken wanneer ik later naar mijn opleiding tot pedagoog zal terugkijken. Athene als bron van dit alles, moet de kans krijgen om zichzelf te herbronnen. De nood aan herbronning is volgens mij voelbaar. Zoals we in de les even op internet opzochten; typ ‘school makes me…, school makes me wanna …, school gives …, school gives me…, school feels…, school feels like..., school would be better if…’
129
Mijn vorige brief was nogal negatief van toon. Er droop een soort teleurstelling van af gezien ik het gevoel had dat we blind aan het rondlopen waren. Een gevoel dat ik nu minder heb. Er lopen nog dingen mis, maar er is een soort zelfbewustzijn ontstaan in de groep waardoor we sneller zelfcorrigerend werken. Soms lijkt het alsof we meer tijd verliezen dan dat we vooruit gaan. Maar elke keer opnieuw geraken we net verder door terug stil te staan bij hetzelfde. De idee over het werken in een groep zou beter van jongs af aan al op deze manier gebeuren. Niet gewoon de opdracht in stukken verdelen en ons enkel ontfermen over het eigen stuk. Als we deze ervaring al vroeger hadden kunnen meemaken, zouden we anders kijken naar groepswerk. Als ik naar de samenwerking van Labo kijk, zouden we zelfs direct een organisatie kunnen beginnen. We hadden er allemaal schrik voor. Iedereen vond de groep te groot. We zouden niet goed kunnen samenwerken met zo’n grote groep… De manier waarop we nu in groep werken, is zeer aangenaam. We kunnen allemaal onze frustraties over vorige groepswerken vergeten.
130
Hoe het collectief werken steeds meer inzicht biedt in hoe de dingen zouden kunnen zijn. Hoe we een gedeelde wereld zouden kunnen vormgeven. Iets verliezen in een groter geheel. Iets terugvinden in een samengaan. Dat er misschien wel geschreven wordt aan een meer dynamisch samenlevingsverhaal. Een plek waar samen 'leren' steeds andere vormen aanneemt. Een praktijk die soms botst maar vooral verbindt. Waar bruggen worden gebouwd, banden worden aangegaan. Waar men verontwaardigd mag zijn, waar men in verzet kan gaan. Een plek waar men nog zo nu en dan ongetemd kan zijn. Waar we zo nu en dan een vreemd gebied bewonen.
131
132
Leuven is Athene niet Ik heb uitsluitend in mijn jonge jaren te voet gereisd en steeds met veel genoegen. Algauw werd ik door plichten, zaken en mee te torsen reisgoed gedwongen de grote meneer uit te hangen en rijtuigen te nemen. Kwellende zorgen, problemen en ongemak zijn met mij ingestegen en in plaats van, zoals vroeger bij mijn reizen, alleen maar het plezier van het vertrek te voelen, heb ik vanaf die tijd uitsluitend de behoefte gevoeld om aan te komen. Jean Jacques Rousseau De weken vliegen voorbij. Onze dagen in de molens van Orshoven komen dichterbij. Er zijn deze week wel wat knopen doorgehakt. De concrete invulling van ons edu-co-labo wordt stilaan duidelijker. Iedereen is terug aan het werk gezet. Het feit dat het begint door te dringen dat er daadwerkelijk ook nog veel moet gebeuren, zorgt wel voor
133
de nodige stress bij mij. Het langer blijven nadenken is voorbij, er is actie nodig. En niet alleen actie wat betreft onze onderwerpen rond Athene, verkeer, Leuven… maar ook het regelen van promotie, uitnodigingen, beamers etc. Dat alles erbij maakt het een heus evenement. Maar de tijd dringt. Soms maakt me dat wel ongerust, misschien denken we wel wat te vaak dat het wel allemaal goed komt. Bestaat de tijd zonder de verwachting? Het is misschien een onwetendheid. We zijn al reeds wat ouder geworden. Kunnen al die jaren van verwachting worden weggeveegd? Kunnen we nog gaan zonder enige verwachting daar ons leven buiten dit nog wel zo vaak in zich draagt? Het niet verwachten is misschien wel mogelijk. Het was vaak mogelijk in Athene. Is het hier ook mogelijk? In gesprekken in een kelder te Leuven? Het antwoord op die vraag moet ik u voorlopig nog een beetje schuldig blijven. Ik weet het niet, of we niets kunnen verwachten. De terugkomst van de begeleiders kan vergeleken worden met de komst van idioten. Ik had het gevoel dat we tijdens hun afwezigheid heel wat nagedacht en gedaan hadden; bij hun terugkomst
134
zouden we hen onze ideeën/voorstellen meedelen en zouden we verder kunnen werken. Maar ze waren het niet met alles eens en hadden op sommige dingen een heel andere visie. In plaats van verder te kunnen werken, moesten we dus een stap terug nemen en moest er over bepaalde zaken opnieuw nagedacht worden. Omdat we met hun visie op de dingen geconfronteerd werden, konden we stil staan bij de dingen die we de afgelopen weken verwezenlijkt hadden. Zij fungeerden in dit opzicht als idioten die ons denken en handelen onderbraken. Na wekenlang sleutelen aan de juiste parameters, zijn we dan vorige week eindelijk op stap gegaan. We verdeelden de lokalen zodat iedereen in elk gebouw (de faculteit telt vier gebouwen: Van den Heuvelinstituut, Psychologisch instituut, Pedagogisch instituut en Jeanne Devos) een aantal lokalen had en noteerden parameters als naamborden, stoelen, tafels, tekst op het gebouw, graffiti, … Dit deed me mijn studentenrol even vergeten en me de rol van observator opnemen. Als student zou ik te veel denken bij de dingen die ik zie, om ze in de context te plaatsten. Als observator kom ik slechts kijken en registeren.
135
Wat me in eerste instantie opviel was dat de faculteit niet drie maar vier gebouwen bevat. Ik was daar helemaal niet van op de hoogte, wat dan ook wel een vreemd gegeven was. Nooit heeft iemand me een rondleiding in het gebouw gegeven of ook maar aangeraden om zelf eens te gaan kijken, om zelf eens te zoeken welke boeiende, inspirerende, mooie plekjes er te vinden zijn. De gebouwen zijn er, en enkel in het functie van het voltooien van je opleiding mag je er gebruik van maken. Wat me vooral opviel tijdens de wandelingen is dat ik me op veel plaatsen erg ongewenst voelde. Het feit dat ik hier en daar moest binnendringen door zichzelf sluitende deuren op het laatste nippertje ongemerkt open te houden of langs nooduitgangen binnen te sluipen heeft hier alleszins weinig goeds voor gedaan. Toen ik door de universiteitsgebouwen liep, had ik telkens het gevoel geconfronteerd te worden met de 'categorie' waaronder ik hoor. Zo kwam ik bijvoorbeeld in de economiebar in het VHI. Ik heb nog nooit zo hard een 'niet-econoom' gevoeld. Ik voelde mij een indringer en dat lag niet bepaald aan de studenten die daar waren. Ook de gedachte: Ik ben 'maar' een student, geeft je het gevoel dat je soms
136
liever op sommige plaatsen niet te lang bleef rondlopen. Zoals ook al tijdens een vergadering werd gezegd, vond ik de wandeling in Leuven meer een zoektocht van lokaal naar lokaal en kreeg ik telkens het gevoel van niet binnen te mogen. Het grootste deel van de lokalen die ik moest observeren waren lokalen van proffen of medewerkers. Zelf zou ik nooit durven om zo'n lokaal binnen te stappen en te observeren maar daardoor kreeg ik wel dikwijls het gevoel van afgeblokt te zijn. Terwijl mijn hoofgedachte was dat een faculteitsgebouw in feite vooral rond de student draait, bewezen onze ervaringen het tegendeel. Het leek erop dat we rondliepen als indringers. Ik vond het moeilijk me bij de zaak te houden, zeker wanneer ik de buitenkanten van de gebouwen (VHI en PSI) moest observeren en er personen voorbij kwamen die ik kende. Over de buitengevels gesproken; ik vond ze opvallend kaal, koel en eng. Niet huiselijk, niet ‘slim’, niet inviterend. Het enige wat me echt bijgebleven is, zijn de vele verbodsborden en ook de weinige plaatsen waar je als student eigenlijk mag zijn in de gebouwen van de faculteit. Heb ik te hoge verwachtin-
137
gen gesteld? Heb ik er daarom een eerder onverschillig gevoel bij? Of heb ik het weg zijn van het gewone leven en het ergens werkelijk vreemd zijn gemist? Ik voelde me een ingehuurde spion die alles aan het bekijken was, illegaal. In Athene voelde het veel meer aan als een legale wandeling door publieke plaatsen. In Leuven voelde ik mij niet op mijn plaats. Een ander dat voor mij een invloed had op hoe ik er mee bezig was, was de afstand die toch veel deed. Omdat in Leuven alles gekend was, was mijn aandacht veel minder gericht. Als student is de vrije ruimte binnen onze faculteit eerder beperkt in mijn ogen. Ik voelde me vrijer in Athene. Daaruit concludeerden we in verschillende groepjes dat het ‘erop uit trekken’ wel van belang is. Onze faculteit was te gekend voor ons. We voelen een groot verschil tussen het lopen in een gebouw (de faculteit) en buiten (Athene). Op één of andere manier is het gebouw al toegeëigend aan de faculteit en voelen we er ons niet zo welkom. Dit ondanks het feit dat we wel studenten zijn aan deze faculteit. Het registreren van parameters kwam heel controlerend over. In Athene was dit
138
gevoel helemaal anders. We liepen op straten die van niemand en iedereen waren. In Athene vond ik dat net bijzonder, het wandelen op zich. Het bracht je tot nadenken of juist helemaal tot een leeg hoofd en de routine van blijven opletten op de parameters hield je bezig met die zaak. In Athene voelde het meer als 1 coherente wandeling waar mijn hoofd enkel gevuld was met parameters. Ook is de afstand misschien toch noodzakelijk om hetzelfde te bereiken? Of op zijn minst een meer oncomfortabele plaats. Athene voelde oncomfortabel omdat we daar de weg niet kenden en in een stad in crisis verbleven. De faculteit voelde oncomfortabel omdat je er soms niet hoorde te zijn. In Athene zorgde dit gevoel voor extra aandacht. In Leuven was het gevoel anders, waardoor je eigenlijk zo snel mogelijk weg wou uit de gangen of plaatsen waar je niet gewenst was. De aandacht werd dus niet opgewekt, maar zelfs verminderd. De tijd was ook veel korter deze keer. Ik denk dat iedereen gemiddeld een halve dag heeft rondgelopen. Dat is zeer weinig. We hebben ons er allemaal snel van afgemaakt. Dit kwam ook door de opstelling van de routes. Er waren niet echt routes
139
uitgestippeld. We moesten bepaalde lokalen inventariseren. De gangen waren ook aangegeven als lokalen, waardoor je tussen de verschillende lokalen niet meer moest registreren. Het registratieproces werd telkens onderbroken. Dit zorgde er ook voor dat je aandacht de hele tijd werd onderbroken. We kunnen hier dus niet echt spreken van wandelingen zoals in Athene. Het leek me eerder een opgave, een taak waar ik graag zo snel mogelijk vanaf wilde zijn. In Athene kon ik mezelf meer discipline opleggen. Ook het samenbrengen van al de gegevens verliep voor mij in Athene op een veel intensere manier dan in Leuven. We staken letterlijk de hoofden bij elkaar om allemaal punten op verschillende kaarten te plaatsen. In Leuven een Excel-bestand. Pff… weeral een opgave. We kozen ervoor alle parameters te registreren in een Google docs, zo kon iedereen zelf eender wanneer noteren wat nodig was. Voor de meeste parameters zoals tafels en stoelen werd het aantal genoteerd. Enkel de tekst en de graffiti werd voluit geschreven. Twee zaken vielen voor mijn route al op: heel weinig graffiti en veel gesloten deuren.
140
In onze maatschappij lijkt het mij een steeds grotere uitdaging te worden om iets te laten spreken. Er is een overvloed aan versnipperde aandacht die ons weghoudt van de dingen waar het om gaat. Het protocol dat we hadden opgesteld is er niet in geslaagd om deze versnippering tegen te gaan. Om idioot te kunnen zijn, is er een soort van afstand nodig. Een afstand die we niet hebben kunnen creëren omdat we ons op bekend terrein begaven. Athene was een heel andere ervaring. Willen we dat hetgeen we tonen ook echt gezien wordt denk ik dat het heel belangrijk is om de versnipperde aandacht waar mensen tegenwoordig heel vlug in vervallen tegen te gaan. Ze moeten onderworpen worden aan een bepaalde discipline zodat de tentoonstelling iets met hen kan doen. Ik ben erg blij dat ik weer in het groepje kaarten zit en mij vooral hier mee kan bezig houden. De zoektocht om de kaarten op zo’n manier te kunnen weergeven dat ze tot hun recht zullen komen en gelezen kunnen worden is voor mij een meer betekenisvolle wandeling dan die we in Leuven maakten. Als ik erover nadenk zou het Labovak beter geweest zijn, mocht dat in tijd veel minder geweest
141
zijn, maar geconcentreerder. Ik denk dat we beter onderwijs zouden hebben gehad als Labo bestond uit een paar verplichte drie of vierdaagse reisjes buiten Leuven. Gewoon dat we daar even echt tijd voor moeten maken en al lang op voorhand weten dat deze dagen gereserveerd zijn voor Labo. Zodat we geen verstrooiing meer hebben en dat er een soort van opheffing is. Want volgens mij is het echt dat dat het hem deed in Athene. Het fysiek en daardoor ook mentaal in staat zijn weg te zijn van alles wat thuis is. Al is dat gaan naar een dorpje in de nabijheid van Leuven, het feit dat je uit je vertrouwde wereld weggehaald wordt en je ingepland hebt dat die tijd sowieso naar Labovak gaat. Dan denk je niet meer in termen van tijdverlies, efficiëntie… Ik mis het verliezen vaker dan toen het begon. Het verliezen dat een goesting met zich meebrengt. Net die goesting om je dan eindelijk eens halsoverkop en volledig ergens in te verliezen. In iets dat alles dat was, is en komt, opheft. Een soort pleidooi tegen de berusting en voor de gretigheid? Het gretig spreken; doen en samen gaan. Het doen met een niet tegensprekende goesting. Vanuit een noodzaak.
142
Onze Leuvense observatiedagen waren een goed breekpunt om achteraf met nieuwe ideeën en inspiratie verder te gaan. Omdat we steeds op zoek gaan naar de beste werkmethode denk ik dat die dagen een rol hebben gespeeld. Wanneer je urenlang vergadert en werkt in een kelder kan een verandering in omgeving en van context nieuwe moed geven om te blijven werken. De spanning om te stoppen met denken en te beginnen aan de praktische uitwerking van wat we al hebben, begint te stijgen en de verdeeldheid in de groep tussen de mensen die willen blijven focussen op het reflecteren en de mensen die aan de praktische uitwerking willen beginnen, groeit ook. Ik denk dat het belangrijk is om hier blijvend op zoek te gaan naar een goed evenwicht tussen beide zodat de onderbouwing van alles wat we (gaan) doen voldoende is en we toch nog veel praktisch gedaan krijgen zodat we op het eindmoment iets kunnen tonen of doen wat ons werk dit jaar kan representeren. Keer op keer worden we geconfronteerd met het falen van onze werkwijzen. Steeds opnieuw moeten we op zoek gaan naar betere methodes om het groepsvermogen ten volle te benutten We zullen
143
elke week opnieuw moeten zoeken om ons atelier draaiende te houden. Er wordt wel gewerkt in kleine groepen, maar de resultaten en de ideeën worden telkens in de grote groep getoetst. Met de beste intentie: consensus en inbreng van iedereen. Maar waar is dan het vertrouwen dat je elkaar zou moeten kunnen geven? Waarom niet zeggen: jullie willen dit aspect uitwerken, goed zo, de groep vertrouwt erop dat jullie dat kunnen (gelijkheid van intelligenties ook vanuit de groep), ga jullie gang en we zien wel wat er staat op de tentoonstelling. Er zou onmiddellijk gezegd worden dat het dan niet meer van 'de groep' is, maar is dat zo? Als de groep vertrouwen geeft, draagt ze immers ook iets bij. Iets dat veel waardevoller is dan de zoveelste in vraag stelling, mening, kritiek. We merkten dat we onszelf steeds vastzetten in het groepsproces en dat er uiteindelijk geen verwezenlijkingen kwamen. Wim maakte ons hierop attent en zei dat we elkaar niet zo mochten blokkeren, we moesten meer doen. Wanneer je dan niet akkoord was met iemand kon je een ‘tegenactie’ op touw zetten, waarin het gene wat voor jou mist tot uiting komt. Dit was voor velen onder ons een
144
verlichting denk ik, we konden meer gaan doen zonder dat elk idee door de groep moest goedgekeurd worden. Ik denk dat we ons – als groep hebben gerealiseerd dat ‘het bezig zijn’ soms beter helpt dan de eindeloze gesprekken en discussies die we collectief en in kleine groepjes hebben gevoerd. ‘Bezig zijn’ betekent niet dat je minder nadenkt over de onderwijscontext, Athene, het kapitalisme e.d. Ik denk dat ‘het bezig zijn’ juist veel nieuwe inspiratie kan geven. Velen hadden dit gevoel van niet verder geraken en afgeblokt worden door de grote groep. Het is terug duidelijk geworden dat in grote groep werken niet gemakkelijk is. Maar zo een discussie is wel nodig om het te doen werken en we zijn er geraakt. We hebben besloten dat iedereen datgene mag doen, waar die op dat moment in geïnteresseerd is en wat die persoon dan wil vastpakken. Aan eender wat kan er gewerkt worden en er is geen goed of fout. Volgens mij zochten we al veel te lang naar iets (wat dat iets ook moge zijn) waar we 23 namen onder konden zetten. Een erg enge invulling van collectief werken dus. Misschien moeten we meer gewoon dingen maken, individueel of met enkelen, die met elkaar in
145
interactie gaan en zo uiteindelijk tot een (heterogeen) geheel te komen wat werkelijk collectief genoemd kan worden. Collectief is namelijk geen synoniem voor als groep aan iets werken. Je kan het ook zien als in groep aan iets werken, waarbij dat ‘iets’ net een collectieve bezorgdheid is, een publieke zaak, zeg maar. Het was ook geen probleem om tussen de groepen te switchen, ik zelf heb namelijk in 3 groepjes een bijdrage kunnen leveren. Ik vond deze manier van werken veel aangenamer en er gebeurde eindelijk ook eens iets. Hoewel de toetsing van ‘beslissingen’ van kleinere groepjes noodzakelijk is hebben we ingezien dat het soms beter is toch de ‘beslissing’ door te zetten ondanks dat er een of een paar personen hun twijfels bij hebben. Dit niet enkel vanuit het idee verder te kunnen maar ook om het individuele terug wat meer plaats te geven. Volgens mij is een belangrijk aspect hierbij ook vertrouwen. Het vertrouwen dat ieder zijn best zal doen en het vertrouwen in mekaars ideeën. Ik heb nu het vertrouwen gekregen van de groep om dat boek te maken. Dat is denk ik nieuw.
146
Ik ben ervan overtuigd dat als we allemaal goed ons best doen en ons 100% inzetten, we er uiteindelijk wel zullen komen. Natuurlijk besef ik dat niet iedereen evenveel zal gedaan hebben, maar dat is ook normaal. Het is onmogelijk dat iedereen exact even veel zou doen/gedaan zou hebben voor Labo en het lijkt mij ook onbegonnen werk om dit bij te houden. Ik denk dat we erop moeten vertrouwen dat iedereen even toegewijd is en bereid is om zijn/haar uiterste best te doen en dan maakt het voor mij niet uit of iemand nu iets minder of meer deed dan iemand anders. Volle dagen functioneren in groep, voortdurende gesprekken, aanhoudend geroezemoes, continu aftasten, balanceren tussen luisteren en spreken, denken en herdenken, doen en opnieuw doen, samen... een golf die over me heen gaat en waarin ik verdrink. Geef mij maar het blad en de pen, of het toetsenbord en het scherm, zoals dat nu wat onromantisch gaat. Een doorbreken van het watervlak, een hap naar lucht. Tegelijk is teveel afzondering evenmin constructief. Af en toe is het nodig ideeën en gedachten te toetsen, op de tafel te leggen, te onderwerpen aan kritiek en andere invalshoeken. Dus ik kom naar de sessies in de grote groep... om blijvend van mening te kunnen
147
veranderen. Dat is telkens opnieuw vermoeiend en confronterend, maar het helpt me verder en het zorgt ervoor dat het boek 'van ons' blijft en niet 'van mij' wordt, zoals sommigen het anders gaan aanvoelen. Stress heeft er misschien ook voor gezorgd dat ik een iets andere positie inneem in de gesprekken met de ganse groep (maar waarschijnlijk ook als ik met enkelen samen aan iets werk, alhoewel het daar minder opvalt). Laat ons in het algemeen stellen dat mijn interventies iets harder en directer zijn. Vermoeidheid en geduld, ze hebben nooit goed samengegaan. Maar het is misschien ook een teken dat ik me op een andere positie binnen het hele Labogebeuren positioneer en me opnieuw meer actor voel, in tegenstelling tot enkele maanden terug. De nieuwe ‘filosofie’ van als je iets maakt, vraag dan niet 1000x iedereen zijn toestemming maar maak het gewoon én als iemand het niet goed vindt, past zij maar aan of legt maar iets anders in de plaats neer, WERKT. Athene, een van de zeldzame momenten waar het heden groot genoeg bleek te zijn. Maar misschien schreef ik dat al eens eerder naar u. Nu is er een
148
samen en hoe dan ook toch een beetje een werken naar… Maar er is ook de mogelijkheid. Het kan. De mogelijkheid tot keren en draaien. Dat stelt gerust. Dat het gaan op zich reeds iets is. Het kunnen proberen. Het mogen mislukken. Het mogen van gedacht veranderen. Het atelier zou een mooie en goede ruimte kunnen zijn maar de akoestiek is te slecht en het licht is veel te koud. (Ik kan maar niet vatten hoe mensen dergelijke lampen blijven kopen, niets is onaangenamer!) Ik vind de ruimte waarin gewerkt wordt dan ook erg belangrijk. Een ruimte moet je gedachten levendig houden zonder je af te leiden, wat een erg moeilijke evenwichtsoefening is. Dit is dan nog eens grotendeels persoonlijk. Een ruimte moet je aandacht kunnen richten tot iets en deze bewaren, wat in het huidige atelier dan ook moeilijk is. De aandacht wordt tot alles en tegelijk tot niets getrokken. Je voelt heel goed hoe de ruimte, ons atelier, evolueert naarmate we aan andere dingen werken. Ik denk dat dat is omdat er nu opnieuw dingen op tafel liggen. En dat de tafels dan ook opnieuw die functie hebben. Niet om onszelf op te positioneren (elk op onze tafel in een cirkel) maar dat we samen rond iets op een tafel zitten. Dat zorgt er voor dat onze gedachten gericht
149
kunnen zijn op iets en maakt uiteindelijk denken en doen mogelijk. We hebben het al eens gehad over het vervolg van ons project. Wat gaan we doen na de Molens? Zetten we onze beweging verder? Ik vraag me af of we niet allemaal weer gaan verzakken in het universitair systeem dat we gewoon zijn. We hebben allemaal sterke indrukken overgehouden aan dit jaar, maar hoe gaan we het concreet verder zetten? Daar blijf ik nog wat mee zitten. Binnen het vak Labo zijn we al constant in proces geweest, dus waarom dat proces niet doortrekken zelf tot na de 'tentoonstelling'? Dit zou dan willen zeggen dat we tijdens de tentoonstelling nog aan het experimenteren zouden zijn met dingen en mensen die op bezoek komen ons daarbij zouden kunnen helpen. Nu de tentoonstelling al meer in zicht is, vraag ik me steeds meer af of dit ook een echt eindpunt is. Het lijkt me niet meer dan logisch dat ons atelier op een of andere manier levend zou kunnen blijven. Het zou nog een grote rol kunnen spelen in de inhoud van het Labovak voor volgend jaar. Maar het is de vraag of dit ooit nog op dezelfde manier zal kunnen werken zoals het dit jaar gedaan heeft. Want we zijn samen tot het punt ge-
150
komen om het collectief te maken, waardoor iedereen zich ook nu nog blijft inzetten. Om dit van het begin te doen lijkt mij een gevaarlijke, misschien zelfs onmogelijke opgave. Hoe dichter het eindmoment nadert, hoe meer ik het gevoel heb dat dit alles toch nog maar een begin is en dat we nog zoveel meer zouden kunnen bedenken, doen, …
151
152
Vertrouwen Twijfel is al een klein stukje geloof. Daniil Charms Er wordt de laatste dagen veel ondernomen. Er ontstaan nieuwe initiatieven en het praktisch uitwerken, begint. Dat is goed want ik voel dat tegelijkertijd de motivatie wat begint te dalen. Het wordt wat veel om elke maandag en dinsdag een hele dag ‘opgesloten’ te zitten in ons atelier of ‘onze kelder’. Daarbij komt natuurlijk nog eens de aansporing van de andere vakken om ook die teksten bij te houden en voor te bereiden en het werken aan een thesis. Ook het vooruitzicht naar drie volle dagen Labo in de paasvakantie draagt hieraan bij.
153
De afgelopen twee weken zijn we vooral bezig geweest met de uitwerkingen van onze ‘tentoonstelling’. We hebben hiervoor op individuele basis en/of in kleine groepjes gewerkt. Ieder van ons heeft één of meerdere taken op zich genomen. Voorbeelden van taken die uitgewerkt worden zijn: ‘een fotoboek van ons proces’, ‘een boek met citaten op basis van onze brieven’, ‘de belangrijke thema’s die het fysieke Athene kenmerken, zoals de lege gebouwen, het verkeer…’ e.d. Een methode waar ik me wel in kan vinden, omdat ik het gevoel heb dat dit veel productiever is. Ik heb mij vooral bezig gehouden met het maken van de grote kaarten, waarop de plattegronden van de gebouwen van de faculteit staan. Ik was blij dat ik eindelijk iets kon doen, in plaats van altijd alleen te denken. Ik zat in het groepje van de visualisatie van het Excel bestand. Ik vond dat vrij belangrijk dat er iets mee gedaan werd, maar evident zou het niet worden. Wat konden we er nog van gebruiken en hoe ga je zoiets visualiseren? Toen kwam de vraag weer in me op: ‘Waar zijn we hier mee bezig?’ Een vraag die nog altijd een beetje in het vage blijft maar het wordt steeds duidelijker en er komt steeds meer om die vraag te beantwoorden. Ik
154
vond het echt geweldig die proefmaquette in karton te maken, het was fijn echt bezig te zijn met iets! Iets te maken en er resultaat van te zien. Dat is echt wat me steeds opvalt, als je iets maakt en je ziet er resultaat van, geeft dat duizend keer meer voldoening dan ergens over te blijven discussiëren tot er eindelijk een consensus is. Just do it! Ik ga een boekje maken over de kaarten van Athene. Ik ben al wat aan het knutselen met transparanten en de kaarten. Ik heb me ook bij het groepje rond betogingen en graffiti gezet. De betogingen en het verzet in de stad is echt wel iets dat me is bijgebleven. Ik ben dan ook blij dat ik hier rond nog iets zal kunnen doen. Ik ben de voorbije weken vooral bezig geweest met de sprekers. Isabelle Stengers naar Leuven halen is het doel. Mijn kennis van de Franse taal wordt op de proef gesteld. Ik vraag me af wanneer ik sinds het middelbaar nog in het Frans heb geschreven. Het opstellen van de uitnodiging was niet eenvoudig. Het vertalen lukte wel, maar wat willen we zeggen? We vonden een zeer goede tekst van haar Another science is possible! A plea for slow science. Het is duidelijk dat haar ideeën blijven terugkomen in ons werk. Ik zal dan ook vol onge-
155
duld zitten wachten op een antwoord van haar kant. Een neen hebben we, een ja kunnen we krijgen. In de groep heerst er blijkbaar (of zo heb ik toch opgevangen bij sommigen) een soort idee dat als je iemand uitnodigt, in ons geval een ‘spreker’, dat deze je visie volgt of niet en dat je bijgevolg voor of tegen bent. Ik zou dit graag volmondig tegenspreken. Je nodigt namelijk iemand uit om samen te denken over bepaalde dingen (zeker in ons geval). Iemand ziet de dingen zo, wij zien dingen misschien anders (en dit ‘wij’ is allesbehalve uniform) en dit biedt de mogelijkheid om samen over dingen na te denken en dit bespreekbaar te stellen. Deze mogelijke tengenstelling levert zo een, zo je wil, pedagogische ruimte waar het naast elkaar van verschillende visies en ideeën mogelijk is en deze elkaar op een positieve manier kunnen beïnvloeden. Niet naar een compromis toe, maar naar een situatie waar een naast elkaar en met elkaar samen leven mogelijk is. Tijdens een gesprek heeft Maarten Simons aangegeven dat hij graag op de tentoonstelling aanwezig wilde zijn, maar dat hij liever niet wil uitgaan van de klassieke docent-student-structuur, waarbij de
156
studenten enkel naar de docent luisteren. Ook heeft Maarten Simons aangegeven dat hij zelf uitgedaagd wilde worden. Eigenlijk sluit deze gedachtegang, naar mijn mening, helemaal aan bij onze kijk op het onderwijs. Als ik me niet vergis ziet professor Simons zijn onderzoek in het kader van het vak Onderwijs in relatie tot samenleving en cultuur op drie manieren collectief. Het gebeurt samen, dus collectief; het gaat over een publieke kwestie (iets wat ons collectief aanbelangt) en het wordt publiek gemaakt en dus als publieke kwestie gepresenteerd (redelijk kort door de bocht waarschijnlijk). Ik vind diezelfde drie invullingen van collectief ook terug in onze manier van werken. Als eerste verschil zie ik echter dat wij deze eerste betekenis van collectief anders invullen. Waar er in het kader van oirtsl (beste afkorting ooit) eerder collectief naast elkaar gewerkt wordt aan een gemeenschappelijk doel, werken wij meer verweven met elkaar, in (iets te) constante dialoog. Dit brengt me meteen bij een tweede punt, namelijk dat er in het onderzoek in kader van oirtsl (ik blijf het grappig vinden) eerder in opdracht van gewerkt wordt. Of, anders gesteld, een gemeenschappelijk doel aanvaard wordt waar samen naartoe gewerkt wordt.
157
De sprekers lijken me een erg belangrijke rol in te gaan nemen, ze worden onze extra input waar we zelf enorm veel aan gaan hebben. Dat maakt het niet alleen een toon-moment waarop we wat laten zien, maar het geeft ons de kans om verder na te denken over de zaken waar we nu al even mee bezig zijn. Ik nam contact op met Bruno Tersago en hoop dat een gesprek via internet of andere mogelijkheden haalbaar zullen zijn. Door het contacteren kwam ik nog eens op zijn blog terecht, waar zeer interessante artikels op te vinden zijn. Volgende week komen er Griekse studenten naar ons atelier, waar ik enorm naar uitkijk. Zo brengen we volgens mij Athene terug wat meer bij ons, halen we onze ervaringen van daar en van toen weer levendig naar boven. Ze kunnen ons alleen maar verder prikkelen en aanzetten om iets goed van onze andersoortige tentoonstelling te maken. Het schrijven van een brief, aan u, beste idioot, wordt steeds wat lastiger. Waar de woorden in de eerste brieven als vanzelf kwamen, zijn ze nu behoorlijk moeilijk te vinden. Hoe dit komt? Omdat dit alles wat moeilijker in woorden te vatten is? Het misschien zo is dat ik soms al teveel tot aan de schouders in het geheel zit? Iemand schreef iets over het recht om het oneens te zijn met jezelf.
158
Doorheen het Labo is dat wat er gebeurt... zoals ook in het leven. Ik spreek. Ik luister. Ik spreek mezelf tegen. Ik begin opnieuw. Het is vermoeiend en oncomfortabel. Ik voel me dikwijls uit mijn centrum gegooid. Ik val en krabbel recht. Maar ik denk dat daar net het vormende in zit van dit vak. Het continu zoeken naar een andere houding ten opzichte van mezelf, de ander en de wereld. Ik ervaar dat ik in het Labo-vak voortdurend geconfronteerd wordt met tegenstrijdige gevoelens. De ene dag/week ben ik erg optimistisch en heb ik zin om mij in te zetten voor edu-co-labo. De andere dag/week ervaar ik voornamelijk frustraties en/of futloosheid en kan het mij allemaal niet zo veel meer schelen. De ene dag ben ik gemotiveerd om mijn visie op de dingen te delen met de anderen, terwijl ik op andere momenten niet de energie kan vinden om ‘er nog meer woorden aan vuil te maken’. Hoewel ik soms het gevoel heb dat ‘de zaak’ mij niet meer raakt, kan ik niet zeggen dat het Labo-vak niets met mij doet; in geen enkel ander vak ben ik mij zo bewust van mijn emoties. Ik balanceer nog steeds op die koord, draai nog steeds rond mijn as in het duister, maar met de tijd en de ervaring komt het evenwicht.
159
Evenwicht dat ook zoek is in het verdelen van de tijd over alle verschillende facetten en verantwoordelijkheden van het leven. Het lijkt wel alsof je niet anders kan dan door links je best te doen, rechts teleur te stellen. Het is al zo dikwijls gezegd, maar het kan niet genoeg herhaald worden: Athene toonde de ademruimte die vrij kwam als er tijd is om intensief met een zaak bezig te zijn. In België zijn we allemaal jongleurs, waarvan de balletjes niet altijd in de lucht blijven, maar steeds vallen om weer opgepikt te worden... en zo trainen we verder om acrobaten te worden in het neoliberale circus. Dinsdag waren we samen aan het denken rond welke soort pedagogische ruimte we hebben vorm gegeven en nog steeds aan het vorm geven zijn en we kwamen uit bij de centrale notie van het zoekende zijn, van het dolen. Want uiteindelijk is dat hetgeen wat ons doet stilstaan, hetgeen ons doet denken, hetgeen ons uit onze comfort zone haalt, hetgeen waarrond het allemaal draait. Zoeken als een soort van pedagogische ruimte. En ondertussen ook het zoeken naar een pedagogische ruimte. Het feit dat we nu concreet ergens naartoe werken zorgt daarom niet per se dat het zoeken verdwijnt. De zaken worden gewoon concreter, wat uiteinde-
160
lijk ook moet, en net dit concreter worden geeft ons ruimte om over andere zaken te denken en aan andere dingen te werken. Iedereen is zoekende omdat we uiteindelijk gewoon samen zoekende zijn. Dit samen is dan ook belangrijk. We werken naast elkaar (getuige de verschillende ‘projectjes’) maar brengen dit op een bepaalde manier samen, en ik denk dat deze bindende factor ons samen zoeken is. Het samen zoeken, waarbij er niemand uit de boot valt, en waarbij de schik om te mislukken plaats maakt voor een enthousiasme om samen te proberen, klungelen, te vallen en op te staan, dat is de kracht van Labo! Nadenken over alles. Niet alleen over de toegankelijkheid van onderwijs, maar ook over wat onderwijs nog inhoudt dezer dagen. Is het meer dan gewoon ervoor zorgen dat jongeren later gaan bijdragen aan de economie? Krijgen jongeren nog de kans te leren? Ikzelf heb het gevoel dat ik nu echt aan het leren ben. Niet noodzakelijk dat ik als een geleerd persoon in een bepaald onderwerp uit deze klassen zal stappen. Ik lijk meer stil te staan bij de dingen, neem niet alles zomaar aan. En dat is net ‘leren’, toch? Niet alles zo maar aannemen, maar alles in vraag stellen, alles eens anders bekijken, alles gewoon al maar eens bekijken. Stilstaan
161
bij de dingen kan echt veel veranderen. Het kan je op een totaal andere plaats in het leven zetten. Wat ik leer, moet gemeenschap kunnen worden, moet onder de loep genomen kunnen worden, moet in vraag gesteld worden. Het is wat raar dat Athene tot dit leidde. Een beetje onvoorstelbaar. Een reis al wandelend door een stad die ervoor zorgt dat ik het onderwijssysteem uiteindelijk in vraag stel. Misschien kan de 'tentoonstelling' gezien worden als een examen. Ik herken alvast eenzelfde patroon. Je weet dat het belangrijk is, je doet voorbereidend werk en op het einde wordt de spanning voelbaar die je de kracht geeft om er 200% mee bezig te zijn. Waar deze tentoonstelling volgens mij echter wel in zal verschillen is dat dit een groepsopdracht is, waarbij we op elkaar zullen moeten rekenen om het einddoel te bereiken. We kunnen dit niet alleen en moeten rekenen op de goodwill van anderen om hier ook ten volle voor te gaan. Bijkomend zal dit 'examen' ons langer bijblijven dan wanneer je de kennis puur voor jezelf hebt verworven. Het is duidelijk dat er binnen ons Labo geen backup plan is, niemand die het zelf zal oplossen als
162
wij grandioos falen in onze opzet. Maar het unieke aan onze opzet is volgens mij dat falen wel mogelijk is. Natuurlijk wenst niemand dit, maar het mogen mislukken vind ik uitermate belangrijk binnen onze werking. Niet omdat er iemand achter de hoek wacht om met de echte oplossing te komen, maar omdat het gewoon mag. We leven in een maatschappij waarin mislukken niet meer mag. We worden gedrild in het vergroten van onze individuele competenties. Resultaten primeren boven alles. Wanneer iets dreigt te mislukken, moeten we zorgen voor een veilige omgeving waarbij alles sowieso lukt. Een gemiste leerkans in mijn ogen. Vreemd toch, dat we in een maatschappij die draait om leerkansen, net alle leerkansen weg nemen. We zijn aan het proberen, aan het klungelen, aan het vallen en aan het op staan, misschien zijn we wel gewoon aan het mislukken… Toch zou ik het Labo-experiment nooit mislukt noemen. In de huidige maatschappij is iets mislukt als er geen duidelijke resultaten zijn. Ik geloof inderdaad nog steeds dat we in het scenario terecht kunnen komen waarbij we op het einde van de rit geen visueel resultaat hebben en ons heel jaar dus ‘mislukt’
163
is in de ogen van vele mensen. Ik zal dit jaar, ongeacht wat er nog gaat gebeuren, niet mislukt noemen. Ik ben veranderd, de groep is veranderd, mijn generatie sociaal-cultureel pedagogen is veranderd. Jan en Wim zijn onze twee begeleiders. Om het even heel categoriaal te stellen, zouden we Jan bij de ‘denkers’ kunnen plaatsen en Wim bij de ‘doeners’. Het is heel duidelijk welke dagen Jan aanwezig is en het denken de bovenhand krijgt en wanneer Wim aanwezig is die letterlijk zegt dat we meer moeten dóen. Het feit dat dit verschil zo zichtbaar aanwezig is, zegt iets over de rol van de begeleider en de plaats hiervan in onze manier van werken. Ik heb het altijd opvallend gevonden dat we geen hiërarchische maar een horizontale rolverdeling willen in Labo, maar dat de begeleiders toch steeds aan de kop van de tafel zitten. Ook wanneer we een dag zonder begeleiders samenkomen, is de nood om onze beslissingen voor te leggen en bevestiging te vragen aan de begeleiders voelbaar aanwezig. Het is dus duidelijk niet evident om de begeleider volledig van zijn positie te ontdoen.
164
Als het gaat over de rol van de pedagoog, lijkt het te gaan over het ‘hoe’ een pedagoog het best of meest juist handelt. Ik weet echter niet of op deze vraag een antwoord kan bestaan. Is er wel zoiets als correct pedagogisch handelen, en wat zou dat dan inhouden? Ik denk dat het meer gaat over het ‘wat’ van een pedagoog ‘zijn’, eerder om een houding dan om een manier van handelen. Zonder een sluitend antwoord te willen geven, denk ik dat de houding van aandacht in relatie met openheid hier belangrijk is. Het gaat dan over een aandacht voor de wereld en een vorm van openheid om hier tegenaan te kijken en mee om te gaan. Vertrouwen. De pedagoog geeft vertrouwen. Het is moeilijk vertrouwen te herkennen, als je het zelden ziet. Het is moeilijk vertrouwen te krijgen als je dat niet gewoon bent. Het is moeilijk vertrouwen te geven als je er geen gekregen hebt. Maar het is niet onmogelijk. Vertrouwen krijgen betekent op jezelf vertrouwen. Dat brengt uit balans. We zijn verslaafd aan feedback. Aan kritiek. Aan targets. Aan duidelijke verwachtingen. Aan lijsten met vooropgestelde doelen waarvan je weet: als ik ze haal, heb ik het goed gedaan. Heb ik voldaan. Dat is het kompas waarop we het leven bevaren. Het duidelijke noorden.
165
Waaruit ook het zuiden ontstaat. De stroom. Waar de zalm tegenin kan zwemmen. Er is geen stroom. Als er vertrouwen is, verander je van vis in mens. Zoekend. Experimenterend. Twijfelend. Ik begrijp opnieuw op een andere manier het verschil tussen het Labovak en het 'systeem'. De woorden 'Fuck the system' veranderen van klank. 'Vergeet het kompas. Er is geen kompas. Er is slechts het leven en het mens-zijn.' Vertrouwen. Geen afvinkpunten. Geen te bereiken doelen. Maar ondertussen twijfelen we. En is er ook het zoeken. Het blijven gaan. Het samen doen. Er is vertrouwen, dat was er altijd. Misschien is dat net zo moeilijk. Vreemdsoortig in de verdere opeenvolging van schooljaren. Het voelt niet meer comfortabel. Wat fijn dat het toch mag mislukken. (al proberen we toch wel hard te hopen dat het niet zo zal zijn) Maar dat ge moogt falen. (niet dat ge dat daarom doet. Integendeel.) Misschien faalt ge wel nog meer door altijd zo hard te proberen niet te falen. Zoiets. Het mogen proberen. En dat aan een universiteit? Dankuwel.
166
De molens Bewondering voor het kunnen, in een samenleving waar meetbare prestaties vaak hoger worden ingeschat dan kunst die streeft naar schoonheid, en verwarring, en tot stilstand dwingen, en in beweging zetten en het raken van het hart, dat ontregelt mij, merk ik. Griet Op de Beeck
We zijn op zoek. Niet doelgericht, niet simpel en zonder vastomlijnd resultaat. Soms werden we overhoop gehaald. Tijdens de driedaagse voorbereidingen in de Molens van Orshoven had ik – net als in Athene – weer even het gevoel dat het gewone leven opgeschort werd. Voor de paasvakantie begon wist ik 167
wel dat de vakantie te kort ging zijn om alles wat ik wilde doen gedaan te krijgen, maar tijdens de driedaagse was er geen paniek, omdat ik wist dat ik toch geen tijd had om mij met andere zaken bezig te houden. Wat meteen opvalt is dat je die dagen enkel met Labo bezig bent en dat het moeilijk is om het los te laten eenmaal je bent thuisgekomen. Het benaderde dan ook de ervaringen in Athene waarbij je continu gericht bent op één bepaald iets. We waren dingen aan het doen, samen, en door het hoge aantal werkuren per dag waren we enkel en alleen met de tentoonstelling en Labo bezig, en niet met andere vakken of andere zorgen. Ik moet wel toegeven dat ik na die drie dagen bekaf was. Het waren geen gemakkelijke dagen, dat is het minste dat ervan kan gezegd worden. Zowel mentaal als fysiek zwaar soms maar achteraf ben ik er wel heel content mee. Na de eerste dag had ik het gevoel dat we er niet gingen geraken, het was een dag dat iedereen wat verloren rondliep, voorzichtig aan dingen begon te werken maar er nog niet echt ten volle in op ging. Er was nog niets af, niets was zeker, zelfs niet of jouw idee/werk effectief op de tentoonstelling
168
ging komen. De Molens van Orshoven zagen er na een dag nog akelig leeg uit, wat verontrustend overkwam. Het programma zat nog niet juist in elkaar waardoor de buitenwereld nog steeds niets wist van ons bestaan. Er was nog niet afgesproken waar wat ging komen te staan in de Molens van Orshoven. Ik snap dat niet iedereen in de Molens kon zitten omdat ze internet nodig hadden of omdat het er te vuil was, maar ik denk dat een deel van het collectieve daardoor toch wel verloren is gegaan. Een tijdje geleden hadden we besloten dat de groepjes open moesten blijven, maar ik vind dat de meesten teveel bij hetzelfde werk blijven hangen. Ik vrees dat bij edu-co-labo we per tentoongesteld thema misschien zelfs zo bij wijze van spreken namen gaan kunnen plakken. ‘Dit heb ik gemaakt’. Bij mij valt het niet zo op wat ik doe en gedaan heb omdat ik overal wat meewerk. We begonnen de eerste dag met een vergadering in het atelier waarin we concreet afspraken wat er het meest dringend was en wie zich met wat ging bezighouden. ’s Avonds hadden we dan een grote vergadering waarin elk groepje zijn vorderingen en ideeën vertelde. Het deed me beetje denken aan
169
een grote vergadering zoals we die hadden in Athene op de camping, zo allemaal in campingstoeltjes en met koude rillingen. Het leukst vond ik het om écht iets te doen en bezig te zijn met mijn handen tot ik er pijn van kreeg en voelde dat ik echt gewerkt had. Zelfs de eerste dag voelde ik al dat ik gewerkt had. De Molens van Orshoven waren zo vuil dat we eerst alles goed moesten borstelen voordat we er konden werken en jawel, als je zo een heel verdiep borstelt met drie man, voel je dat wel. De maquette zelf was ook niet zo gemakkelijk als we dachten. Het karton was vrij dik en je geraakte er moeilijk door, maar de voldoening is dan des te groter als het af is. Het fijne was dat het niet van ons alleen was want iedereen kwam eens mee helpen kleuren, karton snijden en de maquette samenhangen. Ik denk dat de helft van de groep hieraan heeft meegewerkt. Zelf kon je bij alle groepjes eens gaan kijken en vragen of er hulp nodig was en zo help je toch overal wat aan mee. Ik moet toegeven dat ik echt genoten heb van het fysieke werk (het opruimen van de Molens, het
170
uitknippen van 575 foto’s van gebods- en verbodsborden en ten slotte het tegen de muur hangen van diezelfde foto’s). In eerste instantie vond ik dit een aangename bezigheid omdat er gewerkt werd, terwijl mijn hoofd even kon uitrusten. Daarnaast was het leuk om zichtbare resultaten te zien. Om te zien dat de Molens een aangenamere plek werden zonder al het afval op de grond, om te zien dat edu-co-labo vorm begon te krijgen. Het bouwen aan de tentoonstelling deed me deugd. De fysieke handelingen die je moet doen om iets op te bouwen. Om niet enkel iets met je hoofd te construeren volgens vreemde kronkels en mysterieuze denkwegen. Maar om fysiek en concreet iets steen voor steen, foto per foto, kaart per kaart, e.a. op te bouwen tot iets wat tastbaar is. Dit tastbare geheel, daardoor kan je denken. We konden op deze manier reageren op anderen hun fysieke denkwijzen. Wij, de bouwwerkers van het edu-co-labo. Dat was waar we nu voor stonden. Het was geen ver-van-je-bed-show meer in de wazige werelden van de filosofie. Het werd iets waar mensen het over konden hebben. We gingen met elkaar in discussie over onze architecturale
171
denkwijzen. Waarom leg je die steen daar? En wordt het niet juist steviger als je hem daar legt? Ik was zo opgelucht dat we vorige week de drie dagen echt de handen uit de mouwen staken, gewoon erin zijn gevlogen zonder eindeloze gesprekken te voeren. Want anders zou ik die dagen niet volgehouden hebben, denk ik. Als we dat eerder hadden gedaan, zoals hierboven beschreven, zou ik om eerlijk te zijn met veel meer plezier aan het Labovak gewerkt hebben. Ik heb er soms echt tegenop gekeken om die lange uren de koppen bij elkaar te steken in onze muffe kelder. Dat was gewoon geen manier van werken die voor mij werkte. Natuurlijk deed ik wel actief mee aan de gesprekken, maar toch… Ik was dan telkens doodop en leeg als ik thuiskwam en had vaak nood om mij tussen de middag even af te zonderen. Eindelijk weer tijd om met de kaarten bezig te zijn. Dit heeft me goed gedaan. Ook het zien groeien van de ‘tentoonstelling’ geeft een leuk gevoel. Iedereen is in de weer om datgene wat we gezien hebben te kunnen mee-delen. Toch heb ik gemerkt dat ik me ook met andere dingen bezig gehouden heb tijdens deze drie dagen. Dingen die
172
niets met Labo te maken hebben. Dit is mijn eigen keuze geweest en achteraf bekeken misschien niet de juiste. Zoals ik in mijn vorige brief schreef denk ik niet dat ik in krak dezelfde conditie kan verkeren als in Athene want de situatie hier is anders. Dat maken, dat heeft ons allemaal begeesterd de laatste dagen in de Molens en het Atelier. Je zag iedereen genieten van de kans die werd geboden om zelf iets in elkaar te steken. Je zag iedereen genieten van het kijken naar anderen die iets in elkaar steken. En er was tijd. Er was terug vrije tijd omdat Labo niet gepropt zat tussen het ene vak en het andere -of tussen de boodschappen en de afwas-, maar kon plaatsvinden van 9u 's morgens tot 9u 's savonds -of later. Het was zalig om een hele dag geconcentreerd te kunnen bezig zijn met slechts een enkel Ding. Wat een verademing. En we waren niet bezig iets te maken voor onszelf. Voor onze individuele doeleinden. We waren bezig iets te maken, zelf deel uit makend van een groter geheel. Ook dat geeft zuurstof. Zo is 'mijn boek' dat niet mijn boek is, een bijdrage aan het collectief ontwerp dat stilaan vaste vorm krijgt en de diversiteit van de makers weerspiegelt. Het
173
doet deugd iets te maken voor en samen met anderen. 'Dankjewel voor het maken van het boek.', zei iemand en hoe fijn is het dan om te zeggen: 'Dankjewel voor het schrijven van de tekst'. Iets produceren om te produceren, met liefde voor het gene waar je mee bezig bent. Daar zou het om moeten draaien. Bij mij was er soms niet veel liefde aanwezig, doorheen het jaar. De liefde komt er vooral door te creëren en doen. Het gevoel hebben dat iedereen met plezier werkt aan wat ze bezig zijn. Dat is waar het omdraait, volgens mij. Die liefde heb ik gemerkt in Athene en nu de laatste drie dagen opnieuw. Ik hoop dat die ook op de tentoonstelling voelbaar zal zijn… Ik had me opgegeven om het internetboek in elkaar te steken. Van het begin tot het einde is het met onze eigen handen gemaakt. Met veel tijd, geduld, aandacht en toewijding. Ik vind het niet perfect, het had mooier kunnen zijn, maar ik ben er wel trots op. Ik denk dat we ons na edu-co-labo ook zo gaan voelen. We hebben er heel veel van onszelf in gestoken, en we zullen misschien niet allemaal even tevreden zijn met hoe het verlopen is, maar trots zullen we zeker wel zijn.
174
Hoe dan ook, ik ben blij met de vorderingen die gemaakt zijn naar onze vier-daagse toe. Er staat trouwens opnieuw een echte groep. Het viel op dat het de laatste avond erg aangenaam werken was en ik denk dat dit voornamelijk te maken had met het feit dat we allemaal op dezelfde locatie werkten. We onderschatten vaak de kracht van het rechtstreeks contact met elkaar. Als we gescheiden werken (op verschillende locaties, op verschillende tijdstippen) heb je geen voeling met het collectief terwijl dit samen wel het geval is. Het was tekenend dat iedereen wel in eerste instantie met zijn eigen ding bezig was, maar dat er constant mensen heen en weer liepen om bij die of deze eens te gaan helpen. Ik heb een gevoel van gedrevenheid in hetgeen we bezig zijn, het echt maken van iets. Ik ervaar de kracht van het samenwerken, zoals ik dat in het onderwijs nog nooit heb gevoeld. Het gaat om iets anders dan het afleveren van een groepswerk, het is het bieden van een andere mogelijkheid. De manier waarop we werken, waarop we aan de slag waren in de Molens, gaf me de kans op een veel vrijere manier te experimenteren. Er was geen
175
juist of fout, we waren allemaal zoekende. We probeerden allemaal wat dingen uit. Zelfs de professoren, waarvan studenten al te vaak denken dat zij de waarheid en de oplossing kennen, probeerden met vallen en opstaan wat te bedenken, voor internet te zorgen, materiaal op te pikken, enz. Deze manier van werken bracht zo sterk de gelijkheid tussen de professoren en de studenten aan het licht. Het was echt iets wat me trof. Er werden tafels verplaatst en geheven door proffen en studenten samen, er werden met andere woorden samen dingen aangereikt en verschoven. Dat gevoel heb ik ook bij onze manier van werken; je kan zelf dingen aanreiken, zelf zaken of theorieën ‘verschuiven’ of op zijn minst er een eigen invulling over creëren. Het samen maar toch apart werken met 1 doel: de tentoonstelling edu-co-labo, is iets dat je niet veel meemaakt. Ik ga niet liegen: ik heb veel frustraties gehad in deze drie dagen. De gebruikelijke groepswerk-frustratie-zinnetjes als: ‘wat heeft die nu eigenlijk een hele dag gedaan?’ ‘die doet echt veel minder hé’ zijn wel eens mijn hoofd gepasseerd. Maar dat is volgens mij redelijk gewoon als je met 23 man samenwerkt. Hoewel je weet dat iedereen het goed
176
voor heeft en het beste wil geven van zichzelf, is het bijna onmogelijk om in onze samenleving dit ook te meten ten opzichte van elkaar. Dit doet mij denken aan een mogelijk ‘aandachtspuntje’ in ons debat over het hedendaagse onderwijs. Het zit zo in ons gebakken dat we ons moeten vergelijken met anderen en dat we moeten presteren. Wanneer we het gevoel hebben dat iemand dit minder doet, zijn we geneigd deze met de vinger aan te wijzen, net als in de lagere school het geval is. We zitten met een leeg gevoel dat het nooit genoeg is, wat we ook doen, en we vergelijken ons leven bijvoorbeeld met onze Facebookvrienden die volgens ons ‘een veel beter en succesvol leven hebben dan wij’. “Opzij opzij opzij, maak plaats maak plaats maak plaats, wij hebben ongelofelijke haast Opzij opzij opzij, want wij zijn haast te laat, we hebben maar een paar minuten tijd” Herman Van Veen Nu is het wel jammer dat er nog steeds veel werk is aan onze tentoonstelling, maar we ook veel werk hebben voor andere vakken. Ikzelf heb dan de neiging om Labo nu wat aan de kant te schui-
177
ven en voor andere vakken te gaan. Maar aan de andere kant ben ik zo hard bezig met Labo dat het niet aan de kant geschoven kan worden, dan ben ik met kleine dingen toch nog bezig, zoals mensen uitnodigen, autootjes verzamelen, het facebookevenement aanpassen... De voorbije weken lig ik continu te worstelen met het verdelen van mijn tijd. Des te meer merk ik hoe moeilijk het is om tijd vrij te maken. Ik heb het gevoel dat ik vastzit in een systeem van verplichtingen met een opeenvolging van deadlines waarbij ik mijn focus niet zelf kan bepalen. De tijd blijft een onderwerp dat me door dit vak enorm is gaan interesseren. Ik voel de druk van de maatschappij, van de manier waarop wij samenleven, om alles te verantwoorden en alles af te wegen tegenover elkaar. Ik krijg door alle drukte steeds meer de neiging om alles te plannen, vast te leggen, af te wegen, en ik ervaar dat als stresserend. Volgens mij hebben steeds meer jongeren hier echt last van. De leiding in mijn jeugdbeweging geeft regelmatig aan dat schoolwerk te veel wordt, dat een hogere studie en ‘spelen in het weekend’ of een ‘fuif om geld in te zamelen’ niet te combineren valt. Dit vind ik een zeer spijtige
178
zaak, dat jongeren in de fleur van hun leven, zaken opgeven waar ze werkelijk in geïnteresseerd zijn, omdat ze gedwongen worden hun tijd te managen. Het is mijn laatste brief en eerlijk gezegd ben ik daar blij om. Het is voor mij allemaal even genoeg geweest. Labo vraagt zoveel van mijn tijd en mijn andere vakken en thesis hebben er al het hele semester onder geleden. Nu dat het einde van het semester nadert en ook voor de andere vakken de deadlines dichterbij komen, is de stress in mijn lichaam op een hoogtepunt. Ik heb het gevoel dat iedereen zoveel van mij verwacht en het overvalt me zo dat ik precies uiteindelijk voor niemand en zeker niet voor mezelf nog goed kan doen. Ik heb mij enkel kunnen bezighouden met kleine opdrachten die meer tijd vergden dan ik verwacht had en ik heb tot mijn grote spijt (en zelfs teleurstelling) niet eens alle opdrachten af gekregen, ik heb nog geen enkele tekst voor andere vakken kunnen lezen, ik heb mijn stagepapieren nog steeds niet in orde kunnen maken en ik heb nog geen tijd gehad om mij voor te bereiden op educo-labo. Hoe meer ik hierover pieker, hoe minder er gedaan wordt en hoe meer ik in paniek raak….
179
Ik probeer rustig te blijven en alles één voor één af te werken, maar omdat ik niet kan beslissen wat er eerst af moet zijn, gebeurt er meestal maar weinig, want ik ben met alles tegelijk bezig. Op dit moment heb ik het gevoel dat ik nergens nog deftig tijd voor heb. Ik heb het gevoel dat ik alles maar half-half kan doen. Ook Labo lijdt hier onder. Ik steek hier graag tijd in, maar heb het gevoel dat ik nu een grens bereikt heb en het niet meer kan opbrengen om meer tijd in Labo te steken dan nodig. Er zijn namelijk nog andere deadlines zoals een belangrijk eindwerk en taken van andere vakken, die ook hun aandacht opeisen. Jammer genoeg ben ik iemand die niet graag iets half-half doet en dit zorgt voor veel frustratie… Mijn hoofd zit vol met lijstjes en data van dingen die ik nog moet doen, en mijn buik vol zenuwen en stress. Ik kan alleen maar denken aan wat ik nog moet doen en hoe weinig tijd ik daar nog voor heb. En ook dat zit me tegen van mezelf. Ik wil geen stressvol leven leiden waarin elke dag een race tegen de klok is in een omgeving waarin steeds herhaald wordt dat een dag toch te kort is. Ik besef wel dat dit niet willen in deze samenleving nogal onrealistisch is, maar dat doet niets aan
180
het feit dat ik dat heel jammer vind. Iedereen moet altijd bereikbaar zijn, alles moet elk moment mogelijk zijn, ‘geen zin’ is geen reden meer om iets niet te doen, als je tijd hebt, heb je precies geen ‘recht’ meer om iets af te zeggen. Is het dan zo raar dat mensen af en toe eens nood hebben aan alleen zijn en niets doen? Soms wil ik terug naar Athene. Ik heb daar zo genoten van elke dag alleen wandelen met enkel een lijstje met een aantal parameters in mijn hoofd. Niemand verwacht iets van je, er zijn geen honderd dingen die je nog kan of moet doen voor die ene dag (of daar denk je op dat moment toch niet aan... “daar graffiti, even noteren”). Ik genoot ervan dat ik geen deel uitmaakte van de haastige massa om me heen en geen besef van tijd moest hebben buiten het hongergevoel in mijn maag en de stand van de zon: ‘voor het donker terug op de camping’. Voor mij was Labo in ieder geval een zeer leerrijke ervaring. Het heeft mijn ogen geopend voor het soort systeem waar wij in leven en naar school gaan. Dit project heeft me laten zien dat het anders kan, we moeten niet perse meedraaien in het systeem van individuele studieprogramma’s, van
181
competenties, van individualisme, van … . Nu dat we zoveel met Labo zijn bezig geweest is het, voor mij althans, moeilijk om bij de andere vakken die we hebben de knop om te draaien. Jammer genoeg zijn er, zelfs in onze richting, vele vakken waarvoor je best de theorieën van de auteurs, of de mening van de professoren kan volgen indien je wilt slagen op het onderdeel. Dit om te illustreren dat het bij Labo helemaal anders was. Ik zocht uit eigen interesse artikels op die gingen over de crisis in Athene, over hoe studenten er geen toekomst meer zien. Ik zocht uit echte interesse op waarom de school, zoals deze tegenwoordig zo negatief wordt afgeschilderd, niet meer werkt. Zo legde ik onze werking enkele dagen terug uit aan mijn zus, een vrouw waar ik enorm naar opkijk. Hierop vroeg ze me echter: 'als je sowieso geslaagd bent, waarom steek je er dan nog tijd in?'. Ik kon daar eigenlijk niet direct op antwoorden. Misschien zijn we allemaal redelijk dom bezig. Of misschien is er gewoon meer in het leven dan dingen 'in functie van' doen en doen we heel soms dingen omwille van het ding zelf. En ook al zeg-
182
gen anderen dat dit dom is, laten we daar vooral niet mee stoppen. Het Labovak is uitgegroeid tot een experiment dat vorming in de praktijk gebracht heeft. Het is iets geworden waar wij allen de hele tijd mee in ons hoofd zitten, wat onze passie op dit moment is. Het heeft voor mij een plek van scholé gemaakt die ik nog niet eerder ervaren heb. Ik ben er mee bezig, omdat het mij ook daadwerkelijk bezig houdt. Ik werk ervoor omdat het mij daadwerkelijk aan het werk en het denken zet. Ik probeerde tegen te sputteren, maar telkens opnieuw startte ik Trello op, checkte ik mijn mails voor de communicatie of het materiaal en was ik teksten aan het bijwerken. Het getuigt wel van een MOGELIJK andere vorm van educatie, die (ook) werkt. Ik denk dat het onzin is om te denken dat het enkel bij ons werkt, ik denk dat dit mogelijk is bij iedere groep studenten. Bij iedere groep. Hoe? Dat weet ik niet. Maar als ik later ooit de kans krijg leerkracht te worden, dan denk ik wel degelijk terug aan dit vak. Hoewel ik het als meer beschouw dan ‘een vak’. Het heeft ons aan de lijve laten ervaren waar een pedagoog toe in staat is. Om een creatieve opening te vinden
183
in het normale reilen en zeilen. Om stil te staan bij hoe het anders kan en te experimenteren. Ik ben echt blij dat ik dit meegemaakt heb. Het is een vak dat ons zeker heeft ‘gevormd’. Het heeft me verder ontwikkeld als persoon. Het heeft me 24 interessante en toffe mensen doen leren kennen. Het heeft me veel geleerd over hoe (hedendaags en alternatief) onderwijs en een stad in elkaar kunnen zitten. Het heeft me meer van de wereld laten zien, heeft mijn ervaring en kennis uitgebreid. Ik weet dat het een vak was waar ik vaak tegenop zag (die lange nutteloze vergaderingen/discussies, dat filosofische, enzoverder) maar waar ik achteraf toch met een goed gevoel naar terug zal kijken. Ik heb geworsteld, op papier en in mijn hoofd en hart. Zoals iedereen, denk ik, ben ik 'mezelf tegengekomen'... Niet voor de eerste keer en hopelijk ook niet voor de laatste keer. Deze keer was/is een heel waardevolle keer. Sommige kantjes van mijn temperament zijn ook voor mij moeilijk om mee te leven, andere kantjes lijken misschien iets meer 'gepolijst'. Labo toont echter aan wat geen enkel ander vak kan aantonen: dat de wereld er overal wel van nodig heeft.
184
Ik weet nu dat het erg belangrijk is om mezelf discipline op te leggen om me werkelijk te kunnen smijten in iets. In Athene had ik deze discipline, daar was ik weg, weg van huis en thuis. In Athene was ik vreemd. Misschien had de reis langer moeten duren? Dan konden we in Athene zelf al werken aan de ‘tentoonstelling’? Of misschien is dit ook niet ideaal want dan zou ik niet meer vreemd zijn en soms is er ook tijd nodig om te kunnen nadenken over de dingen die we zagen. Of zou een tweede reis weer terug naar Athene helpen? Ik weet dat dit misschien niet erg haalbaar is maar mij zou het wel helpen. Het heeft duidelijk gewerkt die reis naar Athene en de manier waarop we daar allemaal waren. In Athene was ik vreemd. Het was een druk, soms aangenaam maar ook vaak onaangenaam, leerrijk en boeiend, maar vooral vermoeiend academiejaar. Het Labovak heeft hierin een belangrijke rol gespeeld. Ik heb er heel veel van geleerd en heb er enorm veel tijd ingestoken. De ene dag was ik blij, de andere gefrustreerd. Eén ding is zeker: ik ga blij zijn als we eindelijk op edu-co-labo staan en ons werk kunnen tonen (en bespreken).
185
Het zal een zenuwachtige laatste week Labo worden, waar iedereen veel manoeuvres zal moeten uithalen om te komen tot onze echte toonbare tentoonstelling. Hier zal managing (wat een vies woord is maar wegens geen beter toch hier gebruikt), zeker van pas komen. Ik ben super benieuwd naar de tentoonstelling zelf. Hoe gaat alles eruit zien? Wat gaan de sprekers vertellen of gaan ze inspireren? Hoe zullen de mensen reageren? Gaan ze het begrijpen of gaat het overkomen als een chaos? Wat gaan we nog bijleren? Hoe zien we dit vak volgend jaar en hoe gaat die syllabus er dan uitzien? Gaan we mensen kunnen inspireren? Durft men kijken naar deze alternatieve onderwijsvorm of kijkt men liever de andere kant op? Gaan we (moeilijke) vragen kunnen beantwoorden? Zijn we genoeg voorbereid? Allemaal vragen die spontaan naar boven komen wanneer ik denk aan de tentoonstelling. Enerzijds weerspiegelen ze een beetje angst voor wat komen zal, maar anderzijds ook nieuwsgierigheid naar de reacties en de toekomst. We hebben hier een heel jaar super intensief aan gewerkt, nu moet en zal het wel goed zijn.
186
Door het aangeven dat onderwijs voor velen bestaat uit te veel druk, te veel stress en individuele prestatie, hoop ik dat anderen hier ook bij gaan stilstaan. Net als idioten kunnen we de toeschouwers de vraag ‘Waar zijn we mee bezig?’ voorschotelen. We moeten het niet te groots verwachten, maar toch hoop ik dat het bij sommige van de bezoekers een aansporing kan zijn mee na te denken over anderssoortig onderwijs. Hopelijk kunnen we met onze richting als sidderroggen functioneren, die schokjes geven, ook al zijn deze maar klein. Sommigen vonden het wel jammer dat maar een aantal studenten willen spreken hierover wat ik zeker snap en ik vind het van mezelf ook jammer dat ik dat niet doe. Maar ik weet van mezelf dat ik, als ik niet genoeg ben voorbereid en niet zeker weet wat ik moet zeggen, ik gewoon stotter en zo zenuwachtig ben dat het helemaal niet overkomt wat ik wil zeggen en ik vind dat er betere sprekers zijn in onze groep. Maar zo denkt misschien wel iedereen dus had ik het toch moeten proberen? Ik weet het niet. Maar omdat ik niet spreek voor de groep wil ik zeker andere taken meer op mij nemen en zorgen dat het een fantastische tentoonstelling wordt.
187
Deze laatste dagen zullen ons inspireren en dit niet alleen ten opzichte van het Labo vak, maar ook naar het volgende jaar toe, naar onze job toe, misschien zelfs naar ons leven toe. We zijn een sterke groep, dat is de voorbije maanden gebleken en hopelijk blijven we dat naar volgend jaar toe. Dit project heeft ons gevormd als groep en we staan veel dichterbij elkaar. Hopelijk kunnen we volgend jaar deze ervaring gebruiken en kan het ons aan het denken zetten in sommige vakken. Spijtig genoeg is het een ISP en geen CSP (collectief studieprogramma) en zullen onze wegen meer en meer scheiden. Maar hopelijk niet alleen volgend jaar zal dit project blijven nazinderen, maar ook naar de toekomst toe. Het kan ons misschien op een andere manier doen nadenken in onze job. We moeten niet altijd het vooraf uitgestippelde pad nemen, we moeten er ook van durven afwijken nu en dan. We zijn er bijna…Of is dat eigenlijk een foute uitspraak? We hadden toch geen doel? Hoe kunnen we er dan bijna zijn? Zijn we er eigenlijk ooit wel bijna? Waar zijn we eigenlijk?
188
Een heel jaar hebben we aan iets gewerkt, zonder te weten wat dat iets eigenlijk was. Nu hebben we een ‘iets’ als resultaat van al dat denken, lezen, spreken, … over ‘iets’. En kunnen we ons ‘educo-labo’ nu zien als een resultaat, als een einddoel? Zijn we waar we moeten zijn? Of is dit alles het begin van een proces zonder einde? Een proces waar we de verdere rest van ons leven mee bezig zullen blijven? Waren die wandeltochten in Athene de aanzet van iets zonder einde? Ik ben benieuwd naar de manier waarop het Labo vak volgend jaar zal worden ingevuld. Ik hoop echt dat er opnieuw gedurfd wordt om buiten het huidige onderwijssysteem te stappen. Ook ik denk dat de tentoonstelling een goede start kan vormen voor verdere input om hierover na te denken. Belangrijk is dan ook om dit niet uit het oog te verliezen. Als ik terugkijk op de ontwikkelingen die we als groep hebben doorgemaakt, denk ik dat we vooral veel hebben geleerd omtrent de (collectieve) samenwerking. Samenwerken in een grote groep (met 23 mensen) is niet altijd makkelijk gebleken. Toch denk ik dat we erin zijn geslaagd om met z’n allen een mooie tentoonstelling neer te zetten,
189
waarbij ieder zijn/ haar steentje heeft bijgedragen. We hebben veel van elkaar kunnen leren, we hebben elkaar kunnen helpen en kunnen steunen. Ondanks dit positieve eindoordeel denk ik echter dat het goed is om stil te staan bij enkele moeilijkheden die ik de afgelopen weken/ maanden heb kunnen constateren. Ik heb ervaren dat het (soms) moeilijk was om de taken op een eerlijke/ gelijkwaardige manier te verdelen. Binnen onze groep/ ons collectieve werk namen sommige mensen meer werk op zich dan andere mensen. Daarnaast denk ik dat sommige mensen zich vooral op een inhoudelijke taak hebben gefocust terwijl andere mensen zich meer met praktische zaken hebben beziggehouden. Ik weet niet of dit bezwaarlijk is, maar naar mijn mening zou iedereen – in een ideale situatie – het inhoudelijke en het praktische moeten kunnen combineren. Aansluitend op het voorgaande denk ik dat de mensen die volgend jaar het Labovak gaan volgen, de kans moeten krijgen om zich zowel met het inhoudelijke als de(praktische) uitwerking bezig te houden. Ik denk daarom dat het belangrijk is dat ieder zich kan focussen op een individueel project, dat deel uitmaakt van een groter collectief project.
190
Anders gezegd denk ik dat het goed zou zijn om het individuele met het collectieve te combineren. Op deze wijze worden het initiatief en de verantwoordelijkheid (voor het project) automatisch op een (meer) evenwichtige manier verdeeld. Ik haal enkele Latijnse spreuken aan die volgens mij zelfs geen uitleg nodig hebben omdat ze helemaal omvatten wat edu-co-labo voor mij heeft betekend en zal betekenen: Dies diem docet = Wij zijn nooit klaar met leren. Eventus docebit = De afloop zal het leren. (Livius) Fides facit fidem = Vertrouwen schept vertrouwen. Horror vacui = Angst voor de leegte. In omnibus omnia = In alles zit alles vervat. Multi multa; nemo omnia novit = Veel mensen weten veel, maar niemand weet alles. Nihil est incertior vulgo = Niets is wispelturiger dan de massa. Non scholae sed vitae discimus = Je leert niet voor school, maar voor het leven. Oculi plus vident quam oculus = Meerdere ogen zien meer dan slechts een. Pars pro toto = Een deel staat voor het geheel. Pro bono (publico) = Ten goede (van het publiek), voor de algemene zaak. Quot homines, tot sententiae = Zo veel mensen, zo veel meningen. (Cicero)
191
Res, non verba = Geen woorden maar daden. Scientia sol mentis est= Kennis is het licht van de geest. Velle non discitur = Willen kun je niet leren.
De molens brachten ons samen en deden ons werken. Merci voor deze geweldige drie dagen. Het geeft me de kracht om te blijven zoeken naar waar ik als pedagoog voor wil staan. Onderwijs, het effect dat onderwijs kan hebben op de samenleving, is een belangrijke topic. Het is dat niet uit het oog mag verloren worden. Het is iets waarover moet nagedacht blijven worden. Onderwijs bepaalt erg veel. Onderwijs beïnvloedt de samenleving. Onderwijs moet steeds opnieuw gedacht worden. Verder moet er ook steeds gedacht worden over de samenleving. De samenleving is geen onveranderbaar gegeven. Ze moet niet zomaar aanvaard worden. We mogen niet vergeten ze soms van naderbij te bestuderen. En met bestuderen bedoel ik niet leren, maar kijken, observeren, … De samenleving is iets waar aan gewerkt kan worden en moet worden. Soms vergeten we dat dingen niet zijn zoals ze zijn omdat ze altijd zo zijn, maar wel omdat wij ze zo maken.
192
Dankjewel idioot om me langs deze lange weg bij te staan. Ik ben niet zo een schrijver die vlot pagina’s vol kan typen, dat heeft u misschien wel gemerkt gedurende mijn brieven. Het was dan ook niet mijn favoriete deel van Labo, die brieven. Toch heeft me altijd even ‘gedwongen’ stil te staan bij waar ik mee bezig was, bij mijn plaats, bij hoe ik tijd en ruimte aan het vrij maken was. En achteraf gezien idioot, heb je me zeker geholpen bij het uitdrukkelijk stil te staan bij het vak en bij mezelf. Ik heb niet veel meer te vertellen. Mijn gedachten zijn leeg door de uitputting van de afgelopen dagen, weken en maanden. …Op de rand van de uitputting. En een perfectionisme waar ge soms kapot aan lijkt te gaan. Het voelt alsof ik het schrijven, naar u, hier dien te beëindigen. Alsof het af is, want dit is de laatste brief. Maar zo voelt het niet. Hoe het wel voelt? Misschien zit het in de 7,5 kg nagels die met een zeker ritme de matglanzende Kadapak doorboorde. Plots was de hoeveelheid leegstaande
193
gebouwen van zeer nabij voelbaar. De graffiti tastbaar in zijn hoeveelheid. Het ritme bleef haar bij, net zoals de verdoofde vinger-toppen. Athene, Labo, heeft me leren verder kijken, verder denken. Ik heb echt ervaren dat dingen niet altijd zijn wat ze lijken, dat het nodig is om bij dingen stil te staan. Dat het nodig is om soms een idioot te zijn. Idioot, ik wil u bedanken om mij te begeleiden op de reis/de weg die ik de laatste maanden aflegde. U was een constante die me deed nadenken, stilstaan, vallen en weer opstaan. Jan en Wim, jullie zijn perfecte toetsstenen. Jullie verpersoonlijken elk op jullie eigen manier 'de' pedagoog - op een manier die bewust maakt dat er niet zoiets is als 'de' pedagoog, maar dat iedereen op zijn of haar eigen manier 'een' pedagoog in zichzelf kan vinden. Dank jullie wel.
194
… niet de wereld en ook niet het persoonlijke Is het onderwerp van jouw schrijven Jij schrijft over de istmus De wereld tussen de dingen in Adonis
...En ze dobberen volkomen gewichtloos verder, proberen dapper mee te gaan. Ze willen het verhaal opnieuw vertellen. Of anders, zoals u wil. Opdat er iets zou kunnen gebeuren. Iets dat misschien moeilijk in woorden te vatten valt. Iets, opdat er een wereld zou kunnen verschijnen. Een wereld tussen de dingen in. Tussen wat gekend is en dat wat nog komen kan. Als ik iets hoop voor dit boek, is het dat het een leven zou kunnen gaan leiden waarin het mensen (vooral in de onderwijswereld) even laat stilstaan bij de vraag van dit jaar: 'Waar zijn we mee bezig?'. Het is niet gemakkelijk het werkzame van Labo te benoemen... Woorden als vertrouwen, liefde, vrije tijd, transformatie... Ze klinken snel hol. En ze zijn al helemaal niet meetbaar. Het zou mooi zijn als onze gezamenlijke tekst die woorden weer een beetje kan vullen opdat ze opnieuw betekenis krijgen.
195
196
Brief van een idioot Beste Atheners, Dit is ongetwijfeld niet de geschikte aanspreking. Maar aangezien jullie mij verblijd hebben met ‘idioot’ zie ik momenteel geen beter alternatief. Alleen aan Atheners komt het voorrecht toe anderen met idioot aan te spreken – het willen beantwoorden van de vraag waar dat voorrecht vandaan komt, geeft dan weer bestaansrecht aan filosofen, en wie weet, ook aan pedagogen. Het zal jullie niet verwonderen dat ik anoniem wens te blijven. En neen, deze anonimiteit is geen spel. Het gaat me niet om het plezier jullie te zien zoeken naar de afzender. Ik weet dat Atheners zich niet laten verleiden tot dat soort van afleiding. Jullie zijn überhaupt moeilijk te verleiden – de waardigheid van een maagdelijke godin indachtig. Een idioot noem 197
je trouwens niet bij naam. Laat staan dat die idioot het woord neemt en dat woord vervolgens met z’n naam ondertekent. Het woord van de idioot heeft geen nood aan een naam, geen nood aan een handtekening. Als idioten al het woord kunnen nemen. Is deze brief een antwoord op de brieven die ik mocht ontvangen? Misschien. Een gemakkelijkheidoplossing omdat ik te weinig tijd heb iedereen afzonderlijk te antwoorden? Jullie weten als geen ander dat tijd geen bezit is, maar iets dat je kan maken. Dus neen. Is het een brief? Ik weet het niet – ik ga er vanuit dat brieven schrijven een zaak is van vriendschap, misschien zelfs van liefde. Brieven houden niet zelden de economie van de vriendschap en het huishouden van onze verlangens draaiende. En ik moet ook eerlijk toegeven: ik hou niet van brieven wanneer het gaat om zoiets zwaarwichtigs als jullie toekomst. Brieven zijn te persoonlijk, te exclusief, te veel ik-jij, en dus teveel eerste en tweede persoon, en te weinig derde persoon, te weinig onzijdig ook. Waarom ik dan toch schrijf? Misschien omwille van de angst een nuttige idioot te worden.
198
Ik was onder de indruk – ondertussen een hele tijd geleden. Niet alleen van de brieven. Ook van het materiaal. De plaats. Vooral van de groep – misschien was het een collectief. Het was toen en ook nu niet vanzelfsprekend om daar onmiddellijk heel veel over te zeggen. Zoek niet teveel achter dat zwijgen. Wellicht gewoon het zwijgen van idioten - en jullie weten ondertussen dat het niet eenvoudig is te spreken over wat je gezien hebt. Het zichtbare en zegbare zijn van een andere orde. Een kunstgreep is nodig om ze te laten samenvallen. Verbeelding of verdichting volstaan daarvoor meestal. Een expositie ook. Soms kan macht een handje helpen om te zien wat je zegt en om te zeggen wat je ziet. Af en toe is er een staatsgreep nodig: terug orde op zaken stellen, en volgens de dressuur van de militaire school opnieuw leren zeggen wat er te zien is, en leren zien wat er gezegd wordt. En misschien is ‘crisis’ wel de naam voor de tegenovergestelde kracht: een blik zonder woorden, woorden zonder beelden, beelden zonder tekeningen, tekeningen zonder vorm, vormen zonder inhouden, inhouden zonder bewegingen, bewegingen zonder organen, organen zonder lichamen. Geen armoede, geen oorlog – in al m’n idiotie durf ik denken dat een mens in armoede of oorlog kan spreken over wat hij ziet of misschien
199
– en dat maakt het gruwelijk – moet spreken over wat hij niet ziet. Tonen jullie niet een andere conditie? Is het een conditie? Een conditie waar alles er is maar dan ‘zonder’? De algehele leegstand. En die is er voor allen en niemand in het bijzonder. Een soort profanatie waaruit alle liefde verdwenen is. De term crisis laat zich vaak gebruiken: door economen en bankiers wellicht als een verklaring om het gebrek aan verklaringen te verklaren, en precies daarom dat wij – de nuttige idioten van dienst – precies hen vandaag om een verklaring vragen. Crisis is ook een woord dat we heel graag misbruiken: de identiteitscrisis die we ons - opnieuw nuttige idioten – laten aanpraten door psychiaters, analytici van de ziel of clinici van de cultuur nadat ze ons eerst hebben doen geloven in het bestaan en belang van een persoonlijke of collectieve identiteit. Beeldspraak die een eigen leven gaat leiden en waaraan uiteindelijk ons leven gaat lijden. Ik vermoed dat jullie wel voorbij dat gebruik, misbruik en die beeldspraak geraken. Misschien is het perspectief van Hannah Arendt zinvol? De crisis als het moment dat zich een soort essentie toont zoals in haar beroemde essay
200
over de crisis van de opvoeding? Maar ik betwijfel het. Het is niet aan mij om haar van een banalisering of personalisering van een crisis te betichten. Maar is het benoemen van iets als een crisis niet vaak een reactie op de onmacht van het eigen denken. Heeft het niet iets van terecht komen in die zogenaamde vreemde of andere cultuur, en in die blootsstelling je blindstaren op de achter- of buitenkant van je eigen cultuur of je eigen leefwereld. Meer nog: die achterkant of buitenkant verwarren met die zogenaamde vreemde cultuur, en in de lofzang over die cultuur eigenlijk lof uitbrengen over je eigen achterkant. Eigen lof stinkt. De ander als alibi om het op een grootse wijze over eigen beperkingen te hebben – de geboorte van het drama, de crisis die afglijdt naar een pathetische identiteitscrisis. Voor je het weet ben je de nuttige idioot van en voor je eigen gedachten. Maar ik weet dat godinnen zich niet laten verleiden tot het persoonlijke of het banale. Ik was namelijk onder de indruk, en gelukkig niet van jullie. Een idioot houdt het liever onpersoonlijk. Om dit nog anders te formuleren: een idioot houdt van Athene in al haar objectiviteit. Ook van Europa voor zover het als een ding verschijnt. De enige verdienste van subjectiviteit – zeker wanneer
201
het persoonlijk dreigt te worden – is dat het onder controle kan worden gehouden. Is de universiteit niet de plaats waar een idioot haar objecten vindt – dingen om mee en over te denken? De plaats ook waar het ‘ik vind’ of ‘ik denk’ bedolven mag worden onder alle mogelijke varianten van ‘het is’, en waar de toevoeging ‘volgens mij’ hoogstens de bevestiging is dat het om de dingen en de zaken gaat. En jullie, Atheners, hebben jullie ooit van een universiteit gehoord? Of hebben jullie dat aan de duistere middeleeuwen moeten overlaten? Noodgedwongen? Als je een filosoof als koning wil, heb je ongetwijfeld geen universiteit nodig. Hoogstens een academie, en natuurlijk een senaat. Het zou van weinig respect getuigen precies die afwezigheid te verbinden met jullie huidige toestand. Het zou ook onjuist zijn. Maar in mijn idiotie kan ik me niet van de indruk ontdoen dat jullie weinig hoog opliepen en oplopen met universiteiten, en op die manier de democratie elke vorm van objectiviteit – en tegenspraak – ontzegd hebben. Er was en is niets, of liever, niet iets, om over te spreken. Democratie is dan enkel een retorisch spel terwijl men de lopende zaken toevertrouwt aan het bureaucratisch apparaat. Ga ik te ver als ik zeg dat ook de crisis een Griekse uitvinding is? Dat jullie ook anders naar Europe kunnen kijken –
202
het continent heeft immers veel voorvaderen. Maar ik heb vernomen dat jullie op zoek zijn naar de universiteit. Zoek het niet te ver. Ik wens jullie een behouden terugkeer naar de alma mater, Een idioot
203
204