tuchtrecht.book Page 1 Monday, June 10, 2013 3:14 PM
1
Algemene inleiding: Situering van het onderzoek I. Algemeen 1. Meerdere feiten hebben de aanleiding gegeven tot het schrijven van dit boek. Mijn jarenlange belangstelling voor van de tuchtrechtelijke organisatie van de vrije beroepen in het algemeen en vooral van de gezondheidszorgberoepen, werd geprikkeld door verschillende fenomenen. Primo, is er het toenemende maatschappelijke belang van het tuchtrecht. We zien ook dat de materies die de vrije beroepen behandelen qua complexiteit exponentieel toenemen. Er groeit een kennisonevenwicht tussen diegene die om een dienst verzoekt en de beoefenaar van een vrij beroep die hem die dienst verleent. De huidige professionele relatie vergt daarom een groter vertrouwen dan voorheen. Mogelijk leidt de overvloed van informatie die langs verschillende, elkaar soms tegensprekende, bronnen kan worden verkregen, tot meer onduidelijkheid bij de betrokkene, eerder dan tot een beter inzicht in de problematiek die om een oplossing vraagt. Deze onwetendheid en de verwarring maakt de kans op een ‘misbruik van vertrouwen’ groter, zonder dat dit ‘misbruik’ aan strafrechtelijke kwalificaties voldoet. Daarom is tuchtrecht nodig en moet een eigentijdse beroepsorganisatie, inbegrepen haar tuchtrechtelijke aspecten, de nodige waarborgen kunnen bieden voor een eerlijke en kwalitatieve beroepsuitoefening. Secundo, zien we een toenemend belang van het ‘vrij beroep’ op zich en van het aantal beroepsbeoefenaars dat tot deze beroepscategorie behoort. Ook het Europese perspectief is hier belangrijk. Zoals hierna zal blijken verwacht de Europese Commissie een belangrijke migratie van vrije beroepers, meer in het bijzonder in de gezondheidszorg, in het kader van de vrije vestiging en de dienstverrichting. Onder meer wat de gezondheidszorgberoepen betreft, is Richtlijn 2005/36/EG hierop van toepassing, zodat ook deze dient te worden onderzocht. Tertio, wordt er van verschillende zijden aangedrongen op de aanpassing van de tuchtrechtelijke organisatie van de Orde van geneesheren. Evenwel staat niet alleen haar tuchtrecht ter discussie. Dit geldt voor meerdere vrije beroepen. Sommige beroepsgroepen zien de noodzaak van een hervorming in. De Belgische advocatuur heeft op dit vlak, zoals later zal blijken, al het goede voorbeeld gegeven. In 2007 heeft het weinig gescheeld of er was een geharmoniseerde regeling voor de tuchtrechtelijke organisatie van al de gezondheidszorgberoepen tot stand gekomen. Deze regeling heeft het niet gehaald, doch is het waard om zorgvuldig te worden bestudeerd.
larcier
tuchtrecht.book Page 2 Monday, June 10, 2013 3:14 PM
2
ALGEMENE INLEIDING: SITUERING VAN HET ONDERZOEK
2. Binnen de geregelde gezondheidszorgberoepen is vooral de Orde van geneesheren, en veel minder de Orde van apothekers, het voorwerp geweest van een niet-aflatende kritiek. Bovendien heeft de contestatie van deze orde, ten gevolge van de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, de geesten in beweging gezet met betrekking tot een nieuwe kijk op het tuchtrecht in het algemeen. Door de verschillende aspecten van de organisatie en de werking van deze orde te onderzoeken, kan een volledig overzicht worden verkregen van de bezwaren die tegen een dergelijke ordinale instantie kunnen worden aangevoerd. De vraag moet worden gesteld in welke mate deze klachten specifiek gericht zijn tegen voornoemde orde en in welke mate ze in feite de grondslagen van het tuchtrecht zelf in vraag stellen. Bovendien dient te worden nagegaan op welke wijze het doorvoeren van bepaalde hervormingen kan tegemoetkomen aan die elementen van kritiek die gegrond worden bevonden. Daarom wordt in de Hoofdstukken V tot en met VIII een antwoord gezocht voor de bezwaren die betrekking hebben op de organisatorische, de regelgevende, de procedurele en de sanctionerende problematiek van de beroepsordes. Als vertrekpunt van de functionele vergelijkingen die zullen worden gemaakt, zal telkens worden vertrokken van de Orde van geneesheren (en van de Orde van apothekers, grotendeels identiek aan voornoemde). 3. Hoger werd al gewezen op de voortdurende belangstelling waarvan de ‘deontologie’ en het ‘tuchtrecht’ om een kwaliteitsvolle beroepsuitoefening te waarborgen, kunnen genieten. Meer specifiek, ten aanzien van de Orde van geneesheren, is er sprake van een gelijkaardige interesse. Dit blijkt niet alleen uit het colloquium dat op 5 juni 2010 in het Federaal Parlement werd georganiseerd en waar een prille intentie tot verzoening tussen voor- en tegenstanders van voornoemde orde leek te ontstaan. Hoewel meer in negatieve zin, bleek deze interesse ook uit recente perscommentaren zoals deze met de koppen “Orde der geneesheren is achterhaalde club” en “Maak komaf met de Orde der Geneesheren” (De Morgen 19 augustus 2011). Het voorgaande leidt tot de vaststelling dat er werk dient te worden gemaakt van een effectief tuchtrecht voor meerdere gezondheidszorgberoepen. Effectief slaat hier op efficiënt en transparant, gericht op het algemeen belang en aangepast aan de juridische en maatschappelijke noodwendigheden van deze tijd. Dit boek wil mee de basis leggen voor de voormelde optie, door na een grondige analyse van de verschillende elementen van onderzoek een blauwdruk voor een nieuwe tuchtrechtelijke organisatie voor te stellen. In deze algemene inleiding gaan we achtereenvolgens het tuchtrecht op de testbank leggen (II), dan de evolutie van het vrij beroep nagaan (III), vervolgens wordt de keuze voor de gezondheidszorgberoepen verantwoordt (IV). Verder worden de verschillende elementen van onderzoek voorgesteld waarop met dit werk een antwoord zal worden gegeven (V), waarna de onderzoeksmethode en de nadere afbakening van het onderwerp wordt toegelicht (VI). Ten slotte wordt de inhoud van de verschillende hoofdstukken in het kort voorgesteld (VII).
larcier
tuchtrecht.book Page 3 Monday, June 10, 2013 3:14 PM
ALGEMENE INLEIDING: SITUERING VAN HET ONDERZOEK
3
II. Het tuchtrecht op de testbank: een onderwerp van belang 4. De rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) die in Hoofdstuk III wordt onderzocht, heeft met betrekking tot het tuchtrecht sinds 1981 definitief uitsluitsel gegeven betreffende de vraag of deze discipline moet worden beschouwd als een afzonderlijke rechtstak met eigen, specifieke kenmerken. De maatschappelijke evolutie, onder meer gekenmerkt door de emancipatie van het individu, heeft tot gevolg dat de publieke opinie niet langer aanvaardt dat overheden hun handelen alleen maar rechtvaardigen met gezagsargumenten. Daarom wordt in verschillende domeinen transparantie geëist. Dit is ook het geval op het vlak van het tuchtrecht. De traditionele wettelijke regelingen volstaan daarom niet langer voor tuchtcolleges om de nodige legitimiteit te verwerven. De nodige hervormingen dringen zich dan ook op. 5. Een andere vaststelling heeft betrekking op de toenemende belangstelling voor deontologie en tuchtrecht. Dit leidt tot het in vraag stellen van fundamenten van het tuchtrecht, zoals de tuchtrechtelijke organisatie, het nut van het tuchtrechtelijk optreden in functie van het algemeen belang en de mate waarin eerder moet worden gekozen voor een geharmoniseerd tuchtrecht dan voor een eigen regeling voor iedere afzonderlijke beroepsgroep. Zoals later zal blijken kan deze evolutie niet alleen in België, maar ook in het buitenland worden vastgesteld. Wat de harmonisering van het tuchtrecht betreft, kan bij wijze van voorbeeld worden verwezen naar het colloquium dat begin 2005 te Saint-Etienne plaatsvond rond de vraag of de constructie van een overkoepelend en samenhangend tuchtrechtelijk geheel mogelijk is, uitgaande van een veelvoud van erg diverse (deontologische) regelgevingen en de erbij horende juridische structuren1. Het hele spectrum van tuchtrechtelijke regelingen kwam hierbij aan bod: vertrekkende van het tuchtrecht binnen de ondernemingen, over dat van de openbare sector tot het tuchtrecht van vrije beroepen. In het Chapitre conclusif noteert Marie-Claire Vivier dat, omwille van het groot aantal bepalingen dat betrekking heeft op het tuchtrecht, een globale harmonisatie ervan eerder aangewezen is op het vlak van het tuchtprocesrecht, zonder dat dit evenwel mag opgaan in het gemeen procesrecht, waardoor het zijn specificiteit zou verliezen2. Het is juist op het vlak van het tuchtprocesrecht dat Nederland een harmonisering voorbereidt. Binnen afzienbare tijd zal er aan het parlement een kaderwet tuchtprocesrecht worden voorgelegd die de procedure voor een negental beroepen zal vastleggen.
1
2
P. ANCEL en J. MORET-BAILLY (dir.), Vers un droit commun disciplinaire?, Saint-Etienne, Publications de l’Université de Saint-Etienne, 2007. Al de referaten die werden gehouden tijdens het bovenvermelde colloquium worden in dit boek weergegeven. Ibid., 334-335.
larcier
tuchtrecht.book Page 4 Monday, June 10, 2013 3:14 PM
4
ALGEMENE INLEIDING: SITUERING VAN HET ONDERZOEK
Ook in België wordt de grondslag van het tuchtrecht onderzocht op zijn maatschappelijk belang. Zo vond op 19 oktober 2007 een studiedag plaats waarmee werd getracht om een antwoord te geven op de vraag: “Is het tuchtrecht (nog) een effectief systeem voor de handhaving van de waardigheid van het ambt?”3. Hierbij werd de tuchtrechtelijke organisatie van verschillende beroepsgroepen onderzocht en werd de effectiviteit ervan onderzocht met betrekking tot de handhaving van de deontologische regels. Ook werd onder meer nagegaan of een preventief, eerder dan een repressief, optreden niet te verkiezen is om een deontologische beroepsuitoefening te waarborgen. In de marge van de voormelde vraag dient echter te worden genoteerd dat er een belangrijk onderscheid bestaat tussen de beoefenaar van een beroep die in een hiërarchisch verband werkt en een beoefenaar van een vrij beroep, die veel minder gebonden is in zijn professioneel optreden.
III. Het vrij beroep in beweging 6. In het jaarverslag 2010-11 van de Federatie voor Vrije en Intellectuele Beroepen (hierna: FVIB) met als titel “het vrij beroep tussen Europa en deontologie” wijst deze organisatie erop dat we iedere dag een beetje meer Europeaan worden en dat het Europa zonder grenzen alle dagen zijn invloed verder uitbreidt. Dit is ook het geval ten aanzien van de vrije beroepers, die, nog steeds volgens het FVIB, verplicht zijn om na te denken over de eigen identiteit: bestaat er een onderscheid tussen hen en andere ondernemers? Zoals hierna zal blijken, dienen vrije beroepers wel als ondernemers, maar niet als handelaars te worden beschouwd. De FVIB stelt dat de vrije beroeper over meer dan alleen beroepskwalificaties moet beschikken: ook ondernemersvaardigheden zijn nodig, evenwel zonder dat er een verglijding mag plaatsvinden naar het commerciële. De Federatie is daarom van mening dat de plaats van de vrije beroeper moet worden bepaald met respect voor de deontologie, zonder de evolutie binnen Europa uit het oog te verliezen. Hieraan kan worden toegevoegd dat het voorschrijven van deontologische regels zonder dat de niet-naleving ervan kan worden gesanctioneerd, meestal weinig resultaat boekt. Uit het jaarverslag blijkt dat qua omvang en de evolutie in België van het aantal beoefenaars van een vrij beroep het aantal van deze beroepsbeoefenaars sinds 2000 in één decennium met 84.553 personen is aangegroeid, namelijk van 154.642 tot 241.195. Zonder twijfel mag in deze materie het toenemend belang niet worden miskend van de Europese regelgeving en jurisprudentie op de uitoefening van het vrij beroep4. 3 4
S. LUST en P. LUYPAERS (eds.), Tucht en deontologie, (In)effectiviteit van het tuchtrecht ter handhaving van de waardigheid van het ambt, Brugge, die Keure, 2007. Het Grondwettelijk Hof oordeelde daarom met zijn arrest nr. 55/2011 van 6 april 2011 (B.7.2) dat zelfs in de mate waarin de kenmerken en de waarden van het ‘vrij beroep’ verschillen van die van de ondernemingen die niet onder dezelfde definitie vallen, zij niet verantwoorden dat voor bepaalde door beoefenaars van vrije beroepen verrichte daden niet dezelfde bescherming van de consument en van de concurrent bestaat als onder de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming (WMPC).
larcier
tuchtrecht.book Page 5 Monday, June 10, 2013 3:14 PM
ALGEMENE INLEIDING: SITUERING VAN HET ONDERZOEK
5
7. Ook uit andere gegevens kan worden opgemaakt dat op het Europese vlak nog heel wat verschuivingen kunnen worden verwacht. Dit blijkt onder meer uit het Groenboek van de Europese Commissie van 22 juni 2011 met als titel Modernisering van de richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties. Het betreft hier Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, die in Hoofdstuk I zal worden besproken en waarnaar ook in andere hoofdstukken zal worden verwezen. De modernisering van deze richtlijn dient volgens dit Groenboek bij te dragen tot het bevorderen van de mobiliteit van beroepsbeoefenaren, onder meer op het vlak van de gezondheidszorg, waar in de toekomst een tekort van één miljoen gezondheidswerkers wordt verwacht5. 8. Terecht merkt de Commissie op dat het evenwel niet alleen de bedoeling kan zijn om een grotere mobiliteit van de voormelde personen na te streven, zonder op hetzelfde moment ook “de voorlichting van consumenten en werkgevers over de beroepskwalificaties van beroepsbeoefenaren met betrekking tot de diensten die zij aanbieden, te verbeteren”. Van het gebruik van het Informatiesysteem Interne Markt (IMI) wordt een snellere communicatie tussen de bevoegde overheden van de ‘afgevende’ en de ‘ontvangende’ lidstaat verwacht. Ook wordt er gedacht aan een Europese beroepskaart die zou kunnen worden afgeleverd aan een beroepsbeoefenaar die gerechtigd is om het beroep uit te oefenen6. 9. De Commissie wil de mobiliteit vergemakkelijken door de procedures voor de erkenning van de beroepskwalificaties te vereenvoudigen. Daarom wordt een nieuwe aanpak van de gemeenschappelijke platforms voorgesteld. Deze zouden op dezelfde wijze kunnen functioneren als het systeem van de automatische erkenning voor artsen, tandartsen, verpleegkundigen, verloskundigen (vroedkundigen), apothekers, dierenartsen en architecten7. Er zou zelfs niet worden vereist dat alle lidstaten aan het nieuwe systeem zouden moeten deelnemen8.
IV. De keuze voor de gezondheidszorgberoepen 10. Dit werk spitst zich toe op de gezondheidszorgberoepen. Het structureren van een eigentijds, werkzaam en samenhangend geheel voor de tuchtrechtelijke organisatie van gezondheidszorgberoepen,. is een na te streven doel. Het lijkt eerder aangewezen om eerst een structuur in het leven te roepen, beperkt tot bepaalde gezondheidszorgberoepen. Deze organisatievorm kan ook, indien hij zijn degelijkheid heeft bewezen, in een latere fase worden aangewend als basis voor de regeling van andere vrije beroepen.
5 6 7 8
Modernisering van de richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, Europese Commissie, 22 juni 2011, 2. Ibid., 3. Het betreft hier de beroepen waarop Richtlijn 2005/36/EG van toepassing is. Modernisering van de richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, Europese Commissie, 22 juni 2011, 7.
larcier
tuchtrecht.book Page 6 Monday, June 10, 2013 3:14 PM
6
ALGEMENE INLEIDING: SITUERING VAN HET ONDERZOEK
De keuze voor de gezondheidszorgberoepen kan aan de hand van meerdere elementen worden verantwoord in de zin van de voormelde doelstelling. De beroepen verzameld binnen deze beroepsgroep hebben als voordeel dat hun professioneel optreden, hoe verschillend ook qua bevoegdheden, zich binnen hetzelfde wettelijke en reglementaire kader afspeelt. In de eerste plaats kan worden verwezen naar het KB nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen. Dit beschermt de titel en omschrijft de bevoegdheden van de verschillende gezondheidszorgberoepen. Verder is deze beroepscategorie ook onderworpen aan de wet op de patiëntenrechten van 22 augustus 2002 en aan de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, en aan de besluiten en verordeningen die voortvloeien uit de toepassing van deze wet. Tot nu toe werd alleen voor de artsen en de apothekers een tuchtrechtelijk toezicht geregeld. In 2007 was dit ei zo na ook het geval voor de kinesitherapeuten en voor de andere gezondheidszorgberoepen. Het is niet uitgesloten dat dit in de toekomst, al dan niet in beperkte mate, toch het geval zal zijn. De regeling in het buitenland, bijvoorbeeld in Nederland en Frankrijk, kan tot voorbeeld strekken voor een aanpassing in dezelfde zin van de Belgische wetgeving.
V. De elementen van onderzoek 11. In essentie wordt nagegaan op welke wijze het tuchtrecht een correcte en kwaliteitsvolle beroepsuitoefening door de gezondheidszorgberoepen kan waarborgen. Deze opdracht leidt tot zeven elementen van onderzoek die in zeven opeenvolgende hoofdstukken (II tot en met VIII) worden beantwoord. De Hoofdstukken II en III betreffen het tuchtrecht in het algemeen, de vijf volgende hebben specifiek betrekking op het tuchtrecht voor gezondheidszorgberoepen Het eerste punt dat onderzocht wordt, wil duidelijkheid verschaffen met betrekking tot de grondslagen van tuchtrecht en de wijze waarop ze zich verhouden tot deze van het strafrecht. Nauw verwant met het eerste punt is het tweede dat het grondwettelijk en mensenrechtelijk kader bestudeerd waarbinnen een nationaal tuchtrechtelijk systeem moet worden uitgetekend. Vervolgens vragen we ons af welke tuchtrechtelijke modellen er beschikbaar zijn voor de tuchtrechtelijke organisatie van gezondheidszorgberoepen en welk model de voorkeur dient te krijgen. Het vierde element van onderzoek betreft de eisen die moeten worden gesteld aan de tuchtrechtelijke organisatie van beroepsordes voor gezondheidszorgberoepen, evenals de beroepsgroepen die voor een dergelijke organisatievorm in aanmerking komen. De bevoegdheid om deontologische normen voor gezondheidszorgberoepen op te stellen en vast te stellen en de wijze waarop dit dient te geschieden is het onderwerp van het vijfde punt.
larcier
tuchtrecht.book Page 7 Monday, June 10, 2013 3:14 PM
ALGEMENE INLEIDING: SITUERING VAN HET ONDERZOEK
7
Voor het uittekenen van een EVRM-proof tuchtrecht is de tuchtrechtelijke organisatie van de tuchtcolleges van het grootste belang en noopt het tot een grondige studie die wordt uitgevoerd met betrekking tot het vierde element. Dezelfde aanpak is nodig voor een ander essentieel element, de eisen die moeten worden gesteld aan een tuchtproces voor gezondheidszorgberoepen. Hierbij kan niet worden voorbijgegaan aan de mate waarin de klager hierbij dient te worden betrokken. Met het zesde element wordt de tuchtprocedure en de rol van de klager onder de loep genomen. Ten slotte heeft het zevende element van onderzoek betrekking op de problematiek van de tuchtsancties.
VI. Onderzoeksmethode en beperking van het onderzoek 12. Het antwoord op de vraag naar de wijze waarop een correcte en kwaliteitsvolle beroepsuitoefening kan worden gewaarborgd, vereist de oplossing ten gronde van een veelzijdig probleem. Immers, meerdere samenhangende elementen vragen om een grondig onderzoek. Zo is de organisatievorm van de beroepsorde niet alleen van belang qua samenstelling, maar ook wat de bevoegdheden van het basisorgaan betreft die een impact kunnen hebben op het tuchtrechtelijk optreden. Met dit laatste zijn natuurlijk de mogelijke op te leggen tuchtsancties onlosmakelijk verbonden. Het onderzoek zal in hoofdzaak betrekking hebben op het wettelijk niet-hiërarchisch tuchtrecht, waarmee hier meer precies de tuchtrechtelijke organisatie en werking van publiekrechtelijke beroepsordes voor gezondheidszorgberoepen wordt bedoeld. Hierbij werd niet alleen de bestaande wetgeving vergeleken met deze van andere beroepsordes, maar werden ook wetgevende initiatieven evenals de toepasselijke rechtspraak en rechtsleer onderzocht. Om dit alles in een realistische dimensie te plaatsen, werden ook talrijke, al dan niet vertrouwelijke, gesprekken gevoerd met ervaringsdeskundigen inzake ordinale9 instanties en hun tuchtrechtelijk optreden. 13. De onderzoeksmethode die hier wordt gehanteerd, is deze van het functioneel vergelijkend onderzoek. Wegens de complexiteit van de onderzochte problematiek dienen meerdere onderzoekslijnen te worden geopend die een antwoord moeten bieden op de verschillende elementen van onderzoek10. De gemaakte vergelijking met andere beroepsordes en zelfs het feit dat soms wordt verwezen naar het hiërarchisch tuchtrecht, sluiten niet uit dat het onderzoek is beperkt tot het vinden van adequate oplossingen voor de tuchtrechtelijke organisatie van gezondheidszorgberoepen.
9 10
‘Ordinaal’ heeft hier de betekenis van ‘betrekking hebbend of behorend tot een beroepsorde’. De relevante gegevens voor het onderzoek werden verwerkt tot 31 december 2011.
larcier
tuchtrecht.book Page 8 Monday, June 10, 2013 3:14 PM
8
ALGEMENE INLEIDING: SITUERING VAN HET ONDERZOEK
VII. De indeling van het boek 14. Het boek bevat negen hoofdstukken, onderverdeeld in afdelingen. De zeven onderzoeksvragen worden behandeld in de Hoofdstukken II tot en met VIII. Hoofdstuk IX bevat de conclusies en een proeve van blauwdruk voor een nieuwe tuchtrechtelijke organisatie van gezondheidszorgberoepen. Met Hoofdstuk I worden in het begrippenkader een aantal termen en regelingen in alfabetische volgorde toegelicht. Immers, eerst dienen enkele voorafgaande begrippen en regelingen die niet tot een specifiek hoofdstuk behoren, te worden gepreciseerd, zoals ‘gezondheidszorgberoepen’, het ‘vrij beroep’, ‘administratieve rechtsbanken’, ‘beroepsordes’, ‘ondernemingsverenigingen’, het begrip ‘positieve deontologie’ en de Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en de erbij horende noties ‘vrije dienstverrichter’ en de ‘vrije vestiging’. In Hoofdstuk II worden de grondslagen van het tuchtrecht vergeleken met deze van het strafrecht. Eerst wordt nagegaan hoe tuchtrecht kan worden gedefinieerd, op welke wijze de evolutie van tucht naar tuchtrecht plaatsvond en welke de karakteristieken ervan zijn. Er wordt ook nagegaan welke de sociologische achtergrond is van het tuchtrecht. Er kan niet worden ontkend dat zowel het strafrecht als het tuchtrecht een repressief doel hebben; toch kennen ze onderling grote verschillen. Deze zijn m.i. niet altijd te vermijden en te rechtvaardigen door de eigen aard van het tuchtrecht. Zo kan de vraag worden gesteld of sommige algemene rechtsbeginselen die grondwettelijk en verdragsrechtelijk worden gewaarborgd zoals het wettigheidsbeginsel, onverkort van toepassing kunnen worden uitgesloten in het tuchtrecht. In dit tweede hoofdstuk wordt zowel aandacht besteed aan de plicht tot loyauteit en oprechtheid als aan de problematiek van de verjaring van de tuchtvordering. De kenmerken van deze laatste worden aan het einde van dit hoofdstuk behandeld, met onder meer aandacht voor de verhouding strafvordering/tuchtvordering. Tot slot wordt zowel de definitie en het bewijs van de deontologische fout behandeld. Hoofdstuk III, nauw verbonden met het vorige, heeft betrekking op het waarborgen van de behoorlijke rechtsbedeling in tuchtzaken, in de eerste plaats met betrekking tot het recht van verdediging. Grondwettelijke en verdragsrechtelijke bepalingen zullen hierbij worden vergeleken, waarbij vooral aandacht zal worden geschonken aan de impact van artikel 6 EVRM op de Belgische wetgeving en rechtspraak in het algemeen, en van artikel 6.1 EVRM op het tuchtrecht in het bijzonder. We bekijken de invulling die door het EHRM, door de hoogste rechtscolleges en door de wetgever, wordt gegeven van de begrippen ‘eerlijk proces’ en de rechten van de verdediging, in het bijzonder met betrekking tot de tuchtvordering. De verschillende aspecten van de tuchtprocedure, van de tuchtsancties en van de beslissingen in tuchtzaken zullen in dit derde hoofdstuk worden onderzocht op
larcier
tuchtrecht.book Page 9 Monday, June 10, 2013 3:14 PM
ALGEMENE INLEIDING: SITUERING VAN HET ONDERZOEK
9
hun rechtswaarborgen. Onder meer wordt gekeken naar de objectieve en de subjectieve onpartijdigheid van de tuchtrechter. Zonder uit het oog te verliezen dat het hier over het tuchtrecht gaat, moet worden nagegaan in welke mate deze onpartijdigheid maximaal kan worden gewaarborgd, zowel in de fase van het vooronderzoek, als bij de behandeling in eerste aanleg en in hoger beroep. De resultaten uit dit onderzoek zullen moeten mee toelaten om de basisvereisten vast te leggen waaraan de tuchtrechtelijke organisatie van de beroepsordes dienen te voldoen. Met Hoofdstuk IV wordt de tuchtrechtelijke organisatie in het algemeen van de gezondheidszorgberoepen bestudeerd en wordt de vraag gesteld of er moet worden gekozen voor beroepsordes, zoals in België en Frankrijk, of voor een systeem van administratieve rechtbanken, zoals in Nederland. Daarom worden bij de vergelijking ook deze buitenlandse tuchtrechtelijke organisaties voor gezondheidszorgberoepen betrokken. Het vertrouwen dat het publiek heeft in deze organisaties is natuurlijk van groot belang. Daarom moet het onderzoek van de publieke perceptie en appreciatie van de voornoemde tuchtcolleges in functie van hun handhavingsbeleid met het oog op het algemeen belang, toelaten om hun maatschappelijke relevantie te vergelijken. In Hoofdstuk V kijken we specifiek naar het aspect organisatie. Het is het eerste van vier hoofdstukken die in concreto de bestaande tuchtrechtelijke organisatie van gezondheidszorgberoepen bestuderen en tevens vergelijken met talrijke vergelijkbare organisaties, hetzij met andere tuchtrechtelijke systemen uit andere landen. Allereerst bekijken we twee ‘traditionele’ beroepsordes. Bedoeld zijn de Orde van dierenartsen en deze van architecten, die ook ressorteren onder de toepassing van de Richtlijn 2005/36/EG. Onder traditioneel wordt verstaan dat zij bij de ordes behoren die reeds geruime tijd werkzaam zijn. Verder worden de ministeriële officieren onder de loep genomen. Ofschoon hun beroepsuitoefening wel erg verschilt van deze van gezondheidszorgberoepen, vertoont hun tuchtrechtelijke organisatie toch voor ons interessante aspecten. Verder vergelijken we met de Franse en de Nederlandse tuchtrechtelijke organisatie van gezondheidzorgberoepen en met de recente organisatie van de advocatuur. Nadien krijgen de belangrijkste voorstellen tot hervorming, zowel wetgevende als andere, onze aandacht. Ook de vraag welke gezondheidszorgberoepen voor de later voorgestelde organisatie in aanmerking komen, wordt hier behandeld. Na iedere afdeling worden in het kort de bevindingen weergegeven. Volgens hetzelfde systeem als in het vorige hoofdstuk, wordt in Hoofdstuk VI werk gemaakt van de functionele vergelijking met betrekking tot het materieel tuchtrecht, dus de regelgevende bevoegdheid van de beroepsordes voor gezondheidszorgberoepen. In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de deontologische norm en zijn verplichtend karakter, aan de codificatie van deontologische normen en aan de tegenstelbaarheid van de deontologische norm ten aanzien van derden. Er wordt ook een onderscheid gemaakt naargelang deontologische regels als wetten in de materiële betekenis kunnen worden beschouwd.
larcier
tuchtrecht.book Page 10 Monday, June 10, 2013 3:14 PM
10
ALGEMENE INLEIDING: SITUERING VAN HET ONDERZOEK
Verder worden de medische en de farmaceutische plichtenleer behandeld en de regelgevende bevoegdheid van de respectieve beroepsordes. Volgens dezelfde procedure die in de twee vorige hoofdstukken werd gevolgd, dienen de gezondheidszorgberoepen als vergelijkingspunt met de andere, hier bestudeerde tuchtrechtelijke organisaties. In de eerste plaats gaat het om de voormelde twee traditionele beroepen, verder om de ministeriële officieren, de Franse en de Nederlandse organisaties, de nieuwe regelgeving van de advocatuur en ten slotte met de op dit punt ingediende wetgevende initiatieven. Hoofdstuk VII heeft betrekking op de tuchtprocedure. Deze is immers onmiddellijk verbonden met het waarborgen met het recht op verdediging en het eerlijk proces. Wegens het grote belang van de tuchtrechtspleging dienen de hier behandelde tuchtprocedures nauwkeurig te worden doorgelicht. Volgens het stramien dat in de drie vorige hoofdstukken werd gehanteerd, wordt ook hier de functionele rechtsvergelijking gestart vertrekkende van de tuchtprocedure voor artsen en apothekers. Worden opnieuw betrokken bij de vergelijking, de voormelde ‘traditionele vrije beroepen’, de ministeriële officieren, de tuchtprocedures van de gezondheidszorgberoepen in Frankrijk en Nederland, de nieuwe tuchtprocedure van de advocatuur en de voorstellen die op het wetgevende vlak werden gedaan inzake tuchtprocedure. Ten slotte wordt er ook heel wat aandacht besteed aan de positie van de klager in de tuchtprocedure. Hoofdstuk VIII behandelt het recht van de tuchtsancties voor gezondheidszorgberoepen. Nog steeds volgens de hoger besproken methode van rechtsvergelijking, worden de tuchtsancties van de verschillende beroepsgroepen vergeleken evenals de modaliteiten waarmee ze worden uitgesproken, en de gevolgen die ze voor de verschillende beroepsgroepen kunnen hebben voor de toekomst. In Hoofdstuk IX volgen de conclusies. Hier wordt de essentie van de antwoorden met betrekking tot de elementen van onderzoek, gegeven in aansluiting met de respectieve hoofdstukken, synthetisch weergegeven. Aansluitend volgt een proeve van blauwdruk voor de tuchtrechtelijke organisatie en werking van gezondheidszorgberoepen.
larcier
tuchtrecht.book Page 11 Monday, June 10, 2013 3:14 PM
11 H OOFDSTUK I
Begrippenkader A FDELI NG 1
De noodzaak om een aantal termen toe te lichten 15. Sommige van de in dit boek gehanteerde termen komen in meerdere hoofdstukken voor en verdienen een min of meer uitgebreide duiding opdat zij op een juiste wijze zouden kunnen worden geplaatst in het kader van het tuchtrecht voor gezondheidszorgberoepen. Het is noodzakelijk om hierbij ook rekening te houden met de vigerende Europese regelgeving met betrekking tot de uitoefening van gezondheidszorgberoepen, die ook zijn effect heeft op het tuchtrechtelijk optreden. In alfabetische volgorde wordt aandacht geschonken aan administratieve rechtbanken, beroepsordes, gezondheidszorgberoepen, ondernemingsverenigingen, positieve deontologie, Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en ten slotte aan het ‘vrij beroep’. A FDELI NG 2
Administratieve rechtbanken § 1. Algemeen 16. Administratieve rechtbanken of rechtscolleges11 zijn met eigenlijke rechtspraak belaste organen die op grond van artikel 146 Gw. enkel kunnen worden opgericht krachtens de wet. Dit wil zeggen dat de oprichting kan plaatsvinden bij wet, of krachtens een uitdrukkelijke wettelijke bepaling, bij koninklijk besluit. Zij onderscheiden zich van de gewone hoven en rechtbanken die geschillen over subjectieve rechten beslechten. Het waarborgen van een kwaliteitsvolle en eerlijke beroepsuitoefening betreft echter een objectieve contentieux, zodat een klager er geen subjectieve rechten kan uit putten. Er bestaan twee soorten rechtscolleges die met eigenlijke rechtspraak zijn belast, namelijk de tuchtrechtscolleges en de administratieve rechtscolleges. De eerste categorie wordt hierna als volgend punt van dit begrippenkader behandeld. De tweede categorie die hier wordt besproken, kan door de wetgever met de behandeling van onderling erg verschillende opdrachten worden belast12. Een van deze opdrachten kan erin bestaan om in het kader van een objectieve conten11
12
A. ALEN en K. MUYLLE, Handboek van het Belgisch staatsrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 610-612, nrs. 539542. Zie ook J. VANDE LANOTTE en G. GOEDERTIER, Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, die Keure, 2010, 867-870, nrs. 1295-1299. Voor een gedetailleerde bespreking zie: A. ALEN en K. MUYLLE, Handboek van het Belgisch staatsrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 610-616, nrs. 539-543.
larcier
tuchtrecht.book Page 12 Monday, June 10, 2013 3:14 PM
12
BEGRIPPENKADER
tieux het correcte professioneel optreden van een bepaalde beroepsgroep te waarborgen door inbreuken op de beroepsethische principes of op de deontologische regels door middel van tuchtsancties te beteugelen. De voornoemde principes worden bij wet vastgelegd. Het zijn de administratieve rechtbanken die er een concrete invulling aan geven. De Koning kan in uitvoering van de wet een deontologisch reglement vaststellen, aan de hand waarvan de voornoemde rechtscolleges het professioneel optreden van de betrokken beroepsgroep kunnen beoordelen. Het tuchtrechtelijk toezicht op vrije beroepen heeft de Belgische wetgever in de regel aan de beroepsgroep zelf gedelegeerd omdat er werd gekozen voor zelfregulering. Om een vergelijking te kunnen maken tussen de tuchtcolleges van de gezondheidszorgberoepen en administratieve rechtscolleges met tuchtmacht over deze beroepen zullen daarom in de volgende hoofdstukken de Nederlandse tuchtcolleges voor de gezondheidszorg op relevante vlakken worden onderzocht. Ook in België vinden we een administratieve rechtbank terug met tuchtmacht over een vrij beroep, dat van landmeter-expert. Bij wijze van voorbeeld zal dit rechtscollege hierna in het kort worden behandeld. § 2. De federale raden van landmeters-experten 17. De wet van 11 mei 2003 tot oprichting van federale raden van landmetersexperten13 (hierna: Wet landmeters-experten) regelt in hoofdzaak de organisatie van de tucht voor deze beroepsbeoefenaars en richt daarbij de federale raad van landmeters-experten en de federale raad van beroep van landmeters-experten op. Deze raden zijn zuivere administratieve rechtbanken, zonder regelgevende bevoegdheid. De regels van plichtenleer worden vastgesteld bij koninklijk besluit, na advies van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen (art. 8, § 1 Wet landmeters-experten). A. De federale raad 18. De federale raad telt twee Kamers (N/F), die als volgt zijn samengesteld voor een mandaat van zes jaar14: een voorzitter15 benoemd door de Koning onder de werkende of eremagistraten16 of onder de advocaten “die regelmatig ingeschreven zijn op het tableau van de Orde”17; een assessor, benoemd door de minister bevoegd voor de Middenstand onder zijn ambtenaren; twee assessoren, landme-
13 14 15 16 17
BS 6 juni 2003. Niet te verwarren met de hiervoor behandelde ‘Wet landmeter-expert’. Art. 2 Wet landmeters-experten. In geval van staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend. Er wordt niet, zoals gewoonlijk het geval is met dergelijke bepalingen, nader gepreciseerd over welke magistraten het gaat en welke zijn uitgesloten. Er zijn geen andere advocaten dan diegenen die regelmatig op het tableau zijn ingeschreven. Ook hier bevat de wet geen nadere precisering.
larcier
tuchtrecht.book Page 13 Monday, June 10, 2013 3:14 PM
13
BEGRIPPENKADER
ters-experten, benoemd door de voornoemde minister op voorstel van voormelde Hoge Raad; een griffier, benoemd door de voormelde minister18. B. De Federale Raad van beroep 19. De Federale Raad van beroep van de landmeters-experten19 is, zoals de Federale Raad, onderverdeeld in een Nederlandstalige en een Franstalige Kamer. Iedere Kamer is samengesteld uit een voorzitter, met doorslaggevende stem, door de Koning benoemd onder de werkende of eremagistraten of onder de advocaten die sedert ten minste tien jaar regelmatig zijn ingeschreven op het tableau van de Orde; een assessor, benoemd door de minister die bevoegd is voor Middenstand onder zijn ambtenaren die ten minste tot rang 13 behoren; twee werkende assessoren en twee plaatsvervangers, landmeters-experten, benoemd door de voornoemde minister, op voorstel van de voormelde Hoge Raad; een griffier, benoemd door de voornoemde minister, staat elke Kamer bij. Zoals de Federale Raad is ook de Federale Raad van beroep samengesteld voor een termijn van zes jaar. De Kamers doen uitspraak over het hoger beroep ingesteld tegen de beslissingen van de Kamers van de federale raad van hun voertaal, of tegen het uitblijven ervan. De leden van deze raden worden dus niet verkozen door hun beroepsgenoten, maar allen benoemd door de bevoegde overheid, hetzij de Koning, hetzij de minister. De Kamers beoordelen het professioneel handelen van de betrokkenen aan de hand van een deontologisch reglement, dat zonder tussenkomst van de betrokken beroepsgroep, maar na advies van de Hoge Raad voor de Middenstand en de Kleine en Middelgrote ondernemingen, door de Koning werd vastgesteld. Hier hebben de administratieve rechtscolleges zowel een administratieve – het houden van de lijst – als een jurisdictionele opdracht. Later zal blijken dat de Nederlandse tuchtcolleges enkel met een rechtsprekende opdracht zijn belast. A FDELI NG 3
Beroepsordes en hun karakteristieken § 1. Specificiteit van de beroepsordes 20. In Hoofdstuk V zullen de kenmerken van de bestaande beroepsordes van gezondheidszorgberoepen in concreto worden besproken. Ter voorbereiding van dat hoofdstuk is het nuttig om eerst nog in abstracto enkele specifieke ken18
19
De Kamers zijn bevoegd om uitspraak te doen over de aanvragen tot inschrijving op het tableau en om te waken over de toepassing van de regels van plichtenleer en uitspraak doen in tuchtzaken. Verder dienen zij inbreuken op deze wet aan te geven bij de gerechtelijke overheid; De opdrachten hebben dus enerzijds een administratief en anderzijds een jurisdictioneel karakter. Art. 5 Wet landmeters-experten.
larcier
tuchtrecht.book Page 14 Monday, June 10, 2013 3:14 PM
14
BEGRIPPENKADER
merken van de publiekrechtelijke ordes, evenals van hun bevoegdheden, onder de aandacht te brengen. Daarbij wordt ook hun positie als ondernemersverenigingen verduidelijkt. Bij de beschrijving van de juridische aard van de beroepsordes gaat C. Cambier ervan uit dat niet kan worden ontkend dat de beroepsordes van de vrije beroepen een publiekrechtelijk karakter hebben20. Zij beantwoorden aan de doelstelling van de wetgever om te voorzien in noodwendigheden die tot het algemeen belang behoren en kregen in dit opzicht bijzondere bevoegdheden toegekend. Daarom moeten zij beslissen over de toegang tot het beroep, zij regelen de uitoefening van dit laatste en vervullen als overheid politietaken (door het doen naleven van de regels van plichtenleer en van de principes die aan de grondslag van het beroep liggen) en kunnen indien nodig bestraffend optreden. Hun gezag beheerst de toestand van hun leden en langs deze om, voor zover het beroepsplichten betreft, ook de relatie tussen deze beroepsbeoefenaars en derden. Het doel van hun beroepsuitoefening is het verlenen van diensten, niet aan de Staat, maar aan hun cliënten. Nochtans verliest deze handelwijze niet haar karakter van bijdrage aan het algemeen belang omdat haar finaliteit erin bestaat om voor de beste verstrekking van zorgen en diensten in te staan, in het belang, een privébelang, van diegene die om de zorg of de diensten vraagt en deze verkrijgt. Hierbij is het essentieel dat de beroepsbeoefenaar zelf de volledige verantwoordelijkheid draagt voor zijn handelen. 21. J. Van Compernolle21 vertrekt van wat hij als essentiële kenmerken van de beroepsordes beschouwt om ze als volgt te omschrijven: “Des institutions de droit public créées par la loi en vue d’assumer et d’assurer, dans le ressort de certaines professions libérales, une mission d’intérêt général exercée, avec des attributs de puissance publique, sous un régime d’autonomie”. Deze definitie splitst deze auteur uit in een drietal elementen. Een eerste element heeft betrekking op het feit dat de vermelde organisaties bij wet zijn opgericht. Hoewel het in principe alleen aan de wetgever toekomt, wanneer hij daarvoor een gegronde reden heeft, om de vrijheden van de burgers te beperken, gaat hij in dit geval een deel van zijn regelgevende macht delegeren, zij het met het oog op de organisatie van bepaalde beroepen. Met deze doelstelling heeft hij deze ordes opgericht, er de bevoegdheden van vastgelegd evenals de organisatievorm van de organen die deze competenties moeten uitoefenen. Een tweede element verwijst naar het publiekrechtelijke karakter van deze beroepsordes. Dit betekent dat zij binnen hun bevoegdheden als overheid optreden. Er dient te worden opgemerkt dat verschillende wettelijke statuten van beroepsordes expliciet vermelden dat zij over de publiekrechtelijke rechtsper20 21
C. CAMBIER, Principes du Contentieux Administratif, dl. II, Brussel, Larcier, 1964, 432-435. J. VAN COMPERNOLLE, “L’évolution de la fonction de juger dans les ordres professionnels” in Fonction de juger dans les ordres judiciaires, Transformations et déplacement, Brussel, Publications des Facultés universitaires Saint Louis, 1983, 393-398.
larcier
tuchtrecht.book Page 15 Monday, June 10, 2013 3:14 PM
15
BEGRIPPENKADER
soonlijkheid beschikken. Bij andere is het predicaat ‘publiekrechtelijke’ in de wettekst weggelaten, maar volgt dit redelijkerwijs uit de toegekende bevoegdheden22. Ten derde zijn volgens J. Van Compernolle de beroepsordes belast met een opdracht van algemeen belang onder een regime van zelfbestuur. Het door de wetgever nagestreefde doel bestaat erin om, zoals hierna zal worden aangetoond, de organen van de beroepsordes in die mate bevoegdheden toe te kennen dat zij de tucht onder de beroepsgenoten kunnen handhaven. Daarom krijgen zij onder meer administratieve, regelgevende en jurisdictionele bevoegdheden toegekend23. Concluderend kan worden gesteld dat de beroepsordes bekleed zijn met opdrachten van de openbare macht, met het oog op het algemeen belang. Deze taken bestaan in het toezien op een correcte beroepsuitoefening door hun leden. Zij oefenen immers naast politionele taken ook de hiervoor vermelde bevoegdheden uit. 22. J. Dujardin24 is overtuigd van het nut van publiekrechtelijke beroepsordes. Hij gaat er immers van uit dat het de ordes toekomt om op professioneel vlak orde op zaken te stellen: “A l’Ordre de faire régner l’ordre”. Om dit doel te verwezenlijken dient een orde te beschikken over organisatorische en normerende functies. Dit laatste moet leiden tot een beroepsspecifieke regelgeving die verder gaat dan de algemene gedragsregels, voorgeschreven door het gemeen recht. De doelstelling om een deontologie te doen naleven, die bovendien een basisvereiste is voor de uitoefening van een vrij beroep, kan zowel een preventief als een repressief optreden noodzakelijk maken. Immers, hoewel een orde in de eerste plaats een regelgevende, een raadgevende en een preventieve opdracht heeft, kan een eventueel tuchtrechtelijk optreden niet worden uitgesloten. Deze repressieve wijze van optreden vindt niet alleen haar bestaansreden in een interne noodzaak binnen de beroepsgroep, maar heeft ook te maken met een zelflegitimatie naar de buitenwereld toe. Bij dit alles moet alert worden gereageerd op iedere corporatistische deviatie, die het persoonlijk belang van de leden boven het algemeen belang zou stellen.
22
23 24
Ook hier is het van belang om de voormelde auteur kort te citeren: “Il s’agit en réalité de personnes morales de droits public d’un format particulier dont l’objet ne relève point de la gestion étatique. Ce sont en quelque sorte des organismes mi-public mi-privés, des communautés intermédiaires entre le pouvoir et les administrés”. Dezelfde auteur wijst er nog op dat daar waar bv. de Orde van geneesheren en de Orde van apothekers als een administratieve overheid dienen te worden beschouwd, dit niet het geval is wat de Orde van advocaten betreft, die een gerechtelijke overheid is. Voor zover als nodig, dient hier toch nog te worden gewezen op het egalitaire karakter van deze beroepsordes. Ieder idee van hiërarchie, dat het openbaar ambt kenmerkt, is hier afwezig. J. DUJARDIN, “Principes généraux” in P. CORVILAIN (coörd.), Le droit disciplinaire des ordres professionnels, Brussel, Larcier, 2004, 13.
larcier
tuchtrecht.book Page 16 Monday, June 10, 2013 3:14 PM
16
BEGRIPPENKADER
Bovendien nopen de meervoudige functies van de ordes ertoe om een cumul van functies van personen of instanties te vermijden, en aldus machtsoverschrijding te voorkomen. § 2. Bevoegdheden van de beroepsordes 23. D. Van Gerven25, na eraan te hebben herinnerd dat een beroepscorporatie een publiekrechtelijke instelling is, wijst erop dat zijn rechtsbekwaamheid als rechtspersoon beperkt is tot zijn wettelijke opdracht. Deze heeft betrekking op het wettelijk doel dat zijn wettelijke specialiteit bepaalt. D. Van Gerven benadrukt dat de beroepscorporatie daarbuiten niet rechtsgeldig kan optreden26. De auteur stelt verder dat de beroepsordes ressorteren onder het administratief recht en dat het algemeen rechtsbeginsel van de continuïteit van de openbare dienst op hen van toepassing is. Deze laatste opmerking is natuurlijk van groot belang, in afwezigheid van een specifieke bepaling, bijvoorbeeld in het geval dat magistraten die deel uitmaken van de organen van een beroepsorde niet tijdig worden herbenoemd of vervangen. 24. Hoewel er een principieel onderscheid kan worden gemaakt tussen het tuchtrechtelijk optreden en hun andere bevoegdheden, is de tuchtmacht van de beroepsordes nauw verbonden met hun andere bevoegdheden op het administratieve, het regelgevende en het preventieve vlak. Met betrekking tot de uitoefening van de voormelde competenties kan een onderscheid worden gemaakt ratione personae, ratione loci en ratione materiae. In het verleden werden vaak meerdere bevoegdheden door dezelfde basisinstantie uitgeoefend. Nu komt hier, terecht, stilaan verandering in. A. De personen onderworpen aan de tuchtmacht van een beroepsorde 25. Zoals voormeld, kan de wetgever aan een persoon die een bepaald beroep wil uitoefenen, opleggen dat hij hiervoor aan bepaalde voorwaarden dient te voldoen. Een ervan kan betrekking hebben op het verkrijgen van zijn inschrijving op de lijst van de bevoegde beroepsorde. Deze inschrijving brengt niet alleen het lidmaatschap van de betrokken organisatie met zich mee, maar heeft ook tot gevolg dat de beroepsbeoefenaar onder haar tuchtrechtelijk toezicht valt. Dit toezicht wordt niet alleen uitgeoefend op de in België gevestigde beroepsgenoten, maar ook op deze die, in het kader van de regelgeving van de Europese Unie, als een dienstverrichter optreden.
25
26
D. VAN GERVEN, Beginselen van Belgisch privaatrecht, IV, Rechtspersonen, dl. I, Rechtspersonen in het algemeen, verenigingen, stichtingen & publiekrechtelijke rechtspersonen, Mechelen, Kluwer, 2007, 570-571, nr. 348. Deze vaststelling, hoewel de evidentie zelf, is van groot belang omdat er regelmatig misverstanden bestaan die tot onnodige wrevel leiden, met betrekking tot bv. de onderzoeks- en sanctioneringsbevoegdheden waarover de beroepsordes zouden beschikken.
larcier
tuchtrecht.book Page 17 Monday, June 10, 2013 3:14 PM
17
BEGRIPPENKADER
26. Wat het tuchtrechtelijk toezicht betreft, dient te worden opgemerkt dat dit in principe is beperkt tot de hiervoor vermelde personen. In bepaalde gevallen kunnen echter feiten in aanmerking worden genomen die dateren van vóór het moment van de inschrijving op de lijst van de orde, voor zover deze feiten verband houden met bijvoorbeeld de toetreding tot de balie. Bovendien blijft de beroepsorde in bepaalde gevallen bevoegd om disciplinair op te treden ten aanzien van diegenen die het beroep niet meer uitoefenen. Het kan gaan om beroepsgenoten die, na op rust te zijn gesteld, werden gemachtigd om de eretitel van het beroep te dragen en aan wie deze titel wegens onwaardig gedrag kan worden ontnomen. Zelfs wanneer de betrokkene van de lijst werd weggelaten, is het niet uitgesloten dat het tuchtcollege binnen een welbepaalde termijn toch nog kan optreden. Dit laatste is het geval voor de advocaten die onder de vroegere regeling nog gedurende drie maanden, en op dit ogenblik nog tot twaalf maanden na de weglating van het tableau, tuchtrechtelijk kunnen worden vervolgd27. 27. Sommige beroepsbeoefenaars kunnen echter toch het beroep uitoefenen zonder op de lijst van de orde te zijn ingeschreven. Dit is bijvoorbeeld het geval voor de militaire arts die niet over een privépraktijk beschikt. Deze is daarom niet onderworpen aan de tuchtmacht van de Orde van geneesheren, maar wel aan de militaire tucht. 28. Hoewel een ordinale instantie de jure geen enkele bevoegdheid heeft ten aanzien van derden, kunnen zij echter de facto wel een invloed ondervinden van haar optreden, bijvoorbeeld als medecontractanten van een lid van de orde. B. Ratione loci: het ambtsgebied van de ordinale instanties 29. Zoals in Hoofdstuk V zal blijken, is de bevoegdheid van een ordinale instantie ratione loci afhankelijk van de wijze waarop de beroepsorde is georganiseerd. Hierdoor wordt bepaald welke instanties van de organisatie zijn belast met een of meerdere bevoegdheden waarover de orde beschikt. In de regel is het basisorgaan van de orde bevoegd voor het ambtsgebied waar de betrokken persoon zijn voornaamste beroepsbedrijvigheid heeft. Wanneer het een rechtspersoon betreft, kan ook de plaats waar de maatschappelijke zetel is gevestigd, bepalend zijn. Verder kunnen er voor dienstverrichtingen nog specifieke regels bestaan met betrekking tot de aanduiding van de bevoegde ordinale instantie.
27
Deze regel is van belang wanneer een advocaat die een ernstige tuchtsanctie vreest, kan vragen om van het tableau te worden weggelaten, en nadien om een nieuwe inschrijving bij dezelfde of bij een andere balie zou kunnen vragen. Hier dient wel te worden opgemerkt dat de wet van 21 juni 2006, die de nieuwe tuchtprocedure van de advocatuur vastlegt, in een verjaringstermijn voorziet met betrekking tot het instellen van de tuchtvordering. Zie Hoofdstuk VII.
larcier