Algemene informatie De ABS-regelmodule bevat een zelfdiagnosefunctie. Het ABS-waarschuwingslampje licht op indien zich storingen in het systeem voordoen. De storingscodes kunnen worden uitgelezen met een geschikte codelezer die is aangesloten op de motor- of ABS-diagnoseaansluiting Fig. 1 . Zie Locatie van de onderdelen voor de plaats van de motor- en ABS-diagnoseaansluiting. Storingscode-identificatie Storingslocatie
Storingscode 112
ABS-regelmodule
142
Schakelaar rempedaalpositie
311
Wieltoerentalsensor, linksvoor - circuit
312
Wieltoerentalsensor, rechtsvoor - circuit
313
Wieltoerentalsensor, linksachter - circuit
314
Wieltoerentalsensor, rechtsachter - circuit
331
Wieltoerentalsensor - onjuist signaal
411
Solenoïdeklep, inlaat linksvoor
412
Solenoïdeklep, uitlaat linksvoor
413
Solenoïdeklep, inlaat rechtsvoor
414
Solenoïdeklep, uitlaat rechtsvoor
421
Solenoïdeklep, inlaat linksachter
422
Solenoïdeklep, uitlaat linksachter
423
Solenoïdeklep, inlaat rechtsachter
424
Solenoïdeklep, uitlaat rechtsachter
433
Voedingsspanning
441
Solenoïdeklep - voedingsspanning Pompmotor ABS-waarschuwingslampje Juiste werkingsvolgorde Zet de wagen op contact. Lampje licht op. Lampje dooft na ca. 2 seconden. Algemene testprocedures N.B.: Gebruik de juiste testpennen om beschadigingen aan de aansluitpunten van de kabelboomstekker van de ABS-regelmodule te voorkomen. Circuit waarschuwingslampje Controleren Zet de wagen op contact. Controleer of het waarschuwingslampje oplicht. Indien dat niet het geval is: Zet het contact uit. Trek de multistekker van de ABS-regelmodule los. Zet de wagen op contact. Controleer of het waarschuwingslampje oplicht. Indien dat niet het geval is: Controleer de bedrading, de zekeringen en de lamp. Wieltoerentalsensors Voorwaarden Controleer de wiellagers op te grote speling. Stel ze af of vervang ze, indien nodig. Controleer of de wieltoerentalsensoren goed zijn bevestigd. Controleer de sensorringen van de wieltoerentalsensoren visueel op beschadigingen en vuil.
Luchtspleet controleren - Fig. 2
Technische gegevens Luchtspleet Voor
0,2-1,8 mm
Achter
0,2-1,8 mm
Aanhaalmoment Voor
25 Nm
Achter
55 Nm
Plaats een tand van de sensorring tegenover de wieltoerentalsensor. Controleer de luchtspleet van de wieltoerentalsensor. De luchtspleet van de wieltoerentalsensor kan niet worden afgesteld.
Herhaal de test voor de andere wieltoerentalsensor. Weerstand controleren - achter - Fig. 4 en Fig. 5
Technische gegevens Aansluitpunten Wieltoerentalsensor Weerstand 8 en 9
Links
1280-1920
1 en 3
Rechts
1280-1920
De wagen moet van het contact staan. Trek de multistekker van de ABS-regelmodule los. Meet de weerstand tussen de aansluitpunten van de kabelboomstekker Fig. 5 . Indien de weerstand niet volgens de specificatie is: Trek de multistekker van de betreffende wieltoerentalsensor los. Meet de weerstand tussen de aansluitpunten van de wieltoerentalsensor Fig. 4 . Indien de weerstand volgens de specificatie is: Controleer de bedrading. Indien de weerstand niet volgens de specificatie is: Wieltoerentalsensor waarschijnlijk defect. Herhaal de test voor de andere wieltoerentalsensor. Spanning controleren - voor - Fig. 6 en Fig. 7
Technische gegevens Aansluitpunten Wieltoerentalsensor Spanning 6 en 7
Links
ca. 0,5 V ~
4 en 5
Rechts
ca. 0,5 V ~
De wagen moet van het contact staan. Breng de wagen omhoog. Trek de multistekker van de ABS-regelmodule los. Stel de voltmeter af zodat er wisselstroom mee kan worden gemeten. Draai het wiel met 60 omw/min. Meet de spanning tussen de aansluitpunten van de kabelboomstekker Fig. 6 . Indien de spanning niet volgens de specificatie is: Trek de multistekker van de betreffende wieltoerentalsensor los. Draai het wiel met 60 omw/min. Meet de spanning tussen de aansluitpunten van de wieltoerentalsensor Fig. 7 . Indien de spanning volgens de specificatie is: Controleer de bedrading. Indien de spanning niet volgens de specificatie is: Wieltoerentalsensor waarschijnlijk defect. Herhaal de test voor de andere wieltoerentalsensor. Spanning controleren - achter - Fig. 7 en Fig. 8
Technische gegevens Aansluitpunten Wieltoerentalsensor Spanning 8 en 9
Links
ca. 1 V ~
1 en 3
Rechts
ca. 1 V ~
De wagen moet van het contact staan. Breng de wagen omhoog. Trek de multistekker van de ABS-regelmodule los. Stel de voltmeter af zodat er wisselstroom mee kan worden gemeten. Draai het wiel met 60 omw/min. Meet de spanning tussen de aansluitpunten van de kabelboomstekker Fig. 8 . Indien de spanning niet volgens de specificatie is: Trek de multistekker van de betreffende wieltoerentalsensor los. Draai het wiel met 60 omw/min. Meet de spanning tussen de aansluitpunten van de wieltoerentalsensor Fig. 7 . Indien de spanning volgens de specificatie is: Controleer de bedrading. Indien de spanning niet volgens de specificatie is: Wieltoerentalsensor waarschijnlijk defect. Herhaal de test voor de andere wieltoerentalsensor. Golfvorm controleren - voor - Fig. 9
Technische gegevens Aansluitpunten Wieltoerentalsensor 6 en 7
Links
4 en 5
Rechts
De wagen moet van het contact staan. Breng de wagen omhoog. Trek de multistekker van de ABS-regelmodule los. Sluit de oscilloscoop aan tussen de aansluitpunten van de kabelboomstekker. Draai het wiel met 60 omw/min. Controleer de golfvorm van de wieltoerentalsensor. Indien de golfvorm niet volgens specificatie is: Trek de multistekker van de betreffende wieltoerentalsensor los. Draai het wiel met 60 omw/min.
Controleer de golfvorm van de wieltoerentalsensor. Indien de golfvorm niet volgens specificatie is: Trek de multistekker van de betreffende wieltoerentalsensor los. Draai het wiel met 60 omw/min. Controleer de golfvorm tussen de aansluitpunten van de wieltoerentalsensor. Indien de golfvorm volgens specificatie is: Controleer de bedrading. Indien de golfvorm niet volgens specificatie is: Wieltoerentalsensor waarschijnlijk defect. Herhaal de test voor de andere wieltoerentalsensor. Relais N.B.: De relais bevinden zich in de ABS-regelmodule. Voedingsspanning controleren - Fig. 11
Technische gegevens Aansluitpunten Toestand
Spanning
17 en massa
Contact UIT Accuspanning
18 en massa
Contact UIT Accuspanning
De wagen moet van het contact staan. Trek de multistekker van de ABS-regelmodule los. Meet de spanning tussen de aansluitpunten van de kabelboomstekker en massa. Indien de spanning niet volgens de specificatie is: Controleer de bedrading en de zekering. ABS-regelmodule Voedingsspanning controleren - Fig. 12
Technische gegevens Aansluitpunten 15 en massa
Spanning Accuspanning
De wagen moet van het contact staan. Trek de multistekker van de ABS-regelmodule los. Zet de wagen op contact. Meet de spanning tussen het aansluitpunt van de kabelboomstekker en massa. Indien de spanning niet volgens de specificatie is: Controleer de bedrading en de zekering. Massa-aansluiting controleren - Fig. 12
Technische gegevens Aansluitpunten Weerstand 16 en massa
Nul
19 en massa
Nul
De wagen moet van het contact staan. Trek de multistekker van de ABS-regelmodule los. Meet de weerstand tussen de aansluitpunten van de kabelboomstekker en massa. Indien de weerstand niet volgens de specificatie is: Controleer de bedrading. Solenoïdekleppen hydraulische modulator N.B.: De solenoïdekleppen bevinden zich in de ABS-regelmodule. 443
Pompmotor Weerstand controleren - Fig. 13
Technische gegevens Weerstand
ca. 2
De wagen moet van het contact staan. Ontkoppel de multistekker van de pompmotor. Meet de weerstand tussen de aansluitpunten van de pompmotor. Werking controleren - Fig. 14 N.B.: Laat de pompmotor NIET langer draaien dan 2 seconden. De wagen moet van het contact staan. Ontkoppel de multistekker van de pompmotor. Sluit een pluspool van een 12 V accu aan op aansluitpunt 2. Sluit een minpool van een 12 V accu aan op aansluitpunt 1. De pompmotor moet draaien. Schakelaar rempedaalpositie
De wagen moet van het contact staan. Het reservoir moet vol zijn tot aan MAX. Ontlucht op volgorde: rechtsachter, linksachter, rechtsvoor, linksvoor. Sluit de buis aan op de ontluchtingsnippel en hang het uiteinde van de buis in een glas met schone vloeistof. Trap het rempedaal twee- of driemaal helemaal in. Draai de ontluchtingsnippel open. Trap het rempedaal volledig in. Draai de ontluchtingsnippel dicht. Aanhaalmoment: 5 Nm. Laat het rempedaal terugkeren. Herhaal het proces tot er geen luchtbelletjes meer te zien zijn in de vloeistof. Het vloeistofniveau in het reservoir mag tijdens de ontluchtingsprocedure niet dalen. Vul het reservoir bij tot MAX.
1
2
3
4
4
5
5
6
8
8
9
10
11
12
13
14
15