Alaa al Aswani
Over Egypte Prikkelende overwegingen van een romanschrijver
Vertaald uit het Engels door Jan Jaap de Ruiter
de geus
Citaten uit de Koran zijn afkomstig van www.bijbelenkoran.nl Oorspronkelijke titel On the State of Egypt – A Novelist’s Provocative Reflections, verschenen bij The American University in Cairo Press Oorspronkelijke tekst © Alaa al Aswani, 2011 Nederlandse vertaling © Jan Jaap de Ruiter en De Geus bv, Breda 2011 Omslagontwerp en omslagillustratie total italic, amsterdam-berlin isbn 978 90 445 1986 0 nur 320 Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van De Geus bv, Postbus 1878, 4801 bw Breda, Nederland. Telefoon: 076 522 8151. Internet: www.degeus.nl.
Inleiding
In 2004 nam ik deel aan een literaire workshop in New York en toen het publiek in de gelegenheid werd gesteld vragen te stellen, stak een jonge Amerikaan zijn hand op, sprong op en stelde me de volgende vraag: ‘Hebben jullie Arabieren op dezelfde manier seks met jullie vrouwen als wij westerlingen?’ Het publiek begon te mompelen en giechelen. Ik antwoordde: ‘Voor zover ik weet bedrijven mensen over de hele wereld op dezelfde manier de liefde, maar je moet altijd proberen je prestaties te verbeteren.’ De hele zaal barstte in lachen uit en het grootste gedeelte van het publiek vatte mijn reactie op als een grap die bedoeld was om de ernst van de discussie te verlichten. Toen de workshop voorbij was, kwam de jongeman op me af en vroeg beleefd of de vraag mij geërgerd had. Ik zei van niet en schudde hem hartelijk de hand. Toen zei hij: ‘Het is eigenlijk zo dat ik een keer in een televisieprogramma heb gezien dat in sommige antieke beschavingen mannen, als ze seks hebben, het hele lichaam van de vrouw bedekken met een laken waarin slechts een kleine opening is uitgespaard.’ Ik keek de jongeman eens aan en hij leek me volkomen onschuldig. Hij wist echt niet wat die Arabieren met hun vrouwen doen en hij dacht blijkbaar dat ze allemaal rare en uitzonderlijke dingen deden zoals je zou verwachten van buitenaardse wezens. Dit incident is illustratief voor de enorme en steeds groter wordende afstand tussen het Westen en de Arabische wereld. De kennis van westerlingen over Arabieren en moslims was sowieso al beperkt en oppervlakkig. Wat er in de 7
islamitische wereld gebeurde was nooit een prioriteit voor westerse media en het nieuws werd doorgaans zo gemanipuleerd dat het uitpakte in het voordeel van de belangen van westerse machten. Een despotische Arabische machthebber werd bijvoorbeeld gematigd en wijs genoemd, wat voor misdaden hij ook tegen zijn eigen bevolking had gepleegd, zolang hij maar de belangen van het Westen diende. Maar als hij tegen deze belangen inging, werd hij direct een dictator genoemd en werden zijn misdaden in de openbaarheid gebracht en aan de kaak gesteld. Je verzetten tegen een bezetting door de Verenigde Staten werd altijd als terrorisme beschouwd, maar verzet plegen tegen een Sovjetbezetting was heroïsch en roemrijk. Toen kwamen de terroristische aanslagen van 11 september. Ze vormden een belangrijk keerpunt en bevestigden het beeld dat veel westerlingen hadden van Arabieren: mensen die anders zijn dan blanke westerlingen. Ze werden beschouwd als mensen die weinig zin hadden om te werken, als lui en wellustig, als mensen die hun vrouwen als seksobject beschouwen, en – en dat was wel het gevaarlijkste van alles – als mensen die er van nature en vanwege hun cultuur trots op waren geweld te gebruiken en te doden. De anti-Arabische en anti-islamitische artikelen die de westerse pers tegenwoordig zonder enige scrupules publiceert zouden twintig jaar geleden zonder meer als reactionair of racistisch worden weggezet, maar helaas staan de sluizen van de haat nu wijd open. Op tientallen westerse televisiestations verschijnen mensen die als Midden-Oostendeskundigen worden neergezet, om te discussiëren over het feit dat de islam een gewelddadige religie is die het doden van mensen propageert. Velen van deze deskundigen beschikken over een meelijwekkende en beschamende hoeveelheid kennis over de islamitische cultuur en de meesten van hen gaan gewoon mee in het heersende discours. Als het westerse denken de neiging heeft alle moslims verantwoordelijk te houden voor daden van terrorisme, dan zijn dat 8
ook de lijnen waarlangs de experts zich uitspreken. Geen van hen zal dan ooit het feit noemen dat de Arabische en islamitische slachtoffers van terrorisme de aantallen westerse slachtoffers verre te boven gaan, of het feit dat de islam – net als alle andere religies – zowel beschouwd kan worden op een menselijke en grootmoedige wijze of, geheel onterecht, op een manier die mensen aanzet tot het plegen van misdaden. Niemand zal ooit melding maken van het feit dat religie, welke religie dan ook maar, niet verantwoordelijk kan zijn voor diegenen die haar verkeerd interpreteren. Niemand wijst op het feit dat, als je het zo verkeerd wilt begrijpen, het christendom dat de mensheid liefde en tolerantie leerde, ook heeft geleid tot de Kruistochten en de inquisitie, waardoor tienduizenden onschuldige mensen werden gedood. Maar dat geeft ons nog niet het recht te geloven dat het christendom oproept tot geweld. Geen van die deskundigen maakt melding van deze feiten of neemt ze in ogenschouw. Hoe helderder een vooroordeel is, hoe geruststellender het is. Iedere Arabier is in potentie een terrorist, hoe cultureel ontwikkeld hij of zij ook mag zijn. In de afgelopen jaren heb ik tientallen keren westerse landen bezocht om mijn boeken te promoten en mijn lezers te ontmoeten. Op vliegvelden ben ik niet die beroemde auteur, ik ben slechts een Arabische passagier, een potentiële terrorist, en een loslopend en gemakkelijk doelwit voor iedereen die zijn of haar haat tegen Arabieren eens in de praktijk wil brengen. Ik ben niet tegen veiligheidsmaatregelen, ik heb het over die aanstootgevende vijandigheid die niets met veiligheid te maken heeft: die onderzoekende blikken van haat en afkeer die sommige veiligheidsfunctionarissen je toewerpen alleen maar omdat je eruitziet als een Arabier, of omdat je vrouw een hi djab draagt. Je wordt volledig vernederd om daarna te beseffen dat je geen poot hebt om op te staan als je een aanklacht wilt indienen. Deze functionarissen zijn ervoor opgeleid om je op 9
een vriendelijke manier te vernederen. Ze slaan je vilein in je gezicht terwijl ze leren handschoenen dragen die geen sporen achterlaten. Ik vergeet nooit dat Egyptische meisje met hidjab, dat door een vrouwelijke veiligheidsfunctionaris op het vliegveld Charles de Gaulle gedwongen werd haar bovenkleding uit te trekken terwijl ze daaronder alleen maar haar ondergoed droeg. Ik vergeet nooit haar gezicht toen ze angstig en vernederd huilde terwijl ze in haar ondergoed door de poortjes ging, in het volle zicht van de overige passagiers. Een keer in Nice, nadat ik net als alle andere passagiers alle procedures ondergaan had en ik nog maar een paar stappen verwijderd was van de straat, verscheen er een Franse functionaris, die als een kat in een tekenfilm zijn lippen likte alsof hij een muis in het vizier had. Hij wenkte me met zijn ene vinger alsof hij me wilde laten merken hoe onbeduidend ik was. Hij bestudeerde mijn paspoort, keek me onderzoekend, vol haat en afkeer, aan en vroeg me toen: ‘Wat gaat u in Frankrijk doen?’ Ik was verrast en gaf geen antwoord. Luid herhaalde hij de vraag: ‘Spreekt u Frans? Wat doet u hier?’ ‘Ik ben naar Frankrijk gekomen omdat ik op zoek ben naar goeie koeien’, zo vertelde ik hem. ‘Koeien?’ vroeg hij mij verbaasd, waardoor ik begreep dat hij niet met een grote intelligentie op de wereld was gekomen. ‘Ja, ik wil koeien kopen in Frankrijk’, antwoordde ik rustig met een volkomen serieuze gelaatsuitdrukking. ‘Maar in uw paspoort staat dat u tandarts bent’, zei hij. ‘Dan weet u nu dat er tandartsen zijn die van koeien houden’, antwoordde ik. Pas toen drong de boodschap door en de man werd woest. Een volle dertig seconden keken we elkaar aan. Ik was vastbesloten niet weg te kijken, ook al zou dat betekenen dat ik een nacht in de cel zou moeten doorbrengen. Uiteindelijk gaf de man het op. Hij gaf mij mijn paspoort terug en liet mij naar 10
buiten gaan. Ik moet zeggen dat ik een grote mate aan immuniteit geniet: ik ben een bekend schrijver, ik spreek Frans, ik heb een Europees visum voor drie jaar en ik was uitgenodigd om een lezing te geven over Arabische literatuur voor het Instituut voor Politieke Studies in Menton. Als ik dan, ondanks dit alles, al op zo’n manier behandeld werd, dan kun je je gemakkelijk voorstellen wat deze man zou doen met een vrouw in hidjab die geen Frans spreekt, of met een eenvoudige Arabische man. Een golf van haat tegen Arabieren en moslims gaat in deze tijd van het ene naar het andere einde van het Westen. Anderzijds is het zo dat het begrip ‘het Westen’ in de Arabische wereld tegenwoordig als een allesomvattende term wordt gebruikt. De westerse politiek, die de ergste Arabische dictaturen heeft gesteund en heeft bijgedragen aan de bezetting en vernietiging van Irak, waar een miljoen Irakezen gedood zijn onder het voorwendsel democratie te vestigen, heeft in de Arabische wereld de overtuiging versterkt dat het Westen vijandig staat ten opzichte van Arabieren en moslims. Er is niemand die zegt dat ‘het Westen’ meer is dan westerse regeringen, en dat ‘westerse beschaving’ iets anders inhoudt dan ‘westers politiek beleid’. Er is niemand die zegt dat het Westen dat George W. Bush en Tony Blair voortbracht hetzelfde Westen is dat Shakespeare, Voltaire en Rousseau voortbracht, en dat het Westen dat kolonialisme naar de Arabische wereld bracht hetzelfde Westen is dat de begrippen ‘democratie’ en ‘mensenrechten’ voortbracht. Er is niemand die zegt dat de demonstraties in westerse hoofdsteden tegen de invasie in Irak veel groter waren dan die in de islamitische wereld. Ook hier dient het stereotype weer helder en vastomlijnd te zijn. Het verbazingwekkende is dat de logica van de extremisten aan beide zijden volkomen gelijk aan elkaar is. Zoals blanke racisten Arabieren beschouwen als schepselen die minder capabel en minder intelligent zijn en gewelddadiger en bloeddorstiger, zo zijn het de moslimextremisten die denken 11
dat alle westerlingen de islam haten en er op de een of andere manier tegen samenspannen. Het probleem is dus wederzijds. Wat moeten we er dan aan doen? Ik heb eens gelezen dat het Amerikaanse leger tijdens de Vietnamoorlog zijn troepen het volgende bevel gaf: ‘Als je op de vijand schiet, kijk hem dan niet in de ogen.’ Het idee is even simpel als veelzeggend. Als je iemand in de ogen kijkt, zul je niet in staat zijn hem te doden omdat je in zijn oog het menselijke zult zien. Doden is gemakkelijker als we het slachtoffer ontmenselijken, wanneer we degenen die we doden niet beschouwen als menselijke wezens maar als categorieën: Arabieren, joden, moslims of hindoes of gewoon als de vijand. Ik ben ervan overtuigd dat we allemaal de plicht hebben precies het tegenovergestelde te doen van wat het Amerikaanse leger beval. We hebben de plicht elkaar in de ogen te kijken, om vóór alles als mensen met elkaar te communiceren. Dan zullen we tot het besef komen dat we dan wel verschillen qua religie of huidskleur, maar dat we uiteindelijk allemaal mensen zijn met dezelfde emoties en gedachten. Het is deze gedachte die me ertoe bracht dit boek te publiceren. Er is een ondoordringbare barrière van onbegrip, onwetendheid, angst en haat opgericht tussen Arabieren en westerlingen en de tijd is gekomen om deze barrière te slechten. Ik hoop dat dit boek een stap, hoe klein ook, in de goede richting zal zijn.
12
Op het Tahrirplein
Waarom komen Egyptenaren niet in opstand? Deze vraag werd in Egypte en in het buitenland herhaaldelijk gesteld. Werkelijk alle omstandigheden in Egypte hadden het land rijp gemaakt voor de revolutie: Hosni Moebarak hield dankzij vervalste verkiezingen al dertig jaar lang zijn machtsmonopolie in stand en was bezig zijn zoon Gamal naar voren te schuiven als zijn opvolger. Het niveau van corruptie in regeringskringen was ongekend in de geschiedenis van Egypte. Een kleine groep zakenlui, de meesten vrienden van Gamal Moebarak, had de Egyptische economie volledig onder controle en haar compleet ondergeschikt gemaakt aan hun belangen. De helft van de bevolking, veertig miljoen mensen, leefde onder de armoedegrens van minder dan twee dollar per dag. Egyptes verval toonde zich in alle maatschappelijke geledingen: van de gezondheidszorg en onderwijs tot de economie en buitenlandse politiek. Een handvol rijke mensen leefde als koningen in hun paleizen en buitens, vloog heen en weer in privévliegtuigen, terwijl arme mensen zelfmoord pleegden omdat ze hun gezinnen niet meer konden onderhouden, of stierven in een menigte die stond te wachten om goedkoop brood te kopen of gasflessen. Het enorme politieapparaat, dat de Egyptenaren jaarlijks miljarden ponden kostte, was een van de ergste ter wereld in het onderdrukken van mensen. Elke dag werden Egyptenaren in politiebureaus gemarteld en in veel gevallen werden vrouwen en dochters voor hun ogen verkracht om hen misdaden te laten bekennen die ze niet begaan hadden. 13
Waarom kwamen de Egyptenaren niet in opstand tegen al dit onrecht? Er zijn drie verklaringen waarom er geen revolutie uitbrak. De eerste is dat de aanhoudende onderdrukking de Egyptenaren zodanig opgezadeld had met een erfenis van lafheid en onderworpenheid dat ze, wat er ook gebeuren zou, niet in opstand zouden komen. De tweede is dat revolutie in Egypte wel mogelijk was, maar dat talloze factoren een obstakel vormden, zoals de zware onderdrukking, het gebrek aan een organisatie die de massa’s op sleeptouw zou kunnen nemen en het feit dat de Egyptenaren veel te druk waren met het verwerven van een inkomen en ze ieder voor zich een uitweg uit de crisis probeerden te vinden. Naarmate onderdrukking en armoede toenamen, gaven velen er de voorkeur aan te vluchten, geografisch of historisch. Geografisch gingen ze richting de oliestaten in de Golf om te werken, meestal in vernederende functies, zodat ze met genoeg geld naar huis konden terugkeren om een bestaan op te bouwen; anderen verkozen in de tijd te reizen, aan een verleden te hangen en in een fantasiewereld te leven waarvan zij dachten dat deze gelijk was aan de gouden eeuw van de islam. Ze trokken djellaba’s aan, lieten lange baarden groeien en gaven zichzelf de namen van vroege moslims om te ontsnappen aan de wrede werkelijkheid van het heden, naar de glorie van het verleden. Met behulp van Saoedisch oliegeld en de zegen van het Egyptische regime, werd er een agressieve promotiecampagne gevoerd voor de wahabitische interpretatie van de islam, die moslims verplicht hun heerser te gehoorzamen hoe onrechtvaardig of corrupt hij ook is. Zo zorgde deze interpretatie van de islam ervoor dat er niet snel een revolutie in Egypte zou uitbreken. De derde verklaring vind ik zelf het meest plausibel. Deze komt erop neer dat Egyptenaren heus niet minder genegen zijn tot revoluties dan andere volkeren en dat ze in de twintigste eeuw zelfs meer revoluties op hun naam hebben dan sommige Europese landen, maar dat Egyptenaren 14