Over een man en een olifant
door Jan Jaap Kanis
Nanowrimo 2009
Hoofdstuk 1 Waarin we kennis maken met de held van dit verhaal. Hij is alleen, maar niet eenzaam. Hij woont in Den Haag. Waarom deze stad? Gewoon – het is er prima wonen, niet extreem druk, je hebt zee en strand dichtbij en volop groen. Een bovenhuis in een vrij smalle straat, huizen aan beide kanten, vanachter het raam aan de straatkant kun je bij je overburen naar binnen kijken. Hij woont op de 3e verdieping – toegang via een gesloten portiek en daarna met een lift naar boven. Het huis is uit 1923, een oud huis, maar wel ingrijpend gerenoveerd in de loop van de tijd. Kunststof kozijnen voor en achter met dubbel glas, centrale verwarming, nieuwe keuken en sanitair. Het is een licht en ruim huis, niet zo'n benauwd flatje, maar echt een huis. Lichtkoepels in het dak in de hal. Grote raamkozijnen in de woonkamer die veel licht doorlaten. Het mooiste van het huis is misschien nog wel het uitzicht aan de tuinkant. De tuinen van de bewoners op de begane grond zijn behoorlijk diep. Je kunt weg kijken en, nog belangrijker: je kunt omhoog kijken de lucht in. Die lucht: het is de westkant van het huis, de zeekant - want Scheveningen is niet ver weg. Mooie wolkenpartijen die elke dag weer vanaf zee landinwaarts komen drijven. Stapelwolken, in allerlei vormen. Een kind zou er dieren in kunnen zien, bestaande dieren of sprookjesdieren. Of luchtkastelen, met kantelen oprijzend tegen de hemel. Bloemkoolvormen, opbollend in de lucht. Cirrus - hoge bewolking, fijne witte draden, een beetje zijdeachtig. Dwarrelwolken, grijswitte vlekjes op een blauwe ondergrond. Egaalgrijze lucht. Inktzwarte lucht, regen- of hagelbuien soms even snel vertrokken als ze kwamen. Helblauwe lucht, dat het pijn aan je ogen doet als je naar buiten kijkt. Condensstrepen van vliegtuigen, langzaam uit elkaar vallend hoog in de lucht. Een nooit-eindigende voorstelling, gratis, voor wie er oog voor heeft. Hij woont in de Bomenbuurt - alle straten zijn vernoemd naar een Hollandse boomsoort. Populier, wilg, eik, beuk, esdoorn...... Weinig ruimte voor bomen in zijn straat, helaas, de mensen moeten hun auto kwijt, dat is belangrijker. -1-
Om de hoek is een drukke winkelstraat. Alles zit er, van Albert Heijn tot Zeeman. Hij komt er alleen als hij echt iets nodig heeft, winkelen is niet zijn hobby. Hij is misschien een beetje mensenschuw, houdt niet van drukte. Zijn woonkamer is het centrum van zijn universum. Het is een ruimte van zes bij vier, aan de tuinkant - aan de wolkenkant dus. Een werktafel met computer en printer. Een boekenkast met reisverhalen en fictie. Een tweezitsbank waarvan de bekleding versleten is. Losse stoelen, een geërfd schilderij aan de muur (een zeegezicht), een sansevieria in een hoek van de kamer. Dit is zijn plek, hier kan hij rustig dingen nakijken op internet, wegdromen, boeken lezen of wat dan ook. Hij houdt van boeken en de werelden die ze oproepen, hij is een reiziger in zijn hoofd. Gaat eigenlijk nooit meer op vakantie. Weinig vrienden, nooit een partner gevonden, altijd alleen gebleven. Alles went op den duur en je past je aan. Hij houdt van de natuur, van bomen – zoals ze groeien, zoals ze oprijzen in het bos, soms ouder dan een mensenleven, onverstoorbaar, alles meegemaakt, alles gezien. Hij houdt van dieren, ze zijn zoveel minder gecompliceerd dan mensen. Je hoeft niet op je woorden te letten als je tegen ze praat, het is altijd goed wat je zegt. Nooit problemen. Geen ingewikkelde toestanden. Vogels: hij kent de meest voorkomende soorten en kan ze ook herkennen aan hun zang. Als hij alleen door het bos loopt, luistert hij en benoemd de soorten. Hij hoort een merel, een roodborst, een bonte specht, een boomkruiper. Niet meer alleen. Als je levende wezens een naam kunt geven zoals eens Adam in het paradijs, ben je niet meer alleen. Hij is 45 en heeft er niet het flauwste vermoeden van dat zijn rustige leventje op het punt staat door elkaar geschopt te worden. Geen enkel idee.
Hoofdstuk 2 Waarin de hoofdpersoon een bijzondere ontmoeting heeft die de loop van zijn leven danig zal beïnvloeden....... Het is zo halverwege de middag, als hij besluit de straat op te gaan. De hele dag binnen gezeten, wat frisse lucht zal hem goed doen. Even de stijve spieren losmaken. Veel ouders met kinderen buiten – de basisschool schuin tegenover zijn huis is net uit. Geschreeuw en gejoel. -2-
Dubbel geparkeerde auto's. Drukte. Hij loopt snel door en slaat de hoek om. Daarbij botst hij bijna op een al wat oudere man die zijn pad kruist. Hij wil al een verontschuldiging mompelen en doorlopen, als de man iets tegen hem zegt dat hij niet goed verstaat. 'Sorry, zei u iets tegen me?' vraagt hij terwijl hij zich half omdraait naar de persoon in kwestie. Hij ziet nu ook zijn gezicht duidelijk. In de zeventig, een verweerd gezicht, kraaiepootjes, een vriendelijke uitstraling. Beetje melancholiek misschien. Iemand die veel meegemaakt heeft. De man glimlacht en kijkt hem doordringend aan met helderblauwe ogen. 'Ik dacht alleen maar hardop, mompelde een beetje voor mezelf uit. Niks belangrijk eigenlijk, de sores van een oude man.' Hij wil liever doorlopen, maar blijft uit beleefdheid nog even staan. 'Hopelijk zijn die sores van u niet al te groot', zegt hij terwijl hij zijn stem probeert luchtig te houden. 'Nou ja, wat zal ik zeggen...' begint de man aarzelend, terwijl om hen heen mensen passeren, 'ziet u, het gaat eigenlijk niet om mij, maar om een dier, een dier met wie ik een band heb en die ik binnenkort, naar het zich laat aanzien, aan zijn lot over zal moeten laten.' Dat zal wel een hond zijn, denkt hij automatisch, maar als hij dit tegen de man zegt, lichten diens ogen op en schudt hij van nee. 'Geen hond nee, geen hond. Iets veel groters, veel groter. Om eerlijk te zijn: het gaat om een olifant.'. Een olifant! Maar hoe.....hoe komt zo'n oude man aan een olifant? En waar laat hij dat beest? De man ziet zijn nieuwsgierigheid, maar reageert niet gelijk. Tenslotte vraagt hij: 'Woont u hier in de buurt?' 'Ja, ik woon hier direct om de hoek', zegt hij. 'Zouden we misschien.....' begint de oude man aarzelend. 'Ziet u, ik maak het niet zo vaak mee dat mensen mij aanspreken op straat en er blijk van geven in mij geïnteresseerd te zijn. Ik zou u graag meer willen vertellen over mijn olifant en alles, maar liever niet zo open en bloot hier op straat. Binnen zou dat beter gaan.' Alsjeblieft. Dat maak je niet vaak mee, dat iemand zichzelf uitnodigt. Hij is niet geirriteerd, wel verrast. Voordat hij echter goed en wel beseft wat hij doet, heeft hij de man al uitgenodigd om met hem mee te komen en lopen ze naar zijn woning. Even later zitten ze tegenover elkaar in de woonkamer. Hij heeft koffie gezet en de man houdt zijn mok met beide handen vast als om zich eraan te warmen. Het stadium van het uitwisselen van beleefdheden is net voorbij; de man heeft hem gecomplimenteerd met zijn huis en de inrichting ervan, hij heeft geïnformeerd naar de leeftijd van de man en toen gezegd dat hij hem jonger had ingeschat. Tijd om een stapje verder te gaan. 'U sprak buiten over een olifant?', begint hij voorzichtig. De man zet zijn koffie neer, haalt diep adem en -3-
begint dan te vertellen: 'Ik ben opgegroeid met het circus. Mijn vader was leeuwentemmer, mijn moeder mocht de voorstellingen aankondigen. Hooggeacht publiek..... Wij – de kinderen van ons gezin – moesten al jong meehelpen met het opbouwen en afbreken van de grote tent en andere klusjes. We waren altijd op pad, van de ene plaats naar de andere, nooit lang op een vaste plek. Na een of twee weken was het weer: alles inpakken en vertrekken, naar een volgende stad, een nieuw publiek, een nieuwe voorstelling. Avontuurlijk, dat wel, maar ook chaotisch en ongestructureerd, geen eigen huis, geen mogelijkheid om vrienden te worden met andere kinderen. Het circus was onze wereld, een kleine wereld. We hadden twee mannetjesleeuwen, vier paarden, en twee olifanten. De leeuwen deden kunstjes in de ring op bevel van mijn vader, de paarden werden gebruikt voor een act met vrouwen in balletpakjes die, staande op de rug van een paard – in volmaakt evenwicht – ringen naar elkaar toe gooiden, terwijl de paarden rondjes draaiden. En dan die olifanten – mensen uit het publiek werden op hun rug getild en weer netjes teruggezet. Altijd een doorslaand succes. Met hun slurf dingen oppakken en aan de begeleider geven. Elkaar of mensen uit het publiek nat spuiten met water. Op een gegeven moment, ik moet toen een jaar of tien geweest zijn, kregen we een jonge olifant erbij en mijn vader gaf mij de opdracht om voor het beest te zorgen. Hij had nog geen naam, maar ik besloot om hem Ollie te noemen, dat vond ik een leuke naam voor een olifant. Elke ochtend was het eerste dat ik deed, naar Ollie gaan en hem verzorgen. Ik ververste het stro op de grond, gaf hem hooi om te eten en vers water. Als het warm was, spoot ik hem nat met een tuinslang, wat hij heerlijk vond. We kregen een band samen en dat is altijd zo gebleven. Ik ben mijn hele leven bij het circus gebleven en hij ook. Opgegroeid met elkaar en uiteindelijk ook samen oud geworden.' De man pauzeert even en neemt een slok koffie. Dan vervolgt hij: 'En nu is het binnenkort afgelopen. Het circus is niks meer – de mensen zien tegenwoordig alles op tv en komen niet meer naar een voorstelling toe. Waarom zouden ze ook? Zo bijzonder is het niet meer. De dieren zijn bijna allemaal weg – verkocht aan dierentuinen of particulieren. Mijn eigen Ollie is oud en ziek en kan om die reden niet verkocht worden – er is niemand die zo'n ziek, oud beest wil hebben. Dierentuinen willen alleen een gezonde olifant, geen kneusje. Om hem te blijven verzorgen tot zijn dood, kost simpelweg te veel geld: dierenartsen werken niet gratis. Dus wat er nu heel gauw gaat gebeuren -4-
is dat mijn geliefde Ollie een spuit krijgt en dan afgevoerd wordt naar een destructiebedrijf om vernietigd te worden. Ik moet er niet aan denken' 'Wat voor ziekte heeft die olifant van u?', vraagt hij aan de man. 'Een aandoening aan de luchtwegen', antwoordt die. 'Olifanten zijn nu eenmaal niet aangepast aan dit koude, natte klimaat hier, daar krijgen ze vaak problemen mee. De ziekte is op zich niet ernstig, hij kan er nog jaren mee leven, als hij zijn medicijnen maar krijgt. Overplaatsing naar een ander, warmer klimaat zou waarschijnlijk wonderen doen, dan was hij zo genezen, maar ja.......' 'En waar is Ollie op dit moment?' vraagt hij. 'Hij staat in een stal op een manege aan de rand van Den Haag', zegt de ander. De eigenaar van de manege had tijdelijk ruimte over. Het punt is alleen: eind deze week moet hij daar plaats maken voor nieuwe paarden en ik weet niet waar ik hem dan moet laten. En geld om de medicijnen te betalen, is er ook niet meer, dus.....' 'Ik zou die olifant van u best eens willen bekijken', hoort hij zichzelf zeggen. De man kijkt hem onderzoekend aan en wacht even. 'Heeft u een auto?', vraagt hij daarna. Een bevestigende knik. 'Het is niet zover, misschien een half uurtje, ik zou het leuk vinden om hem aan u te laten zien'.
Hoofdstuk 3 Waarin we kennis maken met Ollie en deze een nieuwe verzorger krijgt In zijn auto rijden ze de straat uit. De man zit onwennig naast hem, houdt zich met een hand vast aan het dashboard, zoals oude mensen vaak doen. Ze draaien de Laan van Meerdervoort op. Twee rijbanen, gescheiden door een brede middenberm met tramrails en bomen. Randstadrail rijdt hier sinds enkele jaren. Statige herenhuizen, begin vorige eeuw. Auto's, fietsers, verkeerslichten. Ze rijden hem helemaal af, tot vlakbij Kijkduin. Daar gaan ze linksaf, richting het Westland. Ze komen voorbij de begraafplaats en het crematorium. Het kruispunt bij de Monsterseweg steken ze recht over. -5-
Rechts van de weg het natuur- en recreatiegebied Madestein. Een heemtuin met knotwilgen en een slootje. Bij de volgende kruising gaan ze rechtsaf. Het is nu niet ver meer. De man wijst de weg: hier rechts en dan daar, net voorbij de bocht, de weg oversteken, daar is het. Manege 'Man en Paard', leest hij op een bord. De eigenaar houdt zeker van schaken. Hij parkeert de auto opzij van de grote paardenstal en ze stappen uit. Ze gaan naar binnen. Eerst een open ruimte waar paarden getraind worden, daarachter zijn de eigenlijke stallen. Een stuk of twintig paarden in boxen aan weerskanten van het pad, die nieuwsgierig naar voren komen als zij passeren. Dan enkele lege boxen. En dan ziet hij tenslotte een slurf en het beest dat bij de slurf hoort. Een oude olifant in een paardenstal, alleen. Het dier maakt een goedige indruk. Kleine, slaperige oogjes, hij staat wat voorover gebogen, net een oud mannetje. Een gerimpelde huid, een en al putten en groeven. Hij heeft in het stro gelegen en is net overeind gekomen, stro kleeft aan zijn buik en zijn flanken. Bij hun nadering beweegt zijn slurf in hun richting, onderzoekend. 'Dit is Ollie', zegt de man ten overvloede. Ze staan en kijken naar het beest. Die 'kijkt' op zijn manier terug – tast met zijn slurf hun lichaam voorzichtig af. Betast worden door een olifant: dit heeft hij nog niet eerder meegemaakt. Een geheel nieuwe ervaring, een avontuur, hij kan niet precies onder woorden brengen wat hij voelt, maar het voelt niet verkeerd. 'Hoe is zijn karakter eigenlijk?', vraagt hij de man. 'Geen kwaad bij', antwoord die. 'Nooit problemen mee gehad, een zeer gewillig en betrouwbaar dier'. Hij durft de olifant nu aan te raken. Met zijn rechterhand aait hij onwennig over de slurf. Het beest doet een stapje dichterbij en nu kan hij de kop aanraken. Ollie schijnt het lekker te vinden en laat alles toe. Hij grijpt wat hooi en het dier neemt het van hem aan en propt het in zijn bek. 'Doodzonde dat zo'n dier afgemaakt moet worden', zegt de man zachtjes tegen hem. Hij reageert niet maar de woorden raken hem. Het stro moet ververst worden en zonder veel ophef pakt de man een hark en haalt daarmee het vuile stro naar zich toe. Hij ziet strobalen liggen in een hoek en besluit een handje te helpen. Met zijn tweeën is het klusje zo geklaard. Ollie lijkt blij te zijn met het verse stro. Zijn slurf gaat weer in zijn richting, alsof het beest hem wil bedanken. Hij krauwt het dier over zijn kop, voelt de gerimpelde huid, ziet de gevoelige ogen nu van heel dichtbij. Wat een mooi dier. Wat jammer dat zo'n olifant dood moet. -6-
Ze zijn klaar met het werk en staan daar maar wat. Met zijn drieën, alsof ze bij elkaar horen en altijd bij elkaar geweest zijn. Een soort onderlinge verbondenheid. 'Dus eind van de week moet hij weg', zegt hij tegen de man. Het is geen vraag, maar een constatering. 'Tenzij er vóór die tijd iemand opduikt die voor hem wil zorgen', antwoordt die. Is dat een verzoek aan hem, een vraag, een smeekbede? 'Maar waar moet je naar toe met zo'n dier?', vraagt hij. 'Och, antwoordt de ander, er zullen vast wel meer maneges te zijn die plek voor hem hebben. Alleen - ik heb er de fut niet meer voor om dat uit te zoeken en belangrijker: ik kan de kosten niet meer opbrengen'. 'Wat kost zo'n dier nou per maand?' vraagt hij. 'Stallingskosten en hooi vallen wel mee, dat is ongeveer 100 euro per maand, het is die dierenarts die het duur maakt'. Honderd euro is nog wel te doen. Misschien dat je de kosten van verzorging kunt aftrekken van de belastingen? Een lidmaatschap van een natuurbeschermingsorganisatie is ook fiscaal aftrekbaar en dit is toch ook een vorm van natuurbescherming? Heeft hij iets gezegd? Heeft hij ja gezegd? Blijkbaar wel, want hij ziet de ogen van de man oplichten en vochtig worden. 'Dat vind ik geweldig van u,' hoort hij de man zeggen. 'Daar heb ik geen woorden voor, dat is.....dat is fantastisch'. Opgescheept met een olifant. De dag begon normaal en nu is hij de verzorger van een olifant. Hoe....wat.....? Hij krijgt weinig tijd om daar verder bij stil te staan, want de man begint al instructies te geven. 'Zoveel voer per dag, denk aan het water, want een olifant drinkt veel. Drie keer per week verse bladgroenten en wortelen, vooral op het laatste is hij gek; Daar in die hoek ligt een tuinslang, ik spuit hem twee keer per week schoon. De dierenarts is vorige week nog geweest en komt danen-dan terug. Ik vind het geweldig dat u dit wilt doen. Echt geweldig.' Een olifant. Een olifantenverzorger. Hij? Ik? En hoe nu verder?
Hoofdstuk 4 Waarin de lezer een berg informatie over olifanten te verstouwen krijgt en ook nog eens vergast wordt op een sprookje over een konijn onder een mangoboom....... Om duidelijkheid te scheppen en misverstanden te vermijden, heeft men -7-
het rijk der dieren ingedeeld in diverse groepen, klassen en families. Zonder een dergelijk systeem zou een eenvoudige ziel kunnen denken dat een mug en een olifant aan elkaar verwant zijn, vanwege het gezegde 'Van een mug een olifant maken'. Betrouwbare wetenschappers hebben mij echter verzekerd dat er geen enkele, ik herhaal geen enkele verwantschap bestaat tussen voornoemde dieren. Welnu, een olifant behoort tot de Animalia, ofwel de Dieren ('je meent het!'). Daarbinnen worden ze gerangschikt onder de klasse van de Mammalia, hetgeen gewoon Zoogdieren betekent ('werkelijk? ik dacht dat een olifant een reptiel was!'). Een verdere onderverdeling brengt ons bij de Proboscidae – de slurfdieren ('kom je nog met iets nieuws?'). En tenslotte komen we uit bij de familie der Elephantidae en dat betekent natuurlijk gewoon – jawel – olifanten ('zo leer je nog 's wat, zeg!'). Zijn er trouwens nog andere slurfdieren? Jazeker: tapirs - die grappige beesten die in het oerwoud van Zuid-Amerika aan de oever van de Amazone en andere rivieren leven. Ze lijken voor geen meter op een olifant maar hebben wél een slurf(je). Vandaar. Dus. Er zijn 3 soorten olifanten: de Aziatische, de Afrikaanse savanneolifant en de Afrikaanse bosolifant. De Aziatische kennen we van foto's uit toeristische brochures: verwilderde Amerikaanse dan wel Europese toeristen – bleekscheten in shorts – op de rug van zo'n beest. Half blij, half bang. Een dwerg op de rug van een reus. De Aziatische olifant komt trouwens voor op de lijst van bedreigde diersoorten. Er leven in totaal in Zuid-Oost Azie¨nog zo' 40.000 tot 50.000 dieren. Dit lijkt veel, maar gezien de grootte van de populatie vroeger en de bedreigingen van hun leefgebied door houtkap, verstedelijking en andere oorzaken, toch genoeg reden om het dier als bedreigd te beschouwen. De Afrikaanse savanneolifant komt bijna altijd voorbij in wildlifedocumentaires. 'The big 5' en zo, 'Untamed Africa', of hoe dat soort programma's ook heet. Animal Planet – als er verder niks op tv is, strandt je daar uiteindelijk bij een natuurfilm die je eigenlijk al tientallen malen eerder gezien hebt, onder een andere noemer weliswaar, maar met een identieke inhoud. Bekende jongen dus, die savanneolifant. De Afrikaanse bosolifant is een heel ander verhaal. Kleiner, schuwer, veel minder fotogeniek, en daardoor een klassiek geval van 'onbekend maakt onbemind'. Wil je zo'n beest in het echt zien, dan moet je volgens mij diep de jungle van Congo in, daar leven ze. -8-
Een mahout is een olifantenoppasser. Je vindt hem vooral in India, waar de Indische olifant (een ondersoort van de Aziatische) al sinds mensenheugenis als werkdier gebruikt wordt. Door mechanisatie loopt dit sterk terug, al zijn er nog steeds zo'n 16000 tamme olifanten die als lastdier gebruikt worden. In Denemarken en Thailand hebben olifanten een koninklijke status. De Thaise vorst heeft een twaalftal olifanten die verblijven in een eigen paviljoen bij het paleis, met eigen dienaren en een arts. De oudste olifant beschermt de kroon. Elke dag moet het dier om 10.00 uur de koning groeten. Deze ceremonie bestaat uit een knieval van de olifant voor het raam van de troonzaal. In Denemarken bestaat de 'Orde van de Olifant', deze nationale ridderorde is de hoogste Deense onderscheiding. De koning van Denemarken heeft enige tijd geleden een jonge olifant van de Thaise koning gekregen. Zo maak je nog eens vrienden......
Van een mug (g)een olifant maken – een sprookje uit India Lang geleden leefde er in India een jong konijn in een bos vlakbij zee. Op een mooie zonnige dag lag hij te slapen onder een grote mangoboom. De rijpe mango's die boven hem in de boom hingen, verspreidden een heerlijke geur. Plotseling klonk er een luide plof, die de grond onder het konijn deed schudden. Het konijntje schrok wakker en dacht dat hij getuige was van een aardbeving. Hij sprong overeind en maakte dat hij wegkwam. Tegen de andere konijnen riep hij dat de aarde uit elkaar viel en ze volgden hem in paniek. De andere dieren vroegen wat er aan de hand was. 'De aarde valt uit elkaar', riepen de konijnen. Het hert vertelde het door aan de buffel, de buffel vertelde het door aan de wilde os, de os vertelde het aan de tijger. De tijger vertelde het aan de olifant en de olifant vertelde het aan de neushoorn. Al snel renden honderden dieren achter het konijntje aan en de kreet 'De aarde valt uit elkaar!' weergalmde door het bos. Een wijze en machtige leeuw zag de paniek van de dieren en versperde het konijntje de weg. 'Waarvoor zijn jullie op de vlucht?', brulde hij. 'De aarde valt uit elkaar' antwoordden de dieren. 'Wie zag de aarde uit elkaar vallen?' vroeg de leeuw. 'De olifant zag het,' snoof de neushoorn. 'De tijger zag het,' trompetterde de olifant. 'De wilde os zag het,' gromde de tijger. 'De buffel zag het,' loeide de wilde os. 'Het hert zag het,' brulde de buffel. 'Het konijntje zag het,' fluisterde het hert. Tenslotte sprak het konijntje: -9-
'Ik hoorde de aarde uit elkaar vallen'.'Waar was je toen het gebeurde?'vroeg de leeuw. 'ik lag te slapen onder een mangoboom toen ik een luide plof hoorde en de grond onder mij begon te schudden'. De leeuw nam het konijntje mee naar de mangoboom en zie daar: bij de wortels van de boom lag een grote mango die van een tak naar beneden was gevallen. 'De aarde valt helemaal niet uit elkaar!', sprak de leeuw. 'Er is een mango op de grond gevallen en van dat geluid ben jij geschrokken. Kom, laten we snel de andere dieren gaan vertellen dat er geen gevaar dreigt'. Zulks geschiedde en de rust keerde terug in het bos. Maar de leeuw had nog wel een boodschap voor de andere dieren: 'Luister naar mijn raad, jullie waren zonder enige oorzaak bang. Kijk in het vervolg eerst of er voor je angst een reden is, en doe dan pas iets om jezelf en anderen te helpen. Volg anderen niet voordat je zeker weet dat ze gelijk hebben.' De dieren beloofden de goede raad van de leeuw op te volgen en keerden terug naar hun plek in het bos.
Hoofdstuk 5 Waarin onze held de eerste wankele schreden zet op het gladde pad van olifantenoppasser.......
Johnny Buijs werkt als lifmonteur bij de firma Toplift in Leischendam. Vast werk en een vast inkomen – belangrijk als je twee kinderen thuishebt die je oren van het hoofd eten, om nog maar te zwijgen over alle andere kosten, zoals schoolgeld, kleding, de sportclub en meer. Vaste werktijden – meestal. Als Johnny even voor vijven het terrein van Toplift opreed, de wagen parkeerde en overstapte in zijn eigen auto, was hij tien voor half zes thuis. Je kon er de klok op gelijkzetten. Je zou denken dat Johnny alle reden had om tevreden te zijn en het moet gezegd: je hoorde hem nooit klagen. Niet hardop, tenminste. En toch zat hem iets dwars. Het punt was: het werk dat hij deed was zo saai, altijd hetzelfde, weinig afwisseling, geen avonturen. Vrienden van hem hadden banen waarbij ze van alles meemaakten en waarover ze enthousiast vertelden op verjaardagen. Zijn vriend Arie bijvoorbeeld: werkte bij de Koninklijke Marine op een fregat en had als hij met verlof aan wal was, altijd de grootste verhalen over -10-
achtervolgingen op drugssmokkelaars in het Caraïbisch gebied of de jacht op Somalische piraten voor de kust van Afrika. En hij? Hij had nooit iets te vertellen. Alles goed op je werk, Johnny? Ja hoor, alles goed. Stop. Stilte. Zwijg. Tot........ Tot vandaag. Nu. Dit ogenblik. Hij was die ochtend aan het werk in het Ministerie van Onderwijs (niks bijzonders, regulier onderhoud van liften), toen zijn baas belde. Iemand in de Bomenbuurt in Den Haag zat vast in een lift – of hij dat even kon regelen. Natuurlijk, niets aan de hand. Gebeurde wel vaker dat die oude liften vastliepen. Kwestie van contact maken met de persoon die erin vastzit, eventjes wat geruststellende woorden spreken – sommige mensen raken gauw in paniek – en dan was het vaak een kwestie van wat rommelen met verschillende schakelaartjes of een doorgebrande zekering vervangen en hij liep weer. Maar nu....... Nu staat hij daar en staart naar de man tegenover hem die hem zojuist zijn verhaal verteld heeft. Er zit een olifant vast in de lift. Een olifant?!?!?!? Een olifant. De man heeft alles verteld. Hoe hij onverwachts met een olifant werd opgescheept. Hoe hij wel tien maneges gebeld heeft om dat beest ergens te kunnen stallen en hoe hij overal de kous op de kop kreeg. Hoe hij toen aan het balkon van zijn huis dacht en besloot om het dier dan voorlopig maar daar te stallen. Hoe hij het balkon leeggeruimd heeft en bij de plaatselijke dieren-speciaalzaak baaltjes konijnenstro gekocht en dat uitgespreid heeft over de grond. Hoe hij daarna een geïmproviseerd afdakje boven het balkon gemaakt heeft, zodat de olifant in ieder geval een beetje droog zou staan. En vervolgens heeft hij een een groothandel in dierenvoer gebeld en een grote hoeveelheid hooi en ander voer besteld- dat nu allemaal opgestapeld staat in het halletje van zijn woning. Toen is hij met een paardentrailer dat beest gaan halen. De auto met trailer parkeerde hij dubbel in de straat. Toen hij de achterklep van dat ding open deed en het duidelijk werd wat zich in de trailer bevond, ontstond er al gauw een klein oploopje van nieuwsgierige buurtbewoners (kijk 'es papa, een olifant! Juul, kom gauw kijken, die vent van nummer 85 heeft een olifant, wat mot 'ie nou met zo'n beest?). Met pijn en moeite had hij het dier door de portiekdeur weten te persen. Daarna de lift in – dat ging vlotter. Toen op de knop naar de 3e -11-
verdieping gedrukt, snel naar buiten gesprongen en via de noodtrap naar boven gesprint om de lift op te vangen. Die zich beneden hem krakend en piepend in beweging zette, er na een paar meter mee stopte, weer op gang kwam maar er ergens tussen de 1e en 2e verdieping definitief mee op hield..... Een olifant die vastzit in een lift. Een duidelijk geval van overbelasting. 'Maximaal 500 kilo' staat er, goed leesbaar, op het bordje naast het bedieningspaneel. En Johnny is geen deskundige op het gebied van olifanten, maar slim genoeg om te weten dat een olifant meer weegt dan dat. Veel meer. Hij komt tot zichzelf en wil al zijn gsm grijpen om collega's van hem op te roepen, als hij ineens iets hoort. Een geluid - zacht maar onmiskenbaar. Een geluid dat zijn getraind monteursoor herkent als een lift die in beweging komt. Het ding zakt, onder invloed van de zwaartekracht en vele kilo's olifant, langzaam naar beneden. Na ongeveer een kwartier komt de onderkant van de cabine in zicht. Daarna worden de poten van Ollie zichtbaar. Er komen geen geluiden uit de lift zelf, het lijkt er op of de olifant in slaap gevallen is. Na een half uur is de lift zo ver gezakt dat de deuren open kunnen. Ze onthullen een nogal slaperige olifant, die in alle rust wat voor zich uit staat te staren. Wat nu? Terug in de trailer dan maar. Hij staat nog steeds dubbel geparkeerd, het getoeter van ongeduldige weggebruikers ten spijt. Ollie laat zich gedwee terugleiden. En Johnny heeft eindelijk iets om te vertellen thuis en op de zaak. 'Als ik jou was, bracht ik dat beest terug naar Afrika', zegt hij nog. 'Daar hoort hij thuis'. Dan nemen ze afscheid en de liftmonteur rijdt weg.
Hoofdstuk 6 Met auto en paardentrailer naar Rotterdam...... Wat nu? Terug bij af, hij moet iets anders verzinnen. Eerst maar eens weg met die trailer, dan kunnen andere automobilisten de straat weer in. Hij stapt in en gaat rijden. Rechtsaf de winkelstraat in – Blokker, Pearle, -12-
Hans Anders, Zeeman. Al die winkels die je overal hebt, zitten hier ook. Veel mensen op straat, fietsers die zich soms weinig aantrekken van de auto's, voetgangers die onverwacht oversteken. Opnieuw de Laan van Meerdervoort, dit keer de andere kant op. De langste laan van Europa, zeggen ze wel. Hij steekt het Valkenbosplein over. Daar is een liedje van – 'Hoe zou het zijn op het Valkenbosplein', of zoiets. Wie zong dat ook alweer? Hij rijdt op de automatische piloot, staat er nauwelijks bij stil waar hij heen gaat. Randstadrail passeert hem links. Die rijdt om de tien minuten. Moderne voertuigen die voortzoeven over de rails. Je kunt in Loosduinen instappen en dan pas in Zoetermeer-oost weer uitstappen, mocht je dat willen. De Laan eindigt waar de Javastraat begint. Een fuik voor al het verkeer dat de stad uit moet. Hij gaat ook de stad uit en duikt de tunnelbak van de Utrechtsebaan in. Boven zijn hoofd de trotse torens van het VNO/NCW en Nationale Nederlanden. Kijk eens hoe goed we het doen, kijk eens hoeveel geld we verdienen. Op het stuk snelweg buiten de stad mag maar 80 gereden worden. Prima, hij is sowieso niet van plan om harder te gaan rijden met dat ding achter hem. Waar ga ik nu heen? Hij houdt rechts aan, gaat richting Delft en Rotterdam. Hij rijd voorzichtig, weet nog niet goed hoe zo'n trailer in bochten reageert. Het andere verkeer rept zich langs hem. Hij ziet de afslag Delft-zuid. Daar zit Ikea, dat weet hij. Zal ik Ollie daar afleveren? Leuk voor de kids, weer eens wat anders dan die ballenbak.... Hij rijdt door. Het gaat nog steeds goed. Rotterdam nadert al, hij ziet borden richting Europoort. Wat zal ik doen? Hij houdt Europoort aan. Kijk mij nou - op stap met een olifant. Als ik maar niet aangehouden wordt door de politie. Voor zo'n trailer moet je volgens mij rijbewijs BE hebben en ik heb alleen maar B. Rustig doorrijden, vooral niet opvallen. Zorg dat je niet opvalt. Industriële bedrijvigheid aan weerszijden van de snelweg. Lelijk, armoedig, rommelig – werkgelegenheid voor mensen, dat dan weer wel. Hij ziet de eerste havenkranen, het zijn net de armen van reuzen die omhoog reiken in de lucht. Alsof ze de wolken willen pakken. De Beneluxtunnel. Hij houdt angstvallig rechts. De weg loopt naar beneden de tunnel in, hij moet bijremmen. Links van hem vliegen de auto's hem voorbij. Eenmaal de tunnel uit, besluit hij van de snelweg af te gaan. Hij ziet een bord 'Pernis dorp' en weet niks beters dan dat dan maar te volgen. Hij rijdt even later het dorp binnen – oude huisjes langs een dijk, verderop -13-
ook nieuwbouw. Hij vermoedt water aan zijn rechterhand, ziet een plek waar hij de trailer kan parkeren en stapt uit. Met Ollie is alles in orde. Hij loopt in de richting van het water, het blijkt de Nieuwe Maas te zijn. De sleepboot 'Rotterdam' is op weg naar een klus. Een watertaxi spoedt zich naar een klant. Rechts van hem begint de Eemhaven. Als hij die kant op loopt, ziet hij Damen Shiprepair. Iets verder zit een containerterminal van ECT. Containers, zover je kunt kijken. Opgestapeld als grote blokkendozen. Terug naar Afrika, zei die liftmonteur. Hoe dan? Hij heeft zelf vliegangst, dus die manier van vervoer is uitgesloten. Hij wil er wel bij zijn, als het dier op de plaats van bestemming uitgeladen wordt. De haven van Rotterdam is de grootste van Europa en de derde van de wereld, na Sjanghai en Singapore. Veertig strekkende kilometers aan weerszijden van de Nieuwe Maas en Nieuwe Waterweg. Tienduizend hectare groot, verbonden met duizend andere havens wereldwijd door middel van vijfhonderd vaste lijndiensten. Statistieken, statistieken. Zes-en-een-half miljoen containers per jaar. Gemiddeld per dag zo'n 85 schepen die de haven binnenvaren. Vandaag doet het cruiseschip de Queen Victoria voor een paar uur Rotterdam aan. Passagiers die een middagje kunnen shoppen in de binnenstad, om zich daarna terug te haasten aan boord. De haven leeft, vibreert, de haven maakt geluid. Hij stelt zich voor hoe hij, als hij hier zou wonen, het geluid ervan 's avonds in bed zou horen en erbij zou inslapen. Je kunt de haven ruiken. Een bepaalde geur – iets van chemicaliën of benzine. Beetje petroleumachtig. Of diesel misschien. Het begint zachtjes te regenen en hij loopt terug naar zijn auto. Verder – richting de Eemhaven dan maar. Hij ziet containers, containers. Hij ziet schepen, maar kan er niet bijkomen. Overal borden met 'verboden toegang voor onbevoegden' en vijandig gesloten metalen hekken. Doorrijden, richting Waalhaven. Olietanks, olietanks. Propaanweg heet het hier. Een geel bordje langs de kant met de tekst 'kabelstrook, gevaarlijk leidingen'. Het ruikt sterk naar petroleum. Een olietanker met naam en thuishaven in cyrillisch schrift op de achterkant en dus onleesbaar. Overal rijdt hij zich vast, nergens komt hij verder. Het blijft maar regenen. Zou die paardentrailer wel waterdicht zijn? Uiteindelijk gaat hij terug naar de snelweg. Opnieuw door de Beneluxtunnel. Hij kiest daarna de richting Vlaardingen. Hij ziet schepen van de Norfolk-Line, die vroeger hun thuisbasis in Scheveningen hadden, maar enkele jaren geleden verhuisd zijn naar hier. Zouden die olifanten -14-
meenemen? Daar schiet ik niks mee op, want de Norfolk Line vaart op Engeland. Hij rijdt door, komt uiteindelijk bij een oud havengedeelte niet ver van de bebouwde kom van Vlaardingen. Hij ziet een sleepboot van Smit Tak liggen. Hij ziet ook een ander schip. Als hij dichterbij komt, kan hij de naam lezen op de achtersteven. Tien Shan 15 staat er en daaronder de naam van de thuishaven – Shantou. Een chinees schip, een beetje armoedig – een koopvaardijschip. Waarvoor ligt het hier en wat is zijn volgende bestemming? China misschien? Dat weet je nooit, zo'n schip gaat overal naar toe en zo ziet de Tien Shan er ook uit – een schip dat dat overal komt en overal thuis is. Nee heb je, ja kun je krijgen. Hij parkeert de auto een eindje verder, uit het zicht. Geruime tijd blijft hij zitten, besluiteloos en een beetje verward. Tenslotte vermant hij zich en stapt uit. Hij loopt terug naar het schip, aarzelt nog even maar gaat dan de loopplank op, richting stuurhut.
Hoofdstuk 7 Waarin we kennis maken met het schip de Tien Shan 15 en zijn bemanning De Tien Shan is een Chinese roestbak van 43 meter lang en 9 meter breed. Een vrachtschip - 'general cargo' in vaktermen, hetgeen zoveel betekent als dat het schip van alles vervoert. Goedkoop chinees speelgoed; vuurwerk, opgeslagen in containers; machine-onderdelen; hout, tropisch hout dat van het FSC-keurmerk nog nooit gehoord heeft. Eén keer een partij schroeven, moeren en bouten voor een bedrijf in Italië. Een serie complete verpakkingsmachines voor een fabriek in India. Een partij bureaustoelen voor Ikea Europe. Zittingen van tuinstoelen voor doe-het-zelf-ketens en nog veel meer. Het schip heeft aan de achterkant een opbouw van drie verdiepingen. Op de bovenste verdieping bevindt zich de stuurhut en de hutten van de officieren. Daaronder op de middelste verdieping zijn de hutten voor de andere bemanningsleden. Op de begane grond bevinden zich de keuken en de kantine. Een smalle ijzeren trap leidt naar de machinekamer helemaal onderin het schip. -15-
De rest van de Tien Shan is dek en laadruimte. Midden op het dek staat een laadmast om containers en andere gewichtige zaken aan boord te kunnen takelen en in het ruim op te slaan. Verderop staat nog een mast met een wit navigatielicht en seinvlaggen. De tekst 'No Smoking' die op twee plaatsen in grote letters op de opbouw geschilderd is, wordt te oordelen aan de peuken op de grond, genegeerd door de bemanning. Halverwege het dek zit een vergrendelde deur, die toegang geeft tot het ruim. Tussen de opgestapelde containers of andere waar zijn smalle gangetjes vrijgehouden, waar je je door heen moet wurmen. Het ruim is zonder uitdrukkelijke toestemming van de kapitein verboden toegang voor iedereen. Het getal 15 achter de naam van het schip heeft niets te maken met het aantal keren dat de Tien Shan op volle zee problemen kreeg – al had dat best gekund. Motorpech, een beschadigde schroef, een stuurinrichting die niet of nauwelijks meer functioneerde, en – niet te vergeten – die keer dat een matroos uitgleed bij het dweilen van het dek en de kreet 'Man overboord! over het schip klonk. Die ene keer dat piraten voor de kust van Somalië het schip probeerden te enteren – alsof er op dat moment veel te halen viel aan boord; alsof de Chinese moedermaatschappij van de Tien Shan bereid zou zijn om losgeld te betalen voor een gegijzelde bemanning. Afgewerkte olie (of was het bakolie uit de keuken?), naar beneden gegooid op het moment dat die Somaliërs aan boord probeerden te klimmen, deed trouwens wonderen. 'No problem', zou de kapitein zeggen. De bemanning van de Tien Shan bestaat zonder uitzondering uit Chinezen. De meesten met moeilijk uitspreekbare namen, maar het scheelt natuurlijk dat een flink deel van de opvarenden bijnamen heeft, en anders wordt de naam gewoon afgekort tot iets gemakkelijks. De kapitein wordt meestal 'Boss' genoemd. De 1e stuurman en de bootsman zijn kortweg 'Stuur' en 'Boots', da's ook eenvoudig. 'Kokkie' is de scheepskok, maar wordt achter zijn rug ook wel 'De Dikke' genoemd, vanwege zijn imposante buik. 'Mister Li' is de scheepstimmerman, klusjesman, manusje-van-allesman. Heb je iets nodig: vraag Mister Li. 'Mo' is die onfortuinlijke gast die overboord gleed, jazeker, hij heeft het overleefd en kijkt in het vervolg beter uit. Nooit te beroerd om Kokkie te helpen met de afwas, als dat nodig is. De machinist wordt 'George' genoemd, vanwege zijn bewondering voor -16-
George W. Bush, de vorige Amerikaanse president. De muren van zijn hut hangen vol met vergeelde krantenknipsels over Bush: op verkiezingstournee, in militair jasje met schoudervullingen bij de troepen in Irak, Bush in het Vaticaan met de poolse paus, Bush samen met Tony Blair, Bush op zijn ranch in Texas. De opsomming van bemanningsleden is hiermee niet compleet, maar de voornaamste karakters in het treurspel 'De onfortuinlijke reizen van de Tien Shan 15' hebben we zo wel gehad. En zo niet, dan bent u de eerste die het hoort..... Twee dingen nog: bakboordzijde is links van het schip, stuurboordzijde is rechts. Een ezelsbruggetje is 'BRIGS': de B van bakboord staat links in het woord, de S van stuurboord staat rechts. Je pakt hierbij ook gelijk de navigatielichten mee: de R van rood licht staat links, de G van groen licht staat rechts. Dus het rode licht hangt aan bakboord en het groene licht aan stuurboord. Die navigatielichten zijn er trouwens voor om de zichtbaarheid van het schip te bevorderen. Een tegemoetkomende boot weet dan precies waar het schip is en aan welke kant hij passeert - wat 's nachts in het donker of bij mist handig kan zijn..... De snelheid van een schip wordt uitgedrukt in knopen. Eén knoop is 1,852 km./uur. Tien knopen is dus ruim 18 km./uur. Twintig knopen is 37 km./uur. Enzovoort.
Hoofdstuk 8 De hoofdpersoon reist naar Antwerpen, waar een schip op hem wacht.... Opnieuw rijdt hij met de paardentrailer op de snelweg, maar dit keer gaat de rit naar Antwerpen, waar de Tien Shan in de haven ligt. Antwerpen is makkelijker dan Rotterdam, had de kapitein gezegd. De regels voor het vervoer van dieren over zee zijn in België minder streng dan in Nederland. Een vrachtschip in de haven kan kan normaal gesproken bezoek verwachten van de douane. In Antwerpen blijft dit echter vaak achterwege en volstaat het om de ladingpapieren bij het havenkantoor te laten controleren. Als het woord 'elephant' dan in kleine lettertjes tussen de andere lading vermeld staat, is de kans groot dat de -17-
controleur dat over het hoofd ziet en de papieren zonder meer afstempeld. Hier ligt zijn voornaamste kans. Die olifant op een rustig moment ongezien aan boord brengen en dan maar hopen dat het schip niet gecontroleerd word. Hij heeft een kooi voor Ollie geregeld bij een Belgische expediteur. Als alles goed is gegaan, is deze vanochtend gebracht en kan Ollie straks met kooi en al aan boord getild en met behulp van de dekkraan in het ruim van het schip geïnstalleerd worden. Direct naast de machinekamer was nog plaats, had de kapitein gezegd. Voer en water – dat moet nog geregeld worden. Hij heeft een 1000 liter watertank besteld, hij hoopt dat er naast de kooi nog ruimte voor is. Hooibalen - het hooi en voer dat bij hem thuis opgestapeld lag, heeft hij bij zich, maar hij heeft meer nodig, veel meer. Voordat het schip vertrekt, moet hij dat nog zien te regelen. Durban, Zuid-Afrika. Perfect, want van daaruit kon hij Ollie naar het Kruger Wildpark brengen. Daar zouden ze vast wel plek hebben voor een oude olifant, toch? Ik ben benieuwd hoe ze reageren als ik met dat dier aan kom rijden, denkt hij. Ik hoop niet dat ze moeilijk doen over een exportvergunning en zo, want die heb ik niet. Hij heeft wel andere papieren gekregen van de oude man, waaronder een soort paspoort – zoiets als wat je krijgt als je met je hond voor het eerst naar de dierenarts gaat. Hij heeft het nog niet ingezien. Vierduizend euro. Vierduizend euro, lager wilde de kapitein niet gaan. Veel geld, heel veel, maar wat kost het als je een wereldreis boekt bij een reisbureau? Dit was ook een wereldreis, een avontuur - met een vrachtschip over de oceaan naar Afrika. Een ervaring voor het leven. Iets om later voldaan op terug te kijken. Dat mocht wel wat kosten, toch? En hij wordt als hij dat wil, netjes teruggebracht, want het schip gaat na Durban terug naar Europa. Hij heeft van internet de voorschriften van de Belgische douane voor het vervoeren van dieren per schip gekopieerd, voor het geval ze toch moeilijk gaan doen: 'De inrichting van de schepen moet zodanig zijn dat de dieren kunnen worden vervoerd zonder dat zij worden blootgesteld aan verwondingen of onnodig lijden.' 'De dieren moeten worden vastgebonden of behoorlijk ondergebracht in hokken of containers.' -18-
Wel, op dit laatste punt voldoet hij in ieder geval aan de eisen. 'Alle hokken, containers of voertuigen waarin de dieren zijn ondergebracht, moeten bereikbaar zijn via daartoe bestemde gangen. Er moet adequate verlichting aanwezig zijn.' Is er licht in het ruim van de Tien Shan? Hij heeft geen idee. 'Alle delen van het schip waar dieren zijn ondergebracht, moeten voorzien zijn van waterafvoer en moeten in zindelijke staat gehouden worden.' Hij weet wel zeker dat er géén waterafvoer in het ruim is, maar hij zal het stro op de bodem van de kooi regelmatig verversen, neemt hij zich voor. Er moet ook een wapen aan boord zijn om het dier zo nodig te kunnen doden, leest hij. Een koksmes misschien? Hij nadert Antwerpen, de tomtom weet de weg. Nu nog de haven vinden waar de Tien Shan ligt. Thuis is alles geregeld- de post wordt voor hem bewaard, het gas is afgesloten, de koelkast schoongemaakt en zijn kamerplanten staan buiten op het balkon. Paspoort, extra medicijnen voor Ollie, pinpas, gsm – alles bij zich. En nu maar hopen dat alles goed gaat straks. Dan kan de reis gaan beginnen.
Hoofdstuk 9 Waarin we iets horen over regels op zee, de Tien Shan uitvaart en onze held slecht nieuws te horen krijgt...... De IMO (International Maritime Organisation) kan wel beschouwd worden als de regering van de wereldzeeën. Regels over vaarroutes, voorschriften om de veiligheid aan boord van schepen te waarborgen – alle landen ter wereld/alle schepen op zee moeten zich houden aan de beslissingen van de IMO. Zo is er een regel dat in bepaalde, druk bevaren gebieden schepen van 20 meter en langer een vaste route moeten varen. Zo'n route staat aangegeven op scheepskaarten en wordt 'verkeersscheidingsstelsel' -19-
genoemd. Een soort snelweg op zee, als het ware, met aparte banen voor beide vaarrichtingen. Bakens in het midden van het stelsel en bakens aan de buitengrenzen ervan. In het Kanaal, waar gemiddeld 400 schepen per dag varen, ligt ook een verkeersscheidingsstelsel. Boten die dit kruisen – zoals bijvoorbeeld de veerboot van Dover naar Calais – mogen dit alleen op vaste punten en onder een zo scherp mogelijke hoek doen. De plekken waar dit is toegestaan, staan ook op zeekaarten. Ook vissersschepen en zeilboten moeten rekening houden met de vaste vaarroutes en mogen schepen op deze routes niet hinderen. Om veilig te kunnen navigeren op zee, is bebakening een welgekozen hulpmiddel ter aanvulling van zeekaarten. Er zijn kardinale en laterale boeien. Laterale boeien geven de zijdelingse begrenzing van een vaarwater weer. Rode stompe boeien moeten altijd aan bakboordzijde, groene spitse aan stuurboordzijde gepasseerd worden. Kardinale boeien geven een obstakel of ander referentiepunt aan en zijn altijd geel-zwart gekleurd. Door middel van de kleurencombinatie (geel boven/zwart onder, of andersom) en een pijl bovenop de boei, wordt aangegeven aan welke kant schepen moeten passeren. Op sommige plekken in zee (bijvoorbeeld in de Noordzee voor de Belgische kust) bevinden zich munitiestortplaatsen. Ze worden ter plaatste aangegeven met een kardinale boei en staan ook op zeekaarten vermeld. Door middel van een doorkruist anker of een doorkruiste vis op de kaart wordt duidelijk gemaakt dat je op zulke plekken niet mag aanleggen of vissen. Zandbanken en geulen staan vaak op zeekaarten aangegeven met namen. De Nieuwpoortbank, een belangrijke zandbank voor de kust van België, staat in dikke zwarte letters vermeld – geen schipper die dit over het hoofd kan zien. Pijpleidingen, elektriciteitskabels e.d. staan ook op de kaart. Ook hier geldt de regel dat ankeren verboden is, aangezien ankers de kabels zouden kunnen beschadigen. De Tien Shan vaart uit. Eindelijk. Alles is goed gegaan, Ollie staat veilig opgeborgen in zijn kooi naast de machinekamer. Geen controle, geen douane gezien. Leve de Belgen, de reis kan beginnen. Hij staat bij de voorplecht van het schip, als ze de haven van Antwerpen uitvaren. Het is een heldere dag, er staat vrij veel wind maar het is niet koud. Een mooie dag om de zee op te gaan. Hij ziet de kerncentrale van Doel. Hij ziet industrie, opslagtanks, raffinaderijen. Hij ziet schepen die beladen of gelost worden. Containerkranen – zo hoog als een flatgebouw. De man bovenin die het -20-
ding bestuurt, lijkt een dwerg. Na de haven polders met boerderijen, weilanden en bomen. Door het Nauw van Bath varen ze de Westerschelde op. Hier zal straks een loods aan boord komen weet hij, om hun veilig langs zandbanken en ondieptes naar de Noordzee te gidsen. De loodsboot komt stampend op de golven dichterbij en legt aan. Ze kunnen verder. Zeeuws-Vlaanderen aan bakboord, Zuid-Beveland aan de andere kant. Ze passeren het verdronken land van Saeftinghe met zijn slikken en schorren. Daar vind je nog restanten van huizen die daar 500 jaar geleden stonden. Meeuwen in hun kielzog, krijsend en naar beneden duikend. Hij hoort een visdiefje. Hij kan de zee al ruiken, ziltig, prikkelend, lokkend. De kerncentrale van Borssele. Vlissingen komt in zicht. De fietspont naar Breskens kruist voor hen langs. Het zicht is goed – hij kan Michiel de Ruyter op zijn sokkel bij de boulevard van Vlissingen zien. De zee, de Noordzee, recht voor hen uit. Steeds meer zijn blikveld vullend, steeds dichterbij. Hier gaat de loods van boord en even later varen ze de Westerschelde uit. Ze houden links aan, varen richting het Kanaal. Aan bakboord de Belgische kust met badplaatsen als Oostende en Knokke. Groene, spitse boeien links van het schip geven de vaarroute aan. Hij ziet tegemoet komende schepen in de verte, enkele zeemijlen uit hun eigen baan. Er klinkt een gong over het dek, het is etenstijd. Onwennig zit hij samen met de andere bemanningsleden aan een grote tafel. De officieren zitten apart. Mo zit tegenover hem en knikt hem bemoedigend toe. Hij produceert een zwak glimlachje terug. Het eten is een ratjetoe van witte rijst met wat groente en stukjes vlees van onduidelijke samenstelling. Er wordt weinig gepraat aan tafel en als er iemand wat zegt, is het in het chinees. Hij werkt zijn eten snel naar binnen en staat op om van tafel te gaan. Hij wil al weglopen als de kapitein hem naar zich toe wenkt. 'There is something I forgot to tell you, the first time we met. We go to Durban, yes, but first we go to St. John's, no problem', zegt hij tegen hem. St. John's, waar ligt dat, ergens voor de kust van West-Afrika misschien? Hij vraagt het en krijgt dan tot zijn ontzetting te horen dat het heel ergens anders ligt. Aan de overzijde van de Atlantische Oceaan, om precies te zijn. St. John's is de hoofdstad van Newfoundland in Canada. Hij is met stomheid geslagen, weet even niet wat hij moet zeggen. Ze zouden toch naar Durban gaan, was de afspraak. En nu? De kapitein glimlacht hem geruststellend toe. 'Relax, no panic, we go to Durban, yes, but later. There is no hurry, everything is ok, no problem.' Hij voelt zich boos worden en wil al uitvaren, als de kapitein opstaat van -21-
tafel en na nog een keer 'No problem' gezegd te hebben, verdwijnt en hem achterlaat. Hij weet niks beters te doen dan naar zijn hut te gaan om alles te overdenken. Van binnen kookt hij. De kapitein heeft hem beduveld. Om te kalmeren gaat hij op bed liggen en langzaam wordt hij wat rustiger. Hij probeert alles op een rijtje te zetten. Hoe lang duurt het om naar St. John's te varen en daar vandaan naar Durban? En hoe zal de olifant zo'n lange zeereis doorstaan? Al die tijd opgesloten in een kooi in het ruim van het schip zonder eruit te kunnen.....het arme dier. Zal hij een andere boot zoeken die wel linea recta naar Afrika gaat? Daar is het nu te laat voor, bedenkt hij, want ze zitten inmiddels op zee. En hoe zit het met die 4000 euro die hij betaald heeft? Krijgt hij daar een deel van terug nu alles anders loopt? Vragen, vragen. Uiteindelijk besluit hij dat weinig andere keus heeft dan zich neer te leggen bij de gang van zaken. Misschien hebben ze in St. John's of omgeving wel een dierentuin die Ollie wil hebben. Nee, corrigeert hij zichzelf direct, een olifant hoort in Afrika, niet in Canada. Dat gaat niet gebeuren. Deze reis wordt veel avontuurlijker dan hij zich voorgesteld had.....
Hoofdstuk 10 Waarin we leren hoe het is om op volle zee te zijn Water zo ver je kunt kijken. 'Zo ver het oog reikt' is de standaarduitdrukking. 'Reiken' - alsof je met je ogen iets pakt en naar je toe haalt, wat in feite ook zo is als je ergens naar kijkt. Het water vertoont alle kleuren van het spectrum tussen donkergrijs en bleekblauw. Allerlei tinten en nooit lang hetzelfde. De golfslag, de hoek waaronder je kijkt, bewolkt of zon – een kleurenpalet dat voortdurend veranderd. Hoe diep zou het water hier zijn? Er zijn riffen en troggen in de Atlantische Oceaan, dat weet hij. Troggen zijn onmetelijk diep, te diep voor de mens, de waterdruk is daar zo immens groot dat je zou imploderen. Alleen jagende potvissen en allerlei wonderlijke diepzee-creaturen kunnen daar komen. Vissen met ogen zo groot als hun lijf. Lichtgevende wezens die als neon de duisternis -22-
verlichten. Monsters met gapende muilen die alles opslokken wat langs zwemt. De Leviathan, sinds bijbelse tijden niet meer gesignaleerd, zou daar best zijn woonplek kunnen hebben.. Riffen zijn onderaardse bergen, sommigen zo lang als de Rocky Mountains in Amerika, grotendeels nog onbekend. Een complete wereld beneden het schip – zuurstofloos alleen en daarom geen territorium voor de mens. Hij staat aan bakboordzijde langs de reling en tuurt. Alsof er daar ergens aan de horizon, aan de grens van zijn blikveld, toch leven moet zijn, beweging, een ander schip misschien. Stel dat we een schip tegen komen dat wél naar Afrika gaat, zou ik dan over kunnen stappen met Ollie? Er zitten dolfijnen in deze oceaan, maar hij heeft er nog geen gezien. Moet een mooi gezicht zijn, die gestroomlijnde lijven springend en buitelend, het schip volgend. Iets om na te vertellen als hij weer thuis is. Hij ziet een vogel een eind voor de boeg van het schip uit. Het lijkt op een meeuw, maar volgens hem is dat onmogelijk, meeuwen wagen zich niet zover op zee. Misschien een albatros. Die vliegen de halve wereld rond en zijn daarbij maandenlang op zee. Stel dat je hier schipbreuk zou lijden; stel dat het schip hier zou vergaan (wat gelet op de uiterlijke staat van de Tien Shan helemaal niet zo'n vreemde gedachte is): hoe moet je je dan redden? Zijn er reddingsboten aan boord? Hij heeft er geen een gezien. Drinkwater, dat is daarna het eerst en belangrijkste. Je hebt misschien net tijd genoeg om een vooraadje voor enkele dagen mee te nemen – snel, snel, het schip zinkt al, eraf – maar daarna? Je schiet er niet veel mee op om je eigen urine te drinken - ammoniak met nog wat andere afvalstoffen, doet je meer kwaad dan goed. Regenwater opvangen – maar misschien regent het dagen niet. Veel dauw zul je 's ochtends niet hebben op zee, de wind blaast het meeste weg. Eten: met een geïmproviseerde lijn en haak proberen vis te vangen en die dan rauw opeten, want een vuur maken aan boord van een sloep is uitgesloten. En dan maar wachten tot er een ander schip langskomt. En dan maar hopen dat de bemanning ervan zo'n laag op het water liggend bootje niet over het hoofd ziet. De kou is misschien nog het ergste. Wat zul je het koud krijgen als je dagenlang rond dobberd. Geen beweging, geen warm bed, onderkoeling als reëel gevaar. Jona die drie dagen in de buik van een walvis zat en daarna uitgespuwd werd, hoe moet die zich gevoeld hebben? Opgelucht in de eerste plaats misschien – ik heb het gered, ik heb het overleefd, dat is wel een dankgebed waard...... -23-
Hij kijkt omhoog. De lucht is blauwer dan de zee, bevat minder grijstinten. Ver weg ontlaadt een regenbui zich. Had ik maar een helicopter, dan steeg ik op en was ik zo vertrokken. En Ollie dan? Da's waar, ik kan niet zomaar mijn snor drukken, ik moet voor dat beest zorgen. Het geluid van de golven die tegen de romp van het schip slaan. Watermassa's versus metaal. Harde klappen soms, niet aflatend alsof de zee het schip wil breken. Schuim dat van de wanden afloopt. Water dat soms over het dek slaat en door de spuigaten weer wegstroomt. 'Dat loopt de spuigaten uit', denkt hij automatisch. Een van de vele spreekwoorden en gezegden die met de zee en het bevaren ervan, te maken hebben. Een spelletje om de tijd te doden: bedenk zoveel mogelijk van dit soort uitdrukkingen en schrijf ze op. Pijnig je hersens, haal de voorraadkamertjes in je hoofd leeg. Het schip maakt soms een rare slingerbeweging, alsof de schroef er even mee stopt en de Tien Shan voor een moment stuurloos is. Krachtige onderwaterstromen misschien, die het schip vastgrijpen en uit zijn koers rukken – wat zou het anders kunnen zijn? De laadmast middeks en de mast met navigatieapparatuur verderop bewegen mee met het schip. Soms is hij bang dat ze zullen afbreken en neerkomen op hem. De schoorsteen braakt roet, de rookpluim verwaait langzaam achter het schip. Boss en Stuur zien hem daar vanuit de stuurhut achter en boven hem ongetwijfeld staan. Als er nu eens een zeemeermin zou oprijzen uit het water vlak voor hem, en die dame uit de diepte zou haar hand uitstrekken en hem meenemen, haar wereld in....... Kinderlijke fantasieën, een droombeeld dat van binnen heel even een glimlach bij hem oproept, maar net als de rook uit de schoorsteen verwaaid. Wat zal ik eens gaan doen? Nog maar even bij Ollie kijken of alles goed is. Misschien loopt hij Mister Li ergens tegen het lijf – altijd in voor een praatje. Hij rukt zich los van de zee en draait zich om.
Hoofdstuk 11 Waarin de hoofdpersoon – terug in zijn hut – om de tijd te doden zoveel -24-
mogelijk spreekwoorden over de zee en zeeschepen probeert te bedenken Eerst de zee dan maar, daar gaan we: − − − − − − − − − − −
een schip op strand, een baken in zee een zee van ruimte water loopt altijd naar de zee zo rijk als de zee diep is een goede zeeman wordt ook weleens nat geen zee gaat hem te hoog er zijn nog genoeg vissen in de zee er verdrinken meer mensen in een glas dan in de zee de zeven zeeën bevaren hebben water naar de zee dragen met iemand in zee gaan recht door zee
Meer weet hij er niet te verzinnen, over dus naar 'schip' en 'schepen' en 'boten': − − − − − − − − − − − − −
geen twee kapiteins op een schip de wal keert het schip het schip ingaan ergens tussen schipperen tussen wal en schip vallen de ratten verlaten het zinkende schip schipbreuk lijden in het zicht van de haven schoon schip maken we zien wel waar het schip strandt de boot ingaan de boot missen de boot afhouden uit de boot vallen
Nog een paar die te maken hebben met zeilen en een roer: − − − − − −
overstag gaan zoals het reilt en zeilt het roer omgooien het roer in handen nemen aan het roer zijn je roer recht houden -25-
Nu heeft hij genoeg van het spelletje. Er is eigenlijk niks aan om dit in je eentje te doen. Hij legt pen en papier weg en gaat zitten wachten tot het tijd is voor avondeten.
Hoofdstuk 12 Waarin we horen hoe gevaarlijk de oceaan kan zijn...... De Atlantische Oceaan wordt al sinds mensenheugenis bevaren door vissersboten en vrachtschepen, ongeacht de risico's. De zee is rijk aan vis - tonijn en zwaardvis zijn maar twee van de talloze soorten die er voorkomen en die, eenmaal gevangen, een goede prijs opleveren. Het trans-atlantische verkeer tussen Europa en Amerika is intensief. Een vrachtschip is nog altijd de meest profijtelijke manier om spullen te vervoeren, gelet op de prijs van diesel en de grote hoeveelheden vracht die zo'n schip kan meenemen. Je moet dan wél de risico's van het bevaren van de oceaan voor lief nemen: felle noordelijke winden die je schip bevechten, stormen die zich gevormd hebben in de zuidelijke gebieden rond de evenaar en zo snel noordwaarts komen dat je ze niet meer kunt ontwijken en meer. Onderstaande verhalen komen uit 'De volmaakte storm' van Sebastian Junger (verfilmd als 'The Perfect Storm'), en geven een indruk van de gevaren van de Atlantische Oceaan: 'Het vermogen van een boot om overkomend water te lozen is een van de belangrijkste aspecten van haar ontwerp. Bij een overkomende zee is het alsof er een zwembad aan dek staat; de boot gaat slingeren, verliest druk op het roer en bevindt zich heel even in groot gevaar. Een vissersboot uit Gloucester (aan de atlantische kust in Amerika) verongelukte eens bijna onder zulke omstandigheden. De boot liep voor de wind weg toen ze in een enorme golf terechtkwamen. De achtersteven werd opgelicht en met de boeg vooruit begonnen ze van de golf af te surfen. Eenmaal beneden aangeland, konden ze alleen maar verder naar beneden; de brekende kruin van de golf stuwde hen voort als een heimachine. De schipper keek door een patrijspoort en zag niets dan een zwarte massa water. De boot viel volledig stil, bleef even hangen maar toen bracht het drijfvermogen haar weer omhoog. Op dat moment had er van alles kunnen gebeuren met het schip. De luchtinlaten hadden verstopt kunnen raken, waardoor de motor zou zijn afgeslagen. Het ruim had onder kunnen lopen door een losgelaten visluik. De ramen van de stuurhut hadden eruit geblazen -26-
kunnen worden, een van de waterdichte schotten had kunnen haperen of er had 30 ton ijs en vis kunnen gaan schuiven. Maar zelfs als we aannemen dat de boot als een kurk weer naar boven zou schieten, zou ze zich nog moeten verweren tegen een verpletterende watermassa. Als er iets in de spuigaten was vast geraakt, zou het water minder snel kunnen worden afgevoerd. Er is maar een kwetsbaar moment voor nodig om door de volgende golf te worden rondgetold; de schroeven steken in de lucht, de bemanning ligt op zijn gat en de vracht stort als een lawine naar beneden. Dan ben je er geweest. Elke boot heeft een hellingshoek waarvan ze zich niet kan herstellen. Twee krachten leveren slag: de neerwaartse druk van de zwaartekracht en de opwaartse druk van het drijfvermogen. Op een stabiel, recht gepompt schip zijn de twee krachten gelijk en heffen ze elkaar op langs de middelloodlijn, maar dat verandert volledig wanneer het schip overhelt. De twee krachten zijn dan om het zo te zeggen, met elkaar in gevecht en wie het wint is niet te voorspellen. Er komt een punt dat het schip zich niet meer kan oprichten, dit wordt 'de dode hoek' genoemd. Het is wanneer de dekken meer dan verticaal staan en de zwaartekracht het schip de diepte in trekt. Hoe breder het schip, hoe stabieler. Hoe hoger het schip, hoe groter de kans dat het zal kapseizen. De boot uit Gloucester bereikte veilig de thuishaven, een ervaring rijker.' 'Orkanen ontstaan boven het lauwwarme water boven de evenaar. De zon staat daar loodrecht aan de hemel en als gevolg daarvan liggen de equatoriale zeeën de hele zomer te koken en staan grote hoeveelheden waterdamp af aan de lucht. Waterdamp is onstabiel en bevat dezelfde hoeveelheid energie als een kei op een heuveltop: een klein duwtje en dan...... De 'kei' is een temperatuursdaling waardoor de waterdamp als regen neerslaat, waarbij zijn potentiële energie in de atmosfeer vrijkomt. De lucht boven 30 centimeter equatoriaal water bevat genoeg potentiële energie om een auto 3 kilometer te laten rijden. Warme lucht is minder dicht dan koude; nadat hij is opgestegen van het oceaan oppervlak koelt hij af in de hogere atmosfeer en laat dan zijn waterdamp vallen voordat hij weer naar de aarde snelt. Boven de luchtstijgingen ontwikkelen zich stapelwolken die donderen en bliksemen en die een zware regenval veroorzaken. Zolang er warm water aanwezig is blijft het onweer zich voeden, waarbij de waterdamp wordt omgezet in slagregens en valwinden. Orkanen ontstaan wanneer zich in de hogere atmosfeer een kleine storing ontwikkelt . Dat kan bijvoorbeeld een stofstorm zijn die van de Sahara naar zee afdrijft. De eerder genoemde buienreeks begint om de storing heen te draaien, waarbij hij onstabiele lucht aantrekt en omhoogstuwt. Hoe meer lucht er wordt aangetrokken, hoe harder hij begint te draaien en hoe meer oceaanwater er verdampt. Uiteindelijk begint het systeem zo hard te draaien dat er in het midden een zuil van droge lucht wordt gevormd, omringd door een massieve muur van wind: het oog van de storm. Wind is niets anders dan lucht die van hoge druk naar lage druk stroomt; de natuur wil het verschil tussen die twee opheffen. Zo kan het dat zo'n orkaan boven de evenaar onder invloed van lage druk gebieden in Arctische gebieden naar het Noorden trekt, de -27-
Atlantische Oceaan op en daar vissers en koopvaardijschepen verrast. Een belangrijke motor hierachter is de straalstroom, een koude luchtstroming die op een hoogte van ongeveer 10 kilometer in de atmosfeer rond de aarde raast. De straalstroom zorgt voor wervelingen ten grootte van een continent, die als ijzige koufronten aanzwellen uit het poolgebied, in botsing komen met warmere lucht uit het Zuiden en uitgroeien tot zware stormen.'
Hoofdstuk 13 Waarin George de machinist zijn levensverhaal vertelt 'Ik ben geboren in 1952 in een afgelegen dorpje in de Chinese provincie Sichuan. De communisten waren pas een paar jaar aan de macht en het was een chaotische tijd. Armoe troef. Niemand wist goed hoe het nu verder moest, uitgezonderd voorzitter Mao in Beijing misschien. Op een zeker moment werd het dorpshoofd op het matje geroepen door de roden in de districtshoofdstad. Alles moest van nu aan anders, volgens een strak georganiseerd 5-jarenplan. Alle grond behoorde van nu af aan de staat en vanzelfsprekend de opbrengst van de grond ook. Wij kinderen kregen in de dorpsschool ( een armoedig, onverwarmd hok met afbladderende muren, en gammele tafel en niet genoeg stoelen), de zegeningen van de revolutie er ingestampt. Leuzen als 'De overwinning is aan voorzitter Mao en zijn glorieuze strijders' en 'De contrarevolutionairen zullen vernietigd worden' moesten we hardop uit het hoofd leren. Volkscommissarissen loerden op de geringste tekenen van subversie. Angst. Van de Nationalisten op Taiwan hoorde je niets meer, daar zorgde de staatscensuur wel voor. De communisten zorgden wel voor betere medische voorzieningen. Keerzijde daarvan was dat er meer baby's bleven leven en dat leidde mede tot de met geweld afgedwongen één-kind politiek. Ik was een jongen en daar hadden mijn ouders geluk mee. Wat hadden ze met een meisje moeten doen? Een meisje kan geen zwaar werk doen en zwaar is het, als mechanisatie nog onbekend is en al het werk op het land nog met de hand moet gebeuren. Ik heb nooit begrepen hoe mijn ouders er in slaagden niet méér kinderen te krijgen, ik heb het ze trouwens ook nooit gevraagd. De straffen op meer kinderen waren streng: enorme geldboetes, gevangenisstraffen en ik heb zelfs gehoord van mensen die ervoor naar een werkkamp gestuurd werden. -28-
Als tiener (maar dat woord kenden we toen helemaal niet) maakte ik de culturele revolutie mee. Op aandringen van het dorpshoofd stuurden mijn ouders me naar de stad. Daar werd ik verplicht lid van de jeugdbeweging van de communistische partij en deed mee aan openlucht manifestaties waarbij Mao uitzinnig bejubeld werd. In aftandse vrachtauto's volgeladen met fanatieke jongeren naar het platteland, op zoek naar saboteurs, decadenten, profiteurs, iedereen die maar de schijn van verdenking op zich laadde af te wijken van de partijlijn. Openbare ranselpartijen. Afgedwongen bekentenissen. Executies. Een land op drift. En toen stierf Mao. Uitzinnig verdriet. Een land in rouw. Daarna de overgangsjaren. Een nieuwe leider, Deng Xiaoping – tijdens de culturele revolutie uit de gratie geraakt, maar nu terug aan de macht. Iets meer vrijheid - binnen de communistische kaders weliswaar, maar toch. De industrialisatie werd voortvarend aangepakt. Ik kreeg op een gegeven moment een baan als metaalbewerker in een fabriek. Zwaar werk, dat wel, maar toch een verbetering ten opzichte van het bestaan dat mijn ouders leidden in mijn geboortedorp. Ik werkte hard en kon regelmatig geld naar huis sturen. Ik veranderde enkele malen van baan. Ik had het zo druk met werken dat ik aan trouwen niet toe kwam, wat mijn ouders verdriet deed. In elke brief drongen ze er op aan om een goede vrouw te zoeken. Het kwam er niet van. Ik hoorde van een groep rondtrekkende arbeiders over de scheepswerven in Shantou in het zuidoosten van China, aan de Zuid-Chinese Zee. Een gekwalificeerde werkkracht kon daar wel twee keer zoveel verdienen als het normale loon van een arbeider. Ik nam ontslag, pakte mijn biezen (een oude koffer met kleren, de brieven van mijn ouders en wat kleine dingetjes) en verhuisde naar Shantou. En inderdaad, met mijn ervaring als metaalbewerker kon ik al snel aan de slag in de scheepsbouw. Met politiek bemoeide ik me niet meer en de gebeurtenissen op het Tiananmen plein in Beijing in '89 gingen grotendeels langs me heen. In mijn vrije tijd maakte ik wandelingen langs het havenfront en keek naar de zee. Luisterend naar de meeuwen, luisterend naar de golven die zich stuksloegen op de kade. Turend naar schepen aan de horizon. Ik geloof dat toen een verlangen naar de zee in mijn hart werd geboren. Er was een schip dat aanlegde voor wat broodnodige herstelwerkzaamheden. Het heette de Tien Shan, naar de bergen in het -29-
noorden van mijn land. Ik kwam er langs op mijn slentertochten langs de haven. Ik bekeek het schip, wilde eerst doorlopen maar bedacht me. Ik keek nog eens. En nog eens. Als ik het me goed herinner zag Mister Li me het eerste. Hij kwam naar buiten het dek op en we begonnen een praatje. Van het een kwam het ander en voordat ik goed en wel besefte wat er gebeurde, bevond ik me aan boord van het schip, pratend met Boss en Stuur. Ze konden een 2e machinist gebruiken. Of ik verstand had van machines? Niet echt, maar met mijn achtergrond als metaalbewerker zou het niet zo moeilijk zijn om het te leren, toch? Als je gewend bent met gereedschap te werken, kun je ook zo'n machine onderhouden. Aangemonsterd. De gage was lager dan het loon op de scheepswerf, maar ik kon mijn huurwoning opzeggen en het eten is gratis aan boord, dat scheelt ook. Een snelle afscheidsbrief aan mijn ouders en een paar dagen later zat ik al op zee. En altijd op de Tien Shan gebleven. Uiteindelijk opgeklommen tot 1e machinist. Hier wil ik blijven. Hier voel ik me thuis, in de machinekamer met poetsdoek en oliespuit. Luisterend naar de motor. Geen behoefte meer aan iets anders. Het is lang geleden dat ik zoveel gepraat heb, ik ben er schor van. Die foto's van George Bush? 'I like him, I like him very much, he is better than Chinese leaders, you know.......'
Recept om snel ziek te worden aan boord van een Chinees schip Receptuur en bereiding: Kokkie
1. bereid een maaltijd in een keuken die dagen geleden voor het laatst goed schoongemaakt is. 2. verwarm witte rijst die al een tijdje gestaan heeft onvoldoende door, zodat niet alle bacteriën gedood worden. 3. neem varkensvlees dat ook niet helemaal fris meer is en bak dit korte tijd. 4. meng de rijst en het vlees met wat kleffe groente, kwak dit op een schaal die nog nooit een vaatwasser van binnen gezien heeft en dien dit op. 5. Het resultaat: buikloop, misselijkheid, koorts, zweten. Kortom: een flinke voedselvergiftiging voor een Hollander die dit eten niet gewend is. -30-
Hoofdstuk 14 Een kort gesprek met Mister Li en St. John's komt in zicht Na vier dagen is hij zoveel hersteld dat hij zich uit zijn kooi waagt. Hij is benieuwd hoe het met Ollie gaat en wie tijdens zijn ziekte voor de olifant gezorgd heeft. Voorzichtig gaat hij staan, pakt handdoek en toilettas en loopt in de richting van het washok. Daar loopt hij Mister Li tegen het lijf, die met een onduidelijk karweitje bezig is. De man groet hem vriendelijk en informeert naar zijn gezondheid. En passant vertelt hij in gebrekkig Engels dat Ollie verzorgt is door George, dat er meer mensen ziek zijn geworden en dat ze de haven van St. John's naderen. Nu al? Hoe lang zijn ze eigenlijk al onderweg? Het was 10 dagen varen naar de overkant van de oceaan, bij een gemiddelde snelheid van 15 knopen en de zeestroming mee, had Stuur hem verteld. Hij vraagt aan Li of er verder nog iets gebeurd is, de afgelopen dagen, maar de man schudt zijn hoofd. Niets gebeurd, geen motorpech, geen andere problemen. Het lijkt wel of die olifant aan boord geluk brengt, lacht hij en toont een brokkelig gebit. Zijn er vaak problemen aan boord van dit schip, informeert hij. Heel vaak, knikt Li bevestigend, heel vaak. Oud schip, slecht schip. 'Waarom monster je eigenlijk niet op een ander schip aan?' vraagt hij aan de Chinees. Die moet daar een tijdje over nadenken en weet eigenlijk geen goed antwoord. Hij vertelt dat hij al jaren tot de vaste crew van de Tien Shan behoort, tevreden is met het werk dat hij hier moet doen en de rest maar een beetje voor lief neemt. 'I would miss the other men when I go to another ship', zegt hij. De band tussen de bemanningsleden is sterk en vriendschappelijk, dat heeft hij ook al gemerkt. Hij gaat zich wassen en aankleden, en daarna een kop koffie halen in de kantine. Kokkie is nergens te bekennen, gelukkig maar. Als hij zijn koffie opheeft, daalt hij moeizaam de stalen trap naar beneden af, het ruim van het schip in. Bij elke trede lager wordt het geluid van de scheepsmotor sterker. Niet prettig om hier de hele dag te zijn. Met Ollie is alles goed. Plenty voer en water en ook het stro op de grond is ververst. Het dier lijkt blij te zijn hem te zien en laat zich graag aanhalen. Terug naar boven, het dek op. Frisse lucht, zeelucht. Heel in de verte meent hij een streep land te zien. Dat moet dan Newfoundland zijn. Hij keert terug naar zijn hut en gaat met kleren aan in zijn kooi liggen. -31-
Een paar uur later schrikt hij op – heeft hij geslapen? Hij staat op en gaat naar het dek. Ze zijn nu dichtbij land. Dat moet St. John's zijn, dat daar ligt, half verscholen achter een kleine baai. Een stad van 200.000 inwoners, de hoofdstad van Newfoundland, een belangrijk visserijcentrum, een belangrijke haven, een export- en servicecentrum. De Weather Champion van Canada: de meeste bewolking, de meeste regen, de meeste sneeuw en de meeste wind. De winters zijn relatief mild, het klimaat lijkt in dat opzicht wel wat op Nederland. De olievelden die niet ver uit de kust recent ontdekt zijn, hebben voor een belangrijk economische impuls gezorgd. Olie moet aan land gebracht worden, olie moet geraffineerd worden, olie moet verder verwerkt worden tot halffabricaten en eindproducten – en St. John's profiteerde van dit alles. Als je via de smalle doorgang de baai binnenvaart waaraan de stad ligt, zie je eerst het havenfront. Schepen die keurig achter elkaar liggen aan de brede kades, opslagloodsen, heftrucks die pallets met lading naar de loodsen rijden. Daarachter de bebouwing die omhoog klimt de heuvels in. Kerktorens zijn hier en daar zichtbaar. Veel groen – St. John's is een groene stad, het heeft een van de grootste parken van Canada. Verder naar achteren rijst Signal Hill op - de Cabot Tower op de top is een van de belangrijkste toeristische attracties van de stad. Water Street, de belangrijkste straat in het centrum van St. John's, ligt niet ver van de haven. Veel kleine winkeltjes. Hij blijft aan dek en enige tijd later varen ze de baai binnen. Daarna aanmeren en even later vallen de motoren van het schip stil – voor het eerst in 10 dagen. Hij moet wennen aan de stilte. De andere bemanningsleden gaan de stad verkennen, maar hij voelt zich nog te slap daarvoor. Morgen wordt de lading die ze bij zich hebben gelost en daarna laden ze meteen nieuwe vracht. Plastic, heeft hij gehoord. Plastic korrels, in balen van 50 kilo, twintig balen op een pallet. En dat moet dan naar Durban toe en daar maken ze er plastic zakken en weet ik wat nog meer van. Dat dit schip helemaal van St. John's naar Durban vaart, duizenden zeemijlen, om een vracht plastic te lossen. Je zou denken dat zoiets nooit winstgevend kan zijn. Maar dan: reken eens uit hoeveel lading een schip meeneemt in vergelijking met een vliegtuig of een vrachtwagen en het wordt duidelijk dat dit wel degelijk goede handel is. Alles hangt af van de prijs van de diesel, waarop de scheepsmotor draait. Als diesel ineens duurder wordt, veranderd er een heleboel en moeten vaarroutes omgegooid worden om geen verlies te lijden. -32-
Druk telefoon-, telex- en internetverkeer tussen reders, verladers en handelsbedrijven van over de hele wereld. Scherpe calculaties - de concurrentie is soms moordend, last minute biedingen, schepen die stiekem ietsje overbeladen worden...... Morgen ga ik de stad bekijken. Hij wandelt terug naar zijn hut om wat te gaan lezen.
Hoofdstuk 15 Over plastic en de vervuiling van de oceanen hierdoor Plastic bestaat al vanaf 1820. Piepschuim (polystyreen) was er het eerste. Celluloid (gebruikt voor fotorolletjes) werd enkele decennia later uitgevonden. Precies 100 jaar geleden vond een Belg bakeliet uit. Het werd verwerkt in allerlei gebruiksvoorwerpen, zoals telefoontoestellen en radio's. Je komt bij kringloopwinkels nog wel eens zo'n radio tegen – een grote kast, met op het voorpaneel de namen van radiostations en binnenin lampen die langzaam opgloeien als je hem aanzet. In de jaren rond 1920 en 1930 ontdekten scheikundigen hoe je plastic uit aardolie kunt halen. Aardolie is een mengsel van honderden stoffen, er is maar een klein deel nodig voor plastic. Eerst wordt de aardolie gescheiden in een raffinaderij. Nafta is een van de stoffen die vrijkomen. Nafta is nodig om plastic te maken. Het wordt verhit tot 900 graden waarbij het in kleine stukjes uiteenvalt ('kraken' heet dat). Daarna gaat de gekraakte nafta naar een chemische fabriek, die druk en warmte gebruikt om plastic te maken. Polyetheen is een van de belangrijkste soorten plastic. Hier worden o.a. Plastic zakken, tassen, knijpflessen en meer van gemaakt. Het polyetheen komt de chemische fabriek uit in de vorm van witte korrels, verpakt in balen van 50 kg. of meer. Gestapeld op pallets worden deze vervoerd naar fabrieken die de korrels verwerken tot eindprodukt. Zoals de fabriek in Zuid-Afrika, die wacht op de lading van de Tien Shan. 'Plastic soep' is de benaming voor de rotzooi die wij mensen achterlaten in zee. Een enorme in het water drijvende massa bestaande uit stukjes -33-
half verteerd plastic. Plastic wolken - op het oog vaak nauwelijks zichtbaar, omdat het zich net onder de waterspiegel bevindt maar wel degelijk aanwezig. Het afval van de consumptiemaatschappij. Vaar met een schip een bepaalde route van een vooraf bepaalde lengte. Haal op vaste plekken langs de route een schepnet door het water en kijk dan wat je allemaal naar boven haalt aan plastic. Verbijsterend soms. Veel, heel veel. In de Stille Oceaan heeft men jaren terug al zo'n drijvende afvalwolk ontdekt. In de Atlantische Oceaan recent, voor de kust van Florida, in de Sargassozee. Dit is de plek waar palingen van over de hele wereld naar toe zwemmen om kuit te schieten en daarna te sterven. Dit is de kraamkamer van palingen. Van hieruit zwermen de jonge aaltjes uit naar Europa en Noord-Amerika. Het is nog niet goed bekend wat het effect van de plastic vervuiling is op het leven in zee. Sommige vissen zien stukjes plastic aan voor voedsel en slikken het in, met soms een maagverstopping als gevolg. Pesticiden en anderen gifstoffen kunnen zich vasthechten aan uiteenvallende plastic deeltjes en daarmee vissen vergiftigen. Ook viseters (zoals de mens) kunnen daardoor risico lopen. Onderzoekers houden de plastic soep in de gaten. Er wordt gezocht naar een techniek om de rommel zo veel mogelijk op te ruimen, maar zover is het nog lang niet.
Hoofdstuk 16 Waarin het voornemen van onze held om St. John's te bezoeken, gedwarsboomd wordt door onverwachte ontwikkelingen.... John D. Graham jr. werkt bij het Custom-Office van de Port Authorities van de haven van St. John's. In gewoon Nederlands: hij werkt bij de douane in de haven. Eigenlijk had John D. Graham jr. veel liever bij de politie gezeten, net zoals zijn vader John D. Graham sr. Het punt was alleen dat John D. Graham jr. niet al te snugger was en toen het er op aan kwam, jammerlijk zakte voor het toelatingsexamen van de Police academy. Geen politie dus voor hem. Een schande voor de familie. Gelukkig had Pa -34-
een kennis bij de douane die niet te beroerd was om als kruiwagen te fungeren en al spoedig mocht John D. Graham jr. zich daar melden. De douane van St. John's dus. Hij zat er nu vijf jaar en had nog niets bijzonders meegemaakt. Kleine dingen: opvarenden van schepen die een paar sloffen sigaretten te veel wilden meenemen; ladingpapieren waar weleens een steekje aan los zat. Die keer dat hij aan boord van een Filippijnse boot een totaal verwaarloosde scheepskat aantrof. Geringe hoeveelheden cannabis. Dat was het wel zo'n beetje. Geen buitengewoon opwindende baan. Veel papierwerk - dat ook nog. Deze ochtend is John D. Graham jr. in een niet al te beste stemming. Hij was de avond ervoor laat opgebleven om een honkbalwedstrijd op tv af te kijken en had daarbij een biertje teveel gedronken. Vanochtend behoorlijk brak wakker geworden. Een gore smaak in zijn mond. Hoofdpijn. En toen begon zijn vrouw bij het ontbijt over boodschappen doen vanavond. Ze wilde naar die nieuwe Mall net buiten de stad. Alles is daar te koop en een shopaholic kan er uren doorbrengen. Hij niet dus – als er iets is waar hij een hekel aan heeft, dan is het wel boodschappen doen. Dat geslenter langs al die winkels, die drukte, al die mensen – niks voor hem. Maar zijn vrouw was niet te vermurwen. Of hij na zijn shift direct thuiskwam, dan konden ze meteen weg. Met een kop als een donderwolk is hij naar de haven gereden. Een korte groet richting zijn collega's. Zijn computer opgestart en gekeken of er nog bijzonderheden waren. Niets. Daarna zijn jas weer aangetrokken en naar buiten gegaan. Er waren de afgelopen 12 uur drie nieuwe schepen binnengelopen en aan hem de taak om de lading te checken en alle formaliteiten te regelen. Hij ziet een van de schepen al liggen. Een oude Chinese schuit, de Tien Shan. Komt hier polyetheen laden voor Zuid-Afrika. Maar eens kijken of alles in orde is. Hij gaat de loopplank op. De kapitein heeft hem al gezien en komt naar hem toe, vrachtbrieven in de hand. John D. Graham jr. neemt ze van hem aan en bladert ze door. Plastic, plastic, plastic. Wacht even, wat staat dáár nou? Hij tuurt op het papier en leest dan hardop 'Elephant'. Olifant? De kapitein lijkt even te schrikken, hersteld zich dan en wuift het weg. Het is niets, het is in orde. Wat is in orde? Hier staat duidelijk 'olifant'. Hebben jullie dieren aan boord? Dat moet de kapitein toegeven dat zich inderdaad in het ruim van het schip een dier bevindt dat je daar niet meteen zou verwachten, maar hij komt onmiddellijk met de afgestempelde vrachtbrieven uit Antwerpen -35-
aan, waaruit blijkt dat het dier legaal aan boord is. John D. Graham jr. vertrouwt het niet en wil alles controleren. Even later staan ze in het ruim bij Ollie. Hij ziet meteen dat het foute boel is: geen verlichting, geen ventilatie, een kooi die zomaar ergens neergekwakt is. Zo mag je geen dieren vervoeren. Het is hem een raadsel hoe die Belgen dit konden accepteren. Hier zit een luchtje aan. Dit riekt naar smokkel van dieren. Hij wil alles weten: waar komt de olifant vandaan en waar gaat het naar toe. De kapitein verklaart onmiddellijk dat de eigenaar van de olifant aan boord is meegereisd als begeleider. Halen. Nu. En George wordt naar boven gestuurd. Zoete dromen. Diepe slaap, wreed verstoord doordat iemand op de deur van zijn hut staat te bonzen. Is er brand of zo? Hij komt overeind, roept slaperig 'binnen' en ziet een moment later het gezicht van George, die hem verteld dat hij zich meteen moet melden bij de kapitein, beneden. Hij kleedt zich haastig aan en daalt achter George de trap af, het ruim in. Waar hij al gauw moet constateren dat er een probleem is, en niet zo'n kleintje ook. Douane aan boord en ze hebben Ollie gevonden. De man tegenover hem in het groene uniform heeft een chagrijnige kop. John D. Graham staat er op het naamplaatje op zijn borstzak. Dit kon wel eens lastig worden. De man wil alles van hem weten: of de olifant van hem is, waar het dier vandaan komt, waar het heengaat, en meer. Alles. Het lijkt wel een arrestanten-verhoor op een politiebureau. Als Graham klaar is met vragen, zondert hij zich even af en smoest wat in zijn radio. De kapitein kijkt somber. Ollie kijkt zoals hij altijd kijkt. Hoe hij zelf kijkt, weet hij niet – er hangen geen spiegels in het ruim. De douaneman komt terug. Dit is niet goed, dat ziet hij zo wel. Graham hijst zijn broek op en verklaart dan op barse toon dat Ollie geconfisqueerd is en dat hij mee moet komen naar het douanekantoor. Nou, dat was het dan. Zou dit het einde van de reis zijn? Hij volgt Graham het schip af en een kantoor in. Bureau's met computers. Foto's van schepen aan de muur. Papieren, formulieren, klemborden, paperclips. Graham laat het onderzoek over aan een collega en gaat zelf weer naar buiten om het van boord halen van de olifant te regelen. Hij moet het hele verhaal opnieuw vertellen. Alles wordt opgeschreven. Hij vraagt wat er nu met Ollie gaat gebeuren. De beambte vertelt hem dat het dier voorlopig wel ergens in een loods op het haventerrein gestald zal worden. Hij vertelt dat Ollie medicijnen nodig heeft. De man belooft dit te zullen kortsluiten met John D. Graham. -36-
Daarna moet hij wachten. Lang wachten. Uiteindelijk mag hij weg, onder voorwaarde dat hij St. John's niet verlaat. Hij belooft het en staat even later buiten. Hij wil terug naar het schip lopen, maar wordt tegen gehouden door iemand die van een tv-station lijkt te zijn. 'Channel 6', staat er op haar jas. Of hij de man van de olifant is. Hij knikt. Of hij zijn verhaal wil vertellen voor de camera. Natuurlijk, waarom niet, hij heeft toch niets anders te doen. Later, enige tijd later. John D. Graham jr. zit achter zijn bureau te schrijven. De olifant is veilig opgeborgen in een van de loodsen. Het was nog een heel gedoe geweest om dat beest van boord en in de loods te krijgen. Weliswaar konden de dekluiken van het schip open en kon met behulp van de dekkraan de olifant met kooi en al naar buiten getakeld en op de wal gezet worden, maar toen de kooi eenmaal op de kade stond, hadden zich inmiddels vele nieuwsgierigen daar verzameld, wat de zaak nogal chaotisch maakte. En John D. Graham jr.'s hoofdpijn erger. Er was inmiddels ook al een cameraploeg van Channel 6 aanwezig, die opnamen maakte. De verslaggeefster van het station vroeg of hij voor de camera een toelichting wilde geven, maar dat weigerde hij. Daarna vroeg de dame nog aan hem of het verhaal klopte dat het dier eigendom was van een Hollander, die het naar Afrika had willen brengen. Hij had 'No comment' gesnauwd en was weggelopen. De deur van zijn kantoor gaat open en daar staat die Hollander en vraagt brutaalweg aan hem waar zijn olifant is. Zijn humeur zakt tot een absoluut dieptepunt. Hij kijkt hem vals aan, maar de man geeft geen krimp en staart terug. 'Die olifant van je zit veilig opgeborgen en er wordt voor gezorgd', zegt hij dan kortaf. De man knikt, aarzelt nog even maar draait zich dan om. En John D. Graham jr. besluit om de rest van de dag vrij te nemen, naar huis te gaan en tegen zijn vrouw te zeggen dat die shopping mall wat hem betreft af kan branden.
Hoofdstuk 17 Waarin de Tien Shan opnieuw op zee is, ditmaal op weg naar Durban.... -37-
Weer onderweg, opnieuw op zee, richting Durban, mét Ollie. Zoals de dingen waren gelopen! Het leek wel of hij in een verhaal zat, een roman - met een verhaallijn die eerlijk gezegd nogal onwaarschijnlijk was. Het interview met Channel 6. Aan het eind had de verslaggeefster hem gevraagd of hij ermee kon leven dat Ollie in St. John's zou blijven. 'Elephants belong in Africa, not in Canada', had hij geantwoord en dat had de journaliste wel een mooie quote geleken om de reportage mee af te sluiten. Hij had ook nog gezegd dat hij voor de reis had betaald en hem daarom af wilde maken en dat als je A zegt, ook B moet zeggen, maar die laatste uitdrukking leek de vrouw niet te begrijpen. 's Avonds werd alles op prime-time uitgezonden en daarna hadden de telefoons bij het tv-station roodgloeiend gestaan. Mensen wilden geld doneren om transport per vliegtuig naar Afrika mogelijk te maken. Iemand met een farm een eind buiten St. John's had wel stalruimte over. De kinderboerderij in het stadspark zou de olifant misschien wel willen hebben, was een veel gehoorde opmerking. De andere dag stond het in alle ochtendkranten. Het Custom Office kreeg telefoontjes van het kantoor van de burgemeester: hoe men dit dacht op te gaan lossen. Vergaderen, vergaderen. Uiteindelijk werd de knoop doorgehakt: de Hollander kon zijn olifant terug krijgen, op voorwaarde dat de stalling aan boord beter geregeld werd. De suggestie werd gedaan (en overgenomen) om Ollie aan dek, in de open lucht te stallen. Regels voor het vervoer van dieren staan dit toe, op voorwaarde dat het dier beschermd is tegen de elementen en geen kou lijdt. De kooi werd terug aan boord gehesen en op een enigszins beschutte plek aan dek vastgesnoerd met staalkabels. Een zeil over de bovenkant van de kooi dat naar beneden geslagen kon worden, moest er voor zorgen dat Ollie beschut zou zijn tegen de regen. Koud zou hij het niet zo gauw hebben: het was zomer en de temperatuur lag ruim boven de 20 graden. In het begin was Ollie wat onrustig geweest op zijn nieuwe plek, maar toen ze eenmaal het lawaai van de haven achter zich hadden gelaten en terug op zee waren, kalmeerde hij. En nu zijn ze terug op de Atlantische Oceaan. Het licht is anders nu ze de andere kant op varen. De zon komt voor het schip op en gaat achter het schip onder. Gesteld dat er zon is, natuurlijk. Maar de lichtval is anders. Opnieuw staat hij daar, voorover leunend met zijn onderarmen op de reling, turend over zee. Ze varen nu een iets zuidelijker koers dan op de heenreis en deze route brengt wat meer leven in de brouwerij: vliegende vissen die zich regelmatig met een sierlijke boog uit het water verheffen, daarna als in -38-
een vacuüm in de lucht blijven hangen, alvorens na 10 – 30 seconden (hij heeft het geklokt) weer terug te vallen in zee. Vissen die niet kunnen besluiten of ze tot de waterwereld dan wel de wereld daarbuiten behoren. Vissen die eigenlijk liever een vogel hadden willen zijn. Darwin zou ze misschien beschouwd hebben als een overgangsvorm van vis naar vogel. De missing link in de evolutie van de vis. Of is het gewoon 'Jogging voor vissen?' Spieren die je in het water niet gebruikt, oefenen door omhoog te springen. Relatief gezien is het een reuzensprong die zo'n vis maakt, gelet op lichaamsgrootte en spieromvang. Alsof een mens 15 meter omhoog springt. Een wonder der natuur. Een raadsel, hoe een vis dat kan. Walvissen, hij heeft een groep walvissen gezien. Hij was in zijn hut toen Stuur via de intercom 'Whales!' riep. Hij spurtte het dek op en inderdaad: aan stuurboordzijde, ongeveer honderd meter bij het schip vandaan, zag hij grote lijven in het water, zag hij ze boven komen, spuiten en weer onderduiken met een zwaai van hun reusachtige staart. De voorstelling duurde ongeveer een kwartier, toen waren ze weer verdwenen – reizigers van de wereldzeeën, nu hier, over enkele maanden misschien op het Zuidelijk halfrond, in tropische wateren. Walvis en olifant: het grootste waterdier en het grootste landdier even dicht bij elkaar, door een speling van het lot of de hand van God. Wat is eigenlijk de grootste vogel en hoe meet je dat? Neem je de spanwijdte van zijn vleugels of zijn gewicht? Natuurlijk het eerste, vogels wegen bijna niks, anders konden ze niet vliegen. Andere schepen ziet hij nu vaker dan op de heenreis. Dit traject wordt blijkbaar drukker bewaren. De uren na het vertrek uit St. John's vooral coasters en vissersboten. Een vissersboot met een lange lijn achter zich in het water, hij meent te weten dat zoiets een beug heet. Op regelmatige afstand op de lijn zitten haken met aas. De lijn zinkt in het water tot de diepte waar zwaardvissen leven. Deze komen op het aas af en worden zo gevangen. Kanjers van soms honderden kilo's zwaar; hoe hijsen ze zo'n vis eigenlijk aan boord? In Japan zijn ze er gek op, verwerken ze in sushi en andere gerechten. Verder op zee waren het vooral vrachtschepen en een keer een cruiseschip dat passeerde. De laatste was de Queen Elisabeth II, een mammoet van een schip van zes verdiepingen, met ongetwijfeld alle luxe aan boord die je je maar kunt indenken. Jammer dat hij niet kon overstappen. Hij heeft geen verrekijker, kan daarom de namen en thuishavens van de passerende schepen vaak niet lezen. Alsof hem iets onthouden wordt. -39-
Alsof een onbekend persoon die contact met je zoekt, weigert zijn naam te noemen, waardoor de ontmoeting in de lucht blijft hangen. De Vliegende Hollander heeft hij nog niet gezien, maar hoe groot is de kans dat je zo'n spookschip op de onmetelijk grote oceaan tegenkomt? Er zijn mensen die claimen het schip gezien te hebben, met zijn Nederlandse kapitein die gedoemd is om eeuwig de wereldzeeën te bevaren. Grappig – het verhaal is duidelijk een legende, maar blijkbaar is niet iedereen daarvan overtuigd. Grijs water, blauwe lucht. Koude diepten – wat zou de watertemperatuur in deze tijd van het jaar zijn? Soms denkt hij een streep land aan de horizon te zien, maar het is altijd verbeelding. Een fata morgana op zee. Een woestijn van water. Hij voelt onder zich, door het dek heen, de motor zwoegen. Een soort van sonore bromtoon, vaak nauwelijks waarneembaar, maar wel degelijk aanwezig. Een vage trilling onder zijn voeten. Honderden pk's die hem naar Durban moeten brengen, hem en Ollie. Hij kijkt op zijn horloge hoewel dat weinig zin heeft. Hij gaat nergens naar toe en een gong vertelt hem wanneer het tijd is om te gaan eten. Ze zouden antennes op boeien in zee moeten zetten, dan kon hij nu met zijn gsm naar huis bellen. Even zijn familie laten weten dat alles goed is. Ik had mijn walkman mee moeten nemen, dan had ik in mijn hut naar muziek kunnen luisteren. Het is 21 dagen varen naar Durban, had Stuur tegen hem gezegd, als we tenminste geen motorpech krijgen of door een storm uit de koers worden geblazen. Een olifant die de halve wereld rondreist – eerst van Nederland naar Canada, daarna van Canada naar Zuid-Afrika. Iets voor het Guinness Book of Records, misschien? Het verhaal van de Vliegende Hollander is bekend en verschillende malen bewerkt tot een roman, een toneelstuk of een film. Leonoor Soet van het Meertens Instituut heeft alles op een rijtje gezet en onderstaande beschrijving is een samenvatting daarvan:
Verhalen over spookschepen die ongeluk brengen aan diegene die ze tegenkomt, bestaan al lang. Zo is er een legende uit de 13e eeuw, waarin een eeuwig varend schip voorkomt met aan boord een man die zijn broer heeft vermoord om een vrouw. Het bekende verhaal van de Vliegende Hollander is veel jonger en stamt vermoedelijk uit de 18e of de 19e eeuw. De hoofdpersoon zou een zekere kapitein -40-
Van der Decken zijn, een man die vastbesloten was om Kaap de Goede Hoop te omzeilen, desnoods met hulp van de duivel. Dat had hij beter niet kunnen zeggen: zijn schip raakt in de macht van de boze en is gedoemd om altijd te blijven varen. Het schip wordt 'de Vliegende Hollander' genoemd omdat de zeilen altijd strak staan en het zelfs bij tegenwind met hoge snelheid vaart. Kaap de Goede Hoop werd door zeelui ook wel 'Stormkaap' genoemd omdat het er voor zeilschepen zo gevaarlijk was. Er zijn sterke stromingen die elkaar soms kruisen en winden die elkaar passeren in tegengestelde richtingen, waardoor het kan lijken of een ander schip tegen de wind in zeilt. Ook is er een sterke afwisseling tussen wind en luwte, waardoor het ene schip bijna stil staat terwijl een ander, dat zich in de buurt bevindt, een hoge snelheid heeft. Verder komen er nogal eens luchtspiegelingen voor. Door deze bijzondere omstandigheden gebeurde het nogal eens voor dat bemanningen van schepen elkaar verdachten van tovenarij: tegen de wind in zeilen, een hoge snelheid hebben ondanks windstilte, plotseling opdoemen en weer verdwijnen en dergelijke. Bovenstaande in aanmerking genomen, is het niet moeilijk om voor te stellen hoe verhalen als dat van de Vliegende Hollander konden ontstaan. Er zijn heel wat verschillende versies van het verhaal in omloop. De vervloeking (straf) en het rondspoken en onheil brengen aan andere schepen zijn elementen die in vrijwel alle versies terugkomen. Er zijn twee manieren waarop de kapitein het noodlot over zichzelf afroept: ofwel hij sluit zelf een verbond met de duivel, ofwel hij verloochent God en wordt door Hem gestraft. Wat steeds terugkeert is dat het schip vertraging oploopt door storm en tegenwind (meestal bij Kaap de Goede Hoop) en dat de kapitein vervolgens de duivel aanroept of God vervloekt. In Friesland wordt de Vliegende Hollander geassocieerd met Barend Fockesz, een historische figuur die in 1678 in recordtijd met zijn VOC-schip naar Batavia zeilde. Men verteld dat Fockesz deze hoge snelheid bereikte door een verbond met de duivel te sluiten. In sommige verhalen staat Fockesz, als stokoude man, op de brug met een brief in zijn hand, bestemd voor de bazen van de VOC. Niemand durft de brief van hem aan te nemen omdat degene die dat wel doet, de plaats van de Vliegende Hollander in moet nemen. In 1880 zou dit een Engelse bootsman van het schip de V.L. Teechen bijna overkomen zijn. Deze beweerde in de buurt van de Kaap een ontmoeting te hebben gehad met een vreemd oud schip, waarvan de bemanning bestond uit skeletten en de kapitein een uitgemergelde grijsaard in lompen was met een brief in zijn hand. -41-
Een verhaal dat overeenkomsten vertoont met dat van de Vliegende Hollander, is de legende over Ahasverus – de Wandelende Jood. Hij weigerde volgens het verhaal Jezus, die op weg naar Golgotha was om gekruisigd te worden, de toegang tot zijn huis en moet als straf daarvoor eeuwig rondzwerven. De Nazi's gebruikten dit beeld van de 'eeuwige Jood' bij hun haatcampagnes tegen de Joden in de jaren dertig van de vorige eeuw. Eeuwige straffen komen in de verteltraditie vaker voor. Bij de oude Grieken is er Tantalus, die naar voedsel en water reikt dat steeds voor zijn handen verdwijnt. Of Sisyfus die steeds als hij de top van de heuvel bereikt heeft, zijn steen naar beneden laat vallen en weer opnieuw moet beginnen. Een van de laatst bekende meldingen over een ontmoeting met de Vliegende Hollander stamt uit 1959, toen kapitein Piet Algra naar eigen zeggen een ontmoeting met het schip had, nabij de Kaap. Het was slecht weer, met regen, sneeuw en wind. Toen de stuurman de naam van het spookschip uitsprak, doemde het plotseling op. Het voer met volle zeilen tegen de wind in. Net voordat beide schepen met elkaar in aanvaring kwamen, verdween het spookschip plotseling weer. Een Zuid-Afrikaanse krant heeft over deze ontmoeting gepubliceerd.
Hoofdstuk 18 Gesprek met Mo en een andere matroos
Ze varen langs de westkust van Afrika en zijn dicht bij de evenaar nu. Er staat een flets zonnetje. Ollie staat rustig in zijn kooi op het dek en is van alles voorzien. Het dier zou weleens wat beweging mogen hebben, maar de kapitein vond het te link om hem op het dek los te laten. Begrijpelijk. Hij gaat naar de kantine om iets te drinken. Om de tijd te doden ook, om even iets te doen te hebben – hij verveelt zich. Mo zit samen met een ander lid van de bemanning wiens naam hij niet kent, aan een van de tafels. Met een joviale armzwaai wordt hij uitgenodigd om erbij te komen zitten. Hij pakt koffie en schuift aan. Hij wil een gesprek beginnen maar merkt dan dat de onbekende alleen Chinees spreekt en verstaat. Gelukkig spreekt Mo een mondje Engels, -42-
zodat iets dat op een gesprek lijkt, toch mogelijk is. Het verhaal van de bouw van de toren van Babel in Genesis – menselijk hoogmoed werd door God bestraft. Iedereen begon een andere taal te spreken - God verwarde hun spraak, zegt het verhaal. En nu verstaat het ene volk het andere niet meer. Hij vraagt aan Mo hoelang hij en zijn maat al op dit schip werken. 'Six years', zegt deze, 'Six' en hij steekt zes vingers op om ieder misverstand te voorkomen. 'I come from Shantou', zegt hij ongevraagd – de thuishaven van de Tien Shan. Wat Shantou voor een stad is, lijkt dan een voor de hand liggende volgende vraag en Mo gaat er eens goed voor zitten. Een grote stad, vertelt hij, wel 5 miljoen inwoners, prachtig gelegen aan de Zuid-Chinese Zee, vlakbij de plek waar de Han rivier in zee uitmondt. Ultramodern – als je vanaf zee de stad nadert, zie je meer wolkenkrabbers dan er in Manhattan staan, echt waar. Langs het water loopt een boulevard met bomen, waar jonge stelletjes flaneren. Op het water dobberen talloze schepen, wachtend op hun beurt om geladen of gelost te worden. Verderop ligt de haven, volgens Mo is de haven van Shantou 'very big'. In de stad liggen mooie parken. Er is een dierentuin met flamingo's. Er is een stadspark op een eilandje in de rivier. Het weer is 'very good'. Bijna altijd schijnt de zon. 'Like' – hier moet hij even nadenken – 'Like the coast of South-Africa, you know'. Hij vraagt aan Mo of die geboren en getogen is in de stad. De Chinees knikt en vertelt dan dat in zijn jeugd Shantou veel kleiner was dan nu. Eind jaren zeventig zette de Chinese overheid de deur op en kier voor Westerse investeerders en Shantou werd aangewezen als 'speciaal economisch district'. Dit betekende dat het socialistische systeem werd losgelaten, en dat Westerse bedrijven toestemming kregen om zich te vestigen in Shantou en handel te drijven. Aangelokt door de gunstige ligging, de haven en het vooruitzicht van een snel groeiende consumentenmarkt voor hun producten, vestigden veel bedrijven zich in de stad en het omliggende gebied. Sinds die tijd is de stad enorm gegroeid en er zit nog steeds rek in. Hij vraagt hoe het zit met de werkgelegenheid. Al die miljoenen moeten wel werk hebben. Mo zegt dat de scheepsbouw en de voedselindustrie belangrijke werkgevers zijn. En de haven, of course. Veel mensen werken in de bouw en bij toeleveringsbedrijven voor de bouw. En verder : straatverkoop, kamerverhuur, toerisme, winkelnering.... En toen zag jij de Tien Shan in de haven liggen en dacht je: dat is wel wat voor mij?, vraagt hij. De Chinees grijnst zijn tanden bloot maar gaat -43-
er verder niet op in. Zijn maat die er al die tijd niet-begrijpend bij gezeten heeft, wil ook wat zeggen en richt zich tot Mo in het Chinees, die het vervolgens doorvertaald in het Engels. Waar hij vandaan komt. Waar de olifant vandaan komt. Vooruit maar weer. Hij geeft een korte samenvatting van alle gebeurtenissen en moet daarbij na elke twee zinnen even wachten tot Mo het vertaald heeft in het Chinees. Zo komen we de tijd wel door. Nog maar een kop koffie. Zitten. De anderen roken. Mo zegt dat volgens het Boeddhisme een olifant een heilig dier is en dat Ollie hen en het schip beschermt. Hij lacht maar wat. Even later gaan ze uit elkaar. Wat zal hij nu eens gaan doen?
Hoofdstuk 19 Aankomst in Durban Ter hoogte van Walvisbaai in Namibië passeren ze de Steenbokskeerkring. 'Tropic of Capricorn' heet het in het Engels. Hier staat de zon op 22 december loodrecht boven de aarde aan het begin van de zomer op het zuidelijk halfrond. Vandaag is het 5 augustus, wat betekent dat het nog winter is in deze streken. Daar had hij niet aan gedacht toen ze vertrokken uit St. John's. Ollie staat te kleumen in zijn kooi. Dagen later naderen ze Kaapstad en ziet hij de Tafelberg al van verre liggen. De top is net een afgeplatte pannenkoek. Ze laten de stad en de haven links liggen en varen om Kaap de Goede Hoop. Nu zijn ze in de Indische Oceaan. Verder langs de zuidkust, langs plaatsen met namen als Vleesbaai, Mosselbaai, Coffee Bay en East-London. Langs de oostkust omhoog richting Durban. Het is nog een heel eind. Dagen rijgen zich aaneen. Hij speelt spelletjes Mahjong met de anderen in de kantine. Hij zou uit verveling bijna zelf gaan roken. De boeken die hij van huis meegenomen heeft, zijn allang uit. Af en toe duikt hij her ruim in om George te bezoeken. Die is altijd blij als er iemand in de machinekamer komt, al is een gesprek voeren met het geluid van de scheepsmotor op de achtergrond, best wel lastig. -44-
Eindelijk naderen ze Durban, de grootste haven van Zuid-Afrika. De gunstige ligging aan de oostkust maakt het tot een natuurlijke toegangspoort tot de Stille en Indische Oceaan. Een stad van 3 miljoen mensen. Driehonderd dagen zon per jaar. Een moderne skyline met hoge gebouwen. Op de achtergrond beboste heuvels. Kwazulu Natal heet de provincie waarin de stad ligt. Wildparken in de omgeving en ecotoerisme langs de Elephant Coast ten noorden van de stad. De haven is sterk in containeroverslag en bulkgoed. De ingang is recent verbreed om het grote schepen nog makkelijker te maken om binnen te lopen. Als de Tien Shan het havenhoofd passeert staat hij aan dek, naast de kooi van Ollie. Havenkranen domineren het beeld. Op de kades ziet hij silo's voor de opslag van bulkgoederen. Een spooremplacement links. Vrachtschepen langs de kant. Iets verder ziet hij een jachthaven die vol ligt met zeilboten. Ze leggen aan achter de Ipagai, een schip uit India. En dan zwijgen opnieuw de motoren. Dezelfde rituelen als in St. John's. De lading wordt morgen pas gelost, dus de bemanning krijgt vrijaf en gaat passagieren. En nu Ollie. Nu moet het gaan gebeuren. Een transportbedrijf zoeken dat bereid en in staat is de olifant naar Kruger Park te transporteren. En dan mission accomplished. Opdracht vervuld, terug naar Nederland. Hij trekt wat schoons aan en gaat van boord. Hij vindt een kantoor van de port-authorities en vraagt daar informatie. Een paar honderd meter verder, op een tegen de haven aanleunend industrieterrein, zit een transportbedrijf dat hem wellicht verder kan helpen, krijgt hij te horen. Umbuntu Freight Line, staat er op de gevel van de firma. Binnen valt er een stilte als hij uitlegt dat hij een vrachtauto met chauffeur wil om een olifant naar Kruger Park te vervoeren. Of hij papieren heeft. Hij heeft kopieën bij zich van de door de douane van St. John's afgestempelde vrachtbrieven en laat ze zien. Ze worden bestudeerd en alles lijkt in orde te zijn. Hij vraagt om een prijsopgave en krijgt een bedrag in Zuid-Afrikaanse rand te horen. Hoeveel is een rand precies? Hij heeft geen idee, besluit de gok maar te wagen en maakt een afspraak. De dag na morgen wordt Ollie opgehaald. Hij brengt de tijd door met wandelingen langs de haven en door het stadscentrum. Daarbuiten liggen armoedige townships waar je je als blanke maar beter niet kunt wagen, is hem verteld. Hij blijft er ver uit de buurt.
Hoofdstuk 20 -45-
Waarin we eindelijk naar Kruger Wildpark gaan, in de hoop Ollie daar af te leveren Het is dik 700 kilometer van Durban naar Kruger Park. De chauffeur wil het in een dag doen en is daarom vroeg gekomen. Voor de tweede keer in een paar weken tijd wordt Ollie van boord gehesen (hopelijk dit keer definitief). Hij laat zich gedwee de loopplank van de truck opleiden en in een soort houten box stallen – het bedrijf heeft blijkbaar ervaring in het vervoer van grote dieren. De kooi blijft achter op de kade, hij neemt plaats in de cabine naast de chauffeur en ze gaan op weg. Eerst de stad uit - Durban is nog groter dan hij dacht en daarna de N3 op, de snelweg naar Pietermaritzburg, de hoofdstad van Kwazulu Natal. Die bereiken ze enkele uren later. Hij ziet een standbeeld voor Mahatma Gandhi in het centrum van de victoriaanse stad en vraagt aan de chauffeur waarom dat daar staat. De man legt uit dat Gandhi geruime tijd in Zuid-Afrika gewoond en gewerkt heeft en daarbij op een gegeven moment te maken kreeg met het toen al heersende racisme tegen negers, kleurlingen en Indiërs. Op een keer was Gandhi met de trein onderweg naar Pretoria. Hij reisde 1e klas en zat op zijn gemak wat te lezen in de coupé, toen een blanke hem te kennen gaf dat hij moest vertrekken, omdat de ruimte waarin hij zat slegs vir blankes was. Gandhi weigerde en liet zijn 1e klas kaartje zien maar werd in Pietermaritzburg ruw uit de trein gezet. Daar moest hij de winternacht doorbrengen in een onverwarmde wachtruimte, waar hij volgens zeggen de beslissing nam om zich voortaan te verzetten tegen segregatie in welke vorm dan ook. Later werkte hij dit uit tot het concept van geweldloos verzet dat hij na terugkeer in India met succes gebruikte tegen de Engelse koloniale overheersers. Het verhaal van een standbeeld. Verder naar Estcourt, niet ver van de Drakensbergen. Geen tijd voor toeristische uitstapjes naar dit mooie gebied, want ze moeten verder. Volksrust is de volgende plaats en daarna Ermelo. Alsof ze in Nederland zijn. Boeren die in de 19e eeuw hun thuisland meenamen door de nederzettingen die ze stichtten, Hollandse namen te geven. Ze zijn nu over de helft van de reis. De chauffeur wil hier een rustpauze nemen en hij vind het best. Een wandelingetje door het centrum. Blijkens een informatiepaneel is Ermelo in de 2e Boerenoorlog, ruim 100 jaar geleden, bijna volledig verwoest en daarna weer opgebouwd. De stad telt 50.000 inwoners en heeft een steenkolenmijn en een waterkrachtcentrale. Er zijn rotstekeningen van Bosjesmannen gevonden in grotten in de omgeving. Oeroud, prehistorisch, ver voordat de blanken kwamen. Jager-verzamelaars die hier rondtrokken door een nog -46-
ongerept gebied en leefden van het land. Als de chauffeur zijn pauze heeft gehad gaan ze verder, in één keer door naar Nelspruit, de laatste grote plaats voor Kruger park. Ze passeren de Krokodilrivier en hij ziet voor zijn geestesoog boeren die met ouderwetse voorlader-geweren krokodillen afschieten – voor het vlees, de huid of simpelweg omdat ze het dier als een bedreiging zagen. Ze nemen de N4 naar Impala. Het park is nu vlakbij. Over de R570 naar de Malalane ingang, waar ze aan het eind van de middag arriveren. Daar zet de chauffeur de truck aan de kant en ze stappen uit. Ze lopen samen naar een kantoortje van de Park Rangers, kloppen aan en gaan naar binnen. In rad Afrikaans deelt de chauffeur mee dat ze een olifant komen brengen, wat enige opwinding veroorzaakt. Hij probeert te volgen wat er gezegd wordt, maar dat valt nog niet mee. Alsof iemand thuis in het Fries tegen je praat. Een van de rangers staat op en ze lopen gedrieën naar de truck buiten. De chauffeur opent de klep, de ranger gaat naar binnen en kijkt in de box. Dan draait de man zich om en spreekt woorden die hij dit keer maar al te goed verstaat en die hij van zijn leven niet zal vergeten: 'Dat is nie Afrikaanse, maar Indische olifant, baas'. Een Indische olifant? Maar hij dacht.....nu schiet hem ineens te binnen dat hij de papieren die de oude man hem meegaf en waaruit Ollie's afkomst blijkt, nooit bekeken heeft. Hij was er zonder meer van uit gegaan dat de olifant in Afrika thuishoorde. 'Are you sure?' vraagt hij bedremmeld en de man knikt zelfverzekerd. Geen twijfel over mogelijk, dit is een Indische olifant. En Indische olifanten horen niet in Kruger park thuis, dus.... Hij weet niet wat hij moet doen en om tijd te winnen vraagt hij of ze hier voor de nacht kunnen blijven. Het is nu te laat om nog iets anders te verzinnen, het begint al te schemeren. De ranger kijkt bedenkelijk maar begrijpt zijn probleem en loopt terug naar binnen om te overleggen met collega's. Ze hoeven gelukkig niet lang te wachten. De man komt weer naar buiten en zegt dat Ollie voor één nacht, 'only one night', in een stal bij het dierenhospitaal mag, een paar kilometer het park in. De chauffeur en hij kunnen een huisje huren in het Berg en Dal Restcamp – een omheinde ruimte met huisjes voor toeristen die willen overnachten in het park. Het is winter, dus er staan genoeg huisjes leeg. Met gemengde gevoelens stemt hij toe en betaalt zowel voor hem zelf als voor de chauffeur. De ranger rijdt voor hen uit naar het dierenhospitaal, waar Ollie wordt -47-
geïnstalleerd. Daarna wijst de man hun de weg naar Berg en Dal en rijdt dan zelf terug naar de ingang. In de truck over een smalle weg in het donkere Kruger park in, een hele aparte ervaring. De chauffeur rijdt behoedzaam, voor hem is dit ook nieuw. Ze zien ogen van dieren oplichten in het schijnsel van hun koplampen. 'Antilopen', zegt de chauffeur. Net buiten de ingang van het kamp zetten ze de vrachtwagen neer, pakken hun persoonlijke bezittingen en gaan de sleutel van hun bungalow halen. Het is een vrij eenvoudig, gemetseld gebouwtje van 1 verdieping met een rieten dak. Binnen een kamer met plavuizen op de vloer, een-persoons bedden, een tafel en wat losse stoelen. Aan de rechterkant is een klein keukentje, daarachter een deur die toegang geeft tot douche en toilet. Hij realiseert zich ineens dat ze bijna geen eten en drinken bij zich hebben. Hij inspecteert de koelkast maar die blijkt leeg te zijn. Dat wordt water uit de kraan drinken en vroeg naar bed. Daar zit je dan, midden in het oerwoud, midden in een wildpark van 2 miljoen ha. In Kruger komen 145 verschillende soorten zoogdieren voor, waaronder 14.000 olifanten, 5000 neushoorns, 2500 buffels en 1500 leeuwen. En dan de vogels (507 soorten), de reptielen, de amfibieën, het overweldigende landschap – grasland, bos, bergen, rivieren..... Maar nu is het donker en dan ga je niet op safari. Morgen maar verder kijken. Zouden die rangers te vermurwen zijn om Ollie nog een of twee dagen langer in die stal te laten staan? Dan kan hij iets van de natuur meemaken hier. Hij zoekt in zijn tas naar iets eetbaars, maar vindt weinig. Morgenvroeg eerst eten halen bij de kampwinkel. Aan hoe het verder moet, wil hij nog niet denken.
Communiceren op lange afstand doen wij mensen met behulp van telefoon, e-mail of internet. Olifanten hebben een geheel eigen manier om boodschappen door te geven aan soortgenoten, heeft men lang geleden al ontdekt. Zo is bekend dat deze dieren door met hun poten op te grond te stampen, contact kunnen houden met andere olifanten ver weg . Het opvangen van een boodschap doen ze met het uiterst gevoelige tipje van hun slurf en met hun pootzolen. De 18e eeuwse Engelse bioloog Clifford Smithley-Jones wilde deze wetenschap gebruiken door een communicatie-netwerk op te zetten van gedresseerde olifanten. Zijn idee was simpel: zet elke twintig mijl of zo een olifant neer, en leer deze om een -48-
boodschap door te geven met behulp van zijn poten. Hij had uitgerekend dat een dergelijk netwerk 20 keer sneller een bericht kon doorsturen dan de snelste postkoets. Om zijn idee uit te werken had hij geld nodig en daarvoor klopte hij aan bij het Engelse koningshuis. Koning George III zag het wel zitten en gaf toestemming voor een experiment. Twee goed getrainde olifanten, Wilbur en Edgar, werden op twintig mijl afstand van elkaar op de koninklijke domeinen neergezet. De koning zou een boodschap geven aan Wilbur, die vervolgens het bericht moest doorstampen aan Edgar. Edgar zou dan het bericht ter ontcijfering herhalen en daarna aan Wilbur terugstampen dat de boodschap goed was overgekomen. Op de dag van de demonstratie regende het zodat alles binnen moest plaatsvinden, wat het experiment bemoeilijkte. Bovendien stond de koning erop dat iedereen verzameld werd in de nieuw ingerichte balzaal op de eerste verdieping van zijn paleis. Een koning krijgt altijd zijn zin, dus met vereende krachten werd Wilbur naar boven gebracht. De koning gaf een boodschap op en de olifant begon enthousiast op de vloer te beuken. Bij iedere dreun scheurde het verse stucwerk op de muren van de balzaal verder en bij de tiende dreun of daaromtrent zakten Wilbur, King George, Clifford Smitley-Jones en de andere genodigden finaal door de vloer en kwamen beneden in de keuken terecht. In de consternatie die daarop volgde, vluchtte Wilbur de bossen in en werd veel later pas teruggevonden. Het experiment was jammerlijk mislukt en Smithley-Jones had het verbruid bij de koning. De olifanten werden teruggestuurd naar Afrika – waar ze naar hartelust en zonder de inmenging van koningen of biologen, konden stampen met soortgenoten.
Hoofdstuk 21 Terug naar Durban en meer..... De andere ochtend is hij vroeg op. De chauffeur wilde op tijd weg om vanmiddag nog terug in Durban zijn. Een safari zit er dus niet in. Zijn maag rammelt, maar de kampwinkel is nog niet open en om de tijd te -49-
doden loopt hij een rondje over het terrein. Verspreide huisjes, van verschillende vorm en afmeting. Er zijn cottages, bungalows en guesthouses. De laatste hebben de meeste luxe en zijn dan ook het duurst. Alles is stil, de meeste mensen slapen nog. Ook de natuur houdt zich in, want het is winter. Geen vogelzang nu - niet die explosie van geluid die je in het voorjaar hoort als de natuur hier wakker wordt. Het enige geluid dat hij hoort zijn de bladeren van de bomen die bewegen in de ochtendwind. Hij loopt langs de omheining die moet voorkomen dat dieren het terrein op komen en zoekt een plek waar hij naar buiten kan kijken, maar er is weinig te zien. Verspreid staande bomen, net als op het park – welke soort zou het zijn? Ze lijken wel wat op acacia's en hij neemt zich voor om thuis de juiste naam op te zoeken in zijn bomenboek. Hij loopt terug naar de bungalow, de chauffeur is inmiddels wakker en aangekleed. Ze sluiten het huisje af en lopen naar de uitgang, waar ze wachten tot de kampwinkel opengaat. Het blijkt de moeite van het wachten waard, want ze hebben verse broodjes en er is een koffieautomaat. Ze ontbijten buiten, zittend op een boomstronk en lopen daarna naar de truck. Ze rijden het kamp uit in de richting van het dierenhospitaal. Het is nu volop licht en ze zien een half-open landschap, bestaande uit savanne en bosjes. Ze doen het kalm aan, alsof ze toeristen zijn op een sightseeing trip. Olifanten! De chauffeur ziet ze het eerst en remt. Ze stoppen langs de kant van de weg. Een bul en vier vrouwtjes zo te zien, op ongeveer 50 meter afstand. De dieren heffen hun slurf in de richting van de truck als in een groet. Ze blijven een tijdje zitten kijken en rijden dan verder. Bij het dierenhospitaal laden ze Ollie in en rijden in de richting van de uitgang, waar het kantoor van de rangers nog gesloten is. Ze rijden Kruger Park uit en volgen de borden richting Impala. Terug naar Durban, terug naar de haven. Wat nu? Hij heeft geen idee. Waar laat je een Indische olifant? De dierentuin van Durban misschien? Heeft Durban eigenlijk een dierentuin? Hij vraagt het de chauffeur die geen rechtstreeks antwoord geeft, maar zegt dat hij de olifant terugbrengt waar hij hem gisteren heeft opgehaald, namelijk bij de haven. En dan? Terug in het schip en terug naar Europa? Hij weet het ook niet meer. Hij ontspant zich een beetje en geniet van het landschap buiten. Deze provincie heette tot 1995 Oost-Transvaal, maar heet nu Mpumalanga. Moeilijk uit te spreken voor een blanke, maar blanken lijken hier sterk in de minderheid te zijn: gisteren op de heenweg heeft hij bijna alleen zwarten gezien. Dezelfde tocht als een dag eerder, maar dan vice-versa. Hetzelfde -50-
landschap in omgekeerde volgorde, als een film die teruggespoeld wordt. Ze praten weinig. De chauffeur let op de weg en hij kijkt naar buiten. Dit is geen gek gebied om een olifant los te laten, denkt hij. Gras genoeg en water is hier ook vast wel te vinden. Zal ik de man naast me vragen om te stoppen? Toch maar niet. Hij ziet Ollie al in zijn eentje over de vlakte dwalen. Zou hij zichzelf kunnen redden? Een oude olifant die altijd in gevangenschap geleefd heeft, gedumpt in Zuid-Afrika. Nee dus. Vanaf nu laat ik alles komen zoals het komt. Ik maak me niet meer druk, ik ben op vakantie, dit is een avontuurlijke reis, waarbij het reisdoel voortdurend veranderd. Een verrassingstocht waarbij je je bestemming van te voren niet weet. Als ik thuis ben, ga ik er misschien een boek over schrijven. Opnieuw de Krokodilrivier, Nelspruit en Ermelo. Een pauze om de stijve spieren te rekken en om even iets te eten en te drinken en daarna in één ruk naar Pietermaritzburg en Durban. Naar de haven - waar de kooi nog steeds op de kade staat, alsof het de loop der gebeurtenissen zag aankomen. Alsof het wist dat ze terug zouden komen. Hij leidt Ollie de vrachtwagen uit en neemt daarna afscheid van de chauffeur. Op de Tien Shan is niemand te zien, het lijkt wel of iedereen slaapt of de stad in is. Hij wil de olifant die de hele dag opgesloten heeft gezeten in de vrachtwagen, wat beweging gunnen en gaat een stukje met hem lopen. Ollie sjokt gedwee aan het touw achter hem aan. Een Hollander loopt met een olifant langs de haven van Durban. Dat verzin je niet. Is dit echt of droom ik? Verderop ligt een Filippijns vrachtschip. Hij heeft het gisteren al zien liggen. Een bulkcarrier zo te zien, wel twee keer zo groot als de Tien Shan. Dan gebeurt het. De Filippino in de stuurhut van het schip ziet hen aankomen en reageert. Is het bedoeld als een groet, een saluut, of wil hij de olifant op stang jagen? Hoe dan ook: hij drukt kort op de knop die de scheepshoorn activeert en een alles doordringend, minstens 100 decibel hard geluid schalt over de kade. Ollie schrikt zich wezenloos en doet wat elke olifant in zo'n situatie zou doen: hij rukt zich los en gaat er in paniek vandoor. Terug in de richting van de Tien Shan - het touw slingert achter hem aan als een soort tweede staart. Voorbij de kooi en voorbij het schip, in een soort van schokkerige hobbeldraf. Hij rent verbazend snel voor zo'n oud dier en is niet bij te houden. Obstakels ontwijkend, langs hopen touw, gereedschap en andere scheepsbenodigdheden, langs andere schepen, alsmaar verder. -51-
Hij rent achter de olifant aan, schreeuwend, roepend: 'Ollie hiér, Ollie, kom', maar het dier luistert nergens naar. Paniek bij een volgend schip dat net gelost wordt. Ollie wordt bijna geraakt door een heftruck, maar kan het ding nog net ontwijken. De afstand tussen hem en de olifant wordt steeds groter. Hij heeft geen adem meer en moet de achtervolging staken. Terwijl hij staat uit te hijgen ziet hij het dier met wie hij de afgelopen weken een band heeft gekregen, in de verte verdwijnen........
Hoofdstuk 22 Waarin een weggelopen olifant gevangen moet worden Hij is doodmoe en zou het liefste terug naar het schip gaan, zijn bed opzoeken en alles vergeten. Hij herinnert zich echter op tijd dat een wild geworden olifant een gevaar voor mensen is en dat hij verantwoordelijk is voor de schade. Dus loopt hij in een sukkeldrafje de richting uit waarin hij Ollie heeft zien verdwijnen. Hij ziet hem niet, maar geluiden wijzen hem de richting: geschreeuw, gilletjes van vrouwen – onmiskenbare klanken van mensen die door iets opgeschrikt zijn, die iets op hun pad vonden dat ze – als het hun van te voren verteld was – niet geloofd zouden hebben. Hij probeert harder te gaan lopen, maar de steken in zijn zij verhinderen dat. Hij komt bij een groepje mensen die ontdaan bij elkaar staan. Duidelijk 'slachtoffers' van Ollie. Hij vraagt waar het dier heen is gegaan en na wat verward heen en weer gepraat wijst een van hen in de richting van het stadscentrum, iets verder. Hij haast zich in die richting, maar komt al gauw in een doolhof van smalle straten terecht. Ollie is nergens meer te bekennen en hij krijgt tegenstrijdige informatie van de mensen die er lopen. Dit is zinloos, beseft hij, je kunt op deze manier de hele avond wel doorgaan met zoeken zonder resultaat. Hij vraagt aan iemand de weg naar het dichtstbijzijnde politiebureau. Het bureau van de Durban Metro Police Service in Old Fort Road is een gebouw dat zijn beste tijd gehad heeft. Hij gaat door de ouderwetse houten draaideur naar binnen en meldt zich bij de receptie in de hal. Daar vertelt hij in beknopte termen waarvoor hij komt (a missing -52-
animal) en wordt dan doorverwezen naar een loket, waar hij een nummer moet trekken en wachten op zijn beurt. De man achter de balie van het loket pakt routineus een nieuw aangifte formulier en vraagt wat het probleem is. Een olifant, dat is het probleem. Een weggelopen olifant. 'An elephant??' Ja, een olifant. Hij moet alles tot in de kleinste details uitleggen. De man luistert naar hem met wijd opensperde ogen. Dan wordt per telefoon het hele politiekorps gealarmeerd. Alle hens aan dek, er loopt een dolle olifant door de stad. Wachten. Wachten op nieuws. Hij zit mistroostig op een klapstoeltje in de hal. Buiten begint het al te schemeren. De tl-verlichting boven hem flikkert. Geroezemoes, stemmen om hem heen, drukte. Vreemdeling in een vreemd land. Na wat een eeuwigheid lijkt te duren, komt er eindelijk een politieman naar hem toe. Ze hebben Ollie gevonden in KwaMashu, een van de townships van Durban, niet zo ver van het centrum. Hij was inmiddels volledig gekalmeerd en stond half slapend langs een braakliggend terreintje. De politie durfde geen enkel risico te nemen en heeft een veearts laten komen die met een verdovingsgeweer de olifant heeft uitgeschakeld. Daarna is hij met een truck naar een loods vervoerd, waar hij aan de ketting is gelegd. Hij krijgt het adres van de loods mee van de agent. Morgen overdag mag hij zich daar vervoegen. En oh ja: of hij nooit meer zo dom wil doen om met een olifant langs de haven te gaan wandelen. Er hadden makkelijk doden kunnen vallen.....Hij belooft het en bedankt de politieman voor alle moeite. In het donker zoekt hij zijn weg terug naar het schip. Hij voelt zich onveilig en loopt zo hard mogelijk door. Een zwerver vraagt hem geld, hij doet net of hij het niet verstaat. Uit een kroeg schalt muziek en iemand die duidelijk teveel op heeft, komt struikelend op zijn benen naar buiten. Op verschillende straathoeken hangen zwarten rond, het voelt bedreigend en hij zou wensen dat hij onzichtbaar was. Dat hij de toverring van Tolkien bezat en kon verdwijnen voor de ogen van anderen. Terug op de Tien Shan heeft hij veel uit te leggen aan de anderen in de kantine. Iedereen luistert zwijgend als hij zijn verhaal doet. Mo schudt ongelovig zijn hoofd. Boss is er ook bij en hoort hem aan met een neutrale uitdrukking op zijn gezicht. En wat gaat hij nu doen, vragen ze aan hem. Met de olifant terug naar Europa of gaat hij een schip zoeken dat naar India gaat? Daar hoort een Indische olifant thuis. -53-
Waarom eigenlijk geen vliegtuig, vraagt er iemand. 'Ik heb vliegangst', zegt hij kort, daarmee deze mogelijkheid uitsluitend. 'Shall we discuss the rest tomorrow?', stelt hij voor. Kunnen ze er met zijn allen nog een nachtje over slapen. Hondsmoe ploft hij even later in zijn kooi en is binnen vijf minuten in slaap.
Hoofdstuk 23 Ollie is terug aan boord en de kapitein doet moeilijk.......
Een nieuwe dag met nieuwe kansen......Bij het ontbijt is de kapitein nergens te bekennen en als hij er naar vraagt krijgt hij te horen dat Boss vermoedelijk een kater heeft en nog in bed ligt. Dan maar zonder hem, denkt hij en deelt aan de anderen mee dat hij van plan is om straks Ollie te gaan halen en voorlopig aan boord te brengen, mogelijk in afwachting van een schip richting India. Niemand die moeilijk doet, dus even later daalt hij de loopplank af en gaat op pad. Eerst naar het havenkantoor, om uit te zoeken of er schepen in de haven liggen die richting India gaan. Geen succes daar - het enigste dat er in de buurt komt, is een containerschip dat overmorgen vertrekt naar Bandar Abbas in Iran, en daar schiet hij niks mee op. En next week? Heeft hij dan een kans? De computer wordt nogmaals geraadpleegd, maar of de duvel er mee speelt: geen schepen naar India binnenkort. Dan maar naar de dichtstbijzijnde geldautomaat - het transport van Ollie naar Kruger park en terug kostte 6740 rand en hij is blut. Hij weet inmiddels dat een rand ongeveer 9 eurocent is, dus hij is gisteren ruim 600 euro armer geworden, heeft hij in de gauwigheid uitgerekend. En nu heeft hij opnieuw een truck nodig om het dier van de politieloods terug naar het schip te brengen. Gelukkig heeft het bedrijf een vrachtwagen beschikbaar en na een ronde prijs te hebben afgesproken (1000 rand) gaan ze op weg naar de loods. Het blijkt op een afgelegen terrein te liggen en hij hoopt maar dat de politie gedacht heeft aan voer en water en dat Ollie niet de hele nacht droog heeft gestaan. Iemand doet de deur voor hen open en ze gaan naar binnen en zien daar een oude olifant in een kille, tochtige schuur staan. Het is een droevig gezicht. Er staat wel een bak met water, maar voer is er niet, dus Ollie zal wel uitgehongerd zijn. Snel terug naar de haven dan maar – waar op -54-
de kade een kooi geduldig wacht op zijn bewoner. Mo is net bezig om met een hogedrukspuit het dek van de Tien Shan te reinigen, dus Ollie moet nog even aan de wal blijven. Hij voert de olifant wat hooi en besluit dan om Mo te gaan helpen. Met een bezem veegt hij het losgespoten vuil op hoopjes en doet het in een afvalzak. Ze werken zwijgend en als ze klaar zijn blinkt het dek als nieuw. Daarna wordt Boots gehaald om de laadmast te bedienen en in een mum van tijd staat de kooi met bewoner weer op zijn oude plek. Terug bij af. Alles voor niets. Een wereldreis van Rotterdam via St. John's naar Durban om een olifant een thuis te geven – tevergeefs. De kapitein is inmiddels ook wakker en in een rothumeur, zo te zien. 'What are you doing?' vraagt hij nors. Zijn adem stinkt. Hij negeert de woorden en vraagt op zijn beurt wat de volgende bestemming van de Tien Shan is. 'Triëst', zegt de kapitein en voegt eraan toe dat hij extra zal moeten betalen, wil hij meevaren. Wat zullen we nou krijgen? Ik heb al 4000 euro betaald en ben voor dat geld helemaal naar Newfoundland gestuurd, een bestemming die we niet afgesproken hadden. Hij zegt dit – in iets andere bewoordingen – tegen de kapitein, die zijn ogen samenknijpt tot kleine spleetjes en verklaard dat, als de zaken er zo voorstaan, de olifant dan maar weer van boord getakeld moet worden. 'Dat gaat niet gebeuren', zegt hij strijdlustig en gaat wijdbeens voor de kooi staan als om Ollie te verdedigen. Een patstelling. Een conflict. Dat ontbrak er nog maar aan. Alsof hij geen problemen genoeg heeft gehad, de laatste dagen. De bootsman komt dichterbij en wil bemiddelen. Als jij – let's say – 750 euro bijbetaald, dan is alles geregeld, toch? zegt hij, met een vragende blik naar Boss. Het is natuurlijk waar dat ze niets afgesproken hadden over vervoer van Ollie terug naar Europa. Hij had er vast op gerekend het dier in ZuidAfrika te kunnen laten. 'Five-hundred', zegt hij - en geen cent meer. De kapitein denkt even na, kijkt hem nog eens aan en knikt dan kort. 'Maar we gaan niet terug naar Nederland' zegt hij nog, voordat hij zich omdraait Da's waar ook, de man zei Triëst. Waar ligt dat ook al weer? In Italië aan de Adriatische kust, volgens mij. Italië! Wat moet ik met een olifant in Italië doen? Dit is absurd. Een olifant eerst de wereld rondsjouwen en dan terug naar Europa. Waarvoor doe ik dit? Omdat ik weinig andere opties heb. Omdat ik Ollie niet zomaar ergens kan achterlaten. Omdat er geen schip naar India gaat. Omdat dit een -55-
avontuur is. Omdat....... Wat had hij ook alweer eerder met zichzelf afgesproken? Laten komen zoals het komt? We zijn de haven nog niet uit, er kan nog van alles gebeuren......
Hoofdstuk 24 Op weg naar Italië/nog iets over de gevaren van de oceaan Terug. Ze varen naar het zuidwesten, terug naar de Atlantische oceaan. Het schip koerst om Kaap de Goede Hoop heen en langzaam verdwijnt de Zuid-Afrikaanse kust uit het zicht. Ze doen 12 knopen maar het lijkt wel of ze stilstaan. Er staat een harde wind die overal vandaan lijkt te komen. Zeewater spat over het dek - je moet een regenjack dragen om niet doorweekt te raken. Ollie staat gelukkig droog, al is het voor een dier dat uit tropische streken afkomstig is, eigenlijk te koud. Maar het scheelt natuurlijk dat hij het grootste deel van zijn leven in Nederland heeft doorgebracht, en misschien gewend is geraakt aan kou en regen. Hij staat uit de wind bij de kooi en krauwt Ollie over zijn kop. De olifant geniet ervan en laat alles toe. Alsof je een hond aanhaalt. Hij praat tegen het dier en vertelt hem wat er gaat gebeuren. Dat ze nu naar Triëst in Italië varen, een lange zeereis. Dat hij geen idee heeft wat er na aankomst daar gaat gebeuren, maar dat geeft niet, want hij laat alles komen zoals het komt. Dat het in Italië nu zomer is en dus lekker warm, en dat Ollie het daar vast naar zijn zin zal hebben – en meer. De olifant flappert wat met zijn grote oren, verzet zijn poten nog eens en vindt verder alles best. Ze varen 'Om de West', zoals dat heet. 'Om de Oost' zou korter geweest zijn: langs de oostkust van Afrika omhoog, door de Rode Zee en dan via het Suezkanaal naar de Middellandse Zee. Het punt is: je moet dan ook langs de kust van Somalië en de kapitein wil een confrontatie met Somalische piraten niet nog een keer meemaken. Een tweede keer zal het vast niet zo goed aflopen als de eerste keer. Vanochtend een tijdje gepraat met Boots. De man had gehoord dat hij Mo geholpen had met het cleanen van het dek en was nu wat -56-
toeschietelijker geworden. Hij heet eigenlijk Lin Hei Zang, maar die naam gebruikt niemand. Een Chinees uit Xiamen, een havenstad die ongeveer 50 kilometer ten noorden van Shantou ligt. Opgegroeid met het water, zijn vader was visser en als jochie van vijf jaar oud ging hij al mee de Zuid-Chinese zee op. Vissend met eenvoudige netten, handgeknoopt en diverse malen gerepareerd. Alles is eetbaar in China en alles wat je uit de zee naar boven haalt kan verkocht worden op de markt. Gewone inktvis, pijlinktvis, steenvis, garoupa's (een soort zeebaars), zeeschildpadden, hondshaai, tijgerhaai en nog vele andere soorten. Veel concurrentie van grote fabrieksschepen uit Taiwan en de Filippijnen, die in een dag meer vis naar boven halen dan het schuitje van zijn vader in een heel jaar. De gevaren: felle noordenwinden die soms ineens opsteken vanuit de Straat van Formosa. In het typhoonseizoen ging zijn vader liever het water niet op al moest het soms wel, als er geen geld en geen eten meer was. Motorpech: de bejaarde scheepsmotor van hun boot kon het zo maar ineens opgeven en dan dobberde je stuurloos rond, totdat een ander schip in de buurt je uit de brand hielp met onderdelen en je de motor weer aan de praat kreeg. Een hard leven – toen de oudste broer van Boots het schip van vader overnam, besloot hij om iets anders te gaan doen. Eerst een tijdje aan de wal gebleven en verschillende baantjes gehad, toen naar Shantou getrokken waar als gevolg van de economische boom werk genoeg was. En de rest van het verhaal lijkt erg op dat van George en Mo: weliswaar eerst aangemonsterd op een ander schip, maar later net als de anderen op de Tien Shan terechtgekomen. Eerst als matroos, een paar jaar later opgeklommen tot bootsman en als zodanig verantwoordelijk voor het onderhoud van het schip. Weinig eer aan te behalen denkt hij bij zichzelf, deze oude schuit onderhouden, maar hij is zo verstandig om niets tegen de bootsman te zeggen. Hij voelt de kloof die er is, als hij praat met Boots of een van de andere bemanningsleden. De wereld van deze mensen is een compleet ander wereld dan waaruit hijzelf afkomstig is, het is een compleet andere cultuur en manier van denken. Een wereld van verschil. En toch zijn we allemaal mensen, of je nou Chinees of Nederlander bent. Wat dat aangaat is er géén verschil. Eindeloze dagen op zee. Als het even kan, helpt hij Mo of andere matrozen met klusjes. Roest wegbikken, schilderen, vegen, schrobben. Een onbezoldigd matroos. Sterker nog: hij moet er voor betalen om hier te mogen zijn en dit werk te doen. Er is spanning tussen hem en de kapitein, ze vermijden elkaar zoveel mogelijk. Hij kan het geen naam geven en weet de precieze oorzaak ook -57-
niet, maar het is er wel. Een manier van kijken. Zoals Boss naar hem loert als hij de kantine binnenkomt voor het eten. Vijandig. Als blikken konden doden.....Alsof hij ongewenst vreemdeling is. Ze passeren opnieuw de Steenbokskeerkring en later de evenaar. Het is 4200 kilometer van de Kaap naar de evenaar en ze hebben er ruim 10 dagen over gedaan. Een schip dat 24 uur per dag doorvaart, maakt veel kilometers ondanks de betrekkelijk geringe snelheid. Het land, dat ze soms in de verte zien, heet Gabon. Ze naderen nu de oksel van het continent en houden een strikt westelijke koers aan. Via de Golf van Guinee de oceaan op, de slavenkust en de ivoorkust ver weg aan stuurboord. Daarna naar het noordwesten langs Liberia en Sierra Leone. Oorlogslanden, gedrogeerde kindsoldaten die met machetes anderen voor het leven verminken. Armoede, ellende, honger. Hol-ogige zwarte kindertjes op het acht-uurjournaal. Geld geven aan hulporganisaties en bidden – meer kun je als westerling niet doen. De Tien Shan lijkt er zin in te hebben: de scheepsmotor heeft sinds hun vertrek uit Rotterdam probleemloos gedraaid – wat volgens Mo uitzonderlijk is. Maar ze zijn nog niet in Triëst, er kan nog van alles gebeuren. En ja, of de duvel er mee speelt: op een nacht wordt hij wakker in zijn hut met het gevoel dat er iets mis is. Het is de stilte, realiseert hij zich even later, de motor draait niet, we zijn stilgevallen. Hij kleedt zich snel aan en gaat George opzoeken. Die staat met een bedenkelijk gezicht in het inwendige van de motor te turen. Op de grond ligt een kapotte krukas van groot formaat. Het ding is losgekomen is, daarbij dwars door de motor geslagen en van alles beschadigd. Dit is niet best, begrijpt hij. Dit kan niet zomaar gerepareerd worden, hiervoor moeten eerst onderdelen van de wal overgevlogen of -gevaren worden. Langdurig oponthoud. Hij denkt het eerst aan Ollie en vraagt zich bezorgd af of ze nu wel genoeg voer aan boord hebben voor het dier. De volgende tegenslag. Ze zijn nog niet thuis. Veel bidden dan maar, niet alleen voor de Afrikanen, maar ook voor zichzelf en de bemanning van het schip.
Op 28 oktober 1991 trok de 'storm van de eeuw' over een deel van de Atlantische oceaan met windsnelheden tot 220 km./uur en golven van 30 meter hoog. Veel schepen werden er totaal door verrast en de Andrea Gail, een zwaardvisboot uit Gloucester, verging met alle opvarenden. Onderstaande beschrijving komt van de kapitein van een schip dat het wél kon navertellen: -58-
'Ik was de eerste die begreep wat ons te wachten stond. Toen we hoorden dat Halifax golven van twintig meter voorspelde, dachten we: goeie genade. Je hebt in zo'n geval niet echt de tijd om de kust te bereiken, dus zochten we het koudste water op dat we konden vinden. Hoe kouder het water, hoe compacter het is, zodat de golven minder hoog worden. (…) De voorzijde van de storm produceerde verschrikkelijk veel ruis, het was zo'n kabaal dat je niets kon horen over de radio. Ik stond boven in de stuurhut; bij zo'n storm blijf ik meestal boven. Ik ga pas slapen als het weer een beetje tot rust lijkt te komen. De bemanning ligt ondertussen wat te pitten of kijkt video's. Iedereen zei dat het de ergste storm was die ze ooit hadden meegemaakt – je merkt het aan de golfhoogte, het slingeren van de boot, het dreunende lawaai. Er komt altijd een punt waarop je beseft dat je midden op de oceaan zit en dat er maar iets mis hoeft te gaan en je bent er geweest. (…) Er waren schepen die golven van dertig meter meldden. Dat is negentig voet. Ik schat -naar later bleek niet ten onrechte – dat, als de hele Amerikaanse zwaardvisvloot midden in die storm was beland, hij met man en muis was vergaan. Het hoogste wat wij te zien kregen waren denk ik golven van vijftien meter, niet meer. We bleven tegen de storm invaren totdat de avond viel, waarna we omdraaiden en erin meevoeren. In het donker zie je die eenlinggolven niet aankomen, en je wilt beslist niet dat zo'n ding je te grazen neemt en je stuurhut eraf slaat. Ons aantal slagen was precies op de golfslag afgestemd; als we te snel gingen zouden we gaan surfen, als we te langzaam gingen zouden de golven over de hele boot slaan' 'Eenlinggolven' worden ook wel niet-bevaarbare golven of monstergolven genoemd. De zuidkust van Zuid-Afrika – tussen Durban en East-Londen – wordt wel 'de wilde kust' genoemd. Ze herbergt een onevenredig groot aantal van deze monstergolven. Dit komt omdat twee stromingen hier met elkaar botsen. De Agulhasstroom loopt met een snelheid van vier knopen een paar mijl uit de kust langs het Continentaal plat en botst daar met door arctische stromingen veroorzaakte deiningen. Doordat de stroom de golflengte van deze deining verkort, wordt de deining steiler en gevaarlijker en stroomt ze het snelle water in van de Agulhasstroom. De opgehoopte energie in het midden van die stroom overweldigd schepen die toevallig zijn pad kruisen. In 1975 brak de 12.000 tonner Neptune Sapphire op haar eerst reis in tweeën nadat ze in dit gebied in een monstergolf terecht was gekomen.
-59-
Hoofdstuk 25 Verder naar Triëst
Al vijf dagen ligt het schip stil, al is het woord 'stil' misschien geen goede aanduiding voor de continue, langzame beweging die het maakt op de deining van de zee. Er moeten onderdelen komen, maar wanneer en hoe? Niemand lijkt het te weten. Wachten. Passiviteit. De kapitein lijkt steeds norser te worden. Een olifant aan boord brengt geen geluk, al lijkt het dier in kwestie daar weinig van onder de indruk. Spelletjes Mahjong in de kantine, eindeloos. Hij kan geen koffie meer zien. Niks meer om te lezen en het dek is al vaak geschrobd. Urenlang ligt hij bed, starend naar het plafond van zijn hut. Dan maar weer eens overeind komend om bij Ollie te gaan kijken. Het hooi en ander voer raakt onrustbarend snel op. Mister Li heeft een hengel gemaakt en zit urenlang te vissen op de reling van het schip, zijn voeten dobberend boven het water. Hij vangt weinig – wat ondermaatse visjes van een onbekende soort. Er is op zee weinig te zien verder. Het weer is milder nu ze de evenaar voorbij zijn en de zomer tegemoet gaan. Meer zon en hogere temperaturen. Geen walvissen of dolfijnen hier. Wel vogels, maar meestal te ver weg om te kunnen zien welke soort het is. In de nacht gaat hij regelmatig naar buiten om van de sterrenhemel te genieten. Letterlijk een hemel vol sterren, zoveel dat ze niet te tellen zijn. Hij moet denken aan dat verhaal uit het Oude Testament over Abraham die door God naar buiten wordt geleid, de nacht in, en dan opdracht krijgt om naar boven te kijken en de sterren te tellen. Een onmogelijke opdracht en, zegt God, zal ook je nageslacht zijn: ontelbaar. Op de zesde dag nadert er een schip. Het heeft onderdelen voor de scheepsmotor bij zich – verlossing is nabij. Daarna duurt het echter nog twee volle dagen voordat de schade gerepareerd is en de machine weer draait. Leven. Beweging. Geluid. Alsof een dode tot leven komt. We kunnen verder. Iedereen pakt zijn normale werk weer op. We varen weer langzaam in het begin, voorzichtig, hooguit tien knopen maar als alles goed blijft gaan, wordt de snelheid langzaam opgevoerd. Naar het noorden, in een zo recht mogelijk lijn. Richting Straat van Gibraltar, die na acht dagen bereikt wordt. Eindelijk weg uit de Atlantic, een andere zee, een andere wereld. -60-
De Tien Shan vaart tussen de Zuilen van Hercules door: aan bakboord de rots van Gibraltar, aan stuurboord de Monte Hacho in Marokko. In de 15e en 16e eeuw symbolen voor het onbekende, het nieuwe: buiten de zuilen lag de pas-ontdekte wereld, Amerika en Indië. De koning van Spanje liet daarom de zuilen opnemen in zijn wapen, om daarmee de claims van zijn land op de nieuwe wereld te bekrachtigen. Het water van de Middellandse Zee is in het echt net zo blauw als op de foto's bij reisbureaus. Diep blauw, azuurblauw. Een gemiddelde diepte van 1500 meter; vrijwel geen getijden als gevolg van de nauwe verbinding met de Atlantische Oceaan. Al in de oudheid bevaren door Feniciërs, Grieken, Romeinen en anderen. Een vuile zee: er worden jaarlijks gemiddeld 650 miljoen ton afvalslib, 60.000 ton kwik, 36.000 ton fosfaten en nog vele andere vervuilende stoffen in de Middellandse zee gedumpt. Het verdrag van Barcelona wat al in 1976 werd ondertekend, probeert hier een eind aan te maken. Een drukke zee: 250 tot 300 olietankers steken dagelijks de zee over en volgens een schatting zijn er in totaal per jaar ongeveer 200.000 scheepsbewegingen. Vissersboten, zeilschepen, luxe jachten, vrachtschepen, veerboten, cruise-schepen, marineschepen, roeiboten... Handel. Al sinds de dagen van de Feniciërs. Altijd zo gebleven. Wijn, olijfolie, koren, hout, wapens, sieraden en gebruiksvoorwerpen vroeger. Tegenwoordig alles, teveel om op te noemen, alles wat wij mensen in ons korte leven gebruiken en verbruiken, wordt over de Middellandse Zee vervoerd. Waar zijn we? Van de Zuilen van Hercules naar Triëst is nog eens ruim 3000 kilometer (of 1620 zeemijl, wat eigenlijk correcter is). Het schip vaart ongeveer 15 knopen, hetgeen neerkomt op acht dagen varen. Nog eens acht dagen op zee, maar het is hier anders als op de Atlantic. Een gevoel alsof je op zomervakantie bent met een zonovergoten hemel en overdag een gemiddelde temperatuur van 25 graden. Ze hebben geen last meer van de sirocco, die verzengende woestijnwind die in de vroege zomer vaak waait. Hij ligt in korte broek op het dek te zonnen, als het werk het toelaat. Hij voelt zich al bijna een volleerd matroos en denkt er soms aan om als zeeman verder te gaan. Maar dan wel op een fatsoenlijk schip en niet op zo'n baggerschuit als de Tien Shan. Ze varen om het zuiden van Sicilië en houden daarna een noordoostelijke richting aan – door de Ionische Zee en vervolgens door de Straat van Otranto, die Italië en Albanië van elkaar scheidt. Dan zijn ze in de Adriatische Zee. Ze zien veel eilandjes, eerst aan de horizon, dichterbij komend en daarna uit het zicht verdwijnend aan bak- en -61-
stuurboord. Ze hebben de wind tegen, maar het schip ploegt er dapper tegen in. Het is een noordoostelijke valwind die Bora genoemd wordt en gevaarlijk kan zijn voor kleine boten. Triëst nadert en daarmee zijn afscheid van dit schip. De kapitein is iets minder nors, alsof hij blij is bijna van hem verlost te zijn. Het voer van Ollie was ter hoogte van de Libische kust op en hij voert het dier met afval uit de keuken: gekookte rijst, slierten groente, oud brood. Het is niet genoeg voor de olifant, maar er is niks anders.
Hoofdstuk 26 Aankomst in Triëst en verder Triëst is een Italiaanse enclave in Slovenië, een overgeschoten stuk Italië in een der voormalige Joegoslavische deelrepublieken. Zoiets als Baarle-Hertog in Nederland - maar dan veel groter. Een oude stad, die in de loop der eeuwen vaak van eigenaar gewisseld is, al naar gelang de opkomst en ondergang van Europese koningshuizen en keizerrijken. De stad heeft zo'n 200.000 inwoners en ligt mooi aan de baai van Triëst, het noordelijkste puntje van de Adriatische Zee. Er worden allerlei talen gesproken, maar het 'Triëstine', een Venetiaans dialect, is de belangrijkste en meest karakteristieke. Nader je Triëst over zee, dan vallen de statige herenhuizen aan het waterfront op. Een beetje vergane glorie – maar de meeste worden nog goed onderhouden en geven de stad een bepaalde grandeur. Echte paleizen staan op de Piazza Unita d'Italia – in totaal vijf, waarmee dit plein het architectonische hoogtepunt en onmiskenbaar het hart is van de stad en het stadsbestuur. Een ander markant bouwsel is kasteel Miramar, gebouwd in 1860 op een rotspunt die uitsteekt in zee. De opdrachtgever was aartshertog Maximiliaan van Oostenrijk/Hongarije – een van die eerder genoemde koningshuizen die Triëst voor korte of langere tijd overheersten. De haven is recent opgeknapt en een verhaal apart: vanwege de bijzondere status die de stad door de eeuwen heen altijd heeft gehad, is de haven een 'Free Zone' en valt daarmee buiten de jurisdictie en regels van de Europese Commissie. Goederen van overzee mogen via deze -62-
haven taxfree doorreizen naar buitenlandse bestemmingen. Over importgoederen hoeft pas na zes maanden en tegen gereduceerd tarief tol betaald te worden. De haven heeft verschillende delen, maar de Tien Shan legt aan in de 'Porto Nuovo', de nieuwe haven. In vak W is er naast een Amerikaanse containerschip nog plaats en behendig manoevreert Stuur de boot naar zijn ligplaats. Mo gooit in één worp de scheepstros om de bolder en even later zwijgen de motoren. De loopplank wordt uitgelegd. Nu eerst voer voor Ollie regelen en daarna het andere. Snel van boord voordat de kapitein het ziet en het anders wil. De stad in. Waar vind je in een onbekende Italiaanse stad een groothandel in dierenvoer. Hij spreekt en verstaat de taal niet en ziet het daarom niet zitten om een voorbijganger aan te spreken. Hij loopt een tijdje door en ziet dan een bordje met een paard erop, dat naar een zijstraat wijst. Zou daar een manege zijn? Misschien kunnen die hem verder helpen. Het geluk is met hem, want het blijkt inderdaad om een manege te gaan. Hij stapt naar binnen, zet zijn vriendelijkste gezicht op en klampt de eerste persoon die hij tegenkomt, aan: 'Excuse me, do you speak English?' 'A little bit, yes' 'Can you help me, I'm looking for food for my elephant' 'Sorry???' De ander kijkt hem aan of hij gek is. Dit vraagt om enige toelichting. Hij probeert uit te leggen dat hij net in de haven aangekomen is met een schip dat een olifant aan boord heeft. Enzovoort, enzovoort. De ander weet er geen raad mee en verwijst hem door naar de baas, die in zijn eentje een kantoortje bemant. Opnieuw zijn verhaal doen. Opnieuw iemand aan de andere kant die half-geamuseerd, halfverbijsterd naar hem luistert. De man wil weten wat hij met het dier gaat doen. Hij weet geen goed antwoord, maar vraagt wel of Ollie tijdelijk hier gestald kan worden. Dat wordt geweigerd – paarden en olifanten gaan niet samen, vindt de man. Zijn dierbare raspaardjes zouden van streek kunnen raken door geuren en geluiden van een dier dat volstrekt nieuw voor hen is. Of hij dan tegen betaling tien balen hooi naar het schip kan brengen, please. Hij vraagt het bijna smekend en de man laat zich vermurwen, vraagt waar de Tien Shan precies ligt en belooft om het vandaag nog te regelen. Hij bedankt uitvoerig, betaald zonder morren het gevraagde bedrag en zoekt zijn weg terug naar de haven. -63-
Nu moet hij beslissen wat hij gaat doen. De kapitein wil hem en Ollie natuurlijk zo snel mogelijk van het schip af hebben. Filippo Marsini is vrachtwagenchauffeur bij Azienda Transporto in Triëst en heeft al heel wat vervoerd, maar nog nooit een olifant. Het is hem een raadsel wat de Olandeso naast hem in de cabine met dat beest in Rome moet. Gaat hij het soms verkopen aan een circus of zo? Filippo praat gebrekkig Engels en die vreemdeling geen Italiaans, dus veel wijzer is hij nog niet geworden. Hoe dan ook: je hebt maar te doen wat de baas zegt en als die je opdracht geeft een olifant naar Roma te vervoeren, dan doe je dat zonder morren. De autostrada naar Venetië, daarna via Padova, Ferrara en Bologna door naar de hoofdstad. Een kleine 600 kilometer, ze kunnen het in zeven uur doen. De motor van de truck ronkt, de radio laat druk Italiaans gepraat horen en achterin is alles rustig. De Hollander had enkele balen hooi uitgespreid bij het dier, dat houdt het voorlopig wel even bezig. Ze rijden met een gangetje van 90 kilometer per uur door bella Italia. Fiat's, Alfa Romeo's en Lancia's zoeven hen links voorbij. De chauffeur is nieuwsgierig, maar de man naast hem doet een dutje. Hij is in slaap gevallen ondanks het gekwek op de radio en droomt een onrustige droom. Hij is een mahout en zit op de rug van een olifant. Het dromenland is een mengelmoes van Afrika, India en iets onduidelijks Europees. Alles kan in dromen en dat geldt ook voor deze: de mensen spreken een vreemde taal en toch begrijpt hij ze, hij kan alles volgen. Er is een feest aan de gang en hij maakt deel uit van een soort processie. Zijn olifant is rijk versierd met allerlei kleurige linten en belletjes die onder het lopen rinkelen en er zijn met verf patronen op de huid aangebracht. Het dier sjokt achter andere olifanten aan; langs de kant staan rijen mensen die applaudisseren, bloemslingers om de nekken van de olifanten werpen en liederen zingen. Het lijkt op een godsdienstig ritueel, een Hindoe-ceremonie, of zoiets. De processie gaat langzaam in de richting van een geopend hek, het lijkt de ingang van Kruger Park wel. Er staan Rangers in groene uniformen bij het hek, die alles in goed banen leiden. Iedereen wordt doorgelaten, tot hij aan de beurt is. Eén van de Rangers heft gebiedend zijn hand op en hij brengt de olifant tot stilstand. 'Jij hoort hier niet', zegt de man, die op John D. Graham jr. lijkt, 'die olifant van jou deugt niet en jij evenmin. Terug'. Iedereen zwijgt en wacht op zijn reactie. Hij wil de Ranger woedend van repliek dienen maar de woorden blijven steken in zijn keel. Schaamte. Hij hoort er niet bij, de anderen moeten hem niet, hij is een -64-
paria. Maar de olifant is van hem, die kan niemand hem betwisten. Dan hoort hij aanzwellende muziek, het lijkt wel Italiaans.... …...de chauffeur heeft de radio overgezet op een muziekzender en het volume harder gezet. Hij wordt wakker, voelt zich katterig van de droom, die gelukkig snel vervaagd. Dromen zijn bedrog. Hij gaapt en vraagt hoe ver het nog is. Ze zijn net Florence gepasseerd, maar van het historische stadscentrum is vanaf de snelweg toch niets te zien, dus hij heeft niks gemist. Lelijke industrieterreinen en kleurloze buitenwijken ziet hij als hij naar buiten kijkt. De chauffeur vraagt, in hakkelend Engels, wat hij met Ollie gaat doen. Hij weet het nog steeds niet. Hij had genoeg van schepen en havens en wilde weg uit Triëst. Nadat het hooi van de manege was gearriveerd en Ollie eindelijk weer fatsoenlijk kon eten, heeft hij een transportbedrijf opgezocht. Hij hoefde niet ver te zoeken: vlakbij de Porto Nuovo zaten er verschillende. Vervoer geregeld voor de andere dag. Naar Rome, heeft hij gezegd, de hoofdstad, een grote stad met een luchthaven en een internationaal treinstation. Als hij terug naar Nederland wil, kan dat vanuit Rome gemakkelijk. Misschien is er daar een dierentuin die Ollie wil hebben. Misschien loopt hij wel een of andere rijke Amerikaanse toerist tegen het lijf, die op zijn landgoed plek heeft voor een olifant. Misschien......
Hoofdstuk 27 Waarin het verhaal verteld wordt van een paus die een olifant kreeg Op 9 maart 1513 werd Giovanni de Medici gekozen tot paus als opvolger van de heerszuchtige Julius II. De nieuwe paus nam de naam Leo X aan. Leo was een lid van de roemruchte Florentijnse Medici-familie, die lange tijd de heersers van Florence waren, maar in 1494 uit de stad waren verbannen. Als kardinaal nam Leo deel aan een veldtocht tegen Prato, ongeveer 20 kilometer ten noorden van Florence. Het verhaal gaat dat, na de inname van de stad, meer dan 1500 burgers op de meest afschuwelijke wijze doodgemarteld werden door de soldaten en officieren van het -65-
zegevierende leger. De bedoeling hiervan was om de bewoners van Florence zoveel schrik aan te jagen, dat ze na het horen van wat er in Prato was voorgevallen, onmiddellijk de poorten voor het leger én voor kardinaal de Medici zouden openstellen. Dit gebeurde ook en Leo kon tevreden zijn: Florence viel weer onder het gezag van zijn familie. Als paus nam hij het ervan: 'Laat ons het pausschap genieten, want daarvoor heeft God het ons geschonken', is een uitspraak die hem in de mond gelegd wordt. Hij verwaarloosde het bestuur van de kerk en gaf zich over aan allerlei aards geneugten: overvloedige maaltijden, theatervoorstellingen en jachtpartijen. Toneelspelers, grappenmakers en heidense dichtkunst konden Leo meer boeien dan Jezus van Nazareth. Als paus had hij zoveel macht dat koningen zich bij zijn oordeel in aardse kwesties neerlegden. Portugal en Spanje beconcurreerden elkaar in de oost en betwistten het gezag over nieuw verworven koloniën. Aan Leo werd gevraagd als scheidsrechter op te treden en een lijn op de wereldkaart te trekken, die de invloedssferen van beide landen van elkaar moest scheiden. Om het oordeel van de paus in deze kwestie te beïnvloeden, deed de Portugese koning Emanuël I in 1514 een olifant cadeau aan Leo. Het dier droeg de naam Hanno. Een olifant? Ja, zo ongewoon was dat niet: al sinds 800 na Chr. kwamen olifanten naar Europa, verzonden door heersers uit het oosten. Karel de Grote kreeg er een en later keizer Frederik II. De ontdekking in 1495 van de oostelijke zeeroute via Kaap de Goede Hoop, maakte het voor de Portugezen mogelijk om per schip olifanten naar hun land te transporteren. Het verhaal gaat dat Emanuël I zich altijd door minstens vijf olifanten naar de kathedraal in Lissabon liet begeleiden. Hij kon er dus wel een missen.... Per schip ging Hanno, samen met nog een scheepslading andere dieren en waardevolle geschenken, naar Italië. De reis verliep vlot, maar toen men eenmaal in Italië was aangekomen en over land verder moest naar Rome, zorgde de overweldigende belangstelling van mensen langs de reisroute voor het nodige oponthoud. De intocht in Rome was een triomftocht. De paus was zeer in zijn schik met het cadeau, bracht Hanno onder in de tuinen van het Vaticaan en kon zich urenlang amuseren met het beest. Als Hanno zich een grapje veroorloofde en kardinalen of andere hoge functionarissen natspoot met water, had Leo de tijd van zijn leven. Het dier gaf openbare voorstellingen voor publiek: op commando van de uit India meegekomen mahouts moest hij voorover buigen, neerknielen -66-
en dansen op muziek. De dichter en hofnar Baraballo, vaste gast aan het pauselijke hof, mocht eens een ritje maken op de rug van Hanno. Tot grote vreugde van het aanwezige publiek gooide de olifant – nerveus geworden van al het lawaai om hem heen – de dichter al na enkele meters op de grond. Bij het volgende publieke optreden van Hanno ging er meer mis. De broer van de paus, Giulio de Medici, trouwde op 25 januari 1515 en kwam daarna naar Rome. De paus stuurden Hanno naar hem toe om hem te verwelkomen, bepakt met een toren waarin bewapende mannen zaten die saluutschoten afvuurden. De olifant raakte in paniek, de toren stortte neer en er vielen gewonden. Op 8 juni 1516 stierf Hanno aan problemen met zijn spijsvertering, waarschijnlijk veroorzaakt door verkeerde voeding. Op 19 november 1521 overleed Leo zelf, pas 46 jaar oud. Hij was acht jaar paus geweest. Hij werd opgevolgd door een Nederlander, paus Adrianus VI. In de 20e eeuw heeft men botten en slagtanden van een olifant die zich in het Vaticaan bevonden, onderzocht. Ze zouden van Hanno kunnen zijn geweest, maar zeker is dit niet.
Hoofdstuk 28 In Rome De chauffeur zet hem op het Piazza del Popolo, een van de centrale pleinen van Rome en niet ver van de Tiber. Over de Via del Corso loop je hier vandaan in 15 minuten naar het Forum Romanum, hart van het oude Rome. Hier liepen 2000 jaar geleden senatoren te delibereren. Hier voelde Julius Caesar zich oppermachtig en hier werden complotten gesmeed. Ga je de andere richting uit, en volg je na het oversteken van de Tiber de Via Coli di Rienza, dan kom je vlakbij het Vaticaan uit. Hij staat daar met Ollie en heeft bekijks. Nieuwsgierige toeristen blijven staan en wijzen. Kinderen komen voorzichtig dichterbij. Hij laat Ollie kiezen, hij weet het zelf niet meer. Hij laat het touw om de nek van het beest slap hangen en wacht af. Ollie draait wat, wiegt met zijn kop en tast met zijn slurf de geuren van de omgeving af. Dan lijkt het of hij iets bijzonders ruikt. Hij heft zijn slurf in de richting -67-
van de straat die naar de Tiber leidt en zoekt. Ruikt hij het water? Zou hij echt op deze afstand de rivier kunnen ruiken? Hoe dan ook, hij zet zich in beweging en gaat die richting op. Ze komen na honderd meter bij het water, maar de oever is natuurlijk veel te steil voor een olifant. Hij geleidt Ollie over de brug. Toeterende automobilisten, steeds meer bekijks. Mensen volgen hen, het lijkt een optocht te worden. Digitale camera's klikken, kinderen spreken hem aan, maar hij verstaat geen Italiaans. Verder, over het trottoir. Voetgangers maken ijlings plaats voor hen. Een snelle zakenman in een strak pak, grijnst geamuseerd. Ollie sjokt verder. Ze komen weer op een plein. Weinig ruimte om te lopen, de stoep is vol met mensen en uitgestalde waren van winkeliers. Hij dirigeert Ollie de weg op. Temperamentvolle Italianen in snelle auto's claxonneren nijdig, hij negeert het, net als Ollie. Ze blijven de Via Cola di Renzo volgen. Hij passeert het Piazza della Unita, met een protserig standbeeld. Hij wacht netjes tot het voetgangerslicht op groen springt en steekt dan pas over met de olifant. Aan het eind steken ze een drukke weg over. Weer een plein. Dan ziet hij rechts van hem een muur. Zou hierachter het Vaticaan liggen? En ja, even later ziet hij de colonnade die het St. Pietersplein omringt, voor zich. Hij ziet verderop bij een zij-ingang een lid van de Zwitserse Garde op wacht staan, in 16e eeuws kostuum en met hellebaard. En nu. Bij de ingang van het plein laat hij Ollie stoppen. Meer bekijks, meer mensen. Een toerist vraagt hem wat hij gaat doen. 'Een olifant naar de paus brengen', hoort hij zichzelf zeggen. Ongelovig gelach om hem heen, mensen denken dat hij een grap maakt, maar het is geen grap, helemaal niet. Hij leidt Ollie naar de lijfwacht die zijn ogen wijd openspert als hij ineens een olifant op zich af ziet komen.....
Hoofdstuk 29 Over Vaticaanstad Het is de kleinste onafhankelijke staat ter wereld: slechts een halve km2 groot en 826 inwoners volgens de laatste telling. Eeuwenlang bezat de paus als kerkelijke staat een goot gebied in Italië, -68-
totdat de republikeinen onder Garibaldi het grootste deel in 1866 veroverden. Enkele jaren later raakte de paus ook het restant kwijt toen dat bij het nieuwe koninkrijk Italië werd gevoegd. De kerkelijke staat was verdwenen, de Heilige Stoel bleef bestaan en opeenvolgende pausen wilden de nieuw ontstane situatie niet erkennen. Tot 1929 – toen paus Pius XI en Mussolini het verdrag van Lateranen tekenden, waarbij de paus het huidige kleine stukje grondgebied als soevereine staat toegewezen kreeg. De inwoners van Vaticaanstad bestaan uit geestelijken en de leden van de befaamde Zwitserse Garde. Vaticaanstad geeft eigen paspoorten uit, zodat de meeste inwoners een dubbele nationaliteit hebben: die van hun thuisland en Vaticaanstad. Het 'staatshoofd' is natuurlijk paus Benedictus XVI. De 'regeringsleider' is kardinaal-staatssecretaris Torcisio Bertone. Hij is de eerst verantwoordelijke voor alle politieke en diplomatieke activiteit van de Heilige Stoel en werkt nauw samen met de paus. Het College van Kardinalen adviseert de paus en kiest zijn opvolger na zijn overlijden. De 'Kamerheer' (Camerlengo) is een functie die vooral betekenis heeft na het overlijden van de paus. Hij is degene die officieel de dood van de paus vaststelt, door driemaal de doopnaam van de overledene te roepen en daarna met een zilveren hamertje op het voorhoofd te tikken. Als hierop geen reactie volgt, verklaart de Camerlengo hardop dat de paus overleden is. Daarna 'bewaart' hij de woon- en werkvertrekken van de overleden paus, totdat diens opvolger gekozen is. Als je vanaf de Via delle Conciliazione het St. Pietersplein oploopt, zie je aan de linker- en rechterkant de colonnades die het plein omzomen. Om de vijf meter of daaromtrent een stenen pilaar, met daarachter een overdekte gang. In de gang aan het eind van de rechter colonnade zit een deur die toegang geeft tot het gedeelte van Vaticaanstad waar toeristen niet mogen komen. Deze ingang wordt bewaakt door lijfwachten van de Zwitserse Garde. Verder naar achteren aan de rechterkant steekt het Apostolisch Paleis omhoog, het woon- en werkpaleis van de paus. Daar is ook de bibliotheek en zijn de verblijven van de Zwitserse Garde. Ook het kantoor van de krant van het Vaticaan, l'Osservatore Romano, zit daar. Aan het eind van de colonnade links zit een postkantoor waar door Vaticaanstad uitgegeven postzegels te koop zijn, en verder een bewaakte toegang tot verschillende gebouwen en paleizen in dat gedeelte van Vaticaanstad. Hier is ook een klein kerkhof en de zaal waar de paus groepen in audiëntie ontvangt. Gesteld dat je beschikt over een toegangspas, kun je hiervandaan -69-
doorlopen tot achter de St. Pieter en tot in de tuinen van het Vaticaan. Hier staan ook verschillende kerken, kapellen, het gebouw van Radio Vaticaan en meer. Een Lourdesgrot, een treinstation en twee fonteinen completeren het geheel. Daar tussendoor wegen en wandelpaden, keurig bijgehouden gazons, bomen en bloemperken. Een muur scheidt Vaticaanstad van de stad Rome.
Hoofdstuk 30 Een ontmoeting met een Belgische pater Er klinkt een geluid vanuit de tuin achter de St. Pieter dat daar bijna 500 jaar niet meer gehoord is. Een geluid dat gedachten oproept aan de tijd dat pausen nog machtig waren, regeerden als koningen en vorstelijke geschenken ontvingen van andere heersers. Een geluid dat doet denken aan het jaar 1514 om precies te zijn, aan paus Leo X. Een olifant. Het onmiskenbare geluid van een trompetterende olifant schettert over Vaticaanstad, schrikt wegdommelende dignitarissen op uit hun siësta en doet toeristen verbaasd opkijken. Ergens diep binnen in het Apostolisch Paleis kijkt de opvolger van Petrus op van zijn werk en luistert. Ollie heeft het best naar zijn zin in de tuin. Hij heeft overvloedig mogen drinken uit een van de fonteinen en kreeg daarna een plek op een gazon met fris groen gras. Hij is nu trouwens bezig het gazon te ruïneren, door met zijn slurf vakkundig graspollen uit de grond te trekken en op te eten. De wacht bij de ingang achter de colonnade had eerst niet geweten wat hij moest doen. Iemand die zegt dat hij een olifant wil aanbieden aan de paus – moet je die gewoon negeren of laten afvoeren door de Carabinieri? Dat laatste is eigenlijk niet echt een optie, aangezien de Italiaanse politie op het St. Pietersplein in feite niet mag komen, omdat dit bij het grondgebied van Vaticaanstad behoort. Het zou zoiets zijn als iemand op Nederlands grondgebied door de Duitse polizei laten oppakken en afvoeren naar Duitsland. Hij weigerde weg te gaan en er kwamen steeds meer mensen op af, het -70-
leek een opstootje te gaan worden en de gardist had snel versterking opgeroepen. Ze probeerden hem en de olifant weg te krijgen, maar hij was koppig blijven staan. Ze hadden gezegd dat de paus nog in zijn zomerverblijf in Castel'Gandolfo was en hem dus niet kon ontvangen, maar het maakte geen indruk op hem. Uiteindelijk was hij gearresteerd en overgebracht naar het gebouw van de Garde achter de colonnade. Hij was binnen. En Ollie ook – vastgebonden aan een boom in de tuin. Een uitgebreid verhoor door de kapitein van de Garde volgde. De man wilde het naadje van de kous weten en hij moest alles vertellen. Hij had gevraagd of hij Benedictus kon spreken, maar dat was onmogelijk. Een paus kun je niet zomaar spreken, je moet audiëntie aanvragen en wel schriftelijk. Of hij dan een formulier om audiëntie aan te vragen kon krijgen had hij gevraagd en met een zucht had de kapitein uit een lade een document gepakt en zijn gegevens genoteerd. Daarna werd hij opgesloten. Gewoon opgesloten. Niet in een cel, maar in een kamer met een bed, een bureau en een wastafel. Zijn gsm werd hem afgenomen, hij mocht geen contact met buiten hebben, daarvoor vond men de situatie te precair. Een Nederlander gearresteerd in Vaticaanstad. Hoelang zou dat geleden zijn? Later: iemand heeft gesproken, er zijn knopen doorgehakt. Hij is geen arrestant meer, maar gewoon gast. Hij heeft een nette kamer gekregen in de gastenvleugel van het Apostolisch Paleis. Vanuit het raam kan hij een deel van de tuin zien: geschoren gazons, verspreid staande bomen en wandelpaden. Hij kan Ollie hier vandaan niet zien, maar heeft hem wel een keer gehoord. Hij hoeft zich geen zorgen te maken, het dier wordt goed verzorgd. Dit geldt voor hemzelf trouwens ook: drie keer per dag mag hij aanschuiven in de gezamenlijke eetzaal. De maaltijden zijn eenvoudig maar voedzaam. Vanochtend bij het ontbijt hoorde hij iemand Nederlands met een Vlaams accent spreken. Een Belgische pater-benedictijn, die aan de pauselijke nuntiatuur verbonden is. Hij overwon zijn verlegenheid, groette de man en vroeg of hij mocht aanschuiven. De pater had het verhaal van de olifant al gehoord en wilde alle details weten. Daarna was het zijn beurt om vragen te stellen en hij vroeg de Belg hoe hij hier verzeild was geraakt, wat hij voordat hij hier kwam, gedaan had en meer. De pater bleek Gaston Eyskens te heten en was 37 jaar oud. Katholiek
-71-
opgevoed door zijn ouders, het geloof met de paplepel ingegoten gekregen. Nooit echt getwijfeld aan God en de bijbel. Hij hield van mensen en wilde met mensen werken, maar wist niet goed hoe. Totdat iemand tegen hem zei dat hij best wel iets in zich had om geestelijke te worden. Nog een tijd getwijfeld, maar na een bezoek aan een Benedictijner abdij in Dendermonde wist hij waar zijn roeping lag. 'Ik kan het niet precies onder woorden brengen', zegt hij, 'maar ik wist dat dáár mijn plaats was. Een soort thuiskomst, als het ware.' De gelofte afgelegd en ingetreden in het klooster van Dendermonde in 1995. 'Zijn de benedictijnen een aparte kloosterorde?', wil hij weten. De pater knikt en vertelt over het verleden. Benedictus leefde in de 6e eeuw na Christus. Een Godzoeker, zoals alle monniken. Dat is de kern van het monnikenleven: God zoeken samen met anderen. Verder weten we over Benedictus niet veel en wat er bekend is, komt vaak uit de 2e of 3e hand. Wat we wel kennen is zijn Regel, want die is uitgeschreven. Eyskens heft zijn hoofd op en declameert: 'Luister, mijn zoon, naar de richtlijnen van uw meester, en neig het oor van uw hart: aanvaard gewillig de vermaningen van uw liefdevolle vader en breng ze metterdaad ten uitvoer'. De proloog van de Regel van Benedictus, lacht hij. Zit in mijn hoofd geramd. Wat de Regel verder inhoudt? Het is een soort handboek, ordening zou je misschien ook kunnen zeggen voor het samenleven binnen de muren van een klooster. Praktische leefregels, aandacht voor gehoorzaamheid, nederigheid en stilzwijgen. 'Discretio' wordt in de Regel de moeder van alle deugden genoemd. Veel aandacht is er voor broederlijke relaties, waarbij de liefde voorop staat. Hoe ziet de dagindeling van een benedictijnse klooster eruit, vraagt hij. We gaan vijf keer per dag naar de kerk, antwoordt de pater. Het morgengebed om kwart over zeven, de mis om halfacht, om kwart over twaalf is er het middagofficie, om zes uur 's avonds de vespers en tenslotte om acht uur de completen, waarmee we de dag afsluiten. Toe maar, denkt hij, je verslijt gauw een kerkbank op deze manier, maar het zou waarschijnlijk niks voor mij zijn. 'En hoe bent u hier in Rome terecht gekomen', vraagt hij. 'Als er een nieuwe paus gekozen wordt', vertelt Eyskens, 'betekent dat verandering. Vertrouwde gezichten verdwijnen en andere komen ervoor in de plaats. Toen kardinaal Ratzinger gekozen werd tot paus en de naam Benedictus XVI aannam – de naam van de stichter van onze orde – had dat een bepaalde betekenis, al is dat nooit met zoveel woorden gezegd. -72-
Al spoedig werd er een beroep gedaan op onze orde om mensen te leveren voor de nuntiatuur. De abt van Dendermonde vond mij geschikt voor een functie hier in Rome en droeg mij voor. Enkele maanden later kon ik mijn spullen pakken en verhuizen naar Vaticaanstad. Mijn taak is om contacten te onderhouden met parochies in Nederland en Vlaanderen. Ik probeer nieuwe dingen van de grond te krijgen, nieuw leven te brengen in plaatselijke kerken, mensen die nu niet actief zijn, erbij te betrekken en – als het kan – de kerk zijn centrale plaats terug te geven in dorpen en steden. De kerk als baken in een onveilige wereld, als vluchthaven voor mensen die nergens anders terecht kunnen. Het klinkt misschien utopisch en naïef, maar ik geloof erin.' 'Wat ik altijd heb willen weten', vraagt hij aan de pater, 'kiest een mens voor God, of kiest God een mens?'. Daar moet Eyskens over nadenken. 'Ik denk dat het allebei waar is', zegt hij dan. 'Op het kiezen van God moet altijd de keuze van de mens volgen. God nodigt mensen uit om voor hem te kiezen. Of, anders gezegd: je kunt voor God kiezen, omdat Hij eerst voor jou gekozen heeft. Wijze woorden. Stof tot overpeinzing. Heeft die katholiek met zijn Mariaen heiligenverering en andere dwalingen, op dit punt gelijk? Er gaat een bel, als teken dat het ontbijt voorbij is. Ze staan op en nemen afscheid van elkaar.
Hoofdstuk 31 Op audiëntie bij de paus Een vriendelijke oude man in deftige kledij. Ik ga hem niet de hand kussen, dat vertik ik. Hij loopt naar hem toe en steekt zijn rechterhand uit, die normaal gedrukt wordt. Benedictus nodigt hem uit om op een Louis XV stoel rechts van hem plaats te nemen. Aan de andere kant van de paus zit een secretaris. Een bediende serveert thee. Hij zit ongemakkelijk met de handen op zijn bovenbenen. Benedictus oogt volkomen ontspannen. Hij praat Engels met een licht Duits accent. Vriendelijk maar beslist zegt hij dat hij zijn geschenk graag zou aanvaarden, maar dat een olifant niet in Vaticaanstad hoort, maar – in dit geval – in India. -73-
Hij kan het niet laten om te vragen of de paus het verhaal van Leo X en Hanno kent. Benedictus glimlacht breed en knikt. Dan vervaagt zijn lach en zegt hij dat Leo meer van 'the sins of the flesh' hield dan van het kruis van Christus. Geen navolgenswaardig voorbeeld voor hem als paus – 'en dus houdt ik mij verre van olifanten en andere dingen die mij afleiden van mijn roeping', glimlacht hij dan weer. Dat is duidelijk. De paus nipt voorzichtig van zijn thee en zet het kopje dan weer neer. 'Hoe was uw reis?', vraagt hij vervolgens. Hij vertelt en vertelt – en Benedictus luistert. Als hij uitgesproken is, zegt de paus dat St. Christoffel hem onderweg beschermd heeft, geen twijfel mogelijk. Hij heeft nog nooit van die heilige gehoord en zegt dat voorzichtig. De ogen van de paus lichten op en hij vertelt dat Christoffel de beschermheilige is van de reizigers. Geboren als heiden met de naam Reprobus. Een tomeloos ambitieus man. Hij wilde alleen de machtigste koning dienen, maar als hij merkt dat die bang is voor de duivel, treedt hij bij de duivel in dienst. Maar die vlucht op zijn beurt weg voor een kruisbeeld langs de kant van een weg. Vanaf dat moment gaat Reprobus op zoek naar Christus, maar vindt hem niet. Wel ontmoet hij een oude kluizenaar, die op zijn vraag hoe hij Christus kan vinden, hem opdracht geeft om bij een rivier daar in de buurt pelgrims naar de overkant te dragen. Hij gehoorzaamt en draagt talloze mensen naar de overkant. Op een dag is er een jongetje dat over wil. Hij waadt het water in met het kind in zijn armen, maar merkt dan dat de jongen steeds zwaarder wordt en hij kan de overkant maar nauwelijks bereiken. Daar aangekomen maakt het kind zich bekend als Christus en doopt Reprobus in de rivier. Hij krijgt een nieuwe naam: Christoforus, dat 'Christusdrager' betekent. De paus is uitgesproken. Hij heeft belangstellend geluisterd naar het verhaal, maar gelooft niet zo in heiligen en doet er daarom maar het zwijgen toe. Benedictus buigt zich over naar de man aan zijn andere zijde en zegt iets in het Italiaans tegen hem. De man staat op en gaat het vertrek uit, om korte tijd later terug te komen met iets in zijn hand, dat hij aan de paus geeft. Het blijkt een medaillon van de H. Christoffel te zijn, dat je kunt vastklikken op het dashboard van je auto of gewoon bewaren in de binnenzak van je jas. De paus geeft het met een lichte hoofdknik aan hem en hij bedankt beleefd. Benedictus staat op. De audiëntie is afgelopen. Bij het afscheid zegt de paus niets meer over Ollie en hem en op de een of andere manier is dat bemoedigend. Hij krijgt wellicht nog wat tijd om alles te regelen. Hij gaat terug naar zijn kamer in het gastenverblijf. -74-
Hoofdstuk 32 Wandelen tegen de verveling Het is al de vijfde dag van zijn verblijf in Vaticaanstad en er is nog steeds geen oplossing. Verveling, opnieuw – het lijkt wel of een flink deel van zijn reis bestaat uit wachten en de daarmee gepaard gaande verveling. Net als aan boord van de Tien Shan, toen het schip met motorpech stillag op zee. Nu ben ik in het schip der kerk, denkt hij, maar het is een ondeugdelijke vergelijking – dat krijg je als je niks te doen hebt. Zijn familie in Nederland wil dat hij terugkomt, maar hij kan en wil het nog niet opgeven. Zo koppig als een muilezel in de sneeuw. Ze konden niet geloven wat er allemaal was gebeurd en vooral niet dat hij met de paus had gesproken. Alsof hij stond te fantaseren. Wanneer kom je terug, vroeger ze telkens maar. En zijn antwoord: dat weet ik nog niet, voorlopig blijf ik hier. Je nederlaag niet toe willen geven. Blijven vechten, hij is een vechtertje als het er op aan komt. Hij is vanochtend bij Ollie geweest. Het dier stond comfortabel in de schaduw onder een ceder in de tuin. Een berg hooi en ander voer lag naast hem, genoeg voor vele dagen. Een van de tuinlieden zorgde voor hem en had daar duidelijk plezier in. Op het heetst van de dag mocht hij badderen bij de Aquilone-fontein en hij had er duidelijk plezier in om anderen dan nat te spuiten. Een publieks attractie – groot vermaak bij de mensen die kwamen kijken hoe hij zijn act opvoerde. Jammer dat het dier niet mocht blijven. Ollie is opgeknapt nu ze in een warme omgeving zijn. De medicijnen zijn misschien niet meer zo nodig, naar hij wil eerst een dierenarts laten komen en om advies vragen, voor hij er mee stopt. Hij besluit om ondanks de warmte er op uit te gaan. Hij wordt gek van dat binnen zitten en wachten. De gardist bij de uitgang herkent hem en laat hem passeren. Voor het eerst in dagen staat hij weer buiten, buiten het Vaticaan. Hij wandelt de brede Via della Conciliazione helemaal af, tot hij bij de Engelenburcht uitkomt. Een gebouw uit de tweede eeuw na Chr., ongelooflijk oud, heeft het echt al die eeuwen hier gestaan? Grafmonument voor keizer Hadrianus, wiens belangrijkste prestatie het bloedig neerslaan van de Joodse opstand in 135 na Chr. was. Volgens de -75-
verhalen vielen er 600.000 doden.....Jeruzalem werd verwoest en herbouwd als Romeinse stad. De naam Judea veranderd in het Syrische 'Palestina'. De overlevenden vluchtten alle kanten op en de diaspora – de 'omzwervingen' van het Joodse volk namen een aanvang. Later is het graf verbouwd tot een kasteel en verbonden met het Vaticaan door een tunnel, zodat de paus in tijd van nood naar de Engelenburcht kon vluchten. Het ronde bouwsel heet zo omdat in 590 paus Gregorius de Grote een engel boven het gebouw zag. Er was op dat moment een boetprocessie aan de gang, om van God te verkrijgen dat de pestepidemie die op dat moment de stad teisterde, zou stoppen. Gregorius zag dat de engel langzaam zijn zwaard in de schede stak, ten teken dat hun gebeden verhoord waren en de epidemie voorbij was. Hij steekt de Tiber over via de Ponte St. Angelo en loopt door tot aan het Palazzo Farnese. Het fraaie gebouw waaraan Michelangelo nog heeft gewerkt, is helaas gesloten voor publiek. Op het plein achter het paleis is markt en hij kijkt zijn ogen uit. Veel vis – het lijkt wel of alles wat er leeft in de Middellandse Zee hier uitgestald ligt. Verder een overvloed aan groenten, vers van het land, zo te zien. Hij loopt door in de richting van het Capitool, een van de heuvels waarop de stad Rome oorspronkelijk gebouwd is. Nu ligt er een plein, 50 meter boven het maaiveld en bereikbaar via trappen. Hij laat het echter voor wat het is en loopt over de Via dei Fori Imperiali naar het Forum Romanum, het centrum van het oude Rome. Ruïnes van tempels en andere gebouwen, restanten van een roemrijk verleden. Hier wandelde Herodes de Grote samen met ander hoogwaardigheidsbekleders na zijn benoeming tot koning der Joden door de Senaat. Het Senaatsgebouw is diverse malen gerestaureerd en staat nog overeind. Het gebouw oogt klein van buiten. Bijna niet voor te stellen dat hier beslissingen werden genomen die de loop van de geschiedenis zouden beïnvloeden. Hier werd misschien beraadslaagd over de situatie in Judea en besloten om Pontius Pilatus voor te dragen als prefect in de plaats van de incompetente Archelaüs. Hier heeft men Titus gehuldigd na zijn overwinning op de Joden en de verwoesting van de tempel. Hij loopt terug naar de Tiber en gaat via de Ponte Palatino terug naar de overkant. Na een paar honderd meter in de richting van het Vaticaan gelopen te hebben, steekt hij de weg over en gaat de Gianicolo heuvel op. Rijke Romeinen bouwden hier in de Oudheid hun villa's – dicht bij de stad, maar toch op enige afstand van het lawaai en de stank. Na een moeizame klim komt hij op de top van de heuvel en geniet vanaf een bankje van het vergezicht over Rome. Geruime tijd blijft hij daar zitten. Mensen lopen voor hem langs – een bejaarde man met een wandelstok, kinderen op rollerskates, druk -76-
pratende vrouwen, schoolmeisjes met zware boekentassen op de rug, zwetende joggers, een zwerver die afvalbakken inspecteert, mensen met camera's die foto's maken van het uitzicht, verliefde stelletjes. Een staalkaart van de bevolking van Rome. Een processie van mensen. Je zou er een boek over kunnen schrijven. Elke dag hier zitten en alles observeren en noteren. Hij daalt weer af naar beneden en zoekt zijn weg naar het Vaticaan.
Hoofdstuk 33 Naar de dierentuin Twee dagen later komt een stafmedewerker naar hem toe op zijn kamer in het gastenverblijf. Beleefd informeert de man of het mogelijk is de olifant voor het eind van de week te verplaatsen naar een andere lokatie. Het is op dat moment woensdag, dus hij zegt met een stalen gezicht dat Ollie en hij op zijn laatst a.s. zaterdag vertrokken zijn – dat geeft hem nog een paar dagen de tijd. Als de functionaris vertrokken is, laat hij zich achterover op zijn bed vallen. Hij moet nadenken en en beslissing nemen. Wat gaat hij doen? Terug naar Nederland wil hij niet, maar welke andere opties heeft hij? Teruggaan naar Triëst of naar een andere Italiaanse haven en een schip charteren dat naar India gaat, is dat een serieuze optie? Of zal hij net als een week geleden door de stad gaan lopen met Ollie en dan maar zien wat er van komt? Hij vraagt een telefoonboek te leen bij het secretariaat verderop in het gebouw en zoekt naar dierentuinen. Giardino zoologico, heet dat hier. Hij vindt het 'Bioparco di Roma' in de gids, een dierentuin gelegen in de Villa Borghese, een groot stadspark in Rome. Hij draait het telefoonnummer, vraagt aan de vrouw aan de andere kant van de lijn of ze Engels spreekt en krijg een aarzelend 'ja' te horen. Hij legt de situatie uit, vraagt of ze nog een olifant kunnen gebruiken en krijgt dan te horen dat hij maar langs moet komen. Heeft ze eigenlijk wel begrepen wat hij zei? Hij is er niet helemaal zeker van. Hoe dan ook, hij mocht langskomen, zei ze. Nu nog een transportbedrijf regelen. Hij zoekt opnieuw in de gids, vindt -77-
bij de T van Transporto verschillende bedrijven en kiest er willekeurig een uit. Weer die standaard vraag: 'Do you speak English?' en na het bevestigende antwoord het verzoek of ze voor hem een olifant naar het Bioparco kunnen vervoeren. Een diepe stilte aan de andere kant van de lijn. Hij is even bang dat de ander zal ophangen, maar gelukkig gebeurt dat niet. Als hij echter op de vraag waar dat beest opgehaald moet worden, niets anders kan antwoorden dan 'Vaticaanstad', lijkt de grens wel bereikt. Hij redt de situatie door de man aan de andere kant van de lijn dringend te vragen zijn verhaal te checken bij de staf van het Vaticaan en hem daarna terug te bellen op zijn mobiel. Een paar uur later is alles geregeld en de afspraak gemaakt. Op venerdi (vrijdag) komen ze Ollie halen. De Villa Borghese is een stadspark van 80 ha. Aangelegd in 1605 door kardinaal Scipione Borghese als privé-lustoord voor zijn familie, later overgegaan in andere handen en in 1901 verworven door de Italiaanse staat. In het park zijn behalve de gebruikelijke gazons, bosjes en bomen ook enkele fraaie gebouwen te vinden. De Galleria Borghese uit 1613 is thans een museum met vooral renaissancekunst. De Villa Giulio werd oorspronkelijk gebouwd als zomerresidentie voor een paus en is nu ook een museum. De Villa Medici is nog zo'n fraai oud gebouw. Ooit een verblijfplaats van de machtige Medici's uit Florence (over wie we eerder gehoord hebben), nu een toevluchtsoord voor kunstenaars. Verder vind je in de Villa Borghese een vijver met een namaak-Grieks tempeltje, een beeldentuin en een orangerie met niet-winterharde planten in potten. Dan de dierentuin. Het Bioparco is recent gerenoveerd en 17 ha groot. Er zijn 198 verschillende dieren; geprobeerd wordt om deze in een zo natuurlijk mogelijke omgeving te herbergen en te laten zien aan het publiek. Geen zielige kooien dus, maar ruime verblijven. Het Bioparco doet veel natuurkundige experimenten, waarbij het verbeteren van de leefomgeving vaak centraal staat. Resultaten van onderzoeken worden uitgewisseld met andere dierentuinen. Ze rijden Villa Borghese in met de vrachtwagen. Voorzichtig hier – wandelaars en fietsers komen overal vandaan en verwachten geen vrachtauto op hun pad. Ze moeten bijna het hele park door om bij de dierentuin te komen. Zijn vertrek uit Vaticaanstad was bijna geruisloos verlopen. Hij had met de tuinman die Ollie verzorgde, afgesproken om via een achteruitgang de tuin te verlaten, uit het zicht van het publiek. De truck stond er al en Ollie liet zich zonder tegenstribbelen aan boord leiden. -78-
De volgende etappe van zijn reis. Een nieuwe ronde in het avontuur. Laten komen zoals het komt. We zien wel. Ze arriveren bij de monumentale ingang van de dierentuin. Smeedijzeren sierhekken die open staan. Verderop zijn de kassa's. De achterklep van de truck naar beneden en Ollie naar buiten. De chauffeur rijdt meteen weer weg, daar had hij eigenlijk niet op gerekend. Richting de kassa's dan maar. Altijd maar die verbaasde gezichten, die wijd opgesperde ogen, dat ongeloof. 'Ik kom een olifant brengen,' zegt hij, 'Ik heb woensdag gesproken met – hoe heette ze ook alweer – was het Paola Bettini of Marcia Borsini, of...? Hij weet de naam niet meer en ziet groeiende scepsis aan de andere kant. Hij komt er niet in en Ollie al helemaal niet. Of hij dan misschien de directeur kan spreken? Il Direttore is niet aanwezig. Wie gaat er dan over grote zoogdieren? Na geruime tijd gewacht te hebben, komt er iemand en die iemand heeft geen goed nieuws. Nee, signore, we hebben hier geen plek voor een Indische olifant. Wie van onze medewerkers u gesproken heeft, weet ik niet en het zal wel een misverstand zijn, capito? Nee, helaas, we kunnen niks voor u doen en een vrachtauto hebben we niet, die zult u zelf moeten regelen, signore. Veel succes verder en arrivederci. Daar staat hij voor de zoveelste keer. Heeft er iemand een jachtgeweer, dan schiet ik hem af en zijn we van alle ellende verlost. Hij schaamt zich direct over deze gedachte. Ollie lijkt het wel te weten. Achter zich, in het park, is fris groen gras en ander eetbaar spul. Het dier trekt aan het touw en hij geeft toe. Ze lopen weg van de ingang van de dierentuin.
Hoofdstuk 34 Een ongeluk Met een olifant door een park van 80 ha lopen, een olifant die bovendien voortdurend wil stoppen om gras of bladeren te eten – het is niet zijn favoriete bezigheid. Mensen liggen languit op de gazons en staren hen na. Mensen wijzen naar hen en komen op hem af om vragen te stellen – 'I don't speak -79-
Italian, sorry' en telkens toch ook de vrees om opgepakt te worden door de carabinieri en in een cel te belanden. Parasoldennen op de gazons langs het pad. Een fontein die gemaakt is van gebeeldhouwde dierenfiguren die een schaal dragen waarop het water valt. Hij steekt een weg over – het park is niet helemaal autovrij – en ziet iets verder ziet de fameuze waterpartij met tempel, die in elke toeristische gids vermeld staat. Edelkitsch, valse romantiek. Hij leidt Ollie naar het water en de olifant drinkt. Verder – langs een atletiekbaan en een monument voor koning Umberto. Ze komen bij de uitgang. Aan de andere kant van de weg staat de Porta Pinciana, een van de bewaard gebleven stadspoorten in de muur die Rome eens omringde. Hij kijkt omhoog: baksteen – gemetseld; wachttorens aan weerszijden met kantelen. Ze hebben de Goten en Vandalen die de stad verschillende malen belegerden, uiteindelijk niet tegen gehouden. Ze zijn weer tussen de huizen. Oppassen voor auto's, oppassen voor voetgangers. Ollie schrikt van iemand die claxonneert en rukt aan het touw, maar hij kan hem nog net houden. Ze lopen op de rijbaan langs de rand van het trottoir. De weg heet 'Via Vittorio Veneto' en komt met een slinger uit op de Piazza Barberini. Aan de overkant staat het Palazzo Barberini - weer zo'n antiek paleis. Als hij het plein over wil steken richting het paleis, gaat het mis. Een Fiat Ducato bestelbus waarvan de bestuurder onder het rijden met iets anders bezig is, merkt hen te laat op. Plaatstaal versus olifantenvlees – de auto boort zich in Ollie's flank en het dier valt op de grond. De bestelbus is zwaar beschadigd, maar dat zal hem een zorg zijn. Hij negeert het drukke, boze gepraat van de uitgestapte bestuurder en richt zijn aandacht op Ollie. Het is niet best: hij ziet bloed op de grond en het dier zelf lijkt versuft. Mensen snellen van alle kanten toe. Een hectische situatie: druk gesticuleer, geheven handen, Italiaans temperament. Hij vraagt iemand om een dieren ambulance te bellen – ambulancia animali, hij moet het een paar keer herhalen en op Ollie wijzen voordat de man begrijpt wat hij bedoeld en ontkennend zijn hoofd schudt. Rome heeft geen dierenambulance of iets dat daar op lijkt – zo simpel is dat. 'Dottore animali?', vraagt hij dan wanhopig. Omstanders schieten te hulp en hij hoort iets dat lijkt op 'hospitale animali'. Inmiddels zijn de carabinieri gearriveerd en hij vraagt aan een agent of het hospitale animali opgeroepen kan worden. Als ze nu maar niet te laat zijn. Er lijkt weinig leven meer in Ollie te zitten. Moet het dan zo aflopen? Een ontijdige dood op het plaveisel van Rome? Zijn paspoort wordt gecontroleerd. De bestuurder van de Fiat noteert -80-
naam en adres voor de verzekering. Eindelijk komt er hulp voor Ollie opdagen. Twee mensen van een dierenhospitaal – 'Labicana' of zoiets. Ollie krijgt pijnstillers en de wond in zijn zijde wordt provisorisch verbonden. Wat nu? Vervoeren naar het hospitaal, natuurlijk. Maar hoe krijg je een olifant die niet meer op zijn poten kan staan, in een vrachtwagen? Er wordt een truck geregeld met een achterklep die horizontaal tot op de grond kan zakken. De chauffeur zet het ding zo dicht mogelijk bij Ollie neer en daarna wordt het dier met een man of tien op de klep getrokken. Twee man bij elke poot en twee die de slurf vasthouden. De achterklep met olifant en sjouwers erop gaat omhoog en Ollie wordt de vrachtwagen in gesleurd. Niet goed – om zo te trekken aan een gewonde olifant, maar wie een betere oplossing weet, mag het zeggen. Hij houdt zijn hart vast en vreest dat er weinig hoop meer is, maar de mensen van Labicana lijken daar anders over te denken. Hij kan meerijden met de mensen van het hospitaal en ze volgen de truck die voorzichtig op weg gaat. Eliana Fellini werkt al 12 jaar als vrijwilliger bij het Labicana dierenhospitaal en ze heeft in die tijd alles langs zien komen: katten, honden, allerlei soorten vogels, vleermuizen, vossen en konijnen. Er leeft in een stad als Rome meer dan je misschien zou denken. Veel van de dieren verbergen zich overdag en komen pas 's avonds als het donker wordt, tevoorschijn – onopgemerkt door de mensen in hun huizen. 's Avonds is Rome warmer dan het platteland eromheen, omdat de dichte bebouwing de hitte van de dag vasthoudt en dit trekt vogels aan. Grote zwermen spreeuwen bijvoorbeeld, die veel lawaai maken en met hun uitwerpselen monumenten bevuilen. In sommige buurten kun je soms maar beter met een paraplu op lopen om geen spreeuwenpoep op je hoofd of kleren te krijgen. De vele oude gebouwen trekken muizen aan en in de ruïnes op het Forum Romanum nestelen vleermuizen. Hele kolonies zwerfkatten huizen op de Torre Argentina daar niet ver vandaan. Roofvogels jagen op muizen en vossen trekken de stad in en plunderen afvalbakken. Die keer dat er een totaal uitgeputte lammergier werd binnengebracht bij Labicana. De vogel was vermoedelijk door de sirocco vanuit zijn leefgebied in Afrika de Middellandse Zee opgeblazen, totaal de weg kwijtgeraakt en in Rome beland. Veel trekvogels in voor- en najaar, verdwaald net als die gier, of van vermoeidheid niet meer in staat om verder te vliegen. Gewonde stadsduiven, aangereden honden en katten (Romeinen rijden -81-
als gekken), een vos met een gebroken poot, ondervoede egeltjes, uit het nest gevallen jonge vogels..... Maar dit heeft Eliana nog niet eerder meegemaakt: een gewonde olifant die met een truck binnen gebracht wordt. Waarom komen ze met zo'n groot dier hier naar toe? Zoiets hoort in een dierentuin. In het Bioparco hebben ze veel meer verstand van grote zoogdieren en kunnen ze beter voor hem zorgen. Maar het dier is nu bij haar dus ze gaat aan het werk. De wond in Ollie's zijde bloedt niet meer, en ze maakt de plek voorzichtig schoon met water en ontsmettingsmiddel. Het dier is weer wat bijgekomen, zwaait met zijn slurf en probeert zelfs te gaan staan. Een goed teken. Toch is bij zo'n aanrijding de kans op inwendige kwetsuren altijd aanwezig en Eliana wil voor alle zekerheid foto's laten maken en daarvoor moet Ollie toch naar het Bioparco. De geneeskundige afdeling van de dierentuin wordt gebeld en Ollie gaat opnieuw op transport, terug naar Villa Borghese, terug naar de dierentuin. Hij blijft achter, is even verlost van de zorg voor Ollie en gaat een hotel zoeken. Hij besteld een taxi en vraagt de chauffeur hem naar een hotel te brengen – a cheap hotel, please – in de buurt van de dierentuin. De chauffeur zet hem af bij het metrostation Roma-Viterbo – daar vlakbij zijn hotels en het is daar vandaan niet ver naar de Villa Borghese. Eindelijk rust. Een sobere maar schone hotelkamer. Hij neemt een douche en gaat op bed liggen om bij te komen.
Hoofdstuk 35 Over de rol van olifanten in de geschiedenis van Rome Hanno was niet de enige olifant die een rol speelde in de geschiedenis van Rome. Eerder al, ten tijde van het Romeinse rijk waren olifanten van belang. De Griekse generaal Pyrrhus gebruikte olifanten in veldslagen tegen Rome en wist daarmee in eerste instantie het Romeinse leger te verslaan. Hannibal had olifanten bij zich toen hij met zijn leger de Alpen overtrok. Bij de slag van Thermophilae zetten de Romeinen zelf olifanten in tegen de Macedoniërs. Later werden veel olifanten naar Rome verscheept om in de amphitheaters tegen elkaar te vechten, tot vermaak van het massaal aanwezige publiek. -82-
Al vroeg in de geschiedenis waren er contacten tussen Oost en West. Griekse schepen zeilden op de moesson naar India en dreven handel. Volgens Plinius de Oudere werd er ook gehandeld in olifanten en waren met name Sri Lankaanse olifanten zeer gewild op markten rond de Middellandse Zee, omdat die sterker en dapperder zouden zijn dan andere soorten. Oorlogsolifanten werden vermoedelijk voor het eerst gebruikt in India, lange tijd voor de jaartelling. Ze werden toegepast om paniek te zaaien onder de tegenpartij, door met geweld door de linies te breken en hen te vertrappen. Vanuit India spreidde het gebruik van oorlogsolifant zich westwaarts naar het Perzische Rijk. Alexander de Grote kreeg hiermee te maken toen hij het in de slag bij Gaugamela (331 BC) opnam tegen de Perzen. Alexander nam het gebruik van olifanten snel over en installeerde na zijn overwinning op de Perzen bij zijn paleis in Babylon zelfs een wacht van olifanten. De erfgenamen van Alexander, de Seleuciden, gebruikten Indische olifanten bij het neerslaan van de Makkabeese opstand in Judea. Een van de leiders van de opstand, Eleazar Maccabeüs, slaagde erin een olifant te doden, maar werd daarna zelf verpletterd door het stervende dier. Intussen was in het Westen het Romeinse rijk in opkomst. Zo rond 280 v. Chr. controleerde Rome het grootste deel van midden-Italië. In het zuiden van Italië hadden de Grieken een aantal kolonies en veel invloed. Op een gegeven moment viel Rome de Griekse kolonie Tarentum aan. De Griekse vorst Pyrrhus snelde de stad te hulp met een sterk leger en twintig olifanten. Bij de veldslag die volgde, sloegen de paarden van de Romeinen in paniek op de vlucht voor de olifanten en Pyrrhus behaalde de overwinning. Het volgende jaar (279 v. Chr.) vond er opnieuw een veldslag plaats die wederom door Pyrrhus gewonnen werd, echter dit keer ten koste van aanzienlijke verliezen. 'Nog een zo'n overwinning, en ik zal zonder één man naar Griekenland terugkeren', zou Pyrrhus toen gezegd hebben en hier komt de uitdrukking 'Pyrrhus-overwinning' vandaan. In 275 v. Chr, vond de beslissende veldslag plaats. De Romeinen hadden inmiddels iets geleerd en bestookten Pyrrhus' olifanten onder andere met brandende pijlen. De dieren raakten in paniek, stormden door hun eigen linies heen en de Grieken werden verslagen. Drie jaar later werd Tarentum definitief ingenomen door de Romeinen. Hannibal – wie kent die naam niet? Een Carthaagse generaal die het Romeinse rijk in het hart bedreigde. Carthago was de grote concurrent van Rome. De vader van Hannibal, -83-
Hamilcar, had het Iberisch schiereiland gedeeltelijk veroverd. Hij had zijn zoon laten zweren om nooit een vriend te worden van de Romeinen en Hannibal is deze eed zijn leven lang trouw gebleven. Vader stierf en in 221 v. Chr. nam Hannibal de macht over in Carthago. Volgen de Romeise geschiedschrijver Livius was hij een zeer dapper man die zijn soldaten voor ging in de strijd, maar was hij ook wreed en onbetrouwbaar. Er ontstond een conflict tussen Carthagers en Romeinen over wie de zeggingschap had over de Iberische stad Saguntum. Dit leidde tot een oorlog en na de inname van Saguntum door Hannibal, trok deze met zijn leger over de Pyreneeën in de richting van Italië. Volgens de verhalen vergezelden 37 olifanten zijn leger. Dit waren vermoedelijk NoordAfrikaanse bosolifanten, een thans uitgestorven soort. De rest van de geschiedenis is genoegzaam bekend: hoe Hannibal ten koste van zware verliezen over de Alpen trok en de Romeinen in enkele veldslagen zware nederlagen toebracht. Hoe hij er uiteindelijk niet in slaagde om de definitieve overwinning te behalen, omdat Rome numeriek sterk in meerderheid was en de Romeinen telkens nieuwe legers wisten in te zetten. Hoe hij tenslotte terug geroepen werd, nadat een Romeins leger de Middellandse Zee was overgestoken en daar Carthago had aangevallen. De final battle vond plaats zo'n 150 km ten zuiden van Carthago. Toen de Romeinse cavalerie er in slaagde de Carthagers in de rug aan te vallen, was het pleit beslecht. Het Carthaagse leger werd vernietigd en de stad kreeg op harde voorwaarden van de kant van de Romeinen een vredesverdrag opgelegd. En de olifanten? Er zijn aanwijzingen dat het merendeel daarvan de oversteek van de Alpen niet overleeft heeft en geen rol van betekenis meer speelden bij de gevechten in Italië. Bij die laatste slag in Noord-Afrika werden wel olifanten ingezet, die na de nederlaag van Carthago door de Romeinen mee terug genomen werden naar Italië en gebruikt werden in campagnes in Griekenland. In de eeuwen die volgden werden – zoals gezegd – olifanten in de amphitheaters van het Romeinse Rijk ingezet als middel om het volk te vermaken. Vechtende leeuwen en panters, zwaardvechters die op leven en dood met elkaar streden, olifanten die met elkaar of met mensen vochten – het publiek kon er geen genoeg van krijgen. Of ten tijde van de christen-vervolging door Nero ook christenen tegen olifanten gevochten hebben, is niet bekend.
-84-
Hoofdstuk 36 Terug naar de dierentuin/terug naar Nederland Hij is vroeg wakker – te vroeg voor ontbijt en zeker te vroeg voor de dierentuin. Hij doodt de tijd met lezen: een Engelstalige stadsgids van Rome, gekocht in een boekhandel niet ver van het Vaticaan. Om half acht gaat hij naar beneden. Hij knikt naar de andere gasten die al zitten te eten, schenkt zichzelf koffie in bij het buffet en pakt twee broodjes. Hij is snel klaar, staat op en gaat de deur uit. Buiten is het kil en bewolkt. Terug naar de metrohalte waar de taxichauffeur hem gisteren heeft afgezet en daarna over de Via George Washington opnieuw het park in. Hij heeft inmiddels ook een kaart van de stad en weet hoe hij moet lopen. Bij een vijfsprong met een fontein rechtsaf, langs bloemperken en beelden. Een eind verder linksaf en via een bomenlaantje naar de ingang van het Bioparco. Het is nog geen 9.00 uur en de hekken zijn nog dicht. Wachten, altijd maar wachten. Hij gaat op een bankje zitten tot de dierentuin opengaat en krijgt een lach en en groet van een passerende signorina op een fiets. Hij retourneert beide en kijkt haar na als ze doorfietst. Hoe zou het met Ollie zijn? Eindelijk gaan de hekken van het Bioparco open. Hij koopt een kaartje en een plattegrond bij de kassa's en gaat de dierentuin in. Een grindpad voert langs terreinen met dieren – er is een golvend gebied met gazons en bomen waar zebra's en gnoes lopen, daarnaast – verrassend – een vijver met eilandjes voor otters en andere dieren en daar weer naast een ruimte die overspannen is met gaas voor exotische vogels. Hij loopt door naar het hart van de dierentuin en vindt daar het informatiecentrum. Hij stelt zich voor, vraagt naar Ollie en mag meteen meelopen. Op de afdeling waar zieke dieren behandeld worden, wacht hem een blijde verrassing: Ollie staat op zijn poten en begroet hem met zijn slurf. Een zucht van opluchting. Daarna toch weer een domper, als de behandeld arts hem koeltjes meedeelt dat hij de kosten van Ollie's verblijf in het Bioparco zal moeten betalen, en dat het dier voorlopig zal moeten blijven tot de wond in zijn zijde dicht is. Hoelang? Twee weken, signore, minstens twee weken. Twee weken! Zal hij teruggaan naar Nederland en dan over veertien dagen terugkomen? Hij durft niet te vragen wat de kosten van Ollie's verpleging zijn en nog veel minder of het dier misschien toch een vaste -85-
plek kan krijgen in de dierentuin. Hij krijgt een telefoonnummer mee zodat hij contact kan houden en moet Ollie dan weer achterlaten. Terug in het hotel betaald hij de rekening en pakt zijn spullen. Met de metro is hij in tien minuten op het station Roma Termini, waar vandaan de internationale treinen vertrekken. Het blijkt dat er geen treinen rechtstreeks naar Nederland gaan. Hij kan het beste via Florence naar Milaan reizen, en daar overstappen op de CityNightLine van de N.S. Die vertrekt vanavond om 10.00 uur vanuit Milaan, dus hij heeft nog even. Hij reserveert alvast, bergt zijn spullen op in een kluis en gaat dan de stad weer in. Het is inmiddels elf uur – hij hoort de klokken van een kerk in de buurt slaan. De zon breekt door de bewolking. De stad ziet er gelijk anders uit: lichter, bijna doorschijnend, alles is verlicht, alsof de wereld zweeft op een tapijt van licht, alsof alles vanzelf gaat, alsof iedereen vriendelijk is en nare mensen niet meer bestaan, alsof er geen zorgen meer zijn, geen problemen. Op een paar honderd meter afstand van het station ziet hij bordjes die verwijzen naar de Thermen van Diocletianus en hij volgt ze. Het complex bestond oorspronkelijk uit badhuizen, speelzalen en bibliotheken, zeer luxieus voor die tijd, de 3e eeuw na Chr. Diocletianus was een christenvervolger. Geschat wordt dat zeker 3000 christenen tijdens zijn bewind werden gedood en vele andere gemarteld en gevangen gezet. De keizer vaardigde een bevelschrift uit dat kerken moesten worden vernietigd en kerkelijk geschriften verbrand. Na de troonsafstand van de keizer in 305 kwam Constantijn de Grote aan de macht, die later het christendom tot staatsgodsdienst zou verheffen. Later, veel later kregen verschillende gebouwen in de Thermen een nieuwe functie. Michelangelo bouwde een kerk in het hoofdgebouw, gewijd aan engelen en martelaren. Er kwam ook een klooster en een tweede, wat kleinere kerk. Hij wandelt door het schip van de Basilica S. Maria degli Angeli et Martiri – de kerk van Michelangelo. Hier was onder Diocletianus een koudwater bad van 100 bij 30 meter. Nu een kerk voor de God van de christenen – de christenen die de keizer zo fel vervolgde. Indrukwekkende rood-granieten zuilen dragen de bovenbouw van de kerk. Zonlicht valt door hoge ramen en creëert eilandjes van licht op de tegelvloer. In een van de zijbeuken loopt een witte streep over de vloer waar om precies 12 uur 's middags de zon op valt. Achter en opzij van het hoogaltaar hangen schilderijen met bijbelse taferelen. De kruisafname – natuurlijk. Een madonna met kind, Jezus en -86-
de discipelen in de tempel. Hij gaat weer naar buiten en slentert door de buurt. Brede hoofdstraten met druk verkeer. Zijstraten waar het wat rustiger is. Groente-winkeltjes, pasticceria's, espresso-cafés. Veel mensen op de trottoirs – de zon breekt door en iedereen gaat naar buiten, lijkt het wel. In een parkje maakt hij liggend op het gras de tijd vol. Zijn trein naar Milaan gaat om kwart over vijf. De trein rijdt binnen op perron 3. Een moderne intercity met comfortabele stoelen. Zo gaat de reis snel en ruim vier uur later rijden ze Milaan binnen. Tijd genoeg om over te stappen. Hij neemt een cappuccino en een broodje in de stationsrestauratie en loopt de krantenkiosk binnen. Ze hebben Nederlandse kranten en hij koopt een Telegraaf van eergisteren. Gedoe rond Geert Wilders. Balkenende die misschien naar Europa gaat. Gesteggel over de AOW. Het kan hem allemaal niet echt boeien, het is zo onbelangrijk allemaal, zo beperkt, zo typisch Hollands. Zijn horizon is nu met alles wat hij meegemaakt heeft, verbreed, groter gegroeid. Geen Nederlander meer, maar wereldburger – of zoiets. Overal thuis, behalve in Nederland. De CityNightLine van de Nederlandse Spoorwegen is een futuristisch uitziende slaaptrein die in 14 uur naar Amsterdam reist. De treinsteward heet hem welkom en wijst hem bed en beddegoed. Buiten wordt het donker terwijl de trein richting Zwitserland rijdt. Hij slaapt vlug in en wordt 7 uur later wakker in Duitsland. Daarna is het nog een heel eind naar Utrecht, waar hij moet overstappen. Om drie uur 's middags is hij terug in Den Haag. Met Randstadrail terug naar zijn wijk en even later is hij thuis. Home sweet home. Een raar gevoel, om thuis te zijn. Een stoffig huis, hij zet eerst alle deuren en ramen open. Er ligt nog hooi op de grond van Ollie, er ligt een rekening op de mat van Toplift, voor het bevrijden van een olifant uit een benarde positie. En nu? Laten komen zoals het komt. Rustig afwachten tot Ollie genezen is en daarna zien we wel verder. Het huis opruimen, zijn familie bellen en boodschappen doen – zijn prioriteiten voor de rest van de dag.
Hoofdstuk 37 Waarin een knoop wordt doorgehakt -87-
Hij is twee dagen thuis als de bel gaat. Hoe is het mogelijk: de oude man, de vorige eigenaar van Ollie, staat voor de deur. Hoe weet hij dat ik weer thuis ben? Hij nodigt hem binnen. Koffie, net als die vorige keer. 'Elke keer als ik in de buurt was, heb ik bij je aangebeld om naar Ollie te vragen', zegt de man. 'Maar je was er nooit. Ben je op reis geweest?' Hij vertelt in het kort wat er allemaal gebeurd is en dat de olifant een ongeluk heeft gehad en in de dierentuin van Rome behandeld wordt. 'Hoe heet jij eigenlijk?', vraagt de oude als hij even zwijgt. 'Nico', antwoordt hij. 'En hoe heet u?'. 'Mijn naam is 'Oscar Strassburger', zegt de ander. 'Klinkt misschien buitenlands, maar ik ben toch echt in dit land geboren. Het spijt me dat je geen manege kon vinden voor Ollie, ik had niet gedacht dat dat zo moeilijk zou zijn. Wat ben je van plan om te gaan doen als Ollie hersteld is?' 'Ik weet het niet', zegt hij eerlijk. 'Een vliegtuig zoeken dat naar India gaat, hem op het vliegveld van Rome afleveren en er dan maar het beste van hopen? Ik heb zelf vliegangst, dus ik kan niet met hem mee.' 'Er zijn opvangcentra in India voor olifanten die hun hele leven in gevangenschap hebben doorgebracht', zegt Oscar. 'Je kunt zo'n dier natuurlijk niet loslaten in het wild, want daar redt hij het niet. Daarom heeft de Indiase overheid kampen ingericht waar ze zich vrij kunnen bewegen, maar wel onder controle van mahouts. Maar waarom een vliegtuig en geen schip?' 'Een vliegtuig gaat veel sneller en is comfortabeler voor het dier', antwoord hij. 'Misschien wel', antwoord de ander, 'maar een vliegtuig is ook veel duurder en je moet allerlei papieren hebben voor de douane in Nederland en in India. Je kunt niet zomaar een olifant op het vliegtuig zetten. Je moet een medische verklaring hebben dat Ollie gezond is en geschikt voor transport (die je waarschijnlijk niet krijgt omdat hij oud en ziek is), en je moet papieren hebben waaruit blijkt dat Ollie welkom is in India in zo'n opvangcentrum. Dat moet je allemaal van te voren regelen. Met een schip kun je dat soort dingen vaak omzeilen, zodat jij dat in Antwerpen gedaan hebt. De controle is veel minder streng. En hoe doe je dat met die vliegangst van je, als je hem op het vliegtuig zet? Wie vangt het dier dan op in India? Hoe weet je dat hij goed overgekomen is? Reis je hem dan met een boot achterna die dan weken later pas arriveert?' Oscar zwijgt even en neemt nog een slok koffie. 'als ik hier in dit land iemand zou weten die een olifant wil hebben, zou ik het je gelijk vertellen', zegt hij dan met een spijtige klank in zijn stem. 'maar ik weet niemand, nou ja, daar hebben we het al eerder over gehad, volgens mij. En in Italië weet ik ook niemand, ik heb met het circus heel wat rondgereisd, heb overal mijn connecties, maar wie wil er nou een oude, -88-
zieke olifant hebben?' Hij knikt, herinnert zich nog levendig de vele telefoontjes die hij gepleegd heeft voordat hij met Ollie naar de haven reed. Ze zwijgen beiden en overdenken de mogelijkheden. Een wegstrepen van dingen, totdat er maar een optie overblijft. Terughalen naar Nederland: nee. In Italië laten blijven: nee. Met het vliegtuig naar India: nee. Wat blijft er dan over? Weer een lange zeereis, maar dit keer heeft hij ervaring en kan hij zich beter voorbereiden. Boeken mee, walkman mee, laptop mee – ze zullen wel geen internet hebben op de Indische Oceaan, maar dan kan hij in ieder geval zijn dagboek bijhouden. Een betrouwbaar schip met een betrouwbare kapitein, waar vindt je zoiets? Oscar lijkt zijn gedachten te raden en belooft mee te blijven denken met hem. Ze hebben nog even tijd – Ollie is nog lang niet beter. Bij het afscheid nemen zegt Oscar opnieuw hoe geweldig hij het vindt dat hij de zorg voor de olifant op zich genomen heeft. Ja, ja, denkt hij, maar als ik van te voren had geweten waar het op uit zou draaien, had ik het natuurlijk nooit gedaan. Ze beloven contact te zullen houden met elkaar.
Hoofdstuk 37 Genua en Rome Ruim twee weken later gaat hij terug naar Italië. Ollie is genezen verklaard en mag niet blijven in het Bioparco. Tijd voor actie. Na lang zoeken op internet heeft hij in de haven van Genua een bedrijf gevonden, dat zegt alles te vervoeren. Hij heeft straks een afspraak met ze. Het is maandag en halverwege de ochtend als de trein Milaan binnenrijdt. Overstappen op de trein naar Genua, die anderhalf uur later op station Genua Piazza Principe arriveert. Het station ligt dicht bij de haven. De haven van Genua is niet alleen een van de oudste rond de Middellandse Zee, maar ook een van de grootste. Alleen Marseille is nog groter. De haven ligt in een halve cirkel tegen de oude stad aan. Alleen een rondweg die automobilisten snel bij de veerboten naar Sicilië, -89-
Tunesië en andere bestemmingen brengt, scheidt de stad van de haven. Hij loopt het stationsplein af, volgt een straat die naar beneden loopt en gaat via de voetgangerstunnel onder de rondweg door, richting het havengebied. Hij loopt langs het water naar de plek waar de firma Fratelli zit – het bedrijf waar hij moet zijn. Aan de overkant, ver weg, ligt een cruiseschip. Wat kleinere vrachtschepen dichterbij. Meer naar rechts zijn de passagiersterminals voor de veerboten. Twee containerschepen, een sleepboot deinend op het water. Zeewind, meeuwen krijsend en naar beneden duikend op zoek naar voedsel. Golven klotsen tegen de kant, een veerboot draait zijn motoren warm, allerlei geluiden en geuren die je alleen in een haven hebt. Hij stapt binnen bij Fratelli en heeft daar een gesprek met een medewerker wiens naam hij niet goed verstaat. Of de firma dieren vervoerd? Ligt eraan welke. Nou, een olifant bijvoorbeeld? Driftig overleg volgt. Het kan, blijkt even later, mits er een speciale kooi voor het vervoer van grote dieren aan boord komt. Een harde voorwaarde, anders geeft de douane geen uitvoervergunning af, begrijpt hij. Wat gaat het kosten en wanneer zou....? De Pride of Genua vertrekt donderdag a.s. om via Port Saïd, Aden, Bombay en Chennai naar Singapore te varen. Prijs all-in 2450 euro, reisduur naar India ongeveer 12 dagen, wijzigingen in het vaarschema en aankomsttijden voorbehouden. Hij denkt niet lang na en stemt toe. De man tegenover maakt een betrouwbare en professionele indruk. Wat voor een schip is de Pride of Genua, vraagt hij. De man wijst naar een foto aan de muur van het kantoor. Een vrachtschip, zo te zien groter dan de Tien Shan. Ook jonger, minder lelijk, en met aanzienlijk minder roest. Hij maakt een afspraak voor donderdag en gaat weer weg. Terug naar het station en terug naar Rome. Voor de derde keer is hij in het Bioparco en hij deelt de staf mee dat hij donderdagochtend Ollie komt ophalen. Kan het niet eerder? Nee, sorry, dat kan inderdaad niet eerder. Hij belt het transportbedrijf dat Ollie eerder naar de dierentuin bracht en maakt een afspraak. Donderdag: the big day. Hij heeft Ollie twee weken niet gezien en is het dier gaan missen. Tegen tienen arriveert de truck bij het Bioparco. Hij is dan al binnen en herenigd met een oude, maar zeer gezond ogende olifant die blij leek -90-
hem terug te zien. De plek waar de bestelbus hem raakte is genezen, al zit er wel een groot litteken dat volgens de behandelend arts ook altijd zichtbaar zal blijven. Hij vraagt nog of hij door moet gaan met de medicijnen tegen de luchtweginfectie, maar de arts lijkt dat niet nodig te vinden. Dan wordt de rekening gepresenteerd en hij schrikt van het bedrag. Zoveel? Hij slikt en belooft het geld zo spoedig mogelijk over te zullen maken. Daarna Ollie in de vrachtauto en wegwezen hier, naar Genua, een ander schip, een andere zee, een nieuwe bestemming. Hopelijk wordt dit de laatste reis voor hem en Ollie. Ze doen vijf uur over de rit naar Genua. De Pride of Genua ligt al klaar en hij schrikt bijna van de afmetingen van het schip. Wat is hij groot! Wel twee keer de afmetingen van de Tien Shan, schat hij. De opbouw op het achterschip oogt als een flatgebouw, zo hoog. Vijf verdiepingen telt hij. Op het dek kun je met gemak een voetbalwedstrijd spelen. Ze zijn het schip nog aan het beladen. Een heftruck rijdt pallets uit een vrachtwagen en zet ze op de kade. Met de laadboom van het schip worden de pallets daarna aan boord en in het ruim getakeld. Hij meldt zich aan boord, wordt doorverwezen naar de bootsman die hem de plek in het ruim wijst die vrijgehouden is voor Ollie. De kooi is nog niet gearriveerd, dus ze moeten wachten. Als een uur later de kooi gebracht en op de kade gezet wordt, blijkt het groot genoeg te zijn voor wel drie olifanten. Ollie krijgt genoeg bewegingsruimte. Al slingerend worden kooi en olifant aan boord gehesen. Fratelli heeft alle formaliteiten met de douane geregeld, dus daar hoeft hij zich gelukkig niet om te bekommeren. De reis kan beginnen, wat hem betreft.
Hoofdstuk 38 Terug in de tijd: de schipbreuk van Paulus Midden op zee overvallen worden door een zware storm – de nachtmerrie van iedere schipper. Als dat voor onze tijd geldt, des te meet voor de oudheid, toen schepen alleen maar uitgerust waren met een eenvoudig zeil en daarom machteloos waren tegen de elementen. Een klassiek verhaal over een schip dat in een storm verzeild raakt, kom -91-
je tegen in de bijbel. Een vrachtschip is op de Middellandse Zee onderweg van Palestina naar Italië. De tijd is de 1e eeuw na Chr. Aan boord van het schip bevindt zich een prominente gevangene, de apostel Paulus, die op beschuldiging van opruiing was gearresteerd. Paulus had gebruik gemaakt van zijn recht als Romeins burger om zich te beroepen op de keizer en was nu onderweg naar Rome om door Nero gehoord te worden. Hij wordt op zijn reis bewaakt door een peloton soldaten onder leiding van een centurio. Het schip vertrekt aan het begin van de herfst uit de haven van Caesarea en vaart na een tussenstop in Sidon langs de kust van Turkije en daarna onder Cyprus langs, omdat de heersende wind geen andere koers toelaat. Uiteindelijk leggen ze aan in een haven op Kreta. Probleem was dat het winterseizoen naderde. In de winter werd er niet gevaren op de Middellandse Zee, vanwege de kans op stormen. Geen schipper waagde zich dan op zee – men overwinterde in een veilige haven en wachtte het voorjaar af. De haven waar men aangelegd had, was echter niet geschikt daarvoor: te open, te onbeschut. De kapitein besluit daarom om door te varen naar een andere haven die wel voor overwintering geschikt was. Men licht het anker en zeilt voor de wind verder langs de kust van Kreta. En dan gaat het mis. Ze zijn nog niet lang op zee als het schip overvallen wordt door een stormwind die in de bijbel 'Euroclydon' genoemd wordt en in onze tijd bekend staat als 'Gregale'. Het is een sterke noordoostenwind in het midden en westen van de Middellandse Zee, die vooral in het winterseizoen waait. De Gregale gaat gepaard met veel regen en soms hagel. Hij kan dagen aanhouden, soms zelfs wel een hele week. Het bijbelverhaal is duidelijk en vermeldt veel details. Het laat zich nog het mooiste lezen in de Statenvertaling: (..) 'Maar niet lang daarna sloeg tegen het schip een stormwind, genaamd Euroclydon. En als het schip daarna weggerukt werd en niet kon tegen de wind opzeilen, gaven wij het op en dreven heen. En lopende onder een zeker eilandje met name Klauda, konden wij nauwelijks de boot machtig worden. Dewelke, opgehaald hebbende, gebruikten zij alle behulpselen, het schip ondergordende (d.w.z.: het schip verstevigende door touwen onder de kiel door te halen) en alzoo zij vreesden dat zij op de zandbank Syrtis vervallen zouden, streken zij het zeil en dreven alzo heen. En alzoo wij van het onweer heen en weer geslingerd werden, deden zij de volgende dag een uitworp (d.w.z: ze gooiden een deel van de lading overboord om het schip lichter te maken). -92-
(..) 'En als noch zon, noch gesternten verschenen in vele dagen en geen klein onweer ons drukte, zo werd ons voorts alle hoop van behouden te worden, ontnomen.' Hopeloos en hulpeloos. Een schip dat overgeleverd is aan de elementen. Een storm die dagen aanhoudt. Geweldige onweersbuien. Hoge golven. Door en door verkleumd. Nat tot op het bot. Al dagen niets gegeten. Tenslotte staat Paulus op en spreekt de andere opvarenden toe. Hij vertelt hun dat een engel hem verzekerd heeft dat ze het allen zullen overleven en spreekt hun moed in. Na 14 dagen en nachten in de storm merken ze dat ze land naderen. Ze werpen het laatste deel van de lading uit en leggen het schip met ankers vast, omdat ze bang zijn dat het anders op een klip zal lopen en in stukken geslagen zal worden. 'En toen het dag werd, kenden zij het land niet, maar zij bemerkten een zekere inham die een oever had tegen die welke zij geraden vonden, zo zij konden, het schip aan te zetten. En als zij de ankers opgehaald hadden, gaven zij het schip de zee over meteen de roerbanden losmakende, en het razeil naar de wind opgehaald hebbende, hielden zij het schip naar de oever toe. Maar vervallende op een plek die aan beide kanten de zee had, zetten zij het schip daarop; en het voorschip, vastzittende, bleef onbeweeglijk, maar het achterschip brak van het geweld der baren.' Iedereen springt overboord. Sommigen bereiken zwemmende de kust, anderen klampen zich vast aan delen van het achterschip en komen zo aan land. Iedereen overleeft het, overeenkomstig de profetie van Paulus. Het land waar ze aangespoeld zijn is het eiland Malta. Hier zullen ze overwinteren en uiteindelijk met een ander schip Italië in het voorjaar bereiken. Storm op de Middellandse Zee. Onderschat het niet.
Hoofdstuk 39 Op weg naar Bombay
-93-
Het is zover. De Pride of Genua vaart de haven uit, langs de Laterna, een vuurtoren uit 1543 de zee op. De snelheid is ongeveer 25 knopen. Het spoor van het schroefwater achter het schip is honderden meters lang. Er staat een frisse wind en het is halfbewolkt. Meeuwen en visdiefjes vergezellen hen de eerste paar kilometer. Hij staat op het dek bij de reling. Met Ollie is alles goed, hij heeft net even gekeken. Een warm bed van stro op de grond en voldoende voer en water. Langzaam verdwijnt de Italiaanse kust achter hem. Enige tijd later alleen nog zee, zon en wind. Dit is de Golf van Genua. Over enkele uren varen ze tussen Corsica en Elba de Tyrrheense Zee in. Dan verder naar de voet van de Italiaanse laars en door de straat van Messina tussen Sicilië en het vasteland door. Daarna alleen nog open zee tot aan Port Saïd in Egypte. De temperatuur van het zeewater is nu, eind augustus, nog boven de 25 graden, maar van zwemmen zal weinig komen. Iedereen is druk aan het werk. In het ruim wordt de lading nagelopen aan de hand van een computeruitdraai. Een schoonmaakploeg is bezig de ruimten rond de kantine, toiletten en douches te reinigen. Matrozen sjouwen met spullen in de richting van de machinekamer. Hij heeft nog geen kennis gemaakt met de bemanning en vindt dat ook niet zo belangrijk. Hij is van plan zich deze reis koest te houden, zich veel terug te trekken in zijn hut en weinig omgang te zoeken met de anderen. In 12 dagen zijn ze in India en dan ziet hij deze mensen waarschijnlijk nooit meer. De andere ochtend bereiken ze de Straat van Messina. Reggio di Calabria, een grote stad, ligt op de bakboordoever. Armoedig ogende huizen, dicht op elkaar gebouwd. Rode pannendaken, een woud van antennes en elektriciteitsdraden. Een vissershaven, een kleine jachthaven. Dan laten ze het vasteland achter zich en varen in in zuidoostelijke richting, een koers die ze langs de kortste weg in Egypte brengt. Het is ongeveer 1700 km oftewel twee dagen varen bij deze snelheid. De tijd vliegt om. Dit is heel iets anders dan meevaren op een oude Chinese roestbak. Hij mag overal komen op het schip, al gelden er restricties voor bezoeken aan het ruim. Hij bekijkt de machinekamer waar duizenden pk's staan te zwoegen om hun schip op zijn bestemming te brengen en komt via een doolhof van trappen en gangetjes op allerlei andere plekken. Port Saïd is zo bereikt. Hier moeten ze ankeren voor de passage door het Suezkanaal, die 163 km lange doorvaart van de Middellandse Zee naar de Rode Zee. -94-
Het kanaal werd geopend in 1869, bij de aanleg werd gebruik gemaakt van 1,5 miljoen arbeiders, van wie er 125.000 stierven aan een choleraepidemie. Onder normale omstandigheden maken zo'n 15.000 schepen per jaar de doorvaart, die 11 tot 16 uur duurt. De laatste jaren loopt het aantal schepen dat gebruik maakt van het kanaal terug, vanwege de dreiging van piraten voor de Somalische kust. Reders verkiezen de route langs de westkust van Afrika, ondanks het feit dat deze veel langer is. De Egyptische overheid loopt hierdoor veel geld mis, want de passage van een flink koopvaardijschip door het kanaal levert al gauw 150.000 dollar aan passagekosten op. Er zijn daarom plannen om de tol drastisch te verlagen, in de hoop meer schepen te verleiden om toch het kanaal te nemen. De verkeerscentrale van Port Saïd Control laat hun nog even wachten. Ze moeten in konvooi het Suezkanaal doorvaren en de groep is nog niet compleet. Voor hen ligt een olietanker en achter hen een groot containerschip. Er komt een loods aan boord. De hele doorvaart zal er een loods op de Pride of Genua aanwezig blijven. Het is een traditie om deze bij vertrek te 'betalen' met een slof Marlboro sigaretten, een reden waarom het Suezkanaal ook wel 'Marlboro-channel' wordt genoemd. Eindelijk mogen ze varen. Het is vier uur in de middag. Ze varen slechts 8 knopen – bij een hogere snelheid zouden de oevers van het kanaal door golven kunnen beschadigen. Woestijn aan weerszijden van hen. Een vreemd gezicht moet het zijn als je aan land staat en dan een schip door de woestijn ziet varen, een vreemd gezicht is het ook aan boord van het schip zelf, om door een zandbak te varen. Na een aantal uren komen ze in het Grote Bittermeer, waar ze moeten ankeren om een konvooi uit het noorden te laten passeren. Als in het kanaal twee schepen met veel waterverplaating elkaar passeren, heeft het water geen ruimte om te verdwijnen en kunnen gevaarlijk situaties ontstaan. Met de passage van het Grote naar het Kleine Bittermeer is trouwens ook iets aan de hand: schepen met een grote diepgang, zoals de tanker voor hen, moeten hier oversteken naar de vaargeul voor tegenliggers, omdat de vaargeul naar het Zuiden te ondiep is. Terwijl ze stilliggen in het Bittermeer, komen bootjes langszij en souvenir verkopers klimmen aan boord. Hij koopt voor een schappelijke prijs een waterpijp – leuk om zelf te houden of aan iemand cadeau te doen. Het is intussen al ver in de avond en donker. Boven zich, in de lucht boven de woestijn, ziet hij meer sterren dan hij ooit in Nederland gezien -95-
heeft. Als hij de andere ochtend opstaat, naderen ze Suez al. De loods gaat hier van boord (mét een slof Marlboro) en het schip vaart het kanaal uit en de Golf van Suez in. Het veiligheidsniveau aan boord gaat omhoog van 1 naar 2. Extra oplettendheid en alle deuren op slot houden, betekent dat en het zal zo blijven tot in India. Hij ziet mooie zandstranden aan de Egyptische kant en de uitlopers van het Sinaï-gebergte aan de andere kant. Er wordt olie gewonnen in de Golf en op verschillende plekken staan olieboor platforms in zee. Het is benauwd buiten, maar gelukkig waait het ook, dus met het raam van zijn hut open blijft het binnen een beetje draaglijk. De wind en zeestromingen zorgen ervoor dat de Pride of Genua geen 25 knopen meer haalt. Uren later bereiken ze de Rode Zee. Een harde wind recht vooruit zorgt ervoor dat het moeilijk is om buiten op het dek te blijven staan. Hij krijgt de volle laag en besluit om naar binnen te gaan. Het zal hun twee dagen kosten om de Ras Bab al Mandab te bereiken, de 'Poort der tranen', een 27 km brede doorgang tussen Jemen en Djibouti die toegang geeft tot de Golf van Aden en de Indische Oceaan. Hij doodt de tijd met lezen en brengt een bezoek aan de stuurhut, waar de navigator net bezig is de zeekaarten bij te werken met de recent doorgegeven veranderingen. Nieuwe boeien, een nieuw scheepswrak of een overboord geslagen container die gevaar kan opleveren voor schepen – het wordt allemaal op de kaart genoteerd. Veel high-tech apparatuur in de stuurhut. Een flikkerend radarscherm waarop de positie van andere schepen tot in een straal van 100 km wordt aangegeven. Veel schepen uit het konvooi varen nog steeds in de buurt van de Pride of Genua. De Ras Bab al Mandab wordt anderhalve dag later probleemloos gepasseerd. Ver weg aan bakboord de bergen van Jemen. Als ze drie uur later de haven van Aden binnenlopen, ziet hij ze van dichtbij. Een deel van de lading moet in Aden gelost worden. De haven is een wereld van verschil met Europa – iedereen doet maar wat, zo lijkt het, alles krioelt door elkaar heen: vissersboten, vrachtschepen, wrakkige roeibootjes van mensen die spullen proberen te verkopen aan de bemanning van schepen. 'Cigarettes sir, cheap cigarettes, very good...'. Ze leggen aan bij een van de kaden en de dekluiken gaan open. Daarna uren wachten tot de afnemer van hun lading is gearriveerd met een truck. Niemand heeft hier haast, lijkt het wel en toegegeven: bij 30 graden in de schaduw en nauwelijks wind wordt je vanzelf rustig. Eindelijk komt er een oeroude Mercedes vrachtwagen het terrein -96-
oprijden en kan het lossen beginnen. Zo gauw ze klaar zijn, gaan de dekluiken weer dicht en worden de motoren gestart. De kapitein wil de verloren tijd inhalen en even later vaart het schip de haven weer uit, de Golf van Aden in. Hier ligt een verkeersscheidingsstelsel, een twee mijl brede vaarroute, waar schepen in principe veilig zijn voor Somalische piraten en ander onheil. Marineschepen patrouilleren regelmatig in dit gebied. Toch blijft het ook hier oppassen – vooral 's nachts zijn er groepen kleine bootjes actief die in het donker pakken wat ze pakken kunnen. Er lopen hier ook smokkelroutes voor allerhande soort contrabande en ook dit gebeurd onder dekking van het duister. De kapitein geeft opdracht om een extra wacht uit te zetten. Beneden in het ruim is het warm, maar Ollie lijkt er geen last van te hebben. Slaperige oogjes – wat zou er in zo'n dier omgaan? Hij ververst het stro op de grond en terwijl hij daarmee bezig is 'vertelt' hij de olifant de laatste nieuwtjes. Daarna gaat hij weer naar boven. Over een week zijn we in India. The New York Times slaagde er vorig jaar in om Somalische piraten die een Oekraïens schip met wapens en munitie aan boord hadden overmeesterd, aan de telefoon te krijgen. Waarom ze het schip gekaapt hadden? 'We just saw a big ship. So we stopped it.' Wat ze wilden: 'Just money.' En veel ook: ze eisten 20 miljoen dollar. Volgens de kapers zelf deden ze goed werk: 'We don't consider ourselves sea bandits. We consider sea bandits those who illegaly fish in our seas and dump waste in our seas. We are simply patrolling our seas. Think of us as a coastguard.' Ze waren niet bang om te sterven, want: 'You only die once.' De bemanning van het Oekraïense schip werd goed behandeld, aan bloedvergieten deden de kapers niet. 'Killing is not in our plans. We only want money, so we can protect ourselves from hunger.' Maar waarom dan zoveel geld vragen? Een lach aan de andere kant van de lijn. 'Because we have a lot of men.'
Hoofdstuk 39
-97-
Van Aden naar India Ze zijn nu acht dagen onderweg en varen naar het noordoosten, langs de kust van Oman. Ze zijn nu in de Arabische Zee, een gedeelte van de Indische oceaan. De Arabische Zee strekt zich over een breedte van 2400 km uit tot India. In de zomer waait hier de moesson, een stevige zuidwesten wind die regen brengt in India en Pakistan. De moesson ontstaat als in de zomer boven land warme lucht opstijgt, waardoor relatief koele en vochtige lucht vanaf zee aangetrokken wordt. De wind is ideaal voor schepen als de Pride of Genua die naar India varen. Het betekent een duwtje in de rug en een vaak aanzienlijke besparing op de brandstofkosten. Zoals eerder gezegd kenden en gebruikten Romeinse schepen deze wind al om naar India te zeilen, maar ze waren niet de enige: ook de Grieken zeilden ver voor de jaartelling al naar het oosten om handel te drijven. Wijn, linnen, glas en keramiek namen ze mee op de heenreis, parfums, zijde en ivoor gingen terug naar Europa. Later breidde de handel zich uit en werden Indische gezantschappen zelfs ontvangen door Romeinse keizers. Volgens de overlevering zou de apostel Thomas naar India gereisd zijn en daar het evangelie gebracht hebben. Voor de kust van Oman is de Arabische Zee rijk aan voedsel. Regelmatig zijn hier dan ook bultrugwalvissen te zien, die vanwege de overvloed aan voedsel hier paren, hun jongen ter wereld brengen en voeden. Deze 25-tonners zijn nieuwsgierig en komen vaak in de nabijheid van boten. Het is een spectaculair gezicht als zo'n beest uit het water spring en daarbij zijn 11 tot 15 meter lange lijf toont. Ook langsnuitdolfijnen komen hier veel voor. Ze zwemmen vaak met de boeggolf van schepen mee, springen uit het water en draaien dan om hun lengteas, alvorens terug te vallen in het water. Hij heeft een verrekijker meegenomen van huis en staat regelmatig te kijken aan dek, maar tot dusverre nog geen walvissen of dolfijnen.
In 1851 kwam het boek Moby Dick van Herman Melville uit, het verslag van een verbeten zoektocht naar een legendarische witte walvis door een bezeten man. Uiteindelijk wordt kapitein Ahab het slachtoffer van zijn eigen paranoia, als zijn schip de Pequod ten onder gaat. De roman van Melville was natuurlijk fictie, maar wel deels gebaseerd op ervaringen van walvisjagers en andere schepen met walvissen. -98-
Ook in onze tijd worden er verhalen verteld over ontmoetingen met walvissen, zwaardvissen en haaien op volle zee en wat daarbij gebeurde. Vooral zeezeilers maken daarbij soms gedenkwaardige dingen mee. Het komt nogal eens voor dat een walvis een zeilboot aan ziet voor een lid van de andere sekse. Als zo'n zoveel-tonner dan avances gaat maken met het schip, kan dit tot gevaarlijke situaties leiden. Snel de motor starten en wegwezen, is dan het devies. Soms lopen aanvaringen met walvissen slecht af. In 1984 werden verschillende zeilboten die meededen aan de OSTAR zeilrace hard geraakt. De 30-voets zeilboot Tjisje werd zelfs zo hard geraakt dat ze zonk. Een ander schip, de Go Kart, moest zich terugtrekken uit de race na lek geslagen te zijn. In 1982 werd het jacht de Pacific op de Atlantische Oceaan aangevallen door een zwaardvis. De vis ramde de boot met zo'n snelheid, dat zijn zwaard dwars door de bodem stak. Daarna schudde hij het schip flink door elkaar en trok zich vervolgens terug. Door het gat dat de vis had achtergelaten provisorisch met wat lappen te dichten, kon de schipper veilig de haven bereiken. D. Guthrie zeilde in 1969 van Antigua naar Bermuda. Onderweg had hij een aanvaring met een slapende blauwe vinvis. De kracht van de aanvaring was voldoende om het jacht op zijn zij te gooien en de walvis te wekken. Het sloeg kwaad om zich heen en miste de boot met zijn staartvin maar net. Toen de walvis verdwenen was, vond Guthrie een homp afgescheurd vlees in het want. In 1972 dobberde Steve Callaghan 76 dagen in zijn reddingsvlot nadat zijn boot in aanvaring was gekomen met een walvis in de Atlantic. Deze voorbeelden zijn waarschijnlijk uitzonderingen. Meestal loopt een ontmoeting met een walvis goed af en hebben de opvarenden van het schip de ervaring van hun leven. Jerry Cartwright had wel een heel bijzondere ervaring: hij luisterde op zijn zeiljacht naar een uitzending van de BBC over het uitsterven van walvissen. Daarbij werden geluiden van walvissen ten gehore gebracht. Plotseling kwam er een enorme potvis naast zijn boot omhoog!
Wat zijn de emoties van een man alleen die op het dek van een schip dat onderweg is naar India, naar de zee staart? Gemengd, verward, bijna onbenoembaar wat de kern betreft – maar proberen kost niets. Gedachten die over elkaar heen tuimelen, geen logica, geen volgorde, geen enkele ordening: − wat zal ik vanavond gaan doen? -99-
− − − − −
Hoe zou het met Ollie zijn wat leeft daar onder die waterspiegel? Wat gebeurd er straks in India? (niet aan denken, nog te vroeg) hoe zou Oscar het maken? Wat eten we vanavond?
Gedachten in de vragende vorm, gedachten – geen antwoorden. Maar er is meer, dit is nog niet de kern, dit is slechts de oppervlakte. Het schuim op het water, niet de zee zelf. Geen mensen die op me letten hier. Ik hoef me niet anders voor te doen dan ik ben. Ik kan mezelf zijn. Tot op zekere hoogte althans, want er kan altijd iemand onverwacht opduiken: een matroos die hier moet zijn, of iemand die net als hij van het uitzicht wil genieten,daar moet je toch rekening mee houden - als een dier dat op zijn hoede is voor natuurlijke vijanden. Ontspannen, maar niet voor de volle 100%. Aangename doelloosheid - dat wel, kijkend over de zee, met zijn onderarmen op de reling, het lichaam iets voorover gebogen. Kijkend naar de horizon waar niets te zien is, maar dat geeft niet. Uitkijken over zee geeft rust, werkt als een soort therapie. Gedachten die komen en gaan, als golven die af en aan rollen. Associatief denken, soms: het schip waarop hij reist als metafoor voor een huis, een veilige plek, een toevluchtsoord. De reis die hij nu maakt versus zijn reis door het leven. De bemanning van het schip versus de anderen die zijn levensweg kruisten en nog kruisen zullen. Geen partner om deze dingen mee te delen, het steekt soms. Maar welke vrouw had deze wonderlijke reis met hem mee willen maken? Op het voorschip is het rustig. Je hoort hier niets van de scheepsmotoren of van andere dingen. Alleen het water dat beneden hem tegen de boeg spat en de wind. Regenvlagen soms, ineens en ook weer snel vertrokken. Verder is de zee vrij kalm. Het schip vaart bijna op vol vermogen. Ze hebben geen last van piraten gehad, dus hij heeft geen sterke verhalen daarover om thuis aan zijn familie of Oscar te vertellen. Veel kwallen in zee, de laatste dagen. Het schijnt dat de zeewaterfilters voor het koelsysteem van de motoren er regelmatig vol mee zitten en dan leeg geschept moeten worden. Hij ziet in de verte een onweersbui ontstaan en ziet de bliksems en hoort de donder. De bui komt niet dichterbij. Twee matrozen komt het dek op om de boel schoon te spuiten. Hij maakt plaats voor ze en verdwijnt naar binnen. -100-
Dingen om te doen aan boord van een schip als je je verveelt: 1. de eerste de beste voorbijganger aanschieten en een praatje maken. Hij heeft geen idee hoe de man heet en waar hij vandaan komt, maar hij spreekt een mondje Engels en dat is voldoende. Een dertien-in-een -dozijn gesprek over het weer – 'Nice weather, he? Yes, very nice, some showers, but most of the time good.' – het schip en zijn bestemming – 'In three days we are in Bombay, the ship is doing fine, 25 knots all the time. Bombay is very interesting, very busy also, a lot of people, but pleasant and you can buy cheap souvenirs.' – de fauna - 'Last year we had rats on board of the ship, no idea where they came from.' – en tenslotte: Ollie – 'What you gonna do with the Elephant?' Geen idee, dat zie ik wel als we in Bombay zijn. 2. daarna een rondje door de mess maken, hier en daar een tijdschrift van de verspreid liggende stapeltjes plukken en in een hoek gaan zitten lezen. Een magazine over scheepstechniek. Pompen, hydraulische systemen, airconditioning (die van de Pride of Genua is stuk) en meer. Plaatjes kijken en weer wegleggen. Een dubieus Italiaans weekblad met veel vrouwelijk schoon – rondborstige blondines, wulpse brunettes en ander moois. Hij legt het gauw aan de kant. Al met al ben je toch zeker een half uur zoet met het doorbladeren van zo'n stapel scheepslectuur. 3. nog steeds geen koffietijd. Terug naar je hut en op bed gaan liggen, doodt de tijd ook. Als je zo in je kooi ligt, voel je onder je, door je lichaam heen, het schip – een zekere trilling, een soort vibratie, veroorzaakt door de machines beneden hem. 4. een rondje maken door de krochten van het schip. Hij weet inmiddels dat de ruimte waar onderdelen liggen opgeslagen, zoals reservetrossen, machine-onderdelen e.d., de 'bosun store' heet. Hij ligt voorin het schip. Vlakbij ligt de boegschroefruimte, maar waar die boegschroef voor dient, is hij nog niet achter. De controleruimte van de machinekamer ligt in het achterschip en bevat twee beeldschermen en een woud aan displays met wijzers, die temperatuur van de motor, oliedruk, actuele snelheid en nog veel meer getoond worden. Erg interessant als je totaal geen verstand van techniek hebt, zoals hij. 5. een dagboek bijhouden. Hij probeert elke dag iets te schrijven, maar -101-
heeft lang niet altijd zin en inspiratie. Aan boord van een schip op zee lijken de dagen erg op elkaar en gebeurd er vaak maar weinig. Over gevoelens schrijven is aan hem niet besteedt, da's meer iets voor een vrouw. 6. nog maar weer eens bij dat beest beneden in het ruim gaan kijken, dat dier waar alles mee begonnen is waar de hele reis om draait.
Hoofdstuk 40 Aankomst in Bombay Ze laten de Perzische Golf links liggen en varen pal naar het oosten, waar India ligt. Het containerschip dat al vanaf het Suezkanaal achter hen zit, heeft lading voor Khor Fakkan, een containerhaven in de Arabische Emiraten en draait weg in de richting van de Golf. Veel woestijnzand aan boord. Op de boeg van het schip liggen verscheidene kilo's en ook op andere plekken hoopt het zich op. Het is een beetje nevelig, hij kan niet ver kijken. Met Ollie alles goed, de chefkok voert hem regelmatig restjes uit de keuken, wat hij liever niet heeft, maar het dier zelf eet alles op en lijkt er wel bij te varen. Bijna elke dag gaat de klok een uur vooruit. Elke nacht een uur slaap minder, op een gegeven moment ga je het voelen. Bombay of Mumbai – beide schrijfwijzen kom je tegen; die metropool aan de Arabische Zee. Met suburbs en alles mee zo'n 22 miljoen inwoners. Dat is net zoveel als de bevolking van Nederland en een flink deel van België samen. De stad ligt op een schiereiland, in het noorden en oosten begrenst door een rivier, en aan de andere zijden door de zee. Het centrum ligt op de zuidpunt van het eiland, op een soort landtong. Ten noorden daarvan gaan de stad en haar voorsteden eindeloos door. Omdat het water Bombay's uitbreidings mogelijkheden beperkt, dreigt de stad soms uit haar voegen te barsten. Iemand vergeleek de stad met een volgepakte Indiase trein, waar aan alle kanten mensen aan hangen, en met een spartelende, door elkaar heen wriemelende berg vissen op het dek van een vissersschip. Het grootste deel van de bevolking woont in slums, waar stromend water -102-
vaak een luxe is en het riool een open goot in de straat, waar kinderen op blote voeten spelen. Dit is het Bombay dat je nooit getoond wordt als je via Google of andere informatiebronnen informatie over de stad zoekt. De slums nemen alle open ruimte in de stad in beslag; voetpaden worden leefgebied voor mensen die in zelfgefabriekte bouwsels van hout en plastic slapen en de dag op straat doorbrengen. The homeless hebben zelfs dat niet eens en slapen op elke vrije plek die ze kunnen vinden, vaak met alleen hun kleding als deksel. Vroeg in de morgen struikel op veel plekken in de stad over de mensen die de nacht buiten doorgebracht hebben. Bedelaars overal, aan hun lot overgelaten kinderen die op straat moeten zien te overleven, opdringerige verkopers, de modern geklede nieuwe middenklasse die daar tussendoor laveert, antieke auto's op de rijbaan, riksja-rijders die een tukje doen boven het stuur van hun taxi, drukte, lawaai – en dat alles tegen een achtergrond van koloniale gebouwen uit de tijd van de Engelse overheersing, die contrasteert met de futuristische, nieuwe gebouwen die op sommige plaatsen in de stad verrijzen. De haven ligt aan de oostkant van het schiereiland en heet officieel Front Bay. Het havengebied is sterk vervuild door de bevolkingsdruk en de handel overzee. Fijnstof, zware metalen, kooldioxide, stikstofmonoxide en nog meer. Vorig werd er in de haven 57 miljoen ton vracht verwerkt, waarvan 32 miljoen import en 25 miljoen ton export. Ruwe olie staat met stip op een, ijzer en staal, containers en bulkgoederen hebben ook een belangrijk aandeel. De haven heeft naast een aantal kades waar schepen kunnen aanleggen, ook drie omsloten dokken, te weten het Victoriadock, het Prince's dock en het Indiradock. In het Victoriadok vond op 14 april 1944 een gebeurtenis plaats die The Bombay explosion wordt genoemd. Het schip de S.S. Fort Stikine, geladen met explosieven, munitie, vliegtuigen, olie en goudstaven, explodeerde na een brand aan boord. Door de klap sneuvelden ruiten tot op 12 kilometer afstand; 11 schepen die in de buurt van de Fort Stikine lagen, zonken of waren naderhand rijp voor de sloop en het gebied in de wijde omtrek van het dock veranderde in een vuurzee. Volgens officiële cijfers kwamen 740 mensen om het leven, al zeggen sommigen dat het werkelijke dodencijfer veel hoger lag. Het duurde drie dagen om de brand onder controle te krijgen en 8000 arbeiders waren zeven maanden bezig om het gebied puinvrij te maken, zodat het Victoriadock weer gebruikt kon worden. Er worden nu, meer dan 60 jaar na de tragische gebeurtenis, nog steeds goudstaven uit de havens opgevist. -103-
Sloperijen in het havengebied verwerken Europese schepen. De bedrijven worden enigszins aan het oog onttrokken door muren van staalplaat en sloophout. Daarachter kom je in een andere wereld terecht. Arbeiders zonder beschermende kleding, veiligheidshelm of mondkapje staan met grote snijbranders te werken op een schip. De losgesneden stukken metaal worden met een antieke hijskraan aan wal getakeld en daar met kleinere snijbranders verder verwerkt. Een enkeling draagt handschoenen, sommigen mannen dragen een zonnebril tegen rondvliegende staalsplinters of hebben een doekje voor hun mond tegen de giftige dampen die vrijkomen. Hun kleding is vaak met olie besmeurd. Om elk scheepswrak drijft een drab van olie en ander afval. Vrouwen verzamelen de kleine stukjes gloeiend metaal die rondvliegen. Overal branden vuurtjes met afval. Olie wordt vanuit een schip in oude vaten gepompt. Het zand rond de vaten is zwart van de gemorste olie. De Pride of Genua nadert de stad. Het eerste dat hij ziet, zijn de wolkenkrabbers op de landtong. Het oogt modern. Bombay heeft zelfs zijn eigen World Trade Center, mét twee torens (!). Als ze dichterbij komen ziet hij een binnenhaven die blijkbaar niet meer gebruikt wordt, want hij ziet geen schepen liggen. Ze varen om de landtong heen in de richting van de zeehaven. In het gebied voor de haven liggen schepen te wachten bij anchorage-points tot er plek vrij is bij de kaden of in de docks. Ook zij moeten wachten. Het anker gaat uit en de motoren zwijgen. Nu pas hoort hij de stad – een muur van geluid, de optelsom van 22 miljoen mensen die werken, onderweg zijn of iets anders doen. Er hangt smog in de lucht en het stinkt. Hij heeft de uitvoerdocumenten voor Ollie op zak. Fratelli heeft als bestemming een reservaat voor olifanten niet ver van de stad ingevuld. Nu maar hopen dat ze niet moeilijk doen bij de douane. Nu maar hopen dat hij een truck weet te vinden die hem en Ollie wil vervoeren. Nu maar hopen dat Ollie door de mensen van het reservaat (en de andere olifanten daar, natuurlijk) geaccepteerd wordt.
Hoofdstuk 42 De stad in De volgende ochtend krijgen ze toestemming van de Port Authorities om -104-
aan te leggen bij een van de kaden ten noorden van Prince's Dock. Het lossen zal nog even op zich laten wachten, aangezien de beschikbare havenarbeiders nog bezig zijn met een ander schip. Hij laat Ollie nog even in het ruim en gaat op verkenning uit. Via de Coal Bandar Road het haventerrein af, voortdurend op zijn hoede voor plotseling opduikende heftrucks of ander onheil. Het gedeelte van de stad achter de havens heet Byculla. Het ligt in het zuiden van Bombay, heeft een treinstation, de grootste groentemarkt van de stad, de bekende 'Mustafaa bazaar' en een dierentuin. De dierentuin is gevestigd in het Jijamata Udyaan, of zoals het vroeger heette de Victoria Gardens, een park van 190 ha in hartje Byculla. De dierentuin heeft een slechte reputatie: ruimtegebrek zorgt ervoor dat de huisvesting van de dieren slecht is en bewegingsruimte zeer beperkt. Een team van de Indiase natuurbeschermingsorganisatie PAWS bezocht recent Byculla Zoo en was geschokt door de leefomstandigheden van de dieren. Wat betreft de drie aanwezige olifanten in de Zoo noteerden de waarnemers het volgende: − de gezondheidstoestand van de dieren was slecht. Ze hadden open wonden op hun lichaam. − het leefgebied van de dieren was zeer vies; overal lagen uitwerpselen − overdag werden ze met touwen vastgebonden zodat ze geen enkele bewegingsvrijheid hadden − de aanwezige mahouts vertelden dat de dieren regelmatig modder aten, wat leidde tot maagklachten. − alle drie olifanten vertoonden tekenen van ernstige stress. − men had onlangs geprobeerd om een jonge bul te laten paren met een veel ouder vrouwtje, wat, zo weet iedere olifantenkenner, niet kan. Het vrouwtje hield er verwondingen aan over en de paring mislukte. − Een van de mahouts was op het moment van het bezoek zijn kleren aan het wassen binnen de omheining waar de olifanten verbleven. Gelukkig lijkt het erop dat deze toestand binnenkort voorbij is, omdat de directie van de dierentuin opdracht gegeven heeft om de olifanten te verplaatsen naar natuurreservaten ergens anders in India, waar ze een veel beter leven hebben. De slechte leefomstandigheden voor de andere dieren blijft voorlopig hetzelfde. Er is sprake van de dierentuin gaat verhuizen naar een andere lokatie met meer ruimte, maar dat is op dit moment nog toekomstmuziek. Van al deze dingen weet hij niets, als hij voorzichtig zijn weg zoekt door -105-
Byculla en zijn ogen uitkijkt. Wat een drukte overal - automobilisten die voortdurend claxonneren, geschreeuw en getier van straatventers en potentiële klanten, knetterende riksja's die elk gaatje benutten om verder te komen. Mensen liggen gewoon te slapen op straat. Bedelaars steken een klauwige hand uit in de hoop op een paar roepies. Veel mooie oude gebouwen ziet hij. Hij loopt over Victoria Road, komt langs de Majestic coffee shop, die in tegenstelling tot de coffeeshops in zijn vaderland inderdaad koffie verkoopt. Hij loopt naar binnen en besteld een India latte special, die door een bediende in smetteloos witte jas en op sandalen gebracht wordt. Het blijkt een combinatie van cappuccino en latte te zijn, met heel veel suiker. Hij drinkt het op, rekent af en gaat weer naar buiten. Verderop is het Jijamata Udyaan, aan de rechterkant van de weg. Hij ziet alleen een park en is nieuwsgierig hoe het eruit ziet, welke bomen er staan en welke vogels hij misschien zal zien, dus hij slaan een wandelpad in dat naar het park voert. Hij loopt langs een ziekenhuis, en ziet dan tot zijn verrassing de ingang van een dierentuin. 'Byculla Zoo', heet het en het ziet er een beetje verwaarloosd uit. Zouden ze hier ook olifanten hebben? Hij loopt naar de kassa's en vraagt of hij de directeur kan spreken. Opgetrokken wenkbrauwen uiteraard, maar als hij aandringt en vertelt waarvoor hij komt, gaat het hekje voor het open en mag hij doorlopen naar een smoezelig gebouw, waar de staf van de Zoo gehuisvest is. De man aan de andere kant van de tafel heet Radesh Priskuderawan en noemt zich General manager. Dat een Hollander met een vrachtschip een Indische olifant naar Byculla komt brengen, heeft hij nog niet eerder meegemaakt en hij heeft dan ook enige tijd nodig om dit te verwerken. Uiteindelijk komt hij tot zichzelf en vertelt dat de olifanten die ze hier hebben op korte termijn naar een reservaat in het hart van India gaan en dat hij dus geen opvangplaats heeft voor Ollie. Een voor de hand liggende vraag: kan Ollie wellicht mee naar dat reservaat? De man zucht, schraapt zijn keel en kijkt naar het plafond. Dan pakt de Indiër de telefoon om iemand anders er bij te halen. Die arriveert even later en hij moet opnieuw zijn verhaal doen. Uiteindelijk wordt de knoop doorgehakt en krijgt hij te horen dat de olifant naar de Zoo gebracht mag worden en dat ze daarna wel verder zullen zien. De weg terug naar het schip lijkt korter. Eindelijk een oplossing. Ze zijn net begonnen de Pride of Genua te lossen, dus kan gelijk de kooi met Ollie op de wal gezet worden. Vanmiddag nog gaat hij terug naar de dierentuin, mét Ollie.
-106-
Hoofdstuk 43 In de cel Olifanten waren tot voor kort een vertrouwd beeld in de straten van Bombay. Ze werden ingezet om te bedelen onder toeristen, bij allerlei religieuze ceremonies of rijk versierd als statussymbool bij huwelijksfeesten. Sinds kort is dit allemaal verleden tijd. Na een intensieve campagne van organisaties die opkomen voor het welzijn van dieren, heeft de overheid van de deelstaat Maharashtra (waar Bombay onder valt), besloten om olifanten te verbannen uit de stad. De stadsolifanten werden vaak slecht verzorgd en hadden aandoeningen aan hun poten als gevolg van de hitte en het slechte wegdek. Als ze niet werkten, werden ze vaak aan beide poten vastgeketend, waardoor ze geen stap meer konden verzetten. Olifanten zijn sociale wezens die in de natuur in groepen leven. In gevangenschap worden ze gescheiden van hun familie en veroordeelt tot een leven van eenzaamheid en misbruik. Los hiervan leverden de stadsolifanten soms ook gevaar op voor mensen en hun bezittingen. Een paar jaar geleden schrok een dier zo erg van een vuurpijl, dat hij er in paniek vandoor ging, een spoor van vernieling achterlatend. Mahouts die het verbod van de overheid negeren en toch met een olifant de stad ingaan, worden gearresteerd en hun dier wordt verbeurd verklaard. Probleem is wel de vraag wat er met geconfiskeerde olifanten moet gebeuren. Om die reden heeft het gemeentebestuur van Bombay het initiatief genomen om op enige afstand van de stad een opvangcentrum in te richten. In gezegende onwetendheid van dit alles, laat hij Ollie los uit de kooi en loopt met het dier de kade af. Dit is iets dat de havenarbeiders lang niet gezien hebben en ze staren hem na. Hij schat dat hij er ongeveer 40 minuten over zal doen om de Zoo te bereiken, in Ollie's kalme wandeltempo. Bombay is Rome niet – hier zijn mensen gewend aan olifanten, hoopt hij. Hij laat Ollie aan de rechterkant van de weg lopen, zodat ze auto's aan kunnen zien komen, want het verkeer rijdt hier links, net als in Engeland. Een antiek ogende Ambassador-taxi rijdt hen voorbij. Het prototype stamt al uit de jaren '40 van de vorige eeuw, maar ze worden hier nog steeds gemaakt.
-107Ze sjokken langs een sjiek hotel met portiers aan beiden zijden van de ingang. Langs een oud kerkhof – vermoedelijk Europees, want Hindoes verbranden hun doden. Langs de bazaar, waar het veel te druk is voor een man en een olifant. Ollie's slurf zwaait heen en weer alsof hij de omgeving aftast. Wat gaat er om in een Indische olifant die eindelijk thuis komt? Hij ruikt van alles om zich heen: uitlaatgassen, etensgeuren, de lucht van ongewassen kleren, zweet en verder allerlei onbenoembare aroma's. Plotseling stopt er een politieauto achter hen en twee agenten stappen uit. Niet goed, ziet hij: dreigende lichaamstaal, strakke blik. Hij probeert uit te leggen dat hij onderweg is naar de dierentuin, maar het lijkt wel of ze nauwelijks naar hem luisteren. Wat hij doet, is verboden, begrijpt hij en dat zal hij weten ook. De auto laten ze staan en lopend escorteren ze hem en Ollie naar het politiebureau. Daar wordt Ollie buiten vastgeketend en moet hij mee naar binnen. Een kale ruimte van twee bij drie meter. Een bed met een versleten matras, een verveloze tafel en een stoel. Daar zit je dan. Wachten. Niks te doen, alleen maar wachten. Hij is gefouilleerd en al zijn spullen zijn hem afgenomen, inclusief paspoort en mobiele telefoon. Het stinkt in de cel – de lichaamslucht van honderden arrestanten die hem voorgingen, lijkt in de muren gekropen te zijn. India is een ontwikkelingsland en dit is een politiecel in een ontwikkelingsland. Geen hightech hier – geen camera die hem in de gaten houdt, geen intercom waardoor hij iets te drinken kan vragen of wat dan ook. De deur ging achter hem op slot en voetstappen verwijderden zich van zijn cel en daarna werd het stil en bleef het stil. Zelfs zijn horloge is hem afgenomen, dus hij heeft geen idee hoe lang hij hier inmiddels zit en hoe laat het is. Er zit geen raam in de cel, dus naar buiten kijken kan ook niet. Gedachten, allerlei gedachten: weer mislukt; wat nu; hoe loopt dit af; staat Ollie nog steeds buiten; ik dacht dat olifanten op straat in India heel normaal waren; wanneer krijg ik iets te eten, ik heb honger; welke rechten heb ik als buitenlander in India; wat doen ze met oude olifanten in dit land; ik zou wel een glas water lusten; hoe laat is het; ik wil naar huis, ik wil een punt zetten achter deze hele zaak; heeft Bombay een rechtstreekse vliegverbinding met Amsterdam; ---De TL-verlichting boven zijn hoofd zoemt, het gaat hem irriteren. Dode vliegen op een vloer die lang geen bezem gezien heeft. Zitten, armen over elkaar, armen op de stoelleuning, benen over elkaar, benen naast
-108elkaar, benen onder de stoel. Opstaan – het is 2 passen naar de deur, 3 passen naar de verste hoek, 2 passen naar de andere hoek en dan weer 3 passen terug naar de stoel. Een spelletje bedenken om iets te doen te hebben, maar hij weet niks te verzinnen. Een fantasietje dan maar: ik woon in Bombay en ben, en ben, laten we zeggen een ambtenaar met een vaste baan bij de gemeente. Ik woon in een mooi huis aan zee, samen met mijn Indische vrouw. Elke zondag gaan we naar die kerk waar ik vanochtend langs gekomen ben – Grace Church of zoiets. Hij doet zijn best om het droombeeld tot leven te laten komen, maar het lukt niet. Ik wil hier weg, ik wil hier weg, ik wil hier weg. Nog maar wat rondjes lopen en dan het aantal voetstappen tellen. Ben je zeker vijf minuten mee bezig. Wordt ik het land uitgezet? Krijg ik dan een gratis vliegticket? Hij moet naar de wc, maar weet niet wat hij moet doen om iemand te laten komen. Hard schreeuwen? Op de deur bonzen? Ik wil er uit.
Hoofdstuk 44 Afscheid van Ollie en meer Het duurde een eeuwigheid voordat ze hem kwamen halen, maar nu zit hij in een verhoorruimte, met tegenover hem een constable-officer. Naam, geboortedatum, woonplaats, beroep, enzovoorts, enzovoorts. Daarna de hoofdzaak: 'U wordt er van beschuldigd een olifant door de straten van Mumbay te hebben vervoerd, hetgeen volgens de wet van de staat Maharastra verboden is. Wat heeft u daarop te zeggen.' Niet zoveel, eigenlijk. Het is gewoon waar. Zal ik dan nog één keer, voor de laatste keer mijn verhaal vertellen? Praten, praten, in zijn beste Engels. De politieman tegenover hem schrijft en schrijft. Hij vraagt om een glas water, het wordt voor hem gehaald. Hij vraagt
-109wat er met Ollie gaat gebeuren. 'Most likely, we will transfer the elephant to a Wildlife Refuge.' Een natuurreservaat! Prima. Hij ontspant. 'What happens next?', wil hij weten. Uit het antwoord begrijpt hij dat hij over een tijdje voor moet komen bij de rechtbank hier in de stad, en dat hij zich tot die tijd ter beschikking van justitie moet houden. Dus voorlopig niet terug naar Nederland. Moet ik maar ergens een hotel boeken en voor toerist gaan spelen. Er is genoeg te zien hier, dus vervelen zal ik me niet. Zijn paspoort wordt achter gehouden maar zijn andere spullen krijgt hij terug. Binnen 24 uur moet hij zijn verblijfadres doorgeven en na die mededeling mag hij gaan. Als hij buiten komt, staat Ollie daar nog steeds. Hij keert op zijn schreden terug en vraagt wie er voor voer en water zorgt. Het komt allemaal goed, wordt hem verzekerd, 'The elephant will be fine.' Opnieuw naar buiten en dan afscheid nemen in de wetenschap dat hij Ollie, zíjn Ollie, waarschijnlijk nooit meer terug zal zien. Afscheid nemen doet pijn, dit afscheid ook. Om voor de deur van een politiebureau een olifant toe te spreken en over zijn kop te strelen alsof het een hond is, doet misschien wat vreemd aan, maar hij trekt zich niets aan van omstanders. Geruime tijd staat hij bij het dier dat zo'n bijzondere rol in zijn leven gespeeld heeft. Dan vermand hij zich en loopt weg. Een hotel, een goedkoop hotel, waar vindt ik die. Hij komt langs een taxistandplaats en vraagt een chauffeur om hem naar 'A cheap hotel in the neighbourhood' te brengen. De man rijdt hem naar de Comfort Inn Heritage in Byculla, op steenworp afstand van de dierentuin. Een vrij modern, betonnen gebouw met een overdekte ingang en een parkeerplaats die volstaat met op het vliegveld van Bombay gehuurde auto's, zo lijkt het. Hij checkt in en krijgt de sleutel van zijn kamer. Een keurige kamer, met een mooie teakhouten vloer en smetteloos witte muren. Het beddegoed is schoon, de matras ziet er nieuw uit. Beneden zijn een aantal zalen die namen hebben als the Empress, the Princess en the Monarch. Hij bestelt een drankje bij de bar en ontspant zich. De andere ochtend na het ontbijt gaat hij de straat op. In de richting van de dierentuin, waar hij een kaartje koopt en naar binnen gaat. Natuurlijk eerst naar de elephant-enclosure, waar hij half-en-half Ollie verwacht maar die is daar niet en dat is maar goed ook. Het gebied is een modderpoel, er staat drie olifanten die er slecht uitzien – ziekelijk, vies en schurftig. Ze hebben ketens om zowel de voor- als achterpoten. Hun onderkomen is een houten keet met gaten in het dak – de regen kan er zo inslaan. In Nederland zou hier onmiddellijk de dierenbescherming in actie komen. De Partij voor de Dieren zou Kamervragen stellen en veel mensen zouden zich boos maken. Al met al een droevig gezicht en hij is blij dat zijn plannen anders
-110gelopen zijn en dat Ollie nu op een andere plek is. Hij heeft nu geen behoefte meer om de rest van de dierentuin te zien en besluit om iets anders te gaan doen. In een book-store vlakbij de bazaar koopt hij een gidsje en een plattegrond van de stad. Op een bankje in het park bestudeerd hij beide. Sanjay Gandhi National Park aan de noordkant van Bombay, dat wil ik het eerst zien. Hij loopt naar het dichtstbijzijnde station van de City Line en koopt een kaartje naar Borivali, het station dat het dichts bij het park ligt. De overvolle trein brengt hem in drie kwartier naar zijn bestemming. Het Sanjay Gandhi National Park is 104 km2 groot en ligt binnen de stadgrenzen van Bombay. Een groene oase in een miljoenenstad – de slums stapelen zich op tegen de randen van het park. Een groot deel van het park bestaat uit relatief ongerept oerwoud, waar 800 soorten planten en 284 soorten vogels leven. Er komen luipaarden voor, verschillende soorten herten, civetkatten, rhesusapen, langoeren, antilopen en hyena's. Er zijn grotten die 2400 jaar geleden door Boeddhisten uitgehouwen werden in de rotsen. De slecht onderhouden afrastering rond het park zorgt ervoor dat dieren soms ontsnappen en in de nabij gelegen woonwijken voor problemen zorgen. In juni 2004 werden in een week tijd 20 mensen gedood door luipaarden. Hij betaalt de entree en gaat het park in. Het blijkt dat slechts een klein deel van het gebied vrij toegankelijk is. Wil je meer zien, dan kun je – tegen betaling uiteraard – mee met een safaribus dieper het park in. Hij gaat mee met de bus, maar het valt zwaar tegen: een rit van hooguit 20 minuten, waarbij onderweg tijgers en leeuwen losgelaten worden uit kooien om de toeristen in de bus een natuurbeleving te geven. Een teleurstelling, maar een bezoek aan de grotten blijkt wél de moeite waard te zijn. Een door mensen uitgehouwen dorp bovenop een berg, in het woud beneden krijsen de apen en zingen allerlei vogels. Terug bij de ingang raadpleegt hij zijn kaart.Hij wil naar Juhu Beach, een mooi strand aan de Arabische Zee, maar moet eerst uitvinden hoe hij daar komt. Met de trein naar station Vile Parle en dan daar maar zien of er taxi's gaan. Het lukt – een taxi zet hem af bij de de boulevard van Juhu. Als hij naar het strand loopt, wordt hij aangeklampt door bedelaars van verschillende leeftijden, die allemaal hetzelfde willen. Er zijn kleine kinderen bij die voor je uit blijven lopen en je schoenen aantikken als blijk van nederigheid. Het zijn er teveel en hij besluit ze te negeren – met een schuldgevoel als resultaat.
-111-
Hoofdstuk 45 De rechtbank
Weer zo'n oud uit koloniale tijden daterend gebouw. Veel ornamenten en zuilen aan weerszijden van de hoofdingang. De gietijzeren letters op de gevel zijn verroest, maar nog steeds leesbaar: 'His Majesty's Royal Supreme Court.' Vergane glorie. Engeland regeert de golven allang niet meer. Na de Tweede Wereldoorlog was het imperium failliet en Gandhi bracht de in Zuid-Afrika geleerde lessen in zijn vaderland in praktijk. Enkele jaren later was India onafhankelijk. Nu zetelt hier in dit gebouw een lagere rechtbank – een soort kantongerecht die lichte overtredingen behandeld. Hij opent de zware deuren en komt in een grote hal. Het is een heksenketel van mensen, de chaos van India, met rechtbank medewerkers die zich haastig een weg banen door de mensenmassa die een dwarsdoorsnede lijkt te zijn van de bevolking – sloebers in zeer armoedige kleren naast in duur maatpak gestoken zakenmannen, een soort middenklasse van mannen in nette pantalon en gestreken overhemd naast Hindoepriesters in witte gewaden, een Sikh met een indrukwekkende snor en tulband, vrouwen in kleurige sarongs en, tenslotte, een verdwaalde Hollander. Hij heeft moeite om in die drukte van mensen zijn weg te vinden. Na een tijdje zoeken ziet hij een loket en besluit om zich daar te melden met zijn oproep. De ambtenaar bestudeert zijn papieren en verwijst hem dan naar de tweede verdieping, zaal 15. Hij vindt de tweede verdieping, maar niet zaal 15. Hij klopt op een willekeurige deur en vraagt de weg. Zaal 15 zit op een onmogelijke plek, ergens in een verborgen hoek en te bereiken via een smalle doorgang. Hij mag gaan zitten en moet wachten tot hij aan de beurt is. De rechters – het zijn er drie – zijn gekleed in een toga die nog uit de Middeleeuwen lijkt te stammen en dragen een pruik met flappen aan de onderkant – de erfenis van eeuwen Engels bestuur. Hij probeert te volgen wat er allemaal gebeurt, maar dat valt niet mee – de beklaagden zijn voor hem moeilijk te verstaan als ze zich in rad Engels met een zwaar accent staande verweren tegen de beschuldigingen, de rechters hebben geen microfoon en er lopen voortdurend mensen in en uit de zaal. Hij hoort op een gegeven moment iets over 'koeien' en 'straat'. Het lijkt
-112erop dat de man die net aan de beurt is, een koe heeft laten loslopen in het centrum van Bombay – wat verboden is. Geen heilige koeien hier die overal gaan liggen en de weg versperren, dat plaatje van India is gedateerd en gaat zeker voor deze stad niet meer op. Na lange tijd is hij dan eindelijk aan de beurt. De middelste judge kijkt in zijn richting en noemt zijn naam. Hij komt naar voren, gaat achter het hekje staan en wacht af. De rechter begint de aanklacht voor te lezen, de pruik met de flappen beweegt mee bij het praten. Hij moet zich voorover buigen om de man te kunnen verstaan, al weet hij natuurlijk al waar het over gaat. De rechter is uitgesproken en hij mag zijn zaak bepleiten. Hij vertelt dat in Europa nog steeds het beeld bestaat dat in India olifanten, koeien en andere dieren vrij rond lopen, al dan niet onder begeleiding van een mahout. Hij vertelt dat hij Ollie naar de dierentuin van Bombay wilde brengen om hem daar af te staan, dat hij het prima vindt als zijn olifant in beslag genomen en naar een natuurreservaat gebracht wordt en dat hij zijn lesje geleerd heeft. De judge rommelt door zijn papieren, kijkt even naar zijn collega's en doet dan gelijk uitspraak. Ollie wordt verbeurd verklaard en zal naar een Elephant Sanctuary gebracht worden en hij krijgt een boete van 750 roepies - wat veel lijkt maar omgerekend in euro's misschien enkele tientjes is. Opluchting. Wel meteen de vraag aan de rechter waar die Elephant Sanctuary zich bevindt. In de deelstaat Tamil Nadu, zegt de rechter, maar hij krijgt geen adres. Straks direct terug naar het politiebureau, die weten vast wel meer. Hij mag weg. De boete moet hij beneden bij de griffie betalen. De constabel-officer is niet op het bureau aanwezig, maar na wat aandringen krijgt het toch een adres. Het gaat om het Elephant Camp in Theppakkadu, binnen het Mudumalai National Park in de staat Tamil Nadu. Hij stopt het adres zorgvuldig in zijn portemonnee. Nu zien dat ik een goede kaart van India te pakken krijg. Zie ik misschien Ollie toch nog terug, daar had ik niet meer op gerekend. Hij loopt naar de book-store waar hij eerder een kaart van Mumbay kocht en wordt onderweg aangeklampt door kinderen. Zouden ze geld willen? Hij probeert ze te negeren en ze druipen af. Een bedelaar komt even later naar hem toe: 'Roepies sir, please 10 roepies.' Hij vindt ergens een biljet van 25 roepies en geeft het aan de man, die dolblij lijkt te zijn en met gevouwen handen voor zijn borst een soort zegen of groet lijkt uit te spreken. Wat zijn wij in Europa gezegend, denkt hij, vergeleken met dit land. Wij
-113hebben alles – zelfs iemand met een uitkering heeft nog een zekere mate van welvaart, een dak boven zijn hoofd, eten en drinken en kijk dan zo'n bedelaar hier eens. Is in de zevende hemel met 25 roepies, het equivalent van vijftig eurocent misschien. Tel uw zegeningen – dat oude lied met die bekende tekst, zouden we in Nederland vaker moeten zingen.
Hoofdstuk 46 Naar Ooty Van zijn hotel in Byculla naar Mumbai Central Station is niet ver, de taxi doet er hooguit 10 minuten over en zet hem af voor de hoofdingang van het statige gebouw. Weer die oud-Engelse grandeur die je in Bombay overal ziet, al kan het gebouw wel een opknapbeurt gebruiken. De gevel is beroet van de uitlaatgassen van alle auto's die dag en nacht het stationsplein passeren, het voegwerk brokkelt af en de kozijnen schreeuwen om een laagje verf. De receptie van het hotel heeft voor hem een treinkaartje gereserveerd via internet – ook Indian Railways gaat met zijn tijd mee. Hij moet de Udyan Express naar Bangalore hebben en dan daar overstappen naar Mysore en Coimbatore. In de laatste stad gaat er een boemeltreintje naar Ooty, waar het Wildlife Office Warden zit, het kantoor dat het nationale park en het Elephant Camp beheerd. Daar kan hij hopelijk verdere informatie krijgen over Ollie en de toekomst van het dier. Indiase lange afstands treinen kennen 8 'classes' – van de Sleeper Class waarmee de meeste Indiërs reizen en die vaak overvol is, tot de zeer luxieuze van air-conditioning en slaapcabines voorziene First Class. Hij heeft de tussenweg gekozen: de AC Chair Class – minder druk als de sleeper class en minder duur als de first class. De trein oogt van buiten oud, armoedig, bijna prehistorisch. 'AC Chair Car' staat er met grote letters op de coupé die hij moet hebben en hij stapt in. Binnen valt het alles mee: het is schoon, de stoelen zijn comfortabel en genoeg ruimte in het bagagerek boven zijn hoofd om zijn spullen op te bergen. Hij is na zijn arrestatie en vrijlating even terug geweest op de Pride of Genua, heeft zijn spullen gepakt en afscheid genomen. Weer een bladzijde omgeslagen in het boek van zijn reis.
-114De trein vertrekt redelijk op tijd. Achter hem zitten twee backpackers uit Europa. Aan de andere kant van het gangpad wordt Tamil gepraat, maar voor hem is het onbegrijpelijk gebrabbel. De trein zal er ongeveer een dag over doen naar Bangalore. Er zijn geen slaapcabines in deze afdeling, dus het wordt een lange zit. Naar buiten kijkend constateerd hij dat ruimtelijke ordening en planning blijkbaar onbekende begrippen zijn hier. Randstedelijke chaos, ongeremde wildgroei, een samengeraapt zooitje van fabrieken, onduidelijke bouwsels, slums, braakliggende stukjes land waar koeien en geiten lopen en nog meer slums. Mensen langs het spoor die naar de trein kijken als hij passeert. Wat doen ze daar – verwachten ze soms geld of iets anders van de treinreizigers? Ze passeren kleine stations waar mensen op de perrons liggen te slapen. Bundeltjes voddige kleren, bijna niet menselijk meer, die niet bewegen als de trein langskomt. Na enige tijd verandert het landschap. Het wordt landelijker, ongerepter bijna. Rijstvelden waar buffels tot aan hun poten in het water staan. Heuvels in de verte, die bebost lijken te zijn. Een wonder dat er in een land met meer dan 1 miljard inwoners überhaupt nog bossen bestaan en dat niet alle bomen voor brandhout zijn gebruikt, zoals in Afrika. In Poona stopt de trein een kwartier. De volgende grote stad is Solapur. Ze kruisen een brede rivier met bruin, modderig water. Kinderen staan op de oeverbank en kijken naar de trein. Een eind verder lijkt het of de trein door de jungle rijdt. Dichte bebossing tot op enkele meters van het spoor. Lianen die langs stammen van bomen omhoog kronkelen en weer naar beneden. En dan weer door een open landschap, met kleine dorpjes, een alleenstaande Hindoetempel middenin het land, koeien, mensen op bromfietsen, kinderen langs de spoorbaan. Het wordt donker en hij probeert wat te slapen. Indiërs lijken gewend te zijn om zittend te slapen, constateert hij om zich heen kijkend, maar hij heeft er nu toch spijt van geen slaapcoupé genomen te hebben. De trein stopt nog een keer in Hubli en gaat daarna in een ruk door naar Bangalore. Buiten is het donker, echt donker – geen enkele straatverlichting is er, je zou je nek breken als je hier 's avonds nog ergens naar toe moest. Hij doet opnieuw een poging om te slapen, maar het blijft bij een poging. Het is al volop licht de andere ochtend als de Udyan Express Bangalore binnenrijdt. De vierde stad van India, de hoofdstad van de staat Karnataka, zo'n 6 miljoen inwoners. Het wordt wel de 'Silicon-valley van India' genoemd, vanwege het grote aantal IT-bedrijven dat hier zit. Veel werkgelegenheid
-115hier en een relatief hoog welvaarspeil en daardoor minders slums als in Bombay. Een andere bijnaam van de stad is 'The Garden City' – Bangalore is een groene stad met veel parken. De Nandi-tempel, een piramidevormig bouwsel, is populair bij Hindoes en toeristen. De straten zijn gevuld met zwart-gele autoriksja's, waarvan de chauffeurs soms bloedstollende manoeuvres uithalen om vooruit te komen. Fietsriksja's en Japanse auto's vullen de gaatjes op. Hij heeft weinig tijd voor sight-seiing, want hij moet zijn trein naar Mysore halen. Die blijkt een aftandse boemeltrein te zijn, met harde houten banken. Hij eet zijn ontbijt, een portie chicken-massala, op in de coupé en spoelt het weg met koffie. Het voordeel van zo'n boemeltrein is, dat je alle tijd krijgt om wat er buiten gebeurt, in je op te nemen en hij geniet volop. Wat een land! Onmiskenbare armoe contrasteert met de vriendelijke kleuren van het landschap en de vriendelijkheid van de mensen. Kleine kinderen die – vermoedt hij – deze ochtend nog niets gegeten hebben, zwaaien vrolijk naar hem. Een man bewerkt zijn land met een os die een primitief soort ploeg voorttrekt. De ochtendzon schittert op het water in de rijstvelden. Vogels – een soort koereigers, lijkt het wel, smetteloos wit. Een zwerm wilde parkieten vliegt op uit een boom. Ze rijden het station van Mysore binnen. Hier overstappen naar Coimbatore, the next stop. De rit daar naartoe is saai, maar als hij in Coimbatore overstapt op de 'Toy Train' naar Ooty, is dat gauw vergeten. De Nilgiri Passenger Train zoals het ding officieel heet, bestaat uit een ouderwetse stoomlocomotief die vier wagons over een smalspoor naar een hoogte van 2240 meter moet duwen en daar ruim vier uur over doet. Een toeristische rit, de klim gaat door palmbomenbossen, bananenplantages en suikerrietvelden. Ooty ligt op een van de toppen van de Nilgiri Hills en is een gewilde bestemming voor veel Indiërs, vanwege de frisse lucht op deze hoogte en de lagere temperaturen in de zomer. Bij ieder stationnetje onderweg staat de trein korte tijd stil en is er gelegenheid om van een verkoper op het perron thee met melk te kopen. De trein passeert op zijn tocht naar Ooty dertien tunnels, verschillende bruggen en rijdt soms rakelings langs diepe afgronden. Halverwege de rit stopt de trein op een plek waar de watervoorraad van de locomotief wordt bijgevuld. Op het station van Ooty hangt een bord aan de muur met het opschrift: 'Warning. It is dangerous to entrain, detrain, a moving train anybody doing so will be doing the same at his/her own risk and responsebility.' I
-116Indiaas Engels. Je moet het drie keer lezen voor je begrijpt wat er staat. Hij zoekt een hotel op, checkt in en laat zijn bagage achter. Het Wildlife Office Warden laat zich makkelijk vinden, Ooty is niet zo groot. Hij stelt zich voor en vertelt waar hij voor komt. De officer in het kantoor, een vijftiger met zweetplekken onder zijn armen, vertelt dat er inderdaad drie dagen geleden een olifant uit Mumbai is aangekomen. Bingo! Hij popelt om Ollie te zien, maar er moeten eerst nog wat formaliteiten vervuld worden. De man wil alles weten van Ollie en dat is logisch natuurlijk. Hij vertelt hem wat hij weet over het dier en de man schrijft het allemaal op. Hij vraagt hoe het met Ollie is. 'You will see it yourself tomorrow,' zegt de Indiër en ze maken een afspraak voor de andere ochtend. Met de auto zullen ze dan naar Mudumalai rijden en zal hij het kamp en Ollie zien.
Hoofdstuk 47 Het Elephant Camp Het Mudumalai National Park and Wildlife Sanctuary werd in 1940 gesticht als eerste natuurreservaat in India.Het ligt aan de noordwestkant van de Nilgiri Hills. Op dit moment is het 321 km2 groot, maar met aangrenzende parken als Bandipur en Wayanad beslaat het een aaneengesloten gebied van 1500 km2 waarbinnen flora en fauna beschermd zijn. Er leven 40-80 tijgers in het oerwoud van Mudumalai, ettelijke honderden wilde olifanten, beren, luipaarden, makaken, panters en jakhalzen. Miereneter, muntjak (een klein hert), wilde zwijnen, gaur (een wilde rundersoort), vliegende eekhoorns, diverse soorten arenden, gieren en nog 264 andere vogelsoorten. Er zijn natte en droge wouden in Mudumalai. In het natte deel valt 2000 mm. regen per jaar. In de droge delen groeien veel bamboestruiken, voedsel voor onder meer de olifanten. In het hart van het gebied, op een plek met de naam Theppakadu, ligt het Elephant Camp. Toen Mudumalai nog geen natuurreservaat was, werden wilde olifanten gevangen en afgericht om in de bosbouw gebruikt te worden. Het kamp was de plek waar de olifanten getraind werden. Ook werden er zieke of overbodige olifanten tijdelijk opgevangen.
-117Lokale stammen, zoals de Kurubas en Malasars werden ingezet bij de training en begeleiding van de dieren, vanwege hun lange ervaring in de omgang met olifanten en hun kennis van de jungle. Omdat het bos van Mudumalai nu beschermd is, worden de olifanten niet meer gebruikt voor het slepen van stammen. Wel worden ze ingezet bij de jacht op stropers en ze hebben een functie bij het zich steeds verder ontwikkelende eco-toerisme. Verder heeft het Elephant Camp een educatieve functie: scholieren, toeristen en anderen kunnen er iets leren over Indische olifanten, hun gedrag en de verzorging die ze krijgen. Er zijn 23 olifanten in het kamp die goed verzorgd worden. Er zijn mahouts aanwezig die met de dieren kunnen omgaan. Behalve bladeren en hooi worden ze gevoerd met gekookt graan volgens de laatste voedingsinzichten. De Veterinary Officer houdt toezicht op hun gezondheid. Sommige olifanten mogen bereden worden door toeristen. Om 9.00 uur de volgende ochtend vertrekken ze uit Ooty. Ze rijden via de AH 67 in de richting van Gudalur. Van 2240 meter hoogte daalt de weg geleidelijk naar de 1072 meter waarop Gudalur ligt. Onderweg veel theeplantages, de economie van het gebied leunt zwaar hierop. Boeren gebruiken veel pesticiden bij de teelt waardoor de vogel- en wildstand schade lijdt. Dieren trekken vanuit de reservaten soms bewoond gebied binnen en zorgen daar voor problemen. Onderweg stoppen ze even bij Needle rock view point, waar het uitzicht over Mudumalai en aangrenzende gebieden prachtig is. Daarna rijden ze door naar Gudalur, om daar rechts af te slaan in de richting van Bandipur. Enkele kilometers verder zijn ze in Mudumalai en is het Elephant Camp niet ver meer. Als ze het kamp binnenrijden ziet hij olifanten, maar niet Ollie. Even later blijkt dat zijn het dier in een aparte enclosure staat even verderop om te acclimatiseren. Hij loopt er naar toe en ziet Ollie die volkomen ontspannen van een berg hooi staat te eten. Het dier heeft weinig aandacht voor hem en hij vindt het best zo. Hij heeft in Bombay al afscheid van hem genomen. Aan de officer vraagt hij welke toekomst Ollie hier heeft. 'Vanwege zijn leeftijd,' antwoordt de man, 'zal hij niet meer ingezet worden bij het opsporen van stropers of het vermaken van toeristen. Hij mag hier de rest van zijn leven blijven, krijgt elke dag zijn voer en mag van een onbezorgde oude dag genieten.' Niets meer te zeggen. De officer heeft dingen te regelen met het personeel van het kamp, hij loopt in de tussentijd een rondje en bekijkt alles. Het is eigenlijk niet meer dan een grote open ruimte in het bos met een afrastering er omheen om de olifanten binnen te houden. De nachtverblijven voor de dieren zien er goed uit. Droog en schoon,
-118met vers stro op de grond. Een stukje naar achteren staat iets dat op een tempeltje lijkt, met een beeld van Ganesh erin, de Hindoegod met het olifantenhoofd en de menselijke torso. De god die voorspoed en geluk zou brengen en reizigers beschermt en wiens afbeelding je overal in India tegenkomt. Hij concludeert dat Ollie het hier waarschijnlijk goed naar zijn zin zal hebben. De officer is klaar met zijn zaken en komt weer naar buiten. Hij heeft alles gezien en loopt mee naar de auto. Hij kijkt nog een keer om naar de enclosure waar Ollie staat en stapt dan in. De officer zet hem af in Gudalur, waar hij een bus kan pakken die rechtstreeks naar Mysore gaat. Hij verwacht een aftands vehike, maar de bussen van de Karnataka State Road Transport zijn modern en hebben airco. De route gaat dwars door Mudumalai en hij komt opnieuw langs het Elephant Camp. Daarna daalt de weg als ze de Niligiri Hills uitrijden en via de dorpen Nanjangudu, Begur en Gundlupet – namen die hij onmiddellijk weer vergeet - bereiken ze Mysore. Terug naar Bangalore, daarna met de trein naar Chennai, dat een internationaal vliegveld heeft. Hij heeft geen geluk: vluchten naar Amsterdam gaan er niet, wel gaat er over twee dagen een Air India toestel naar Brussel. Hij boekt een enkele reis en neemt daarna de metro terug naar de stad. Chennai, het vroegere Madras, is net als Bangalore een miljoenenstad. Het is de hoofdstad van Tamil Nadu en ligt langs de oostkust van India, aan de Golf van Bengalen. In de 16e eeuw stichtte de Nederlandse V.O.C. hier een handelspost, die later overgenomen werd door de Engelsen. Het fort dat de Engelsen hier bouwden, staat er nog steeds en wordt nu gebruikt door het bestuur van de deelstaat Tamil Nadu. Hij arriveert op Egmore Railway Station, een apart gebouw met Moors aandoende zuiltjes tegen de buitengevel. Hij koopt een bescheiden plattegrond van de stad bij een kiosk en loopt daarna in de richting van de zee. Marina Beach heet de 12 km lange boulevard langs het strand, waar autochtonen en toeristen graag flaneren. Indiërs zie je bijna nooit zwemmen in zee – daaraan herken je de toeristen, afgezien nog van huidskleur, schreeuwerige shorts, teveel bloot bij de vrouwen en meer. Het strand doet denken aan plaatjes van Caraïbische eilanden, met wuivende palmbomen en traditionele houten vissersboten die net boven de hoogwaterlijn op het zand liggen. Hij loopt verder langs Marina Beach en komt bij een hagelwit kerkgebouw, de St. Thomas Basiliek. Volgens het verhaal heeft de apostel Thomas hier het laatste deel van zijn leven gewoond en gewerkt en is de kerk over zijn graf heen gebouwd. Achter de kerk, aan het
-119strand staat een lange stok. De legende wil dat deze door de apostel is opgericht om de bevolking van Chennai te beschermen tegen het water, Toen de tsunami vier jaar geleden ook Madras bedreigde, kwam de zee niet verder dan de stok, wordt er gezegd en veel Indiërs geloven dan ook dat St. Thomas hen beschermd heeft. De Madras Jam Market – de belangrijkste markt van de stad - ligt in de binnenstad. Dit is India: een feest van kleuren, essences en geluiden. Mensen die door elkaar krioelen, schreeuwende marktkooplui die hun waar aanprijzen. Hij komt langs een soort kiosk waarbij een raamkozijn zonder glas de etalage vormt. In het midden hangt een antieke weegschaal – zo een die je op schilderijen van Hollandse meesters uit de 17e eeuw wel ziet. Daaromheen een bonte verzameling koopwaar: een streng met iets onduidelijks eraan vastgeknoopt aan een touwtje, een sandelhouten kastje, bijzettafeltjes, een soort koelbox met flesjes frisdrank, bollen wol in verschillende kleuren, een jute zak op de grond met onduidelijke inhoud, gevlochten manden, plastic bekers, geparfumeerd water in kleine flesjes, afwasborstels, wc-borstels en lege aluminium blikken. De uitbater staat aan de rechterkant achter een geïmproviseerde toonbank met voor zich potten met snoepwaren. Hindoetempels heeft Chennai ook genoeg. De Shore Temples liggen aan zee en dateren oorspronkelijk uit de 7e eeuw. Wonderlijke bouwsels, breed van onderen en smal van boven, met allerlei overstekende randen en uitgehouwen afbeeldingen van dieren en vreemde wezens overal die de buitenkant bedekken. Bij een andere tempel waar hij langskomt, 'kampeert' een compleet gezin in de ruimte achter de trappen. Een vrouw is er eten aan het koken en hij ziet een klein kind. Daklozen blijkbaar. Zijn tijd in Chennai vliegt om en twee dagen later staat hij weer op het vliegveld en checkt in. De vlucht naar Brussel verloopt voorspoedig, het eten aan boord is goed en de andere passagiers beschaafd. Dan nog de trein terug naar Nederland, die gelukkig ook in Den Haag stopt en de tram terug naar huis. Moe maar voldaan arriveert hij 's avonds laat in zijn Bomenbuurt. Thuis is alles in orde, zijn huis staat er nog en er is niet ingebroken. Welcome home, de klus zit erop, zijn avontuur is voorbij.
-120-
Hoofdstuk 48 Weer thuis Weer thuis. Alleen. Het voelt toch vreemd, om terug te zijn in het kleine, kleurloze en saaie Nederland. Alles lijkt grijs en het weer werkt ook bepaald niet mee: een vroege herfst, zo lijkt het, het regent en de temperatuur ligt ver beneden die van India. Hij heeft moeite om zich aan te passen en heeft het koud in zijn zomerkleren. Zat ik maar weer op de boot naar Bombay, in de zon en met een warme wind om je oren. Het gedoe bij de supermarkt om de hoek, met mensen die zich druk maken over wat ze zullen kopen, komt hem vreemd voor. Je zou India eens moeten zien, denkt hij, met al die mensen die nauwelijks te eten hebben, dan zong je wel een toontje lager. Hij moet thuis een stapel post wegwerken en heeft helemaal geen zin om zich te verdiepen in rekeningen, krantjes en brochures. Hoe zou het met Benedictus zijn? Hoe zou het met pater Eyskens zijn? Hij vindt op internet het adres van het Vaticaan en schrijft een brief aan de paus, waarin hij vertelt wat hem allemaal is overkomen sinds zijn vertrek uit Rome en dat Ollie een vaste plek heeft gekregen in India. Op de een of andere manier doet hem goed om de brief te schrijven. De contacten met familie zijn inmiddels aangehaald, het verhaal is verteld en iedereen heeft zich verbaasd over wat hem is overkomen. Hij weet het nog niet, maar ooit zal iemand zijn avonturen op papier zetten en op die manier bewaren voor het nageslacht. Als op een gegeven moment de deurbel gaat, weet hij dat het Oscar is. Hij laat hem binnen en zet koffie. 'Alles is goed,' zegt hij even later tegen de oudere man. Ollie heeft zijn tehuis gekregen. Hij laat foto's zien van het Elephant Sanctuary en als Oscar op de foto's Ollie ziet, volkomen op zijn gemak tussen de andere dieren en helemaal thuis, lichten zijn ogen op. 'Ik hoorde dat ze bij Artis in Amsterdam een vacature hebben voor olifanten verzorger. Wat voor jou, Nico?', vraagt hij dan. Daar moet hij over nadenken. Hij zal er achter aangaan, informatie inwinnen over wat het precies inhoudt en voor hoeveel uren per week het is. En dan verteld hij wat er allemaal gebeurd is sinds ze elkaar voor het laatst gezien hebben. De tocht naar Italië. De reis per schip naar Bombay. Zijn arrestatie en hoe mede daardoor alles goed kwam. Oscar
-121luistert met glinsterende ogen. 'Wat een verhaal,' zegt hij. 'Als ik jonger was geweest, had ik het graag mee willen maken.' Hij vraagt Oscar om wat te vertellen over vroeger, over Ollie en het circus. De oude man vertelt dat hij altijd om 8.00 uur opstond en dan eerst de olifanten ging verzorgen. Het vuile stro wegscheppen, vers hooi, vers water en de rest. Op een dag komt hij bij Ollie en ziet dat de olifant in musth gekomen is. Dat is de periode dat de bul bronstig is en het testosteron-gehalte in het bloed wel 6 x zo hoog is als normaal. Uit een klier op de slaap druppelt dan een vloeistof die de bul veel pijn bezorgt. Ze zijn dan zeer agressief, vallen iedereen aan en slopen alles wat ze kunnen vinden. In India worden elk jaar mensen gedood door olifanten in musth. Als een mahout niet doorheeft dat zijn dier in musth is en het mee laat doen aan, bijvoorbeeld, een religieuze ceremonie, kunnen er levensgevaarlijke situaties ontstaan. Het dier, toch al nerveus door alle drukte om hem heen, wordt dol en reageert zich af op de omstanders. 'Welnu, Ollie kwam voor mij onverwacht in musth. Hij stond in een houten box en had de afscheiding tussen hem en de rest van de dieren al bijna gesloopt. Wat moet je doen?' 'Ik heb gelijk de andere verzorgers gealarmeerd en we probeerden met zijn allen om Ollie met kettingen aan zijn poten vast te leggen, maar het mislukte telkens omdat het beest geen moment stilstond. Niemand durfde natuurlijk de box in te gaan, wat de klus ook bemoeilijkte.' 'Uiteindelijk heeft een arts van een dierentuin – we stonden toen in de buurt van Hamburg, meen ik – hem met een geweer en verdovingspijl neergelegd. Toen hij eenmaal plat lag, konden we eindelijk de kettingen om zijn poten leggen en die heeft hij om gehouden tot de musth voorbij was.' 'Hoe lang duurt die periode dat ze bronstig zijn,' wil hij weten. 'Dat is zeer verschillend,' antwoordt Oscar. 'Van enkele dagen tot enkele maanden. Bij Ollie was het gelukkig na een week voorbij. Naarmate zo'n dier ouder wordt, komt het steeds minder vaak in musth, totdat het bij een bepaalde leeftijd helemaal over is.' 'Je kunt een olifant heel moeilijk castreren omdat hij inwendige testikels heeft. Een reden dat veel circussen liever vrouwtjes hebben, al zijn de bullen bij het publiek meer in trek omdat ze groter zijn, meer imponeren.' 'Ollie is een paar keer vader geworden. We hadden verschillende keren bronstige vrouwtjes in de stallen en dan is zo'n bul bijna niet te houden. De kalfjes zijn een paar jaar bij de moeder gebleven en daarna verkocht aan dierentuinen.' 'Ik weet het, het is tegen de natuur om olifanten van elkaar te scheiden. Maar je hebt nu eenmaal niet de ruimte om alle kalfjes te houden en
-122bovendien zouden de kosten voor de verzorging dan ook de pan uitrijzen.' Oscar staat op om naar huis te gaan. 'Zal ik je met de auto thuisbrengen?', biedt hij aan, maar van de ander hoeft het niet. Ze spreken af om contact met elkaar te houden. Zijn avontuur is voorbij, maar de liefde voor olifanten blijft. Dat verhaal gaat door.
-123-
Prefecture of the Papal Household 00120 Vatican City State
My dear friend,
Thank you so much for your letter. I'm glad to hear that the elephant has made it to India. I give both you and the elephant my blessings. That animal of yours has ruïned my garden, but that is no problem, the gardeners already fixed it. I send you enclosed some information about Leo X and the choices he made. I found it in the Vatican archives. It contains also more information about Hanno. I orderded the Swiss Guards to attend a training in handling elephants and other big animals. You never know..... If you visit Rome in the future again, you're always welcome to come over and see me. We'll drink a cup of tea and talk about elephants. Be careful to hold that picture of St. Christofore, I gave to you, last time. It will protect you where ever you go.
Yours sincerely,
Benedictus P.P. XVI
-124-
Toegift: de dankbare olifant Een man ging op een lange zeereis naar de andere kant van de wereld. Voor de kust van India kwam het schip waarmee hij reisde, in een zware storm terecht en verging. De man en verschillende andere opvarenden slaagden erin om zich vast te klampen aan stukken wrakhout en op die manier het strand te bereiken. Nadat ze van de ergste schrik bekomen waren, gingen ze op zoek naar voedsel, maar vonden in eerste instantie niets. Na een aantal dagen, toen iedereen uitgehongerd was, kwamen ze in de jungle achter het strand een babyolifantje tegen, dat ze meenamen. De anderen slachtten het dier en roosterden het boven een vuurtje, maar de man weigerde om mee te doen en wilde niets van het vlees, ondanks het feit dat hij maagpijn van de honger had. Hij zonderde zich af van de rest van de groep en ging verderop het strand onder een palmboom zitten. In de nacht, toen iedereen lag te slapen, klonk er ineens een luid getrompetter. De moeder van het babyolifantje was gekomen om haar jong te zoeken. Ze betastte met haar slurf de botten die bij het vuur lagen, rook toen een voor een aan de mannen en trapte vervolgens iedereen die van het vlees gegeten had, dood met haar poten. De man die geweigerd had van het vlees te eten, dacht dat zijn laatste uur ook geslagen had, maar dat liep anders. Toen de olifant bij hem kwam en aan hem rook, tilde ze hem met haar slurf op en zette hem op haar rug. Daarna droeg ze hem de jungle door, tot vlakbij een dorpje, waar ze hem op de grond zette en weer verdween het oerwoud in. De man liep het dorpje binnen, klopte aan bij een van de hutten en vroeg om hulp. Later kon hij terugkeren naar zijn vaderland en vertellen over zijn wonderlijke avontuur.
-125-
Epiloog
Ollie leefde nog lang en gelukkig in het Elephant Camp in Mudumalai. Nico, onze held, is aangenomen als olifanten oppasser bij Artis. Hij heeft het er erg naar zijn zin. Oscar komt regelmatig kijken en geeft dan waardevolle tips. In St. John's, Newfoundland is het verhaal van de Hollander en zijn olifant inmiddels tot de plaatselijke folklore gaan behoren. Elk jaar op 31 juli wordt het Feest van de olifant gevierd, waarbij jonge mannen gekleed in oud-Hollands kostuum en op klompen een houten olifant op ware grootte aan boord van een schip moeten zien te krijgen. Degene die daar als eerste in slaagt, is de winnaar en krijgt als een prijs een pakket met typisch Hollandse produkten, zoals Goudse kaas en cannabis. George, de machinist van de Tien Shan 15, is teruggekeerd naar zijn geboortedorp in China om voor zijn zieke ouders te zorgen. In Vaticaanstad gaat het gerucht dat paus Benedictus een nieuwe hobby heeft: het verzamelen van olifanten parafernalia. Bronzen beeldjes, theemokken met een plaatje van een olifant, posters, speldjes – zijn werkkamer staat en hangt er inmiddels vol mee, zo wil het verhaal. De film 'About a man and an elephant' die onlangs in premiere ging, heeft in Hollywood 12 Oscar-nominaties gekregen.
EINDE
Wie dit leest is gek
-126-