ƒ?
c 60
ASPf.nïN \;m /jiikinjsaii.-. /AKI-N OP H H iHRLCnJKAAT -tt'.NUAAi. VAN il!.T VKki'ltR
.fe^T-
•*£
.es:
f;
?kN
vil tittel
;
5ï
f-iiii-J
.SAüi:vHriLAn VAN MKNK J . L Ü U L N Ü A •."i'JNl
4fe
i/i/o
LOYENGA, H.J. Aspecten van juridische zaken op het Directoraat-Generaal van het: Verkeer / H.J. Loyenga. - Den Haag : [s.n.], 1978. - 20 p. ; 30 cm U t , opg. - stagevers Lag Slgn.: Z2-c60 V&W 1 Aspecten,..2 Loyenga, H.J. 354.4.075.5DGV
'[0W"j
ASPECTEN VAN JURIDISCHE ZAKEN OP HET DIRECTORAAT-GENERAAL VAN HET VERKEER een stage op het ministerie van verkeer en waterstaat Henk J.Loijenga student chr. school voor Hoger Economisch en Administratief Onderwijs te Zwolle (Economisch-juridische studierichting)
Mentor ministerie: Mr.S.Pekema Mentor school : Mr.J.Stoof
juni 1978
WOORD VOORAF Het Hoger Economisch en Administratief Onderwijs (HEAO) is een tamelijk recente vorm van Hoger Beroepsonderwijs. De studenten van het HEAO worden opgeleid voor leidinggevende functies op administratief, economisch, juridisch, commercieel en bestuurlijk terrein. Binnen het HEAO bestaan verschillende studierichtingen. Enkele daarvan zijn de bedrijfseconomische, de commercieel-economische en de economisch-juridische studierichting. In het navolgende beperk ik mij tot de economische-juridische (EJ) richting, omdat dat de richting is, die ik gekozen heb en waarop de inhoud van dit rapport betrekking heeft.
De duur van de EJ-opleiding is drie jaar. De belangrijkste vakken die in deze richting gedoceerd worden zijn: bestuursrecht, staatsrecht, vennootschapsrecht, burgerlijk recht, algemene economie, openbare financiën, bedrijfspsychologie/-sociologie, bedrijfsorganisatie en management accounting. Aan het eind van het tweede jaar lopen de studenten drie maanden stage. De stagewerkzaamheden dienen aan te sluiten bij het karakter van de gekozen studierichting.
De praktijk leert, dat veel EJ-studenten nadat ze zijn afgestudeerd een baan zoeken bij (semi-) overheidsinstellingen. De werkzaamheden van deze instellingen beslaan namelijk grote stukken van de bovengenoemde vakgebieden. Een aantal studenten vervult daarom de stage bij het rijk of bij een provincie dan wel gemeente. Zo heb ik van 3 april t/m 30 juni 1978 stage gelopen bij de hoofdafdeling Wetgeving, Bestuurlijke en Juridische Zaken van het Directoraat-Generaal van het Verkeer op het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. In dit rapport zal ik verslag doen van de werkzaamheden, die ik in dit verband heb verricht.
Henk J. Loijenga. 's-Gravenhage, 30 juni 1978.
INHOUDSOPGAVE blz. I
Inleiding
1
II
Het Directoraat-Generaal van het Verkeer
.1
II. 1
De plaats van het DGV binnen het ministerie
1
11.2
De taken van het DGV
2
11.3
De organisatiestructuur van het DGV
III
De hoofdafdeling Wetgeving, Bestuurlijke en Juridische Zaken
h
111.1
De afdeling Wetgeving
h
111.2 De afdeling Juridische Zaken
.'t
J>
111.3 De afdeling Bestuurlijke Zaken
5
IV
De stagewerkzaamheden
.6
IV.1
Algemeen
IV.2
Inventarisatie van de beroepsmogelijkheden op grond van de
6
vervoerwetgeving IV.3
6
Moeten de Rijksverkeersinspecties inlichtingen over derden verstrekken aan de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst?
IV.4
7
Kamervragen met betrekking tot het acceptatiebeleid van motorrijtuigverzekeraars ten aanzien van woonwagenbewoners
IV.5
' 9
Beknopte bespreking van diverse kleinere onderwerpen en werkzaamheden
10
-a
"Complementair Bestuur Verkend"
10
-b
Samengaan van burgerlijk recht en strafrecht bij de Sloopregeling in de binnenvaart
-c
11 .
Hoe beslist een administratief beroepsorgaan, indien de toepasselijke wettelijke voorschriften zijn gewijzigd tussen het moment van het nemen van de bestreden beschikking en de beslissing in beroep?
12
De bestuursdwangbevoegdheid
i2
d.1
Bestuursdwang en wettelijke grondslag
12
d.2
Bestuursdwang bij vermoedelijke overtreding van de voorschriften
13
-d
-e
Een voorstel tot wijziging van een bepaling uit het Uitvoeringsbesluit Autovervoer Goederen
1*t
-f
De greep van de aandeelhouder op de N.V. Nederlandse Spoorwegen • 15
-g
Het secretariaat van de werkgroep Orde en Veiligheid stadsen streekvervoer
15
Slotwoord
'*'„
Lijst van afkortingen Geraadpleegde Literatuur Bij lagen
** 18 * ~
'20 21 e.v.
I. INLEIDING
Tijdens mijn stage op het Ministerie van 'Verkeer en Waterstaat (V en W) ben ik bij een groot aantal voornamelijk juridische vraagstukken betrokken geweest. Enerzijds in verband met de verscheidenheid van werkzaamheden en anderzijds gezien de eisen van beknoptheid en bondigheid van de verslaggeving beperk ik mij in dit rapport tot: £. het per onderwerp aangeven van de probleemstelling; b. het kort weergeven van de weg die ik heb bewandeld, teneinde een oplossing van het probleem te vinden; c_. het formuleren van de oplossing.
Aangezien een drietal onderwerpen uit mijn stage mij in verband met de omvang en intensiteit ervan langere tijd hebben beziggehouden, breng ik daarvan iets uitgebreider verslag uit.
Gedurende de laatste maand van mijn stage heb ik mij van tijd tot tijd beziggehouden met het zoeken naar en bestuderen van de schaarse literatuur over de zgn. "tonnagestop". Deze tonnagestop (in 1975 afgekondigd) houdt in, dat -bijzondere gevallen uitgezonderd- geen laadvermogen meer aan de bestaande capaciteit in het goederenvervoer over de weg zal worden toegevoegd. Een van de effecten hiervan is, dat een levendige handel in vervoervergunningen is ontstaan. Over dit aspect van het capaciteitsbeheersingsrégime zal ik in de komende maanden een scriptie schrijven. In dit rapport zal hieraan dan ook geen verdere aandacht worden besteed.
De verklaringen van de in dit rapport gebruikte afkortingen zijn opge~ nomen in de lijst van afkortingen op blz. 21/22.
II. Het DIRECTORAAT-GENERAAL VAN HET VERKEER (DGV)
II.1 De plaats van het DGV binnen het ministerie Aan het hoofd van het ministerie staat de Minister. Bij V en W is dat thans de heer Ir. D.S. Tuynman ( W D ) . Een Minister is geen ambtenaar in de zin van de Ambtenarenwet 1929, maar heeft een bijzondere rechtspositie. r De T
De Minister wordt bijgestaan door een "onderminister", de Staatssecretaris. Bij V en W thans: mevrouw Drs. N. Smit-Kroes ( W D ) . Ook zij is geen ambtenaar. De hoogste ambtenaar op het departement is de Secretaris-Generaal (SG). De SG heeft een eigen stafafdeling: het "Bureau SG". Dit bureau beeft tot taak de werkzaamheden van het ministerie te coördineren en de bewindslieden te adviseren ten behoeve van de uitvoering van hun taak.
Onder de SG staan op nagenoeg gelijk hiërarchisch niveau een aantal Directoraten-Generaal en rijksdiensten. Onderling verschillen deze sterk, zowel naar taken als naar bevoegdbeden. Hiërarchisch staan ze niet met elkaar in verband.
Ten behoeve van al deze lijnonderdelen zijn er een negental stafafdelingen. Deze stafafdelingen hebben uiteenlopende taken. Zo komen we onder ander tegen: de directie personeelszaken, de afdeling algemene zaken en kabinet en het secretariaat van de stuurgroep Verkeer en Vervoer. Voor het organisatieschema van de "top" van het ministerie verwijs ik naar afbeelding VW.1 op bladzijde 3.
II.2 De taken van bet DGV Het DGV houdt zich bezig met de coördinatie en de structurering van het vervoer van personen en goederen over de weg, te water en over de rails. De directies en de afdelingen van het DGV geven uitvoering aan het beleid op het onderhavige terrein en bestuderen of er veranderingen en verbeteringen met betrekking tot het vervoer in de onderscheidene vervoerssectoren kunnen worden aangebracht.
De taken van het DGV zijn vele en velerlei. Er wordt wetgeving verricht (dit boudt ook in het maken van AMvB's en Ministeriële,Beschikkingen ter uitvoering van wettelijke bepalingen). Er wordt onderzocht hoe de veiligheid en de sociale zekerheid van werkgevers en werknemers in het goederen- en personenvervoer kunnen worden verbeterd. Ook'de coördinatie van de verschillende vervoerssectoren ligt voornamelijk in handen van het DGV. Daarnaast houdt het DGV zich bezig met bet adviseren ten aanzien van de infrastructurele invulling van bet vervoer, het voorbereiden van de beslissing op Ministersberoepen en de behandeling van Kroonberoepen en *-sinds kortArob-zaken, die uit de vervoerwetgeving voortvloeien.
- II.3 -
II.3 De organisatiestructuur van het DGV Het DGV is opgesplitst in een viertal directies. Ook de Rijksverkeersinspecties (RVI's) vallen onder het DGV. De directies zijn op hun beurt weer onderverdeeld in (hoofd-)afdelingen. Ten aanzien van de organisatiestructuur is de F-indeling
(functioneel) gehanteerd. De besluit-
vorming geschiedt vrij hiërarchisch (soms zelfs bureaucratisch), al blijkt dat niet op het eerste gezicht uit het organisatieschema. Teneinde deze hiërarchie te verzachten is de linking-pin conceptie van Rensis Likert toegepast. Bij besprekingen van hiërarchisch hogere onderdelen van het DGV is veelal een aantal lagere leidinggevende ambtenaren vertegenwoordigd Deze vertegenwoordiging vindt alleen plaats, wanneer de onderwerpen van de besprekingen die lagere afdelingen rechtstreeks regarderen. Vaak zijn de lagere afdelingen op afroep vertegenwoordigd.
Het organisatieschema van het DGV (afbeelding VW.2) staat op blz. 5 van dit rapport.
- III -
& 1 Schieman, Beheersing van bedrijfsprocessen, blz. 76, 3e druk & 2 Botter, Industrie en Organisatie, blz. 29/30, 7e druk
Minister
(Ir. D.S. Tuynman
Staatssecretaris
(Drs. N. Smit-Kroes)
I Secr.-Generaal
(Ir. P.C. de Man)
T
Bureau SG T
'1
i
i
Dorg
DPZ
FEZ
St.A
AZK
ABA
HAV
CAD
nrzi
I^^J DGV
DW
____
staf relatie
— — —
lijnrelatie
ifc
RDW
sCW
DGS
SRW
RLD
KNMI
RWS
RIJP
SVHB
PTT
voor de verklaringen van de afkortingen zie blz. 18/19
Afbeelding VW 1. Schema van de organisatie van de "top" van het ministerie van Verkeer en Waterstaat.
III DE HOOFDAFDELING WETGEVING, BESTUURLIJKE EN JURIDISCHE ZAKEN De hoofdafdeling Wetgeving, Bestuurlijke en Juridische Zaken (A~l) valt onder de Directie Algemene Zaken (DAZ) van het DGV en telt 15 medewerkers. Het afdelingshoofd is Mr, V.J.M. Koningsberger. Oorspronkelijk omvatte de hoofdafdeling slechts de afdelingen Wetgeving en Juridische Zaken. Hoewel nog niet officieel, behoren sinds kort ook de bestuurlijke zaken tot de taken van A-l. De hoofdafdeling is bedoeld als centrale juridische afdeling voor het gehele DGV; onderdelen hebben soms echter de neiging juridische zaken in eigen beheer af te doen,
111.1 De afdeling Wetgeving Een deel van de medewerkers van A-l doet werkzaamheden ten behoeve van de afdeling Wetgeving (hoofd: Mr. H. Scholtens). Deze afdeling houdt zich bezig met het voorbereiden van wetsvoorstellen, wijzigingsvoorstellen en voorstellen voor invoering en wijziging van AMvB's en Ministeriële Beschikkingen. Belangrijke wetten op het terrein van het DGV zijn: de Vlet Autovervoer Goederen (WAG), de Wet Autovervoer Personen (WAP), de Wet Goederenvervoer Binnenscheepvaart (WGB), de Wet Gevaarlijke Stoffen (WGS), de Spoorwegwet (Sp.w.), de Rijtijdenwet •
..'..-•
._'
. Momenteel zijn
onder meer in voorbereiding de herziening van de WAG, de WGB, de WGS en de Rijtijdenwet.
111.2 De afdeling Juridische Zaken De afdeling Juridische Zaken (JZ), onder leiding van Mr. S. Pekema, is in een groot aantal gevallen bij diverse werkzaamheden op het beleidsterrein van het DGV betrokken. JZ behandelt allerlei jurivraagstukken omtrent het vervoer die binnen het DGV rijzen en v,erleent daarbij juridische bijstand aan een veelheid van afdelingen. Daarnaast bestudeert deze afdeling, hoe maatschappelijke verschijnselen op vervoers- en verkeersgebied juridisch moeten worden ingekleed of bestreden.
Voorts vindt de afdoening van Ministerberoepen op JZ plaats en worden Arob-beroepen en beroepen op de Kroon behandeld. Tenslotte verrichten medewerkers van deze afdeling werkzaamheden als secretaris van diverse werkgroepen en commissies en ressorteert het secretariaat van Tuchtcollege ex art. 48 van het UAG juncto art. 3, derde lid van de WAG onder deze afdeling. - III.3 -
Ui ')) • i
M li
I I Hl ! i
hl tl
1)1
M "IJ
c/1
UI P ' 1
I
i., ..
'IS
I I
ft
f
I >
(!
-1
,:i:
i
Ê
j
<> / •> l
Mi
'IJ
rr i
dl
U) tl) 1 1
"•»•'"
T
-* r
t „i :
i i'.
T: T
h
f.. I II 11,
!
i r 'i "1..1
s:
i.i
u j
4) II) 1 1
t; ti
.o
n;
f il
1
i o
;
(
'I
Mi
!• U
•il
i 'i
•M
\ i
1
'1
I
;'
:
i
I
,' i ! 1
;
1
iij
\
I ! !
S.
I i |
#
- 5 -
III.3 De afdeling Bestuurlijke Zaken Deze afdeling die officieus reeds in werking is, bestudeert en adviseert ten aanzien van bestuurlijke vraagstukken, waarbij het DGV betrokken is. Heel sterk komt hierbij het interdepartementaal overleg om de hoek kijken.
Enkele voorbeelden van bestuurlijke zaken zijn: - meedenken over het structuurschema Verkeer en Vervoer als basis van een geïntegreerd verkeers- en vervoerbeleid, - advisering over de (verkeers- en) vervoersaspecten van de reorganisatie van het binnenlands bestuur, - advisering met betrekking tot de decentralisatie van de (financiële) besluitvorming, - het opstellen van een reactie op het rapport "Complementair Bestuur Verkend" (hieraan wordt in dit rapport nog nader aandacht besteed),
- IV -
- 6 -
IV. DE STAGEWERKZAAMHEDEN
IV.1 Algemeen Gedurende mijn stage op A-l heb ik voornamelijk werkzaamheden verricht, die thuishoren in het takenpakket van de afdeling Juridische Zaken. Mijn belangrijkste taken waren, het meebeantwoorden van kamervragen en het schrijven van een nota aan de Minister, betreffende een brief aan de Staatssecretaris van Financiën. De meeste tijd heb ik echter besteed aan het uitzoeken en inventariseren van de beroepsmogelijkheden die de vervoerswetten bieden.
Op wetgevingsgebied heb ik een nota geschreven, waarin ik een voorstel heb neergelegd tot wijziging van een artikeldeel uit een AMvB. Met betrekking tot bestuurlijke zaken heb.ik deelgenomen aan gesprekken ter voorbereiding van een reactie op het rapport van de werkgroep Complementair Bestuur.
Bij al mijn werkzaamheden was het grondig bestuderen van dossiers en het raadplegen van andere literatuur van veel belang. Voor de meeste informatie kon ik met een beroep doen op het archief en de uitgebreide bibliotheek van het ministerie.
IV.2 Inventarisatie van de beroepsmogelijkheden op grond van de vervo er swe t g ev ing In Nederland is het vervoer te water en over de weg onderhevig aan de bepalingen uit een drietal vervoerswetten. Dit zijn de WAP, de WAG en de WGB. Deze wetten beogen te bereiken, dat een ongebreidelde concurrentie bij het vervoer wordt tegengegaan en dat het vervoer regelmatig, betrouwbaar en doelmatig geschiedt. Daarnaast hebben deze wetten de bedoeling een economische ordening en een coördinatie tot stand te brengen in en tussen de verschillende vervoerssectoren. (Over de beweegreden en het doel van de WAG 1951 heb ik op diens verzoek een korte notitie geschreven aan het hoofd van A-l). Middels een in de vervoerswetten neergelegd vergunningenstelsel wordt getracht de bovenvermelde doelstellingen te effectueren.
- Een -
- 7 -
Een en ander is nader uitgewerkt in een drietal AMvB's, t.w. het Uitvoeringsbesluit Autovervoer Personen (UAP), het Uitvoeringsbesluit Autovervoer Goederen (UAG) en het Uitvoeringsbesluit Goederenvervoer Binnenscheepvaart (UGB). Deze wetten en uitvoeringsbesluiten verplichten en legitimeren een aantal organen van de administratie tot het éénzijdig beperken of uitbreiden van de bevoegdheden van individuele burgers. Een en ander geschiedt door het geven van Beschikkingen. Teneinde de burgers echter tegen een al te lichtvaardig overheidsingrijpen te beschermen, kunnen zij tegen deze beschikkingen in beroep komen. De vervoerswetten en -uitvoeringsbesluiten bieden daartoe mogelijkheden. Beroepen kunnen worden ingesteld op de Kroon (de afdeling voor Geschillen van Bestuur van de Raad van State), de Minister, Gedeputeerde Staten en andere met name genoemde instanties. Daarnaast is het mogelijk, op grond van de wet Arob beroep aan te tekenen.
Aangezien de beroepsmogelijkheden op grond van de vervoerswetten vele en velerlei zijn, is mij gevraagd een en ander zodanig te inventariseren, dat door de (nieuwe) medewerkers van A-l snel kan worden afgelezen waartegen, bij welke instantie, tegen welk orgaan en op grond van welk artikel beroep openstaat. Het resultaat hiervan heb ik in een sët inventarisatiestaten neergelegd. Een kopie hiervan heb ik als losse bijlage bij dit rapport gevoegd, naar de inhoud waarvan ik kortheidshalve verwijs.
IV,3 Moeten de Rijksverkeersinspecties inlichtingen over derden verstrekken aan de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst? De Rijksverkeersinspecties (RVI's) zijn instanties, onder meer belast met het verlenen van vervoervergunningen en het houden van toezicht op de naleving van de vervoerswetten. In dat verband bereiken deze organen vele (financiële) gegevens van vervoersondernemers. Deze gegevens zijn onder andere van belang voor de beoordeling van de vergunningaanvragen .
Regelmatig worden de RVI's door de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) benaderd, teneinde te bereiken, dat de RVI's de onder hen berustende gegevens aan de belastingdienst zullen verstrekken.
De -
- 8 -
De FIOD baseert zich daarbij op artikel 56 van de Algemene Wet inzake de Rijksbelastingen (Stbl, 1959, 301) (AWR), hetwelk de besturen van provincies en gemeenten verplicht, desgevraagd inlichtingen aan de ambtenaren van de rijksbelastingdienst te verschaffen. Tot op heden weigerden de RVI's echter hun medewerking. Deze weigeringen ontleenden zij aan een gemotiveerd schrijven van de toenmalige Directeur-Generaal van het Verkeer uit 1959. Als belangrijkste argument voor zijn afwijzende houding voerde deze DGV aan, dat het vertrouwen dat de vervoersondernemers in de RVI's stellen niet mag worden ondermijnd.
De ambtsvoorganger van de huidige Staatssecretaris van Financiën was echter een andere mening toegedaan. Hij achtte het voor de uitvoering van de belastingwetten op z'n minst gewenst, dat de RVI's de gevraagde inlichtingen verstrekken. Daarbij baseerde hij zich op de Memorie van Toelichting bij artikel 54 (thans 56) van de AWR. Blijkens deze Toelichting wordt ervan uitgegaan, dat "van de zijde van de rijksdiensten en -instellingen de fiscus de nodige inlichtingen niet zullen worden onthouden". De genoemde Staatssecretaris heeft in verband hiermee de DGV verzocht de RVI's te bewegen in het vervolg desgevraagd inlichtingen aan de FIOD te verstrekken. Het verzoek van de Staatssecretaris van Financiën werd begin 1977 op Verkeer en Waterstaat met gemengde gevoelens ontvangen. Voorstanders van het wel verschaffen van inlichtingen menen, dat het argument van de Staatssecretaris van Financiën voldoende zwaar weegt en dat op alle mogelijke manieren aan de FIOD de mogelijkheid moet worden geboden reële gegevens ten behoeve van de belastingheffing te verkrijgen. Tegenstanders menen echter, dat de vertrouwenspositie die de RVI's ten opzichte van de vervoerders innemen zo min mogelijk mag worden aangetast.
Met de discussie hierover is een aanzienlijk aantal maanden heengegaan. Op directieniveau is tenslotte beslist, dat de gegevens wel zullen worden verstrekt, maar dat de vervoersondernemers daarvan in kennis moeten worden gesteld. Vervolgens gaf de directieraad opdracht aan JZ een instemmend antwoord op de brief van de Staatssecretaris van Financiën voor te bereiden. In verband hiermee kreeg ik tot taak een
- conceptbrief -
- 9 -
conceptbrief aan de Staatssecretaris van Financiën, een brief aan de RVI's en een brief aan de werkgeversorganisaties in het beroepsgoederen- en ^-personenvervoer te redigeren-,
Ik kon mij evenwel niet met het standpunt van de directie verenigen. Een en ander heb ik, samen met een collega laten blijken. Het hoofd van A-l heeft naar aanleiding daarvan besloten wel een instemmend antwoord voor te bereiden, maar dit concept met een nota waarin alle pro's en contra's worden uiteengezet aan de Minister aan te bieden, teneinde zijn reactie hieromtrent te vernemen. Ik ben daarna begonnen mèt het schrijven van de bovengenoemde brieven. Op deze teksten werden (nagenoeg) geen aanmerkingen gemaakt. De eerste conceptnota aan de Minister leverde echter nogal wat bezwaren op. Hoewel ik had getracht de Minister zo neutraal mogelijk te informeren, werd op een aantal punten voorgesteld mijn nota te veranderen zodat hij meer zou aansluiten bij de ontworpen brieven. Een en ander resulteerde in een tweede concept. Eventueel kunnen de brieven en de conceptnota('s) ten behoeve van de beoordeling van dit rapport worden ingezien.
IV.4* Kamervragen met betrekking tot het acceptatiebeleid van motorrijtuigverzekeraars ten aanzien van woonwagenbewoners
De omstandigheid, dat eind 1975 een, blijkens perspublikaties, honderdtal woonwagenbewoners, zonder opgaaf van redenen door verschillende motorrijtuigverzekeringsmaatschappijen zouden zijn geroyeerd als (wettelijk verplicht) verzekerde, gaf de Tweede Kamerleden Verkerk-Terpstra en Kappeyne van de Coppelle (beiden W D ) aanleiding hierover schriftelijk vragen te stellen aan de Ministers van Justitie en V en W. In verband hiermee werden door Mr. R. Cleton (Justitie) de in de vragen genoemde verzekeringsmaatschappijen benaderd, teneinde informatie te verkrijgen over het acceptatiebeleid van deze verzekeraars.
Vervolgens vond over de beantwoording een interdepartementaal overleg plaats. Hierbij waren aanwezig, vertegenwoordigers van Justitie (w,o. de heer Cleton), Financiën en Verkeer en Waterstaat (de heer Pekema). Voor dit overleg hebben de heer Pekema en ik de zaak uitvoerig besproken, maar in verband met een HEAO^terugkomdag kon ik - bij -
bij dit overleg zelf niet aanwezig zijn. Overeenkomstig het resultaat van dit overleg heeft de heer Cleton een eerste concept-beantwoording geschreven en over de betrokken departementen verspreid, Naar aanleiding hiervan hebben de heer Pekema en ik enkele wijzigingen en aanvullingen aangebracht. De heer Cleton heeft daarop een nieuw antwoord geschreven. In de bijlagen heb ik de vragen en de daarbij behorende antwoorden zoals die aan de Kamer zijn gepresenteerd, opgenomen.
IV,5 Beknopte bespreking van diverse kleinere onderwerpen en werkzaamheden Naast de drie hiervoor behandelde onderwerpen, heb ik nog een aantal kleinere werkzaamheden verricht. Op de volgende bladzijden besteed ik kort aandacht aan deze bezigheden.
IV.5a "Complementair Bestuur Verkend". Op 29 november 1977 werd aan de Minister van Binnenlandse Zaken (Biza) het voorlopig rapport "Complementair Bestuur Verkend" van de werkgroep Complementair Bestuur aangeboden. In dit rapport heeft de werkgroep, onder voorzitterschap van Dr. J. van de Poel (plv. chef van de Directie Binnenlands Bestuur van het Ministerie van Biza) het resultaat neergelegd van haar studie over het wat, waarom, hoe en wanneer van complementair bestuur.
Wat is nu complementair bestuur? Volledig duidelijk is het rapport hierover niet. De werkgroep volstaat met het geven van de voorwaarden voor het kunnen functioneren van complementair bestuur en het schetsen van de betekenis ervan. Zij stelt daarbij duidelijk als uitgangspunt de decentralisatiegedachte voorop. •Complementair bestuur kan volgens mij als volgt worden gedefinieerd. Het door de organen der openbare lichamen uit de verschillende bestuurslagen richten van bepaalde bestuursactiviteiten op een gemeenschappelijk doel, waarbij deze organen een wederzijds aanvullende inbreng hebben. Op 29 mei j.1. heb ik in het Jaarbeurscongrescentrum in Utrecht een studiedag over complementair bestuur bijgewoond. Deze dag werd geopend met een inleiding van Prof. T. Koopmans.
- Daarna -
Daarna werden er lezingen gehouden over achtereenvolgens: overleg en toezicht, planning, de bestuursovereenkomst en financiën. Over de afzonderlijke onderwerpen kon vervolgens in werkgroepen worden gediscussieerd. Ik heb deelgenomen aan de discussie over financiën o.l.v'. Dr. Rosenberg (weth, PvdA - Utrecht). Er werd echter meer gediscussieerd over de nogal scherpzinnige (verkiezings-?) rede van de heer Rosenberg, dan over financiën bij complementair bestuur,
Op het ministerie hebben we in een bespreking van de hoofdafdeling nog ruimschoots over het rapport en de studiedag gesproken. Een en ander in verband met een commentaar op het rapport, dat A-l gevraagd is aan de DGV uit te brengen.
IV.5.b Samengaan van burgerlijk recht en strafrecht bij de Sloopregeling in de binnenvaart De Nederlandse binnenscheepvaart heeft de laatste jaren ernstig te kampen met een voortdurend (structureel) overschot aan totaal vergund laadvermogen boven het totale vervoersaanbod. De regering heeft getracht aan deze situatie het hoofd te bieden door het invoeren van een tweetal Sloopregelingen. Deze regeling houdt in, dat wanneer schippers hun binnenschip laten slopen en mitsdien hun vergunning voor laadvermogen laten intrekken, zij een uitkering van de overheid kunnen ontvangen. De betaling van de uitkering geschiedt slechts tegen afgifte van een bewijs, dat het schip gesloopt is, of binnenkort zal worden gesloopt. In de praktijk doen zich echter gevallen voor, dat op papier gesloopte schepen, waarvoor een uitkering is gedaan niet zijn gesloopt, maar nog blijken te varen. Er is dan sprake van het delict valsheid in geschrifte ex art. 225 Sr. Een en ander houdt in, dat dé Officier van Justitie over kan gaan tot strafrechtelijke beslaglegging. Justitie heeft er echter geen enkel belang bij de extreem hoge lasten van de beslaglegging te dragen. In verband hiermee vond op het departement van V en W een gesprek plaats met een commissaris en een hoofdagent van de gemeentepolitie van Rotterdam, waaraan ook ik heb deelgenomen. Tijdens dit gesprek is tot de volgende gang van zaken besloten. In gevallen waarin de geschetste overtreding wordt gesignaleerd zal het Openbaar Ministerie tot inbeslagname overgaan,
Teneinde -
Teneinde de kosten in verband met het liggeld te beperken, zal door het ministerie van VenW ogenblikkelijk daarna een civiele procedure worden gestart, waarbij de uitgekeerde sloopbijdrage wordt teruggevorderd uit wanprestatie.
IV.5.c Hoe beslist een administratief beroepsorgaan, indien de toepasselijke wettelijke voorschriften zijn gewijzigd tussen het moment van het nemen van de bestreden beschikking en de -beslissing in beroep? Over deze vraag heb ik een notitie geschreven, Aan de hand van de Algemene Bepalingen van Administratief Recht (ABAR) heb ik, kort samengevat, het antwoord als volgt geredigeerd,
Bij wijzigingen in de wettelijke voorschriften, die terugwerken tot voor het tijdstip waarop de beschikking werd genomen, wordt naar het nieuwe recht beslist. Ingeval van wijzigingen in de toepasselijke wettelijke voorschriften die een zodanige terugwerkende kracht missen, wordt door het beroepsorgaan geoordeeld aan de hand van de voor de wijziging geldende bepalingen, tenzij bij de wijziging van de regeling het tegendeel is bepaald,
IV.5.d De bestuursdwangbevoegdheid
Tweemaal heb ik tijdens mijn stage vragen beantwoord met betrekking tot bestuursdwang (ook wel: politiedwang). In de sub-paragrafen d.1 en d.2 besteed ik hieraan afzonderlijk aandacht.
IV.5.d.l Bestuursdwang en wettelijke grondslag De eerste keer, dat ik bij de bevoegdheid tot uitoefening van bestuursdwang betrokken was, betrof het een vraag van de voorzitter van het "Milieu-overleg in de provincie Limburg" over een tweetal voorstellen met betrekking tot de bestuursdwangbevoegdheid. Onder a en b hieraanvolgend geef ik in het kort de inhoud van deze voorstellen en mijn reactie namens de heer Scholtens hierop weer.
- 13 -
a_. Voorstel om politiedwang toe te passen op grond van de Wet Gevaarlijke Stoffen (WGS) (Stbl. 1963, 313), ingeval van overtreding van de bepalingen van deze Wet, ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, Met dit voorstel heb ik volledig ingestemd, omdat de WGS politiedwang expliciet toestaat.
b_. Omdat de WGS (nog) niet van toepassing is op het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoorweg, deed de vragensteller als tweede het voorstel om politiedwang ten aanzien van dit vervoer toe te passen op grond van artikel 56 van de Grondwet, dat luidt: "De uitvoerende macht berust bij de Koning", Aan dit voorstel kon ik mij niet conformeren. Het genoemde artikel is namelijk een uitvloeisel van de gedachte van scheiding der machten van Montesqieu en houdt dué slechts een competentieverdeling in. Hoewel in het verleden door verschillende schrijvers uiteenlopend is geoordeeld over de vraag, of politiedwang mag worden uitgeoefend terwijl een expliciete wettelijke grondslag ontbreekt, is de tendentie, dat bestuursdwang slechts mag geschieden op grond van of krachtens een wettelijke legitimatie.
IV.5.d.2 Bestuursdwang bij vermoedelijke overtreding van de voorschriften De tweede keer, dat ik met de politiedwangbevoegdheid in aanraking ben geweest, betrof het een vraag van onder de DAZ van het DGV ressorterende Commandant van het Korps Controleurs Gevaarlijke Stoffen (C-KCGS). In een nota vroeg de C-KCGS, of een controleur van het korps bevoegd is f-in afwachting van het resultaat van het onderzoek van getrokken monsters van vervoerde stoffen- het vervoer te beletten,
Deze vraag heb ik ontkennend beantwoord om de volgende reden. Ingevolge artikel 15 van de WGS is een aantal met name genoemde ambtenaren (waaronder de controleurs van het KCGS) bevoegd om ter uitvoering van het bij of krachtens deze Wet bepaalde op kosten van de overtreders onder meer te beletten al hetgeen in strijd met deze bepalingen wordt ondernomen. Vereist voor de uitoefening van politiedwang is derhalve, dat er wordt gehandeld in strijd met de bij of krachtens de WGS gegeven voorschriften. In de onderhavige casuspositie is echter slechts sprake van een vermoeden van strijdigheid met de bepalingen van de WGS.
- IV.5.e -
bepaling uit het Uitvoeringsbesluit Autovervoer Goederen Artikel 3 van de WAG (Stbl. 1951, 342) biedt de mogelijkheid, dat bij AMvB onder andere de artikelen 4 en 59 van die wet - dwz vergunningplicht voor het vervoer van goederen - niet van toepassing worden verklaard op bepaalde soorten vrachtauto's of vervoer, dan wel óp vervoer onder bepaalde omstandigheden.
Artikel 3 van de WAG is uitgewerkt in artikel 2 van het UAG. In dit artikel worden in het derde lid onder i de artikelen 4 en 59 van de WAG niet van toepassing verklaard op "vervoer van huis- en straatvuil, verricht in de uitoefening van een vuilnisophaaldienst". In het kader van deze (veelal gemeentelijke) ophaaldiensten werd tot nu toe zowel bij gebruikers van woningen als van bedrijfspanden afvalingezameld en vervolgens vervoerd. In verband hiermee doet zich de vraag voor, met name bij de beroepsgoederenvervoerders, of onder de woorden "huis- en straatvuil" ook bedrij fs- en industrieafval mag worden begrepen. Deze vervoerondernemers, in vele gevallen als gevolg van de gemeentelijke autonomie ex artikel 168 Gemeentewet, feitelijk buitengesloten van het vervoer van bedrij fs- en industrieafval hebben het gevoel achter het net te vissen.
Daarom heb ik na het afwegen van de relevante informatie in een notitie een voorstel tot wijziging van artikel 2, derde lid, onder i van het UAG neergelegd. Dit voorstel houdt in het omstreden artikeldeel te wijzigen in: "vervoer van huishoudelijke afvalstoffen, zoals die geregeld in particuliere huishoudingen kunnen ontstaan, alsmede van straatvuil, verricht in de uitoefening van een vuilnisophaaldienst". Deze tekst sluit aan bij de bewoordingen in de Afvalstoffenwet (Stbl. 1977, 455) én de Wet Chemische Afvalstoffen (Stbl. 1976, 214), Deze wetten zijn van recente datum (1977 resp. 1976). Het is naar mijn gevoel wel duidelijk, dat het vervoer van bedrij fs en industrieafval volgens de nieuwe tekst onder de vergunningsplicht valt.
- IV.5.g -
IV.5.f De greep van de aandeelhouder op de N.V. Nederlandse Spoorwegen In verband met een kwestie over het al of niet openbaar aanbesteden van werken, door de N.V. Nederlandse Spoorwegen (NS), was onder meer de vraag aan de orde, of de aandeelhoudersvergadering (= de Staat) de NS kan opdragen zich op een bepaalde manier te gedragen. In samenwerking met Mr. J.J. Hilt heb ik een notitie met de volgende strekking aan de Directeur Algemene Zaken (DAZ) geschreven.
De algemene vergadering van aandeelhouders (ava) bezit een aantal (wettelijke) bevoegdheden, die haar een bepaalde mate van zeggenschap betreffende de algemene zaken binnen een Naamloze Vennootschap (NV) garanderen, zoals goedkeuring van de jaarstukken, statutenwijzigingen e.d, Echter wettelijke bevoegdheden die de ava een bepaalde mate van medezeggenschap ten aanzien van het beleid van de directie geven ontbreken. Voorts bepaalt artikel 129, boek 2 BW, dat behoudens statutaire beperkingen het bestuur belast is met het besturen van de NV, In de literatuur en rechtspraak wordt hieronder verstaan, dat de bestuurders de hen toegemeten taak zelfstandig mogen verrichten op de wijze die hen goeddunkt. Het bestuur is wel verantwoording verschuldigd, maar is in de uitoefening van de bestuurstaak autonoom, In de statuten van de NS is voorts geen bepaling te vinden, op grond waarvan (binnen de departementale richtlijnen van Justitie) op het onderhavige gebied de bevoegdheden van de ava van de wettelijke regeling afwijken. Een en ander betekent, dat de geformuleerde vraag ontkennend werd beantwoord .
IV.5.g Het secretariaat van de werkgroep Orde en Veiligheid stads- en streekvervoer
Het stads- en streekvervoer wordt in toenemende mate geconfronteerd met criminaliteit in de tram en in de bus (b.v. "zwartrijden", vandalisme etc.) Teneinde mogelijkheden te onderzoeken om hiertegen op snelle en adequate wijze op te treden, is hiertoe een werkgroep ingesteld. In deze werkgroep hebben (vooralsnog) zitting vertegenwoordigers van de organisaties van ondernemers in het personenvervoer, een vertegenwoordiger namens de spoorwegrecherche en een viertal medewerkers van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Mr. J.J. Hilt is secretaris van de werkgroep en ik was tijdelijk adjunct-secretaris. In die functie heb ik een besluitenlijst van de eerste vergadering samengesteld. - Tevens -
- 16 -
Tevens heb ik een inventarisatiestaat opgesteld, waarin de vervoersondernemers onder andere kunnen aangeven welke soorten van agressie en delicten voorkomen, op welke tijdstippen, waar en welke maatregelen men ertegen heeft genomen of wil nemen.
Nadat deze staten terug zijn in het bezit van de secretaris, zal deze de gegevens analyseren en in een totaaloverzicht op de volgende vergadering van de werkgroep aan de leden presenteren. Aan de hand van de aldus verkregen informatie zal de werkgroep verder werken. De bedoeling is, dat de werkgroep van haar bevindingen omstreeks de jaarwisseling in een nota aan de Minister blijk zal geven.
- 17 -
SLOTWOORD Drie maanden zijn te kort om een goed inzicht in het functioneren van en het werken bij de Rijksoverheid te krijgen. Toch wil ik trachten aan te geven, hoe de "ambtenarij" op mij is overgekomen. Eigenlijk kan ik vrij kort zijn: positief! Ongetwijfeld spelen bij deze uitlating mijn onprettige ervaringen bij het particuliere bedrijfsleven een rol. Maar ook wanneer ik daarvan abstraheer, blijf ik dezelfde mening toegedaan. Er wordt door de ambtenaren in goed teamverband samengewerkt. Het gezegde "Hij verdient meer, dus hij heeft gelijk", is echter nogal eens werkelijkheid. Er wordt meestal voldoende tijd geboden om problemen diepgaand te bestuderen. De overheid werkt redelijk effectief. Het valt echter te betwijfelen of dat ook over de efficiëntie kan worden gezegd.
Overigens heb ik met plezier bij het Rijk gewerkt. De stagewerkzaamheden waren afwisselend en van een uitstekend gehalte. Met onderdelen van nagenoeg alle EJ-vakken, maar met name met administratief recht heb ik tijdens mijn stage te maken gehad. Ik hoop, dat deze verslaggeving enig inzicht biedt in de diversiteit, de aard en het niveau van de werkzaamheden van een HEAO-er EJ op het DGV. Mogelijk zullen in volgende jaren eveneens HEAO-studenten kennis kunnen maken met aspecten van juridische zaken op het DGV.
Rest mij nog al degenen, die mijn stage hebben doen slagen hartelijk te bedanken. Niet alleen van A-1, maar ook van met name de afdelingen voorlichting, secretarie, reprografie, archief en bibliotheek heb ik volledige medewerking ondervonden. In het bijzonder ben ik dank verschuldigd aan mijn directe begeleiders Mrs. J.J. Hilt en A.L. Levisson en mijn mentoren Mrs. S. Pekema (VenW) en J. Stoof (HEAO) Dankzij hen kan ik terugblikken op een boeiende en vooral leerzame stage.
's-Gravenhage, 19 juli 1978. (Mr. S. Pekema)
(Henk J. Loijenga)
- 18 -
LIJST VAN AFKORTINGEN
ABA ABAR
-Afdeling Bijzondere Aangelegenheden . -^-Algemene Bepalingen van Administratief Recht
ADAZ
-Adjunct Directeur Algemene Zaken
AMvB
-Algemene Maatregel van Bestuur
Arob
-Wet Administratieve Rechtspraak Overheidsbeschikkingen
ava
-algemene vergadering van aandeelhouders
AWR
-Algemene Wet inzake de Rijksbelastingen
AZK
-Afdeling Algemene Zaken en Kabinet
Biza
-Binnenlandse Zaken
BW
-Burgerlijk Wetboek
CAD
-Centrale Afdeling Defensievoorbereiding
CW
-Commissie Vervoervergunningen
DAZ
-Directie Algemene Zaken
DG
-Directie Goederenvervoer
DGS
-Directoraat-Generaal van Scheepvaart
DGV
-Directoraat-Generaal van het Verkeer
DIV
-Directie Internationaal Vervoerbeleid
Dorg
-Directie Organisatie
DP
-Directie Personenvervoer
DPZ
^-Directie Personeelszaken
DW
-Directie Verkeersveiligheid
EJ
-Economisch-Juridisch
FEZ
-Directie Financieel-Economische Zaken en Comptabiliteit
FIOD
-Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst
HAV
-Hoofdafdeling Voorlichting
HEAO
-Hoger Economische en Administratief Onderwijs
JZ
-Juridische Zaken
KCGS
-Korps Controleurs Gevaarlijke Stoffen
KNMI
-Koninklijk Nederlands Metereologisch Instituut
NS
-Nederlandse Spoorwegen
NV
-Naamloze Vennootschap
PTT
-Staatsbedrijf der Posterijen, Telegrafie en Telefonie
PvdA
-Partij van de Arbeid
RDW
-Rijksdienst voor het Wegverkeer
RHI
-Rijkshoofdinspecteur van het Verkeer
RLD
-Rijksluchtvaartdienst
- RVI -
- 20 -
GERAADPLEEGDE LITERATUUR
Belinfante
Kort begrip van het Administratief Recht
Botter
Industrie en Organisatie
Complementair Bestuur (werkgroep)
Rapport "Complementair Bestuur Verkend".
Douben
Overheidsfinanciën in hoofdlijnen
Goede de
Beeld van het Nederlands Bestuursrecht
Justitie (ministerie van)
"Departementale Richtlijnen Rechtspersonen'
Koopmans L
Overheidsfinanciën
Koopmans T
Compendium van het Staatsrecht
Maeij er
Vennootschapsrecht in beweging
Sanders
NV en BV
Schieman
Beheersing van Bedrijfsprocessen
Vereniging van Administratief Recht (tijdschrift)
Prea-advies Politiedwang
Wijk van/Konijnenbelt
Hoofdstukken van Administratief Recht
BIJLAG
JSjtllI MINISTERIE VAN JUSTITIE
r
~i Aan: de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 'Binnenhof la 's-Gravenhage
'J
L
S.afd.Wetgeving Privaatrecht
Uw brief; 14 december 1977, no. 77.1247
Kenmerk.^
348/67g
Onderwerp : Vragen van de leden Verkerk-Terpstra en Kappeijne van de Coppello
•S-GRAVENHAGE 13 juli 1978
In antwoord op nevenvermelde brief moge ik u, mede namens de Minister van Verkeer en Waterstaat, het antwoord doen toekomen op de door de leden van uw Kamer Mevrouw Verkerk-Terpstra en Mevrouw Kappeijne van de Coppello, gestelde vragen.
De Minister van Justitie,.
Bijlage(n) POSTADRES: Postbus 20301, 2500 EH 's-Gravenhage Verzoeke slechts één zaak in één brief te behandelen en bij beantwoording de datum en het kenmerk te vermelden SF 21 \^j J0248-4MS
BIJLA&B k W . '• ^ ^ A ^ i 4 W > - u U A . a^t ^ . ' i _ — ,
Tweede Kamer der Staten-Gerteraal
Zitting 1977-1978
Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door leden van de Kamer, met de daarop door de Regering gegeven antwoorden
Mededeling
561 Vragen van de leden Verkerk-Terpstra en Kappeyne van de Coppello (beiden V.V.D.) over W.A.-verzekering voor woonwagenbewoners. (Ingezonden 13 december 1977) 1 Is het de bewindslieden bekend, dat verzekeringsmaatschappijen als «Amsterdam/Londen», «Lugt en Sobbe», «Nationale Nederlanden», «Delta Lloyd», «de Europeesche», «AGO» en andere geen woonwagenkampbewoners willen accepteren als verzekeringnemers voor een verzekering overeenkomstig de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen? 2 Is het de Ministers tevens bekend, dat dit niet alleen geldt voor individuen die zich hebben doen kennen als «notoire brokkenmakers» en zo gerekend kunnen worden tot de categorie «afwijkende verzekeringsrisico's», maar voor alle woonwagenkampbewoners, waardoor het is voorgekomen dat woonwagenkampbewoners die al jaren schadevrij of nagenoeg schadevrij reden en een no-claim korting van 40% genoten, zonder opgaaf van redenen, of onder vermelding dat men woonwagenkampbewoners niet wilde accepteren, plotseling werden geroyeerd als verzekeringnemers en zich uitsluitend tegen een veel hogere brutojaarpremie (t.w. f 1200) W.A. kunnen verzekeren bij de door de assuradeuren in het leven geroepen verzekeringsmaatschappij «Terminus» voor verzekeringnemers met verhoogd risico?
Zijn de Ministers niet van mening, dat a. door deze discriminatie, louter en alleen op grond van het stigma woonwagenkampbewoner te zijn, de grondslag van de wettelijke regeling Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen komt te vervallen? b. hier sprake is van een ongerijmde situatie, omdat de Wet een publiekrechtelijke verplichting schept tot het aangaan van een civielrechtelijk contract en daarbij een wettelijk monopolie geeft aan privaatrechtelijke WA-vefzekeraars, terwijl beroepsmogelijkheden of een met zoveel woorden in de Wet omschreven acceptatieverplichting ontbreken? c. deze willekeur ten aanzien van woonwagenbewoners als aparte categorie in strijd is met het gelijkheidsbeginsel?
Mededeling van Minister De Ruiter (Justitie). (Ontvangen 19 januari 1978) Hierbij deel ik u mede dat de vragen van de leden van de Tweede Kamer, mevrouw Verkerk-Terpstra en mevrouw Kappeyne van de Coppello, die mede aan de Ministervan Verkeer en Waterstaat zijn toegezonden bij brief van 14 december 1977, niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien er nog een aantal gegevens moeten worden verzameld en het overleg met mijn ambtgenoot mede aan de hand daarvan nog moet plaatsvinden.
4 Kunnen de bewindslieden meedelen of ook andere groepen, met name buitenlandse werknemers, op een nagenoeg zelfde wijze worden gediscrimineerd? 5 Indien bovenstaande vragen geheel of gedeeltelijk bevestigend worden beantwoord, wat denken de Ministers dan op korte termijn tegen deze discriminatie te doen? Toelichting Zie o.a. maandblad «Reclassering KRI» nr. 3 van maart 1977 en vonnis Rechtbank Almelo 21 december 1976.
Tweede Kamerzitting 1977-1978, Aanhangsel
1137
BIJLAGB Antwoord Kamervragen mevrouw Verkerk-Terpstra en mevrouw Kappeijne van de Coppello
1
en
2 Bij navrage bij de in de eerste vraag genoemde maatschappijen, waarvan er één geen verzekeringsmaatschappij maar een assurantietussenpersoon is, is niet gebleken dat deze maatschappijen nimmer woonwagenbewoners als verzekeringnemer voor een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (W.a.m.) accepteren. Wel passen' deze maatschappijen evenals andere verzekeraars ten aanzien van woonwagenbewoners een strengere selectie toe. In het algemeen beoordeelt een verzekeraar een hem aangeboden •motorrijtuigrisico aan de hand van een aantal- factoren met betrekking tot het te verzekeren motorrijtuig en de persoon vai de verzekeringnemer. Met betrekking tot het motorrijtuig zal de verzekeraar letten op het bouwjaar, merk en type. Ten aanzien . van de persoon van de verzekeringnemer, die meestal tevens •de-regelmatige bestuurder van het motorrijtuig is, zullen onder meer de volgende factoren een rol kunnen spelen: leeftijd gezondheidstoestand, rij-ervaring, aantal schadevrije jaren, eventuele strafrechtelijke veroordelingen (in het bijzonder wegens verkeersdelicten), beroep en de kans dat de verzekeringnemer regelmatig van woonplaats zal wisselen (waardoor het contact met de verzekeringnemer bemoeilijkt wordt). Bovendien 'wordt tevens in aanmerking genomen of van het motorrijtuig een intensief of slechts een beperkt gebruik zal worden gemaakt. Op grond van één of meer van deze factoren beoordeelt - -de verzekeraar of een hem aangeboden risico al dan niet als •een verhoogd risico beschouwd moet worden. Volgens verzekeraars heeft de ervaring geleerd dat bepaalde groepen van motorrijtuiggebruikers, waaronder woonwagenbewoners, op grond van --een of meer van de hiervoor genoemde factoren als een verhoogd risico moeten worden aangemerkt, individuele gevallen uitgezonderd. Volgens van verzekeraars ontvangen inlichtingen zijn vele woonwagenbewoners wel tegen normale voorwaarden verzekerd. Uit deze inlichtingen is echter gebleken, dat het is voorgekomen dat de motorrijtuigenverzekeringen van een groep woonwagenbewoners, die door bemiddeling van een bepaalde tussenpersoon
BIJLASB waren verzekerd en waarvan verscheidene verzekerden gedurende een aantal jaren schadevrij hadden gereden, werden geroyeerd, omdat de.volmacht van de desbetreffende agent wegens het ongunstige resultaat van zijn totale portefeuille werd beëindigd. 3. &. Wij kunnen de mening van de vraagstellers niet onderschrijven. De beoordeling"van het risico is niet gegrond op herkomst of maatschappelijke positie, doch de selectie vindt uitsluitend plaats omdat zich ten aanzien van bepaalde categorieën van motorrijtuiggebruikers omstandigheden voordoen, die naar de ervaring van verzekeraars de schaderesultaten ongunstig kunnen beïnvloeden. Dit speelt evenzeer ' een rol bij bijvoorbeeld jeugdige personen die een sportwagen besturen, hoog bejaarden en invaliden. Wij menen echter dat personen uit de bedoelde categorieën van wie gebleken is dat zij geen groter risico vormen dan andere verzekerden in de gelegenheid moeten zijn een verzekering tegen normale voorwaarden af te sluiten. *
IK 'Evenmin kunnen wij de mening onderschrijven dat hier sprake is van een ongerijmde situatie. Hoewel in de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen een acceptatieplicht ontbreekt, heeft iedere verzekeringsplichtige de mogelijkheid zijn aansprakelijkheid te verzekeren. Dat niet iedere verzekeringsplichtige een verzekering tegen dezelfde voorwaarden kan afsluiten, omdat er een risicoselectie wordt gehanteerd, is op zichzelf nog geen reden om te spreken van een ongerijmde situatie. Cj, Aangezien er naar onze mening geen sprake is van willekeur ten aanzien van woonwagenbewoners, beantwoorden wij deze vraag ontkennend. • # .' 4. Zoals uit de beantwoording van de vorige vragen blijkt, wordt' er ook ten aanzien van andere groepen een terughoudend acceptatiebeleid gevoerd, zonder dat er naar onze mening evenwel van discriminatie kan worden gesproken. Met name ook bepaalde groepen buitenlandse werknemers worden voor de motorrijtuigverzekering als een verhoogd risico beschouwd. In dit verband
ijiogen wij verwijzen naar het antwoord van de Minister van Justitie, mede namens de Minister van Financiën en van Sociale Zaken, op 16 juli 1971 gegeven op vragen van het toenmalige Tweede Kamerlid mevrouw G.Braugtigam (Aanhangsel tot het verslag van de Handelingen der Tweede Kamer, Zitting 1973, blz. 603/604) en naar het antwoord van de Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Sociale Zaken, mede namens de Staatssecretaris van Financiën, de heer De Goede, op 12 september 1973 gegeven op vragen van de Tweede Kamerleden Heijraans en Hermsen (Aanhangsel tot het verslag van de Handelingen der Tweede Kamer, Zitting 1972-1973, blz.3253). 5. Wij menen dat er geen aanleiding is om op korte termijn stappen te ondernemen met betrekking tot het acceptatiebeleid voor verzekeringen overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen. Aangezien het Verbond van "Nederlandse Verzekeraars een studiecommissie heeft ingesteld 4ie opdracht heeft het acceptatiebeleid met betrekking tot schadeverzekeringen te onderzoeken, willen wij eerst de resultaten van dit onderzoek afwachten en vervolgens in overleg met het Verbond en de Nederlandse Vereniging van Automobielassuradeuren (N.V.V.A.) bezien in hoeverre mogelijke knelpunten in het acceptatiebeleid kunnen worden opgelost. Inmiddels is in een brief aan het Verbond van Nederlandse Verzekeraars bijzondere aandacht gevraagd voor de in door de vraagstellers gestelde vragen gesignaleerde knelpunten.
t*toR. 1985