Agenda van de sessie Jeugdzorg voorafgaand aan de regioraad van 10 december 2013
Aanvang Zaal Voorzitter Secretaris DB
: : : : :
18:30 uur De Mirandazaal (0235) dhr. J. Adolfs mw. C. Pollmann dhr. P. Hilhorst
1. 18.30 uur Opening en mededelingen Aan het begin van de vergadering zal gevraagd worden welke onderwerpen van de agenda u uitgebreider wilt bespreken.
2. Zo nodig tijd voor inbreng toehoorders --
3. -
Behandeling ingekomen stukken Beantwoording schriftelijke vragen
4. Verslag regioraadsessie Jeugdzorg van 10 december 2013 (regioraad, agendapunt 3)
5. Agendapunt Regioraad: vaststellen herziene begroting Jeugdzorg (regioraad, agendapunt 11)
6. Bespreekpunten of ter informatie Ter bespreking: terugblik afgelopen Raadsperiode en zo mogelijk advies nieuwe raadsleden: Na de verkiezingen zal een nieuwe Regioraad worden geïnstalleerd, om gedurende het restant 2014 als controlerend en besluitvormend orgaan op te treden ten aanzien van de jeugdzorg. De regioraad besluit ten aanzien van de begroting, het meerjaren beleidsplan en het uitvoeringsplan . Vanwege de naderende transitie is in 2015 het meerjarenbeleidplan Jeugdzorg voor de periode 2013-2014 vastgesteld. De leden van de regioraad vullen de controlerende taak in door voorafgaand aan de vergadering van de regioraad tijdens de sessie Jeugdzorg de portefeuillehouder te bevragen over de voortgang op de verschillende dossiers en de voorliggende beslispunten. Ook wordt er informatie over actuele zaken uitgewisseld. Voorgesteld wordt kort terug te kijken op de actualiteiten van de afgelopen raadsperiode en, indien gewenst, de nieuwe leden een advies of aanbeveling ? boodschap mee te geven. Bureau Jeugdzorg: Bureau Jeugdzorg kende in 2010 nog volop de naweeën van een lastige periode waarin het Dagelijks Bestuur haar, op voorstel van de portefeuillehouder , met een schriftelijke aanwijzing onder curatele plaatste. Noodgedwongen heeft BJAA onder de gedreven leiding van de heer Gerritsen
1
haar bedrijfsvoering aangepast, de inhoudelijke en methodische werkwijze sterk vernieuwd en de bedrijfscultuur verbeterd. Wachtlijsten: BJAA kende in 2010 wachtlijsten bij de jeugdbescherming en ook bij het zorgaanbod was sprake van soms aanzienlijke wachtlijsten. De wachtlijsten bij BJAA wat betreft JB en JR behoren tot het verleden. EKC In 2011 zijn extra middelen ingezet om te investeren in de eigen kracht van gezin en netwerk door het inzetten van EKC’s. Op verzoek van de RR is er in SRA verband in 2011 ook een aanvullend onderzoek gestart naar de effectiviteit van het inzetten van EKC . Doel van het aanvullende onderzoek is het verkrijgen van specifieker inzicht in de taken en activiteiten die, bij toepassing van Eigen Kracht-conferenties, door de professionele organisaties moeten worden uitgevoerd. SRA heeft bureau Kaliope opdracht gegeven tot het uitvoeren van het onderzoek naar effectiviteit EKC. Conclusies uit dit onderzoek zijn: Tegenover de kosten voor 100 EKC’s (€0,4 mln) en de kosten van extra zorg in de periode na de EKC (€0,9 mln) staan opbrengsten (€3 mln), het positief saldo bij deze100 EKC’s is €1,7 mln. Binnen de Stadsregio Amsterdam zijn in 2011 550 EKC’s uitgevoerd en met Bureau Jeugdzorg is afgesproken 2012 maximaal 800 EKC’s uit te voeren. EKC leidt tot minder inzet dure verblijfsvormen waarbij beschikbaarheid van begeleiding voor netwerkpleegzorg van belang is; Er is een grote mate van diversiteit in de ondersteuningsvragen die het netwerk nodig heeft binnen het WMO-domein. Hulp, stut en steun uit dit domein moet wel eenvoudig toegankelijk zijn om het plan van het netwerk goede kans van slagen te geven. Begin 2014 is een groter wetenschappelijk onderzoek gestart dat door de Universteit van Amsterdam (prof. G.J. Stams). De effectiviteit van EKC’s wordt in dit onderzoek met behulp van een controlegroep gemeten. Resultaat van dit onderzoek wordt medio 2015 verwacht. Subsidieverordening Op 13 december 2011 heeft de RR de subsidieverordening gewijzigd vastgesteld. Nieuw aan de gewijzigde verordening is dat het DB van de Stadsregio Amsterdam bij afwijking van de overeengekomen prestaties de verleende subsidie lager kan vast stellen en het verschil terug kan vorderen. Met deze wijziging is het DB in een positie gebracht om ook gedurende het begrotingsjaar invloed uit te oefenen op de besteding van de subsidiegelden indien de feitelijke realisatie in negatieve zin zal afwijken van de afspraken. Immers, in de verordening is opgenomen dat uitsluitend met instemming van het DB van de gemaakte prestatiesafspraken afgeweken kan worden. Matchpoint Met de verwijsindex Matchpoint is voor de betrokken professionals uit de Stadsregio Amsterdam in één oogopslag te zien welke instellingen en professionals hun zorg hebben geuit over dezelfde jongere en welke partij
2
verantwoordelijk is voor de zorgcoördinatie. Voorwaarde hierbij is dat de daarvoor geautoriseerde professional een zogenaamde ‘ketenregistratie’ in het systeem doet, alleen dan krijgt men inzicht in de informatie. Matchpoint is in 2011 live gegaan. Stap-voor stap worden alle relevante instellingen en organisaties die in het Jeugddomein werken op de informatieinfrastructuur aangesloten. Matchpoint in het nieuwe jeugdstelsel. Het jeugdstelsel gaat m.i.v. 2015 veranderen. Gemeenten worden dan verantwoordelijk voor de financiering van de jeugdzorg. Er gaan dingen veranderen rondom aanpak en inzet van zorg voor jeugdigen. Zo gaat b.v. Amsterdam werken met ouder- en kindteams die zich herkenbaar in wijken presenteren en met teams die de meervoudige problematiek oppakken. De verwijsindex risicojongeren, waarvan Matchpoint een regionaal element is, blijft in het nieuwe jeugdstelsel bestaan. Dat betekent dat gemeenten ook ná 2015 verplicht zijn op de landelijke verwijsindex aan te sluiten. Hoe gaat het nu? Het huidige Matchpoint is een samenwerkingsverband van de Stadsregio Amsterdam, de SRA. De gemeenten uit de SRA maken gebruik van Matchpoint; kosten voor beheer en onderhoud worden door alle partijen gedeeld. Uit de cijfers valt op dat het goed gaat met Matchpoint. Op dit moment zijn er bijna 17.000 actieve ketenregistraties ingevoerd (5.000 meer dan eind december 2012) die samen hebben geleid tot ruim 3.100 matches (1200 meer dan eind vorig jaar). Door matches ontstaat coördinatie van zorg. De kwaliteit ervan wordt op dit moment door zorgcoördinerende instellingen onder een vergrootglas gelegd. In 2014 zullen we de afspraken rondom zorgcoördinatie verder verbeteren. We zien dat we in de afgelopen jaren minder goed geslaagd zijn om het onderwijs en de GGZ (geestelijke Gezondheidszorg) actief gebruik te laten maken van Matchpoint. De Bestuurlijke Regiegroep van Matchpoint heeft inmiddels bepaald dat Matchpoint tot en met 2016 in de lucht blijft. Het is nu aan de deelnemende gemeenten om voor 1 juli te bepalen of zij ook daadwerkelijk mee blijven doen. Pleegkind Turkije In de RR is in maart 2012 gesproken over het standpunt van de SRA inzake de plaatsing van kinderen met islamitische ouders in niet islamitische pleeggezinnen. Dit naar aanleiding van de ophef over het instellen door de Turkse regering van een onderzoekscommissie die ervoor moest zorgen dat Nederlandse kinderen van Turkse komaf niet in christelijke of homoseksuele gezinnen zouden worden opgevangen. De portefeuillehouder heeft naar aanleiding van vragen uit de RR het standpunt op deze thematiek van de SRA als volgt verwoord: Er is wel staand beleid dat er zoveel mogelijk zorg wordt gegeven binnen het eigen netwerk. Soms zal het zo zijn dat een Turks kind Turkse pleegouders krijgt. Er zijn echter niet veel Turkse pleeggezinnen. Bij plaatsing wordt niet gescreend op religie. De religieuze achtergrond is dus niet bepalend bij plaatsing. Een stabiel pedagogisch klimaat is dat wel. Er wordt zoveel mogelijk een beroep gedaan op het eigen netwerk. Soms is dat niet mogelijk en wordt
3
het plaatsen in een niet Islamitisch gezin als een probleem ervaren. Het belang van het kind staat echter altijd voorop, zeker als veiligheid in het geding is. Commissie Samson In 2013 is door de commissie Samson onderzoek gedaan naar het voorkomen van ( sexueel) misbruik van jeugdigen in de Jeugdzorg. Op basis van de zorgwekkende conclusies in dat rapport met betrekking tot de mate waarin misbruik de laatste jaren plaats heeft gevonden heeft een werkgroep onder voorzitterschap van dhr. Rouvoet aanbevelingen voor het voorkomen en signaleren van ( sexueel) misbruik opgesteld. De Regioraad heeft zich door een lid van deze werkgroep laten informeren en er is besloten dat het thema in elke RR geagendeerd wordt. Ook is aan de Jeugdzorgaanbieders gevraagd om de aanbevelingen daadwerkelijk op te volgen en daarover te rapporteren. De jeugdzorgaanbieders hebben op 10 december 2013 de tussenrapportage “Voortgang invoering kwaliteitskader ‘Voorkomen seksueel misbruik in de jeugdzorg’ gepresenteerd. Het rapport is vervolgens inhoudelijk besproken door RR . De JZO voeren een aantal maatregelen uit om seksueel misbruik; hetzij van jongeren onderling, hetzij vanuit de Pleegzorg of werkers daar in.te voorkomen . Ter informatie •
Woonplaatsbeginsel
In de jeugdwet bepaalt het woonplaatsbeginsel welke gemeente verantwoordelijk is voor het inzetten van jeugdhulp of de uitvoering van de maatregel jeugdbescherming of jeugdreclassering. Daarmee is het woonplaatsbeginsel cruciaal in het bepalen van de bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheidsverdeling. Het gegeven is ook nodig voor juiste overdracht van informatie tussen instellingen, ketenpartners, gemeenten en het Rijk. Een belangrijke definitie dus. Daarom wordt in deze notitie die definitie toegelicht en worden er voorbeelden gegeven hoe dat uitwerkt in de praktijk. Gewijzigde definitie De definitie van het woonplaatsbeginsel is met de Tweede Kamer-behandeling gewijzigd ten opzichte van het bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstel. Definitie woonplaatsbeginsel na behandeling Tweede Kamer De omschrijving van het begrip «woonplaats» komt als volgt te luiden: 1°. woonplaats als bedoeld in artikel 12 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek; 2°. ingeval de voogdij over de jeugdige berust bij een instelling als bedoeld in artikel 302 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek: de plaats van het werkelijke verblijf van de jeugdige; 3°. ingeval de woonplaats, bedoeld onder 1° en 2°, onbekend is dan wel buiten Nederland is: de plaats van het werkelijke verblijf van de jeugdige op het moment van de hulpvraag. Toelichting definitie Artikel 12 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek luidt als volgt (eerste lid): Een minderjarige volgt de woonplaats van hem die het gezag over hem uitoefent, de onder curatele gestelde die van zijn curator. Oefenen beide ouders tezamen het gezag over hun minderjarige kind uit, doch hebben zij niet dezelfde woonplaats,
4
dan volgt het kind de woonplaats van de ouder bij wie het feitelijk verblijft dan wel laatstelijk heeft verbleven. In geval er sprake is van voogdij door een gecertificeerde instelling is het werkelijke verblijf van de jeugdige bepalend. Ingeval een gecertificeerde instelling de voogdij heeft over een jeugdige die niet bij zijn ouders verblijft maar in een pleeggezin of in een residentiële instelling, is het niet de bedoeling dat de gemeente waar de ouders van het kind verblijven verantwoordelijk is voor het inzetten van jeugdhulp of de uitvoering van de voogdijmaatregel. Alle eventueel benodigde hulp voor die jeugdige zal moeten worden georganiseerd en gefinancierd door de gemeente waar de betrokken jeugdige op dat moment werkelijk verblijft; dus de gemeente waar het betrokken pleeggezin woont of waar de betrokken residentiële instelling zich bevindt. Die gemeente kan immers het beste beoordelen wat er nodig is om te zorgen dat de jeugdige zich in een veilige en stabiele situatie verder kan ontwikkelen. Ten slotte is geregeld dat als de woonplaats van de ouders onbekend is, er altijd een verantwoordelijke gemeente is. De plaats van het werkelijk verblijf van de jeugdige is dan bepalend op het moment van de hulpvraag. Uitgangspunt is daarbij het bestendige werkelijke verblijf van die jeugdige. Gevolgen verdeelmodel Bij de verdeling van het macrobudget uit de meicirculaire 2013 is niet bovenstaande definitie voor woonplaatsbeginsel gebruikt, maar de definitie uit het conceptwetsvoorstel van begin 2013. Dat was immers op dat moment de definitie waar men vanuit mocht gaan. Nu deze definitie van het woonplaatsbeginsel aangenomen is in de Tweede Kamer moet de verdeling daarop worden aangepast. Omdat de wet door de Tweede Kamer is aangenomen en de Eerste Kamer niet kan amenderen, is dit het definitieve woonplaatsbeginsel. Het algoritme dat voor het verdeelmodel was uitgewerkt om de woonplaats van de jeugdige te bepalen wordt daarom aangepast. Het doel is dat de verdeling van het macrobudget van mei 2014 gebaseerd is op het nieuwe/definitieve woonplaatsbeginsel. Daarvoor hebben de ministeries van VWS en BZK de onderzoekers van het verdeelmodel gevraagd speciaal te kijken naar een passende wijze waarop vestigingsgemeenten van zorginstellingen waar relatief veel voogdijkinderen verblijven de middelen krijgen. De relatieve clustering van inhoudelijke en financiële verantwoordelijkheid van die gemeenten zal immers gepaard moeten gaan met extra middelen. Woonplaatsbeginsel in de regionale transitie-arrangementen Binnen de RTA’s hebben regio’s bij aanbieders gebruiksgegevens opgevraagd, veelal conform het toen bekende woonplaatsbeginsel. Realiseert u zich dat met de wijziging in de definitie door de Tweede Kamer het kan zijn dat de opgave van aanbieders dus op de oude definitie is gebaseerd. Toepassingsvoorbeelden Om meer gevoel te krijgen bij de toepassing van het woonplaatsbeginsel vindt u op korte termijn een aantal uitgewerkte voorbeelden op www.voordejeugd.nl.
Begroting BJAA 2014
•
Bureau Jeugdzorg implementeert het GGW (Generiek Gezinsgericht Werken). Dit verloopt zeer voorspoedig: -
het lopend aantal Ondertoezichtstellingen (OTS’en) is in 2013 29% lager dan in 2012 en 37% lager dan in 2011
5
-
het aantal Voorlopige OTS’en is in 2013 met respectievelijk 25% gedaald en ten opzichte van 2011 is de daling 40% Het aantal uithuisplaatsingen in het kader van een OTS is in 2013 respectievelijk 40% en 58% lager dan 2012 en 2011 Het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling doet niet meer vooral onderzoek maar gaat direct na een melding ter plekke na wat er aan de hand is. Als gevolg hiervan is het minder vaak nodig om de kinderrechter te vragen een OTS uit te spreken: het aantal verzoeken na een melding vanuit het AMK aan de Raad voor de Kinderbescherming daalt in 2013 van 10% van het aantal meldingen naar 4,5%.
Zichtbaar wordt een afname van het aantal ondertoezichtstellingen. De afname in 2013 is veel sterker dan geprognosticeerd. De perverse kant hiervan is dat in de huidige financieringssystematiek BJAA hierdoor inkomsten mist. Het ministerie financiert elke justitiële maatregel PxQ. Tegelijkertijd is de afname van het totaal aan gezinnen dat binnen GGW geholpen wordt nog zeer gering. De gezinnen worden meer en meer vanuit dezelfde methodiek in het vrijwillig kader geholpen. De begroting 2014 laat in totaal een tekort zien van €3,3 miljoen. Nadere analyse laat zien dat dit tekort voor een aandeel van €1,9 miljoen ontstaat door de sterkere daling aantal OTS’en daardoor minder inkomsten dan van was uitgegaan. Het resterende deel is het gevolg van de kasschuif justitiegelden in 2013. In 2013 heeft V&J een voorschot van de middelen 2014 beschikbaar gesteld. Deze kasschuif is in juni 2013 door de regioraad aan de begroting 2013 toegevoegd. Het Dagelijks Bestuur van de Stadsregio is op 16 januari jl geïnformeerd over het voornemen van de portefeuillehouder aan het DB voor te leggen €1,4 miljoen uit de doeluitkering beschikbaar te stellen. Het DB sluit daarmee aan bij de eerder met V&J gemaakte afspraak om bij gebleken effectiviteit een tekort in 2014 vanuit de doeluitkering bij te passen. De staatssecretaris van V&J heeft toegezegd om de helft (€950.000) bij te dragen. Aan het ministerie van VWS is opnieuw een bijdrage gevraagd, maar deze aanvraag is afgewezen. Portefeuillehouder Hilhorst zal het DB voorstellen dit resterende deel van het tekort op te vangen uit de onderbesteding 2013. Deze onderbesteding wordt in de herziene begroting 2014 toegevoegd aan de egalisatiereserve SRA jeugdzorg. In 2014 blijft een grote inzet van gemeenten noodzakelijk om door middel van afschalen de kosten voor BJAA te beperken. Er is al een flink aantal gezinnen afgeschaald en dit is zichtbaar in de daling van de wachtlijst bij BJAA (wachtlijsten alleen in vrijwillig kader) en nog beperkt in een daling van het aantal ‘onder handen’ gezinnen in GGW. •
Transitierisico’s Jeugdzorg SRA 2014
Ambtelijk team jeugdzorg heeft een notitie opgesteld waarin risico’s voor de Stadsregio worden benoemd die samenhangen met de transitie jeugdzorg naar gemeenten. Zie bijlage
6
•
Overdrachtsdocument nieuwe RR leden
Voor de nieuwe bestuurders/ leden RR is 2015 een bijzonder Jeugdzorg jaar. Zij zijn gedurende 2014 onder de Wet op de Jeugdzorg nog medeverantwoordelijk voor de kwaliteit en borging van Jeugdzorg voor de 16 gemeenten en tevens verantwoordelijk voor de afbouw en overdracht/ transitie van de SRA Jeugdzorg. Ambtelijk team stelt een informatiebundel samen voor de (nieuwe) bestuurders/ leden van het DB, de RR en het PHO. Naast het overdrachtsdocument zijn in het licht van de afbouw en overdracht van SRA Jeugdzorg nog een tweetal documenten in voorbereiding met de werktitels “Lessons Learned “en “Ambtswoning Wachtlijsten“. •
Stand van zaken Transitie Jeugdzorg
De SRA gemeenten trekken op enkele belangrijke onderdelen gezamenlijk op, dat gebeurt vanuit de individuele gemeentelijke verantwoordelijkheid. De drie deelregio’s Haarlemmermeer (ook in afstemming met de regio Zuid Kennemerland), Amsterdam Amstelland en Zaanstreek Waterland geven daarbinnen ook weer hun eigen beleid vorm. De regiogemeenten liggen op schema. Er staan wel veel onderwerpen in de planning. Naast alle werk in de gemeente zelf moeten de ambtenaren ook flinke inspanning leveren voor regionale afstemming en inrichting. Belangrijke data: 01/03/14: Duidelijkheid over ‘de 80% budget minimaal’ voor BJAA op regionaal niveau 01/04/14: Duidelijkheid over datzelfde, voor de overige instellingen 01/04/14: Plannen van Eisen voor zorglevering vanuit de inkooptafels gereed 01/07/14: Overeenkomsten voor regionale inkoop gereed Er zijn drie regionale inkooptafels ingericht: Jeugd- en opvoedhulp (de huidige provinciale jeugdzorg), Jeugd GGZ (psychiatrie) en de AWBZ (het jeugd deel dat vanuit de WMO naar gemeenten overkomt). Deze tafels bereiden het regionale deel van de inkoop voor 2015 voor, zonder dat er formele/ juridische samenwerking wordt gezocht. Rond de zomer is het de bedoeling dat deze inkoop wordt afgesloten met ondertekening van de inkoopcontracten. Na de zomer wordt de samenwerking geëvalueerd en worden voornemens voor de volgende periode geformuleerd. De kennisdeling, ook wel deskundigheidsbevordering, gaat over de Transitie Academie, die betrokkenen ondersteunt door middel van ‘kennisinjecties’, intensief voorbereide dagdelen rond een actueel thema. Daarnaast zijn er bijeenkomsten om ervaringen vanuit de pilots en projecten te delen. Ten slotte worden desgewenst regionale conferenties en bijeenkomsten met de instellingen georganiseerd. Voor de informatievoorziening geldt dat is afgesproken dat de regio’s, met uitzondering van Haarlemmermeer, afstemmen op de noodzakelijke thema’s rond de informatievoorziening. Het doel is om onnodige administratieve belasting en kosten te voorkomen door op het juiste moment (en op de juiste schaal) afstemming te zoeken.
7
Over de sturing en bekostiging in 2014: De bestaande, bestuurlijke stuurgroep blijft in 2014 bestuurlijk sturen op de transitie. Daarin zijn de grotere gemeenten en een vertegenwoordiging van de kleinere gemeenten met hun wethouder jeugd vertegenwoordigd. Het regionaal directeurenoverleg, waarin alle ambtelijke eindverantwoordelijken van de 16 gemeenten of hun gemandateerde ambtenaren deelnemen, blijft opdrachtgever voor het Regionaal transitieteam. Dat team blijft de regionale samenwerking in de transitie in 2014 coördineren, met ondersteuning van de huidige financiers- waaronder de SRA- expertise uit de sector en andere benodigde ondersteuning. De SRA heeft (een deel van) de benodigde middelen in haar begroting gereserveerd voor deze activiteiten. Informatie Regionaal Transitieteam Norbert Krijnen, Regionaal Transitiemanager Wilmar Hendriks, Regionaal Procesmanager Via ondersteuning Transitieteam: Marjolijn Stam,
[email protected]
7. Rondvraag 8. 20.00 uur Sluiting
8
Bijlage agendapunt 6 : Transitie risico’s Jeugdzorg SRA 2014
Ambtelijk team jeugdzorg heeft een aantal onderwerpen geïdentificeerd waarvoor de transitie naar gemeenten gevolgen heeft. Bijgaand een beknopt overzicht van deze onderwerpen met een korte toelichting. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Liquiditeitspositie instellingen jeugdzorg vanaf januari 2015. Frictiekosten Stadsregio Amsterdam Frictiekosten instellingen jeugdzorg Egalisatiereserves instellingen jeugdzorg Egalisatiereserve jeugdzorg Stadsregio Amsterdam Waarborghypotheken instellingen jeugdzorg Investeringssubsidies en vestiging hypotheken Landelijke overgangsmaatregelen
Uitwerking per onderwerp: 1. Liquiditeitspositie instellingen jeugdzorg vanaf januari 2015. Volgens de planning Transitie Jeugdzorg en de nieuwe Jeugdwet zullen per 1-1-2015 de doeluitkeringen Jeugdzorg aan de Provincies en Stadsregio’s eindigen en de doeluitkeringen ‘jeugdwet’ aan dan wel stortingen in de gemeentefondsen van Gemeenten starten. De laatste bevoorschotting van de Provincies en Stadsregio’s aan de jeugdzorginstellingen is in november 2014 of december 2014 indien de uitbetaling van de OVA 2014 verlaat is. Het is vervolgens de bedoeling dat gemeenten vanaf 1-1-2015 de bevoorschotting aan de jeugdzorginstellingen (gaan) opstarten. Knelpunten hierbij kunnen zijn: a. gemeenten blijken niet in staat om tijdig beschikkingen voor de jeugdzorginstellingen op te stellen en te verzenden, waardoor de bevoorschotting vanaf januari 2015 (nog) niet kan worden gestart. b. regionale/lokale samenwerkingsverbanden van gemeenten zijn nog niet voldoende operationeel per 1-1-2015, waardoor zij niet in staat blijken om tijdig beschikkingen voor de regionale c.q. specialistische jeugdzorginstellingen op te stellen en te verzenden, waardoor de bevoorschotting vanaf januari 2015 (nog) niet kan worden gestart. c. bij het niet tijdig starten van de bevoorschotting aan jeugdzorginstellingen vanaf 1-1-2015 zullen deze instellingen meteen in liquiditeitsproblemen geraken, die zij niet makkelijk via hun banken kunnen oplossen (vanwege krediet- of bankencrisis), waardoor het directe gevaar van faillissementen dreigt (dit laatste kan en mag nooit een gevolg zijn van dit transitieproces en moet dus voorkomen worden). Oplossing: Gemeenten en regionale/lokale samenwerkingsverbanden van gemeenten moeten bereid zijn om, op basis van voorafgaande bestuurlijke besluiten vanaf 1-1-2015, door middel van voorschotbrieven meteen al in januari 2015 te starten met de bevoorschotting aan de jeugdzorginstellingen. In ieder geval voor de duur van een ordentelijke overgangsperiode. 2. Frictiekosten Stadsregio Amsterdam. Volgens de planning Transitie Jeugdzorg en de nieuwe Jeugdwet zullen per 1-1-2015 de inkomsten bestuurskosten (t.b.v. ambtelijke ondersteuning) van de Provincies en Stadsregio’s stoppen.
9
Echter, vanuit het principe van behoorlijk bestuur zullen de ambtelijke activiteiten en formeel ook het bestuurlijk forum nog minimaal 1 jaar – weliswaar op een lager pitje - door moeten gaan. Nog uit te voeren taken zijn o.a.: * voeren financiële administratie en subsidieregister in 2015. * begroting 2015 (afronding werkzaamheden in 2015; o.a. subsidies 2014 vaststellen) * jaarrekening 2014 in 2015 * jaarrekening 2015 (laatstgenoemde = slotjaarrekening) uiterlijk in begin 2016. * finale afrekening met het Rijk, bijvoorbeeld in de vorm van de opgave SISA 2015. Daarnaast kunnen de frictiekosten van met name Bureau Jeugdzorg nog een rol spelen, gezien de gerechtelijke beroepsprocedure. Actiepunt: Z.s.m. een concept begroting 2015 opstellen voor bestuurskosten (ic. ambtelijke ondersteuning) en eventuele frictiekosten en daarvoor financiële dekking zoeken/vinden. 3. Frictiekosten instellingen jeugdzorg. Hierbij wordt verwezen naar de uikomsten van de inventarisaties van Panteia (mei 2013) en KPMG (juni 2013) m.b.t.: • zorginstellingen (JO&H) • bureau jeugdzorg (exit Toegang, AMK, etc.) • overige instellingen. Melding via HVO (18-06-2013) gekoppeld aan hun bezwaarschriften procedure tegen de subsidiebeëindiging per 1-1-2015. De subsidiesystematiek van de Stadsregio is gebaseerd op een prijs per beëindigde zorgactiviteit. En zo ieder jaar. Volgens HVO hebben zij aan het einde van het jaar een bulk “onderhanden werk”, namelijk kinderen in zorg waarvan de zorg nog niet beëindigd is en waarvoor zij pas vergoeding krijgen in het volgende jaar. Gezien de negatieve stand van de ER van HVO kan dit tot exploitatieproblemen leiden. Mogelijk dat HVO daartoe een claim bij SRA gaat indienen. Actiepunt: Z.s.m. in kaart brengen het hoe en wat en hoeveel van het probleem “onderhanden werk” per einde van enig jaar (2013 en 2014). 4. Egalisatiereserves instellingen jeugdzorg Een inventarisatie van reserves en voorzieningen van de jeugdzorginstellingen in de stadsregio Amsterdam is in voorbereiding. ( In IPO verband is afgesproken dat alle Provincies/ GSR dit gaan doen) Uitsplitsing naar: • Egalisatiereserve jeugdzorg (of een andere aanduiding die hetzelfde betreft) • Bestemmingsreserve jeugdzorg • Voorziening(en) jeugdzorg. 5. Egalisatiereserve jeugdzorg Stadsregio Amsterdam Stand E.R. Stadsregio Amsterdam per 31-12-2013: € 1.757.000 Claims voor besteding in 2013 en 2014 (prioritering): • projecten bestrijding wachtlijsten onder lokale regie (transitie voorbereiding) • voorbereiding-/ aanloopkosten transitie. • deels opvangen rijkskorting(en) • afkoopsom hogere prijzen justitietaken. De verwachting is dat de ER jeugdzorg van de Stadsregio zelf eind 2014 nihil zal zijn.
10
6. Waarborghypotheken instellingen jeugdzorg. Waarborghypotheken zijn garanties aan het Rijk (VWS) op ooit verleende investeringssubsidies voor nieuwbouw en/of aankoop panden aan jeugdzorginstellingen. Hierbij kan het Rijk geheel of gedeeltelijk een claim leggen op de opbrengsten van toekomstige verkoop van de betreffende panden. Zo dit eens plaats zou vinden, dan is er nu een procedure afgesproken tussen Rijk en Provincies waarbij op hoofdlijnen er een geldstroom loopt van Instelling naar Rijk die weer doorsluist naar de Provincie t.b.v. herinvestering bij Instelling. De Stadsregio Amsterdam verstrekt daarop een (her)investeringsubsidie gekoppeld aan een vooraf overhandigde zogenaamde positief-/negatief hypotheekverklaring op het pand van de instelling om rechten te kunnen behouden (zie verder par. 7). Actiepunten: a. In het landelijk convenant transitie jeugdzorg een procedure opnemen over hoe om te gaan met waarborghypotheken in de toekomstige relatie tussen Rijk en (samenwerkende) Gemeenten. b. Bij Spirit is een overzicht opgevraagd van hun uitstaande waarborghypotheken met een aantal kerngegevens. Deze informatie is nodig om afspraken te kunnen maken in het kader van de inkoop bij aanbieders JZO en/of een op te stellen (regionaal) convenant.
7. Investeringssubsidies en vestiging hypotheken. In voorgaande jaren zijn investeringssubsidies beschikbaar gesteld uit subsidiemiddelen, zowel vanuit de stadsregionale (vrijvallende) begrotingsmiddelen als vanuit zogenaamde desinvesteringsmiddelen (i.c. afkoopsommen van waarborghypotheken van instellingen) die afzonderlijk worden toegevoegd aan de doeluitkering jeugdzorg door het Ministerie van VWS (zie par. 6 hiervoor). De mogelijkheid bestaat een hypotheek te vestigen op de betreffende panden om daarmee voor de toekomst meer zekerheden te verkrijgen. Er zijn nog geen hypotheken gevestigd. Binnen de Jeugdzorg is een bedrag van € 4,5 miljoen aan investeringssubsidies verstrekt waar een recht op het vestigen van een hypotheek via een hypotheekakte bestaat. De huidige subsidiepraktijk is dat voorafgaand aan het verlenen van een investeringssubsidie de Stadsregio een zogenaamde positieve/negatieve hypotheekverklaring van het bestuur van de uitvoerder verlangt. Daarbij verklaart de uitvoerder dat hij medewerking zal verlenen tot het vestigen van een hypotheek op het betreffende pand en dat aan geen ander dan de Stadsregio Amsterdam dit recht zal worden verleend. 8. Landelijke overgangsmaatregelen. a. Continuïteit van zorg Inmiddels is in de Jeugdwet een bepaling opgenomen over de continuïteit van zorg vanaf 11-2015. Hierdoor zijn (samenwerkende) gemeenten verplicht voor de kinderen in jeugdzorg op 1-1-2015 te subsidiëren en wel als volgt: • In zorginstellingen: voor maximaal 1 jaar. • In pleegzorg: voor de looptijd van de pleegzorgplaatsing. b. Budgetgarantie. De jeugdzorginstellingen hebben ook om een budgetgarantie van 80% gevraagd vanaf 1-12015. Hierover wordt nog overleg gepleegd op landelijk niveau tussen Rijk, IPO, VNG en JN. c. Regionale transitiearrangementen.
11
Punt a en b zijn inmiddels uitgewerkt in de drie RTA’s ( oktober 2013). Een nadere concretisering van de budgetten en daar (deels) mee samenhangende frictiekosten wordt verwacht na 1 April 2014. ( De omvang van de inkoop voor 2015 door gemeenten / regio’s bij de verschillende jeugdzorg aanbieders is dan bekend). Voor de bureaus jeugdzorg moeten de concrete afspraken ten aanzien van budgetgarantie voor 1 maart bekend zijn. De optredende frictiekosten zijn vervolgens een gesprekspunt tussen de resp. overheden en instellingen. In het RUP 2014 wordt de verwachting uitgesproken dat er geen vrijvallende gelden over zullen blijven bij SRA. Wel is het zo dat de SRA als uitgangspunt heeft dat de begroting 2014 zoveel mogelijk ten dienste moet staan van een zachte landing van de nieuwe jeugdwet in 2015 en dat derhalve gestreefd wordt dat instellingen eventuele frictie al kunnen opvangen in het lopende jaar.
12