ConceptNotulen van de 66e UR-vergadering d.d. 08 december 2003 5
10
Aanwezig: prof.dr. H.C.W. Beijerinck, P.E. de Jong, mw. I. Prohn en J.H. Mentink, ir. A.L.J. Geenen, dr.ir. C.F.J. Flipse, dr. J.M.L. Maubach, C.F.P. Naninck, dr. A. Kastelein, M.J.C. van der Velden, A. de Bruin, mw. K.M.P. Wishaupt, mw. E.M. van der Vorst, prof.dr. K.A.H. van Leeuwen, mw. drs. E.J.P.J. Mutsaers, P.H.P. Wanrooij, G.H. van der Wielen en S.H. Ypma. Voorzitter: mw.drs. J.M.P. Moons. Secretaris: drs. F. Lammers MIM. Plv. secretaris: mw. P.J.M. Gadellaa. College van Bestuur: A.H. Lundqvist, prof.dr. H.M. Amman. Secretaris van de universiteit: ir. H.P.J.M. Roumen. Afwezig m.k: prof.dr. R.A. van Santen
15
Gast:
20
25
30
35
40
45
50
55
60
Agenda 1. Opening, pag.1 2. Mondelinge mededelingen, pag. 1 3. Schriftelijke mededeling CvB/UR, pag. 2 4. Tussenrapportage Masterplan, pag. 3 5. Sectorplan Wetenschap en Technologie (2e versie); Institute of Science and Technology, pag.13 6. Rondvraag, pag. 14 7. Sluiting, pag. 16
1. Opening De voorzitter opent de vergadering en heet de aanwezigen welkom bij de 66e UR-vergadering. Zij deelt mee dat de agenda niet erg lang is, maar dat het agendapunt met betrekking tot de tussenrapportage van het Masterplan wel enige tijd zal vergen. Zij vermeldt dat het voor een aantal mensen vandaag de laatste raadsvergadering is en zij geeft te kennen daar tijdens de rondvraag op terug te zullen komen. Naar aanleiding van de verkiezingsuitslag constateert zij dat het duidelijk is dat de studentenpopulatie bijna geheel vernieuwd zal worden en dat bij de personeelsgeleding maar een mutatie plaats zal vinden. Zij zal hier, zoals eerder vermeld, tijdens de rondvraag even bij stil staan en dan afscheid nemen van de vertrekkende raadsleden. De voorzitter deelt vervolgens mee dat, omdat deze vergadering zo kort op de vorige vergadering plaatsvindt, er nog geen verslag is van de 65e UR-vergadering. Zij geeft te kennen dat ook het secretariaat dit jammer vindt maar dat, daar de verslagen doorgaans 15 pagina’s of meer lang zijn, het erg moeilijk is om de notulen binnen een week goed en verantwoord uit te werken. Zij zegt toe dat de notulen voor 19 januari (de 67e vergadering gereed) zullen zijn. Roumen voegt hier nog aan toe dat het secretariaat zeer nauw betrokken was bij de voorbije verkiezingen waardoor er ook minder tijd was. Hij geeft voorts te kennen dat de ervaringen die hem met betrekking tot de verkiezingen bereikt hebben zeer positief waren. De voorzitter merkt op dat men best vast kan stellen dat de verkiezingen vrij vlekkeloos verlopen zijn en dat de uitslag bijzonder goed verlopen is. Zij legt uit dat mw. Gadellaa hier ook een grote bijdrage aan geleverd heeft, waardoor andere werkzaamheden, zoals bijvoorbeeld de notulen, enige achterstand hebben opgelopen. De voorzitter meldt vervolgens dat er van de zijde van de Universiteitsraad geen bericht van verhindering ontvangen is en gaat over tot het volgende agendapunt. 2. Mondelinge mededelingen van het College van Bestuur/UR De voorzitter geeft Lundqvist het woord. Lundqvist deelt mee dat hij een aantal zaken de revue wil laten passeren. Hij start met het onderwerp “Studentenhuisvesting”. Hij deelt mee dat er vorige week een vergadering is geweest met HHvL, Fontys en Gemeente Eindhoven en merkt op dat dit de eerste keer was dat hij die vergadering verliet met een gevoel van welbehagen. Hij geeft te kennen nu ook het gevoel te krijgen dat er op wat langere termijn duidelijk zicht komt op een significante hoeveelheid projecten waardoor er ongeveer in 2007-2008 een oplossing zal zijn. Hierdoor zal men dan Eindhoven kunnen zien als een van de steden waar het probleem van de studentenhuisvesting tot het verleden behoort. Misschien zal dit wel nooit helemaal zo zijn, maar er zijn nu in ieder geval significante projecten met een aanzienlijke aantal studentenhuisvestingen. Men heeft, naar de korte termijn geredeneerd, gekeken waar men nu staat. Zoals de Universiteitsraad weet zijn er een aantal ontwikkelingen. Een daarvan speelt hier op eigen terrein, te weten de plaatsing van 80 wooneenheden / cabins. Hiervan is gezegd dat de faculteit Bouwkunde betrokken zal worden en dat er ook gekeken zal worden naar de vraag of er twee studenten in een cabin kunnen wonen. Deze laatste vraag komt van Fontys. Lundqvist gaat er
1
5
10
15
20
25
30
35
40
45
vanuit dat de mensen die hier voor kiezen niet zozeer de West-Europese studenten zullen zijn, maar stelt dat de mogelijkheid bestaat dat Aziatische studenten hier vrijwillig voor zullen kiezen. De studenten kunnen hiermee de ruimte optimaal gebruiken en tegelijkertijd de benodigde hoeveelheid geld halveren. Het is wel zo dat dit dan de keus van de student zelf zal moeten zijn en men moet kijken hoe hier op een nette manier mee omgegaan moet worden. De tweede oplossing wordt mogelijk gezocht in het gebruik van ongeveer 120 units die ook voor asielzoekercentra gebruikt zullen gaan worden. Deze oplossing zou alleen al gebruikt kunnen worden om een signaal af te geven dat men serieus is ten aanzien van de oplossing. De locaties waar naar gekeken wordt, zijn dezelfde locaties waar men al eerder naar gekeken heeft. Er wordt dus op dit moment hard aan gewerkt en onderzocht hoe hier mee omgegaan moet worden. Tegelijkertijd is HHvL ook bezig met een beleid om of wel “gemeubileerde” kamers of woningen te bestemmen voor de buitenlandse studenten of wel extra woningen aan te kopen. Lundqvist geeft nogmaals te kennen met een goed gevoel uit het gesprek te zijn gekomen. Hij denkt dat men per 1 september iets aan woonruimte op zal kunnen leveren. Ten tweede is er op lange termijn zicht op verruiming van het aanbod in woonruimte. Hij merkt op dat het zijns inziens het beste bericht is waar hij sinds lange tijd mee weg is gegaan uit genoemde bespreking. Vervolgens geeft hij te kennen dat de 10% regeling nog loopt. De wijziging op deze regeling zou nog aangenomen moeten worden. In de gemeenteraad wil men met name weten hoe er voor gezorgd kan worden dat overlast voorkomen kan worden. Deze vragen moeten nog beantwoordt worden. Lundqvist stelt dat hij begrijpt dat er gedurende de tijd dat er nog geen beslissingen over genomen zijn wel door gegaan kan worden met het de uitbreiding van het aanbod. De tweede mededeling betreft de “commissie Schutte”. Lundqvist gaat er vanuit dat de raadsleden hier al wel iets over gehoord hebben. De afgevaardigden van deze commissie zijn op de TU/e geweest. Er zijn door deze commissie 140 accountants ingehuurd om alle instellingen, ROC’s, HBO’s en WO’s te onderzoeken. Er zijn drie mensen langs geweest bij de TU/e. Zij willen met name praten met STU en DFEZ. Hun opdracht is te kijken naar de bekostiging, maar ook naar de bestedingen van middelen. De TU/e heeft hier, gezamenlijk met de totale VSNU, een iets afwijkend standpunt ingenomen. Men stelt dat als het gaat over bekostiging, het niet over besteding gaat en zover dat wel het geval zou zijn dat dan alleen van toepassing is daar waar de casuïstiek in het geding komt. Dit is de constante gedragslijn die bij de universiteiten gehanteerd zal worden en men zal elkaar, ten aanzien van de ontwikkelingen, voortdurend op de hoogte houden. Voor het overige is men heel terughoudend ten aanzien van het geven van private gegevens, zoals bijvoorbeeld de studentendossiers die eigenlijk ter inzage gegeven zouden moeten worden. Deze informatie zal dus alleen gegeven worden als het gaat om de casuïstiek. Er is voor dit onderzoek een significante hoeveelheid geld voor uitgetrokken. Om precies te zijn 10 miljoen Euro en dit is ongeveer de helft van hetgeen er voor 2004 eigenlijk in de rij staat voor innovatie. Lundqvist stelt dat men met zo’n groot bedrag heel voorzichtig om zou moeten gaan. De derde mededeling betreft de vergadering van de Raad van Toezicht. Het College van Bestuur heeft de Raad van Toezicht allereerst mededeling gedaan van het positieve advies wat zij heeft mogen ontvangen van de Universiteitsraad ten aanzien van de Begroting 2004. Ook de Raad van Toezicht was gelukkig met dit advies. Daarna is de Begroting dan ook goedgekeurd. Dit was het belangrijkste onderdeel van de vergadering, naast een bezoek aan faculteit ID, waar men zich heeft door vijf studenten heeft laten toelichten hoe de opleiding precies in elkaar zit en wat de studie inhoudt. Het was een zeer verhelderende bijeenkomst die zeer gewaardeerd is, zowel door de gevers als door de afnemers. De Raad van Toezicht en het College van Bestuur vonden het heel plezierig en er is in het Bestuurlijk Overleg afgesproken dit nog een keer over te doen. Voor wat betreft het onderwerp “TWAIO’s” merkt Lundqvist op dat men daar nog een openstaand punt heeft. Dit gaat met name over de fiscale perikelen hier omheen. Hier wil men eerst zekerheid over hebben voordat het definitief geannonceerd wordt. Het zal derhalve uitgesteld worden tot 1 april. Op die datum zal men met een nieuw beleid hiervoor komen en dan weet iedereen ook waar hij / zij aan toe is. Deze week kan er pas met de fiscus over gediscussieerd worden en men wil deze gesprekken even afwachten. Daarna zal er een besluit genomen worden (begin 2004), waarna men met de uitslag van dat besluit naar buiten zal komen. De voorzitter dankt Lundqvist voor zijn bijdragen aan dit agendapunt en merkt op dat er voor zover zij weet geen mondelinge mededelingen van de Universiteitsraad zijn. Zij stelt voor over te gaan naar het volgende agendapunt.
50
55
60
3. Schriftelijke mededelingen De voorzitter houdt een korte inleiding. Al enige tijd geleden is het Sectorplan Natuurwetenschappen bij de Universiteitsraad gearriveerd en de raad heeft besloten dit stuk als schriftelijke mededeling op de agenda te zetten. Zij vraagt of er mensen uit de Universiteitsraad zijn die hier het woord over willen voeren. V.d. Velden heeft een vraag met betrekking tot een opmerking op pagina 14. Hier staat dat de TU/e een perspectiefvol samenwerkingsverband heeft met de universiteiten van Nijmegen en Wageningen. Hij gaat er vanuit dat er in plaats van Wageningen, Maastricht zou moeten staan. Lundqvist geeft te kennen dat ook hij denkt dat het Maastricht zou moeten zijn. Hij weet niet hoe het komt dat Wageningen genoemd wordt. De voorzitter stelt voor dat Lundqvist het even mee zal nemen en na zal zoeken wat het zou moeten zijn. Verder zijn er geen op- of aanmerkingen. De voorzitter gaat over tot het volgende agendapunt.
2
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
60
4. Tussenrapportage Masterplan De voorzitter geeft te kennen dat zij met de Universiteitsraad en het College van Bestuur heeft afgesproken dat er een interactieve bijeenkomst van gemaakt zal worden. Tijdens de sheets die door Amman gepresenteerd zullen worden, zullen door de raadsleden gewoon vragen gesteld kunnen worden. Amman start zijn presentatie aan de hand van sheets met de woorden dat hij tijdens deze bespreking wil vertellen dat de TU/e het voor wat betreft de huisvesting helder en rustig aan zal moeten doen. Zeker als men die huisvesting bekijkt in het licht van de tijdens de vorige vergadering besproken financiën. Men zal op dit moment vooral wat betreft het vastgoed heel rustig moeten plannen, vooral geen haast moeten hebben en met de nodige voorzichtigheid te werk moeten gaan. De bedoeling van deze presentatie is aan te geven in welk proces men zit en de problemen waar men tegenaan loopt weer te geven. Uiteindelijk was het de bedoeling om het al wat eerder op papier ter beschikking te stellen. Verder zal hij aan willen geven wat de hoofdlijnen zijn die op dit moment een hoofdrol spelen rond het vastgoed. Als men over de campus loopt ziet men van alles gebeuren. Er worden gebouwen gesloopt, er lopen landmeters etc. De vraag hoe dit past binnen de plannen van het Masterplan is derhalve terecht, aldus Amman. Hij deelt mee dat men bijna een jaar geleden de eerste stappen heeft gezet tot het denken over een nieuw Masterplan. Dit was mede ingegeven door het feit dat men in april 2002 gezegd heeft te zullen stoppen met het toenmalige Masterplan. Men wilde eerst weten waar men financieel stond en eerst de projectadministratie bij Vastgoed op orde hebben voordat er verdere stappen werden ondernomen en verdere financiële commitments aan gegaan. Alle grote projecten die er gedaan werden hebben bijna een jaar stil gestaan om eerst te kunnen bekijken hoe men er financieel voor staat. Inmiddels heeft men het gehele financiële traject en met name de hele projectadministratie die rond Vastgoed opgezet is op orde. Men weet inmiddels wat de financiële risico’s zijn van projecten die in de uitstaande portefeuille zitten. Men moet niet vergeten dat gebouwen vaak pas twee jaar nadat de mensen er in zitten definitief opgeleverd worden. Derhalve is er voor de nieuwe gebouwen een aantal posten niet helemaal duidelijk. Hij geeft te kennen dat het op dit moment waarschijnlijk gaat om een bedrag van 2 miljoen Euro. Men weet dus waar men in financiële zin staat met het vastgoed en heeft natuurlijk in de afgelopen 7 jaar veel gedaan aan het vastgoed. Het eerste doel wat men zich heeft gesteld is eerst eens te kijken wat men inhoudelijk gedaan heeft en hoeveel dit gekost heeft en wat mogelijk de lessen zijn die getrokken kunnen worden uit de afgelopen periode. Wat kan men uit het verleden leren? Er ligt nu een eerste versie die overigens wat betreft leesbaarheid wat dient te worden opgekrikt. Het Masterplan is een project waar aan gewerkt wordt door ongeveer 15 mensen, die allemaal uit verschillende disciplines komen en allen een andere hand van schrijven hebben. Dit laatste gegeven maakt dat het stuk niet helemaal consistent is en men zit nu dan ook in de fase dat men moet proberen het plan in één schrijfstijl en op consistentie te stroomlijnen. Uit de eerste versie komt een aantal conclusies naar voren, waarvan men hoopt ze in een nieuw plan enigszins te kunnen gebruiken. Amman geeft te kennen tijdens deze bespreking wel een idee te willen geven welke kant het met het deel 2 op zal gaan. Hij stelt dat hij in deze fase al een aardig idee kan schetsen van wat er nog moet gebeuren. Amman vervolgt met een sheet over de uitgangspunten van het oorspronkelijke masterplan. Hij heeft de belangrijkste punten nog eens op een rijtje gezet: Reductie aantal m2; Compacte universiteit; Intensieve relatie met de stad; Mogelijkheid tot huisvesting derden; Vernieuwing gebouwen; Verlaging exploitatiekosten; Doorgaande verhuisbeweging. Hij geeft te kennen dat, als er een advies gemaakt zou moeten worden van wat men de afgelopen zeven jaar heeft gedaan, ten eerste nagegaan zou moeten worden op welke criteria men als organisatie getoetst wilde worden aan het begin van het proces. Bovenstaande uitgangspunten waren genoemde criteria. Amman merkt op dat, als men zeven jaar na dato kijkt in hoeverre op die criteria is gescoord, men tot de conclusie moet komen dat de TU/e als organisatie op het voorzieningenniveau heel goed scoort. Dit zal blijken uit de Hoger Onderwijs Gids die morgen uit zal komen. Er kan dus gezegd worden dat de TU/e in de afgelopen zeven jaar behoorlijk gewerkt heeft om het faciliteitenniveau te verhogen. Dit is ook gelukt en er dus veel bereikt in die periode. Er zijn ook een aantal zaken niet bereikt en daar probeert hij dan ook conclusies aan te verbinden. Amman vervolgt met een sheet waarop de voorlopige conclusies vermeld zijn. Het is nog steeds zo dat de TU/e te veel m2 heeft. De TU/e heeft op bepaalde plekken zoals bijvoorbeeld in het Egebouw, maar ook in het Paviljoen 50 m2 per medewerker. Als men dit vergelijkt met het gemiddelde in Nederland en soortgelijke onderzoeksinstellingen is dat ongeveer 2x zoveel als wat men normaliter zou verwachten. Voor wat betreft Arbo en Milieu ligt er een eis van 20 m2 per medewerker. Amman geeft te kennen dat hij denkt dat dit voor de TU/e wat aan de krappe kant is, maar dat als men uit gaat van een landelijk gemiddelde van ongeveer 25 m2, de TU/e op dit moment nog 40.000 m2 teveel aan oppervlakte qua kantoorruimten heeft. Hij verduidelijkt dit. Beijerinck vraagt of E-hoog dit teveel aan ruimte veroorzaakt. Amman antwoordt dat het meer is dan E-hoog alleen, want dat gebouw heeft een inhoud van 22.000 of 26.000 m2. Beijerinck vraagt of het Paviljoen dan in aanmerking komt i.v.m. met de goedkope m2 daar. Amman antwoordt dat deze vraag ook meteen de discussie duidelijk maakt. Hij legt uit wat de inhoud van de discussie is en beantwoordt nog enkele vragen over de m2 die beschikbaar zijn.
3
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
60
Amman stelt dat het feit dat de TU/e niet bestaat uit uniforme kantoorruimten, maar dat er ook sprake is van onderwijsruimten, laboratoriumruimten etc. een tweede complicerende factor is. Men zou nu moeten proberen om voor iedere van de te onderscheiden drie of vier categorieën “Gebruik” te kijken hoeveel m2 er voor nodig zou zijn. Als het simpel gemaakt wordt is de uiteindelijke conclusie dat er 40.000 m2 teveel is. Mw. Mutsaers merkt op dat er vier punten op het lijstje staan en vraagt of punt 3 en punt 4 letterlijk met elkaar samenhangen of dat er nog een andere reden is voor een forse overschrijding van het budget. Amman antwoordt dat er wel een overschrijding van het budget is, maar dat hij het daar nog niet over heeft gehad. Hier gaat het alleen over vierkante meters. Er is natuurlijk wel een relatie met geld die hij ook niet zal verhullen, maar daar heeft hij het nog niet over gehad. Mw. Mutsaers geeft te kennen haar vraag dan nog even op te schorten. Amman vervolgt zijn presentatie met het tweede punt op de sheet. Als hij globaal over de campus kijkt naar waar de grote problemen zitten waar echt wat aangedaan moet worden als men nog + twintig jaar verder moet met een complex, komt hij uit bij de W-hal, het Paviljoen / TeMagebouw, het Hoofdgebouw en het E-complex. Men zou kunnen zeggen dat dit de complexen zijn met een hoog potentieel nieuwbouw - of renovatiegehalte. Overigens zit aan het E-complex ook nog weer een connectie naar het TN-complex van faculteit Natuurkunde, want een van de beoogde elementen is laboratoria van onderzoekers bij elkaar te zetten. Dit betekent dat het E-complex niet aangepakt kan worden zonder het gehele gebouw van faculteit TN te renoveren. Het E-complex is dus gekoppeld aan de positie van Natuurkunde. Men moet constateren dat een aantal gebouwen niet goedkoop gebouwd is. Amman stelt dat er of in het oorspronkelijke plan geen rekening mee is gehouden of dat men heeft gekozen voor een gebouw met een uitstraling. Dit is een beleidskeuze die men destijds als organisatie heeft gemaakt, maar aan die beleidskeuze zit natuurlijk ook geld vast. Mede afhankelijk van de financiële positie of van de tekenen des tijds zal men als organisatie daarin ook weer andere keuzes maken. Dit betekent dat bijvoorbeeld het “kennispoortgebouw” met zijn rondingen en met zijn uitstraling weliswaar een gezicht naar buiten heeft, maar daardoor wel een duurder gebouw is. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor het “Vertigogebouw”. Men zal dus bij deze manier van bouwen in een volgende fase ook heel kritisch moeten zijn of men nog gebouwen met een esthetische, toegevoegde waarde zal willen hebben. Dit is een keuze en soms kan men die keuze door een handig project in elkaar te zetten verwezenlijken, maar het is wel een element wat er nu op dit moment uitspringt. Maubach vraagt naar aanleiding van de vier gebouwen die door Amman genoemd worden, hoeveel procent van de totale hoeveelheid m2 van de TU/e dit is. Hij verduidelijkt zijn opmerking en vraagt hoeveel er van de totale TU/eruimte eigenlijk verbouwd moet worden. Amman antwoordt dat hij dit getal uit zou moeten rekenen, maar dat het op zich niet zo’n interessant getal is. Als men namelijk zou besluiten om bijvoorbeeld faculteit E te gaan verbouwen, dan zal er geen gebouw van hetzelfde aantal m2 voor terug gebouwd worden. Als het als nieuwbouwtraject gezien zou worden, zou er heel iets anders gebouwd worden dan wat er nu staat. Dit heeft wel weer te maken met de visie die men heeft over de campus in de toekomst. In het verleden heeft men laboratoria en kantoorruimten rond een organisatorische eenheid gebouwd. Dit kan in de toekomst niet meer, aldus Amman. Dit betekent dat, afhankelijk van de speerpunten die men als universiteit kiest, men meer moet kiezen voor het clusteren van faciliteiten, bijvoorbeeld rond het Spectrumgebouw, en de kantoorruimtes ergens op een andere plek te situeren. Het is dan niet meer automatisch zo dat de organisatorische eenheid van een faculteit op één fysieke plek zit. Dat betekent dat als men zou besluiten iets met Ehoog te doen, dit dan tot gevolg kan hebben dat de laboratoria zich rond het Spectrumgebouw zullen bevinden, maar dat de kantoorruimten zich noodzakelijkerwijs op een andere plaats zullen bevinden. Naninck merkt op dat hij denkt dat Maubach eerder bedoelt te vragen hoever men nu staat en hoever men nog te gaan heeft met betrekking tot de verbouwingen. Hoeveel m2 is dat en welk deel van de totale campus zou dat inhouden? Amman zegt dit in termen van geld wel aan te kunnen geven, in termen van doorlooptijd durft hij daarover geen uitspraak te doen. In termen van oppervlakte zou hij het kunnen uitrekenen voor de Universiteitsraad. Hij vervolgt zijn presentatie met de volgende sheet. Hij stelt dat de “compacte universiteit” gedeeltelijk is gerealiseerd. Er is zoveel mogelijk geprobeerd rond bepaalde kernen te opereren. Met name aan de voorkant van de campus heeft men duidelijk geprobeerd een kern te creëren rond het Spectrumgebouw en Natuurkunde. Er was ook een landschappelijke invulling, met name rond de Dommel. Die is op dit moment gestaakt omdat er geen geld voor is. Een van de andere concepten was bijvoorbeeld de loopbrugfunctie. Deze is zoveel mogelijk in stand gehouden maar dit kon niet op alle plekken. Er was sprake van een vloeiende verhuisbeweging. Hij verduidelijkt deze uitdrukking. Het is de vraag of dit een werkbaar model is, gezien het soort gebouwen er op de campus staan. Er is een gedeeltelijk inzicht in de exploitatiekosten. Amman geeft te kennen dat men er in het afgelopen half jaar heel hard aan heeft gewerkt om er achter te komen wat nou de “echte” vierkante meters zijn. Dit klinkt een beetje raar omdat men het natuurlijk wel weet, maar het is, als men het precies wil weten, best een heel grote klus. In de fase waarin de TU/e nu zit en waarin men niet heel erg veel geld ter beschikking heeft om alles wat nog op de plank ligt te doen, moet men niet gaan kijken hoeveel de m2-prijs van het Paviljoen is. Men moet wel kunnen zeggen dat er misschien voorlopig 5 of 10 jaar niets aan het Paviljoen gedaan kan worden maar dat er naar een manier gezocht wordt om het wel operationeel te houden. Men zou dan moeten proberen een voorspelling te maken van wat er aan langlopende kosten nog gemaakt moet worden om, gegeven het feit dat men niets aan het Paviljoen gaat doen, het toch in de lucht te houden. Dit was best een klus waarvan hij denkt dat men daar nu redelijk inzicht in heeft.
4
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
60
Maubach vraagt of het project “de Zwarte Doos” wel iets nieuws is of dat het hier om afspraken gaat die nog uit het vorige Masterplan komen. Amman zegt toe daar tijdens deze bespreking nog op terug te zullen komen. Hij vervolgt zijn presentatie aan de hand van de volgende sheet en geeft te kennen dat de eerste vraag die hij zelf gesteld heeft was hoeveel dit Masterplan de TU/e tot nu toe heeft gekost. Dit is een vraag die de organisatie natuurlijk ook zal stellen. Het oorspronkelijke Masterplan werd op ongeveer 150 miljoen Euro geschat. Dit zijn dan de prijzen van 1994. Als men dit vergelijkt met de huidige situatie is dat niet eerlijk, omdat de prijzen in de loop der jaren flink gestegen zijn. Als dit bedrag geïndexeerd wordt, rekeninghoudend met de ontwikkeling van de bouwkosten in die periode, komt men op ongeveer 186 miljoen Euro. Als men kijkt naar wat werkelijk uitgegeven is ziet men daar 224.7 miljoen Euro staan en moet men dus tot de conclusie komen dat er meer geld is uitgegeven dan men gedacht had te zullen doen. Van Leeuwen vraagt of dit de raming voor het gehele Masterplan was. Amman antwoordt dat hier een aantal zaken bij betrokken is die hij eerst moet uitleggen. Het Masterplan zoals dat nu is gerealiseerd voor de 224.7 miljoen Euro was niet het oorspronkelijke Masterplan. In feite heeft men het eigenlijke Masterplan dat voor 148 miljoen Euro was gebudgetteerd slechts ten dele uitgevoerd. Er zijn zaken uitgevoerd die niet in het plan stonden en men heeft een aantal zaken die wel in het plan stonden niet uitgevoerd. Op zich moet men dus met enige nuancering kijken naar de 225 - en 186 miljoen Euro, want er liggen nog een aantal plannen op de plank. Een voorbeeld hiervan is het Hoofdgebouw. Dit zat in het oorspronkelijke Masterplan maar zit niet binnen die 225 miljoen Euro. Daarna zijn er wel andere dingen gebeurd. In deel I is gespecificeerd welke zaken wel en welke zaken niet in het plan zaten en wat het heeft gekost. Nu is het een terechte vraag waarom het 40 miljoen Euro meer gekost heeft dan dat men dacht dat het zou kosten. Amman merkt op dat hij denkt dat de allerbelangrijkste conclusie die men moet trekken is dat als men zo’n groot project begint, het procesmatig wel heel erg goed moet worden ingelijft in de organisatie. Hij stelt dat hij denkt dat er ook in deze organisatie een aantal zaken gedurende het proces, misschien wel door schade en schande, geleerd moest worden die niet ongebruikelijk zijn bij dit soort processen. Wat men door de bank genomen ziet is dat, als men voornemens is om een “Spectrum-gebouw” neer te zetten, er vaak gedurende het proces in het krachtenveld van zo’n organisatie gebruikers en bestuurders met elkaar het spel gaan spelen wat er nog aan veranderd of bijgesteld dient te worden gedurende dat proces. Het gevolg hiervan is dat het dan vaak veel duurder wordt dan dat het oorspronkelijk zou zijn. Wat geleerd kan worden uit het Masterplan deel I, is dat als men het weer doet en echt aan de randen van de financiële mogelijkheden wil lopen, dit proces heel goed beheerd dient te worden. Dit betekent heel goed plannen, uitvoeren en strak hanteren naar alle belangengroepen binnen de organisatie. Iedereen heeft in dit stuk wel een beetje boter op zijn hoofd aldus Amman, want als hij de historie bekijkt van sommige projecten is er vaak ook vanuit de gebruikers met schuivende windows geopereerd. Hierdoor werden de kosten van zo’n traject duurder dan dat ze aanvankelijk begroot waren. Mw. v.d. Vorst vraagt of de 186 miljoen Euro naar dit moment geïndexeerd zijn of naar het moment van uitgifte van het geld. Amman antwoordt dat het bedrag geïndexeerd is naar het moment dat het uitgegeven is. Als het naar nu geïndexeerd zou worden komt men op 266 miljoen Euro. Er is bewust gekozen voor het bedrag van 224.7 miljoen Euro, omdat dit het bedrag is wat is uitgegeven waardoor men door te indexeren met het moment dat het geld daadwerkelijk is uitgegeven er een goede vergelijking gemaakt kan worden. Mw.v.d.Vorst geeft te kennen dat zij de indexatie van het bedrag van 186 miljoen Euro ten opzichte van 148 miljoen Euro bedoelt. Is dit ook ten opzichte van het moment van uitgifte? Amman legt haar uit hoe de bedragen gezien moeten worden. Geenen vraagt of men verwacht dat de werkelijke kosten gaan uitkomen op de gebudgetteerde kosten. Amman ontkent dit, waarop Geenen vraagt wat dan het verschil is tussen werkelijke- en gebudgetteerde kosten. Amman legt uit wat het verschil is aan de hand van voorbeelden. Een van de belangrijkste zaken die men kan leren uit het eerste stuk is dat gedurende het proces de ambities omhoog zijn gegaan. Dit is een diplomatieke manier om te vertellen dat men meer wil dan dat er oorspronkelijk is afgesproken. Dit is de grote uitdaging als dit soort grote projecten aangepakt worden. Geenen herhaalt zijn vraag. Amman geeft te kennen dat dit het bedrag is wat oorspronkelijk te boek staat volgens de hogere specificatie. Dit is dus het gebudgetteerde bedrag, rekening houdend met het hogere ambitieniveau. Er kan dan gezegd worden dat men ten opzichte van het hogere ambitieniveau goedkoper uitgekomen is. Amman discussieert met Beijerinck over de genoemde bedragen. Mw. Mutsaers merkt naar aanleiding van de opmerking “- Meer / minder gedaan” onder aan de sheet, op dat zij de indruk heeft dat er veel meer gedaan is dan werd afgesproken en dat er nog heel veel gerealiseerd moet worden terwijl het geld toch op is. Amman antwoordt dat het klopt dat er meer gedaan is dan afgesproken is, maar dat er ook een aantal zaken niet gedaan zijn. Kastelein vraagt of men die zaken dan wel gebudgetteerd heeft in de 234 miljoen Euro. Amman ontkent dit, deze zaken heeft men gebudgetteerd in het oorspronkelijke bedrag maar zijn niet uitgevoerd. Geenen geeft te kennen begrip te hebben voor het feit dat er “schuivende panelen” ontstaan en dat er tijdens zo’n bouwproces allerlei wensen bijkomen waardoor de kosten gaan stijgen. Hij begrijpt echter niet goed dat er op een gegeven moment bepaalde dingen wel gedaan worden die niet in het plan zitten en andere zaken die wel in het plan zaten niet gedaan werden. Daar moeten zijns inziens op een hoog niveau toch besluiten over genomen worden. Het is niet iets waarbij de dynamiek vanzelf gaat, aldus Geenen.
5
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
60
Amman kan dit voor een deel terugfilmen, voor een deel kan hij het aanvoelen, maar voor een deel kan hij dat ook niet. Het oorspronkelijke plan is in de periode 1994 – 1996 voor het eerst gepubliceerd. Men krijgt nu natuurlijk te maken met voortschrijdend inzicht door veranderde omgeving en veranderde ambities. Men begint met een regionaal georiënteerde universiteit die graag een internationale universiteit wil worden. Er gebeurt natuurlijk van alles tijdens dit proces. Rikhof verduidelijkt dit uit hoofde van zijn functie als een van de auteurs van het oorspronkelijke Masterplan en Directeur Bedrijfsvoering van de faculteit Bouwkunde. Hij is tevens betrokken bij het tweede plan. Mw. Prohn geeft te kennen dat zij begrijpt dat het allemaal heel complex is, er in het proces veel verandert en dat het moeilijk is er achteraf over te praten, maar dat zij niet begrijpt hoe het kan. De TU/e heeft een hele faculteit Bouwkunde met heel veel kennis en er zijn veel mensen die zich er mee willen bemoeien omdat iedereen zijn eigen wensen heeft, maar als er zoveel in een plan geschoven wordt, kan er niet meer gesproken worden over een masterplan, aldus mw. Prohn. Het lijkt haar op de manier waarop er met het plan omgegaan is niet zo vreemd dat men of niet uitkomt met de kosten of het plan stil moet zetten. Zij begrijpt niet zo goed dat er op zo’n manier aan gewerkt is. Zij heeft het in ieder geval niet zo geleerd. Amman antwoordt dat hij het niet mooier kan maken dan het is en hij zegt dan ook dat een van belangrijkste conclusies die men kan trekken misschien is dat als men het weer doet, het op een andere manier in de organisatie verankerd dient te worden. Dit dient zodanig te gebeuren dat er minder ruimte voor variatie is. Hij stelt dat de opmerking van mw. Prohn waarschijnlijk terecht is. Beijerinck merkt op dat hij denkt dat er door de mensen die het proces meegemaakt hebben op Universiteitsraad- en faculteitsraadniveau wel de conclusie uit getrokken kan worden dat het een plan was wat erg aan één persoon hing. Hij denkt dat daardoor de organisatie ongeveer een half jaar tot een jaar achter liep bij heel briljante plannen van een persoon. Dit gaf zijns inziens een naijlend effect van 60 miljoen Euro. Hij geeft te kennen dat hij denkt dat dit een reële conclusie is. Ypma merkt op dat Rikhof heeft aangegeven wat er extra gedaan is en vraagt of er ook een voorbeeld gegeven kan worden van dingen die daardoor niet gedaan zijn. Amman geeft de renovatie van het Hoofdgebouw (40 à 50 miljoen Euro) en de centrale studenten voorzieningen in de W-hal (30 à 35 miljoen Euro) als voorbeeld. Als die projecten nu uitgevoerd zouden moeten worden, bedraagt de ruwe schatting daarvoor ongeveer 80 miljoen Euro. Amman vervolgt zijn presentatie met een sheet met betrekking tot zijn reflecties. Hij geeft te kennen dat hij denkt dat ondanks het feit dat men een nog aantal heel grote projecten zou moeten doen, het wel zo is dat het voorzieningenniveau voor O&O op dit moment goed is. Het wordt althans door de buitenwacht als zodanig gezien. De TU/e heeft in een relatief dure periode gebouwd, want als men kijkt naar de prijzen die men nu voor de wat grotere projecten in het kader van het handhaven van de campus betaalt, zijn die aanzienlijk gedaald ten opzichte van twee jaar geleden. Op dit moment heeft men de conjunctuur wat meer mee dan in de hoogconjunctuur waarin het Masterplan is uitgevoerd. Hij merkt vervolgens op dat geconcludeerd kan worden dat men ongeveer op de helft is. Als hij de grote bedragen bij elkaar optelt, denkt hij dat het bedrag dat voor het eerste gedeelte is uitgegeven, ook nog eens moet worden uitgegeven voor alles wat nu nog op de plank ligt. Hij schat dit bedrag tussen de 150 – en de 200 miljoen Euro. De belangrijkste conclusie is dat de procesaanpak verbetering vereist. Het zal beter verankerd moeten worden binnen de organisatie en dit dient zodanig te gebeuren dat meer groepen mee kunnen denken in het voortraject van het proces. Men zal moeten proberen om alle stakeholders zoveel mogelijk van tevoren te committeren aan het proces en tevens van tevoren te bekijken in hoeverre dit financieel verankerd kan worden in het proces. Het zal zodanig procesmatig verankerd dienen te worden dan men binnen de grenzen blijft die zijn afgesproken. Amman deelt mee dat men nu probeert dit in een miniatuuromgeving (de roeiloods) te oefenen met dat model / protocol om te kijken hoe men met de grotere projecten zou moeten omgaan. Mw. Mutsaers vraagt waar de 200 miljoen Euro vandaan moet komen waar de tweede helft van het Masterplan mee bekostigd moet worden. Amman stelt dat dit een terechte vraag is en dat hij zo meteen zal vertellen dat de TU/e dit bedrag niet heeft en ook niet kan lenen, maar dat hij daar op terug komt. Mw.v.d.Vorst merkt op dat op de vorige sheet staat dat het voorzieningenniveau voor onderwijs en onderzoek hoog is, maar wil weten waar dat voor wat betreft onderwijs op getoetst is. Zij heeft namelijk de indruk dat het niveau doorvoor helemaal niet zo hoog is. Amman antwoordt dat deze gevolgtrekking gemaakt is aan de hand van externe benchmarks en enquêtes waar uit steeds eenduidig blijkt dat het voorzieningniveau hoog is, ook al wordt dit misschien door mw. v.d. Vorst niet zo beleefd. Het is wel zo, en dat maakt de planvorming weer een stuk gecompliceerder, dat het studielandschap en het onderzoekslandschap aan het veranderen zijn. Zeker bij de technische universiteiten is het onderwijs veel kleinschaliger aan het worden. Men ziet ook dat de vraag naar studieruimtes en onderwijsruimtes verandert. Daar moet men eigenlijk, in de voorzieningen die aangeleverd worden, op anticiperen. Men ziet dat bijvoorbeeld in het nieuwe TIAS-gebouw waar allerlei kleinere onderwijsruimtes zijn gebouwd. Dit is eigenlijk ook iets waarmee in het project rond de W-hal, wat betreft het nieuwe studielandschap annex centrale bibliotheek in de oorspronkelijke plannen rekening wordt gehouden. Mw.v.d. Vorst vraagt zich af waar het op getoetst is. Zij hoort hier in feite dat er ruimtegebrek is, dat de collegezalen te vol zitten en dat de projectruimtes niet zo geweldig zijn. Zij vraagt zich dan ook af wat er zo goed is aan het voorzieningenniveau.
6
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
60
Amman antwoordt dat waar mw. v.d. Vorst aan refereert niet zo zeer een ruimtegebrek is, maar een planningsprobleem. De gemiddelde bezettingsgraad van de onderwijsruimtes is 20 –25 %. De ruimtes staan dus driekwart van de tijd leeg. Het is alleen zo dat iedereen tijdens bepaalde tijden wil kunnen beschikken over onderwijsruimtes. Het is niet zo dat er te weinig onderwijsruimte is. Aan dit probleem wordt overigens gewerkt. Maubach vraagt of hij goed begrepen heeft dat men het model voor het besteden van 200 miljoen Euro wil toetsen aan een roeiloods. Amman stelt dat hij zelfs in een klein project zoals dat van de roeiloods merkt dat hij er heel erg bovenop moet zitten om de uitvoering in handen te kunnen houden. Maubach vraagt of de roeiloods het meest voor het handliggende project is om dit aan te toetsen. Hij wil weten of er geen grotere projecten zijn. Amman antwoordt dat hij dit alleen als voorbeeld geeft. Beijerinck merkt op dat de conclusie getrokken kan worden dat er in het verleden miljoenen zijn verspeeld met een niet procesmatige- of projectmatige aanpak. Hij geeft te kennen dat hij denkt dat het een overweging moet zijn, juist omdat er zulke bedragen omgaan, om in deze organisatie niet een eigen professionele bouworganisatie te maken, maar een projectontwikkelaar of externe deskundigheid in te huren. Hij denkt dat het veel efficiënter is om mensen in te huren die dagelijks een project tussen de 0 en 200 miljoen over een aantal jaar ontwikkelen. Men heeft op die manier lopende ervaring, die misschien wel financiële gevolgen heeft, maar het is dan wel bekend wat men er aan kwijt raakt. Er wordt betaald voor het advies en de begeleiding. Hij gelooft inderdaad niet dat het proefdraaien op een roeiloods echt iets scheelt. Hij geeft te kennen dat de Universiteitsraad haar College van Bestuur niet wil gebruiken om toezicht te houden op iets wat zoveel energie kost. Hij denkt dat men echt moet denken aan het inhuren van externe deskundigheid, ook voor exploitatie. Hij gaat er vanuit dat de TU/e perfect in het universitair bedrijf is. Dat is ook het doel van de TU/e. De universiteit hoeft zijns inziens geen bouwbedrijf te zijn en zou daar gewoon mensen voor in moeten huren. Hij merkt op dat er uit de jaren 1994 en 2003 geconcludeerd kan worden dat men het niet kan en dat dit ook eerlijk uitgesproken mag worden. Hij gelooft niet in de gedachte dat het met een cursus “herscholing” weer allemaal goed komt. Amman antwoordt dat hij denkt het misschien niet goed uitgelegd te hebben. Wat Beijerinck hier voorstelt is daadwerkelijk gedaan. Men heeft professionele bouwmanagers in dienst gehad voor Vertigo en het Spectrumgebouw. Echter de bouwmanagers stellen geen prioriteiten voor de universiteit. Er kan getoetst worden of het technisch volgens de specificaties en binnen de financiële randvoorwaarden die men als opdrachtgever geeft netjes wordt uitgevoerd. Als men echter als gebruiker in de specificaties van het plan zaken gaat opwaarderen, dan gaat de bouwmanager daar in mee. Hij zit aan de voorkant van het traject en zal geen bezwaar maken tegen financiële gevolgen. Beijerinck antwoordt dat hij dit niet ziet als uitbesteden. Hij stelt dat uitbesteden inhoudt dat men voor een vast bedrag faciliteit maakt en dat de bouwmanager dan vervolgens moet zorgen daar binnen te blijven. De bouwmanager moet leren nee zeggen omdat hij bijvoorbeeld voor 60 miljoen het Hoofdgebouw moet renoveren inclusief het “gerotzooi” met de eis van de klanten Amman geeft te kennen dat een bouwmanager niet de prioriteiten kan stellen die men als organisatie legt aan een traject als Vertigo. Dan zal men dus echt als gebruiker (bijvoorbeeld degenen die er in moeten werken) zelf kenbaar moeten maken wat men wil. De bouwmanager doet wat de opdrachtgever hem vraagt te doen en het is de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever als die opdracht uitgebreid wordt en derhalve meer gaat kosten. Hij verduidelijkt dit met een voorbeeld. Mw. Mutsaers merkt op dat zij begrijpt dat er nog 200 miljoen te gaan is en dat er geen geld is, terwijl er wel veel gebouwen zijn die herzien moeten worden. Zij stelt dat als het gaat over details als plafonds en afzuiginstallaties er volgens haar prioriteit voor moet komen want er moeten hier studenten en medewerkers gehuisvest worden. Als dit goed gebeurt hoeft men hier niet zo lang voor bij elkaar te zitten, aldus mw. Mutsaers. Amman is het in deze niet met haar eens. Voor dat men kan aangegeven hoe de prioriteit op een lijst is, zal men eerst een goede analyse moeten maken en daar is men nu mee bezig. Hij stelt dat men anders in de tweede fase vervalt in dezelfde problemen waar men in de eerste fase mee te kampen had. Zo simpel als mw. Mutsaers het stelt is het niet. Als men bijvoorbeeld een gebouw als het Paviljoen analyseert zal dat moeten gebeuren op heel veel aspecten. Het kan best zo zijn dat het College van Bestuur vindt dat het afgebroken moet worden, maar als het financieel aantrekkelijk is en als de mensen die er werken tevreden zijn, wie is men dan als organisatie om te zeggen dat afbraak van het pand prioriteit krijgt. Mw. Mutsaers antwoordt dat men als organisatie de portemonnee beheert en dat het geld maar een keer uitgegeven kan worden. De organisatie zal dus zelf de prioriteiten moeten stellen. Amman merkt op hij dan eerst zal moeten weten op basis van welke criteria er prioriteiten gesteld worden, alleen al omdat men hem er naar zal vragen. Hij stelt dat men dit overigens nooit helemaal scherp zal krijgen, omdat men bij het prioriteiten stellen appelen met peren zal moeten vergelijken. Men zal rekening moeten houden met zoveel verschillende elementen dat er alleen maar op basis van kwalitatieve afwegingen zo’n beslissing genomen kan worden. Mw. Mutsaers antwoordt dat het misschien best ingewikkeld zal zijn maar dat het volgens haar toch een kwestie is van kiezen en prioriteren. Amman vult hier nog op aan dat het ook een kwestie van beargumenteren is. Kastelein wil inhaken op de opmerking van Maubach omdat de evaluatie van het model aan de hand van de case van de roeiloods volgens hem voorbij gaat aan een van de grote problemen die in het masterplan gespeeld hebben. Het gaat niet om een enkelvoudig project maar om een stuk programmamanagement en om de samenhang tussen
7
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
60
de projecten. Daar zou een stuk synergie gehaald kunnen worden. Hij zegt te denken dat het daar ook in het Masterplan tot 2002 aan geschort heeft. Er was tussen de projecten te weinig verbinding om het efficiënt te doen verlopen. Het toetsen aan een enkele case gaat voorbij aan de problematiek die men krijgt als er op meerdere locaties tegelijkertijd in diverse fasen verschillende partijen bezig is. Amman bevestigt dat deze opmerking terecht is. Het College van Bestuur realiseert zich dit ook, temeer dat als zij besluit Gebouw X, Y of Z te renoveren of aan te pakken dit leidt tot een keten van beslissingen die verbonden zijn aan een groot project. Hij verduidelijkt dit met een voorbeeld. Het is inderdaad goed te proberen om synergie te bereiken, maar de praktijk wijst uit dat dit heel moeilijk is. Hij vervolgt zijn presentatie aan de hand van de sheet met betrekking tot de uitgangspunten van het nieuwe Masterplan. Men zal proberen in de planvorming een strak projectmanagement aan te houden. Het College van Bestuur zal meer vorm willen geven aan de “campus” als leefgemeenschap. Hij verduidelijkt waarom dit zo belangrijk is. Men zal met kleinschalige kwaliteitsmomenten moeten proberen de campus langzaam te transformeren van een soort fabriek naar een leefgemeenschap. Immers deze leefgemeenschap draagt bij aan de aantrekkelijkheid voor nieuwe studenten etc. Maubach vraagt naar een voorbeeld van zo’n “kwaliteitsmoment”. Amman noemt de “Zwarte Doos” als een wat groter project en de fietsenstalling voor Vertigo als zo’n kleinschalig project. Ook met de aanpak van de parkeerstroom kan men het gezicht van de campus langzaam bijstellen. Amman geeft voorts te kennen dat met het “Limbopad” de verbinding en relatie met de stad aan het verbeteren is. Het verankeren van de campus met de stad zal op zich in het kader van de leefgemeenschap een belangrijk gegeven zijn. Er komen ook negatieve effecten bij, omdat er ook veel geparkeerd wordt door mensen die in de stad moeten zijn en niet verbonden zijn met activiteiten op de TU/e. Daar zal iets aan gedaan moeten worden. Een volgend uitgangspunt is dat er verder vormgegeven zal worden aan de huisvesting voor derden. Hij noemt ook verlaging van exploitatiekosten en legt uit waarom hier een vraagteken achter gezet is. Een van de ideeën was dat als er nieuwe gebouwen neergezet zouden worden het goedkoper zou worden. Dit is echter niet het geval. Het wordt namelijk altijd duurder. De ervaring tot op heden is namelijk dat als men een oud gebouw vervangt door een nieuw gebouw het door de bank genomen duurder wordt. De kwaliteit en de functionaliteit van nieuwe gebouwen is vaak zoveel beter op allerhande vlak dat daar ook veel meer geld aan wordt uitgegeven als aan de veel simpelere oude gebouwen. Hij stelt dan ook als punchline: “hoe nieuwer de campus, des te duurder het wordt”. Daar komt nog bij dat de afschrijvingstermijnen steeds kleiner worden. Waar men vroeger het Spectrumgebouw bouwde voor 60 jaar is dat nu hoogstens voor 10 à 15 jaar omdat de wetenschap zich zo aan het versnellen is dat er dan al weer gerenoveerd moet worden. De afschrijvingstermijnen worden dus steeds korter om volgens de specificaties van het moment te kunnen blijven opereren. Kastelein vraagt waarom er dan op de sheets nog “exploitatiekosten” vermeld staat en dan niet in termen van total cost of ownership. Amman antwoordt dat hij dit ook bedoelt. Met exploitatiekosten bedoelt hij bijvoorbeeld de renteafschrijving en de running cost van het gebouw. Dit is door de bank genomen op dit moment 10 % verdeeld in 4 % rente, 4 % afschrijving en 2 % voor de running cost (onderhoud, energie etc.) Als men een Euro investeert is men per jaar ongeveer 10 cent kwijt aan total cost of ownership. Geenen vraagt of het Limbopad niet veel eerder een intensieve verbinding met het station is, in plaats van een intensieve relatie met de stad. Amman bevestigt dit en zegt dat de TU/e op het terrein van de kwaliteit van het openbaar vervoer ook heel goed scoort. Geenen stelt dat als men echt een intensieve relatie zou willen met de stad, er dan iets heel anders gedaan zou moeten worden. Amman antwoordt dat de verbinding met de stad plaats vindt via het Limbopad en via het station maar ook via doorgaande fietsbewegingen en het feit dat er geparkeerd wordt op het TU/e-terrein. Geenen geeft te kennen dat hij vindt dat dit geen echte relatie met de stad inhoudt. Amman merkt op dat dit dan misschien voor hem niet zo is, maar dat voor het de TU/e-studenten een heel belangrijk element is dat de universiteit verbonden is met de stad als zijnde een element van de biotoop. Geenen antwoordt dat hij denkt dat men dit veel meer zou krijgen als er bijvoorbeeld woonvoorzieningen voor studenten op de campus zouden zijn. Amman zegt dat die woonvoorziening daarom ook op de sheet staat. Geenen geeft te kennen dat hij bij “huisvesting derden” eerder denkt dat het College van Bestuur denkt aan het verhuren van kantoren. Amman ontkent dat dit alleen over kantoren gaat. Dit speelt voor een deel en rol, maar er wordt ook studentenhuisvesting bedoeld. Op de vraag van Geenen of het hier gaat over blijvende woonvoorziening voor studenten geeft Amman ten antwoord dat men eerst zal kijken wat de ervaringen zijn met de woonvoorziening bij het gebouw van de faculteit Elektrotechniek. Dit is iets waar men nog geen ervaring mee heeft en men wil die ervaring dus eerst graag kleinschalig op doen. Als blijkt dat het werkt, kan altijd bekeken worden of het verder uitgebreid kan worden. Geenen vraagt of het College van Bestuur daar dus in beginsel niet negatief tegenover staat. Amman bevestigt dit, maar dat het een dermate ander verhaal is waarmee men er eerst mee wil oefenen zonder dat er zwaarwegende consequenties aan zijn. Mw.v.d.Vorst zegt dat zij niet denkt dat Eindhoven de biotoop is voor de studenten voor wie het Limbopad een intensieve relatie met de stad betekent. Zij verduidelijkt dit voor Amman en legt uit dat de studenten die zo’n goede
8
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
60
verbinding met het station belangrijk vinden niet in Eindhoven wonen. Op de voorbeelden van Amman over andere vervoersbewegingen naar en over het TU/e-terrein antwoordt zij dat deze argumenten niet voor studenten gelden. Amman geeft te kennen dat Roumen veel doet om activiteiten vanuit de stad naar de campus te trekken. Mw.v.d.Vorst antwoordt dat ze dat weet en dat ze erkent dat het feit dat Roumen dit probeert heel belangrijk is, maar dat ze de argumenten van Amman niet ziet bijdragen aan een intensieve relatie met de stad. Amman geeft haar hierin gelijk en geeft te kennen het dan misschien niet voldoende uit te leggen. Hij verduidelijkt dat het College van Bestuur probeert om de campus meer een leefgemeenschap te maken en dat dit niet kan in isolement, op een eigen eilandje, op loopafstand van de stad. Mw.v.d.Vorst antwoordt dat ze het daar mee eens is. Amman stelt dat dit betekent dat men zal moeten interacteren met de omgeving. De interactie komt soms in positieve zin, door bijvoorbeeld de dingen die Roumen organiseert en begeleidt en soms komt de interactie in negatieve zin omdat mensen de auto hier parkeren. Hij geeft toe dat hij wat dit argument misschien wat te kort door de bocht is geweest maar dat er wel aandacht aan besteed moet worden. Naninck merkt op dat er in het verleden gesproken is over een meer culturele functie van de campus en hij meent zich te herinneren dat de vorige Collegevoorzitter een kartrekker was in het naar de campus halen van culturele activiteiten. Hij geeft te kennen dit de laatste jaren te missen. Amman antwoordt dat er jaarlijks toch nog heel wat evenementen voorbij komen en stelt dat Roumen de Universiteitsraad daar uitvoeriger over kan inlichten. Roumen vult hierop aan dat hij niet denkt dat er van de grootschalige evenementen iets verdwenen is. Naninck geeft te kennen het niet te hebben om evenementen als het Virusfestival, maar bijvoorbeeld te denken aan de opera die een tijdje geleden in de kelder van het Laplace gebouw heeft plaatsgevonden. Roumen vraagt wat Naninck denkt wat er in het Gaslab gebeurt. Hij nodigt Naninck hierbij uit om daar een keer naar een voorstelling te komen kijken. Lundqvist noemt ook nog een aantal voorbeelden van voorstellingen. Naninck vraagt of Roumen merkt dat er veel mensen vanuit de stad naar deze voorstellingen komen. Roumen antwoordt dat dit uiteraard afhangt van de activiteit. Naninck merkt op blij te zijn te horen dat er nog veel aan gedaan wordt. Lundqvist vult hierbij aan dat de organisatie van evenementen nog op hetzelfde niveau staat. Mw. Prohn wil graag, naar aanleiding van informatie die haar ter oren is gekomen, weten of er een onderzoek loopt naar het gebruik van de parkeerruimtes of naar een parkeergarage. Amman antwoordt dat er een onderzoek is geweest naar het gebruik van de parkeerruimtes. In de laatste CURSOR van 2003 komt een heel uitvoerig artikel met een communicatieplan. De Gemeente Eindhoven heeft een verkeersplan van de TU/e goedgekeurd. De eerste stap die ondernomen zal worden door het College van Bestuur zal zijn dat er via belijning en borden zoveel mogelijk parkeerplaatsen gecreëerd zullen worden die veiligheidstechnisch mogen. Vervolgens zal bekeken worden wat dit nieuwe verkeersplan voor gevolgen heeft voor de verkeersstroom en het parkeergedrag. Het kan overigens betekenen dat de politie gaat bekeuren bij foutief parkeren. Dat is de consequentie van dat beleid. Als dit plan het probleem niet oplost, dan wil het College van Bestuur kijken of er een stap verder in genomen kan worden. Dit zou bijvoorbeeld kunnen leiden tot het gebruik van slagbomen, maar daarvoor heeft de TU/e de goedkeuring en de medewerking van de Gemeente nodig. Dit is echter nog toekomstmuziek, maar men probeert hier creatief over na te denken. Beijerinck vraagt of, als er slagbomen komen, er in het weekend sprake zal zijn van betaald parkeren. Amman geeft aan dat dit een mogelijkheid is en geeft nog wat voorbeelden. Amman vervolgt de presentatie aan de hand van zijn volgende sheet: “De uitdagingen” en bespreekt de grote projecten die daarop genoemd zijn. W-hal: een soort centrale studentenvoorziening, kantine, bibliotheek en studielandschap; N-laag: een renovatie, die gezien moet worden in combinatie met E-hoog en E-laag; er waren al ideeën om het te slopen maar dat zijn de oude plannen. Paviljoen: idem dito; Hoofdgebouw. Dit zijn de vijf grote projecten die nog op de plank liggen. Als men de bedragen hiervoor een beetje naar boven afrondt (5 x 40 miljoen), komt men op 200 miljoen Euro. Ypma vraagt of de projecten al op volgorde staan en mw. Mutsaers sluit zich bij deze vraag aan omdat het hier dus weer om prioritering gaat. Amman verduidelijkt dat het College van Bestuur hier nog geen prioriteit voor heeft vastgesteld. Men is op dit moment alleen nog maar aan het inventariseren en het prioriteren zal zijns inziens nog een hele klus zijn. Daar komt men nog aan toe. Mw.v.d.Vorst merkt op dat als zij naar de lijst van uitgangspunten van het Masterplan op sheet 9 kijkt dit wat haar betreft allemaal uitgangspunten die gaan over de uitvoering van het Masterplan en dat alleen het punt: “Campus als leefgemeenschap” een richting suggereert. Zij denkt dat men bij dat punt meer in de richting van studentenvoorzieningen zal moeten kijken. Amman bevestigt dat. Men zou echter ook kunnen kijken naar wat het meest urgente is in termen van functionaliteit. Hij geeft een voorbeeld. Als men de W-hal aanpakt moet de GTD verhuisd worden en is er alleen om die verhuizing te realiseren sowieso tussen de 3 en 5 miljoen Euro nodig. Dan heeft men verder nog niets gedaan. Vervolgens moet dan daar de centrale studentenvoorziening gerealiseerd worden. De initieel berekeningen voor dit gebouw waren 35 miljoen Euro. Het kost dus in ieder geval, gezien de 10%
9
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
60
regel, jaarlijks 4 miljoen op de exploitatie. Als de verbouwingen klaar zijn, zou er een restaurant in komen. Bij de exploitatie van een restaurant moet altijd geld bij. Er is geen enkel universitair restaurant dat kostendekkend werkt. Mw. v.d.Vorst begrijpt dat het geld kost, maar merkt op dat het allemaal geld kost. Amman vraagt haar of hij dit af moet wegen tegen een betere behuizing zodat de werknemers in het Paviljoen straks bibberend op kantoor zitten als het weer vriest. Mw.v.d.Vorst merkt op dat niet te zeggen, maar dat als zij naar de uitgangspunten kijkt, dat het enige punt was wat een prioriteit zou kunnen suggereren terwijl de andere punten alleen maar om de uitvoering gaan. Zij vraagt zich af of er dan geen andere uitgangspunten bij moeten komen. Amman geeft aan de hand van de bewuste sheet aan dat er weldegelijk ook andere doelstellingen op staan. Het zijn allemaal criteria die niet alleen gelden voor de uitvoering, maar ook als doelstelling. Amman en mw. v.d.Vorst discussieren over dit onderwerp. Amman komt nog terug op de vraag van mw. Mutsaers. Hij heeft voor zichzelf een lijst aangelegd van wat nu het effect is van “Balkenende I en Balkenende II” en heeft die gelegd op de situatie van de TU/e en de situatie van alle universiteiten van Nederland. Toevallig sprak hij met zijn collega uit Leiden en deze kwam op exact hetzelfde percentage. Als men kijkt wat de universiteiten in het begrotingsproces ieder jaar, in reële termen, structureel moeten verdienen is dat 1,5 %. Men zou kunnen zeggen dat de efficiencykorting die de TU/e als organisatie krijgt ongeveer 4 miljoen Eurois en dat is ongeveer 1,5% van de begroting. Dit zal opgevangen moeten worden door slimmer, beter, goedkoper en meer te doen. De afgelopen jaren is de TU/e in termen van studenten weer flink gestegen. Die 1,5% heeft men dus redelijk op kunnen vangen vanwege het feit dat er meer studenten binnen komen en door de bedrijfsvoering waar mogelijk goedkoper te doen. Als de komende vier jaar “Balkenende II “ blijft doorhobbelen zoals ze hebben gezegd, betekent dat op dit moment dat de TU/e 1 à 1,5 % van de begroting moet verdienen. Er staat wel tegenover dat een deel van de schuld weg valt en zal er dus ongeveer 1,5 miljoen Euro afvallen. Geenen vraagt wat het betekent als er op de sheet m.b.t. ” Meerjarig perspectief exploitatie“ staat dat de administratie opgeruimd zal worden. Amman legt uit dat men bezig is met het opschonen van de gehele projectadministratie. Daar komen toch nog verschillende afschrijvingen uit voort. Van een aantal posten in de administratie moet de kosten nog naar voren gehaald worden. Dat betekent dat er nog ongeveer 1 miljoen bijkomt. Hiermee komt men tot 4 miljoen. Het Masterplan kost nog 20 miljoen. Amman zegt te denken dat die 4 miljoen de komende jaren redelijk goed op te brengen is en geeft argumenten hiervoor. De 20 miljoen voor de rest van het Masterplan is echter niet meer op te brengen. De TU/e heeft op dit moment aan leencapaciteit nog 40 miljoen (door het CvB zichzelf opgelegde financiële grens). Hiermee kan nog één groot project gedaan worden en dat is het dan. Als men meer zou willen doen, zal er echt substantieel meer bezuinigd moeten worden op de begroting. Als het niet gedaan wordt zal men het voorlopig moeten doen met de bestaande campus en dan door bijvoorbeeld externe gelden financiële ruimte te creëren, langzaam in de tijd proberen om de 5 miljoen lopende kosten die uit een zo’n traject komen, vrij te maken. Amman legt uit hoe men eventueel geld vrij zou kunnen maken en concludeert dat men echt veel geduld zal moeten hebben. Beijerinck merkt op dat dit toch geen verrassing kan zijn. Als men kijkt naar Masterplan I, wat gebaseerd is op het spaarpotje van Ter Heege (in guldens 300 MF) en 200 MF geleende guldens, is daar niets uit de lopende exploitatie gehaald. Hij stelt dat er alleen cashflow omgezet is in gebouwen. Het is allebei bezit, alleen is het ene wat flexibeler dan het andere. Hij herhaalt dat, zover hij in grote lijnen het proces kan overzien, er in de afgelopen 8 à 9 jaar dat het Masterplan gedraaid heeft nooit zo’n bedrag vrijgemaakt is uit de exploitatie. Het lijkt hem dan ook stug dat het, met deze wat slechtere tijden, waarin de universiteit nog met een dip zit en met nieuwe faculteiten, nu wel zou kunnen. De conclusie van Amman had wat hem betreft al eerder in de vergadering op tafel kunnen liggen. Het geld is er gewoon niet en komt er ook niet. Beijerinck merkt op dat men zich wel rijk kan rekenen met optimisme, maar dat men volgens hem de komende 4 tot 8 jaar met boekhouders in Den Haag zit en niet met mensen met een visie. Er is dus ook van die kant niets te verwachten. Het is dus helemaal niets verbazingwekkends. Amman geeft te kennen dat Beijerinck en hijzelf het daar dan over eens zijn. Hij stelt dat men niet zomaar met het nieuwe Masterplan aan de slag kan, omdat het nog wel even zal duren voordat er met een groot project gestart kan worden. Het zou best zo kunnen zijn dat men daar nog 2 of 3 jaar op moet wachten. Men zal eerst de financiële middelen uit de exploitatie moeten vrij maken. Aan de hand van een sheet m.b.t. de eventuele scenario’s laat Amman zien dat men het pad redelijk doorlopen heeft maar dat men nu in de Meerjarenraming ziet dat de stijging die men 2 jaar geleden voorzien heeft, langzaam afbuigt. De ruimte waarvan men destijds dacht die vrij te spelen, wordt relatief steeds kleiner. Dit heeft voor een deel te maken met het feit dat de horizontale mobiliteit moeilijker is dan men denkt, maar het heeft ook te maken met die eerder genoemde 1,5 %. Men zal steeds harder moeten werken om, reëel gezien, op hetzelfde niveau uit te komen. De ruimte om financieel grote vastgoedprojecten te realiseren is daarmee substantieel lager geworden. Maubach vraagt of die 1,5% dan een nieuw verschijnsel is. Amman antwoordt dat het niet echt een heel nieuw verschijnsel is. Bij Balkenende I begon het al een rol te spelen omdat die 80 miljoen Euro opgehoest moest worden. Die 80 miljoen is gewoon in de begroting van OCW blijven zitten. Voor de rest krijgt men de prijscompensatie niet uitgekeerd en wordt de looncompensatie eenmalig waarschijnlijk voor een groot gedeelte niet uitgekeerd. Doordat de prijscompensatie systematisch niet wordt uitgekeerd krijgen de universiteiten een deel van de kostenstijging niet vergoed. Maubach vraagt of dit een jaar of 2 geleden niet te voorzien was. Amman antwoordt dat toen Balkenende er nog niet was. De voorzitter vraagt of men verder kan gaan omdat men aan dit onderwerp verder niet veel kan veranderen.
10
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
60
Geenen merkt op dat er sprake is van 1,5 % efficiencykorting, men vraagt dus een productiviteitstijging. De TU/e kan dit natuurlijk niet opvangen door meer studenten aan te trekken want dat leidt juist tot meer kosten. Als men dus zegt dat men het moet hebben van productiviteitstijging dan moet men denken aan bijvoorbeeld nog grotere collegezalen in plaats van kleine groepen. Kleine groepen betekenen namelijk meer kosten. Hij zegt niet dat het zo gedaan zou moeten worden, maar hij signaleert het probleem. Amman antwoordt dat de universiteiten natuurlijk niet voor niets klagen. Men zit in een soort tredmolen die deels werkt zoals Geenen aangeeft. Het bedrag wat verdeeld moet worden krimpt en men probeert als het ware een groter deel te krijgen. De voorzitter stelt voor om door te gaan met het onderwerp Masterplan. Geenen antwoordt dat de discussie zwaar samenhangt met het Masterplan omdat de vraag blijft hoe de TU/e aan geld komt en hoe moet het Masterplan gefinancierd moet worden. Het is duidelijk dat, als er steeds kortingen worden toegepast, het niet op de normale manier opgevangen kan worden. Er zal dan iets anders gedaan moeten worden. Amman antwoordt dat men het door de tijd heen zelf probeert op te lossen in een mix van maatregelen. Die mix bestaat grotendeels uit efficiency. Er zullen dus meer studenten moeten worden aangetrokken. Dit vertaalt zich overigens ook in de Meerjarenraming in meer kosten omdat men namelijk ook rekening houdt met een verhoging van de personele lasten, maar per saldo zal de universiteit er wel iets aan verdienen. De bedrijfsvoering zal wat “slimmer” gevoerd wordt worden, maar het betekent wel dat het “schraalhans keukenmeester“ blijft. Geen enkele organisatie kan een efficiencykorting van 1,5% door blijven voren zonder in een limiet van nul uit te komen. Redelijkerwijs kan men de komende 5 jaar prognoticeren. Dit houdt in dat er toch iedere keer 1,5% gevonden moet worden. Voorlopig zal men dat wel kunnen bolwerken, maar het betekent wel dat het grote geld er niet is. Van Leeuwen merkt op dat hij zich voor kan stellen dat men onder een deel van de renovatiekosten niet uit kan komen omdat daar wettelijke condities aan verbonden zijn door bijvoorbeeld de Arbo-wetgeving etc. Weet het College van Bestuur hoe groot het bedrag is waar men dan over spreekt? Amman antwoordt dat er in de begroting van de dienst Huisvesting 11 miljoen aan afschrijvingen opgenomen zijn. Een deel van die afschrijvingen wordt gebruikt om een aantal noodzakelijke dingen op peil te houden en uit die 11 miljoen probeert men gewoon de campus volgens de huidige stand van zaken op peil te houden. Volgend jaar zal bijvoorbeeld 1,7 miljoen besteed worden aan veiligheid zoals verlichting en brandveiligheid. Men probeert uit de lopende exploitatie kosten te calculeren voor de zaken die Van Leeuwen noemt. Van Leeuwen geeft te kennen zich te herinneren dat destijds de vervanging van het gebouw van faculteit Scheikundige Technologie onder andere geforceerd is door de simpele conclusie dat de Arbodienst anders het hele gebouw zou sluiten. Amman antwoordt dat dit, voor zover hij het weet, nog voor een deel door de overheid is betaald. Het is zondermeer zo dat men steeds meer geld uit moet geven aan Arbo, milieu en veiligheid omdat die wetgeving steeds strakker wordt. Dit betekent dat het College van Bestuur zich moet conformeren aan die wet, vandaar dat het substantieel geld kost. Men probeert toch in die 11 miljoen bedragen te vinden waarmee weliswaar zonder grote projecten te doen op stukjes hier en daar verbeteringen aan te brengen. Het betekent ook soms wel eens dat men besluit iets te slopen. Op die manier is men de m2 kwijt en de kosten om het in stand te houden. Kastelein merkt op dat de gebouwen van de universiteiten in 1993 door het Rijk overgedragen zijn naar de universiteiten zelf en dat daarna de commissie “Koopmans” is ingesteld. Hij wil graag weten of er een definitieve uitspraak is geweest over de manier waarop het Rijk tegemoet zou komen in de huisvestingsproblematiek die op de universiteiten af kwam. Is dit een helemaal afgedane zaak? Lundqvist antwoordt dat de universiteiten daar in eerste instantie niets voor gekregen hebben. Daarna is er een envelop vrijgemaakt. Deze envelop bestaat uit 40 miljoen Euro die verdeeld moet worden. Er is een verzoek geweest vanuit het Ministerie om dat bedrag te verdelen op basis van urgentie. Het College van Bestuur heeft toen gezegd dat te doen op basis van hoeveel hypotheek men is aangegaan. Daar waren de collega’s het niet helemaal mee eens en daarna is voorgesteld om het te doen op basis van de traditionele verdeelsleutel. Daar was het Ministerie het niet mee eens en dus ligt de 40 miljoen Euro er nog steeds. Men gaat er vrijdag 12 december opnieuw over praten, maar men heeft er al verschillende malen over gesproken en is er nog niet uit. Kastelein vraagt of dit betekent dat er een kleine kans bestaat dat er een financiële meevaller is. Lundqvist antwoordt dat van die 40 miljoen ongeveer 6,8% (2,8 miljoen) als een soort eenmalige injectie wordt verkregen op basis van de behoefte die men zojuist heeft geïnventariseerd. Hij denkt dat het veel spannender is om te kijken wat men uiteindelijk een keer vrij kan maken of kan sparen. Vervolgens is het meest belangrijk te kijken hoe de prioriteit gelegd moet worden. Hij merkt op dat de Universiteitsraad zelf ook al aan heeft gegeven tegen de tijd dat men weet op welke criteria het beoordeelt zou moeten worden daarover eens met elkaar van gedachten te willen wisselen. Daarna gaat het gewoon om een keuze. Lundqvist zegt te denken dat men één keuze zou moeten maken, maar dat het nu te vroeg is om te bepalen welke dat dan zou zijn. Hij vindt dat deze keuze ook onderbouwd moet kunnen worden ten opzichte van het College van Bestuur zelf. Kastelein vraagt hoe de Raad van Toezicht tegen deze problematiek aankijkt. Lundqvist antwoordt dat het College van Bestuur dit op dezelfde manier zoals nu met de Universiteitsraad gebeurt, besproken met heeft met de Raad van Toezicht. De Raad van Toezicht was natuurlijk niet blij en wilde graag weten hoe het College van Bestuur dan verder denkt te gaan. Lundqvist stelt dat het niet mooier gemaakt kan worden dan dat het is en zo is het ook verteld. Men kan nu eenmaal niet zomaar 20 miljoen uit de lopende begroting halen. Beijerinck stelt dat men dus zal moeten denken aan een wat creatievere oplossing dan aan de huidige vastliggende situatie want daar is al zo lang over gepraat dat men daar min of meer in vast zit. Hij geeft een voorbeeld van zo’n
11
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
60
creatieve oplossing door voor te stellen E-hoog voor 1 Euro aan een projectontwikkelaar te verkopen. De TU/e is dan ongeveer 26.000 m2 kwijt uit de exploitatie. Er zou dan op vrije basis studentenhuisvesting in gevestigd kunnen worden. Hij denkt dat er best zaken te bedenken zijn die misschien een oplossing bieden. Lundqvist antwoordt dat die plannen overigens ook uitgewerkt zijn. Dit soort plannen komt langs. Hij geeft te kennen dat een soortgelijk plan over E-hoog heel serieus is bekeken. Het probleem is echter dat als het uitgevoerd wordt de huidige bewoners verhuisd moeten worden en daarna moet er verbouwd worden voor degenen die verhuisd zijn. Op dat moment heeft men een keus gemaakt in prioriteit en het College van Bestuur wil voor zichzelf heel zeker zijn of dat wel de eerste keus is die dan gemaakt zou moeten worden. Zo’n totaal verhuisplan inclusief alle laboratoria etc. bedraagt ongeveer 25 miljoen, omdat dan faculteit Technische Natuurkunde verbouwd zou moeten worden. Hij denkt dat de afweging zeker gemaakt zal worden. Men kijkt ook naar bijvoorbeeld fundraising, maar daar is lange termijn focus voor nodig en is men al snel een tiental jaren verder. Hij deelt mee dat alle scenario’s bekeken worden en vraagt de Universiteitsraad om als men eventueel goede ideeën heeft, die in te brengen want die zal men graag meenemen. Hij denkt echter wel dat er uiteindelijk een beperkte hoeveelheid geld is voor wat men nog kan doen en de essentie van het verhaal is dan toch de keuze voor de hoogste prioriteit. Amman voegt hier nog aan toe dat er in het kader van de VSNU een tijdje geleden een seminar is geweest met een aantal grote vastgoedbeheerders. Men heeft toen gekeken naar mogelijkheden voor de universiteiten om via commerciële uitbating iets te gaan doen. Hij stelt dat bij het werken met bijvoorbeeld beleggingsfondsen het er hoe dan ook op neer komt dat deze fondsen 8 % winst willen maken. Dit betekent dat als de universiteiten het werk zelf goed doen, ze vaak goedkoper zijn en dat het vaak ook niet aantrekkelijk is om het door een commerciële uitbater te laten doen. Daar komt nog bij dat een commerciële uitbater alleen geïnteresseerd is in courant vastgoed. De universiteiten zitten daar echter niet in, maar in een heel speciaal vastgoed voor onderwijs- en onderzoeksactiviteiten waar de vastgoedbedrijven hun vingers niet eens aan willen branden, aldus Amman. Kastelein merkt op dat de TU/e wel op een A-locatie gevestigd is. Amman antwoordt dat de TU/e niet zit te wachten op commerciële kantoorruimte en dat is nu juist hetgeen waar de vastgoedbedrijven behoefte aan hebben. Daar komt nog bij dat als men dat wel zou doen, de universiteit haar grond voor 40 jaar weg zou geven. Hij vindt het echt principieel fout om vanwege de huidige korte termijn probleem voor 10 of 20 generaties bestuurders en werknemers de zaak vast te leggen. Hij stelt dat men zeggenschap moet blijven houden over de eigen grond. Lundqvist stelt dat het eigen vermogen van de TU/e eigenlijk voornamelijk bestaat uit de 85 hectare die men hier in de binnenstad heeft. Het College van Bestuur vindt dat het haar plicht is daar, als een soort rentmeester, zeer zorgvuldig mee om te gaan. Zij wil dan ook heel terughoudend zijn in het laten ontwikkelen van de grond ook al kan men daar geld mee verdienen. Geenen antwoordt dat het aan de ene kant natuurlijk prettig is om rijk te zijn aan grond. Hij ziet aan de andere kant echter dat er per jaar 10 miljoen aan afschrijvingen zijn, waarvan een stuk nodig is om voor de veiligheid zaken op te tuigen en er dus nog ongeveer 5 miljoen overblijft om te kunnen investeren. Men moet zijns inziens dus heel wat jaren sparen om een substantieel bedrag te hebben om überhaupt iets te kunnen doen. Hij stelt dat dit geen korte termijn probleem is, maar dat het een lange termijn probleem wordt en verduidelijkt zijn visie. Lundqvist geeft te kennen dat hij denkt dat Geenen gelijk heeft en dat het College van Bestuur ook niet zal ontkennen dat het een lange termijn probleem is. Men is er echter alleen nog niet helemaal uit hoe dit op te lossen. Het betreft hier een eerste presentatie van hoe de TU/e er op dit moment voor staat. Er zal in de komende tijd, met alle creativiteit die men op kan brengen, gekeken moeten worden wat er wel gedaan kan worden en welke prioriteit daar aan gegeven kan worden. Meer kan men er op dit moment niet van maken. Lundqvist merkt voorts op dat de TU/e ondanks deze problematiek, als men naar de scoring kijkt, zowel door professionals in de onderwijs- en onderzoekssector als door studenten zeer hoog gewaardeerd wordt ten aanzien van de faciliteiten en dat de universiteit er aanzienlijk beter uit komt dan menig andere onderwijs- of onderzoekinstelling in Nederland. De voorzitter vraagt Amman of hij gereed is met de sheetpresentatie en bedankt hem voor zijn bijdrage. Zij vraagt hoe de procesgang verder is en neemt aan dat Amman verder zal gaan studeren op het rapport wat hij wil laten verschijnen. Zij neemt aan dat de Universiteitsraad er op kan rekenen dat dit in mei of juni zal verschijnen. Amman geeft te kennen dat hij hoopt Deel I eerder af te krijgen, maar dat het belangrijkste is wat hij nu inzake de procesgang naar voren wil brengen is dat men wel heel veel haast kan willen maken achter de grote plannen, maar dat het er voorlopig niet in zit. Men kan dus de rust nemen om daar met z’n allen een beeldvorming over te creëren. Mw. Prohn vraagt of Amman nog terug wil komen op “de Zwarte Doos”. Amman antwoordt dat “de Zwarte Doos” een onderwijsruimte is die zich op dit moment in de “rode fase” bevindt. Hij verduidelijkt dat men een plattegrond heeft gemaakt waarop de gebouwen aangegeven zijn in kleuren. De kleur rood betekent dat het wat betreft onderhoudstaat en functionaliteit slecht is gesteld met de betreffende ruimte. Twee jaar geleden is besloten het gebouw niet te slopen omdat het functioneel en architectonisch waarde heeft voor de campus. Inmiddels staat het ongeveer 1,5 jaar leeg en nu ligt er een plan om een aantal functies zoals studieruimte, collegeruimtes, filmruimte voor het vertonen van de betere films en een bruin café, wat zal bij dragen in de exploitatie van “de Zwarte Doos”, te combineren en zo te proberen het gebouw van een rode status naar een groene status te krijgen. Men probeert dus op deze manier met een kleine kwalitatieve impuls een stuk leefbaarheid en tegelijkertijd ondersteuning van de primaire processen, te creëren.
12
5
10
Mw. Prohn vraagt wanneer er over beslist zal worden. Lundqvist geeft te kennen dat dit waarschijnlijk na de Carnavalsweek het geval zal zijn. Mw. Mutsaers vraagt of deze betreffende plattegrond ook door de Universiteitsraad in te zien is. Amman zegt toe dat de Universiteitsraad deze plattegrond wat hem betreft nu mag hebben. Mw. Mutsaers ziet het graag tegemoet via het secretariaat van de Universiteitsraad. Amman zegt dit toe. Beijerinck wil nog graag een opmerking kwijt. Het Masterplan heeft niet de meest positieve gevoelens in de universiteitsgemeenschap. Hij zou het College van Bestuur dan ook sterk aan willen raden er een andere naam aan te geven. Hij geeft te kennen dat de naam “Masterplan 2” echt niet goed klinkt en hij stelt dan ook voor het de naam “Campus 2020” te geven. Lundqvist antwoordt het een goed voorstel te vinden en het serieus in overweging te zullen nemen. De voorzitter stelt voor het agendapunt hiermee af te sluiten en dankt het College van Bestuur voor de uitgebreide toelichting. Zij neemt aan dat “Campus 2020 nog vaker op de agenda zal komen staan, want dat er nog heel veel moet gebeuren ook al is er geen geld. Zij gaat over tot het volgende agendapunt. e
15
20
25
30
35
40
45
50
55
60
5. Sectorplan Wetenschap en Technologie (2 versie); Institute of Science and Technology De voorzitter houdt een korte inleiding. Het agendapunt betreft een onderdeel van het Sectorplan. Er is al een ander deel van het Sectorplan aan de orde geweest te weten de “Graduate School”. Er is een aantal stukken van die al redelijk gedateerd zijn, maar door de planning van de agenda van 1 december stond het onderwerp toen niet op de agenda. Zij vraagt of het College van Bestuur eerst een toelichting wil geven. Lundqvist geeft te kennen dat hij misschien eerst kan vertellen waar op dit moment aan gewerkt wordt en waar men mee aan de gang is. Dit voorkomt mogelijk een aantal vragen. Lundqvist deelt mee dat er een heleboel discussie is ontstaan rondom de fase waarin het Sectorplan is gekomen. Gelukkig hebben alle universiteitsbladen daar mededeling over gedaan en elkaar een beetje geholpen om het daarna ook in andere onderdelen van de pers te krijgen. Hierna zijn een aantal dingen aan de gang gegaan. De werkgroep is opnieuw gaan kijken naar het “3-TU Institute of Technology”. Dit ging met name over zaken die er toch niet duidelijk genoeg in stonden, bijvoorbeeld het werven van gelden, maar ook over een vorm van centralisatie en een vorm van dwangmatigheid (die in ieder geval als zodanig ervaren werd). Om hierover te praten zitten rectoren en decanen van de drie verschillende universiteiten bij elkaar en wordt het op 18 december opnieuw met elkaar besproken. Vervolgens heeft men ook aan het Forum Wetenschap en Technologie gevraagd een oordeel te geven. Men verwacht hier rond 18 december een antwoord op te hebben. Ook heeft Hermans gesproken met een aantal mensen van OC&W en is er op dit moment een gesprek in voorbereiding wat plaats zal vinden tussen de Ministeries OC&W, EZ en de drie voorzitters. De universiteiten vragen natuurlijk ook om geld en proberen te gelijkertijd een aantal hoofdstukken toe te voegen aan het Sectorplan waarbij men wil bekijken wat de universiteiten kunnen betekenen in het kader van de kenniseconomie, respectievelijk in het innovatiegebeuren wat vandaag de dag plaatsvindt. Dit is op het ogenblik de stand van zaken. Op 18 december is de volgende sessie en zijn er in januari nog twee vergaderingen gepland. Men hoopt het eindvoorstel dan in januari het daglicht te laten zien. Er zijn een aantal opmerkingen gemaakt in het kader van de aansluiting van het onderwijs bij de behoefte om meer bèta’s te krijgen. Er zijn overigens ook mensen die zeggen dat dit beter niet aanbod gestuurd zou moeten gebeuren, maar dat er ook gekeken moet worden naar wat de duale trajecten voor mogelijkheden kunnen bieden. Dit is een aspect waar met name op gewezen wordt. Een andere vraag die gesteld wordt is hoe de universiteiten om gaan met de productiviteit, omdat bij een aantal faculteiten een groot gedeelte van de studenten in het eerste jaar afvalt. Dit zijn over het algemeen toch de beste leerlingen van een middelbare school en de vraag rijst dan of dit wel op deze manier moet en / of dat niet zorgvuldiger kan. De universiteiten kunnen hier wel tegenover zetten dat het een gedeelte van de selectie is omdat men niet aan de poort kan selecteren, maar dan nog zal men er creatief mee om moeten gaan. Men zal opnieuw kijken hoe dit als zodanig verwoord kan worden. Voor de rest zal er nog gekeken moeten worden hoe men om zal willen gaan met de totale medezeggenschap. Naar aanleiding hiervan heeft men wel al gezegd dat men alledrie de universiteitsraden gelijke rechten zal willen geven. Men denkt ook aan de mogelijkheid de raden te vragen of zij gedrieën iets zouden kunnen doen / betekenen voor dit totale plan. Lundqvist vervolgt met de opmerking dat er nog twee hoofdstukken in voorbereiding zijn. Het eerste hoofdstuk betreft “Valorisatie” en over hoe men de vertaalslag kan maken van kennis naar het bedrijfsleven. Het laatste hoofdstuk is meer een financiële paragraaf. Die financiële paragraaf gaat op een aantal elementen in, te weten de elementen waarin op dit moment de 185 miljoen verdeeld zijn: naar kwaliteit van onderzoek, naar de samenwerking met het bedrijfsleven in het kader van onderzoek, de valorisatie (ook in het kader van technopartners) en natuurlijk niet te vergeten het aantrekken en zoveel mogelijk behouden van bèta / techniek studenten. Lundqvist besluit zijn toelichting met de opmerking dat dit de status van vandaag is en deelt nog mee dat er in januari een eindrapportage uit zal komen. Mw. Mutsaers vraagt wat de Raad van Toezicht op dit moment vindt van de ontwikkelingen binnen het Sectorplan. Lundqvist antwoordt dat het voor de Raad van Toezicht niet snel genoeg kan gaan. Mw. Mutsaers vraagt of ze ook een oordeel hebben over de inhoud. Lundqvist geeft te kennen dat de Raad van Toezicht heel positief is over de vorm van samenwerking, maar dat hij denkt dat ook de Raad van Toezicht van de TU/e het af en toe misschien sneller zou willen laten gaan dan dat het College van Bestuur denkt dat het kan. Beijerinck merkt op dat het Bestuurlijk Overleg best wel scherpe kritiek heeft geuit op vooral het “3-TU Institute of Technology”. Hij wil graag weten wat daar mee gedaan wordt, hij heeft namelijk een stukje daarvan terug gehoord in de woorden van Lundqvist maar hij denkt de kritiek die daar geuit was zwaarder of scherper was dan dat hij nu in de
13
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
60
woorden van Lundqvist terug hoort. Hij denkt dat er ook punten bij zijn die daar heel terecht als kritiek aangemerkt zijn. Het concept van het 3-TU Institute gaat er vanuit dat de eerste geldstroom een belangrijke financier is van onderzoek, maar dat is een fictie die allang niet meer bestaat. De tweede en derde geldstroom zijn de grote bronnen en hebben dus eigenlijk de macht in handen. Diegene die de beurs heeft, heeft de macht! Hij hoort daar weinig van terug en als hij wel wat hoort is dat in erg afgezwakte vorm. Dit geeft hem een beetje ongelukkig gevoel. Lundqvist antwoordt dat hij zich dit best voor kan stellen maar dat het plan nog niet klaar is. Er was inderdaad kritiek en er zit spanning op het systeem, maar men heeft in het Bestuurlijk Overleg afgesproken om opnieuw te verwoorden hoe men vindt dat het er uit zou moeten zien. Iedereen was content met deze oplossing. Dit zou dan wel met elkaar gedaan moeten worden en dat is nu op dit moment gaande. Lundqvist geeft te kennen dat hij denkt dat het niet juist zou zijn om nu op de uitkomsten hiervan vooruit te lopen. Daarna zal men discussieren over wat er totnogtoe beschreven is en wat er daarna op papier staat en het compromis wat daar uitkomt. Beijerinck vraagt of als men kijkt naar Twente of Delft er daar uit het “Bestuurlijk Overleg” of de werkvloer en de decanen soortgelijke kritiek is gekomen. Hij heeft daar niets van gehoord. Lundqvist heeft daar wel van gehoord. Het betreft niet alleen decanen, maar ook hoogleraren die daar een bepaald gevoel over hebben. Als de kritiek hier aan de TU/e verwoord wordt op de manier waarop dat nu gedaan is, kan het niet uitblijven dat de andere universiteiten daar over nadenken. Dat is ook wat er daadwerkelijk gebeurd is. Hij wil niet zeggen dat het hier aangestoken is, maar het is weldegelijk daarmee ter discussie gekomen en zeker in Delft heeft men daar ook zorgen over. Vandaar dat het ook heel goed is dat men er met elkaar over praat. Ook in Twente zijn er mensen die kijken wat nu de beste manier is om dat te doen. Aan de andere kant kan men ook te voorzichtig zijn, aldus Lundqvist. De politiek kijkt natuurlijk mee met wat er gebeurt en men zal dus op een gegeven moment een bepaalde insteek moeten kiezen om te laten zien waar voor men dan gaat. Op dit moment zit men ergens halverwege dat traject. Hij denkt dat men er wel uit zal komen, maar er zit spanning in het systeem, niet alleen in het kader van werkgroep / stuurgroep maar zelfs in de stuurgroep zelf. Lundqvist vindt dat men de plicht heeft uit deze problematiek te komen. Beijerinck stelt dat hij begrijpt serieus genomen te worden en dat de kritiek dus mee genomen wordt richting het overleg. Lundqvist bevestigt dit en stelt dat als dit niet zo zou zijn er geen spanning op het systeem zou staan. V.d.Velden geeft te kennen het zorgelijk te vinden dat het onderzoeksprofiel van de TU/e nu nog niet af is, als het Sectorplan in januari af moet zijn. Hij vraagt of er al meer zicht is wanneer het wel af zal zijn, of is er alleen een samenvatting waar zaken onder voorbehoud in genoemd worden. Lundqvist antwoordt dat die samenvatting er wel is, maar daarover heeft de Universiteitsraad zelf de vorige keer gezegd dat men daar beter in die vorm niet over kan praten. Hij geeft te kennen het daar eigenlijk mee eens te zijn. Men is bezig om het onderzoeksprofiel voor te bereiden en het daarna zelfs te laten drukken, dus is het feitelijk in januari klaar. Hij gaat er vanuit dat men eind januari dus een volledig gedrukt exemplaar van de zwaartepunten en profileringsgebieden heeft, zodat die ook met elkaar besproken kunnen worden. Hij geeft te kennen dat het de insteek van het College van Bestuur is dat de laatste versie, voordat deze gedrukt is, met elkaar besproken kan worden in januari. V.d.Velden vraagt of dit dan nog voor dat het Sectorplan publiek gemaakt wordt het geval zal zijn. Lundqvist antwoordt dat men niet moet verwachten dat het een onderdeel van het Sectorplan zal zijn. Het enige wat men mee zou kunnen nemen is een bepaalde procesgang hoe men om kan gaan met profilering van universiteiten of met een “foto” die men kan maken van een faculteit waarmee gekeken kan worden waar er overlap is en of deze al dan niet gewenst is. En eigenlijk meer als een schets hoe men daar mee om zou willen gaan. Het lijkt hem niet realistisch om iets anders mee te nemen op dit moment. Mentink vraagt of er al meer bekend is over het concept “doorzettingsmacht” en hoe dat ingevuld gaat worden. Lundqvist antwoordt dat men daar vrijdag 12 december met elkaar over zal spreken. Men heeft afgesproken behalve steeds zaken aan de decanen te vragen ook eens naar zichzelf te kijken: hoe moet men nu gedrieën met de zaken omgaan, wat zou men meer met elkaar willen. Dit zijn vragen waar men nog niet uit is en daar zal men dus over gaan praten. Tot dat moment kent men het woord “doorzettingsmacht” wat dan de adequate besluitvorming van de drie Colleges van Bestuur en het ten opzichte van elkaar komen tot iets wat leidt tot besluitvorming inhoudt. Het is ook niet zo dat het een soort veto is van de een resp. dat twee voor de ander beslissen. Dat zijn nu juist de zaken die men niet wil beschrijven. Meer kan hij er niet over zeggen. Mw. Mutsaers merkt op dat er telkens wordt gezegd dat er spanning staat op het systeem en vraagt of Lundqvist een element kan noemen wat de grootste spanning veroorzaakt in het hele ontstaan van het Sectorplan. Lundqvist geeft te kennen daar niet op in te willen gaan als mw. Mutsaers dat niet erg vindt. De voorzitter vraagt of er verder nog opmerkingen gemaakt moeten worden. Dit is niet het geval. Zij stelt voor het agendapunt te beëindigen en deelt mee dat de onderzoeksprofilering waarschijnlijk in januari aanbod zal komen. Zij weet niet of het haalbaar is om het voor de volgende vergadering te agenderen maar geeft te kennen dat de Universiteitsraad het onderwerp met interesse tegemoet ziet. Zij gaat over tot het volgende agendapunt. 6. Rondvraag De voorzitter geeft V.d. Velden het woord. V.d.Velden merkt op dat er schriftelijke vragen over de ingangseisen zijn gesteld. Hij heeft begrepen dat deze vragen in januari ook schriftelijk beantwoord zullen worden. De voorzitter bevestigt dat dit onderwerp 19 januari uitgebreid op de agenda zal staan. Lundqvist geeft de achterliggende reden hiervoor. Hij stelt dat, hoe daar mee omgegaan wordt het een vrij principieel punt is. Men wil
14
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
60
eigenlijk de chart die de PF zelf gebruikt heeft en waarvoor het College van Bestuur zeer erkentelijk is, als uitgangspunt hanteren om de discussie met de raad te voeren. Dit zowel in het kader van de gemeenschappelijke master als wel de gemeenschappelijke track. Hij geeft nogmaals te kennen zeer erkentelijk te zijn voor de vraagstellingen en wil dan ook de PF complimenteren met de manier waarop deze verwoord zijn. Hij vindt het alleen spijtig dat de leden van de PF niet allen aanwezig kunnen zijn bij de discussie. De voorzitter geeft te kennen dat de “ex” raadsleden nog uitgenodigd worden. Ypma deelt mee twee vragen te willen stellen. De Universiteitsraad heeft op eigen verzoek een presentatie gehad van twee mensen die met een nieuwe webportal bezig zijn. Hij stelt de conclusie te kunnen trekken dat de raadsleden gecharmeerd waren van het achterliggende concept en de manier waarop men het al had aangepakt, ware het niet dat de heren ook de mededeling deden dat het College van Bestuur niet bereid was hier geld in te stoppen. Ypma denkt, dat als dit daadwerkelijk het geval is, het project een snelle dood sterft. Lundqvist vraagt met wie er is gesproken. Ypma antwoordt dat de presentatie gegeven werd door Van Buijtenen en Gaasendam. Lundqvist geeft te kennen dat hij denkt dat de discussie even iets anders ligt. Het feit dat de TU/e geen geld heeft is het uitgangspunt geweest. Er is gekeken wat er ondanks het feit dat er geen geld voor is, eigenlijk kan. Hij merkt op hij denkt dat het niet alleen eigen initiatief vanuit de raad was, maar dat hij zelf aangeboden heeft dat de Universiteitsraad eens zou moeten gaan praten met deze twee mensen. Hun voorstel ligt bijna voor ter besluitvorming. Dit betekent dat men een contentmanager heeft gekozen, weliswaar vanuit open source maar dit lijkt hem geen beletsel. Het betekent dat men niet alleen moet kijken naar de vormgeving, die er zeer adequaat uitziet aldus Lundqvist, maar dat men daar daarna ook verantwoordelijkheden neer moet leggen die bepaalde zaken moet onderhouden. Dat heeft er rechtstreeks mee te maken. Daar zal een notitie voor geschreven worden, die overigens bijna klaar is. Het stuk zal over anderhalve week voorliggen, zodat er een besluit gemaakt kan worden om dit ook zo te implementeren. Dit betekent dat de TU/e met relatief weinig geld voorlopig de komende drie jaar door kan gaan met een heel nette website. Ypma vraagt of het College van Bestuur dan continuïteit kan garanderen. Hij stelt dat op het moment dat men zo’n portal begint daar databases voor nodig zijn. Er zijn dan mensen nodig die dat onderhouden. Lundqvist merkt op dat dit vanzelfsprekend is. Het houdt dus ook in dat er uitbreiding plaats moet vinden op een paar plekken en die informatie wordt meegenomen in het totaal van het voorstel. Dat is inmiddels besproken met de beiden heren en men heeft het al laten zien aan het Bestuurlijk Overleg en alle partijen waar het College het heeft laten zien waren relatief enthousiast over hetgeen ze te zien kregen. Hij merkt op dat hij zelf ook trouwens ook relatief tevreden is. Ypma geeft te kennen dat hij de aandacht van het College van Bestuur wil vestigen op een vraag die te maken met de mondelinge mededeling over de onderhandeling over huisvesting voor buitenlandse studenten. Hij wil wat praktijkvoorbeelden geven over de manier van werken van Vestide. Het woningbureau presteert het een Chinese studente, weliswaar op tijd, een kamer aan te bieden voor 426 Euro per maand. Dit is natuurlijk erg veel en dat terwijl andere Chinese studenten 250 Euro al veel vinden maar dit slikken omdat de begeleiders moeten zeggen dat er niets anders is. Hij vraagt of het College van Bestuur dit eens mee kan nemen in de besprekingen om te kijken of dit niet beter gestroomlijnd kan worden. Lundqvist stelt dat men besproken heeft met Vestide dat men er in ieder geval voor wil zorgen dat de faculteiten op het moment dat zij woonruimte aanbieden daar op de eigen website dan drie voorbeelden van hebben. De student weet dan van tevoren wat hij/zij kan verwachten van de gemiddelde kamer, de spacecabin of de bungalow die men krijgt vanuit de asielzoekerscentrum en wat de prijs is die daar bij hoort. Men probeert op deze manier te voorkomen dat de student verrast wordt door de aangeboden ruimte, dan wel door de prijs die daarbij hoort. Sommige woonruimtes zijn dan misschien duurder, maar dan weet men in ieder geval wat er wel is en ook wat er niet is. Ypma antwoordt dat met name de appartementen die binnen Vestide zelf horen, de oude studentenhuisvesting, vrij prijzig zijn. Ze zijn op zich wel mooi en compleet, maar Ypma denkt dat de Chinese studenten die voor 90% buiten de deur werken daar weinig aan hebben. Lundqvist merkt op dat men dan met twee op een kamer zou kunnen gaan wonen, waardoor de huurprijs gedeeld kan worden. Beijerinck heeft nog een vraag met betrekking tot de website van de TU/e. Hij was aanwezig bij de presentatie toen het Engelstalige gedeelte ervan besproken werd. Hij heeft toen begrepen dat beiden heren ondersteund worden door iemand van het CTT, maar dat er geen native speaker bij betrokken is. Hij is van mening dat dit minimaal nodig is, omdat als er een beetje “kreupel” engels op de website staat, men beter geen website kan hebben. Een tweede punt waar hij een opmerking over wil maken is het feit dat men geen principiële keuze gemaakt heeft tussen Brits Engels of Amerikaans Engels. Het maakt zijns inziens geen sterke indruk als men beide talen door elkaar gaat gebruiken en denkt zelf dat Amerikaans Engels een veel concretere keuze is omdat daar 95% van de wereld mee draait. Hij wil er voor pleiten dat er geld komt voor het inhuren van een professioneel native speaker vertaalbureau voor een laatste controle van begrippen, omdat de huidige terminologie niet bepaald ideaal is. Het lijkt hem, zeker in het kader van de nieuwe website, een goed idee om dit een keer grondig te doen. Hij zou graag zien het College van Bestuur er niet alleen voor waakt dat er geen kreupel engels gebruikt wordt maar dat het ook een bepaalde uitstraling heeft. Lundqvist antwoordt dat er weldegelijk een paar maanden geleden een keuze gemaakt is en dat er gekozen is voor Amerikaans Engels. Men heeft zelfs alle documentatie die vooralsnog in Brits Engels was opgesteld, om laten zetten in Amerikaans Engels.
15
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
Beijerinck stelt het vreemd te vinden dat de heren dit dan niet wisten tijdens de presentatie. Lundqvist geeft te kennen dat hij het zelf tegen Gaasendam gezegd heeft en dat men er een formele beslissing over heeft genomen. Hij constateert overigens zelf ook af en toe dat er wat krom Engels (“vertaald” Engels) gebruikt wordt in de organisatie. Hij weet nog niet goed hoe daar mee om moet worden gegaan, ook omdat de verantwoordelijkheid daarover goed geregeld zal moeten worden. Men zal daar voor misschien wel met een oplossing komen. Beijerinck antwoordt dat bijvoorbeeld het engelse deel van meest recente boekje over academische vorming duidelijk “vertaald” is. Dit is echter niet door een hoogleraar uitgegeven, maar door de TU/e als geheel en hij zou zich doodschamen als dit boekje met hemzelf in verband gebracht zou worden. Lundqvist stelt zelf ook zulke voorbeelden te kennen. Mw. Mutsaers merkt op dat als het boekje over de academische vorming door een vertaalbureau is gedaan, men wel een paar steekjes heeft laten vallen. Lundqvist bevestigt dit. De Bruin merkt op dat afgelopen donderdag in “CURSOR” te lezen was dat faculteit Bouwkunde overweegt een bindend studieadvies in te voeren. Nu weet hij dat er afgelopen jaar veel discussie is geweest over de studievoortgangcontracten zoals die bij TM worden gehanteerd en dat er randvoorwaarden zouden moeten zijn om ze eventueel in te voeren bij andere faculteiten. Toen is ook gezegd dat er eerst centraal beleid vanuit het College van Bestuur zou komen omtrent dit soort zaken. Hij geeft te kennen dat, in dit licht bezien, het artikel hem bevreemdt. Lundqvist stelt voor dat De Bruin dan voor informatie bij CURSOR langs zou moeten lopen. Hij geeft te kennen dat wat het College van Bestuur gezegd heeft over deze zaak, nog steeds staat. Er zal beleid voor gemaakt moeten worden. Hij merkt op dat de discussie langzamerzeker wel opportuun is, omdat faculteit Bouwkunde gewoon aanloopt tegen het niet meer hanteerbaar hebben van de hoeveelheid studenten waar de faculteit mee te maken heeft. Men zou dan kunnen zeggen naar een numerus fixus toe te gaan, maar daar heeft men bij de TU/e al een keer ervaring mee gehad en dat is heel slecht bevallen. Dat werd dus eigenlijk afgeraden en is men met het voorstel van het bindend studieadvies gekomen maar daar heeft nog geen besluitvorming over plaatsgevonden. De Bruin stelt dat de Rector toch uitspraken heeft gedaan waarin hij toejuicht dat er gekeken wordt naar het bindend studieadvies. De Bruin zou dan toch eerst graag het centraal beleid in deze zien. Lundqvist antwoordt dat hij ook niet wil ontkennen dat de Rector hier een groot voorstander van is, maar dat dit niet betekent dat er al besluitvorming heeft plaatsgevonden. De Bruin geeft te kennen het besluit graag tegemoet te zien. Mw. Mutsaers merkt naar aanleiding van de vraag van De Bruin op, dat het ook binnen faculteit Bouwkunde (op een enkeling na) een grote verrassing was in CURSOR te lezen dat er met een bindend studieadvies gewerkt zou worden. Zij weet niet of zij hiervoor het College van Bestuur of CURSOR aan moet kijken, maar het bericht veroorzaakte redelijk wat verwarring binnen de faculteit. Lundqvist stelt voor om te informeren bij CURSOR, omdat men daar waarschijnlijk ook weet wie het bericht aan hen verteld heeft. 7. Sluiting De voorzitter dankt de aanwezigen voor hun bijdrage en geeft te kennen in ieder geval de studenten mw. Prohn, mw.Wishaupt en de heren De Jong, De Bruin, Wanrooij, V.d. Velden en V.d.Wielen heel hartelijk te danken voor hun inzet van dit jaar. Zij deelt mee dat deze studenten de Universiteitsraad gaan verlaten en dat inmiddels ook al bekend is wie hen op zullen volgen. Zij wenst die studenten alvast heel veel succes voor het komende jaar. De voorzitter neemt ook afscheid van dhr. Flipse die, op basis van de uitslag van de verkiezing, de Universiteitsraad zal gaan verlaten. Zij dankt ook hem voor zijn inzet de afgelopen twee jaar en deelt mee dat de Universiteitsraad per 19 januari met een gedeeltelijk vernieuwde ploeg zal vergaderen. Zij heeft namelijk vernomen dat de rest van de geleding Personeel is herkozen en mw. V.d. Vorst (Groep Eén) en dhr. Mentink (PF) zullen ook lid van de Universiteitsraad blijven. Zij dankt nogmaals iedereen voor de inzet van het afgelopen jaar en wenst de nieuwe raadsleden heel veel succes. Lundqvist geeft te kennen zich graag bij haar woorden te willen aansluiten. Hij wil in ieder geval de studenten die de afgelopen periode zitting hebben gehad in de raad hartelijk danken voor wat ze gedaan hebben en complimenteert hen daarmee. De voorzitter wenst alle aanwezigen alvast prettige Kerstdagen en sluit de vergadering om 18.15 uur.
55
16