9
Sdu Uitgevers | www.bouwregelsindepraktijk.nl
Adviezen Adviescommissie praktijktoepassing brandveiligheidsvoorschriften brandVEILIGHEID
tekst dr.ir. m. van overveld
In Bouwregels in de praktijk nr. 5 van mei 2010 en in nr. 4 en nr. 5 van 2011 is een groot aantal gepubliceerde adviezen van de Adviescommissie praktijktoepassing brandveiligheidsvoorschriften besproken. In dit artikel wordt de essentie weergegeven van een aantal casussen die de commissie nadien heeft gepubliceerd.
10
Bouwregels in de praktijk | mei 2013
Aanvraag indienen De Adviescommissie praktijktoepassing brandveiligheidsvoorschriften is een onafhankelijke commissie die een niet-bindend advies geeft over een meningsverschil tussen de overheid en een ondernemer of een burger met betrekking tot de toepassing van de brandveiligheidsvoorschriften in het kader van de Woningwet. Een daartoe strekkende aanvraag, met de mening van beide partijen, kan worden aangemeld via een formulier dat is te vinden op: www.adviescommissiebrandveiligheid.nl.
V
an de recent door de Adviescommissie praktijktoepassing brandveiligheidsvoorschriften gepubliceerde casussen wordt hierna de essentie weergegeven van de volgende casussen: 1. Aanbrengen van sfeerdoek in een hoge ruimte (gepubliceerd als vraag 665). 2. Geen zelfsluitende deuren bij de wooneenheden van een groepszorgwoning voor 24-uurs zorg (gepubliceerd als vraag 666). 3. Portiekoplossing (gepubliceerd als vraag 668). 4. Gezinsvervangend tehuis (gepubliceerd als vraag 669). 5. Verbouwing van een groot brandcompartiment (gepubliceerd als vraag 670). 6. Vluchten via kooiladder als extra vluchtroute (gepubliceerd als vraag 671). 7. Twee naast elkaar gelegen woningtoegangsdeuren in een doodlopende gang (gepubliceerd als vraag 672). 8. Weerstand tegen brandoverslag bij een industriefunctie (gepubliceerd als vraag 673).
Bij enkele casussen waren de voorschriften van Bouwbesluit 2003 en het Gebruiksbesluit van toepassing. Ter informatie zijn bij het aangeven van deze voorschriften ook tussen haakjes de vergelijkbare voorschriften volgens Bouwbesluit 2012 vermeld.
1. Aanbrengen sfeerdoek in hoge ruimte Een voormalig bedrijfspand met hoge ruimten is in gebruik als kerk. Voor de kerkzaal bevindt zich een ruimte, waar men na de kerkdienst koffie drinkt en napraat. Deze ruimte was nogal sfeerloos en geluidsonvriendelijk vanwege de galm. Om dit te verbeteren is in die
ruimte sfeerdoek toegepast. Het doek, dat volgens opgave van de leverancier voldoet aan klasse B-s1-d0, is om de 4 meter opgelegd op en bevestigd aan een voor dat doel aangebrachte staalconstructie. Het doek hangt minimaal 5 meter boven de vloer. Advies is gevraagd over de vraag of het doek: • geen brandgevaar oplevert als bedoeld in artikel 2.1.3 van het Gebruiksbesluit (artikel 7.4 van Bouwbesluit 2012); en • bij brand geen belemmering vormt voor het kunnen vluchten als bedoeld in artikel 2.9.1 van het Gebruiksbesluit (artikel 7.16 van Bouwbesluit 2012). Uitgaande van de opgave van de leverancier levert het doek een ondergeschikte bijdrage aan het brandgevaar en voldoet het aan artikel 2.1.3, lid 1 van het Gebruiksbesluit (artikel 7.4, lid 1, van Bouwbesluit 2012). Een mogelijk scenario is het bezwijken van de ophanging bij brand als gevolg van de ontstane hitte. Aangezien bij een dergelijke hitte er geen personen meer in het gebouw aanwezig zullen zijn, is het bezwijken van de aankleding als gevolg van brand, naar de mening van de Adviescommissie, geen belemmering als bedoeld in artikel 2.9.1 van het Gebruiksbesluit (artikel 7.16 van Bouwbesluit 2012). Op basis van de beschikbare informatie heeft de Adviescommissie geconstateerd dat het doek en de ophanging van het doek voldoet aan de voorschriften van artikel 2.1.3 van het Gebruiksbesluit (artikel 7.4 van Bouwbesluit 2012). Indien de ophanging van het doek deugdelijk is, zal bezwijken bij brand pas optreden bij een temperatuur waarbij overleven in het gebouw niet mogelijk is. Het eventueel bezwijken van de ophanging levert derhalve geen strijdigheid op met het gestelde in artikel 2.9.1 van het Gebruiksbesluit (artikel 7.16 van Bouwbesluit 2012). Naar de mening van de Adviescommissie is de aankleding derhalve niet strijdig met de brandveiligheidsvoorschriften. 2. Geen zelfsluitende deuren bij wooneenheden Een gebouw (nieuwbouw) is een groepszorgwoning voor 24-uurs zorg ten behoeve van psychogeriatrische personen met een psychogeriatrisch ziektebeeld, zoals de ziekte van Alzheimer. De woning bestaat uit 75 wooneenheden, verdeeld over twaalf woongroepen. Iedere woongroep bevat zes of zeven wooneenheden in de vorm van zit-slaapkamers (privéruimten van bewoners) en een gecombineerde bad-toiletruimte. Elke wooneenheid is uitgevoerd als subbrandcompartiment.
De discussie betreft de vraag of deze zit-slaapkamers voorzien moeten zijn van zelfsluitende deuren, vanwege het feit dat de groepswoning bestemd is voor personen die een cliëntprofiel hebben waar een relatief hoog zorgzwaartepakket bij hoort, waardoor de groepszorgwoning aangemerkt zou moeten worden als gezondheidszorgfunctie. De Adviescommissie heeft aangegeven dat het hier gaat om een subbrandcompartiment van een woonfunctie, waarvan de deur, op grond van artikel 2.119 van Bouwbesluit 2003 (artikel 6.26, lid 2, van Bouwbesluit 2012), niet zelfsluitend hoeft te zijn. De Adviescommissie steunt de redenering niet dat vanwege het feit dat de wooneenheden zijn bestemd voor bewoners met een cliëntprofiel waarbij een relatief hoge zorgzwaarte hoort, de groepswoning zou moeten voldoen aan de voorschriften van een gezondheidzorgfunctie. Weliswaar verplicht het Bouwbesluit niet dat de deuren van de wooneenheden van de groepszorgwoning zelfsluitend moeten zijn, maar dat ontslaat de gebruiker niet van de plicht om zorg te dragen voor het sluiten van de deuren in geval van brand. Op basis van de Arbowetgeving kan de taak van het tijdig sluiten van de deur van de brandende wooneenheid aan de BHV-organisatie worden toegewezen. Een voldoende waarborg voor het sluiten van de deur van de brandende wooneenheid door de BHV vereist naast een juiste instructie en oefening een groter aantal BHV’ers dan voor de fysieke begeleiding van de aanwezigen nodig is; bijvoorbeeld in de vorm van een persoon die tot het moment van sluiten van de deur geen andere taak heeft dan erop toe te zien dat de deur wordt gesloten. Op basis van artikel 2.1.9 van het Gebruiksbesluit (artikel 7.16 van Bouwbesluit 2012) moet voldoende waarborg aanwezig zijn dat de reddingsoperatie binnen de geplande reddingsperiode kan worden uitgevoerd. Hierbij moet rekening worden gehouden met: • het op elk tijdstip (dus ook in de nacht) aanwezig zijn van voldoende voor dit doel getraind BHV-personeel om na het in werking gaan van de brandmeldinstallatie (BMI) tijdig de brand te bereiken; • kwaliteit van opleiding en oefening van het BHV-personeel; • plaats waar de brand optreedt; • aantal personen dat moet worden verplaatst en de wijze waarop (bijvoorbeeld met bed en al, door plaatsing in een rolstoel, of door tillen); • afstanden tot de uitgang(en) van het
11
Sdu Uitgevers | www.bouwregelsindepraktijk.nl
brandcompartiment; en • logistiek van de ontruiming. De werkelijk voor de ontruiming benodigde tijd dient aan de hand van daarvoor te houden oefeningen te worden bepaald en blijvend te worden gecontroleerd. Het is hierbij van belang dat oefeningen in voldoende mate op onverwachte en willekeurige tijdstippen plaatsvinden. Naarmate het aantal personen dat moet worden gered groter is, zal ook de aan te houden veiligheidsmarge tussen de geplande reddingsperiode en de tijdens oefeningen benodigde tijd groter moeten zijn. 3. Portiekoplossing De adviesaanvraag betreft een bouwplan van een woongebouw dat is uitgevoerd als een zogenoemde portiekoplossing. In dit woongebouw komen elf woningen rechtstreeks op het trappenhuis uit: • begane grond: één woning; • eerste verdieping: drie woningen; • tweede verdieping: drie woningen; • derde verdieping: drie woningen; • vierde verdieping één woning. De hoogste vloer bevindt zich op minder dan 12,5 meter boven het meetniveau. In het trappenhuis wordt op de eerste t/m derde verdieping een rookmelder (die voldoet aan NEN 2555) geplaatst, die aan de rookmelder(s) van de twee woningen wordt gekoppeld die voorbij de lift zijn gelegen. Via de Vereniging van huiseigenaren zal een onderhoudsverplichting worden afgesproken. De adviesaanvraag betreft een verschil van mening over de vraag of wordt voldaan aan artikel 2.157 van Bouwbesluit 2003 (artikel 2.104 van Bouwbesluit 2012). Ofwel: is in onderhavig geval sprake van een portiek als bedoeld in het Bouwbesluit. In figuur 1 is de plattegrond schematisch weergegeven. De Adviescommissie heeft in haar advies aangegeven van mening te zijn dat de oplossing voldoet aan artikel 2.157, lid 5, onder a (artikel 2.104, lid 4, onder b, van Bouwbesluit 2012) en dat de woningen kunnen worden beschouwd als rechtstreeks op het trappenhuis uitkomend. De Adviescommissie heeft daarnaast aangegeven dat de toepassing van rookmelders in het trappenhuis in combinatie met rookmeldergestuurde deurdrangers op de woningtoegangsdeuren elk afzonderlijk extra veiligheid met zich meebrengen. 4. Gezinsvervangend tehuis Het gaat hier om een gezinsvervangend tehuis, waar de leiding gedurende 24 uur per dag aanwezig is. In het kader van een gebruiksmelding als bedoeld in artikel
Figuur 1. Plattegrond hal eerste verdieping.
1.19 van Bouwbesluit 2012 voor een gezinsvervangend tehuis is de vraag gerezen of het hier gaat om een groepszorgwoning en zo ja, of dan sprake is van 24-uurs zorg. De Adviescommissie heeft aangegeven van mening te zijn dat het hier gaat om een groepszorgwoning voor zorg op afroep. Hoewel de leiding gedurende 24 uur aanwezig is, wordt geen 24-uurs zorg gegeven als bedoeld in Bouwbesluit 2012. De Adviescommissie heeft dit mede afgeleid uit wat daarover staat in de toelichting op artikel 6.20 van Bouwbesluit 2012 (vijfde gedachtestreepje onder het kopje ‘Groepszorgwoning’), waarin het volgende is te lezen:
is afgestemd op 24-uurs zorg (nachtdiensten). Er is sprake van een situatie waarbij de beheerder in geval van brand wordt gealarmeerd. De Adviescommissie beschouwt de situatie derhalve als zorg op afroep.
Aan de woning is een zorgaanbod van 24 uur per dag verbonden, middels in de woning of een zusterpost aanwezig personeel. Een «zusterpost» is een in de directe nabijheid van de woning gelegen post die 24 uur per dag bereikbaar is en van waaruit 24 uur per dag directe hulp aan de bewoner kan worden verleend.
Het pand bestaat uit één brandcompartiment met een oppervlak van circa 6.000 m2. De bouwvergunning uit 2004 was verleend op basis van gelijkwaardigheid, waarbij destijds gebruik was gemaakt van de methode Beheersbaarheid van Brand uit 1995 (BvB 1995). In deze bouwvergunning was het kantoor op de eerste verdieping uitgevoerd als separaat rookcompartiment (subbrandcompartiment volgens Bouwbesluit 2012) in verband met het aspect veilig vluchten. Voor een verbouwing is een omgevingsvergunning aangevraagd. Als onderdeel van de verbouwing wordt een gedeelte van de lichte industriefunctie op de begane grond gewijzigd naar een kantoorfunctie. Daarnaast wordt de indeling van het kantoor op de eerste verdieping gewijzigd. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen is een
In het aangeleverde bedrijfsplan geeft de zorgondernemer aan altijd aanwezig te zijn om de dagelijkse gang van zaken te regelen. Hoewel er dus sprake is van een permanente aanwezigheid, is er naar de mening van de Adviescommissie geen sprake van een 24-uurs zorg zoals bedoeld in de toelichting. Naar verwachting zal er, gezien de indicatie van de kinderen, slechts beperkt sprake zijn van een onmiddellijke hulpvraag gedurende elk moment van de dag. Ook is er geen sprake van een personele bezetting die
5. Verbouwing groot brandcompartiment Voor een bestaand bedrijfspand was in 2004 een bouwvergunning verleend. In het pand zijn de volgende gebruiksfuncties aanwezig: • kantoorfunctie; • bijeenkomstfunctie; • lichte industriefunctie; en • andere industriefunctie.
12
Bouwregels in de praktijk | mei 2013
aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Verder bieden de voorschriften voor bestaande bouw van Bouwbesluit 2012 noch grond voor het moeten aanbrengen van een kooiladder, noch voor het moeten vervangen van de kooiladder door een vaste trap aangezien ook zonder de kooiladder aan de voorschriften wordt voldaan. Er is derhalve geen grond voor het laten vervangen van de kooiladder door een vaste trap of het laten verwijderen van die kooiladder. Aanvullend heeft de Adviescommissie opgemerkt dat, nu geen vluchtroute vanuit de fabriek over de kooiladder voert, het wel zaak is dat bij ontruimingsoefeningen en op ontruimingsplattegronden de kooiladder niet wordt gebruikt, respectievelijk niet wordt aangeduid als onderdeel van een vluchtroute. 7. Toegangsdeuren in doodlopende gang De adviesaanvraag betreft een bouwplan voor een appartementengebouw met een binnengang. Aan het eind van de gang liggen de voordeuren (A en B) naast elkaar (zie figuur 3).
Figuur 2. Schematische weergave gebouw.
berekening overgelegd waaruit blijkt dat de vuurbelasting van het brandcompartiment ongeveer gelijk blijft. De adviesaanvraag betreft een verschil van mening of ten behoeve van het verbouwingsplan opnieuw de gelijkwaardigheid van het grote brandcompartiment moet worden aangetoond op basis van de methode Beheersbaarheid van Brand uit 2007 (BvB 2007). Het gebouw moet met betrekking tot het beoordelingsaspect ‘beperking van uitbreiding van brand’ na de verbouwing voldoen aan het rechtens verkregen niveau als bedoeld in artikel 2.85 van Bouwbesluit 2012 in samenhang met artikel 1.3, lid 1, van Bouwbesluit 2012. Ervan uitgaande dat de gelijkwaardigheid bij de bouwaanvraag in 2004 op correcte wijze was onderbouwd, is er naar de mening van de Adviescommissie geen reden om aan te nemen dat het gebouw na de verbouwing hieraan niet zal voldoen. Dit gezien het feit dat de grootte van het bestaande brandcompartiment niet wordt gewijzigd, de vuurbelasting vrijwel gelijk blijft en de WBDBO tussen dit brandcompartiment en andere ruimten ongewijzigd blijft.
6. Vluchten via kooiladder als extra vluchtroute Voor het bouwen van een verdieping bovenop het bestaande bedrijfspand was in 1995 een omgevingsvergunning voor het bouwen (als bouwvergunning) verleend. De verdieping heeft een nooduitgang via het dak. Via het dak kan men vervolgens bij een vaste trap komen die naar het maaiveld leidt. Dit is in figuur 2 schematisch weergegeven. Bij een controle in 2012 heeft de brandweer aangegeven dat deze vluchtroute niet voldoende is, waarna een extra vluchtmogelijkheid in de vorm van een kooiladder is aangebracht. Deze kooiladder ligt dichter bij de uitgang van de bovenverdieping, zodat de route die over het dak moet worden afgelegd korter is. De brandweer is van mening dat in plaats van de kooiladder een vaste trap had moeten worden aangebracht. De Adviescommissie is van mening dat, omdat de vluchtroute zonder kooiladder bij de verlening van de bouwvergunning in 1995 expliciet is goedgekeurd en overeenkomstig is uitgevoerd, de aanvrager
Het plan voldoet niet aan artikel 2.157, lid 4, Bouwbesluit 2003 (artikel 2.104, lid 2, van Bouwbesluit 2012), omdat de toegangsdeuren van twee woningen niet tegenover elkaar zijn geplaatst, zoals het Bouwbesluit dat toestaat. Ter onderbouwing van de gelijkwaardigheid is een stralingsberekening overgelegd waaruit blijkt dat de ingediende situatie niet ongunstiger is dan wanneer de beide deuren recht tegenover elkaar waren geplaatst (berekend met een bronstraling van 45 kW/m2 in een deuropening). De Adviescommissie is van mening dat de in de onderbouwing gepresenteerde vergelijking tussen de straling die door vluchtenden in beide configuraties (deuren tegenover elkaar conform het Bouwbesluit en deuren naast elkaar conform deze casus) geen volledig beeld geeft van de belasting voor een vluchtende en deze methode niet altijd als een verantwoorde vereenvoudiging kan worden gezien. Ondanks deze beperking in de gepresenteerde onderbouwing geeft de vergelijking tussen beide stralingsbelastingen in de onderzoeksrapportage de Adviescommissie voldoende informatie om de situatie in de beschouwde casus niet als ongunstiger in te schatten dan de situatie die voldoet aan het Bouwbesluit. De in de onderbouwing niet gepresenteerde vergelijking tussen de straling van uitslaande vlammen en de hoge rooktemperaturen valt volgens de Adviescommissie voor de Bouwbesluit-configuratie (deuren
13
Sdu Uitgevers | www.bouwregelsindepraktijk.nl
tegenover elkaar) wat ongunstiger uit, doordat de stroming met hete rook en met mogelijk vlammen in die configuratie vanuit de brandende woning recht op de deuropening van de tegenovergelegen woningtoegang is gericht. Verder zal de rookverspreiding over de vluchtroute niet belangrijk verschillen tussen de beide configuraties. De positie van de woningdeuren is in dit specifieke geval naar de mening van de Adviescommissie ten minste even veilig als een situatie waarbij de woningtoegangsdeuren recht tegenover elkaar zijn gelegen. 8. Weerstand tegen brandoverslag industriefunctie Voor de nieuwbouw (herbouw met uitbreiding) van een garage is eind 2011 een bouwvergunning verleend. De oorspronkelijke garage was in mei 2011 afgebrand. Ten tijde van de aanvraag van de bouwvergunning was Bouwbesluit 2003 van toepassing. De garage bestaat uit één brandcompartiment met een gebruiksoppervlakte (GO) van 2.223 m2. De langsgevel van de werkplaats ligt op een afstand van 3 meter van de perceelgrens. Het brandcompartiment was volgens Bouwbesluit 2003 een groot brandcompartiment. Om aannemelijk te maken dat dit brandcompartiment voldoende brandveilig is, was een gelijkwaardigheidsrapportage opgesteld, gebaseerd op de methode Beheersbaarheid van Brand 2007 (BvB 2007). In deze rapportage is aangegeven dat de weerstand tegen brandoverslag (WBO) van de langsgevel van de werkplaats ten opzichte van een identiek doch spiegelsymmetrisch ten opzichte van de perceelsgrens gelegen gebouw ten minste 60 minuten dient te zijn. Ook is daarin aangegeven dat, om deze WBO te realiseren, de langsgevel een brandwerendheid van ten minste 30 minuten zou moeten krijgen. Voor het brandwerend maken van de langsgevel is gekozen, omdat de afstand tussen de gevel en de perceelsgrens te gering is volgens de in BvB 2007 opgenomen berekeningsmethode. Na het gereedkomen van de bouw heeft het bevoegd gezag geconstateerd dat de gevel weliswaar met een brandwerende uitvoering is gebouwd, maar dat de staalconstructie waarmee de gevel onlosmakelijk is verbonden niet brandwerend uitgevoerd is. Inmiddels is geconstateerd dat de afstand tussen de langsgevel van de werkplaats en de perceelsgrens wel voldoende is als deze wordt berekend volgens 5.4.2 van NEN 6068. De adviesaanvraag is dan ook, of voor het bepalen van de brandwerend-
Figuur 3. Doodlopende binnengang.
heid mag worden uitgegaan van 5.4.2 van NEN 6068. De Adviescommissie is van mening dat het plan zoals uitgevoerd (30 minuten brandwerende gevel, bevestigd aan een niet-brandwerende staalconstructie) letterlijk en rechtstreeks voldoet aan 7.3.5 van NEN 6068. Dit betekent dat er volgens opgave tussen het gebouw en een spiegelsymmetrisch ten opzichte van de perceelgrens gelegen gebouw een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) van ten minste 60 minuten aanwezig is. De Adviescommissie acht het niet noodzakelijk dat tevens wordt voldaan aan de bepalingsmethode voor de WBO die is opgenomen in de methode BvB 2007. Materiele aanpassingen van het plan acht de Adviescommissie dan ook niet noodzakelijk. Het bevoegd gezag heeft terecht geconstateerd dat het plan is gebouwd in afwijking van de verleende vergunning. Het is dan ook wel noodzakelijk om een wijziging van de verleende vergunning aan te vragen of, als het bevoegd gezag daarmee instemt, een revisietekening met onderbouwing in te dienen. Dr.ir. M. van Overveld is directeur van Van Overveld Bouwbesluit Advies.