Advies: lees eerst het hele examen door, houd met uw planning rekening met het aantal vragen en de lengte van de casus. Beargumenteer uw antwoorden! Het beantwoorden van vragen met slechts ‘ja’ of ‘nee(n)’, het louter vermelden van wetsbepalingen (artikelen), of het enkel verwijzen naar jurisprudentie (vindplaatsen of namen van arresten) wordt niet met punten beloond.
EXAMEN TWEEDE JAAR SOMN DATUM: 10 JUNI 2013 Weet- en inzichtvragen: 1.
Noem een verschil tussen een “gift” en “schenking” en geef van beide een voorbeeld. maximaal 4 punten
Antwoord: pag. 3 syllabus: gift is iedere handeling die er toe strekt dat degene die de handeling verricht ten koste van zijn eigen vermogen een ander verrijkt, zie ook 7:186 lid 2 BW. Een schenking is een overeenkomst om niet, die er toe strekt dat de ene partij (schenker) ten koste van zijn eigen vermogen de andere partij (begiftigde) verrijkt, zie ook 7:175 lid 1 BW. In het antwoord moet genoemd worden: “overeenkomst”/”om niet”. Voorbeeld gift: verkoop huis tegen te lage prijs Voorbeeld schenking: vader geeft (schenkt) zijn zoon € 5.000,00. 2.
De wet kent drie gevallen waarbij het huwelijk nog bestaat maar de gemeenschap van goederen wordt ontbonden. Noem er twee. maximaal 4 punten
Antwoord: pagina 34/35 syllabus: opheffing gemeenschap door invoering huwelijkse voorwaarden/ scheiding van tafel en bed 1:99 lid 1 sub c/ opheffing van de gemeenschap bij vonnis artikel 1: 99 lid 1 sub d. 3.
Noem twee verschillen in de rechtsgevolgen tussen de benoeming van één voogd en de benoeming van twee voogden. maximaal 4 punten
Antwoord: pag. 75 syllabus: bij benoeming van twee voogden worden zij beiden aangemerkt als voogd, overlijdt er een, dan is de ander van rechtswege alleen voogd. Het voogdenpaar heeft het recht en de plicht de minderjarige zelf op te voeden en te verzorgen, 1:282 lid 6 BW. Bij een voogd alleen kan de verzorging en opvoeding aan een ander worden overgelaten, 1: 336 BW. Een voogdenpaar is onderhoudsplichtig ten opzichte van het kind, 1: 282 lid 6, verklaart 1: 253 w BW van overeenkomstige toepassing, een voogd alleen is dat niet. 4.
Op grond van welke artikelen van het wettelijke erfrecht erft een ongeboren kind als zijn vader – getrouwd met zijn moeder – overlijdt tijdens de zwangerschap? maximaal 4 punten
Antwoord: artikel (1:2 en) 4:13 BW
5.
Wat gebeurt er met een nalatenschap als de overledene geen testament gemaakt heeft en er geen bloedverwanten tot en met de zesde graad zijn? maximaal 4 punten
Antwoord: nalatenschap vervalt aan de Staat, 4:189 BW 6.
Een van de eisen voor de fiscale erkenning van de schenking op papier, is het doen van deze schenking bij notariële akte. Stel nu dat de ouders van Jan aan hem een schenking op papier hebben gedaan bij onderhandse akte. Ziet u nog mogelijkheden om het gebrek van het ontbreken van de notariële akte te helen (zonder de schenking feitelijk uit te betalen)? maximaal 6 punten
Antwoord: Ja, door middel van bekrachtiging van deze schenking bij notariële akte. Zie ook pag. 56 boek SW. 7.
A en B wonen ongehuwd en niet als partner geregistreerd samen en hebben twee kinderen. Zij hebben testamenten gemaakt “op het langste leven”. Noem twee redenen waarom het is aan te raden dat A en B ook een samenlevingsovereenkomst aangaan? maximaal 6 punten
Antwoord: 1. pagina 16 syllabus/ artikel 4: 82 BW in verband met de niet opeisbaarheid van de erfdelen van de kinderen; 2. verblijvensbeding: niet eenzijdig herroepbaar.
8.
Jan en Marie zijn geregistreerde partners. Uit hun geregistreerd partnerschap is een kind geboren: Sofie (3 jaar). Wie erft/erven van Jan als hij overlijdt? maximaal 6 punten
Antwoord: Een geregistreerd partnerschap heeft geen gevolgen voor het afstammingsrecht. Als Jan wil dat Sofie ook juridisch zijn kind is, zal hij haar moeten erkennen, 1:199 sub c BW. Dan ontstaat familierechtelijke relatie. Als hij dat heeft gedaan voor zijn overlijden, dan erven Marie en Sofie, artikel 4:13 BW. Als hij dat niet heeft gedaan, erft Marie. Hoewel minder voor de hand liggend kan de familierechtelijke relatie tussen Jan en Sofie ook door middel van adoptie of gerechtelijke vaststelling van het vaderschap ontstaan zijn.
9.
Erflater Arend laat achter zijn echtgenote Bea, kind Cora, kind Dirk en kleinkinderen Frits en Govert, kinderen van het vooroverleden kind Evert. Arend heeft in een testament geen andere uiterste wilsbeschikkingen getroffen dan de onterving van Cora. Dirk verwerpt de nalatenschap. Cora en Dirk hebben ieder een kind, respectievelijk Hendrik en Isa. Geef per persoon aan of hij al dan niet krachtens het wettelijk erfrecht erfgenaam of legitimaris is. Denk ook aan eventuele plaatsvervulling. maximaal 6 punten
Antwoord: Kind C is geen erfgenaam. Hij is wel legitimaris. Hij kan aanspraak maken op zijn legitieme portie. H is geen legitimaris. Hij kan, indien het versterferfrecht van toepassing is, wel als plaatsvervuller van C optreden in de nalatenschap en zodoende erfgenaam zijn van A. Kind D is door de verwerping eveneens geen erfgenaam. Hij verliest als legitimaris in beginsel zijn recht op zijn lp, tenzij hij verklaart bij de verwerping dat hij zijn lp wenst te ontvangen (4:63 lid 3 BW). D is dan legitimaris. Indien hij bij de verwerping geen aanspraak maakt op zijn lp, vindt wat de legitieme betreft geen plaatsvervulling plaats voor zijn kind (I). Deze kinderen worden door verwerping geen legitimaris (4:63 lid 2 BW). I kan, indien het versterferfrecht van toepassing is, of indien in het testament van A een plaatsvervullingsclausule is opgenomen, wel als plaatsvervuller van D optreden in de nalatenschap en zodoende erfgenaam van A zijn. De kleinkinderen F en G zijn legitimarissen en kunnen tevens erfgenaam van A zijn. Zij treden op als legitimaris bij plaatsvervulling (4:63 lid 2 BW). Tevens treden zij op als erfgenamen, staaksgewijze, bij plaatsvervulling als het versterferfrecht van toepassing is, of indien in het testament van A een plaatsvervullingsclausule is opgenomen. De echtgenote B is geen afstammeling van A en heeft daarom geen recht op een legitieme portie. Zij is wel erfgename, als het versterferfrecht van toepassing is, dan wel zij als erfgename is benoemd in het testament van A.
10.
Jos en Irene zijn met elkaar getrouwd op huwelijkse voorwaarden, inhoudende koude uitsluiting. Irene is eigenaar van een eigen woning (WOZ-waarde € 250.000,--, economische waarde € 280.000,--) met een hypotheekschuld van € 150.000. Daarnaast heeft Irene van een tante een erfenis ontvangen, onder een uitsluitingsclausule, van € 100.000,--. Jos heeft schenkingen van zijn ouders ontvangen onder een uitsluitingsclausule, van in totaal € 30.000,--. Irene koopt op een veiling een viool, voor een bedrag van € 15.000,--. Vraag 10.a. Wie is/zijn aansprakelijk voor deze schuld? maximaal 4 punten
Antwoord: aansprakelijk is degene die de schuld is aangegaan, dus Irene. Vraag 10.b. Luidt uw antwoord op vraag 6.a. anders indien Jos en Irene in gemeenschap van goederen zijn getrouwd? maximaal 5 punten Antwoord: Nee, gedurende het huwelijk maakt het niet uit of er gemeenschap van goederen is of er huwelijkse voorwaarden zijn gemaakt. Ook in dit geval is Irene aansprakelijk. Stel dat Irene geen viool kocht, maar een nieuwe wasmachine, een droger en een afwasmachine, totale kosten € 2.500,--. Vraag 10.c.
Wie is/zijn aansprakelijk voor deze schuld? maximaal 4 punten Antwoord: naast Irene is nu ook Jos voor het geheel aansprakelijk, nu het gaat om ten behoeve van de gewone gang van de huishouding aangegane verplichtingen, 1: 85BW. Stel dat Jos en Irene besluiten te gaan beleggen in aandelen. Irene koopt de aandelen en gebruikt hiervoor € 75.000,-- van de erfenis van haar tante en – in overleg met Jos € 25.000,-- van de schenkingen van Jos. Na een jaar verkoopt zij de aandelen voor een bedrag van € 80.000,--. Vraag 10.d. Hoe wordt de verkoopopbrengst verdeeld? maximaal 6 punten Antwoord: beslissend is wat de echtgenoten hebben afgesproken (1:87 lid 4 BW). Is er geen afspraak gemaakt, dan geldt artikel 1:87 lid 1 +2: de beleggingsleer. Jos krijgt 1/4e van de verkoopprijs en Irene 3/4e. ) Vraag 10.e. Stel dat Jos geen toestemming heeft gegeven om € 25.000,-- van zijn schenkingen te gebruiken. Hoe wordt nu de verkoopopbrengst verdeeld tussen Jos en Irene? maximaal 6 punten Antwoord: (Beslissend is wat de echtgenoten hebben afgesproken (1:87 lid 4 BW). Is er geen afspraak gemaakt, dan geldt artikel 1:87 lid 1 + 2: de beleggingsleer, mits (lid 3) Jos toestemming heeft gegeven voor aanwending van zijn privemiddelen. Geen toestemming: Jos krijgt het nominale bedrag van inleg terug: € 25.000,-- ). Stel dat Jos en Irene tijdens hun huwelijk de huwelijksvoorwaarden wijzigen (aanvullen) door een verrekenbeding op te nemen, inhoudende dat bij echtscheiding tussen hen wordt afgerekend alsof zij in gemeenschap van goederen waren getrouwd. Vraag 10.f. Welke fomaliteit(en) is/zijn vereist voor het wijzigen van huwelijkse voorwaarden? maximaal 4 punten Antwoord: notariele akte/ inschrijving huwelijksgoederenregister om derdenwerking te hebben 1:115 en 116 BW. Vraag 10.g. Wat is het gevolg van het verrekenbeding bij echtscheiding (u dient de koop van de viool, de wasmachine/droger en vaatwasser en de beleggingen hier buiten beschouwing laten) maximaal 6 punten Antwoord: de erfenis en de schenkingen blijven buiten het verrekenbeding, aangezien de wens van de erflater/schenker prevaleert boven de wens van de echtgenoten om te verrekenen. Het huis en de hypotheekschuld blijven van Irene, maar Jos heeft op grond van het
verrekenbeding recht op een bedrag (ten laste van Irene) van € 280.000 -/- 150.000 : 2 = € 65.000,--. Casus: Erfrechtelijke berekeningen (maximaal 21 punten) Erflater Arend benoemde Greenpeace voor 1/3 gedeelte tot erfgenaam. Voor het restant benoemde hij Artsen zonder Grenzen tot erfgenaam. Aan zijn neefje Joost legateerde hij € 10.000. Hij schonk kort voor zijn overlijden aan het plaatselijke dierenopvangtehuis € 10.000. Arend heeft een dochter, Carla. Zijn nalatenschap is groot € 100.000. Vraag 1: Bereken de omvang van de legitimaire massa. maximaal 5 punten Antwoord: 100.000 + 10.000 gift = 110.000 Vraag 2: Bereken een eventueel legitimair tekort van Carla. maximaal 5 punten Antwoord: lp = ½ x 1 x 110.000 = 55.000. Dit is tevens het legitimaire tekort Vraag 3: Wie is/zijn aansprakelijk voor de legitieme? maximaal 6 punten Antwoord: 4:79 en 80 BW, Greenpeace en Artsen zonder Grenzen. Carla moet zich tot hen wenden. Vraag 4: Wie moet het legitimaire tekort dragen? maximaal 5 punten Antwoord: 4:87 BW de draagplicht is als volgt: GP 30.000 : AZG 60.000 : J 10.000. Dit brengt met zich dat 16.500 wordt gedragen door GP, 33.000 door AZG en 5500 door J.
MIDDAGDEEL Kennisvragen
Casus 1 (maximaal te behalen punten: 16) Martijn (41 jaar) en Petra (39 jaar) wonen al zes jaren ongehuwd en niet als partner geregistreerd samen in een huurwoning te Amstelveen. Zij zijn voornemens om een woning te kopen. Piet, de vader van Martijn, schenkt in januari 2013 een bedrag van € 50.000 aan zijn zoon Martijn, welk bedrag geschonken wordt voor de aankoop van een eigen woning, als bedoeld in artikel 3.111 lid 1 Wet Inkomstenbelasting 2001. Martijn en Petra kopen in 2013 een woning die op 1 juli 2013 aan hen geleverd wordt. Vraag 1.a: Bereken de door Martijn verschuldigde schenkbelasting. maximaal 8 punten Antwoord: Kan Martijn gebruik maken van de eenmalig verhoogde schenkvrijstelling van artikel 33 onder 5 SW? Sinds 1 januari 2013 is de leeftijdsgrens opgetrokken naar 40 jaar. Martijn is 41 jaar. Petra is 39 jaar. Als zij ten tijde van de levering van de woning nog steeds 39 jaar is, mag Martijn gebruik maken van deze vrijstelling en dus de leeftijd van Petra gebruiken, mits zij als partners kwalificeren voor de SW (besluit 15 september2010, nr. DGB 2010/602 M, pagina 230 boek SW). Omdat zij al 6 jaren samenwonen, kwalificeren zij als partners op grond van artikel 1a lid 6 SW, mits aan alle overige voorwaarden is voldaan (o.a. inschrijving in de GBA op hetzelfde adres). Martijn is geen schenkbelasting verschuldigd. (Het is niet relevant of Petra reeds van haar ouders een schenking heeft gekregen waarvoor zij de eenmalig verhoogde vrijstelling al heeft ingezet of dat zij deze in de toekomst nog van haar ouders verkrijgt). Vraag 1.b: Stel dat Martijn en Petra uiteindelijk de woning pas kopen in 2015. Verandert dat uw antwoord op vraag 1.a.? maximaal 8 punten Antwoord: Ja, want in de voorwaarden van artikel 5 Uitvoeringsregeling schenk- en erfbelasting is bepaald dat de vrijstelling slechts wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat de begunstigde een eigen woning heeft verworven. Omdat het een schenking is onder opschortende voorwaarde, komt de schenking voor de Successiewet pas tot stand op het tijdstip waarop de voorwaarde is vervuld (artikel 1 lid 9 SW). Dat betekent dat het kind (of diens partner) op dat tijdstip aan de leeftijdseis moet voldoen. In 2015 is Petra ook de 40 gepasseerd, waardoor geen beroep meer op artikel 33 onder 5 SW kan worden gedaan. Dan is de belastingheffing als volgt: 50.000 – 5.141 (jaarlijkse vrijstelling, artikel 33 onder 5 SW) =
44. 859 x 10% (art. 24 SW) = 4.485.
Casus 2 (maximaal te behalen punten: 30) Karel overlijdt in februari 2013. Hij laat na zijn echtgenote Maria (62) en twee kinderen (38 en 35 jaar). De nalatenschap van Karel bedraagt € 1.800.000. Karel heeft het volgende testament gemaakt: “A.
B.
C.
ERFSTELLING Ik benoem mijn echtgenote en mijn kinderen tot mijn erfgenamen, gezamenlijk en voor gelijke delen. PLAATSVERVULLING Indien een erfgenaam op het ogenblik van het openvallen van mijn nalatenschap niet meer bestaat, onwaardig is, onterfd is of verwerpt of indien het erfrecht van een erfgenaam is vervallen, vervullen zijn afstammelingen zijn plaats voor de delen als de wet in geval van plaatsvervulling bepaalt. WETTELIJKE VERDELING Ik bepaal dat de wettelijke verdeling van toepassing is, zodat alle tot mijn nalatenschap behorende goederen door mijn echtgenote worden verkregen terwijl de voldoening van de schulden van de nalatenschap voor haar rekening komt. Ieder van mijn overige erfgenamen verkrijgt een geldvordering ten laste van mijn echtgenote ter grootte van de waarde van zijn erfdeel. RENTE De geldvorderingen op mijn echtgenote worden jaarlijks verhoogd met de wettelijke verhoging, zijnde de wettelijke rente voor zover die meer is dan zes procent (6%), tenzij door mijn erfgenamen in onderling overleg anders te bepalen.”
Vraag 2.a: Hoe groot zijn de verkrijgingen voor de erfbelasting van Maria en de twee kinderen en waaruit bestaan deze, nu de wettelijke verdeling van toepassing is? Bereken de verschuldigde erfbelasting. maximaal 8 punten Antwoord: 1.800.000 : 3 = € 600.000. Maria ontvangt alle goederen van de nalatenschap onder de verplichting de schulden te voldoen. De kinderen krijgen een vordering op Maria groot € 600.000 per persoon. Berekening erfbelasting: Volledig fictief vruchtgebruik: artikel 21 lid 14 SW jo. 21 lid 13 SW jo. art. 5 en 10 Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956: Maria is 62 jaar. Factor = 10. Haar fictief vruchtgebruik bedraagt 10 x 6% = 60%. 60% van € 600.000 = € 360.000. Het fictieve vruchtgebruik over de verkrijging van elk kind bedraagt dus € 360.000. Verkrijging Maria: € 600.000 + (2x € 360.000)= € 1.320.000 Verkrijging per kind: € 600.000 - € 360.000 = € 240.000. Ervan uitgaande dat Maria geen pensioen ontvangt, heeft zij een vrijstelling van € 616.880 (art. 32 lid 1 onder 4b SW). € 1.320.000 - € 616.880 = € 703.120. Belasting artikel 24 SW: € 703.120 - € 118.254 = € 584.866 x 20% = € 116.973. + 10% over € 118.254 = € 11.825. Totaal = € 128.798.
Per kind: € 240.000 – € 19.535 (art. 24 lid 1 onder 4c) = € 220.465. art. 24 SW: € 220.465 - € 118.254 = € 102.211 x 20% = € 20.442. + 10% over € 118.254 = € 11.825. Totaal per kind: € 32.267. Vraag 2.b: Hoe groot zijn de verkrijgingen, indien Maria binnen de driemaandstermijn de wettelijke verdeling ongedaan maakt? De erfbelasting zelf hoeft niet te worden berekend. maximaal 4 punten Antwoord: In principe zijn de erfdelen van de kinderen direct opeisbaar. Verkrijging pp is 600.000. Op grond van een wetsfictie, artikel 21 lid 14 SW mogen de vorderingen bij een wettelijke verdeling als renteloos worden meegenomen. Na een ongedaanmaking dus niet meer. Stel dat Maria niet tot ongedaanmaking van de wettelijke verdeling overgaat. In mei 2013 sluiten Maria en de twee kinderen een renteovereenkomst, waarbij Maria een rente van 6% samengesteld verschuldigd is over de schuld aan de kinderen. Vraag 2.c: Wat zijn hiervan de gevolgen voor de erfbelasting? Licht toe. maximaal 6 punten Antwoord: Artikel 1 lid 3 sub b BW: de rentevaststelling wordt voor de erfbelasting gevolgd. De vorderingen van de kinderen bedragen ieder € 600.000. Geen fictief vruchtgebruik. Vraag 2.d: Stel nu dat Maria en de kinderen de renteovereenkomst pas begin 2014 sluiten. Wat zijn dan de gevolgen? Licht toe. U hoeft geen berekening te maken. maximaal 6 punten Antwoord: Het hangt ervan af of de renteovereenkomst is gesloten binnen termijn waarvoor uitstel van aangifte erfbelasting is verkregen (artikel 1 lid 3 SW jo. 45 SW jo. 9 lid 2 AWR). Indien het binnen de termijn is, zijn de gevolgen hetzelfde als onder 1. Is de overeenkomst buiten de termijn gesloten, dan wordt deze niet gevolgd voor de erfbelasting en is sprake van een schenking. In casu een schenking van de langstlevende aan de kinderen.
Stel nu dat Maria en de kinderen een rente hebben afgesproken in mei 2013 van 7% samengesteld. Vraag 2.e: Wat zijn de fiscale gevolgen voor de vorderingen van de kinderen bij het overlijden van Karel en bij het overlijden van Maria? U hoeft geen berekening te maken. maximaal 6 punten Antwoord: Karel: Artikel 9 lid 1 SW: vorderingen worden in aanmerking genomen voor ten hoogste de nominale waarde. Dus rekenen met 6% samengesteld.
Maria: Artikel 9 lid 2 SW: Je mag in de tweede nalatenschap ook slechts uitgaan van vorderingen die oprenten met 6% samengesteld. Het deel van de rente dat uitgaat boven de rente die zou zijn opgebouwd als 6% samengesteld van toepassing is, wordt geacht door de schuldeiser (kinderen) krachtens erfrecht van de schuldenaar (langstlevende echtgenoot) te zijn verkregen. De hogere rente wordt dus via een fictie in de belastingheffing betrokken.
Casus 3 (maximaal te behalen punten: 12) Koos (60) en Emma (58) zijn in gemeenschap van goederen getrouwd. Zij wonen in een koopwoning (WOZ-waarde € 350.000,--), welke vrij is van hypotheek. Ook hebben zij een spaartegoed van ongeveer € 80.000,--. Koos en Emma hebben een tweeling, Joost en Max, beiden 30 jaar. Koos en Emma zijn ongerust door de berichten in de media over de hoge eigen bijdrage voor de AWBZ als één van hen wordt opgenomen in een AWBZ-instelling. Zij hebben daarom een afspraak gemaakt bij de notaris. Vraag 3.a. Wat is de meest voor hand liggende mogelijkheid om een eventuele hoge(re) eigen bijdrage te voorkomen? (getalsmatig uitwerken is niet nodig) maximaal 4 punten Antwoord: schenken aan de kinderen, via overboeking of via schenken op papier. Vraag 3.b. Kunt u aangeven waarom het huis verkopen/overdragen (bv aan de kinderen) geen zin heeft? maximaal 4 punten Antwoord 1: de eigen woning is een box I woning, en telt dus niet mee in box III (grondslag sparen en beleggen). Als de woning verkocht wordt, ontvangen zij daarvoor een koopsom. Deze valt in box III. Dan wordt de eigen bijdrage juist hoger. Antwoord 2: overdracht aan de kinderen, onder voorbehoud van vruchtgebruik voor de ouders, heeft geen zin, omdat dit juist leidt tot een hogere eigen bijdrage: vruchtgebruik van de ouders valt in box III (nog afgezien van een evt. koopsom). Thans valt de woning in box I en telt niet mee voor de eigen bijdrage. Vraag 3.c. Stel dat Koos en Emma hun huis hebben verkocht voor € 300.000,--. Vervolgens overlijdt Koos (hij heeft geen testament) en Emma vraagt de notaris wat te doen. Welke extra mogelijkheid is er nu om een hoge(re) eigen bijdrage proberen te voorkomen, als Emma zou worden opgenomen in een AWBZ-instelling? maximaal 4 punten Antwoord: omdat de wettelijke verdeling geldt voor de nalatenschap van Koos, geldt dat de erfdelen van de kinderen niet opeisbaar worden als Emma wordt opgenomen in een AWBZ instelling. Zij mag echter te allen tijde de overbedelingsschulden aan de kinderen vrijwillig
uitkeren, art. 4:17 lid 1 BW. (Het vrijwillig uitkeren kan wel tot gevolg hebben dat schenkbelasting verschuldigd wordt.) Emma kan ook de wettelijke verdeling ongedaan maken (binnen de driemaandstermijn) en dan de erfdelen aan de kinderen uitbetalen.
Casus Aangifte erfbelasting (maximaal te behalen punten: 42) Anton overlijdt op 15 augustus 2013 op 64-jarige leeftijd met achterlating van zijn vrouw Bertina (62 jaar) en zijn kinderen Claartje (38 jaar) en Dirk (35 jaar). Anton en Bertina waren gehuwd op huwelijkse voorwaarden inhoudend uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen. Anton heeft een testament opgesteld, waarin de wettelijke verdeling is bevestigd, een uitsluitingsclausule is opgenomen en een legaat aan zijn twee kleinkinderen is gemaakt van € 18.500 per kleinkind (direct opeisbaar). Het pensioenfonds van Anton kent aan Bertina een partnerpensioen toe van € 40.000,-- per jaar. Het vermogen van Anton bestond uit: - zijn woonhuis in Amsterdam. Waarde in vrij opleverbare staat € 550.000,--. WOZ-waarde 2012 € 500.000,--. - een vakantiehuis in Schoorl. Waarde in vrij opleverbare staat € 205.000,--. WOZ-waarde 2012 € 200.000,--. - 100% van de aandelen in AnBe B.V.. De waarde van de aandelen bedroeg op de sterfdatum van Anton € 1.000.000,--. De verkrijgingsprijs van de aandelen bedraagt € 100.000,--. Het vermogen van deze bv bestaat volledig uit beleggingen. - inboedel met een geschatte waarde van € 20.000,--. - diverse spaar- en effectenrekeningen met een waarde van € 150.000,--. - Anton heeft van zijn tante een erfenis ontvangen. De erfenis bestond uit een bankrekening van € 500.000,--. De erfenis heeft hij verkregen onder de volgende uitsluitingsclausule: “Ik bepaal dat al hetgeen mijn erfgenamen uit mijn nalatenschap verkrijgen, alsmede de vruchten daarvan, niet zal vallen in enige gemeenschap van goederen en niet betrokken kan worden in enige verrekening”. Het saldo op de bankrekening is inmiddels gestegen tot € 750.000,--. De begrafeniskosten bedroegen € 10.000,--. Anton had een begrafenisverzekering afgesloten, op grond waarvan een bedrag van € 5.000,-- is uitgekeerd. Op verzoek van Bertina heeft de notaris een verklaring van erfrecht opgesteld. Kosten: € 350,--. Vraag 1: Bereken het zuiver saldo van de nalatenschap. Licht toe aan de hand van welke gegevens u de waarde van de betreffende goederen hebt bepaald. maximaal 8 punten Antwoord: - Woonhuis in Amsterdam woz-waarde 2013 (21 lid 5 SW):€ 500.000 - Vakantiewoning in Schoorl, woz waarde 2013 (21 lid 6 SW): € 200.000 - Aandelen in AnBe B.V. (artikel 21 lid 1 SW). AB-claim moet volledig worden afgerekend, want het vermogen van de B.V. bestaat enkel uit beleggingsvermogen. De AB-claim bedraagt (€ 1.000.000 – € 100.000) x25% = € 225.000. waarde aandelen: € 775.000. - Inboedel (21 lid 1 SW): € 20.000
- bankrekening/ Effecten (21 lid 1/3 SW): € 150.000 - bankrekening erfenis: € 750.000 Totaal: € 2.395.000 Aftrek: Begrafeniskosten (20 lid 1 SW) minus begrafenisuitkering: € 5.000. Zuiver saldo van de nalatenschap: € 2.390.000. Vraag 2: Bereken de verschuldigde erfbelasting per verkrijger, gesteld dat de nalatenschap € 2.500.000 bedraagt. maximaal 8 punten Antwoord: € 2.500.000 – (2 x € 18.500) = € 2.463.000 : 3 = € 821.000. Fictief vruchtgebruik (zie casus 3 onder 3a): 60%. langstlevende verkrijgt: € 821.000 + (2x € 492.600)= € 1.806.200. Kind verkrijgt: € 821.000 - € 492.600 = € 328.400. Pensioenimputatie: Vrijstelling = Af: ½ van (10 x € 40.000) = € 200.000 Af: 30% latente IB = € 60.000 -/-
€ 616.880 € 140.000 € 476.880.
Vrijstelling langstlevende is € 476.880. Belastingheffing langstlevende: € 1.806.200 - € 476.880 = € 1.329.320 € 1.329.320 - € 118.254 = € 1.211.066 x 20% = € 242.213 + € 11.825 = € 254.038. Belastingheffing per kind: € 328.400 - € 19.535 = € 308.865 - € 118.254 = € 190.611 x 20% = € 38.122 + € 11.825 = € 49.947. Belastingheffing per kleinkind: Vrijstelling 32 onder 1d: belastingheffing nihil. Vraag 3: Stel dat Anton in zijn testament zijn echtgenote en kinderen tot erfgenamen heeft benoemd en vervolgens zijn echtgenote een vruchtgebruik heeft toegekend van de hele nalatenschap. Beschrijf de gevolgen voor de erfbelasting. maximaal 4 punten Antwoord: uitkomst is hetzelfde als onder 2 voor de erfbelasting. (ervan uitgaande dat de legaten aan de kleinkinderen ook zijn opgenomen. Indien dat niet het geval is, is de
berekening enigszins anders, maar volledig fictief vruchtgebruik staat fiscaal gelijk aan een “echt” vruchtgebruik). Artikel 21 lid 13 SW jo. artikel 5 t/m 10 Uitv.besl. SW 1956. Net voordat de aangifte erfbelasting wordt ingediend in februari 2014, ontvangt Bertina een nieuwe WOZ-beschikking 2014 voor het woonhuis in Amsterdam. De WOZ-waarde van het woonhuis is vastgesteld op € 480.000,--. Vraag 4: Is het feit dat de WOZ-waarde lager is vastgesteld dan in het jaar van overlijden relevant voor de heffing van erfbelasting? maximaal 6 punten
Antwoord: Ja, de erfgenamen zouden ervoor kunnen kiezen om de lagere woz-waarde te hanteren in de aangifte erfbelasting op grond van artikel 21 lid 5 SW. Dit levert thans een lagere heffing op.
Stel dat Anton jarenlang, tot aan zijn overlijden, een goedlopende kapperszaak heeft gerund, via de besloten vennootschap AnBe B.V.. Zijn vrouw Bertina is van huis uit ook kapster en wil de kapperszaak van Anton (in feite AnBe B.V.) voortzetten. Vraag 5: Beschrijf de fiscale mogelijkheden voor de Successiewet om erfbelasting te besparen met de daaraan verbonden voorwaarden, indien Bertina de aandelen in AnBe B.V. verkrijgt. maximaal 6 punten Antwoord: Indien Bertina voldoet / blijft voldoen aan de volgende voorwaarden kan zij gebruik maken van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten van de Successiewet: 1. de Erflater dient gedurende tenminste een jaar tot zijn overlijden houder van een ab zijn geweest in de zin van art. 35c lid 1 onderdeel c SW van een lichaam dat ten minste een jaar een onderneming dreef (art 35d lid 1 SW); 2. het lichaam waarop het ab betrekking heeft moet een onderneming drijven als bedoeld in artikel 35c lid 1 onderdeel a SW (art. 35c lid 1 SW); 3. De verkrijger moet gedurende de voortzettingsperiode van vijf jaar aan de voorwaarden blijven voldoen. Hieraan is niet voldaan indien de verkrijger de aandelen of een gedeelte vervreemdt en/of de vennootschap ophoudt uit de onderneming of een gedeelte daarvan winst te genieten (art. 35b lid 6 SW jo. 35 e lid 1 SW) pag. 238 tot en met 247 boek SW. Vraag 6: Hoe hoog is de erfbelasting over het erfdeel van Bertina, indien de bedoelde fiscale mogelijkheden benut worden? U mag bij de beantwoording van deze vraag uitgaan van het volgende: 1. Uw antwoorden op vraag 2 van deze casus; 2. Het vermogen van de BV bestaat volledig uit ondernemingsvermogen; 3. U hoeft geen rekening te houden met de IB-claim op de aandelen; 4. De going concern waarde van de aandelen bedraagt € 1.000.000.
maximaal 6 punten Antwoord: Artikel 35b lid 1 SW: 100% van de waarde van de aandelen is vrijgesteld, dus € 1.000.000. Langstlevende had een vrijstelling van € 476.880, na pensioenimputatie. Haar verkrijging bedroeg: € 1.806.200. Vrijstellingen: € 1.000.000 + € 476.880 = € 1.476.880 Belast: € 1.806.200 - € 1.476.880 = € 329.320 - € 118.254 = € 211.066 x 20% = € 42.213 + € 11.825 = € 54.038 Vraag 7: Welke fiscale faciliteit bestaat er voor de kinderen? maximaal 4 punten Antwoord: De kinderen kunnen om uitstel van betaling vragen, voor zover de erfbelasting kan worden toegerekend aan de verkrijging van een vordering op een medeverkrijger (in casu Bertina) ter zake van door deze medeverkrijger verkregen bedrijfsvermogen (art. 25 lid 13 IW 1990). Blz 260 boek SW.