Adaptief Vermogen Certificaat
Olivier Floris Dion Carlebur Onderzoeksvoorstel 18-06-2014
Onderzoeksvoorstel Adaptief Vermogen Certificaat
Naam Faculteit Master Master track Afstudeerlab Studentnummer Adres Telefoon Email adres Datum Afstudeer coördinator Eerste mentor Tweede mentor Gecommitteerde
: Olivier Floris Dion Carlebur : Bouwkunde, Technische Universiteit Delft : Master of Science Architecture, Urbanism & Building sciences : Real Estate & Housing : Design & Construction Management : 1540762 : Rotterdamsedijk 121, 3112 AC, Schiedam : 06 1000 25 02 :
[email protected] : 18-06-2014 : Ir. R. Geraedts en dr. ir. M. Prins : Ir. R. Geraedts : H.T. Remoy : D. Dubbeling
Adaptief Vermogen Certificaat - Olivier Floris Dion Carlebur - 18-06-2014
2
Voorwoord In dit onderzoeksvoorstel wordt stil gestaan bij de problemen die de vastgoedsector heden ten dagen ondervindt. Vanuit de markt wordt de vraag steeds sterker om duurzaamheid en adaptief vermogen te koppelen. Het afwegingsmodel adaptief vermogen dat is opgesteld door het CPI en de Brink Groep vormt het begin punt van dit onderzoek. Vanaf dit punt zal onderzocht worden hoe het afwegingsmodel adaptief vermogen kan worden ingezet om bewustwording van adaptief vermogen te vergroten en een erkend en onafhankelijke certificaat te ontwikkelen. In de probleembeschrijving zal de noodzaak van bewustwording rondom adaptief vermogen weergegeven worden. Hierin zullen voorbeelden van voorgaande instrumenten betreffende flexibiliteit worden beschreven. Concluderend zal een probleemstelling worden gegeven voor de probleembeschrijving met bijbehorende onderzoeksvragen. In het hoofdstuk ‘Verwacht eindresultaat’ zal worden weergegeven wat het verwachte resultaat zal zijn van het onderzoek. Uiteraard zal dit beeld door het vergroten van kennis en inzicht veranderen maar een eind doel is gezet. In de onderzoeksmethode zal naar voren komen op welke wijze onderzoeksvragen beantwoordt kunnen worden en hoe het verdere onderzoek ingericht wordt. Aansluitend is een literatuurstudie uitgevoerd en de meest belangrijke bevindingen daaruit zijn beknopt weergegeven. Graag wil ik van de mogelijkheid gebruik maken om meneer Geraedts en meneer Prins te bedanken voor de begeleiding, evenals mevrouw Remoy, mijn tweede mentor. Tenslotte meneer Dubbeling van OTB. Veel lees plezier.
Olivier Floris Dion Carlebur
Adaptief Vermogen Certificaat - Olivier Floris Dion Carlebur - 18-06-2014
3
Samenvatting Het huidige vastgoedportfolio kan niet adequaat genoeg reageren op de veranderende wensen van de gebruikers. Hier ontstaat het probleem van vastgoed dat niet meer aan de wensen voldoet en buiten gebruikt raakt. Vanuit de markt is er een behoefte ontstaan naar vastgoed dat efficiënt om kan gaan met veranderingen. Aanpasbaarheid en adaptief vermogen bieden uitkomst op veranderingen en verhogen de toekomstwaarde van vastgoed. Echter zijn er geen heldere criteria die bijdragen aan het verhogen van adaptief vermogen. Naast het ontbreken van deze criteria is er geen methode die vastgoed beoordeelt op adaptief vermogen. Noch via de aanbodzijde, met het beoordelen van vastgoed, noch bij de vraagzijde met het formuleren van adaptiviteitseisen. Om de bewustwording omtrent adaptief vermogen te vergroten kan een keurmerk uitkomst bieden. Een keurmerk kan worden gebruikt als indicatie van de kwaliteit van het product alsmede een benchmark voor het promoten van adaptief vermogen. Uit de probleemanalyse is de volgende probleemstelling tot stand gekomen: Het ontbreken van een instrument dat het adaptief vermogen van gebouwen kan formuleren en kwalificeren met daaraan gekoppeld een keurmerk adaptief vermogen. Een eerste stap is gezet met het afwegingsmodel adaptief vermogen. Dit model zal de basis zijn van het afstudeeronderzoek. Vanuit dit model is de volgende hoofdvraag geformuleerd: Hoe ziet een beoordelingsmethodiek adaptief vermogen er uit die gebouwen en ontwerpen toetst op hun adaptief vermogen en hoe kan de daaruit voortvloeiende beoordeling worden gekoppeld aan een keurmerk dat de bewustwording omtrent adaptief vermogen vergroot? De hoofdvraag zal voor een deel beantwoordt worden door een literatuurstudie. Het andere deel van het onderzoek zal bestaan uit een Delphi studie dat een deskundige panel vormt. In de Delphi studie zullen de belangrijkste aspecten van adaptief vermogen naar voren komen. Het verwachte eindresultaat is een methodiek dat vastgoed beoordeelt op de belangrijkste aspecten van adaptief vermogen. De aspecten zijn opgesteld door deskundigen uit de bouwsector. Naast de beoordelingsmethodiek is een keurmerk uitgewerkt om in gebruik te nemen.
Adaptief Vermogen Certificaat - Olivier Floris Dion Carlebur - 18-06-2014
4
Inhoudsopgave Voorwoord .............................................................................................................................................. 3 Samenvatting........................................................................................................................................... 4 Inhoudsopgave ........................................................................................................................................ 5 1 Motivatie .............................................................................................................................................. 6 1.1 Introductie ..................................................................................................................................... 6 1.2 Achtergrond................................................................................................................................... 6 1.3 Profiel ............................................................................................................................................ 6 1.4 Leerdoelen ..................................................................................................................................... 7 2 Probleemanalyse .................................................................................................................................. 8 2.1 Introductie ..................................................................................................................................... 8 2.2 Voorbeeld kantorenmarkt ............................................................................................................. 8 2.3 Vraag naar adaptief vermogen ...................................................................................................... 8 2.4 Afwezigheid methodiek adaptief vermogen ................................................................................. 9 2.5 Afwegingsmodel adaptief vermogen .......................................................................................... 10 2.6 Gebruik van methodiek adaptief vermogen ............................................................................... 13 2.7 Eerste stap ................................................................................................................................... 14 2.8 Samenvatting probleemanalyse .................................................................................................. 14 2. 9 Probleemstelling ......................................................................................................................... 15 2.10 Onderzoeksvraag ....................................................................................................................... 15 2.11 Deelvragen................................................................................................................................. 15 2.12 Wetenschappelijke relevantie ................................................................................................... 15 2.13 Maatschappelijke relevantie ..................................................................................................... 16 3 Verwacht eindresultaat ...................................................................................................................... 17 3.1 Eindresultaat ............................................................................................................................... 17 3.2 Quick Scan & Keurmerk ............................................................................................................... 18 4 Onderzoeksopzet................................................................................................................................ 19 4.1 Afbakening................................................................................................................................... 19 4.2 Onderzoeksmethoden ................................................................................................................. 19 5 Voorlopige inhoudsopgave eindrapport ............................................................................................ 22 6 Planning .............................................................................................................................................. 23 7 Literatuurlijst ...................................................................................................................................... 24 Bijlage 1 ................................................................................................................................................. 26 Bijlage 2 ................................................................................................................................................. 32
Adaptief Vermogen Certificaat - Olivier Floris Dion Carlebur - 18-06-2014
5
1 Motivatie 1.1 Introductie Alvorens het onderzoeksonderwerp te beschrijven zal dit hoofdstuk achtergrond informatie verschaffen over de route hiernaar toe. De keuze van het onderwerp van het onderzoeksvoorstel zal in dit hoofdstuk worden verklaard. Naast beknopte achtergrond informatie zijn leerdoelen in dit hoofdstuk weergegeven.
1.2 Achtergrond Tijdens de bachelor fase op Bouwkunde lag mijn interesse direct rond de vastgoed vraagstukken. Dat is naar mijn mening een logisch gevolg van de huidige tijd. Een tijd waarin alle projecten opnieuw tegen het licht worden gehouden en een mentaliteitsverandering nodig is om financieel rendabele en maatschappelijk verantwoorde projecten te realiseren. Vanuit het bedrijfsleven komen geluiden als; “Het is niet de tijd om nu de bouwsector in te gaan.” en “Jullie gaan het een stuk lastiger krijgen als ons.” maar is dat wel zo? Juist nu, waarin men kan onderzoeken en kan uitvinden wat werkt, waar het fout is gegaan en hoe de markt hierop reageert. Uiteraard is het - gezien de arbeidsvooruitzichten niet de beste tijd om hiermee bezig te zijn, echter dit is voor mij nooit een issue geweest bij mijn studiekeuze. Uiteraard begrijp ik dat in de afweging tussen nieuwbouw en renovatie, gezien de eigenschappen van het vastgoed en de gestelde eisen functioneel en financieel, de voorkeur naar nieuwbouw gaat. Echter, het maatschappelijke belang van behoud en renovatie is in mijn ogen een ondergewaardeerd aspect. Waarom wordt hiermee geen rekening gehouden in de ontwikkelingsfase? Kijkend naar de stad waar ik ben opgegroeid ben en waar ik 18 jaar heb gewoond, kan ik enkel en alleen nog mijn basisschool aanwijzen die nog fysiek aanwezig is uit mijn schoolperiode. Zowel mijn kleuterschool als mijn eerste én mijn tweede middelbare school zijn alle drie gesloopt en vervangen door ‘nieuwbouw´, een maatschappelijke gat achterlatend (figuur 1). Stel dat deze gebouwen eenvoudig aanpasbaar waren geweest; hadden zij dan een andere functie kunnen faciliteren met behoudt van het bestaande gebouw en zodoende bij kunnen dragen aan maatschappelijke duurzaamheid? Dit is zeker geen pleidooi om nieuwbouw volledig af te keuren, echter wel de start van een onderzoek naar mogelijkheden om maatschappelijke en technologische Figuur 1: Sloop S.G. Nieuwediep (Oosterbeek, 2014) ontwikkelingen beter te kunnen faciliteren binnen het bestaande vastgoed.
1.3 Profiel Het onderzoek zal bij dragen aan de bewustwording van het nut van adaptief vermogen in de vastgoeden bouwsector. Daarnaast kan dit onderzoek een belangrijk handvat zijn om het begrip duurzaamheid te verdiepen door middel van het verhogen van de toekomstwaarde van vastgoed en de Adaptief Vermogen Certificaat - Olivier Floris Dion Carlebur - 18-06-2014
6
gebruikerswaarde te garanderen over een langere periode dan nu gebruikelijk is. Met de kennis die ik op doe tijdens het onderzoek en het resultaat hoop ik het ‘Adaptief Vermogen Certificaat’ (AVC) op de markt te kunnen zetten. Het AVC is geschikt voor diverse partijen; bouw- en vastgoedsector, particulieren en tevens overheden. Het certificaat geeft hen de mogelijkheid om vastgoed en projecten te beoordelen op hun adaptieve vermogen.
1.4 Leerdoelen Inzicht en kennis verkrijgen in het gebied van flexibiliteit en adaptief vermogen. Daarnaast zal het onderzoeksproces inzicht geven in alle aspecten van transformaties en wat de belangrijkste punten zijn om transformatie en aanpassingen mogelijk maken. Het uitvoeren van een uitgebreid onderzoek zal bijdragen in mijn ontwikkeling en mij in contact brengen met deskundige buiten de technische universiteit om.
Adaptief Vermogen Certificaat - Olivier Floris Dion Carlebur - 18-06-2014
7
2 Probleemanalyse 2.1 Introductie Aanleiding voor dit onderzoek vormen de ontwikkelingen die elkaar snel opvolgen zoals onverwachte nieuwe trends en vooruitstrevende technologische ontwikkelingen. Dit brengt andere eisen en wensen met zich mee met betrekking tot het gebruik van vastgoed. Om efficiënt om te kunnen gaan met de veranderende wensen van gebruikers is het wenselijk om een vastgoedportfolio te creëren welke eenvoudig aanpasbaar is aan de veranderde wensen en eisen. Vastgoed met een hoog adaptief vermogen. “Adaptief vermogen omvat alle eigenschappen die het mogelijk maken dat het gebouw op een duurzame en economische rendabele wijze zijn functionaliteit behoudt gedurende zijn technische levensduur, bij veranderde behoefte en omstandigheden.” (Geraedts and Remoy 2013). Aanpasbaarheid en flexibiliteit zijn onderdeel van het adaptief vermogen van gebouwen. Probleem gebrek adaptief vermogen Vastgoed staat echter bekend om zijn starre en lastig veranderbare eigenschappen. Hierdoor ontstaat inefficiënt gebruik van vastgoed door gebruiker en eigenaar. Een aanpassing of transformatie van het gebouw is veelal een kostbare ontwikkeling. Er wordt daardoor te snel uitgeweken naar nieuwbouw bij functieveranderingen of een veranderde vraag en hetgeen negatief bijdraagt aan diverse problemen op de vastgoed markt.
2.2 Voorbeeld kantorenmarkt Een geschikt voorbeeld waar adaptief vermogen uitkomst kan bieden betreft de kantorenmarkt. De hoge mate van leegstand, welke nu wordt ervaren in de kantoren markt, is terug te leiden naar diverse oorzaken zoals de economische crisis, het kunstmatig in-stand houden van de vraag en het gebrek aan adaptief vermogen bij een veranderde vraag (Harding, Remoy et al. 2014). Het is vrijwel volledig uit te sluiten dat de gehele kantorenmarkt weer volledig benut gaat worden zonder dat ongeschikt aanbod uit de markt wordt genomen. Dit zal een kostbare operatie betreffen waarbij verlies zal worden geleden door zowel de eigenaren alsmede de maatschappij. Probleem inefficiënt vastgoed Figuur 2: Leegstand Indien vastgoed de eigenschap zou hebben die (functie-) veranderingen kantoormarkt (Suyk, 2013) kon faciliteren, zou het verlies geminimaliseerd kunnen worden ofwel voorkomen kunnen worden. De toekomstwaarde zou op die manier gewaarborgd blijven doormiddel van aanpassingen of transformaties binnen het bestaande vastgoed.
2.3 Vraag naar adaptief vermogen Het boven genoemde voorbeeld ondersteunt de vraag naar oplossingen die bij kunnen dragen om het adaptief vermogen van vastgoed te vergroten en inzichtelijk te maken. Een vraag die steeds meer gesteld wordt door de bouwsector én de maatschappij (Brink Groep and CPI 2013). In september 2013 wees de voorzitter van Bouwend Nederland, Maxime Verhagen, op de Ecobeurs in Utrecht op de noodzaak uit tot het formuleren van heldere criteria voor adaptief/flexibel bouwen (Zwaga 2013). De uitspraken van de voorzitter van Bouwend Nederland worden gesteund door Dr.ir. Gijsbers van de Technische Universiteit Eindhoven. Gijsbers definieert aanpasbaarheid als “het vermogen van een gebouwonderdeel om blijvend fysieke veranderingen te kunnen ondergaan ten dienste van de Adaptief Vermogen Certificaat - Olivier Floris Dion Carlebur - 18-06-2014
8
gebruiksflexibiliteit, zonder of gebouwonderdelen”(Gijsbers 2013).
met
slechts
kleine
gevolgen
voor
de
overige
Behoefte aan formuleren adaptief vermogen aspecten Een dergelijke methodiek zal tweeledig werken. Zowel aan de aanbod- als de vraagzijde. Gebouwen worden beoordeeld op hun adaptief vermogen, de aanbodzijde. Daarnaast werkt het ook via de vraagzijde. Gebruikers kunnen eisen stellen aan het niveau van adaptief vermogen, het formuleren van het adaptief vermogen niveau. Zoals door de voorzitter van Bouwend Nederland verwoord; is er een sterke behoefte aan het samenbrengen en opstellen van de belangrijkste aspecten van adaptief vermogen. Het opstellen van de methodiek voor het beoordelen en formuleren van het adaptief vermogen niveau voorziet in de behoefte die er vanuit de markt is.
2.4 Afwezigheid methodiek adaptief vermogen Adaptief vermogen, of flexibiliteit, bevindt zich (nog steeds) in een beginstadium. In tegenstelling tot duurzaamheid in de bouwsector. De discussies en ontwikkelingen omtrent duurzaamheid zijn vele jaren eerder gestart en liggen hierdoor mijlenver voor. De maatschappij accepteert duurzaamheid nu als noodzakelijk goed. Sterker nog; duurzaamheid is in de huidige tijd een vereiste bij veel bouwprojecten. Adaptief vermogen in de bouwsector heeft impulsen nodig om op één zelfde niveau te komen als duurzaamheid qua acceptatie, bewustwording en gebruik. Transformatiepotentiemeter Er zijn reeds belangrijke initiatieven opgezet om flexibiliteit en transformeerbaarheid in kaart te brengen. De transformatiepotentiemeter van kantoorgebouw naar woningen is ontstaan uit de noodzaak om kantoorpanden te transformeren (Geraedts and van der Voordt 2007). Door middel van het invullen van een checklist, op basis van de eigenschappen van een kantoorgebouw, wordt er aangegeven hoe geschikt een kantoorgebouw is om te kunnen transformeren naar woningen. Een ex post onderzoek dat kan bijdragen aan het verminderen van leegstand in de kantorenmarkt maar geen uitspraak doet over het adaptieve vermogen van vastgoed voordat er problemen zijn ontstaan. Flexis Een ander toetsingsinstrument is Flexis (Geraedts 1996). Hiermee wordt de flexibiliteit beoordeeld van kantoorgebouwen en hun installaties. Net als in de transformatiepotentiemeter gebruikt Flexis een notitieformulier om tot een beoordeling te komen omrent installaties. Flexis neemt in de beoordeling diverse expliciete materialen mee en daardoor wordt de markt een richting opgestuurd. Een beoordeling zonder voorgeschreven materialen zou de markt meer vrijheid geven en zo blijven innovatie en ontwikkelingen vanuit de markt gestimuleerd. Probleem ontbreken adaptief vermogen methodiek In het verleden zijn meerdere stappen gemaakt om adaptiviteit in de bouwsector op te kaart te zetten. Desondanks is er nooit een werkende en breed geaccepteerde methodiek voor adaptief vermogen ontwikkeld die de belangrijkste aspecten van het adaptief vermogen in kaart brengen. Hier kan men spreken van een gemis. Een dergelijke methodiek kan bijdragen in de discussie en inzicht geven in de mogelijkheden van het aanpassingsvermogen van gebouwen.
Adaptief Vermogen Certificaat - Olivier Floris Dion Carlebur - 18-06-2014
9
2.5 Afwegingsmodel adaptief vermogen Vanwege de toenemende vraag en behoefte aan een instrument dat de belangrijkste aspecten van adaptief vermogen weergeeft is het afwegingsmodel adaptief vermogen ontwikkeld. Dit model toets projecten en objecten op een vooraf bepaalde ambitie op adaptief vermogen. Deze bepalingsmethode bundelt kennis omgaande flexibiliteit en duurzaamheid tot één model ten aanzien van adaptief vermogen van gebouwen. Dit model vormt het startpunt van het onderzoek naar het ontwikkelen van een methodiek die het adaptief vermogen van gebouwen beoordeelt en weergeeft. De volgende paragrafen zullen het afwegingsmodel adaptief vermogen verder beschrijven. Doorlopen van het afwegingsmodel adaptief vermogen Het afwegingsmodel adaptief vermogen beoordeelt vastgoed en projecten in vier stappen. In figuur 3 is schematisch weergegeven hoe deze stappen zich tot elkaar verhouden. De bepalingsmethode beoordeelt de aangegeven ambities op diverse aspecten. Het doorlopen van deze vier stappen zal leiden tot een eindoordeel voor de gebruiker/investeerder/eigenaar.
Figuur 3: Structuur bepalingsmethode (Brink Groep & CPI, 2013)
Startpositie In de eerste stap wordt onderscheid gemaakt tussen nieuwbouw en bestaande bouw en moet objecten projectinformatie worden verzameld om de bepalingsmethode te kunnen doorlopen. Gaat het om aankoop-, een nieuwbouw-, een renovatie- of een transformatie beslissing? Het bijeen brengen van de juiste informatie maakt het doorlopen van de bepalingsmethode in volgende stappen eenvoudiger en doeltreffender. Vaststellen uitgangspunten De tweede stap bestaat voornamelijk uit het opstellen en vaststellen van uitgangspunten. De gebruikers/eigenaar/investeerder formuleert zijn of haar ambities ten aanzien van het adaptief Adaptief Vermogen Certificaat - Olivier Floris Dion Carlebur - 18-06-2014
10
vermogen. Aan de hand van de opgestelde ambities wordt in een latere stap een oordeel uitgesproken. Het afwegingsmodel adaptief vermogen hanteert twee doelgroepen; de eigenaar en de gebruikers. Deze twee doelgroepen hebben ieder hun eigen ambities en aspecten ten opzichte van vastgoed. Bij eigenaren wordt gesproken over herbestemmingsdynamiek en bij gebruikers over gebruiksdynamiek. Deze begrippen worden elk onderverdeeld in zeven punten (zie figuur 4).
Figuur 4: Eigenaar- en gebruikersindicatoren (Geraedts and Remoy 2013)
Eigenaren en gebruikers kunnen aangeven, welke aspecten zij heel belangrijk, belangrijk, neutraal of onbelangrijk vinden. Daarnaast moeten eigenaren en gebruikers aangeven waarover hij het adaptief vermogen en de impact daarvan wil beschouwen. In figuur 5 is aan de linkerkant een voorbeeld gegeven van een ingevuld eisenniveau-formulier voor eigenaren.
Figuur 5: Voorbeeld vergelijking prestatie en prestatie-eisen (Geraedts and Remoy 2013)
Beoordelen per aspect In de derde stap wordt het project/object op drie aspecten adaptief vermogen, financieel en duurzaamheid beoordeeld (figuur 3). - Is het object voldoende adaptief om te kunnen voldoen aan de geformuleerde prestatie-eisen uit stap 1 (Brink Groep and CPI 2013)? - Welk object biedt de meeste financieel-economische waarde (Brink Groep and CPI 2013)? - Welke oplossing biedt de meeste waarde zowel financieel-economisch als vanuit duurzaamheidsperspectief (Brink Groep and CPI 2013)? Voldoen aan geformuleerde eisen De kenmerken van het gebouw/project zijn bepalend of het kan voldoen aan de opgestelde ambities/prestatie-eisen. Hiervoor is een beoordelingskader opgesteld. Dit kader geeft diverse aspecten zoals technische-, locatie- en functionele eigenschappen weer, waaraan het project/gebouw getoetst wordt (voorbeeld in figuur 6). Deze project/gebouw eigenschappen worden beoordeeld op Adaptief Vermogen Certificaat - Olivier Floris Dion Carlebur - 18-06-2014
11
vier manieren; slecht, business-as-usual, beter en goed. Aan de hand van de beoordeling op vier punten en de ambities op vier punten kan er een vergelijking worden opgesteld tussen vraag en aanbod.
Figuur 6: Voorbeeld beoordelingsaspecten (Geraedts and Remoy 2013)
Aan de rechter kant van figuur 5 worden de daadwerkelijke prestaties van het aanbod ingevuld. Deze worden vergeleken met de prestatie-eisen en beoordeeld, uiterst rechts. Hieruit volgt een waardering tussen het prestatie en de prestatie-eisen. Financieel en duurzaamheid Het financiële aspect speelt een belangrijke rol bij het maken van de juiste afweging in de beoordelingsmethode. Er zijn diverse manieren op het project te beoordelen. Zo kan er gekozen worden voor Total Cost of Ownership, huisvestingslasten of circulaire economie. De keuze voor een bepaald instrument moet worden doorgevoerd voor alle varianten om een correcte vergelijking te kunnen uitvoeren. In de bepalingsmethode wordt er gezocht naar het optimum tussen de drie aspecten, adaptief vermogen, financieel en duurzaamheid. Duurzaamheid is op verschillende wijzen te interpreteren. In deze methode wordt er gekeken naar duurzaamheid op gebouwniveau. Zowel op integraal gebouwniveau als op aanpassingsniveau. Eindoordeel object/project Uit elke van de drie aspecten rolt een beoordeling van de verschillende projecten/objecten. Bij elkaar opgeteld geeft dit de totaal score neer per project/object beoordeeld op de vooraf bepaalde ambities. Het resultaat is een eindoordeel met betrekking tot de vraag of de ambitie-eisen voldoen aan de project/object eigenschappen Probleem afwegingsmodel adaptief vermogen In samenwerking met de Brink Groep en de Technische Universiteit van Delft is het afwegingsmodel adaptief vermogen opgesteld. Het speelt in op de behoefte aan het in kaart brengen van de aanpasbaarheidscriteria. Het bevat een omvangrijke lijst met beoordelingscriteria, waarvan een voorbeeld is weergegeven in figuur 6. Een lijst die nog niet is gerangschikt op belangrijkheid. Verder heeft het model nog een belangrijke makke: gebruikers en eigenaren bepalen zelf het ambitie niveau. Dit betekend dat vastgoed niet beoordeeld wordt op een algemeen bepaald niveau, maar op de eisen en ambities van de gebruiker/eigenaar. Bij een lage prestatie-eis zal vastgoed hierop beoordeelt worden en sneller voldoen, ook al is het adaptief vermogen van het vastgoed op een laag niveau. De markt heeft behoefte aan algemeen geaccepteerde criteria die vastgoed op eenzelfde manier beoordeelt. Onafhankelijk van de gebruiker of eigenaar. Het afwegingsmodel adaptief vermogen is een goede stap in de richting van het ontwikkelen van een dergelijke methodiek. Derhalve is het afwegingsmodel adaptief vermogen gekozen als basis voor het verder ontwikkelen en uitwerken van
Adaptief Vermogen Certificaat - Olivier Floris Dion Carlebur - 18-06-2014
12
een geschikte methodiek dat aanpasbaarheid en adaptief vermogen van gebouwen weergeeft en beoordeelt.
2.6 Gebruik van methodiek adaptief vermogen Zoals bij veel vernieuwingen steken voorlopers en initiatiefnemers veel energie in het op de kaart zetten van hun ideeën, gedachte goeden of idealen. Het zelfde geldt voor inspanningen omtrent bewustwording van het adaptief vermogen. De maatschappij, zowel gebruiker als eigenaar moeten beseffen en erkennen dat adaptief vermogen bijdraagt aan het oplossen van vele maatschappelijke problemen (structurele leegstand, waardevermindering, verkwisting grondstoffen). Om dit als logisch te erkennen dienen zowel gebruikers als eigenaren hierin energie te steken. Alleen ontstaat hier een tweestrijd. Beginnen eigenaren/ontwikkelaars met het attenderen van het belang van adaptief vermogen of gaan gebruikers eisen dat hun gebouw of project een hoog adaptief vermogen behelst? Keurmerken en certificaten Bij het ontwikkelen van een dergelijke methodiek kan lering worden getrokken uit het proces dat duurzaamheid heeft doorlopen om volledig onder de aandacht te komen. Niet alleen in de bouwsector heeft duurzaamheid de laatste jaren haar intrede gedaan. Doormiddel van keurmerken en certificaten weten consumenten nu goed welke producten of diensten aan hun eisen voldoen. “Een certificaat is een document (schriftelijk bewijs) waarin staat wat de kwaliteit van een product of dienst is. Een keurmerk is een logo dat laat zien dat een product of dienst een certificaat heeft” (Rijksoverheid 2014). In de bouwsector kan men denken aan BREEAM (Saunders 2008) of het keurmerk voor duurzaam hout FSC. Een keurmerk of certificaat kan bijdragen aan het op de kaart zetten van adaptief vermogen. Visuele uiting van een keurmerk draagt bij aan de bekendheid van het onderwerp en verschaft de nodige informatie over het betreffende product. Keurmerken kunnen daarentegen alleen effectief zijn, als ze op een heldere en herkenbare wijze informatie verstrekken over een onderscheidende kwaliteitskenmerk van een product (SER 2000). In het geval van adaptief vermogen zouden gebruikers bij hun opdrachtgevers kunnen eisen het keurmerk voor adaptief bouwen en eigenaren en investeerders kunnen een keurmerk adaptief bouwen als Figuur 7: FSC keurmerk logo (FSC 2014) benchmarking inzetten (SER 2004). Ontwikkelen van keurmerk Bij het ontwikkelen van een keurmerk dienen een aantal stappen doorlopen te worden voordat men kan overgaan tot acceptatie ervan bij de Raad van Accreditatie (RVA). De RVA is er op gericht het vertrouwen van een afnemer van een product of dienst te ondersteunen (RVA 2014). Dit gebeurt via onafhankelijk en deskundig toezicht. Accreditatie staat garant voor de helderheid en waarde van keurmerken en certificaten (RVA 2014). Voorafgaand aan de stap naar de RVA wordt het toetsingsinstrumentarium in overleg met deskundigen uit het werkveld en diverse pilots uitvoerig getest. De beoordelingen dienen uitgevoerd te worden door onafhankelijke auditoren. De laatste stappen zijn het deponeren van een logo als collectief merk, het opstellen van een reglement voor gebruik van de erkenning en het opstellen van procedures voor aanvraag, toetsing, verlening, intrekking, controle (Keurmerkinstituut 2014) Keurmerk als benchmarking Een ander belangrijk element bij het ontwerpen van een methodiek erkenning door de markt. Het ontwikkelen van een methode is theoretisch uitvoerbaar. Echter, is er behoefte aan een methodiek die vanuit de markt en maatschappij bijdraagt aan het stimuleren van het adaptief vermogen van gebouwen en ontwerpen. Derhalve is het belangrijk om de praktijk te betrekken bij de theorie. Adaptief Vermogen Certificaat - Olivier Floris Dion Carlebur - 18-06-2014
13
Afgezien van het bedrijfsleven voor de technische eisen van de beoordelingsmethodiek, kunnen maatschappelijke organisaties ook hun bijdrage leveren om de methodiek te complementeren. Het bijsluiten van een keurmerk zal bijdragen aan de bekendheid van adaptief vermogen. De functie van een keurmerk is tweeledig: een kwaliteitssignaal en een teken dat maatschappelijke verantwoordelijkheid communiceert (Riezebos and van der Schee 1999). Indien goed uitgevoerd kan de bewust wording omtrent adaptief vermogen worden vergroot. Op dit moment ontbreekt een keurmerk voor aanpasbaarheid of adaptief vermogen.
2.7 Eerste stap Het afwegingsmodel adaptief vermogen (Geraedts and Remoy 2013) is een goede stap richting de bewustwording rondom adaptief vermogen. Gebruikers en eigenaren geven bij het afwegingsmodel adaptief vermogen zelf aan wat hun ambities zijn ten opzichte van het adaptief vermogen (zie paragraaf Afwegingsmodel adaptief vermogen). Alleen ligt daar ook de zwakte van het model. Het zelf vaststellen van ambities en toetsingscriteria nodigt uit tot het kiezen van de weg van de minste weerstand. Als gevolg hier van zal na verloop van tijd adaptiviteit achteraan in het beslissingsproces worden gepositioneerd. En dan zal de vraag van noodzaak snel gesteld worden. Met alle negatieve gevolgen van dien. Opstellen beoordelingsaspecten adaptief vermogen Zowel herbestemmingsdynamiek als gebruiksdynamiek bij het afwegingsmodel adaptief vermogen (Geraedts and Remoy 2013) heeft drie elementen. En elk aspect heeft zeven indicatoren (figuur 4). Aan de zeven indicatoren, zowel op eigenaar niveau als gebruikers niveau, hangt een enorme lijst aan aspecten. Deze aspecten zijn de meetwaarden waaraan het gebouw wordt beoordeelt. Het is echter een grootschalige lijst (gereduceerde lijst in Bijlage 2). Bij het zien van deze opsomming doemen direct diverse vragen op. Zijn dit aspecten die ook gedragen worden door de markt? Herkennen gebruikers en eigenaren zich in deze aspecten? Dienen deze allemaal beantwoord te worden om tot een goede beoordeling te kunnen komen? Zijn deze aspecten voor elke sector het zelfde (bijv.: kantoren, scholen, zorg, etc.)? Afgezien van de vragen of de aspecten gedragen worden door de markt, lijkt het beoordelen van gebouwen of ontwerpen met één en de zelfde lijst op voorhand een idealistisch vooruitzicht. Kantoren kennen andere eigenschappen dan zorginstellingen. En scholen verschillen ten opzichte van woningen. Desalniettemin zullen deze diverse sectoren ook overlappingen met elkaar kennen (figuur 8) Reeds bekende beoordelingsmethodes als BREEAM, LEED of Greenstar maken gebruik van onderscheid in hun beoordeling (Saunders 2008). Zo zijn er onderdelen als, nieuw- bestaande bouw, kantoren, zorg, laboratoria, Figuur 8: Overlap in sectoren. Klein et cetera. Hierdoor ontstaan diverse beoordelingsmethodes die het gemeenschappelijk deel zelfde einddoel hebben maar per onderdeel verschillen. Het opstellen van uniformele aspecten voor de gehele bouwsector zal lastig zijn. Er zal onderzocht moeten worden waar overeenkomsten liggen en waar verschillen naar boven komen tussen de diverse disciplines in de bouwsector.
2.8 Samenvatting probleemanalyse Er is een behoefte vanuit de markt ontstaan om de belangrijkste aspecten met betrekking tot adaptief vermogen te formuleren. Dit is ontstaan vanuit het inzicht dat vastgoed niet efficiënt omgaat met de veranderde vraag van de gebruikers. Op dit moment is er geen methodiek die de belangrijkste aspecten van het adaptief vermogen weergeeft. Het opstellen van een adaptief vermogen methodiek Adaptief Vermogen Certificaat - Olivier Floris Dion Carlebur - 18-06-2014
14
zal tweeledig werken. Enerzijds kan aan de aanbod kantvastgoed beoordeeld worden. Anderzijds aan de vraagkant kunnen gebruikers eisen stellen aan het adaptief vermogen van gebouwen. Het reeds ontwikkelde afwegingsmodel adaptief vermogen is een stap in de goede richting en dient als begin punt voor het ontwikkelen van de beoordelingsmethodiek. De lijst met aspecten uit het afwegingsmodel adaptief vermogen is te groot en uitgebreid. Om een geaccepteerde en erkende methodiek te ontwikkelen dienen theorie en praktijk samen te werken om een complete, hanteerbare en geschikte lijst te maken met de belangrijkste aspecten die het meeste bijdragen aan het vergroten van het adaptief vermogen van gebouwen. Te komen tot een methodiek die alle disciplines binnen het vastgoed omvat zal niet eenvoudig zijn. Opsplitsing van de verschillende disciplines ligt voor de hand. Wanneer gebruikers/eigenaren het belang van vergroting van adaptief vermogen erkennen en zij hun projecten of objecten daaraan toetsen, zal er meer bewustwording ontstaan rondom dit begrip. Hieraan kan het instellen van een keurmerk een belangrijke bijdrage leveren. Het vergroot de bekendheid en geeft een kwaliteitssignaal af naar markt en maatschappij.
2. 9 Probleemstelling Het ontbreken van een instrument dat het adaptief vermogen van gebouwen kan formuleren en kwalificeren met daaraan gekoppeld een keurmerk adaptief vermogen.
2.10 Onderzoeksvraag Hoe ziet een beoordelingsmethodiek adaptief vermogen er uit die gebouwen en ontwerpen toetst op hun adaptief vermogen en hoe kan de daaruit voortvloeiende beoordeling worden gekoppeld aan een keurmerk dat de bewustwording omtrent adaptief vermogen vergroot?
2.11 Deelvragen 1: 2: 3: 4:
Hoe ziet de beoordelingsmethodiek er uit voor het adaptief vermogen van gebouwen? Welke aspecten ten opzichte van adaptief vermogen gaan gebruikt worden om gebouwen te beoordelen en hoeveel moeten dit er zijn? Hoe kunnen praktijk en theorie samenwerken om bewustwording omtrent adapatief vermogen van gebouwen te vergroten? Hoe kan de beoordeling gekoppeld worden aan een keurmerk of certificaat om de erkenning en herkenning van adaptief vermogen te vergroten?
2.12 Wetenschappelijke relevantie De bouwsector heeft al vaker bewegingen laten zien omtrent flexibel bouwen. Aanpasbaar bouwen, open bouwen, dragen-inbouw of industrieel-, flexibel-, en demontabel bouwen zijn voorbeelden waarin flexibiliteit terug te vinden is. Deze voorbeelden zijn vandaag de dag terug te vinden in de bouwsector, echter blijven het vaak op zichzelf staande projecten/initiatieven die niet volledig omarmt of gebruikt worden. Het afwegingsmodel adaptief vermogen laat zien dat de wetenschap opzoek is naar een methode om in de behoefte met betrekking op het adaptief vermogen te voorzien (Geraedts and Remoy 2013). Dit onderzoek zal zijn wetenschappelijke relevantie tonen in het opvullen van het gat dat er nu nog is in de literatuur en het ontwikkelen van de juiste methodiek voor het kwalificeren en opstellen van aanpasbaarheid.
Adaptief Vermogen Certificaat - Olivier Floris Dion Carlebur - 18-06-2014
15
2.13 Maatschappelijke relevantie De problemen die leegstand met zich mee brengt en de verspilling die sloop en nieuwbouw veroorzaakt kan voorkomen worden door vastgoed efficiënter te maken. Vooral het inspelen van veranderingen kan vastgoed grote stappen voorwaarts maken. Zoals reeds geschetst is in de paragraaf vraag naar adaptief vermogen, is er een enorme behoefte naar instrumenten die dit kan ondersteunen. Het onderzoek zal bijdragen aan het vergroten van de bewust zijn omtrent adaptief vermogen.
Adaptief Vermogen Certificaat - Olivier Floris Dion Carlebur - 18-06-2014
16
3 Verwacht eindresultaat Aan het eind van het onderzoek is een beoordelingsmethodiek ontwikkeld waarmee vastgoedprojecten, gebouwen en ontwerpen kunnen worden beoordeeld op hun adaptief vermogen en ondersteuning biedt bij het formuleren van de vraag. Het resultaat van de beoordeling wordt gekoppeld aan een keurmerk. Zo zullen sommige gebouwen hoge waardering krijgen, andere gebouwen gemiddeld of laag, afhankelijk van het behaalde resultaat. Het moet een reproduceerbaar proces zijn, inzichtelijk en transparant. De beoordelingsmethodiek adaptief vermogen is ontstaan vanuit het afwegingsmodel adaptief vermogen (Geraedts and Remoy 2013). Het is een methodiek die diverse aspecten van adaptief vermogen beoordeelt en weegt. Er is een lijst opgesteld met de belangrijkste aspecten van adaptief vermogen, voortgekomen uit het afwegingsmodel adaptief vermogen en aangevuld en ondersteundt vanuit theorie én praktijk. Het is belangrijk dat deze aspecten nieuwe initiatieven de ruimte biedt en innovatie ondersteunt.
3.1 Eindresultaat In figuur 9 wordt een voorbeeld gegeven hoe het eindresultaat er zou kunnen te zien. Hierin is er vanuit de gebruikersdynamiek een lijst opgesteld met aspecten. Deze aspecten worden beoordeeld, gewogen en opgeteld om tot een totaal score te komen. In figuur 9 staan de specifieke aspecten niet ingevuld. Afhankelijk van de discipline zullen de aspecten veranderen om zo een geschikte beoordeling te vormen. De drie aspecten kunnen worden uitgebreid tot vijf, om een uitgebreide beoordeling te vormen. Dit is afhankelijk wat er in het onderzoek naar voren zal komen.
Figuur 9: Voorbeeld beoordelingsinstrument eigenaar
Adaptief Vermogen Certificaat - Olivier Floris Dion Carlebur - 18-06-2014
17
3.2 Quick Scan & Keurmerk Naast een zeer uitgebreide beoordeling is een zogenoemde quick-scan wenselijk. Hierbij kan in korte tijd een eerste beoordeling gemaakt worden van het ontwerp of gebouw. De quick-scan kan de belangrijkste aspecten bevatten voor het des betreffende object. In figuur 10 is een voorbeeld gegeven hoe dit er zou kunnen uitzien. Hierin zijn de aspecten als voorbeeld in gevuld en is een weging opgesteld. Hieraan moet geen waarde worden toegewezen. Onderstaand een illustratie van hoe een quick-scan er ingevuld uit zou kunnen zien.
Figuur 10: Voorbeeld Quick-Scan
De koppeling van de score en de visuele herkenbaarheid van een keurmerk dragen bij aan de bewustwording van het adaptief vermogen. De mogelijkheid van het behalen van een hoge score stimuleert het zoeken naar een zo hoog mogelijke score. Het laat ook gebruikers, eigenaren en consumenten zien dat bij het gebouw een bewuste keuze is gemaakt ten opzichte van adaptief vermogen en aanpasbaarheid. Hierin zal de verdeling van punten een belangrijke rol gaan spelen bij uitgifte van certificaten en keurmerken.
Adaptief Vermogen Certificaat - Olivier Floris Dion Carlebur - 18-06-2014
Figuur 11: keurmerk logo
Voorbeeld
18
4 Onderzoeksopzet 4.1 Afbakening Het ideale resultaat voor dit onderzoek is ontwikkeling van een bepalingsmethodiek voor elke discipline binnen de bouwsector. Hiervoor dient onderzoek gedaan te worden naar projecten die in het verleden succesvol hebben ingespeeld op veranderende omstandigheden. Ook dient er onderzoek gedaan te worden naar projecten/gebouwen die door veranderende omstandigheden met leegstand in aanraking zijn gekomen. Vanuit deze projecten moet gekeken worden naar de elementen, indicatoren die hebben bijgedragen aan de mogelijkheden van inspelen op veranderingen, het zogenoemde adaptief vermogen. Welke elementen waren succesvol en dragen hieraan bij en welke doen dat niet? Figuur 12: Van kantoor naar studenten Waarmee kan rekening worden gehouden waardoor de woningen in Amsterdam. (Boer 2013) toekomstwaarde wordt verhoogt? Daarnaast is er onderscheid te maken tussen nieuw- en bestaande bouw, scholen, woningen, kantoren, zorg, et cetera. Het volledig uitvoeren van dit onderzoek vergt tijd, veel tijd. Omwille van de tijdsduur van het onderzoek dient het onderzoek afgebakend te worden. Kantorenmarkt Dit onderzoek zal zich vooral richten op het opstellen van een beoordelingsmethodiek voor vastgoed in de kantorensector. Deze keuze is gemaakt op basis van de problematiek die kantorenmarkt tegenwoordig ondervindt. Hoge leegstandratio’s gecombineerd met veranderende eisen ondersteunen de noodzaak van een methodiek die vastgoed op aanpasbaarheid beoordeelt. De afbakening zorgt voor richtlijnen die leiden tot een eindresultaat. De kantorensector zal hierin het eerste onderdeel vormen van het adaptief vermogen certificaat. In vervolgstudies kunnen andere disciplines uitgewerkt worden teneinde de gehele bouwsector te voorzien.
4.2 Onderzoeksmethoden In de eerste fase van het onderzoek wordt een literatuurstudie uitgevoerd om de reeds aanwezige onderzoeken en informatie met betrekking tot het onderzoeksondewerp in kaart te brengen. Na de oriënterende fase zal de literatuurstudie verder geïntensiveerd worden (zie figuur 14). Dit zal het gehele onderzoeksproces door gaan. Voornamelijk de onderwerpen ‘keurmerken’ en ‘certificaten’ zullen grotendeels bestaan uit de literatuurstudie. Het tweede deel van het onderzoek zal een empirisch onderzoek behelzen. Deze onderzoeksmethode zal gegevens verzamelen van deskundign uit de praktijk. Door middel van een Delphi studie zal een kwalitatief onderzoek worden gedaan naar de meest geschikte meetwaarde en aspecten voor het adaptief vermogen van gebouwen (figuur 14). Delphi studie De Delphi studie is een onderzoeksmethode waarbij experts door middel van verschillende interviewrondes wordt gevraagd wat zij de belangrijkste aspecten vinden van adaptief vermogen en hoe een dergelijke methodiek er in hun visie zou kunnen uitzien. In de interviews geven experts feedback over het onderwerp dat wordt aangedragen door de onderzoeker (Remoy, Koppels et al. Adaptief Vermogen Certificaat - Olivier Floris Dion Carlebur - 18-06-2014
19
2007). De onderzoeker laat hierin de deskundige volledig vrij. Na de eerste feedback wordt gevraagd om een uitleg voor de keuzes. Hierna wordt de eerste ronde afgesloten. De gegevens van alle interviews worden geanalyseerd door de onderzoeker. Hierna volgt een tweede ronde. De deskundige wordt geconfronteerd met de analyse en gevraagd of hij/zij zijn/haar mening wenst te herzien en of zij wil reageren op de gegevens. Er wordt gezocht naar een cohesie van rond de 70%. 60 % cohesie wordt gezien als redelijk. Bij een cohesie onder de 50% zal een nieuwe ronde worden opgezet om tot een verbeterde cohesie te komen (Grisham 2008). In figuur 13 is de eerste opzet gemaakt voor de Delphi studie. Tijdens het onderzoek naar de belangrijkste aspecten van adaptief vermogen, zal de eerste vrijblijvende ronde komen te vervallen. Een eerste opzet zal worden voorgelegd aan de deskundigen; reeds gerankt naar inzicht van de onderzoeker (zie Bijlage 2). Hierop kunnen deskundigen feedback geven en vervolgens toevoegingen doen. Na de analyse van de gesprekken zal een tweede ronde de deskundigen mogelijkheid bieden te reageren en het geven van feedback. Hierbij zal gezocht worden naar een cohesie van rond de 70% na de tweede ronde.
Figuur 13: Opzet Delphi studie
Bij de Delphi studie zullen rond de 15 deskundigen worden gezocht om mee te werken. Hierbij is het belangrijk om verschillende deskundigen in het panel te plaatsen. Gezien het feit dat adaptief vermogen belangrijk is voor gebruikers én eigenaren dient hier sprake te zijn van een juiste verdeling /balans. Daarnaast is het verstandig om ook één of twee deskundigen vanuit de overheid in het panel Adaptief Vermogen Certificaat - Olivier Floris Dion Carlebur - 18-06-2014
20
op te nemen en twee tot drie personen vanuit de theoriekant. Door een juiste afspiegeling in het panel te realiseren zal het resultaat breder worden gedragen omdat er sprake zal zijn van meer diepgang.
Figuur 14: Onderzoeksopzet
Adaptief Vermogen Certificaat - Olivier Floris Dion Carlebur - 18-06-2014
21
5 Voorlopige inhoudsopgave eindrapport Voorwoord
Samenvatting
Uitwerking en resultaten literatuurstudie
Probleemanalyse
Doen en verwacht eindresultaat
Onderzoeksopzet
Onderzoeksresultaten
Conclusies
Aanbevelingen vervolgonderzoek
Reflectie en Discussie
Bijlage
Literatuur
Adaptief Vermogen Certificaat - Olivier Floris Dion Carlebur - 18-06-2014
22
6 Planning Maand
Week
Activiteiten
Juni
26-27
P2 presentatie Verwerken P2 commentaar
Juli
28-31
Literatuur studie Certificaten Opstellen Delhi studie vragen Opstellen deskundige panel Afstudeerstage zoeken
Augustus
32 -35
Start interviews Delphi studie eerste ronden Analyseren eerste ronde Delphi studie Opstellen certificaat proces
September
36-39
Tweede ronde Delphi studie Analyseren tweede ronde Resultaten literatuurstudie certificaat en keurmerk verwerken
Oktober
40
P3-Presentatie
41-44
Verwerken commentaar P3 Analyse Delphi studie Opstellen methodiek P4 rapport schrijven
November
45-48
Ontwikkelen methodiek kantorenmarkt Conclusies onderzoek Opstellen certificaat proces plus methodiek P4 rapport schrijven
December
49-52
P4 presentatie Verwerken commentaar Afronden conclusie Afronden rapport
Januari
1-3
Afronden rapport P5 presentatie
Adaptief Vermogen Certificaat - Olivier Floris Dion Carlebur - 18-06-2014
23
7 Literatuurlijst Boer, J. (2013). "Transformatie lege kantoren komt op http://www.nul20.nl/dossiers/transformatie-lege-kantoren-komt-op-gang.
gang."
2014,
from
Brink Groep and CPI (2013). Bepalingsmethode Adaptief vermogen van gebouwen ter bevordering van flexibel bouwen. Conceptrapport. C. f. P. I. i. b. a. construction, CPI. FSC (2014). FSC Keurmerk logo. Hengelo. Geraedts, R. P. (1996). Flexis. Communicatie over en beoordeling van flexibiliteit tussen gebouwen en installaties. Delft, Technische Universiteit Delft. Geraedts, R. P. and H. Remoy (2013). Afwegingsmodel adaptief vermogen. Delft, Centre for Process Innovation in Building & Construction. Geraedts, R. P. and T. van der Voordt (2007). Transformatiepotentiemeter kantoren markt. Transformatie van kantoorgebouwen. Rotterdam, Uitgeverij 010. Gijsbers, R. (2013) Noodzaak van flexibel bouwen. Grisham, T. (2008). "The Deplhi technique: a method for testing complex and multifaceted topics." Managing Projects in Business 2(1): 112-130. Harding, B., et al. (2014). "Cheaper New-Build than existing." BOSS Magazine 1: 17-28. Keurmerkinstituut (2014). "Ontwikkeling van certificatie- en erkenningsregelingen ". from http://www.keurmerk.nl/NL/Branches/Ontwikkeling-van-certificatie-en-erkenningsregelingen. Remoy, H. T., et al. (2007). "Characteristics of vacant offices, a Delphi-approach." ENHR Rotterdam. Riezebos, R. and J. van der Schee (1999). "Keurmerk gekeurd." Tijdschrift voor marketing Februari: 4951. Rijksoverheid (2014). "Certificaten, keurmerken en meetinstrumenten." 2014. RVA (2014). "Gehanteerde normen." 2014, from http://rva.nl/resources/AMGATE_10218_1_TICH_R132992072314/AMGATE_10218_0_TICH_R28139 3815978. RVA (2014). "Over accreditatie." 2014, from http://www.rva.nl/resources/AMGATE_10218_1_TICH_R1311404278613/AMGATE_10218_0_TICH_ R281393815978. Saunders, T. (2008). A DISCUSSION DOCUMENT COMPARING INTERNATIONAL ENVIRONMENTAL ASSESSMENT METHODS FOR BUILDINGS. London, BREEAM. SER (2000). Werking van (duurzaamheid)keurmerken. S. E. Raad. Den Haag. SER (2004). Advies van de Commissie voor Consumentenaangelegenheden. Keurmerken en Duurzame ontwikkeling. Den Haag, Ministerie Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Mileubeheer. Adaptief Vermogen Certificaat - Olivier Floris Dion Carlebur - 18-06-2014
24
Zwaga, J. (2013) Sector werkt aan criteria voor flexibel bouwen.
Adaptief Vermogen Certificaat - Olivier Floris Dion Carlebur - 18-06-2014
25
Bijlage 1 Rik Riezebos en Jan van der Sche Keurmerk gekeurd Onderscheid tussen eerste en tweedegraads keurmerken. Eerstegraads keurmerk als het de keurmerkverlendende instantie onafhankelijk keurmerken verstrekt. Deze onafhankelijkeheid kan worden afgeleid uit het feit dat de keurmekrverlende/certificerende instantie is erkend door de Raad voor Accreditatie (RvA). De raad ziet er op toe dat een keurmerkverlendede instantie zo objectief mogelijk te werk gaat. Zo is de procedure waarmee de certificerende instantie Keurmerkinstituut te Amsterdam het keurmerk Goedgekeurd Keurmerkinstituut verstrekt erkend bij de RvA. Tweedegraadskeurmerk indien dit is verstrekt door een niet door de RvA erkende organisatie. Gewoonlijk tweedegraads keurmerken contributiebedrag verbonden. Ook bij eerstegraads keurmerken financiele vergoeding betalen, gevaar bij tweedegraads keurmerk op belangenverstrengeling is groter. Voortbestaan van tweedegraads keurmerk hangt af van de ‘leden’ die contributie betalen.
Consuwijzer Wat is het verschillen tussen keurmerk, certificaat en een erkenningsregeling? Een keurmerk, een certificaat en een erkenningsregeling zijn alle drie kwaliteitslabels. Dit zijn de kenmerken. Het kwaliteitslabel belooft een bepaalde kwaliteit of een eigenschap.
Er zijn eisen gemaakt om die kwaliteit vast te leggen. Er is toezicht op het naleven van die eisen.
De drie kwaliteitslabels zijn verschillend door de manier waarop zij laten zien dat ze een kwaliteit hebben. Bij keurmerken herkent u de kwaliteit aan een logo. Bij certificaten wordt de kwaliteit beschreven in een schriftelijke verklaring. En erkenningsregelingen met een bepaalde kwaliteit worden opgenomen in een openbaar register. Maar ook certificaten en erkenningsregelingen mogen vaak een logo gebruiken
Keurmerk Ontwikkeling van certificatie en erkenningsregelingen Definitie keurmerken en certificaten In een tweede strategie stellen ondernemers geen uitsluiting criteria op voor producten die zij inkopen of leveren, maar ze nemen het huidige gemiddelde niveau van duurzaamheid als gegeven en proberen hun invloed aan te wenden om dit geleidelijk te verbeteren (de engagement strategy). Bovendien hebben (duurzaamheid)keurmerken een normerend effect op de productie: veel ondernemers gebruiken de onderliggende crite- ria als benchmark voor hun productiewijze Voor een objectief keurmerk formuleert het CCA-advies als voorwaarden toetsbaarheid en reproduceerbaarheid. Toetsbaarheid wil zeggen dat nagegaan moet kunnen worden welke normen gehanteerd zijn bij de totstandkoming van het keurmerk. Reproduceer- baarheid houdt in dat de gebruikte meetmethoden eenduidig moeten zijn.
Fasering Fase 1: Onderlinge afspraken Een groep ondernemers stelt criteria op waar men aan hoort te voldoen; bedrijven die zich hieraan houden maken dit kenbaar door een logo; de controle hierop blijft beperkt tot het reageren op klachten e.d.
Adaptief Vermogen Certificaat - Olivier Floris Dion Carlebur - 18-06-2014
26
Fase 2: Onafhankelijk toezicht In overleg met de branche worden de criteria verbreed en verdiept; de controle wordt uitbesteed aan een onafhankelijke instantie; de marketing van het logo wordt systematisch ter hand genomen. Fase 3: Certificatie De criteria worden afgestemd met externe deskundigen en maatschappelijke organisaties; de systematiek van toelating/ keuring en controle wordt verzwaard om te voldoen aan de eisen van de Raad voor Accreditatie (RvA).
Ontwikkelingstraject Een erkennings- of certificatie-regeling kan als volgt worden ontwikkeld. Stap A Samen met enkele deskundigen uit het werkveld, resp. vertegenwoordigers van de branche-organisatie wordt een lijst met toetsingspunten en -criteria (wat onderzoek je, hoe doe je dat, en wat mag wel/niet) opgesteld. Als er al een document met criteria bestaat, wordt dit in de discussie betrokken. Een protocol met aanwijzingen voor de uitvoering van de toetsing completeert het (concept) instrumentarium. Stap B In drie tot vijf pilots wordt het instrumentarium toegepast op een aantal bedrijven die qua organisatie zoveel mogelijk verschillen. De toetsingen worden uitgevoerd door auditoren die enerzijds voldoende kennis hebben van het werkveld, anderzijds voldoende onafhankelijk zijn van de organisaties die ze onderzoeken. Na de pilots wordt het instrumentarium in onderling overleg bijgesteld aan de hand van de ervaringen. Aldus is een operationeel toetsingsinstrumentarium verkregen. Stap C Het aldus verkregen instrumentarium wordt toegepast op alle aanvragers. Zij die blijken te voldoen worden erkend, c.q. ontvangen het keurmerk. Wie nog niet voldoet krijgt de gelegenheid de tekortkomingen te herstellen, waarna de erkenning, c.q. het keurmerk alsnog kan worden verleend. Tot hier is sprake van een keurmerk i n Fase 2 (zie boven). De volgende stap is nodig om Fase 3 te bereiken. Stap D De ervaringen bij stap C worden verwerkt in een herzien toetsingsinstrumentarium, dat wordt voorgelegd aan een breed samengesteld College van Deskundigen. In dit college moeten ook de afnemers van de gecertificeerde diensten zijn vertegenwoordigd, en bij voorkeur een of meer onafhankelijke deskundigen. In deze fase mag de toegang tot de regeling niet worden beperkt tot leden van de branche-organisatie. Om aan alle voorwaarden voor accreditatie te voldoen zijn nog enkele acties nodig, waar onder:
deponeren van een logo als collectief merk (als het gaat om een keurmerk); opstellen van een reglement voor gebruik van de erkenning, c.q. het keurmerk; opstellen van procedures voor aanvraag, toetsing, verlening, intrekking, controle, e.d.
In de formele uitwerking en taakverdeling zijn diverse varianten mogelijk. Er kan een een aparte rechtspersoon worden opgericht die het toetsingsinstrumentarium beheert en formeel de erkenningen/keurmerken verleent (gehoord het advies van de toetsingsfunctionaris). Maar deze taken en verantwoordelijkheden kunnen -binnen nauwkeurig gedefinieerde voorwaarden- ook worden gedelegeerd aan het Keurmerkinstituut.
Gehanteerde normen Certificerende instellingen worden – afhankelijk van hun werkterrein – geaccrediteerd tegen de norm:
ISO/IEC 17065 voor producten, processen en diensten; ISO/IEC 17021 voor managementsystemen;
Adaptief Vermogen Certificaat - Olivier Floris Dion Carlebur - 18-06-2014
27
ISO/IEC 17024 voor personen.
Thomas Saunders A discussion document comparing international environmental assessment methods for buildings. This report looks at the most commonly used schemes and how they compare to the local UK benchmark, BREEAM. Such comparisons are not straightforward, whilst Green Star is a close relative of BREEAM and LEED is also a more distant relation, CASBEE has completely independent origins and a strong focus on issues, such as earthquake resistance, which are of particular importance in Japan, its country of origin. The results demonstrate much higher levels of variation between systems for the same “grade”, for example between BREEAM ‘Excellent’, LEED ‘Platinum’ and Green Star ‘Six Stars‘ than might have been expected. Creating more standard leads towards more transparency en comparability. Creating a competitive market in standards, where clients vie to demonstrate their commitment to ever higher levels of performences. This is the underlying dynamic of voluntary environmental certfitication. Standers will work more efficiently if common metrics are agreed for key issues. In comparison with other standards markets suggests that transparency the market will mature to allow ‘licensing’, ‘cross certification’ and ‘multiple labelling’. Recommended: Transparency Development of a set of underpinning set of standards, exlude ‘home territory regulatory effects’ There are 8 versions of LEED and 2 further versions under development: · New Commercial Construction and Major Renovation projects · Existing Building Operations and Maintenance · Commercial Interiors projects · Core and Shell Development projects · Homes · Neighbourhood Development · LEED for Schools · LEED for Retail · LEED for Healthcare (under development), · LEED for Labs (under development) There are 4 different versions of CASBEE: · CASBEE for Pre-Design, for projects at a very early stage to help with planning and site selection. · CASBEE for New Construction to assess buildings during design and construction stages. · CASBEE for Existing Buildings for buildings that have been occupied for at least one year. · CASBEE for Renovation to help generate proposals for building upgrades and to assess improvements. · Green Star - Office Design v3 · Green Star - Office As Built v3 · Green Star - Office Design v2 · Green Star - Office As Built v2 · Green Star - Office Interiors v1.1 BREEAM · Retail · Industrial · Schools · Housing Adaptief Vermogen Certificaat - Olivier Floris Dion Carlebur - 18-06-2014
28
· Courts · Prisons · Hospitals (NEAT (a self assessment method developed for the UK’s Department of Health) is soon to be replaced with BREEAM Healthcare) · Ecohomes (which has been adapted for England in partnership with the Department for Communities and Local Government for use in England as The Code for Sustainable Homes) · Bespoke (tailored to any building not covered by a standard scheme) · International (this version is based on any of the existing schemes which are adapted to assess any type of building and any region in the world).
Adaptief Vermogen Certificaat - Olivier Floris Dion Carlebur - 18-06-2014
29
SER Advies van de Commissie voor Consumentenaangelegenheden. Keurmerken en Duurzame ontwikkeling
Verschillende strategieën nodig Er zijn verschillende strategieën die relevant zijn in het kader van duurzaamheidkeurmerken. Ten eerste kunnen bedrijven alleen of hoofdzakelijk producten op de markt brengen die qua duurzaamheid duidelijk boven het gemiddelde uitsteken. In een tweede strategie stellen ondernemers geen uitsluitingscriteria op voor producten die zij inkopen of leveren, maar ze nemen het huidige gemiddelde niveau van duurzaamheid als gegeven en proberen hun invloed aan te wenden om dit geleidelijk te verbeteren (de engagementstrategie). Ten derde kunnen ondernemers hun krachten bundelen en gezamenlijke criteria ontwikkelen voor bijvoorbeeld de grondstoffen van hun productieproces. Door het gezamenlijk optrekken wordt kennis gedeeld en worden aan alle deelnemers dezelfde eisen gesteld; de concurrentieverhoudingen in de branche worden daardoor niet aangetast (level playing field). De inzet van alle drie de strategieën tezamen is nodig om het doel van duurzame productie en consumptie dichterbij te brengen. Beperkte rol (duurzaamheid)keurmerken (Duurzaamheid)keurmerken hebben een functie in de aanduiding van kwaliteitsaspecten van producten in de markt. Toch is het effect van deze vorm van informatievoorziening relatief beperkt, doordat productinformatie, al dan niet in de vorm van keurmerken, slechts een van de vele invloeden op consumentengedrag is. Voor de bevordering van duurzame consumptie lijken keurmerken (alleen) daardoor onvoldoende effectief; andere instrumenten als stakeholdersoverleg over transparantie van de productiewijze, vergelijkend warenonderzoek en consumenteneducatie bieden in dit verband meer perspectief. De rol van (duurzaamheid)keurmerken is in absolute zin weliswaar beperkt, maar voor kleine merken en op nichemarkten kunnen het niettemin effectieve instrumenten zijn om het koopgedrag te beïnvloeden. Bovendien hebben (duurzaamheid)keurmerken een normerend effect op de productie: veel ondernemers gebruiken de onderliggende criteria als benchmark voor hun productiewijze. Ondernemers zijn daarom gebaat bij kwalitatief goede criteria voor duurzaam produceren die zorgvuldig zijn opgesteld, breed worden gedragen en in een betrouwbaar instituut worden beheerd. Het is dan ook zinvol dat de bij een duurzaamheidkeurmerk betrokken stakeholders zoveel mogelijk gezamenlijk de criteria opstellen. Dit krijgt thans plaats in een organisatie als de Stichting Milieukeur, maar ook het normalisatiekader is denkbaar. Overheidsbetrokkenheid hierbij is gerechtvaardigd. SER Werking van keurmerken Keurmerken kunnen alleen effectief zijn, in de zin dat ze de transparantie op markten bevorderen, als ze op heldere en herkenbare wijze informatie geven over een onderscheidend kwaliteitskenmerk van een product. Daarnaast moet zowel de visuele uiting als de inhoud van een keurmerk algemeen bekend zijn bij consumenten. Een keurmerk moet vervolgens betrouwbaar zijn, bijvoorbeeld door toekenning en controle door derden. Met andere woorden een effectief keurmerk moet bekend zijn en waarmaken waar het inhoudelijk voor staat en wat het visueel suggereert. Uit onderzoek blijkt dat het vertrouwen in keurmerken zeker niet optimaal is. Toegespitst op duurzaamheidkeurmerken blijken deze maar beperkt doeltreffend in het bevorderen van duurzaam consumptiegedrag. Zij hebben wel een functie in de informatievoorziening en in de aanduiding van kwaliteitsaspecten van producten in de markt. Een duurzaamheidkeurmerk in de markt, dat voldoet aan de voorwaarden van een effectief (duurzaamheid)keurmerk, zou begeleid moeten worden door een aantal andere instrumenten, zoals marketing, internationale afspraken en consumenteneducatie. Adaptief Vermogen Certificaat - Olivier Floris Dion Carlebur - 18-06-2014
30
Thomas Grisham The Delphi technique: a method for testing complex and multifaceted topics The Delphi approach is one of many that may be selected for researching PM issues and problems. It is appropriate for researching complex issues where larger scale quantitative “hard data” fails to unearth richness in tacit knowledge to help the research understand subtle expert opinion. It does not offer the rigor of clinical testing or quantitative analysis, but it provides a scientific methodology that is well suited to issues that require the insights of subject matter experts. The use of Delphi in this context was successful in that the thesis was passed and so its use in this context may be now considered as proved through rigorous examination. How to use Delphi Understanding the process. The Delphi technique is a multistage process designed to combine opinion into group consensus (McKenna, 1994). The process being: . Pilot testing – small group. . Initial questionnaire – qualitative comments solicited. . Initial feedback – quantitative after statistical analysis of the initial opinions. . Subsequent questionnaire – qualitative comments solicited again. . Subsequent feedback – quantitative after statistical analysis. This provides participants the opportunity to change their opinions.
Selection of experts. It is important to select panel members who have a balance between impartiality, and an interest in the topic. Some studies have over 60 experts, some as few as 15. Selection of people knowledgeable in the field, and their commitment to multiple rounds of questions on the same topic are essential. Informing experts. It is important to explain what is required of them, how much time it will require, what they will be required to provide, what the purpose of the study is to be, and what will be done with the information. Data analysis – discovery of opinions. According to Green et al. (1999) two or three rounds are preferred. The authors suggest that an 80 percent consensus should be the goal. Others such as Crisp et al. (1997) suggest that percentages should not be used, but rather the process should stop when stability of the data occurs. Data analysis – process of determining the most important issues. According to Duffield (1993), the study undertaken provided pre-existing information for ranking purposes. Duffield designed a Delphi technique to make use of two panels of experts. The questions (168 each subdivided into categories) provided to the experts on both panels were predetermined from a review of the literature. Initially the method was tested for validity with four nurses that did not serve on the panels. Data analysis – managing opinions. Analytical software is utilized to analyze the responses, and provide feedback to the participants on the central tendencies (means) and on the levels of dispersion (standard deviation). Based upon the work of Lincola and Guba (1985), the criteria for qualitative studies such as the Delphi technique should be credibility (truthfulness), fittingness (applicability), audit ability (consistency), and confirm ability. Presentation and interpretation. The author indicates that there are a number of methods for presenting the data, with two of which being graphical and statistical.
Adaptief Vermogen Certificaat - Olivier Floris Dion Carlebur - 18-06-2014
31
Bijlage 2 E1-Herverkavelbaar/herindeelbaar Ruimtelijk/functionele flexibiliteit A10
Multifunctionele locatie Kan de locatie meerdere gebouwfuncties ondersteunen?
A11/A12 Multifunctioneel gebouw/units Kan het gebouw verschillende functies huisvesten? A2.
Vorm van de plattegrond. Hoe is de vorm van de plattegrond (verhouding lengte/breedte, recht, rond, strak, versprongen)?
A36
Positionering obstakels draagstructuur Op welke wijze beïnvloeden onderdelen van de draagstructuur de verkavelbaarheid?
A3
Verticale/horizontale gebouwontsluiting Liften/trappen/kern. Decentrale/centraal? Hoe sluit de horizontale gebouwontsluiting aan in relatie tot gebouwdiepte en verplaatsbaar/vernieuwen?
-
Installatie/technische flexibiliteit
B2/B4/B5 Maatsystemen In hoeverre is er gebruik gemaakt van de normen modulaire coördinatie (10-20-30) in combinatie met de horizontale en verticale stramienmaten? Inclusief gevel en verdiepingshoogte. B8/B9
Draagstructuur In hoeverre is de gevel zelfdragend en hoe zijn de kolommen geplaatst t.o.v. het gebouwstramien?
B28/B29
Instelbaarheid/Locatie installaties In hoeverre kunnen installaties reageren op wijzigingen? Hoe is de verdeling van de installatievoorzieningen t.o.v. het gebouwstramien?
B14
Distributiestelsel In hoeverre is er sprake van een specifiek distributienet voor W+E+ICT+Koeling/Verwarming? Wat is de locatie van het distributienet t.o.v. het gebouwstramien?
B6/B3/B20/B27
Demontabel/Herbruikbaarheid gebouwcomponenten In hoeverre zijn gevel-, installatie-, wand-componenten uitwisselbaar/demontabel/projectonafhankelijk
E2 Korrelgrootte Ruimtelijke/functionele flexibiliteit A9
Overmaat aan gebouwruimte/oppervlak Is het gebouw over gedimensioneerd m.b.t. vereiste ruimte/beschikbaar vloeroppervlak?
A1
Onderscheid drager-inbouw Welke mate is er onderscheid tussen gebouwcomponenten lange levensduur en korte levensduur?
A15
Zelfstandigheid gebruiksunit In hoeverre is de unit zelfstandig m.b.t. het aantal voorzieningen (W+E+ICT+Koeling/Verwarming)? -
Installatie/technische flexibiliteit
B19
Horizontale zoneindeling In hoeverre is er sprak van een horizontaal zoneringssysteem met gebruikmaking van tussenliggende margeruimte?
B20
Inbouwsystemen Hoe groot is het percentage inbouwcomponenten dat projectafhankelijk en uitwisselbaar/demonteerbaar is?
B22/B23
Aansluiting detaillering binnenwanden Welke detaillering is er toegepast, zowel horizontaal als verticaal?
Adaptief Vermogen Certificaat - Olivier Floris Dion Carlebur - 18-06-2014
32
E3 Voorzieningen -
Ruimtelijk/functionele flexibiliteit
A15
Zelfstandigheid gebruiksunit In hoeverre is de unit zelfstandig m.b.t. het aantal voorzieningen (W+E+ICT+Koeling/Verwarming)?
A16/A17 Verlaagd plafond - verhoogde vloer In hoeverre kan het plafond verlaagd worden en de vloer verhoogd?
A35
Vrije verdiepingshoogte Hoe groot bedraagt de vrije/netto verdiepingshoogte? -
Installatie/technische flexibiliteit
B8/B9
Draagstructuur In hoeverre is de gevel zelfdragend en hoe zijn de kolommen geplaatst t.o.v. het gebouwstramien?
B28
Instelbaarheid van installaties In hoeverre kunnen de (W, E, ICT) installaties eenvoudig reageren op wijzigende functionele eisen?
B14
Positionering leidingzones en schachten Zijn de leidingzones en verticale leidingschachten op centraal of lokaal/unit niveau gepositioneerd?
E4 Kwaliteit -
Ruimtelijke/functionele flexibiliteit
A15
Zelfstandigheid gebruiksunit In hoeverre is de unit zelfstandig m.b.t. het aantal voorzieningen (W+E+ICT+Koeling/Verwarming)?
A19
Daglichttoetreding In hoeverre worden de ruimtes in het gebouw voorzien van daglicht?
A21
Plaats, vorm en te openen daglichtopeningen Op welke wijze zijn de gevel/daglichtopeningen gepositioneerd, vormgegeven en te openen?
A23
Zichtbaarheid hoofdentree Hoe is de zichtbaarheid/herkenbaarheid van de entree van het gebouw?
A34
Beschikbaarheid buitenruimte Kan er op het dag van het gebouw een buitenruimte worden gemaakt of op een andere positie voor de gebruikers? -
Installatie/technische flexibiliteit
B3
Verplaatsbare binnenwanden In hoeverre zijn de binnenwanden eenvoudig verplaatsbaar?
B33
Isolatie van de gevel en tussen verdiepingen en units Hoe is de thermische en akoestische isolatiekwaliteit?
B37
Aanwezigheid trappen en/of liften? Zijn er voldoende trappen/liften aanwezig in het gebouw?
E5 uitbreidbaarheid -
Ruimtelijke/functionele flexibiliteit
A3/A5
Gebouwontsluiting, plaatsing en verplaatsing liften/kernen/trappen In hoeverre is er sprake van een centrale of decentrale gebouwontsluiting en in hoeverre is deze verplaatsbaar?
A24
Overmaat aan locatieruimte Is de locatie over gedimensioneerd en is het gebouw daarop centraal gelegen?
A25
Uitbreidbaarheid locatie Kan de locatie uitgebreid worden voor meer bebouwd- parkeer oppervlak?
A25/A27
Uitbreidbaarheid gebouw horizontaal en verticaal
Adaptief Vermogen Certificaat - Olivier Floris Dion Carlebur - 18-06-2014
33
Kan het gebouw horizontaal en verticaal uitgebreid worden? -
Installatie/technische flexibiliteit
B14
Positionering leidingzones en schachten Zijn de leidingzones en verticale leidingschachten op centraal en/of lokaal unitniveau gepositioneerd
B39/B40 Verticale en horizontale uitbreiding: costructie/fundering In hoeverre laat de fundering en hoofddraagconstructie het toe dat het gebouw uitgebreid word/. B43/B44 Over dimensionering leidingkanelen/schachten en capaciteit installaties Zijn de distributiekanalen (W, E, ICT) installaties over gedimensioneerd? E6 Afstootbaar -
Ruimtelijke/functionele flexibiliteit
A3/A5
Gebouwontsluiting, plaatsing en verplaatsing liften/kernen/trappen In hoeverre is er sprake van een centrale of decentrale gebouwontsluiting en in hoeverre is deze verplaatsbaar?
A11/A12 Multifunctioneel gebouw/units Kan het gebouw verschillende functies huisvesten? A28
Afstootbaar deel van de locatie Kan een deel van de locatie afgestoten worden (verhuurd/verkocht/bebouwd)
A29/A30 Afstootbaar deel gebouw horizontaal/verticaal Kan een del van het gebouw worden afgestoten (verhuurd, verkocht, gesloopt) -
Installatie/technische flexibiliteit
B22/B23
Aansluiting detaillering binnenwanden Welke detaillering is er toegepast, zowel horizontaal als verticaal?
B25
Ontkoppelbaarheid installatiecomponenten Hoe is de ontkoppelbaarheid van de installatie componenten?
B29
Verdeling/modulariteit installatievoorzieningen Hoe is de verdeling/modulariteit van de installatievoorzieningen conform het aanwezige gevelstramien?
B46
Onderbreken draagstructuur In hoeverre kan de draagstructuur worden onderbroken?
E7 Verplaatsbaar A1
Ruimtelijke/functionele flexibiliteit Onderscheid drager-inbouw In welke mate is in het gebouwontwerp onderscheid gemaakt tussen drager en inbouw korte levensduur, die eenvoudig kunnen worden vervangen zonder de drager aan te tasten?
-
Installatie/technische flexibiliteit
B3
Verplaatsbare binnenwanden In hoeverre zijn binnenwanden eenvoudig verplaatsbaar?
B19
Horizontale zoneindeling In hoeverre is er sprak van een horizontaal zoneringssysteem met gebruikmaking van tussenliggende margeruimte?
B20
Inbouwsystemen Hoe groot is het percentage inbouwcomponenten dat projectafhankelijk en uitwisselbaar/demonteerbaar is?
B22/B23
Aansluiting detaillering binnenwanden Welke detaillering is er toegepast, zowel horizontaal als verticaal?
Adaptief Vermogen Certificaat - Olivier Floris Dion Carlebur - 18-06-2014
34