Activiteitenverslag 2013
VOORAF Nooit had ik in de loop van 2013 kunnen denken dat ik op 12 december 2013 VVKHO-voorzitter Norbert Van Broekhoven voor de laatste keer in levenden lijve zou zien. Op 2 januari 2014 was hij er niet meer en dat gemis went niet… En toch moeten we voort. Op 1 oktober 2013 kreeg het zogenoemde Integratiedecreet concrete uitwerking in het hogeronderwijsveld, waardoor de universiteiten de eindverantwoordelijkheid, inclusief de financiële middelen, verkregen over alle belangrijke aspecten van de academische hogeschoolopleidingen, uitgezonderd die van het hoger kunst- en zeevaartonderwijs. Een belangrijk nieuw gegeven in het hogeronderwijsveld, zij het dat in de meeste gevallen de desbetreffende opleidingen geografisch gewoon op hun campus gevestigd bleven. Maar inhoudelijk is dit natuurlijk geen kleine operatie. Eind 2008 was het VVKHO heel nauw betrokken bij de opmaak van het princiepsstandpunt van de katholieke hogescholen in dit dossier. Nu is het daadwerkelijk in actie en hopelijk zullen de verwachtingen die men ermee heeft, ook concreet gerealiseerd worden. Wellicht zal dit wel een zekere tijd vergen, maar dat moet lukken. In 2013 zette daarnaast de beweging van ‘clustering’ zich door voor de hogescholen van de Associatie KU Leuven. Een constructief, maar geen eenvoudig verhaal, met heel wat veranderingen op de werkvloer voor vele mensen. Het VVKHO heeft daaraan dan ook heel bewust een specifieke, eerste studiedag gewijd op 27 november 2013. Bijzondere aandacht was en is er in dat hele proces voor de cluster KHLim-KHLeuven-Groep T, omdat daarin het verband met een ander fundamenteel werkdomein van het VVKHO expliciet zichtbaar wordt, met name de christelijke identiteit van de hogescholen. Wat het onderwijsbeleid van de overheid betreft, was de tweede helft van 2013 een stuk van het laatste jaar van de huidige Vlaamse legislatuur, in afwachting van nieuwe parlementsverkiezingen op 25 mei 2014. Doorgaans probeert de onderwijsminister dan nog een aantal dossiers af te werken: in 2013 is dat maar heel gedeeltelijk gelukt en op het moment waarop ik dit schrijf, beloven de allerlaatste maanden niet echt veel beterschap. Dat zal voer worden voor de volgende onderwijsminister vanaf in principe september 2014. Alle soorten acties van 2013 hebben uiteraard hun belang, maar hier wil ik kort inzoomen op enkele initiatieven: 1. We besteedden heel wat voorbereidingstijd aan een nieuwe, algemene studienamiddag voor 2014 rond de relatie tussen de autonomie van de hogescholen en de inhoud en reikwijdte van het overheidsoptreden. Finaal kreeg die studiedag als titel: De bedreigde beleidsruimte van de hogescholen!(?), met uitroep- én vraagteken; 2. Het VVKHO/VSKO-project ‘Identiteit in diversiteit’ begon in september 2013 aan zijn laatste projectjaar, waarmee in juni 2014 de allereerste studenten zullen afstuderen in het zogenoemde geïntegreerde meersporencurriculum van de professionele bacheloropleidingen in het Onderwijs: kleuter- en lager onderwijs. Op 25 april 2013 kon tijdens een studienamiddag al de vierde publicatie in dit verband gepresenteerd worden: Dialoogschool in actie! – Mag ik er zijn
3.
4.
5.
6.
7.
voor u? Op de evaluatievergadering van 14 mei 2013 werden de verdere uitbreiding naar andere lerarenopleidingen en het belang van omstandige communicatie met vele actoren benadrukt. Daarnaast startte medio mei 2013, zoals gepland, het vormingstraject voor leidinggevenden in het katholiek onderwijs. Snel kwam er positieve feedback, wat gunstig is voor de duurzaamheid van dit initiatief; De onderhandelingen over het voorontwerp van decreet over versterkte samenwerking inzake HBO5 sleepten aan tot eind maart 2013. Het decreet dateert van 12 juli 2013, maar intussen weten we dat cruciaal opvolgingswerk daarvan door de overheid om HBO5 eindelijk goed op de sporen te krijgen, aan het eind van 2013 nog lang niet verricht is. Intussen heeft het VVKHO een stuk ondersteuningswerk verricht in de uitvoering van het decreet en het is daarbij zaak om gezamenlijk te opereren met de VSKO-collega’s van secundair en volwassenenonderwijs; Er is ook heel wat studiewerk gedaan over de colleges van beroep naar aanleiding van de nieuwe, al dan niet gefuseerde, publiekrechtelijke hogescholen en de relatie daarvan op de bestaande regeling voor de vrije hogescholen. Daarnaast was er voor personeelsaangelegenheden eindelijk een doorbraak in het dossier van de harmonisatie van de arbeiders- en bediendestatuten, dat nog heel wat aandacht zal vergen; De druk bijgewoonde themanamiddag voor leidinggevenden Fusie en organisatieveranderingen: zoektocht naar een nieuwe verbondenheid op 27 november 2013 in HUBrussel werd deze keer bewust ook opengesteld voor basis-, secundair en universitair onderwijs en kwam net op een goed moment, gelet op de schaalvergrotingsbewegingen in het onderwijsveld; Het dossier ‘hervorming secundair onderwijs’ landde heel moeizaam voorlopig in het zogenoemde Masterplan secundair onderwijs van de Vlaamse regering op 4 juni 2013. Maar het ermee samenhangende dossier ‘Loopbaandebat/pact’ kwam eind 2013 met het proces rond het beroepskwalificatiedossier leraar in de Vlaamse Onderwijsraad tot stilstand. Op 5 oktober 2013 was wel het eindrapport van de beleidsevaluatie decreet Lerarenopleidingen gepresenteerd en dat vormde op de valreep van het nieuwe jaar de start van zes beleidsgroepen, waaraan ook het VSKO en het VVKHO deelnemen; Op 28 november 2013 ten slotte vond in Leuven de algemene vergadering plaats, voortaan Bureau+-vergadering genoemd, met als externe spreker de heer Hans Geybels. De voormalige woordvoerder van Godfried kardinaal Danneels, en tegenwoordig gedelegeerd bestuurder van de door hem opgerichte christelijk geïnspireerde denktank Logia, wist zijn publiek te boeien over het concreet gestalte geven van het christelijk geloof bij en door jongvolwassenen.
Het Activiteitenverslag 2013 is een poging om een globaal beeld te geven van de manier waarop het VVKHO in dat jaar zijn activiteiten uitgevoerd heeft. Daarbij is gefocust op het cruciale. Wilfried Van Rompaey Secretaris-generaal
VOORAF ..................................................................................................................................................................... 3 INHOUD ...................................................................................................................................................................... 5 1. BELEIDSVERGADERINGEN VVKHO ................................................................................................................... 9 1.1. BUREAU+ ............................................................................................................................................................... 9 1.2. BUREAU ............................................................................................................................................................... 10 2. ONDERWIJSBELEID EN REGELGEVING .......................................................................................................... 12 2.1. ONDERWIJSDECREET XXIII.................................................................................................................................... 12 2.2. ONDERWIJSDECREET XXIV ................................................................................................................................... 12 2.3. CAO IV-HOGER ONDERWIJS .................................................................................................................................. 12 2.4. VEREENVOUDIGINGSDECREET ............................................................................................................................... 13 2.5. AUTONOME EN PROVINCIALE HOGESCHOLEN WORDEN (WAT) VERPRIVAATRECHTELIJKT............................................. 13 2.5.1. Publiekrechtelijke hogescholen met een sui-generisstatuut .......................................................... 14 2.5.2. Eén commissie van beroep ................................................................................................................ 16 2.5.3. Gevolgen voor de privaatrechtelijke hogescholen ........................................................................... 17 2.6. DEFISCALISERING ................................................................................................................................................. 18 2.7. PENSIOENHERVORMINGEN..................................................................................................................................... 19 2.8. BEMIDDELING ....................................................................................................................................................... 19 2.9. HET HOGER BEROEPSONDERWIJS (HBO5) .............................................................................................................. 19 3. HET PRIVAATRECHTELIJK STATUUT VAN DE GESUBSIDIEERDE VRIJE HOGESCHOLEN ...................... 20 3.1. HET EENHEIDSSTATUUT ARBEIDERS-BEDIENDEN ..................................................................................................... 20 3.2. DE POSITIE VAN DE GASTPROFESSOREN ................................................................................................................. 21 3.3. PARITAIRE COMITÉS .............................................................................................................................................. 22 3.3.1. PC 152 ................................................................................................................................................... 23 3.3.2. PC 225 ................................................................................................................................................... 23 3.4. LEGATEN EN SCHENKINGEN ................................................................................................................................... 24 4. CHRISTELIJKE IDENTITEIT ................................................................................................................................ 26 4.1. NETWERK HOGESCHOOLPASTORES – VUHP .......................................................................................................... 26 4.2. KERNGROEP KWALITEITSZORGCOÖRDINATOREN EN LEIDINGGEVENDEN .................................................................... 26 4.3. PROJECTWERKING ‘IDENTITEIT IN DIVERSITEIT’ ........................................................................................................ 27 4.4. SAMENWERKING MET ANDERE PARTNERS ROND CHRISTELIJKE IDENTITEIT ................................................................ 28 4.4.1. Stuurgroep Identiteit (CCV-regio-Caritas) ......................................................................................... 28 4.4.2. Resonantieraad Diversiteit (HUB-KAHO)........................................................................................... 29 4.4.3. Stuurgroep Levensbeschouwelijk Profiel (Associatie KU Leuven) ................................................ 29 4.4.4. PaLeD (VSKO) ...................................................................................................................................... 29 4.4.5. Besturenraad (Nederland) ................................................................................................................... 29 4.4.6. PWO-project Een (geloof)waardig vak?............................................................................................. 30 4.4.7. Samenwerking met het IKKS .............................................................................................................. 30 4.4.8. Interdiocesaan Pastoraal Beraad ....................................................................................................... 30 4.4.9. KiJo (Netwerk Rechtvaardigheid & Vrede) ........................................................................................ 30 4.5. LEIDERSCHAPSONTWIKKELING ............................................................................................................................... 31 5. LERARENOPLEIDING ......................................................................................................................................... 33 5.1. ALGEMEEN ........................................................................................................................................................... 33 5.2. SPECIFIEK ............................................................................................................................................................ 33
5.2.1. Werkgroep VVKHO/Lerarenopleiding –VSKO ................................................................................... 33 5.2.2. Concrete vormen van samenwerking tussen VVKHO en VSKO ..................................................... 33 6. VERPLEEGKUNDE .............................................................................................................................................. 36 6.1. DE VVKHO-WERKGROEP VERPLEEGKUNDE ........................................................................................................... 36 6.1.1. Samenwerking tussen HBO5 en hogescholen .................................................................................. 36 6.1.2. Beroepscompetentieprofiel voor Verpleegkunde in de SERV......................................................... 36 6.1.3. Satellietopleiding Verpleegkunde ...................................................................................................... 37 6.1.4. Actieplan ‘Werk maken van werk in de zorgsector 2.0’ ................................................................... 37 6.2. PROJECTGROEP ‘EFFICIËNT INZETTEN VAN ZORGVERLENERS EN PERSONEEL IN DE ZORG’ ......................................... 37 6.3. OVERLEG VSKO - ZORGNET VLAANDEREN ............................................................................................................ 38 7. STUDENTGERICHTHEID ..................................................................................................................................... 39 7.1. DE BEGELEIDING VAN STUDENTEN MET EEN FUNCTIEBEPERKING .............................................................................. 39 7.2. VSKO-WERKGROEP ZORG .................................................................................................................................... 40 7.3. AANMOEDIGINGSFONDS......................................................................................................................................... 40 7.4. PROFESSIONALISERING OMBUDSPERSONEN ........................................................................................................... 41 7.5. SIHO-INITIATIEF PORTRETTEN VAN BEROEPSKRACHTEN MET EEN FUNCTIEBEPERKING .............................................. 41 7.6. STAGEOVEREENKOMST BASF ............................................................................................................................... 42 8. NETWERKING EN VERTEGENWOORDIGING ................................................................................................... 43 8.1. SCHOOL OF EDUCATION ........................................................................................................................................ 43 8.2. ASSOCIATIE KU LEUVEN ....................................................................................................................................... 43 8.3. TASKFORCE STAGES LERARENOPLEIDING............................................................................................................... 44 8.4. VLHORA, VLOR EN DEPARTEMENT ONDERWIJS EN VORMING................................................................................. 45 8.5. CD&V EN CD&V-ONDERWIJSCOMMISSARISSEN ..................................................................................................... 45 8.6. STUURGROEP WET WELZIJN .................................................................................................................................. 45 8.7. TH&MA HOGER ONDERWIJS................................................................................................................................. 46 8.8. REÜNIE (OUD-)MEDEWERKERS VVKHO ................................................................................................................. 46 8.9. COLLOQUIUM ICOR .............................................................................................................................................. 46 9. COMMUNICATIE .................................................................................................................................................. 47 9.1. CONTENT MANAGEMENT SYSTEEM ......................................................................................................................... 47 9.2. WEBSITE .............................................................................................................................................................. 47 9.3. H-OGELIJN KORT .................................................................................................................................................. 48 9.4. MEDEDELINGEN ALGEMEEN DIRECTEURS ................................................................................................................ 48 10. PROFESSIONALISERING ................................................................................................................................. 49 10.1. OVERZICHT VAN DE EIGEN PROFESSIONALISERINGSACTIVITEITEN ........................................................................... 49 10.2. OVERZICHT VAN DE PROFESSIONALSERINGSACTIVITEITEN WAARAAN STAFMEDEWERKERS DEELGENOMEN HEBBEN ... 50 10.3. VERTEGENWOORDIGING IN ORGANEN I.V.M. PROFESSIONALISERINGSACTIVITEITEN ................................................. 53 10.3.1. Vergadering coördinatoren professionalisering............................................................................. 53 10.3.2. VSKO-stuurgroep Internationaal seminarie .................................................................................... 53 BIJLAGEN ................................................................................................................................................................ 54 1. DAGELIJKSE WERKING .............................................................................................................................................. 54 2. SAMENSTELLING VAN HET BUREAU............................................................................................................................ 54 3. VOORZITTERS HOGESCHOOLBESTUREN..................................................................................................................... 55
GEBRUIKTE SIGELS EN AFKORTINGEN
AKOV AP BS BSO CGKR CMS CVO DNI DOC ESR FOD GMC Groep T HOC HBO5 HIG ICOR IKKS IPB KATHO KB KHBO KHLeuven KHLim KU Leuven iINd NMBS NRV OKB OBPWO OOC PaLeD PAV PBDKO PDOS PLOO POD PWO SERV SIHO SKOP SLP
Agentschap voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en Vorming Artesis Plantijn Hogeschool Antwerpen Belgisch Staatsblad Beroepssecundair Onderwijs Centrum voor Gelijke Kansen en Racismebestrijding Content Management Systeem Centrum Voor Volwassenenonderwijs Dienst Nascholing en Internationalisering Departementaal Onderhandelingscomité Europees Stelsel van Rekeningen Federale Overheidsdienst Geïntegreerd Meersporencurriculum Groep T - Internationale Hogeschool Leuven Hogeschoolonderhandelingscomité Hoger Beroepsonderwijs, kwalificatieniveau 5 Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen Interuniversitair Centrum voor Onderwijsrecht en Onderwijsbeleid Interdisciplinair Kenniscentrum Kerk en Samenleving Interdiocesaan Pastoraal Beraad Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen Koninklijk Besluit Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende Katholieke Hogeschool Leuven Katholieke Hogeschool Limburg Katholieke Universiteit Leuven Identiteit IN Diversiteit Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen Netwerk Rechtvaardigheid & Vrede Opvoedingsconcept voor het Katholiek Basisonderwijs Onderwijskundig Beleids- en Praktijkgericht Wetenschappelijk Onderzoek Overkoepelend Onderhandelingscomité Pastoraal en Levensbeschouwelijke Diversiteit Project Algemene Vakken Pedagogische Begeleidingsdienst van het Katholiek Onderwijs Pensioendienst van de Overheidssector Platform voor Levensbeschouwelijk Onderwijs en Onderzoek Programmatorische federale Overheidsdienst Praktijkgericht Wetenschappelijk Onderzoek Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen Steunpunt Inclusief Hoger Onderwijs Schooleigen Katholiek Opvoedingsproject Stuurgroep Levensbeschouwelijk Profiel
SNPB SoE UCSIA UGent VAH VDKVO VIVO VLHORA VLIR Vlor VVKBaO VVKBuO VVKSO VVKHO vzw
Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdiensten School of Education Universitair Centrum Sint-Ignatius Antwerpen Universiteit Gent Vlaamse Autonome Hogeschool Vlaamse Dienst van het Katholiek Volwassenenonderwijs Vlaams Instituut voor Vorming en Opleiding Vlaamse Hogescholenraad Vlaamse Interuniversitaire Raad Vlaamse Onderwijsraad Vlaams Verbond van het Katholiek Basisonderwijs Vlaams Verbond van het Katholiek Buitengewoon Onderwijs Vlaams Verbond van het Katholiek Secundair Onderwijs Vlaams Verbond van Katholieke Hogescholen Vereniging Zonder Winstoogmerk
1. BELEIDSVERGADERINGEN VVKHO 1.1. Bureau+ Bijna traditiegetrouw komen de leden van het VVKHO jaarlijks bijeen in Leuven om zich te buigen over de financiële werking van het Verbond evenals te discuteren over een relevant thema. Dit jaar was de heer Hans Geybels uitgenodigd om de genodigden te onderhouden over het onderwerp ‘Identiteit in handen houden’. De voormalige woordvoerder van Godfried kardinaal Danneels, en tegenwoordig gedelegeerd bestuurder van de door hem opgerichte christelijk geïnspireerde denktank Logia, wist zijn publiek te boeien over het concreet gestalte geven van het christelijk geloof bij en door jongvolwassenen. Omdat de academische hogeschoolopleidingen overgingen naar de universiteiten was 2013 voor het Verbond, maar evenzeer voor het hele Vlaamse hogeronderwijslandschap, een jaar dat getekend werd door grote veranderingen en onzekerheid. Vorig jaar werd reeds melding gemaakt van de clustervorming in de Associatie KU Leuven. Dat proces werd in 2013 voortgezet. In de provincie Antwerpen bundelden in 2012 drie hogescholen hun krachten onder de benaming Thomas More. De Katholieke Hogeschool Vives ging in 2013 in West-Vlaanderen van start als de samenwerkingsconstructie tussen KATHO en KHBO. De KaHo Sint-Lieven Gent en de HUB-EHSAL zetten hun integratie verder en fuseerden vanaf 1 januari 2014. Bijna al het hoger kunstonderwijs was in 2012 al ondergebracht bij LUCA School of Arts. Tussen de Katholieke Hogeschool Leuven, Groep T – Internationale Hogeschool Leuven en de Katholieke Hogeschool Limburg kwamen de gesprekken in een stroomversnelling. Dat alles betekent dat op termijn binnen de Associatie KU Leuven nog vijf katholieke hogescholen zullen bestaan. De Karel de Grote-Hogeschool, lid van de Associatie Universiteit & Hogescholen Antwerpen, en de Arteveldehogeschool, lid van de Associatie Universiteit Gent, bleven buiten de fusieoperaties maar hevelden eveneens hun academische opleidingen over aan hun partneruniversiteiten. Binnen het publieke net vonden als gevolg van de integratie een aantal fusies plaats. De Artesis Hogeschool Antwerpen en de Plantijn Hogeschool verbonden hun lot aan elkaar onder de naam Artesis Plantijn Hogeschool Antwerpen (afgekort tot AP). De Hogere Zeevaartschool, de Hogeschool WestVlaanderen, de Hogeschool Gent en de Erasmushogeschool Brussel bleven autonoom verder bestaan. In Limburg ontstond de Hogeschool PXL uit de XIOS Hogeschool Limburg en de Provinciale Hogeschool Limburg. Omdat niet alle samenwerkingsconstructies de vorm aannemen van een juridische fusie waren er in 2013 negentien hogescholen waarvan er op termijn dertien zullen overblijven. Om het volledige evoluerende beeld van het Vlaamse hoger onderwijs te schetsen, kan nog worden opgemerkt dat de HUB-KUBrussel opging in de KU Leuven waardoor het aantal universiteiten van zes naar vijf werd gereduceerd (exclusief de transnationale Universiteit Limburg). Het is de verwachting dat de concentratiegolf zich in 2014 eerder zal consolideren dan voortzetten. Gegeven die evolutie was het Verbond zoekende naar zijn nieuwe plaats in het vernieuwde landschap. Daarom voerde de leiding van het VVKHO en het VSKO gesprekken met zijn leden en de KU Leuven
over de toekomstige modus operandi alsmede de (financiële) continuïteit. Deze gesprekken waren eind 2013 nog niet afgerond. 1.2. Bureau Ondanks de ingrijpende verschuivingen in het hoger onderwijslandschap veranderde de samenstelling van het Bureau slechts in geringe mate. Namens de Katholieke Hogeschool Limburg maakte de heer Willy Indeherberge, die de functie van academisch beheerder opnam, plaats voor de heer Theo Creemers. De vertegenwoordiging van het episcopaat kende eveneens een mutatie. De heer Dis Van Berckelaer, bisschoppelijk gedelegeerde voor Onderwijs van het bisdom Antwerpen, werd vervangen door zijn opvolger, de heer Dirk Van Rossem. Gezien het slinkende aantal Bureauleden werd geïnventariseerd hoe de wijze van samenstelling herbekeken kon worden. Omdat het landschap continu in volle verandering bleef, kon die oefening tijdens het jaar 2013 nog niet afgerond worden. De vergaderingen van de algemeen directeurs stonden meermaals in het teken van de veranderingen in het landschap. Een belangrijk dossier was het inrichten van het onderwijsvak rooms-katholieke godsdienst door een publiekrechtelijke fusiehogeschool. Vanwege de fusie van een provinciale en een Vlaamse autonome hogeschool kon de fusiehogeschool dit vak ook aanbieden in zijn twee andere opleidingen in het Onderwijs: kleuter- en lager onderwijs. Uiteindelijk werd door de betrokkenen, waarbij het VVKHO en het VSKO een actieve rol speelden, een regeling uitgedokterd waarbij die studenten alsnog een beperkt vormingstraject buiten de publiekrechtelijke hogeschool dienden af te leggen. Een ander belangrijk dossier in deze context was de fusie van de KHLeuven, de KHLim en Groep T waarbij laatstgenoemde niet tot het katholiek onderwijs behoorde en onderwijs inrichtte dat zich moeilijk liet verzoenen met het pedagogisch project van het katholiek onderwijs. De uitbreiding van het opleidingsaanbod kwam een paar keer aan bod. Er werd vanuit de katholieke hogescholen een zekere matiging in acht genomen bij het indienen van programmatiedossiers bij de Erkenningscommissie. Dit had ook te maken met de transparantieoefening die de § uitvoerde om het aantal afstudeerrichtingen drastisch te reduceren. Vanwege politieke ontwikkelingen als gevolg van de sluiting van Ford Genk werden alsnog door de Vlaamse regering alle door de Erkenningscommissie negatief beoordeelde aanvragen goedgekeurd. Hierdoor werd binnen de VLHORA de noodzaak minder aangevoeld om verder te werken aan de transparantieoefening. Een andere kwestie die de revue passeerde, was de wettelijke regeling omtrent legaten en schenkingen. De achterstelling ten opzichte van de publiekrechtelijke hogescholen enerzijds en de universiteiten anderzijds werd door het VVKHO, op uitdrukkelijke vraag van zijn leden, ter harte genomen door middel van studiewerk en politieke contacten. De ontwikkelingen in het leerplichtonderwijs werden nauwgezet opgevolgd door de bureauleden. Dat gold ook voor het moeizame (deel)dossier van het opstellen van een beroepskwalificatiedossier leraar dat uiteindelijk voorlopig tot stilstand kwam binnen de Vlaamse Onderwijsraad. Om de evolutie van het loopbaanpact en de hervorming secundair onderwijs goed te kunnen plaatsen, stelde de secretarisgeneraal een samenvattende nota op die werd opgehangen rond de politieke crisismomenten. Het afsluiten van het zogenoemde Masterplan secundair onderwijs op 4 juni tussen de Vlaamse
meerderheidspartijen maakte dat de heer Paul Yperman, kabinetsmedewerker van minister Pascal Smet, werd uitgenodigd om nadere tekst en uitleg te geven over de repercussies van het akkoord voor de hogescholen en voor hun lerarenopleidingen. Personeelskwesties die aan bod kwamen, hadden onder meer betrekking op het dossier arbeidersbedienden dat terug aan actualiteitswaarde won vanwege het sociale akkoord over het eenheidsstatuut. Een ontwerp van decreet betreffende het syndicaal statuut kwam niet boven water. De onderhandelingen over cao IV-Hoger Onderwijs werden met een kritisch oog gevolgd, zeker wat betreft de elementen van het vakantiegeld en de eindejaarstoelage. De Commissies van beroep inzake personeelsaangelegenheden die opdoken in de bijzondere decreten op de publiekrechtelijke (fusie)hogescholen baarden de leden zorgen omdat deze regeling mogelijk kon worden uitgebreid tot de vrije hogescholen. Meer regelgeving op dit punt werd door de leden unaniem verworpen. Het hoger beroepsonderwijs kon op veel aandacht rekenen gezien de plannen van de minister om een nieuw decreet op het HBO5 tot stand te brengen. Tussen de hogescholen bestond buiten het Verbond verdeeldheid over de richting die het dossier uit moest gaan. Door toegevingen van de kant van de minister konden de laatste plooien worden gladgestreken en het decreet alsnog worden gestemd. In diezelfde periode werden te velde samenwerkingsverbanden gesmeed tussen hogescholen, centra voor volwassenenonderwijs en instellingen voor secundair onderwijs waarbij het VVKHO faciliterend optrad. De leden vroegen aan het Verbond om binnen het VSKO de violen gelijk te stemmen wat betreft de implementatie van het decreet. In de loop van 2013 werden daartoe de nodige stappen gezet. Andere onderwerpen waarover van gedachten werd gewisseld waren: redelijke aanpassingen voor studenten met een functiebeperking (Onderwijsdecreet XXIII); het organiseren van een vormingstraject voor leidinggevenden in het katholiek onderwijs; planlast in het hoger onderwijs; het studentenoriënteringsvraagstuk; …
2. ONDERWIJSBELEID EN REGELGEVING Naast heel wat punctuele onderwerpen, werden in 2013 opnieuw meerdere belangrijke dossiers behandeld. 2.1. Onderwijsdecreet XXIII Op 10 juli 2013 heeft de plenaire vergadering van het Vlaams Parlement genummerd Onderwijsdecreet XXIII aangenomen. 1 Dit onderwijsdecreet heeft enkele belangrijke wijzigingen teweeggebracht voor de personeelsmateries van de hogescholen. Zo werd de regeling inzake praktijkassistenten en werkleiders aan de hogescholen gewijzigd en werd er opnieuw een indeling in ambten opgenomen om tegemoet te komen aan enkele praktische problemen die de integratie van de academiserende opleidingen met zich meebracht. Daarnaast werden een aantal personeelsnormen geschrapt uit het Hogescholendecreet, waardoor de hogescholen weer meer verantwoordelijkheid en vrijheid kregen in het voeren van een personeelsbeleid. Tot slot werd er ook gesleuteld aan de timing voor het indienen van de begroting en het jaarverslag in het kader van de regels van de ESR-begroting die ook van toepassing werden op de hogescholen. Doordat jaarrekening en begroting vroeger ingediend moeten worden en de ramingen van de Vlaamse regering pas vrij laat bekendgemaakt worden, zullen deze wijzigingen in de praktijk allicht veel organisatorische problemen veroorzaken. 2.2. Onderwijsdecreet XXIV In 2013 werden reeds de eerste stappen gezet om tot een nieuw genummerd onderwijsdecreet te komen. In de oorspronkelijke versie van het decreet waren geen bepalingen in verband met het hoger onderwijs opgenomen, maar eind 2013 werden er toch enkele voorstellen geformuleerd die belangrijke gevolgen zouden kunnen hebben voor de personeelsmateries van de hogescholen. Het belangrijkste voorstel dat op tafel gelegd werd, was dat over de invoering van één commissie van beroep [inzake personeelsaangelegenheden] ter vervanging van de colleges van beroep inzake evaluatie en inzake tucht (zie paragraaf 1.5.2. Eén commissie van beroep). Daarnaast werden ook enkele engagementen uit Cao IV-Hoger Onderwijs in voorstellen voor Onderwijsdecreet XXIV gegoten. Zo zullen de bepalingen in verband met het Centraal Fonds opgeheven worden en zou het mogelijk worden om een personeelslid na een detachering zonder openbare vacature in een vacante betrekking over te nemen. Het VVKHO volgt het proces van Onderwijsdecreet XXIV verder op in 2014. 2.3. Cao IV-Hoger Onderwijs Na een lange aanloop werd op 13 december 2013 Cao IV-Hoger Onderwijs door alle sociale partners ondertekend. In het Activiteitenverslag 2012 werden reeds de vakbondseisen voor deze nieuwe cao 1
BS 27 augustus 2013.
besproken. De overheid engageerde zich onder meer om de koopkracht van de personeelsleden van de hogescholen te verhogen door eenmalig een forfaitair bedrag aan de eindejaarstoelage toe te voegen van € 232,86. Daarnaast werd ook gestreefd naar de uitbetaling van het loon van december in dezelfde maand (en niet meer in januari) en van het vakantiegeld in mei. Ook de statuten van de onderzoekers en de praktijkassistenten; de mobiliteit van personeelsleden; het personeelsstatuut van het hoger kunstonderwijs; en de werkdruk waren constante aandachtspunten voor zowel de overheid, de vakbonden als de instellingen. 2.4. Vereenvoudigingsdecreet In 2013 werd er door het Departement Onderwijs en Vorming een eindrapport opgemaakt over de evaluatie van de implementatielasten naar aanleiding van de flexibilisering van het hoger onderwijs. Daarin werd vastgesteld dat er veel administratieve lasten in een hogeronderwijsinstelling bijgekomen waren. Om al een eerste verbetering mogelijk te maken, werd een ontwerp van decreet tot aanpassing van enkele hogeronderwijsbepalingen die de organisatie en controle van het onderwijs faciliteren, en de plan- en implementatielasten verminderen opgesteld. Daarin ging de overheid voor enkele quick wins die op het terrein reeds een merkbaar verschil moesten maken. Zo wilde men de verplichte evaluatie drie jaar na benoeming of bevordering afschaffen, iets wat het VVKHO reeds bij het voorbereidend werk voor Onderwijsdecreet XXII voorgesteld had. Daarnaast zouden de middelen van het Vormingsfonds in de werkingsmiddelen geïntegreerd worden, zodat de instellingen met één enkele algemene rapportage over de vormingen in het HOC konden volstaan, in plaats van een onderverdeling te maken op basis van de herkomst van de middelen. Een andere belangrijke wijziging die dit decreet wilde realiseren, is de opname van de taken van de regeringscommissarissen in hun functiebeschrijving, in plaats van in een afzonderlijk Besluit van de Vlaamse regering. Het VVKHO merkte daarbij op dat het onderbrengen van de taken in een functiebeschrijving problemen kon veroorzaken met de transparantie en de duidelijkheid naar de instellingen toe. Ook de Vlor maakte deze opmerking in zijn advies over dit ontwerpdecreet. Verder stelde het VVKHO zich ook de vraag of deze regeling in het licht van het onderwijslegaliteitsbeginsel van de Grondwet rechtsgeldig was. Het vaststellen van de taken is volgens het VVKHO immers een essentieel element dat niet zomaar aan een delegatie onderworpen kan zijn. Het VVKHO volgt het proces van dit decreet verder op in 2014. 2.5. Autonome en provinciale hogescholen worden (wat) verprivaatrechtelijkt Op 5 juli 2012 heeft de plenaire vergadering van het Vlaams Parlement zowel het bijzondere decreet houdende regeling van de bestuurlijke organisatie en werking van twee fusiehogescholen (hierna Fusiedecreet 2) als het bijzondere decreet houdende regeling van de bestuurlijke organisatie en werking van sommige publiekrechtelijke hogescholen (hierna Organisatiedecreet 3) aangenomen. Beide bijzondere decreten werden op 13 juli 2012 bekrachtigd en afgekondigd. 2 3
BS 14 september 2013. BS 17 september 2013.
Beide bijzondere decreten hebben de de bedoeling om aan de publiekrechtelijke hogescholen een eenvoudigere bestuursstructuur te geven, maar wegens de grootschaligheid van de twee fusieoperaties was ervoor geopteerd om de fusieoperaties in een afzonderlijk bijzonder decreet uit te werken. Beide bijzondere decreten traden in werking op 1 oktober 2013, datum waarop ook de meeste bepalingen van het Integratiedecreet in werking traden. Enkele voorbereidende maatregelen om de fusie, respectievelijk omvorming, te kunnen doorvoeren (onder andere vastlegging van de bestuurlijke zetel, opstelling van het eerste organieke reglement en dergelijke) waren evenwel al in werking getreden op de datum van bekendmaking van de bijzondere decreten in het Belgisch Staatsblad. Op datum van inwerkingtreding had het bijzonder Organisatiedecreet het bijzonder decreet op de Vlaamse autonome hogescholen opgeheven evenals de bepalingen van het Hogescholendecreet die de organisatie van de Vlaamse autonome hogescholen regelden. 2.5.1. Publiekrechtelijke hogescholen met een sui-generisstatuut Het Fusiedecreet regelt de fusie van de Plantijn Hogeschool (autonoom provinciebedrijf) met de Artesis Hogeschool Antwerpen (VAH), en van de Provinciale Hogeschool Limburg (autonoom provinciebedrijf) met de XIOS Hogeschool Limburg (VAH). Het decreet bood de betrokken instellingen een wettelijke basis om hun activiteiten in een publiekrechtelijke rechtsopvolger onder te brengen. Het Organisatiedecreet vatte de Vlaamse autonome hogescholen Erasmushogeschool Brussel, de Hogeschool Gent, de Hogeschool West-Vlaanderen en ook de Hogere Zeevaartschool. De regeling was een uitvloeisel van de motie van aanbeveling die de plenaire vergadering van het Vlaams Parlement op 8 juli 2010 aangenomen had naar aanleiding van de maatschappelijke beleidsnota over de hervorming van het hoger onderwijs in Vlaanderen. In die motie vroeg het Vlaams Parlement niet alleen om de academiserende hogeschoolopleidingen (met uitzondering van de academiserende kunst- en nautische opleidingen) te integreren in de universiteiten, maar onder andere ook om “aan de publiekrechtelijke instellingen zoals UGent en de VAH’s een vergelijkbare autonomie en beheersstructuur toe te kennen als die waarover de vrije instellingen vandaag reeds beschikken”. 4 De door de twee bijzondere decreten gevatte hogescholen kregen eenzelfde “eigentijds en soepel bestuurlijk kader” voor publiekrechtelijke hogescholen “nieuwe stijl”, waarbij geopteerd werd voor een “eenvoudige en heldere bestuursstructuur” die geïnspireerd was op deze die gangbaar is bij vzw’s en vennootschappen. Om de flexibiliteit in planning en het probleemoplossend vermogen van de betrokken hogescholen te vrijwaren, beperkten de bijzondere decreten zich tot de fundamentele aangelegenheden die volgens de Grondwet in een bijzonder decreet moesten staan: de oprichting van de instelling, de aanwijzing van de fundamentele beslissingsorganen, en de essentiële onderdelen van hun werking. De fundamentele regels over hun bestuurlijke inrichting moesten de betrokken hogescholen vastleggen in een organiek reglement. De decreetgever liet de hogescholen daarbij de vrijheid om intern entiteiten met functionele autonomie op te richten. Bij of krachtens het organiek reglement konden de hogescholen bijkomende organen in het leven roepen en bevoegdheden toewijzen en delegeren. In de nieuwe organisatiestructuur waren drie bestuursfuncties vastgelegd: het ‘inrichtingsorgaan’ (te vergelijken met de algemene vergadering van een vzw), het ‘bestuursorgaan’ (te vergelijken met de raad Maatschappelijke beleidsnota over de hervorming van het hoger onderwijs in Vlaanderen.Motie van aanbeveling. Tekst aangenomen door de plenaire vergadering, Parl.St. Vl.Parl. 2009-10, nr. 591/6, 5.
4
van bestuur van een vzw) en de ‘algemeen directeur’. In het inrichtingsorgaan en in het bestuursorgaan moest het genderevenwicht gewaarborgd zijn. Voor het overige mochten de betrokken hogescholen via hun (nieuw op te stellen) organiek reglement vrijelijk de bestuursindeling van de instelling vastleggen. Omdat het de bestuursstructuur grotendeels vrijgelaten had, moest de decreetgever de medezeggenschap van het personeel in de hogescholen ‘nieuwe stijl’ op een andere manier garanderen. Daarvoor had de decreetgever gebruikgemaakt van de omweg van de decretaal verplichte oprichting van medezeggenschapsorganen (HOC en DOC’s), een instrument waarvan tot dan toe gebruik werd gemaakt om de medezeggenschap te garanderen in de privaatrechtelijke hogescholen over wier bestuursstructuur de decreetgever geen rechtstreekse zeggenschap heeft. De betrokken hogescholen bleven publiekrechtelijke rechtspersonen. Dat betekende volgens de decreetgever niet dat de nieuwe instellingen uitvoeringsorganen waren van de hogere overheid. Als publiekrechtelijke instellingen moesten ze in hun werking wel rekening houden met een aantal administratiefrechtelijke basisprincipes zoals de beginselen van behoorlijk bestuur en de beginselen van de openbare dienst. Hoewel publiekrechtelijk van aard, waren de nieuwe hogescholen volgens de decreetgever geen gemeenschapshogescholen en behoorden ze ook niet tot het officieel gesubsidieerd onderwijs. Naar het model van de Universiteit Hasselt en de Universiteit Antwerpen werden de fusiehogescholen omgevormd tot ‘sui-generisinstellingen’ om te kunnen verwijzen naar een pluralistisch karakter dat ontheven is aan de (jurisprudentiële en decretale) evolutie van het grondwettelijk begrip ‘neutraliteit’ waartoe publiekrechtelijke onderwijsinstellingen op basis van de Grondwet gehouden zijn. Daardoor zou een ruimere rechtszekerheid geboden worden. Ook de VAH’s kregen (hetzelfde) suigenerisstatuut. De vraag kon gesteld worden of de decreetgever met de nieuwe bestuursstructuur niet de grenzen van het grondwettelijk voorgeschreven legaliteitsbeginsel opgezocht had. De Grondwet stelt dat “de inrichting, de erkenning of de subsidiëring van het onderwijs door de Gemeenschappen door de wet of het decreet wordt geregeld”. Uit dit artikel volgt dat de decreetgever minstens de essentiële aspecten van de onderwijsregeling moet regelen. Maar helaas staat nergens geschreven wat essentieel is en wat niet. Noch het Grondwettelijk Hof, noch de Raad van State geeft een precieze omschrijving, of vermeldt specifieke interpretatieregels om te achterhalen wat een regel essentieel maakt; ook de rechtsleer reikt niet meteen een opsomming aan van elementen die hiervoor dienstig zouden kunnen zijn. Volgens Brecht Steen moet telkens in concreto beoordeeld worden wat in de gegeven regeling essentieel is, en is in het geval van gedecentraliseerde diensten de kernvraag of de decretale regels de beleidsvrijheid van de gedecentraliseerde dienst wel voldoende beperken. 5 Marc Bossuyt en Geert Goedertier formuleren het als volgt: “Die grondwettelijke bepaling vereist dat de door de decreetgever verleende delegaties alleen betrekking hebben op de tenuitvoerlegging van de door hem vastgestelde beginselen.”6 In het geval van de nieuwe hogescholen kon dus de vraag gesteld worden of de minimale decretale bestuursregels de beleidsvrijheid van de publiekrechtelijke hogescholen nog wel voldoende beperkten; anders geformuleerd, of de aan de betrokken hogescholen verleende autonomie geen bevoegdheden verleende die verder reikten dan de tenuitvoerlegging van de door de decreetgever vastgestelde beginselen. B. STEEN, “Het legaliteitsbeginsel in onderwijsaangelegenheden (art. 24 §5 G.W.): een stand van zaken”, Tijdschrift voor Onderwijsrecht en Beleid 2000-01, 369, 378, 380-381. 6 M. BOSSUYT en G. GOEDERTIER, “Het Grondwettelijk Hof en de grondwettelijke vrijheid van onderwijs”, Tijdschrift voor Onderwijsrecht en – Beleid 2006-07, 575. 5
Om de publiekrechtelijke hogescholen een vergelijkbare autonomie en beheersstructuur toe te kennen als die waarover de vrije instellingen reeds beschikten, kon het externe toezicht door de commissarissen bij de publiekrechtelijke hogescholen niet meer leiden tot een indeplaatstreding of een annulering. Het toezicht zou enkel nog aanleiding kunnen geven tot het instellen van een schorsend beroep door de commissaris bij de Vlaamse regering, en tot het opleggen door de Vlaamse regering van een administratieve sanctie in de vorm van een schorsing van de toekenning van het geheel of een gedeelte van de uitkeringen aan de hogeschool. Op die manier werd het klassieke administratieve toezicht herleid tot het toezicht dat de Vlaamse regering uitoefende op de privaatrechtelijke instellingen. Met verwijzing naar Sven Baeten 7 schermde de decreetgever daarbij met de bewering dat de Raad van State een toezichtsmechanisme via ingrepen in de financiële relaties aanvaardde bij instellingen met een belangrijke autonomie, opgericht op grond van de bijzondere wet op de hervorming van de instellingen. Lectuur van de betrokken passage in de studie van Sven Baeten geven evenwel een iets genuanceerder beeld over het oordeel van de Raad van State. De auteur komt tot de bevinding dat de Raad van State van mening is dat voor “de privaatrechtelijke, inclusief vennootschapsrechtelijke vormgeving van zulke [overheids]instellingen” in plaats van het klassiek vormgegeven administratief toezicht, veeleer moet voorzien worden in andere aan de rechtsvorm aangepaste overheidscontrole, waaronder bijvoorbeeld de financiële relatie met de overheid. 8 Of de Raad van State oordeelt dat die indirecte vorm van overheidscontrole ook zou volstaan voor openbare organieke diensten, is niet uit Baetens bevindingen af te leiden en zou meer diepgaand onderzocht moeten worden. 2.5.2. Eén commissie van beroep De bijzondere decreten vormden de huidige colleges van beroep inzake evaluatie en inzake tucht om tot één commissie van beroep [inzake personeelsaangelegenheden] die inzake bevoegdheid en werking de ruimst mogelijke vrijheid kregen. Door de nieuwe regeling moesten de huidige colleges van beroep inzake evaluatie en inzake tucht op 1 oktober 2013 omgevormd zijn tot één commissie van beroep [inzake personeelsaangelegenheden] die opgericht moest worden op hogeschoolniveau of op (een meer) centraal niveau. De decreetgever gaf in dezen de voorkeur aan één centrale commissie voor alle of meerdere publiekrechtelijke hogescholen gezamenlijk, maar legde dit niet op. De nieuwe commissie van beroep moet uitspraak doen over de door de hogeronderwijsregelgeving of de interne personeelsregelementering aangewezen personeelsgeschillen. In het beroepsreglement kunnen de bevoegdheden van de commissie uitgebreid worden. Die bevoegdheden kunnen betrekking hebben op zowel de annulering als op de substitutie van beslissingen van de hogeschool, of op een combinatie van beide. Door de ruime mogelijkheden om de vormgeving van de commissie te regelen via een beroepsreglement, wilde de bijzondere decreetgever ruimte creëren voor de ontwikkelingen inzake alternatieve geschillenbeslechting (arbitrage, bemiddeling …). De voorgestelde regeling is merkwaardig omdat de inhoud ervan afwijkt van de bepalingen inzake geschilbeslechting in de rechtspositieregeling van het Hogescholendecreet die voor alle statutaire hogeschoolpersoneelsleden gelden. De geschilbeslechting is er beperkt tot de evaluatie, de tucht en het ontslag om dringende redenen. Voor de 7 8
S. Baeten, De overheid als ondernemer, Brugge, Die Keure, 2003, 320. S. BAETEN, De overheid als ondernemer, Brugge, Die Keure, 2003, 320-321 en 390-391.
evaluatie moet elke hogeschool beschikken over een college van beroep inzake evaluatie; voor de tucht en het ontslag om dringende redenen moet elke hogeschool beschikken over een college van beroep inzake tucht. Omdat de voorgestelde regeling op gespannen voet staat met de bepalingen van het Hogescholendecreet, heeft een Vlaams volksvertegenwoordigster op vraag van het VVKHO op 23 mei 2013 een schriftelijke vraag gesteld aan minister Pascal Smet of de desbetreffende bepalingen van de bijzondere decreten (op termijn) ook opgelegd zouden worden aan de privaatrechtelijke hogescholen. Enigszins verrassend luidde het antwoord van de minister dat de nieuwe regeling voor de publiekrechtelijke hogescholen niet opgelegd zal worden aan de privaatrechtelijke hogescholen en dat de betreffende bepalingen uit het Hogescholendecreet niet aangepast zullen worden. Door de inwerkingtreding van de bijzondere decreten geldt vanaf 1 oktober 2013 dus naargelang hun rechtspersoonlijkheid, in de hogescholen een verschillend regime voor de behandeling van personeelsgeschillen. In de publiekrechtelijke hogescholen moeten die geschillen behandeld worden door een commissie van beroep waarvan de bevoegdheid, de samenstelling, de duur en de wijze van uitoefening van het mandaat behoren tot de autonomie van de hogeschool. In de privaatrechtelijke hogescholen moeten dergelijke geschillen (evaluatie en tucht) voort behandeld worden volgens de vigerende bepalingen van het Hogescholendecreet waarbij de bevoegdheid, de samenstelling, de duur en de wijze van uitoefening van het mandaat van de betrokken colleges wel decretaal vastgelegd zijn. 2.5.3. Gevolgen voor de privaatrechtelijke hogescholen De oprichting van sui-generishogescholen past in een tendens waarbij overheden zich hoe langer hoe meer organiseren via de oprichting van min of meer autonome instellingen, die verschillende gedaanten kunnen aannemen en die, wat hun organisatie en structuur betreft, soms ver afstaan van het klassieke overheidsbegrip. 9 De decreetgever beweert wel dat hij publiekrechtelijke rechtspersonen opgericht heeft die zich (als klassieke openbare diensten) moeten richten naar de beginselen van behoorlijk bestuur en naar de beginselen van de openbare dienst, maar in de juridische werkelijkheid lijkt hij vennootschappen van publiek recht opgericht te hebben, waarbij het niet meer duidelijk is of die instellingen in al hun handelingen nog als administratieve overheden te beschouwen zijn. In ieder geval kan niet om de vaststelling heen dat de betrokken publiekrechtelijke hogescholen in hun werking ‘verprivaatrechtelijkt’ zijn: • de bestuursorganisatie is geënt op die van vzw’s en vennootschappen; • om de medezeggenschap te garanderen wordt beroep gedaan op de bepalingen die ter zake reeds gelden voor de privaatrechtelijke hogescholen; • het administratief toezicht wordt herleid tot het toezicht dat reeds geldt ten aanzien van de privaatrechtelijke hogescholen. Ook het gegeven dat de neutraliteitsvereiste hertaald is in de vereiste tot ‘actief pluralisme’ zal aan de betrokken hogescholen meer ruimte geven om dit begrip in te vullen.
9 D. DE SOMER, S. LAMBRECHT en V. VERBEECK, “De toepasselijkheid van algemene publiekrechtelijke regelgeving en beginselen op autonome overheidsbedrijven, IVA’s en EVA’s”, Tijdschrift voor Bestuurswetenschappen en Publiekrecht 2011, 4-5.
Strikt genomen worden de gesubsidieerde privaatrechtelijke hogescholen niet gevat door beide bijzondere decreten, maar het is niet uitgesloten dat enkele bepalingen indirect gevolgen kunnen hebben: • Aangezien de departementen decretaal niet meer verplicht zullen behoren tot de organisatiestructuur van de publiekrechtelijke hogescholen, is het niet uitgesloten dat de decreetgever actie zal ondernemen om de DOC’s af te schaffen, temeer omdat de bevoegdheidsverdeling tussen HOC’s en DOC’s momenteel niet duidelijk afgebakend is in het Hogescholdecreet. Indien de decreetgever ter zake geen actie onderneemt, kunnen de privaatrechtelijke hogescholen desgevallend actie ondernemen; Tegen de achtergrond van de doelstelling van een uniforme rechtspositieregeling voor het hogeronderwijspersoneel waarover de Vlaamse decreetgever al jarenlang rept, is het antwoord van minister Pascal Smet inzake de commissie van beroep opmerkelijk te noemen. Politiek lijkt het moeilijk te verdedigen dat personeelsgeschillen in de publiekrechtelijke en in de privaatrechtelijke hogescholen op een verschillende manier beslecht worden, waarbij de autonomie van de publiekrechtelijke hogescholen trouwens een stuk groter is dan die van de privaatrechtelijke hogescholen. De vraag rijst ook of de verschillende juridische aard van de instellingen voldoende is om een verschillende behandeling van de personeelsgeschillen te verantwoorden. 2.6. Defiscalisering De problematiek van de defiscalisering is op te delen in twee elementen: enerzijds de gedeeltelijke vrijstelling van bedrijfsvoorheffing op de lonen van wetenschappelijk onderzoekers, en anderzijds het minimale onderzoeksopdrachtvolume om van die vrijstelling te kunnen genieten. In verband met de gedeeltelijke vrijstelling van bedrijfsvoorheffing heeft de federale wetgever in 2013 maatregelen genomen. Zo werd de vrijstelling verhoogd van 75 % naar 80 %. Daarnaast definieerde de wetgever ook voor welke onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma’s deze vrijstelling toegepast kon worden en welke procedure gevolgd moest worden (aanmelding van de projecten). Tot dat moment werden de termen ‘onderzoek’ en ‘ontwikkeling’ niet gedefinieerd en werden ze verschillend geïnterpreteerd door de FOD Financiën en de POD Wetenschapsbeleid. Over het minimale onderzoeksopdrachtvolume deden in 2013 heel wat geruchten de ronde. Op dit moment kunnen hogescholen ook voor onderzoekers met een klein onderzoeksopdrachtvolume van de gedeeltelijke vrijstelling genieten, omdat er geen minimum opgenomen is in de wetgeving. Daaraan wil de federale overheid verhelpen, en plannen voor een minimum van 50 % aan onderzoeksopdrachtvolume werden gelanceerd. Het VVKHO heeft gewezen op het feit dat de uitkomst van het dossier er alleszins niet in gelegen mag zijn dat én door het voorschrijven van een minimumdrempel van 50 % onderzoeksopdrachtvolume én dat tegelijkertijd besloten wordt dat de vrijstelling van bedrijfsvoorheffing enkel mag toegepast worden pro rata de tijd dat de onderzoeker effectief aan O&O gewijd heeft. In een dergelijk scenario zouden de hogescholen tweemaal verliezen. Het VVKHO volgt de ontwikkelingen over het minimale onderzoeksopdrachtvolume op de voet in 2014.
2.7. Pensioenhervormingen Omdat de pensioenhervormingen in de jaren 2011 en 2012 voor zeer veel onduidelijkheden en vragen zorgden, nam het VVKHO contact op met de Pensioendienst van de Overheidssector (PDOS) om een infosessie over de (nieuwe) pensioenregels te verzorgen voor de personeelsdiensten van de katholieke hogescholen. Op die manier zouden de personeelsdiensten de (statutaire) personeelsleden zo correct mogelijk kunnen informeren over hun situatie. Deze infosessie vond plaats op 30 januari 2013 en telde in totaal ongeveer vijftig deelnemers. De infosessie werd als waardevol ervaren en gaf een antwoord op de vele vragen die waren gerezen. 2.8. Bemiddeling Op vraag van de leden van de VVKHO-werkgroep Personeelszaken werd een opleiding over bemiddeling in personeelsaangelegenheden georganiseerd. Deze opleiding bestond uit twee dagen (30 januari 2013 en 6 mei 2013) en werd gegeven door mevrouw Beatrijs Pletinck. Op de eerste dag stond de theorie van bemiddeling centraal, om aan te geven in welke situaties bemiddeling nog bruikbaar kan zijn en in welke situaties het conflict al te ver gevorderd is. Tijdens de tweede dag kwamen – in de vorm van intervisie – concrete casussen aan bod, waarbij de andere deelnemers aangemoedigd werden om zelf mee te denken en zich als bemiddelaar op te stellen. Vanuit de hogescholen kwam er positieve feedback en de vraag werd gesteld of er in 2014 ook voorzien werd in een dergelijk traject. Het VVKHO onderzoekt thans die mogelijkheid. 2.9. Het hoger beroepsonderwijs (HBO5) In de eerste helft van het jaar werd het VVKHO intensief betrokken bij het opzetten van het samenwerkingsverband tussen de katholieke hogescholen en centra voor volwassenenonderwijs in West-Vlaanderen. Een intentieverklaring werd opgesteld, waarvan de tekst gedeeld werd met de andere leden van het Verbond, en op 18 juni feestelijk ondertekend te Brugge. Anderzijds werkte het VVKHO mee aan het uittekenen van een rationeel HBO5-opleidingsaanbod in de desbetreffende provincie door zitting te nemen in een subwerkgroep over dit thema. En cours de route werden problemen met de uitvoering van het HBO5-versterkingsdecreet besproken en in kaart gebracht. Aangezien het decreet van 12 juli 2013 betreffende de versterking van het hoger beroepsonderwijs in Vlaanderen pas zijn volle uitwerking kent in 2014, zet het VVKHO in nauwe samenwerking met het VDKVO zijn ondersteunende rol met betrekking tot de uitbouw van dit kwalificatieniveau verder.
3. HET PRIVAATRECHTELIJK STATUUT VAN DE GESUBSIDIEERDE VRIJE HOGESCHOLEN 3.1. Het Eenheidsstatuut arbeiders-bedienden Het Grondwettelijk Hof verklaarde in 2011 de wettelijke bepalingen van de Arbeidsovereenkomstenwet met betrekking tot de duur van de opzegtermijn voor arbeiders en de carenzdag voor arbeiders ongrondwettelijk omdat de verschillen met de regelingen voor de bedienden niet redelijk te verantwoorden waren. Het Hof gaf de federale overheid tot 8 juli 2013 de tijd om deze verschillen weg te werken. Toch duurde het tot 5 juli 2013 vooraleer de federale regering en de sociale partners een compromisakkoord bereikten, waarin bepaald werd dat de verschillen op 1 januari 2014 weggewerkt moesten zijn. Tussen 9 juli en 31 december 2013 gold een overgangsperiode waarin de oude regels van toepassing bleven. Dit compromisakkoord resulteerde op 26 december 2013 in de wet betreffende de invoering van een eenheidsstatuut tussen arbeiders en bedienden inzake de opzeggingstermijnen en de carenzdag en begeleidende maatregelen. 10 De opzegtermijnen van de arbeiders en bedienden zullen vanaf 1 januari 2014 hetzelfde zijn en uitgedrukt worden in weken, en de arbeiders zullen ook op de eerste dag van ziekte een gewaarborgd loon ontvangen, net zoals de bedienden. Een ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid zal niet meer mogelijk zijn. Dat wil niet zeggen dat er geen verbreking meer zal kunnen gebeuren tijdens een arbeidsongeschiktheid, maar dat zal dan op andere gronden dan de arbeidsongeschiktheid moeten zijn en de opzeg daarvoor zal al vóór de periode van arbeidsongeschiktheid gegeven moeten zijn. In de toekomst zal iedere werknemer ook het recht krijgen om de redenen van zijn ontslag te kennen, al moet daarvoor nog een cao in de Nationale Arbeidsraad afgesloten worden. Om de kosten van de nieuwe ontslagregels voor de werkgevers enigszins budgetneutraal te houden, wordt ook voorzien in enkele compenserende maatregelen waarvan de voorwaarden en modaliteiten nog in uitvoerende wetgeving vastgelegd moeten worden. Een andere belangrijke maatregel van deze wet is het afschaffen van de proefperiode, met uitzondering van uitzend- en studentencontracten. In de wet wordt ook een algemene regeling inzake outplacement opgenomen. Dit betekent dat elke werknemer met een opzegtermijn of -vergoeding gelijk aan minstens dertig weken, recht heeft op loopbaanbegeleiding ten belope van zestig uren. Met deze wet verdwijnt het onderscheid tussen arbeider en bediende nog niet. Er bestaan namelijk nog heel wat verschillen, onder meer op het vlak van vakantieregeling, aanvullende pensioenen, de collectieve arbeidsverhouding op sectoraal en ondernemingsniveau, … De sociale partners zullen dus ook in de volgende jaren nog heel wat verschillen moeten wegwerken. Het VVKHO volgt het verdere verloop van de harmonisatie van de statuten van arbeiders en bedienden ook in 2014 op de voet.
10
BS 31 december 2013.
3.2. De positie van de gastprofessoren De rechtspositie van de gastprofessoren is vastgelegd in enkele artikels van het Hogescholendecreet. De belangrijkste bepaling stelt dat de hogescholen buiten de personeelsformatie om voltijdse en deeltijdse gastprofessoren contractueel kunnen tewerkstellen voor een periode van maximaal vijf jaar. Voor voltijdse gastprofessoren geldt dat hun opeenvolgende aanstellingen de totale duur van vijf opeenvolgende jaren niet mogen overschrijden. Voor deeltijdse gastprofessoren zijn de aanstellingen telkens hernieuwbaar. De bepalingen die betrekking hebben tot de toegang tot de ambten in het algemeen en tot de toegang tot de ambten voor het onderwijzend personeel in het bijzonder, zijn niet op hen van toepassing. Voorts zijn er nog enkele bepalingen inzake hun salaris en over hun aantal. In 2012 vorderde een gewezen personeelslid van een gesubsidieerde vrije hogeschool, die meerdere jaren ononderbroken als deeltijds gastprofessor in dienst van de hogeschool geweest was maar wiens laatste contract niet vernieuwd was, voor de Antwerpse arbeidsrechtbank een opzeggingsvergoeding omdat ze meende dat het Hogescholendecreet geen afbreuk kon doen aan de dwingende bepalingen van de Arbeidsovereenkomstenwet van 1978. Omdat ze haar ontslag ook als willekeurig beschouwde, vorderde ze ook een schadevergoeding. Tegenover die vordering bracht de hogeschool in dat de partijen verbonden waren door opeenvolgende arbeidsovereenkomsten van bepaalde duur waarvan de laatste afliep op 30 september 2012 en dat de hogeschool toepassing gemaakt had van de voorzieningen zoals gestipuleerd in het Hogescholendecreet. De arbeidsrechtbank oordeelde in 2013 dat de decreetgever in het Hogescholendecreet een specifiek statuut uitgewerkt heeft voor gastprofessoren waardoor opeenvolgende aanstellingen van bepaalde duur voor deeltijdse gastprofessoren legitiem zijn. Het Hogescholendecreet impliceert namelijk dat de gastprofessoren buiten het toepassingsgebied van de Arbeidsovereenkomstenwet vallen. Aangezien de hogeschool enkel het Hogescholendecreet toegepast had, kon in hoofde van de hogeschool geen sprake zijn van kwade trouw. De vordering van de eiseres werd dan ook verworpen. Het vonnis van de Antwerpse feitenrechters staat haaks op een arrest van het Gentse arbeidshof dat in 2011 geoordeeld heeft dat de gastprofessoren wel degelijk behoren tot het contractueel personeel dat valt onder het toepassingsgebied van de Arbeidsovereenkomstenwet. Volgens het hof is de Vlaamse Gemeenschap niet bevoegd voor het individueel arbeidsrecht en mag het Hogescholendecreet bijgevolg geen bepalingen bevatten die afbreuk doen aan de bepalingen van de Arbeidsovereenkomstenwet. De betrokken hogeschool werd dan ook veroordeeld tot het betalen van een opzeggingsvergoeding. De decreetgever heeft het de feitenrechters in elk geval niet gemakkelijk gemaakt. Bij drie verschillende gelegenheden heeft hij aangegeven de gastprofessoren te beschouwen als contractuele personeelsleden. 11 Anderzijds heeft hij in de rechtspositieregeling inzake de gastprofessoren een bepaling opgenomen die indruist tegen de bepaling van de Arbeidsovereenkomstenwet, namelijk dat wanneer de partijen verscheidene opeenvolgende overeenkomsten van bepaalde duur afgesloten hebben zonder dat er een onderbreking is, zij verondersteld worden een overeenkomst voor onbepaalde Decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, BS 31 augustus 1994; Decreet van 14 juli 1998 betreffende het onderwijs IX, BS 29 augustus 1998; en Verzoekschrift betreffende de sociale en economische bescherming van gastprofessoren in het HOBU. Verslag, Parl.St. Vl.Parl. 2002-03, nr. 1362/1.
11
tijd aangegaan te hebben, behalve wanneer de werkgever het bewijs levert dat deze overeenkomsten gerechtvaardigd waren wegens de aard van het werk of wegens andere wettige redenen. De fundamentele vraag is dus welke wetgeving van toepassing is: • De Arbeidsovereenkomstenwet aangezien het gaat om contractuele personeelsleden? • Het Hogescholendecreet aangezien de positie van de gastprofessoren opgenomen is in de rechtspositie van het hogeschoolpersoneel? • De Arbeidsovereenkomst is aanvullend op het Hogescholendecreet? Behalve de Arbeidsovereenkomstenwet en het Hogescholendecreet speelt ook de ‘Raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd’ een belangrijke rol die de Europese sociale partners op 18 maart 1999 gesloten hebben, en waarvan de bepalingen omgezet zijn in bindende regelgeving door Richtlijn 1999/70/EG. Die Richtlijn stelt een kader vast om misbruik, als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd, te voorkomen en vat alle werknemers met een contract voor bepaalde tijd die werken uit hoofde van een arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding. Uitgangspunt van de Raamovereenkomst is het uitzonderingskarakter van de overeenkomst voor bepaalde duur. In het zogenoemde arrest-Adeneler oordeelde het Hof van Justitie in 2006 dat de Richtlijn zich verzet tegen het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, wanneer dit gebruik zijn rechtvaardiging enkel vindt in het feit dat een algemene wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling van een lidstaat daarin voorziet. De Richtlijn vereist integendeel dat het in de nationale regeling bedoelde gebruik van dit specifieke type arbeidsverhoudingen, zijn rechtvaardiging vindt in concrete elementen die met name verband houden met de betrokken activiteit en de uitoefeningsvoorwaarden ervan. De Europese richtlijn en het arrestAdeneler verplichten de werkgever bij het afsluiten van een contract van bepaalde duur in ieder geval tot het aanbrengen van concrete motieven die de bepaalde tijd van het contract verantwoorden. Een verwijzing naar de Arbeidsovereenkomstenwet of naar het Hogescholendecreet volstaat daarbij niet. De verwarring over de juiste juridische positie van de gastprofessoren kan slechts door de decreetgever zelf uitgeklaard worden. De positie van de gastprofessoren vormt een bijkomend knelpunt in de huidige rechtspositieregeling van het hogeschoolpersoneel waarop reeds dieper ingegaan is in het Activiteitenverslag 2012. Maar aangezien de Europese Richtlijn van toepassing is op alle werknemers met een contract voor bepaalde tijd die werken uit hoofde van een arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding, zullen hogescholen contracten van bepaalde duur altijd concreet moeten motiveren. 3.3. Paritaire comités Het VVKHO zetelt zowel in PC 152 (arbeiders) als in PC 225 (bedienden). In het Activiteitenverslag 2012 werd melding gemaakt van de indeling in paritaire subcomités. In 2013 is er geen verdere uitvoering aan deze subcomités gegeven, waardoor de cao’s nog steeds door het voltallige paritaire comité ondertekend moeten worden. Op federaal niveau werden er definities vastgelegd over wat begrepen moet worden onder risicogroepen. Daardoor zou 0,10 % van de totale loonmassa verdeeld moeten worden onder oudere werknemers die bedreigd worden door ontslag en -26-jarigen. Vooral deze laatste categorie is in het vrij gesubsidieerd onderwijs een zeer beperkte categorie (300 werknemers op een totaal van 9 000). De
federale overheid heeft echter ook voorzien in een vrijstelling voor de gesubsidieerde vrije onderwijsinstellingen, die begrepen moet worden als een vrijstelling zowel voor de niet-gesubsidieerde personeelsleden als voor de gesubsidieerde personeelsleden. 3.3.1. PC 152 In 2013 werden in PC 152 afspraken gemaakt over nieuwe opzegtermijnen voor arbeiders die verbonden zijn met een arbeidsovereenkomst met ingangsdatum 1 januari 2012 of later. Om die afspraken afdwingbaar te maken, was een koninklijk besluit nodig. Het eerste KB hield echter geen rekening met de gemaakte afspraken, een wijzigend KB was daarom noodzakelijk en werd op 9 juli 2013 in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. Met de invoering van de nieuwe opzegtermijnen door de Wet op het eenheidsstatuut, zal dit KB enkel nog dienen om eventueel verworven opzegtermijnen te berekenen. Naast deze afspraken, werden er ook enkele belangrijke cao’s in PC 152 afgesloten: • Cao betreffende het recht van oudere werknemers op landingsbanen. Deze cao maakt het mogelijk dat werknemers van vijftig jaar, en met een beroepsloopbaan van minstens 28 jaar, hun voltijdse arbeidsprestaties met 1/5e verminderen. Deze mogelijkheid was reeds opgenomen in cao nr. 103 tot invoering van een stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en landingsbanen op voorwaarde dat er een sectorale cao bestond. Aan die voorwaarde is nu voldaan; • Cao tot wijziging van de cao van 31 maart 2010 betreffende de vervoerskosten. In verband met de vervoerskosten was er verwarring gerezen over het bedrag waarop de vergoeding voor eigen vervoer gebaseerd is. In de oorspronkelijke cao stond immers een verwijzing naar het KB van 28 juli 1962 tot vaststelling van het bedrag en de wijze van betaling van de werkgeversbijdrage in het verlies geleden door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen (NMBS) ingevolge de uitgifte van abonnementen voor werklieden en bedienden waardoor de forfaitaire vergoeding afhankelijk was van de gepubliceerde lijst van tarieven van de NMBS. Er zijn echter al drie jaar geen nieuwe lijsten meer gepubliceerd waardoor nu opgenomen is dat de tarieven telkens worden aangepast als de officiële NMBS-tarieven wijzigen; • Cao betreffende bijkomende vormingsinspanningen. 3.3.2. PC 225 Na de verkennende gesprekken in 2012, werd in 2013 het Vlaams Sociaal en Waarborgfonds voor de bedienden opgericht. Dit fonds zal gefinancierd worden door de middelen die de werkgevers van PC 225 sowieso moeten betalen: • 0,10 % voor de werkgelegenheid en de vorming en opleiding van risicogroepen; • 0,05 % voor de werking van het fonds en voor de aanvullende sociale voordelen die het uitkeert. De leden van de Raad van Bestuur van dit fonds zullen in 2014 aangeduid worden en ook het opstellen van de statuten zal in 2014 gebeuren. Een ander belangrijk dossier in PC 225 was de eindejaarspremie voor de restcategorie van bedienden. De bedienden van PC 225 worden onderverdeeld in administratieve medewerkers, studiemeesters-
opvoeders en een restcategorie. Deze laatste had nog geen recht op een eindejaarspremie en daaraan moest verholpen worden. De berekeningswijze is gebaseerd op die van de arbeiders en komt neer op 58,14 % van het bruto maandloon. Voor de hogescholen levert deze cao echter problemen op: • In het hoger onderwijs zijn er veel meer categorieën van bedienden (onder meer de contractuele onderzoekers) dan in het leerplichtonderwijs. Die categorieën leunen daarenboven meestal niet aan bij de arbeiders, zoals dat in het leerplichtonderwijs het geval is, waardoor de berekeningswijze van de eindejaarspremie eigenaardig is voor de hogescholen; • De hogescholen maken geen onderscheid tussen de verschillende categorieën van bedienden. Vaak volgen de bedienden van de hogescholen voor de eindejaarspremie de berekeningswijze van de statutaire personeelsleden. Een extra berekeningswijze creëert dan ook extra administratieve last; • De regeling van de cao wordt al van toepassing vanaf het jaar 2013. De begrotingen van de hogescholen zijn daar niet op voorzien. Daarenboven zullen ook de personeelsleden in het integratiekader nog recht hebben op die eindejaarspremie waardoor ook de universiteiten gebonden zijn tot het betalen ervan in de toekomst. Dat is niet opgenomen in de afspraken over de kosten tussen hogescholen en universiteit. Het lobbywerk van het VVKHO leidde ertoe dat op 11 december 2013 een cao afgesloten werd tot uitsluiting van de hogescholen van het toepassingsgebied van de cao van 27 augustus 2013 betreffende de toekenning van een eindejaarspremie op voorwaarde dat zij beschikken over een systeem van eindejaarspremie of een ander gelijkwaardig systeem. Ook werd er opnieuw een cao betreffende de vormingsinspanningen afgesloten om boetes te voorkomen. 3.4. Legaten en schenkingen Schenkingen en legaten worden in de huidige maatschappelijke ontwikkelingen steeds belangrijker, zowel voor universiteiten als voor hogescholen. De hogeronderwijsinstellingen moeten immers hun opdrachten op de best mogelijke manier uitvoeren, en de financiering van overheidswege volstaat daarvoor niet altijd. Het Universiteitendecreet en het Hogescholendecreet voorzien de mogelijkheid dat universiteiten en hogescholen schenkingen en legaten die aan hen gedaan worden, kunnen aanvaarden. Het belang van schenkingen en legaten voor de hogeronderwijsinstellingen is duidelijk. Toch bleek dat hogescholen en universiteiten niet altijd fiscaalrechtelijk op dezelfde manier behandeld werden. Enerzijds maakt het voor de schenker een verschil of hij aan een universiteit, dan wel aan een hogeschool een schenking doet. Anderzijds werden universiteiten en hogescholen niet hetzelfde behandeld wanneer het gaat over de schenkings- en successierechten die al dan niet betaald moeten worden. Om die verschillen weg te werken, deed het VVKHO enkele voorstellen om de betrokken regelgeving aan te passen. Zo werd na enig studiewerk contact gezocht met het kabinet-Geens en met de CD&Vregeringscommissarissen, zowel op federaal als op Vlaams niveau. De verschillende behandeling inzake de schenkings- en successierechten werd op Vlaams niveau weggewerkt door een voorstel van decreet houdende wijziging van het Wetboek der Successierechten
en het Wetboek der Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten, wat het tarief inzake successie- en schenkingsrechten voor goede doelen betreft, dat op 27 november 2013 door het Vlaams Parlement goedgekeurd werd. De bestaande vrijstelling inzake successie- en schenkingsrechten van de publiekrechtelijke hogeronderwijsinstellingen werd opgeheven, en zowel privaatrechtelijke als publiekrechtelijke hogeronderwijsinstellingen moeten nu eenzelfde tarief betalen, dat voor de privaatrechtelijke instellingen iets lager is dan voorheen. Wat het aftrekbaar maken van giften aan de hogescholen betreft, blijft het VVKHO – in samenspraak met VLHORA – ijveren voor een wijziging aan het Wetboek van Inkomstenbelasting, zodat ook deze discriminatie ten opzichte van de universiteiten weggewerkt kan worden. Dit zal een belangrijk aandachtspunt blijven voor het VVKHO in 2014.
4. CHRISTELIJKE IDENTITEIT In de missie en strategische doelstellingen van het VVKHO wordt duidelijk verwezen naar de christelijke identiteit van waaruit het Verbond wil werken in voortdurende samenwerking met het VSKO en het ruime (hoger)onderwijsveld. Via de geformuleerde operationele doelstellingen wordt geschetst hoe dit concreet gestalte krijgt via een divers engagement bij verschillende groepen, netwerken en studiedagen. Het VVKHO beleeft ‘identiteit’ als bruggen bouwend tussen verschillende onderwijsniveaus; tussen uiteenlopende doelgroepen; tussen hogeschool en inspiratie; tussen katholieke identiteit en diversiteit; tussen verleden en toekomst; tussen ontwikkelen en meedelen, … 4.1. Netwerk hogeschoolpastores – (VUHP) Sinds 2000 dient het VUHP (Vlaams Universiteits- en Hogeschoolpastoraat) zich aan als een platform van mensen die in het hoger onderwijs (deels) vrijgesteld zijn en/of zich als vrijwilliger engageren voor hogeschoolpastoraat. Een kwaliteitsvolle pastorale werking in hogescholen en universiteiten vraagt om een structurele dimensie. Gespreid over het jaar werden twee verschillende initiatieven ontwikkeld en aangeboden. Enerzijds was er het tiende tweedaagse seminarie op 17 en 18 januari 2013 met als thema: ‘Van oude wijn in nieuwe zakken. Nieuwe vormen van gemeenschapsvorming en levensbeschouwelijk werken met en voor zoekende en agnostische jongeren’. Deze tweedaagse werd terug georganiseerd in La Foresta in de abdij van Vaalbeek. Nienke Pruiksma liet de deelnemers kennis maken met een nieuw project rond gemeenschapsvorming in Nederland, ‘Nieuw W!j’. Anderzijds gaven enkele leden van het VUHP zelf enkele van hun ‘good practices’-voorstellen. Op vrijdag werd het perspectief verbreed door Jan Verachtert. Het referentiekader vormde zijn ‘God heeft een brede rug. De zoektocht van een religieus agnostspreken over agnostische spiritualiteit’. Afrondend gingen eerst Johan Vanhoutte en vervolgens alle aanwezigen in gesprek. Tegelijk was er de ontmoetingsdag op 12 juni in Brussel waarbij HUB en het VVKHO gastheer waren. In de voormiddag lag de klemtoon op de uitwisseling van pastorale activiteiten in (het) Brussel(s hoger onderwijs). Na de middaglunch in de Guimardstraat volgde een interreligieuze wandeling door Brussel. Uitdagingen die zich aandienen voor het volgende werkjaar zijn een hernieuwde samenwerking met UCSIA. Dit opent perspectieven naar inhoudelijke uitwerking en de logistieke ondersteuning van het seminarie. Een andere denkpiste is om het aanbod (deels) open te zetten voor andere (pastorale) geïnteresseerden. 4.2. Kerngroep kwaliteitszorgcoördinatoren en leidinggevenden De instrumentele dimensie van onderwijs is onvermijdelijk, en meer nog gewenst. En toch… Duizend dingen gebeuren in onderwijs en deze zien en de goede keuzes maken, dat kan men niet vertalen in allerlei scripts, protocollen of (deontologische) codes. Er is meer nodig. Dit kan maar indien men zoekt
naar de wezenlijke verbinding van de instrumentele dimensie van onderwijs met de spirituele, levensbeschouwelijke, morele en pedagogische lagen van onderwijs. De kerngroep ‘kwaliteitszorgcoördinatoren & leidinggevenden’ vertrekt vanuit een visie op (hoger) onderwijs die zich niet vast laat zetten in een functionele, technische en organisatorische benadering. Dit alles is heel belangrijk, maar niet voldoende. Dit meer of extra wil de kerngroep telkens opnieuw uitdiepen via een specifiek onderwerp tijdens een jaarlijkse themadag voor leidinggevenden. De kerngroep komt verspreid doorheen het jaar vijf halve dagen samen. Door het uitspreken van waar men mee bezig is, wat men bezielt en waar men rond zoekende is, in de context van onderwijs, groeit een thema dat men vorm en inhoud geeft via een themadag voor een brede doelgroep. Deze themadag voor leidinggevenden schakelt zich geleidelijk aan in, in een langere traditie die teruggaat tot 2007. Voor 2013 werd gekozen voor het thema ‘Fusie en organisatieveranderingen. Zoektocht naar een nieuwe verbondenheid’. Gezien de grote actualiteit kon deze themadag, die plaatsvond op 27 november in Brussel, rekenen op heel veel interesse uit een breed onderwijsveld. De maximale voorziene capaciteit werd dan ook bereikt. De positieve reacties van de supervisanten en de supervisoren waren de aanleiding om dit langdurig en vormend aanbod terug aan te bieden. Een groep met leidinggevenden volgt het supervisietraject dat loopt tot juni 2014. 4.3. Projectwerking ‘identiteit in diversiteit’ Het project ‘identiteit in diversiteit’ (‘iINd’) startte als SoE-project (2008-2009) en werkte via de financiële bijdrage van het VSKO en het VVKHO verder (2009-2013) als VVKHO/VSKO-project. De voorbije drie jaren (2010-2013) ging de aandacht voor het basisonderwijs naar de concretisering en uitwerking van de visie ‘iINd’ via het ‘geïntegreerd meersporencurriculum’ (GMC) in de twee pilootprojecten in de lerarenopleidingen van KaHo Sint-Lieven (Aalst) en Thomas More (Mechelen), en de contacten met het werkveld, in het bijzonder met aandacht voor de lerarenopleidingen en de (piloot)basisscholen. Onder meer via de verschillende publicaties (de vierde publicatie werd uitgegeven bij Halewijn met als titel: Dialoogschool in actie. Mag ik er zijn voor u?), de Thomaswebsite en de studiedagen (onder meer 25 april 2013 met als thema ‘Verankeren van identiteit in diversiteit’) werden vele inzichten en concreet uitgewerkt materiaal (waaronder de levensbeschouwelijke groeiwijzer12) ter beschikking gesteld van het brede onderwijsveld. Voor het secundair onderwijs werd ingezet op de levensbeschouwelijke competentie van studenten in de lerarenopleiding secundair onderwijs (2010-2011). De aandacht gaat nu (2011-2013) uit naar een bevraging van verschillende Vlaamse secundaire scholen rond hun werking en vragen bij het ‘pedagogisch project katholieke school’ (PPKS). Dit kwalitatief onderzoek zal verwerkt worden in functie van concrete aanbevelingen voor de lerarenopleidingen secundair onderwijs. Tegelijk worden modules uitgewerkt voor de lerarenopleidingen rond het ‘schooleigen katholiek opvoedingsproject’ (SKOP) (20122014). De opzet is om dit voor te stellen op een Onderwijsdag in 2014.
12
http://www.kuleuven.be/thomas/page/groeiwijzer/
De volgende uitdagingen en thema’s rond ‘identiteit en diversiteit’ vormden de aanleiding voor het VSKO en het VVKHO om de projectwerking voor één jaar te verlengen: • Het GMC in de lerarenopleidingen basisonderwijs is uitgewerkt en geïmplementeerd tot en met het tweede jaar. De uitwerking van het derde jaar met aandacht voor de aspecten ‘Dialoogschool’ en ‘tandemwerking optie 1 en 2 of team-teaching’ moet nog uitgewerkt worden op het vlak van de opleidingsonderdelen en stage; • De samenwerking met de huidige basisscholen gaat over van een verkennende fase naar een concrete werking met aandacht voor (nieuwe) stageopdrachten en (begeleiding van het) lerarenteam in de basisschool; • De samenwerking met het VVKBaO rond modellen van team-teaching en co-teaching en de meerwaarde van samenwerking in onderwijs; • De overgang maken van ‘project’ naar ‘implementatie’ in de dag- en avondopleidingen van KaHo Sint-Lieven (Aalst: kleuter onderwijs) en Thomas More (Mechelen: lager onderwijs); • Het begeleiden en informeren van de onderwijsteams van KaHo Sint-Lieven (Aalst: lager onderwijs; Sint-Niklaas: lager onderwijs) en Thomas More (Mechelen: kleuter onderwijs) rond ‘identiteit in diversiteit’; • Nieuwe basisscholen zullen aangesproken en begeleid moeten worden – onder meer in functie van nieuwe studenten optie 2 en tandemdidactiek; • Ook leden van schoolbesturen, pedagogische begeleiders, inspectie-adviseurs roomskatholieke godsdienst, … (verder) informeren en sensibiliseren; • … Wegens de beperkte tijdsduur (één werkjaar: 2013-2014) werd gekozen voor een grote continuïteit qua samenstelling van de groep in vergelijking met de bestaande projectgroep. Op die manier kon het meest effectief doorgewerkt worden. Concreet ging het over de financiering van 2 x 20 % vanuit het VSKO (voor twee lectoren in de lerarenopleidingen: Jan Blancke (KaHo Sint-Lieven Aalst), Jo Van Schoors (Thomas More Mechelen)), Kris Vanspeybroeck (coördinator, VVKHO), Peter Keersmaekers (VSKO), Johannes Claeys (om de veertien dagen, VVKHO), Marc van Kerkhoven (IDKG) en Ludo Guelinckx (om de veertien dagen, VVKBaO). 4.4. Samenwerking met andere partners rond christelijke identiteit Het VVKHO is niet alleen initiatiefnemer rond het thema christelijke identiteit, het Verbond probeert ook via structurele samenwerking, via projectmatig werken of een eenmalige activiteit in te gaan op interne (VSKO) of externe vragen. Hierna volgt een opsomming waaraan het VVKHO zijn steentje heeft proberen bij te dragen. 4.4.1. Stuurgroep identiteit (CCV-regio-Caritas) De unit ‘CCV-regio Caritas’ omvat drie onderdelen: Cairos Competent in zorg; Identiteit; en Pastorale Vorming. Vanuit het onderdeel Identiteit werd een stuurgroep opgericht waaraan het VVKHO deelnam. Samen met het uitwisselen van uiteenlopende expertise en good practices in zorg en onderwijs organiseerde deze stuurgroep een studiedag op 11 oktober 2013 rond het thema 'Vele brillen, één verhaal. Christelijke identiteit en inspiratie anno 2015'. In aansluiting op de studiedag volgt het
vervolgproject ‘Ten huize van’. Deze formule biedt het voordeel dat ter plaatse een beter contact mogelijk is met ontwikkeld materiaal, ruimtes, betrokken medewerkers,… 4.4.2. Resonantieraad Diversiteit (HUB-KAHO) HUB-KAHO heeft de intentie een beleid uit te werken rond diversiteit. De expertisecel Diversiteit, met als voorzitter algemeen directeur Dirk De Ceulaer, geeft dit beleid mee vorm. Om de link te leggen naar de realiteit zijn er op alle campussen (Aalst, Brussel, Gent en Sint-Niklaas) resonantieraden Diversiteit opgericht. Deze ondersteunen mee het beleid op de campussen en de hogeschool. Men verwacht vanuit deze resonantieraden input waarover men kan nadenken om de beleidslijnen uit te tekenen. Aan het VVKHO werd gevraagd om deel uit te maken van de resonantieraad van Aalst. 4.4.3. Stuurgroep Levensbeschouwelijk Profiel (Associatie KU Leuven) De SLP (Stuurgroep Levensbeschouwelijk Profiel (voorheen WLP) nam de beslissing om de Platforms voor Levensbeschouwelijk Onderwijs en Onderzoek (PLOO’s) sterk te reduceren. Verschillende redenen lagen aan de basis van deze beslissing. Het bleek voor de verschillende PLOO’s bijvoorbeeld heel moeilijk om structureel associatiebreed overleg te organiseren. Om de collega’s van de hogescholen ook in de toekomst te betrekken wordt er gedacht aan een jaarlijkse of tweejaarlijkse studiedag rond een thema met betrekking tot het levensbeschouwelijk profiel. Als centraal orgaan blijft de SLP wel bestaan. Meer nog als centraal orgaan zal de SLP frequenter bijeen komen en een duidelijke stem hebben richting de hogescholen van de Associatie KU Leuven. De SLP zal ook werken aan een precisering van de missie van de Associatie KU Leuven. Het VVKHO maakt(e) deel uit van de PLOO’s en de SLP. 4.4.4. PaLeD (VSKO) De groep PaLeD ‘Pastoraal en Levensbeschouwelijke Diversiteit’ is een initiatief van mevrouw Mieke Van Hecke. PaLeD is op zoek naar uiteenlopende situaties, good practices, maar ook op te volgen evoluties rond levensbeschouwelijke diversiteit in (hoge)schoolpastoraal. VSKO-stafmedewerker Peter Keersmaekers coördineert de werking met diverse professionals buiten en binnen het VSKO. De vragen en noden werden geregistreerd en daaruit werden enkele krachtlijnen in een visietekst opgenomen. Ook het VVKHO participeerde als ‘critical friend’. Dit proces zal leiden tot een studiedag op 14 mei 2014 in HUB-KAHO (Brussel). 4.4.5. Besturenraad (Nederland) Met de Nederlandse onderwijskoepel Besturenraad bouwde het VVKHO gedurende de afgelopen jaren een sterk contact uit. Vanuit de uitwisseling die tweemaal per jaar georganiseerd respectievelijk in Brussel en in Woerden is een projectvoorstel in ontwikkeling. Het startpunt vormt de vraag hoe in een tijd van meetbaarheid en opbrengstgericht denken, vanuit onze katholieke/christelijke inspiratie, een visie op goed onderwijs naar voren kan worden gebracht dat verder gaat dan de cultuur van het meten. De vraag wordt gesteld naar het ‘waartoe’ van onderwijs, of: wat willen wij studenten meegeven en op welke samenleving bereiden wij hen voor? Vervolgens is er de vraag hoe die onderwijsdoelen gerealiseerd kunnen worden en uit welke bronnen daarbij wordt geput.
Deze vragen worden verkend en ge(her)formuleerd in interviews met hedendaagse denkers over goed onderwijs. De inzichten die hierin worden opgedaan, worden uitgewerkt tot een project dat uiteindelijk kansen moet geven aan de ondersteuning van katholieke en christelijke onderwijsinstellingen in de uitwerking en realisering van hun eigen onderwijswijsbeleid. 4.4.6. PWO-project Een (geloof)waardig vak? Het VVKHO is een van de leden van het projectconsortium van het praktijkgericht wetenschappelijk onderzoeksproject ‘Een (geloof)waardig vak? Op zoek naar een vak(didactiek) rooms-katholieke godsdienst’. Als lid wordt men niet alleen op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen van het project, maar maakt men ook deel uit van de kenniskring. In de kenniskring is er enerzijds aandacht voor de presentatie van en uitwisseling rond het project (onderzoeksvraag, onderzoekslijnen, inhoudelijke en praktische uitwerking). Anderzijds is er ruimte voor vragen, opmerkingen en suggesties. 4.4.7. Samenwerking met het IKKS Het VVKHO zit zowel in de raad van bestuur als in de algemene vergadering van het Interdisciplinair Kenniscentrum Kerk en Samenleving (IKKS). Het IKKS is een kenniscentrum dat fundamenteel, empirisch en beleidsgericht onderzoek doet op het raakvlak van kerk en samenleving. Onderzoek gebeurt autonoom en op interdisciplinaire basis. Onderzoek gebeurt op eigen initiatief of op vraag van derden en valt binnen drie onderzoekslijnen: ‘gemeenschap en geloof in een postseculiere context’, ‘zorg, zin en samenleven’ en ‘onderzoeksmethodologie en levensbeschouwing’. In 2013 werd onder de leiding van onderzoekscoördinator Lea Verstricht een onderzoek afgerond dat focuste op de kerkelijke presentie in Gent. Het Dekenaat Gent-stad was de opdrachtgever voor deze studie. Er werd tevens een onderzoek opgestart naar de inspiratie en identiteit van welzijnszorg en er werd een onderzoek afgerond dat dieper inging op de spirituele plekken en de belevingswaarden voor de bewoners van twee nieuwe wijken in Antwerpen. Het onderzoek werd aangevraagd door het stadspastoraal de Loodsen. Op vlak van de organisatie-uitbouw werd intern de reflectie gestart naar de aanwerving van een administratief coördinator en werd Stijn Latré aangeworven als derde onderzoekscoördinator. Hij is doctor in de filosofie en eveneens verbonden aan het Centrum Pieter Gillis van de Universiteit Antwerpen. 4.4.8. Interdiocesaan Pastoraal Beraad Het VVKHO is gemandateerd door het VSKO om te zetelen in het bureau van het IPB (Interdiocesaan Pastoraal Beraad). Hierdoor is het VSKO/VVKHO nauw betrokken bij de ontwikkelingen in het kerkelijk landschap.Het IPB gaf in 2013 via studiedagen, werkgroepen onder meer aandacht aan ‘Fresh Expressions of Church’ (in samenwerking met mevrouw Liesbeth Pulinckx, Faculteit Theologie en Religiewetenschappen, KU Leuven), het belang en de eigenheid van diaconie, het geloof van jongeren, solidariteit en Europees burgerschap etc. 4.4.9. KiJo (Netwerk Rechtvaardigheid & Vrede) De werkgroep KiJoSolidariteit ('Ki' staat voor kinderen en 'Jo' voor jongeren) - het vroegere 'Top Kinderen' - werd in 1976 opgestart op initiatief van het Secretariaat van de Bisschoppenconferentie “om
het kind op lagere schoolleeftijd in het geheel van zijn christelijke opvoeding op de beste wijze te sensibiliseren voor de derde en de vierde wereld”. Sinds 1999 neemt het Netwerk Rechtvaardigheid & Vrede de coördinatie van deze werkgroep op zich. Er is een ontmoeting tussen vertegenwoordigers van Broederlijk Delen, Joka, Missio, Netwerk Rechtvaardigheid & Vrede, Pax Christi Vlaanderen, Welzijnszorg, Studio Globo, Spoor ZeS en VSKO/VVKHO. In 2013 werden de banden aangeknoopt met het Netwerk Rechtvaardigheid en Vrede dat een nieuwe coördinator kreeg: de heer Pieter Vandecasteele. 4.5. Leiderschapsontwikkeling Dag 1
Thema’s Uitzetten van de krijtlijnen Van empirisch onderzoek rond ‘identiteit katholieke school’ naar het formuleren van de missie en het realiseren van de visie van de school (onder andere via personeelsbeleid). Belang en noodzaak van een leiderschapstraject vanuit christelijke inspiratie.
Docenten Prof.dr. Didier Pollefeyt (KU Leuven) Maarten Andriessen (Adforum-BDO) Mieke Van Hecke (VSKO)
Data (2013-2014) 15 mei 2013 (Brugge)
2
Pedagogisch leiderschap Visie op mens, wereld en God. Visie op vormen en de rol van de leidinggevende in een christelijke traditie. Visie op pedagogisch project.
Prof.dr. Bram de Muynck 16 mei 2013 (Driestar Nederland) (Brugge) Dr. Hans Van Crombrugge (HIG-HUB-KAHO)
3
Geïnspireerd en authentiek leiderschap Ruimte maken voor de eigen spiritualiteit en de relatie met de instelling. Vraaggestuurd werken aan authentiek leiderschap in een geïnspireerde/confessionele context.
Prof.dr. Johan Verstraeten (KU Leuven) Prof.dr. Hannes Leroy (Cornell, KU Leuven, AMS, IESEG)
13 november 2013 (Groot-Bijgaarden)
4
Bijbels geïnspireerd leiderschap Reflexief vermogen en geloofstaal ontwikkelen als persoon, leidinggevende van/met een school – met een bijzondere aandacht voor ‘verrijzenis’.
Luc Devisscher (CCV) Prof.dr. Rik Torfs (KU Leuven)
16 december 2013 (Leuven)
5
Ethisch leiderschap Het ontwikkelen van een grondhouding als leidinggevende. Een deugdethische benadering van contextuele uitdagingen.
Prof.dr. Paul van Tongeren (Radboud Universiteit Nijmegen, KU Leuven)
11 februari 2014 (Groot-Bijgaarden)
6
Slotsessie Evaluatie van het vormingstraject. Afronding van het vormingstraject: Waartoe worden we gezonden en wat zal ik daarbinnen opnemen?
Peter Knapen en Johannes Claeys Mgr. Johan Bonny Mieke Van Hecke Prof.dr. Didier Pollefeyt (KU Leuven)
11 juni 2014 (Antwerpen)
5. LERARENOPLEIDING 5.1. Algemeen Voor de VVKHO-werking gericht op de lerarenopleidingen van de Vlaamse katholieke hogescholen, werden in 2013 de volgende prioriteiten aangehouden: 1. Het in contact brengen van de leidinggevenden van de lerarenopleidingen met de verantwoordelijken van het VSKO, met het oog op een rechtstreekse informatie-uitwisseling en een open dialoog rond thematieken waar samenwerking noodzakelijk of gewenst is. Ondanks het feit dat de themata dikwijls op andere en gelijkaardige fora aangesneden worden, ondersteunt en realiseert het VVKHO op deze manier een uniek overlegplatform; 2. Het opzetten van een werking waarbij de inhoudelijke focus enerzijds aansluit bij de actualiteit van onderwijsontwikkelingen, maar anderzijds ook getuigt van een integrale visie op leraarschap. Zo heeft de lerarenopleidingwerking van het VVKHO bijzondere aandacht voor de levensbeschouwelijke dimensie van het leraar-zijn. Deze gerichtheid wordt niet gezien als ‘de kers op de taart’, maar als een wezenlijke element van het katholiek onderwijs dat zich laat kennen via een visie op leren, vorming, organisatieontwikkeling, personeelsbeleid, … Meer informatie daarover kan gevonden worden bij paragraaf 4.3. Projectwerking ‘identiteit in diversiteit’; 3. Een flexibele en vraaggestuurde werking, afgaande op de signalen of vragen vanuit de lerarenopleidingen en/of de verbonden of diensten van het VSKO. 5.2. Specifiek Meer specifiek omvatte de werking van het VVKHO op het terrein van de lerarenopleiding in 2013 de hierna volgende aspecten. 5.2.1. Werkgroep VVKHO/Lerarenopleiding –VSKO Dit overlegplatform brengt de lerarenopleidingen rechtstreeks in contact met de verantwoordelijken van de verschillende VSKO-verbonden en diensten. Ze concentreert zich op gedeelde visieontwikkeling, op de grootste gemene delers tussen de aanbieders en afnemers van onderwijs. In 2013 werden tal van belangrijke onderwijsdossiers besproken: de taskforce stage, de hervorming secundair onderwijs, het loopbaanpact, visietekst vroeg vreemdetalenonderwijs, ... Er hebben een drietal vergaderingen plaatsgevonden. Het VVKHO neemt het voorzitterschap waar van de werkgroep en stelt de agenda op in overleg met het Comité van de secretarissen-generaal van het VSKO. 5.2.2. Concrete vormen van samenwerking tussen VVKHO en VSKO Het VVKHO en het VSKO werkten concreet samen wat betreft de volgende aangelegenheden: 1. Vergadering ICT-coördinatoren lerarenopleiding Op 15 januari 2013 kwamen de ICT-coördinatoren uit de verschillende lerarenopleidingen bijeen met VVKSO, VVKBaO en VVKHO. De opzet van deze vergadering was drieledig. Het nieuwe
leerplan ‘Mediaopvoeding’ in het basisonderwijs werd voorgesteld; de nieuwe ICT-DIA van VVKSO werd kenbaar gemaakt; en tot slot schetsten de verschillende lerarenopleidingen hoe ICT-vaardigheden geïntegreerd worden aangebracht in de opleidingen. a. Het nieuwe leerplan ‘mediaopvoeding’ bevat drie grote doelen: het ontwikkelen van mediageletterdheid, van mediawijsheid en van technische en instrumentele competenties. De doelen uit dit leerplan realiseert het basisonderwijs geïntegreerd en in samenhang met andere leerdoelen in de verschillende leergebieden. Het VVKBaO biedt de mogelijkheid aan om dit nieuwe leerplan voor te stellen aan docenten lerarenopleiding lager onderwijs. Zeker gezien de geïntegreerde aanpak in dit leerplan, wordt dit initiatief sterk gesteund door de ICT-coördinatoren. b. De ICT-DIA is een instaptoets ICT in de eerste graad van het secundair onderwijs. Hieruit werden enkele - voorlopige - conclusies gecommuniceerd. De definitieve conclusies zijn voor een vergadering in 2014, want de instaptoets werd nog afgenomen tot oktober 2013. De focus van de ICT-vorming werd besproken vanuit de technische vaardigheid, vanuit de benodigde kennis voor het hoger onderwijs maar ook vanuit de voor- en nadelen van integratie in de verschillende vakken in het basis-, secundair en hoger onderwijs. c. De coördinatoren ICT hoger onderwijs gingen in op drie thema’s die van belang zijn in de opleiding: (1) wat hebben studenten in de lerarenopleiding nodig om levenslang te kunnen leren en welke ICT-vaardigheden zijn daarbij cruciaal? (2) Specifieke tools op onderwijsniveaus (leerlingvolgsystemen, rapporten). (3) Didactische aspecten: hoe ga ik als leerkracht ICT gebruiken in de klas? 2. Nascholingsproject ‘Capito?’ De docenten PAV (Project Algemene Vakken) werden uitgenodigd op 29 mei 2013 voor de presentatie van het nascholingsproject ‘Capito?’ waarbij de focus lag op de integratie van ICT in Frans, Engels en PAV in de tweede en derde graad van het bso. Dit project bevat een goed voorbeeld van integratie van ICT in de betreffende vakken voor de tweede- en derde graad bso. De docenten hoger onderwijs kregen nadien toegang tot het materiaal van dit nascholingsproject. 3. Opvoedingsconcept voor het Katholiek Basisonderwijs Er is een goede samenwerking geweest op het niveau van de stafmedewerkers van VVKBaO en het VVKHO naar aanleiding van het vernieuwde Opvoedingsconcept voor het Katholiek Basisonderwijs (OKB). Er werd samengezeten voor een concreet vormingsaanbod voor de katholieke lerarenopleidingen. Het VVKHO was eveneens aanwezig op de presentatie van het nieuwe OKB op 21 november in Gent. 4. Leerplan wiskunde VVKHO-VVKSO-VVKBaO Op 5 december 2013 was er een overleg tussen het VVKHO, de docenten secundair onderwijs en de leerplancommissie over de leerplannen wiskunde. Bij het uitbrengen van een nieuw leerplan door VVKBaO, VVKSO en VVKBuO worden de docenten lerarenopleiding van het betreffende vak uitgenodigd op de voorstelling ervan. In de uitrol van het leerplan is er overleg met de pedagogische begeleiders en ook tijdens andere academiejaren is er een jaarlijks overleg tussen docenten lerarenopleiding en de vakspecifieke pedagogisch begeleider in hun bisdom. In 2013 werd de vraag vanuit VVKSO gesteld om samen te komen rond het leerplan wiskunde eerste graad. Het VVKHO organiseerde dit overleg tussen VVKHO/lerarenopleiding en VSKO. De voorzitter van de leerplancommissie lichtte het leerplan toe, gaf de stand van zaken met
betrekking tot de uitrol van het leerplan; ging in op de overgang naar de tweede graad; en verwees naar heel wat ontwikkeld praktisch materiaal. 5. Werkgroep VSKO Wereldoorlog I Het Bijzonder Comité voor Herinneringseducatie ontwikkelde een toetssteen voor herinneringseducatie. Naar aanleiding van ‘100 jaar Groote Oorlog, 2014-2018’ ontwikkelde de provincie West-Vlaanderen een toetssteen ’14-’18. Voortbouwend hierop schreef het VSKO een mededeling Als school de Eerste Wereldoorlog herinneren. Het VVKHO hielp mee aan het ontwikkelen van deze mededeling. Hierin worden aandachtspunten bij projecten in scholen met betrekking tot 14-18 toegelicht. Daarnaast werd het twinningsproject voor Britse en Belgische scholen ondersteund vanuit deze groep. Afgesproken werd ook om in Forum, het tijdschrift van het VSKO, regelmatig aandacht te hebben voor de Eerste Wereldoorlog doorheen de jaren 2014-2018. Onder andere zal er in de toekomst aandacht zijn voor de initiatieven van de lerarenopleidingen met betrekking tot de Grote Oorlog.
6. VERPLEEGKUNDE 6.1. De VVKHO-werkgroep Verpleegkunde Het overleg tussen de professionele bacheloropleidingen Verpleegkunde en de HBO5-opleidingen Verpleegkunde kreeg ook in 2013 een vervolg in de werkgroep Verpleegkunde. In wat volgt wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste dossiers die er aan bod gekomen zijn. 6.1.1. Samenwerking tussen HBO5 en hogescholen Het decreet betreffende de versterking van het hoger beroepsonderwijs in Vlaanderen werd in 2013 gefinaliseerd en voorziet dat hogescholen, CVO’s en secundaire scholen die HBO5 aanbieden, tegen 1 september 2014 een samenwerkingsverband moeten afsluiten. Om de hogescholen daarin te ondersteunen, werd door het VVKHO een model van samenwerkingsovereenkomst opgesteld, die gebruikt kan worden als handleiding bij de onderhandelingen met de verschillende partners. In de werkgroep Verpleegkunde werden de evoluties in verband met dit decreet op de voet gevolgd en was er plaats voor overleg en reflectie over de elementen die nog voor onzekerheid zorgen, zoals bijvoorbeeld het personeelsstatuut. Alle partners zijn bereid tot samenwerking, maar door de vele nog niet geregelde elementen, is dat niet evident. Ook in 2014 zal dit een belangrijk aandachtspunt blijven voor de werkgroep. 6.1.2. Beroepscompetentieprofiel voor Verpleegkunde in de SERV In 2013 werd er – in reactie op het onbevredigende beroepscompetentieprofiel dat door de SERV uitgewerkt was in 2012 – door VIVO (Vlaams Instituut voor Vorming en Opleiding) en mevrouw Lon Holtzer een profiel uitgewerkt op basis van het beroepsprofiel (‘Definitie van beroepsprofiel en competentieprofiel voor de Belgische Verpleegkundige’) dat uitgetekend werd binnen de Nationale Raad voor Verpleegkunde op vraag van de FOD Volksgezondheid. Het is namelijk van belang dat het beroepscompetentieprofiel zo dicht mogelijk bij de werkelijkheid aansluit, aangezien op basis daarvan de beroepskwalificaties opgesteld worden. Dat nieuwe profiel werd voorgelegd aan de SERV en op basis daarvan heeft de SERV geprobeerd om het beroepscompetentieprofiel voor Verpleegkunde in begrijpelijk Nederlands om te zetten. De nuances van het professioneel verpleegkundig taalgebruik gaan af en toe verloren, maar er is toch een poging ondernomen. Het is afwachten of het vernieuwde beroepscompetentieprofiel uiteindelijk gevalideerd zal worden. De werkgroep Verpleegkunde zal dit onderwerp in ieder geval in 2014 verder blijven volgen.
6.1.3. Satellietopleiding Verpleegkunde In het Limburgse Neerpelt stelde een secundaire school de vraag of er een HBO5-opleiding Verpleegkunde ingericht kon worden in Noord-Limburg (nieuwe vestigingsplaats). De Diocesane Planningscommissie heeft die aanvraag – na extra vragen over kwaliteitsvolle stageplaatsen – goedgekeurd. Het VTI Hasselt biedt als proefperiode nu de eerste 2 modules aan, waarna de leerlingen de andere modules eender waar kunnen volgen. Er werd een stuurgroep opgericht, waarin de drie Limburgse HBO5-scholen in vertegenwoordigd zijn en die groep zal onderzoeken of de nieuwe vestigingsplaats geen ongewenste leerlingenstromen creëert. Het verhaal van de satellietopleidingen zou eventueel ook uitgebreid kunnen worden naar OostVlaanderen, waar een ziekenhuis een gelijkaardige vraag heeft gesteld. Dit traject zal in 2014 verder opgevolgd worden. 6.1.4. Actieplan ‘Werk maken van werk in de zorgsector 2.0’ De problematiek van de kwaliteitsvolle stageplaatsen krijgt in dit actieplan veel aandacht. De bedoeling is om eerst met de mensen uit het onderwijsveld eensgezind aan de slag te gaan, en dan pas de stap naar het werkveld te zetten. Er werd afgesproken om per provincie te inventariseren wat de stagenoden zijn en welke stageplaatsen er op dit moment al bestaan. Diezelfde operatie zou in een latere fase ook door het werkveld gedaan moeten worden. De leden van de werkgroep merken op dat het spreiden van stages in de tijd geen evident verhaal zal zijn, maar dat het wel onderzocht moet worden of men stages niet kan laten lopen tot 11 juli en al meteen kan laten starten op 15 augustus. Ook stages in het weekend zouden mogelijk moeten zijn. De leden wijzen er wel op dat de onderwijsinstellingen de spreiding in de tijd (of het gebrek daaraan) niet als een concurrentiepunt mogen inzetten. Een ander idee bestaat erin studenten te koppelen aan verpleegkundigen in plaats van aan mentoren, om op die manier stages ook meer te kunnen spreiden. Zo volgt de student de shiften van de verpleegkundige en zal er meer gewerkt kunnen worden met nachtshiften, weekendshiften, … Deze problematiek zal in 2014 verder opgevolgd worden. 6.2. Projectgroep ‘Efficiënt inzetten van zorgverleners en personeel in de zorg’ De werkzaamheden van de projectgroep Z³ (‘Efficiënt inzetten van zorgverleners en personeel in de zorg’) leidden in 2013 tot een zoekconferentie ‘Slimmer zorgen voor morgen’. Op basis van de methodiek van de ‘Future Search’ en in een driedaags traject trachtte men aanbevelingen op papier te zetten over het toekomstig zorglandschap. Deze aanbevelingen werden gepresenteerd op de Ronde Tafel van 18 februari 2013.
Deze aanbevelingen werden verankerd in het Zorgvernieuwingsplatform binnen Flanders’ Care, om zo toe te laten dat er politiekoverschrijdend gewerkt kan worden. De administratie heeft een rooster opgesteld waarin de veertien krachtlijnen vervat zitten. In dat rooster worden alle initiatieven ingevoerd om dan een antwoord te kunnen formuleren op de volgende vragen: • Wat bestaat er al? • Wat zit er in de pijplijn? • Wat zijn de resterende leemtes en welke ministers kunnen daarvoor aangesproken worden? Daarenboven engageert de minister van Welzijn zich om – wanneer men met projecten komt – mee te zoeken om tot een regelluwe ruimte te komen en het project alle kansen te geven. In 2014 kent dit verhaal een verder vervolg waarbij de aanbevelingen vertaald worden naar beleidsadviezen. 6.3. Overleg VSKO - Zorgnet Vlaanderen De volgende onderwerpen, relevant voor of gerelateerd aan onderwijs werden in de Intersectorale Commissie Verpleegkundige en Paramedische Zorg van Zorgnet Vlaanderen besproken. 1. Als vervolg op de nota ‘De passie van een driehoeksverhouding’ waarin, vanuit een driehoekig interactiemodel, de samenwerking tussen onderzoek, onderwijs en werkveld actiegericht werd uitgeschreven, zijn er drie werkgroepen opgericht: • Werkplekleren; • Stage van docenten in het werkveld; • Input van het werkveld in onderzoek. 2. Uitgaande van het actieplan ‘Werk maken van werk in de zorgsector 2.0’ overlegden onderwijs en werkveld om te komen tot het: • Versterken van de instroom; • Optimaliseren van de kwantiteit en kwaliteit van de stageplaatsen en begeleiding door het werkveld. 3. Beroepskwalificaties en de inschaling van ‘Verpleegkunde’ door AKOV.
7. STUDENTGERICHTHEID 7.1. De begeleiding van studenten met een functiebeperking n opvolging van een eerder overleg en naar aanleiding van de gemediatiseerde casus over een leerlinge die haar C-attest aanvocht voor de Raad van State omwille van haar privéproblemen en een gebrekkige ondersteuning van haar leerstoornissen, heeft er begin 2013 een overleg plaatsgevonden tussen het VSKO en de KU Leuven. Hierbij was het VVKHO ook betrokken. In deze casus wordt een individueel begeleidingsplan immers gezien als een contract waaruit tekortkomingen kunnen ontstaan als bepaalde punten niet vervuld worden. Dit wordt door de onderwijsinstellingen beschouwt als een zorgwekkende evolutie. Daarbovenop komt nog dat de Raad van State geen schadevergoeding voor tekortkomingen uitspreekt, maar nog een stap verder gaat en een A-attest toekent. Deze rechtspraak is volgens alle onderwijsniveaus te verregaand en kan negatieve effecten creëren. In opvolging van deze zaak heeft het VVKHO tevens onderzocht hoe de rechtspraak van de Raad voor betwistingen inzake studievoorgangsbeslissingen over de begeleiding van studenten met een functiebeperking te vergelijken is met die van de Raad van State. Uit dit onderzoek lijkt het onwaarschijnlijk dat de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen snel dwangsommen zal opleggen aan de hogeronderwijsinstellingen, aangezien de Raad van State zelf over uitzonderlijke omstandigheden sprak. Toch zal elke beslissing in de begeleidingsprocedure van studenten met een functiebeperking uitgebreid gemotiveerd en eventueel met bewijsstukken gestaafd moeten worden. De Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen stelt in zijn uitspraken namelijk dat een gebrekkige begeleiding in bijzondere omstandigheden wel tot een ander (positief) resultaat kan leiden. Tijdens datzelfde overleg bleek tevens dat de KU Leuven van het idee huiverde dat de Raad voor betwistingen inzake studievoorgangsbeslissingen bevoegd zou worden voor betwistingen over redelijke aanpassingen. Volgens hen zou deze bevoegdheidsuitbreiding een stijging van het aantal klachten veroorzaken en zouden de hogeronderwijsinstellingen door de vele gangbare interpretaties van een ‘redelijke aanpassing’ moeilijk kunnen bewijzen dat een aanpassing onredelijk is (en dus in het gelijk zouden gesteld worden). Toen duidelijk werd dat deze bevoegdheidsuitbreiding in de fiches van Onderwijsdecreet XXIII stonden, heeft het VVKHO (in overleg met de KU Leuven en het Departement Onderwijs en Vorming) gezorgd voor meer tijd om de fiches aan te passen aan de wensen van het hoger onderwijs en voorgesteld om een bemiddelings-/klachtenprocedure voor het Centrum voor Gelijke Kansen en Racismebestrijding (CGKR) te organiseren. Uiteindelijk is, zowel de bovenvermelde bevoegdheidsuitbreiding van de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen als de bemiddelings-/klachtenprocedure voor het CGKR, niet ingeschreven in (de definitieve versie) van Onderwijsdecreet XXIII.
7.2. VSKO-werkgroep Zorg Voor projecten met betrekking tot zorg van de overheid (OBPWO-onderzoeken) of andere spelers waarbij het VSKO of een verbond betrokken is, is de werkgroep Zorg de plaats waar informatie intern wordt uitgewisseld tussen de verbonden. Zo kan de deelname van één medewerker in een extern project maximaal aangewend worden binnen het hele VSKO. In 2013 werd sterk ingezet op een VSKO-visietekst over zorg. Vorig jaar werd al begonnen aan een stand van zaken per verbond. Hieruit kwamen een aantal verschillen naar voor. Deze verschillen werden in opeenvolgende vergaderingen uitgeklaard om finaal te komen tot de visietekst zorg ‘Uitgangspunten voor een kansenrijk en zorgbreed onderwijs voor alle kinderen en jongeren. Recht doen aan verschillen tussen leerlingen’. 13 Het proces naar deze visietekst was een belangrijke motor voor het verder ontwikkelen van een visie op zorg vertrekkende vanuit het sociaal model. Dat is een model waarbij de persoon centraal staat in zijn/haar sociale context. Het gaat om een belangwekkende stap in het denken binnen het VSKO maar dit neemt niet weg dat de praktische uitvoering van dit model nog een hele weg zal moeten afleggen. De verschillende versies van ontwerpdecreten betreffende leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften hebben zich in snel tempo opgevolgd. De oorspronkelijke naam, BNM-decreet, werd uiteindelijk gewijzigd tot het zogenoemde M-decreet. De houding van het VSKO op de ontwerpdecreten werd zorgvuldig afgestemd tussen de verbonden in de werkgroep Zorg. Interpretatieverschillen werden fundamenteel uitgediept. Meestal werd een consensus bereikt, waar niet werd de communicatie van de verschillen afgestemd. In de uitrol van het M-decreet werd een project voor competentieontwikkeling toegekend aan SNPB vzw, een samenwerkingsverband van alle pedagogische begeleidingsdiensten over de netten heen. Dit project moet competenties aanbrengen bij begeleiders en in een verbindende samenwerking met hen scholen ondersteunen in het kader van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Dit project wordt binnen het VSKO van nabij opgevolgd door de werkgroep Zorg. In dit project werden aan het einde van 2013 al enkele docenten uit het hoger onderwijs aangetrokken in de kerngroep van competentieontwikkelaars. Later zullen nog meer competentieontwikkelaars aangetrokken worden. Om aan de wijzigende context te kunnen meewerken wordt door de werkgroep Zorg ook professionalisering voorzien voor alle relevante personeelsleden binnen het VSKO. In 2013 werd onder andere mevrouw Annelies D’Espalier, doctoraatsstudent aan de faculteit Rechtsgeleerdheid van de KU Leuven, uitgenodigd om het begrip ‘redelijke aanpassingen’ verder te problematiseren en te verhelderen. 7.3. Aanmoedigingsfonds I In aanloop naar de rondetafelconferentie ‘De meerwaarde van het aanmoedigingsfonds’ van de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) op 25 maart 2013 schreef het VVKHO een nota met een stand van zaken betreffende het Aanmoedigingsfonds voor beleidsspeerpunten. Hierin werd een overzicht gegeven van de (te lange) historiek sinds 2005 van dit dossier. Daarnaast werden bemerkingen gemaakt bij de 13
http://ond.vvkso-ict.com/vvksosites/UPLOAD/2013/M-VVKSO-2013-044.pdf
resultaatsindicatoren, de beheersovereenkomst, de financiering, de verantwoording en de evaluatie. Tijdens de rondetafelconferentie lichtte de heer Raf Devos, adjunct-kabinetschef van minister Pascal Smet, kort de nieuwe krijtlijnen toe. Deze krijtlijnen gaan voort op het voorafgaandelijk advies aan de minister van een expertencommissie in de schoot van de Vlor. Het VVKHO lichtte deze krijtlijnen nadien toe in een nota voor de algemeen directeurs. In het najaar van 2013 werd dit dossier geconcretiseerd in decretale ontwerpteksten. Nadat het nieuwe concept door de Vlaamse regering werd goedgekeurd, zijn dit concept en de andere nieuwe elementen in dit dossier, zoals de decretale bepalingen in het ontwerp van decreet houdende de bepalingen tot begeleiding van de begroting 2014, kritisch besproken in verschillende documenten voor het Bureau en voor de werkgroep Studentenvoorzieningen. In het nieuwe concept worden onder meer de doelgroepen (de zogenaamde ondervertegenwoordigde groepen) waarvoor de hogeronderwijsinstellingen de middelen van het Aanmoedigingsfonds mogen gebruiken aan de hand van de clusters Ondervertegenwoordigde socio-culturele en socio-economische groepen; Studenten met een functiebeperking; en Tweedekansstudenten gedefinieerd, worden de gegevens betreffende deze doelgroepen via een vast registratie- en monitoringsysteem vastgelegd en worden een nulmeting en een omgevingsanalyse verplicht. Het nieuwe concept zou in de periode tussen 2014-2021 in drie fases gerealiseerd moeten worden. In het ontwerp van decreet worden onder meer de voorlopige definities van de clusters en/of de subcategorieën, de verdeelsleutel voor de verschillende clusters en/of subcategorieën en de voorlopige resultaatsindicatoren bepaald. 7.4. Professionalisering ombudspersonen De voorbije jaren werden twee tweedaagse professionaliseringssessies ‘Bemiddelingsvaardigheden voor ombudspersonen in het hoger onderwijs’ georganiseerd. Ook dit jaar werd deze vorming herhaald op 17 en 24 mei in Mechelen. De noodzaak voor een professionalisering specifiek voor ombudspersonen kwam hierbij duidelijk aan het licht. Momenteel bestaat voor hen namelijk geen interne opleiding. ‘Bemiddelingsvaardigheden voor ombudspersonen in het hoger onderwijs’ vult één van de aspecten in hun professionalisering in. In deze zin was het dan ook een logische stap om deze professionalisering in de hogescholen aan te bieden, aangepast aan de organisatiecontext. Enkele hogescholen hadden hierin interesse, enkele hebben eigen personeel hiervoor ingezet en andere hebben het VVKHO gevraagd om deze vorming te realiseren. In de toekomst dient verder nagedacht te worden over een concrete en praktische professionalisering van ombudspersonen. 7.5. SIHO-initiatief portretten van beroepskrachten met een functiebeperking Het VVKHO heeft zijn medewerking verleend aan het initiatief van het Steunpunt Inclusief Hoger Onderwijs (SIHO) om het beeld rond studeren en werken met een functiebeperking positief te beïnvloeden. Daartoe is een portret opgetekend van stafmedewerker Ann Van Lommen. Sinds het najaar van 2013 is het portret, samen met andere portretten van beroepskrachten met een functiebeperking die in het hoger onderwijs gestudeerd hebben, op de website van het SIHO te raadplegen. 14 14
http://www.siho.be/in-beeld/portretten/beroepsportretten/andere-beroepen/portret-van-ann/
7.6. Stageovereenkomst BASF Het VVKHO voerde – samen met het VVKSO – overleg met BASF Antwerpen om tot een voorstel van stageovereenkomst te komen dat in de toekomst gebruikt kan worden bij alle stages die bij BASF Antwerpen doorlopen worden. Zij hebben immers vaak stagiairs die van de Karel de Grote-Hogeschool, Thomas More, Thomas More Kempen, Katholieke Hogeschool Sint-Lieven, Katholieke Hogeschool Leuven of Arteveldehogeschool afkomstig zijn. Meteen werd aan BASF Antwerpen duidelijk gemaakt dat het VVKHO een stageovereenkomst niet kan verplichten aan de hogescholen. Het VVKHO heeft er uiteraard wel voor gezorgd dat dit model van stageovereenkomst aan de minimale wettelijke bepalingen inzake aansprakelijkheid en welzijn op het werk voldoet, en dus de wettelijke rechten en verplichtingen van zowel de stagegever, de stagiair als de hogeschool vrijwaart.
8. NETWERKING EN VERTEGENWOORDIGING Medewerkers van het VVKHO zijn actief in diverse gremia waarin ze het Verbond vertegenwoordigen. In wat volgt wordt een kort overzicht gegeven van een aantal werkgroepen waarvan de activiteiten elders in dit activiteitenverslag niet aan bod komen. 8.1. School of Education Op 11 maart 2013 vond in de Guimardstraat het jaarlijkse overleg plaats tussen het bestuur van de School of Education en de leidinggevenden van het hele VSKO. Traditiegetrouw werd er van gedachte gewisseld over enkele topics uit de onderwijsactualiteit, maar bij deze gelegenheid vooral over een nieuwe standpuntnota van de School of Education in verband met de toekomst van de lerarenopleidingen. De eerdere discussienota ‘Leraren zijn excellent opgeleid’ van minister Pascal Smet nodigde uit om de lerarenopleidingen te herdenken en te versterken. Deze nota ging in het Vlaamse hoger onderwijs uiteraard niet ongemerkt voorbij en lokte heel wat reacties uit. De VLHORA-werkgroep Lerarenopleidingen startte met een denkoefening die uitmondde in een beroepsprofiel. Het Comité Professioneel Hoger Onderwijs van de Associatie KU Leuven formuleerde hierop zijn bedenkingen. Daarnaast reageerden ook de specifieke lerarenopleidingen van de centra voor volwassenenonderwijs en de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR). Het expertisenetwerk School of Education van de Associatie KU Leuven voert een bewust beleid gericht op het bundelen van de krachten van de verschillende soorten lerarenopleidingen van zijn partnerinstellingen om zo te komen tot een verdere optimalisering van deze lerarenopleidingen. Ze kiezen ervoor om elkaar te versterken met respect voor elkaars eigenheid. Het is vanuit deze gedachte dat de School of Education in 2012 een werkgroep opstartte met als werkingstitel ‘Toekomst lerarenopleidingen’. Met deze werkgroep ambieerden ze te komen tot een gedragen standpunt vanuit de verschillende soorten lerarenopleidingen binnen de SoE over de toekomst van de lerarenopleidingen. Dit was ongetwijfeld een interessante maar ook delicate stap, die het VSKO/VVKHO aanbelangt, ook in het kader van onder andere de hervorming van het secundair onderwijs en het Loopbaandebat/pact, die zeker nog een vervolg krijgt. 8.2. Associatie KU Leuven Op 21 maart 2013 vond er een volgende editie plaats van het algemene overleg Associatie KU Leuven – VVKHO in Leuven. Aan het overleg namen deel: mevrouw An Descheemaeker, mevrouw Lon Holtzer, de heer Maurice Vaes, de heer Simon Van Damme, de heer Ton van Weel en de heer Wilfried Van Rompaey. Gelet op de onderwijsactualiteit is omstandig van gedachten gewisseld over vooral het HBO5 (inclusief het ruimere verpleegkundedossier), het leraarschap/beroepskwalificatiedossier leraar in het
kader van het zogenoemde Loopbaandebat/pact en deels ook over de hervorming secundair onderwijs. In die periode waren enerzijds de onderhandelingen over de nieuwe decretale tekst in verband met de versterking van het HBO5 namelijk in een eindfase gekomen. Anderzijds had het VVKHO op dat moment een overzichtsnota gefinaliseerd, met name over het complexe en moeizame politieke proces inzake de andere vermelde thema’s. 8.3. Taskforce Stages lerarenopleiding In 2013 kwam de taskforce Stage in de lerarenopleiding nog tweemaal samen (30 april en 2 oktober), wat gelijk ook het einde betekende van de taskforce in deze vorm. In de eerste vergadering werden, na een lange tussenpauze want de vorige vergadering dateerde al van 15 juni 2012, vooral twee zaken behandeld: - De overheid werkte een voorstel uit om de draagkracht van scholengemeenschappen in het opvangen van stagiairs in beeld te krijgen, met als doel om op die basis later tot een Vlaanderenbreed stageregistratiesysteem te komen. Er werden in dat voorstel enkele premissen afgebakend rond welke leraren in aanmerking kwamen om voor stagiairs oefengelegenheid te voorzien in de verschillende onderwijsniveaus. Vervolgens werden de vraag naar stageplaatsen en het aanbod van stageplaatsen tegenover elkaar afgezet. Die ‘ruwe’ rekenoefening leverde het volgende resultaat op voor een 100 %-dekking van de vraag naar stageplaatsen: in het kleuter- en het lager onderwijs moet dan 1/3e van de leraren een stagiair opvangen; in het secundair onderwijs varieert het van 2/3e in de eerste graad, over 1/2e in de tweede graad tot 1/3e in de derde graad. De overheid wilde nadien het fiat krijgen van de onderwijskoepels om al dat rekenwerk op de website van Onderwijs en Vorming te plaatsen vanaf september 2013. Die instemming is toen door geen enkele koepel gegeven omdat: (1) het rekenwerk met allerlei zaken geen rekening hield die wel spelen bij de concrete organisatie van stages; en (2) de vermelde percentages weleens als bovengrens door scholen opgevat zouden kunnen worden, waardoor de scholen die nu meer doen minder zouden gaan doen in de toekomst; - Daarnaast kwam de grote commotie ter sprake in verband met het bestaande stageregistratiesysteem Waasland naar aanleiding van de intentie van de organisatoren ervan om het gebruik ervan voortaan betalend te maken voor de lerarenopleidingen. Dat heeft nadien ertoe geleid om in 2013-2014 de bestaande regeling (zonder betaling) toch nog te behouden. Op 2 oktober 2013 deed de overheid als vervolg dan een algemeen projectvoorstel in verband met een Vlaanderenbreed stageregistratiesysteem in de vorm van een webapplicatie, waarbij de vraag naar en het aanbod van stageplaatsen in de scholen van het (buitengewoon) basis- en secundair onderwijs werden opgenomen. Er werden daarbij een aantal onderdelen en functionaliteiten van het systeem beschreven. Nog in 2013 zou een prospectie worden uitgevoerd voor de opmaak van het systeem. Daarvoor zou een raming van de kostprijs worden uitgevoerd en dat bedrag zou worden opgenomen in de begroting-2014. In 2014 zou het systeem dan worden gebouwd met het oog op een volledig operationeel systeem vanaf het schooljaar 2015-2016. Door de aflopende legislatuur is het hoogst onzeker of dit allemaal op die manier gerealiseerd zal worden. Het VSKO, bij monde van het VVKHO, heeft tegen de gestelde deadline wel zijn akkoord gegeven met het voorstel, mits aandacht voor een aantal opmerkingen, met name onder andere het gebrek aan incentives om in dit systeem mee te stappen.
8.4. VLHORA, Vlor en Departement Onderwijs en Vorming In 2013 heeft het VVKHO de contacten met diverse overheidsinstanties inzake hoger onderwijs actief voortgezet. Zo werd er enkele keren overlegd over diverse onderwijsdossiers met VLHORA-secretarisgeneraal de heer Marc Vandewalle, alsook met de secretaris van de Raad Hoger Onderwijs van de Vlor, mevrouw Isabelle De Ridder. Er zijn ook allerlei contacten tussen het VVKHO en andere VLHORA- en Vlor-medewerkers, evenals met ambtenaren van het Departement Onderwijs en Vorming. Ook het contact met de heer Paul Yperman, de dossierbehandelaar van de hervorming secundair onderwijs op het kabinet-Smet, kreeg expliciet een vervolg, onder meer door diens deelname aan de Bureauvergadering van 5 september 2013. Tot 26 maart 2013 liepen de onderhandelingen over het dossier-versterking van het HBO5 in de verenigde onderhandelingscomités (overheid-vakbonden-onderwijsverstrekkers) OOC en VOC. Het VVKHO was vertegenwoordigd in de VSKO-delegatie. Op 15 april 2013 namen namens het VSKO mevrouw Mieke Van Hecke en de heer Wilfried Van Rompaey deel aan een specifieke resonantiesessie in het kader van de lopende beleidsevaluatie over het decreet lerarenopleidingen, waar ze de kans kregen om een stuk feedback te geven op de gevolgen van het decreet. Op 5 oktober 2013 presenteerde de overheid het eindrapport van die beleidsevaluatie. Ook aan die conferentie werd deelgenomen door een VVKHO-vertegenwoordiger. Op 18 december 2013 vond als vervolg van de conferentie nog net voor het jaareinde de eerste vergadering plaats van één van de zes beleidsgroepen die de conferentie had geïnstalleerd, namelijk de beleidsgroep Lerarenopleiders. Tegen 1 juni 2014 moet het werk in de zes groepen resulteren in een nota voor de volgende Vlaamse regering. 8.5. CD&V en CD&V-onderwijscommissarissen In 2013 werd het maandelijkse overleg tussen het VSKO en de CD&V-onderwijscommissarissen van het Vlaams Parlement voortgezet. Vanuit het VVKHO werd daarnaast ook deelgenomen aan enkele vergaderingen waarin de ontwerpcongrestekst, inclusief een onderdeel over onderwijs, werd voorbereid voor het zogenoemde Innesto-congres, dat CD&V organiseerde van 15 tot 17 november. Op 16 november nam een VVKHO-vertegenwoordiger ook deel aan het congres zelf. 8.6. Stuurgroep Wet welzijn Vanuit de verbonden van het VSKO, waaronder het VVKHO, en vanuit de coördinerende preventieadviseurs in de bisdommen komt een stuurgroep wet welzijn samen. In 2013 werd naar aanleiding van twee vragen de nota met betrekking tot verplichte/verboden medische handelingen op school verder aangevuld in een overleg tussen alle verbonden.
In de begeleidingscommissie van het convenant - afgesloten tussen de beleidsdomeinen Welzijn en Onderwijs - werd een werkgroep opgericht om de oude normen met betrekking tot de brandveiligheid te bekijken. Het VSKO neemt deel aan dit overleg. Aan het einde van 2013 ontving de stuurgroep de eerste versie van de ontwerp-KB’s met betrekking tot het aanpassen van de forfaitaire tarieven en de prestaties geleverd door de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk. Deze wijziging komt er in het kader van het compromis eenheidsstatuut arbeiders/bedienden. De te betalen forfaitaire bijdrage stijgt aanzienlijk, maar anderzijds eveneens de prestaties die daarvoor geleverd worden. Deze wijziging heeft een effect in het personeelsbudget van de hogescholen. Er werd getracht om deze financiële aderlating te milderen. Deze pogingen worden verder gezet in het volgende jaar. De inwerkingtreding van deze KB’s wordt voorzien in januari 2015. 8.7. TH&MA Hoger Onderwijs Als één van de medeoprichters is het VVKHO vertegenwoordigd in de redactie van het tijdschrift TH&MA Hoger Onderwijs. Dit vaktijdschrift richt zich op management- en beleidsvraagstukken in zowel het Nederlandse als het Vlaamse hoger onderwijs. In 2013 werden vijf nummers uitgebracht over de thema’s prestatieafspraken; mbo; sociaal leenstelsel; goed bestuur; en focus op onderzoek. Telkens zijn er bijdragen uit Vlaams perspectief opgenomen. In aanloop van de wisseling van de eindredacteur is aan het einde van het jaar nagedacht om de relevantie en de impact van het tijdschrift te verhogen. 8.8. Reünie (oud-)medewerkers VVKHO Een beperkte groep oud-medewerkers van het VVKHO nam het initiatief om op 28 september nog eens samen te komen met alle gewezen en huidige medewerkers van het Verbond. Op een mooie nazomeravond in Oud-Heverlee werden banden aangehaald, mooie verhalen verteld en levenslopen uitgewisseld. 8.9. Colloquium ICOR Op 30 april 2013 organiseerde het ICOR (Interuniversitair Centrum voor Onderwijsrecht en Onderwijsbeleid) een besloten colloquium. Naast enkele andere juridische punten stond ook de openbaarheid van bestuur in relatie tot de vrije hogeronderwijsinstellingen op de agenda. In de discussie vielen de aanwezigen vooral over het bestaan van artikel 16 in het Participatiedecreet voor het leerplichtonderwijs. Dat artikel zorgt voor een ruimere openbaarheidsverplichting, ook ten aanzien van personeel. Voor de vrije hogeronderwijsinstellingen bestaat dergelijk ruimere openbaarheidsverplichting niet en men opperde dat dat een discriminatie zou kunnen zijn.
9. COMMUNICATIE 9.1. Content management systeem Na jaren van overleg en aankondigingen, stelde de dienst Informatica van het VSKO in 2013 een eerste versie ter beschikking van een CMS-systeem. De dienst Informatica koos daarbij voor Pincette, een online documentbeheersysteem dat eender welk type document ondersteunt. 15 In de loop van 2013 is het VVKHO begonnen met Pincette te structureren op basis van de eigen noden en zienswijze. In essentie zal het systeem twee grote secties hebben: werkgroepen en themamappen. Aangezien de dienst Informatica besloten heeft de toegangsrechten te leggen op het niveau van de directories en niet op het niveau van de documenten, is de sectie ‘themamappen’ opgedeeld in een onderdeel ‘themamappen VVKHO’ en een onderdeel ‘themamappen’. Het onderdeel ‘themamappen VVKHO’ is enkel toegankelijk voor de VVKHO-medewerkers en zal de kern van het CMS-systeem vormen. VVKHO-nota’s en mededelingen zullen ter beschikking gesteld worden via de sectie werkgroepen en/of via de themamappen die zullen toegankelijk voor eenieder die beschikt over een VVKHO-login. Via Pincette zullen de gebruikers de keuze hebben om informatie op te zoeken via een full text search die verfijnd kan worden aan de hand van bijkomende metadata, of via de themamappen. Terwijl de dienst Informatica Pincette voort op punt stelt – onder andere de functie ‘uitgebreid zoeken’ moet nog geïmplementeerd worden – is het VVKHO al bezig met het vullen van het systeem met informatie. Het moment waarop Pincette ook ter beschikking gesteld kan worden van de externe gebruikers die beschikken over een VVKHO-login, is mee afhankelijk van de voortgang die gemaakt zal worden in een ander groot VSKO-dossier, de nieuwe webcontext. 9.2. Website Op VSKO-niveau is besloten om de VSKO-websites te migreren van de Oracle-omgeving naar de Drupal-omgeving. Daarbij is ervoor geopteerd om te werken met een zo eenvormig mogelijk format. Ook de VVKHO-website moet in het nieuwe format ingepast worden, een oefening waarmee in de loop van 2013 begonnen werd. Momenteel is de dienst Informatica nog aan het onderzoeken op welke manier kan tegemoetgekomen worden aan enkele specifieke VVKHO-noden (onder andere de rubriek ‘Opinie & Analyse’ en de samenstelling van de nieuwsbrief H-ogelijn Kort). Het is de bedoeling de nieuwe website samen met Pincette vanaf het nieuwe academiejaar 2014-2015 ter beschikking te kunnen stellen van de VVKHO-gebruikers.
15
Zie voor meer informatie: www.pincette.biz
9.3. H-ogelijn Kort Het abonneebestand van de elektronische nieuwsbrief H-ogelijn Kort is gestegen van ca. 1.150 personen eind 2012 tot ca. 1.240 personen eind 2013. 9.4. Mededelingen algemeen directeurs Recente parlementaire initiatieven en studies, documentatie en regelgeving, ontvangen de algemeen directeurs van het VVKHO in de vorm van de elektronische nieuwsbrief Mededelingen algemeen directeurs. In 2013 werden 16 edities verstuurd.
10. PROFESSIONALISERING Het VVKHO organiseert jaarlijks zelf een aantal professionaliseringsactiviteiten en is daarnaast vertegenwoordigd in enkele organen rond professionalisering. 10.1. Overzicht van de eigen professionaliseringsactiviteiten In 2013 organiseerde het VVKHO volgende professionaliseringsactiviteiten: Titel/onderwerp
Plaats
Datum
HRM-opleiding bemiddeling
Brussel
15 november 2012 21 januari 2013
VVKHO/VSKO-onderwijsnamiddag 'Verankeren van identiteit IN diversiteit'
Mechelen (Thomas More)
25 april 2013
Bemiddelingsvaardigheden voor ombudspersonen in het hoger onderwijs
Mechelen (Lamot)
17 mei 2013 – 24 mei 2013
Bemiddelingsvaardigheden voor ombudspersonen in het hoger onderwijs
Kortrijk (Vives)
27 mei 2013 – 28 mei 2013
Supervisietraject II voor leidinggevenden in Brussel (VSKO) hoger onderwijs
19 december 2012 – 20 december 2012 – 22 januari 2013 – 19 februari 2013 – 26 maart 2013 – 16 april 2013 – 21 mei 2013 – 04 juni 2013
Leiderschapstraject
15 mei 2013 – 16 mei 2013 – 13 november 2013 – 16 december 2013 – 11 februari 2014 – juni 2014
Brugge (DPB) De La Sale (Groot-Bijgaarden) Leuven (KU Leuven)
Titel/onderwerp
Plaats
Datum
Themadag Fusie en eigenheid. Zoektocht naar een nieuwe verbondenheid
Brussel (HUB-KAHO)
27 november 2013
Supervisietraject voor leidinggevenden
Brussel (HUB-KAHO) Brussel (VSKO)
26 november 2013 – 27 november 2013 – 6 sessies op nog te bepalen data in 2014
10.2. Overzicht van de professionalseringsactiviteiten waaraan stafmedewerkers deelgenomen hebben In 2013 hebben medewerkers van het VVKHO aan volgende professionaliseringsactiviteiten deelgenomen: Datum
Titel
Organisator
9 januari 2013
11de studienamiddag Hoger Onderwijs en Arbeidswereld
17-18 januari 2013
Van oude wijn in nieuwe zakken. Nieuwe vormen van gemeenschapsvorming en levensbeschouwelijk werken met en voor zoekende en agnostische jongeren’. Inzetten op onderwijs en vaardigheden in tijden van crisis Andere tijden, andere leiders? Een beschrijving en analyse van leiderschapspraktijken op het bovenschoolse niveau
Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen - KUL VUHP
22 januari 2013 12 februari 2013
18 februari 2013 20 februari 2013 23 februari 2013 26 april 2013 6 mei 2013 6 mei 2013
Slimmer zorgen voor morgen: samen toekomst maken Zorg 175 jaar viering lerarenopleiding Neurowetenschap en onderwijs: wat kunnen we voor elkaar betekenen? Icf-kader - werkgroep zorg/Tine Gheysen vclb Studeren met een beperking in het HBO5. Op zoek naar mogelijkheden
VLEVA Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen - KUL Liesbet Piot Flanders' Care VVKSO KATHO - Campus Reno Torhout VLOR VSKO SIHO
14 mei 2013
15 mei 2013 28 mei 2013 29, 30 en 31 mei 2013 3 juni 2013
14 juni 2013 28 juni 2013 3 september 2013 27 september 2013 20 september 2013 11 oktober 2013 22 oktober 2013
22 oktober 2013 24 oktober 2013 12 november 2013 20 november 2013 22 november 2013 20 + 29 november 2013 2 december 2013 6 december 2013
Trefpunt verpleegkunde : •Toekomstperspectieven verpleegkundig beroep •Activiteiten van de diverse instanties betrokken bij de verpleegkundige activiteit •Uitgevoerde studies in het domein van de verpleegkundige zorg 26ste dialoogdag : Onderwijs en zingeving Ambtenarentuchtrecht Onderwijs Research Dagen 2013 De passie van een driehoeksverhouding. Naar een totaalproces van kennisdeling in de verpleegkunde tussen onderwijs, onderzoek en werkveld Euroforum Graduate Employability: Policy perspectives on the demand for and supply of tertiary educated graduates Jongens zijn slimmer dan meisjes Redelijke aanpassingen - werkgroep zorg/Annelies D'Espallier Toelatingsbeleid voor studenten - Selectiebeleid voor academici Vele brillen, één verhaal. Christelijke identiteit en inspiratie anno 2013 Hink Stap Spring
Superdiversiteit en een nieuwe kijk op integratie met boek Voorstelling actieplan mobiliteit 'Brains on the move' Making Peer Learing on Access and Success Work Voorstelling memorandum 2014-2019 In, naast of over het doel, Over (mis)match tussen school en werk CCS Seminarie: Vakken als vensters Wat mag, wat mag niet, wat moet? Hoe omgaan met informatie verkregen in een student-relatie, Onderwijspersoneelsbeleid: tucht, evaluatie en alternatieve geschillenbeslecht
FOD Volksgezondheid i.s.m. RIZIV
DIROO Postuniversitair Centrum KU Leuven Kulak Vrije Universiteit Brussel Zorgnet Vlaanderen
KU Leuven CHEPS (Universiteit Twente Itinera Institute VSKO PXL-ICOR CCV vzw-Regio Caritas Onderzoeksgroep EduBROn van de UA, Instituut voor Onderwijsen Informatiewetenschappen KdG Departement en Vorming Ugent
Onderwijs
VRWI Steunpunt SSL ism KULeuven Pedagogisch Didactisch Centrum Leuven vzw Vlhora-Vlir Studipolis-die Keure opleidingscentrum
6 december 2013
Kinderen, sociaal beleid en de Zesde Staatshervorming in Vlaanderen
Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck
10.3. Vertegenwoordiging in organen i.v.m. professionaliseringsactiviteiten 10.3.1. Vergadering coördinatoren professionalisering Het VVKHO werkt mee aan het afstemmen van alle professionalisering binnen het VSKO. In 2013 werkte de coördinatoren aan een eenduidig systeem van annuleringsvoorwaarden. Vanaf 1 mei 2014 zullen de annuleringsvoorwaarden van het VSKO sterk aanleunen bij deze van het VVKHO. Na het einde van de inschrijvingen wordt geen inschrijvingsgeld meer teruggestort. Deze einddatum hangt samen met het vastleggen van kosten voor sprekers, catering en zalen. Ook wordt gewerkt aan het verfijnen van kostenplaatsen, aan het professionaliseren van de eigen nascholers tijdens de DNI-dagen, en aan het elkaars professionaliseringsaanbod bekend te maken en af te stemmen over de verbonden heen. Aan dit laatste zal in de toekomst verder gewerkt worden, ook ruimer dan het VSKO, in samenspraak met en in afstemming tussen de bisdommen en de professionaliseringsinstellingen van de hogescholen. 10.3.2. VSKO-stuurgroep Internationaal seminarie Aan deze stuurgroep nemen alle verbonden en diocesane begeleidingsdiensten deel. Ook enkele mensen uit de lerarenopleidingen zitten in deze stuurgroep. In november 2012 had dit tweejaarlijks congres plaats in Oostende met als key note speaker professor Nancy Dana. Zij ging toen in op praktijkgericht onderzoek. Aan het einde van 2013 werd gestart met de voorbereiding van de editie 2014. Deze zal plaats hebben op 19 en 20 november 2014 met als key note speaker Geoff Petty. Hij heeft zich gespecialiseerd in praktijkgericht evidence based teaching. Na een introductie op zijn boek heeft de stuurgroep duidelijk gekozen om de focus te leggen op differentiatie binnen het thema van praktijkgericht evidence based teaching.
BIJLAGEN 1. Dagelijkse werking De dagelijkse leiding van het VVKHO berust bij de secretaris-generaal. Hij wordt daarvoor ondersteund door zijn stafmedewerkers en het secretariaat. Secretaris-generaal
:
Van Rompaey Wilfried
Secretariaat:
Begyn Marina (80 %) De Troyer Lieve (50 %)
Stafmedewerkers:
Blancke Jan (20 %) Claeys Johannes De Smet Jan-Baptist Loos Britt Van Lommen Ann (50 %) Van Schoors Jo (20 %; vanaf 1 september) Vanspeybroeck Kris (60 %) Van Weel Ton Velghe Chris (20 %; tot en met 31 augustus) Verlackt Bavo
2. Samenstelling van het Bureau Voorzitter Van Broekhoven Norbert - voorzitter Katholieke Hogeschool Limburg Ondervoorzitter Veeckman Johan - Arteveldehogeschool Hogescholen Broos Dirk - Karel de Grote-Hogeschool Creemers Theo - Katholieke Hogeschool Limburg De Ceulaer Dirk - Hogeschool-Universiteit Brussel en Katholieke Hogeschool Sint-Lieven De Smet Maria - LUCA School of Arts Hindryckx Joris - Katholieke Hogeschool VIVES Martens Toon - Katholieke Hogeschool Leuven Verbruggen Machteld - Thomas More Vertegenwoordiger vicarissen Dis Van Berckelaer - bisschoppelijk gedelegeerde voor Onderwijs bisdom Antwerpen (tot september 2013)
Dirk Van Rossem - bisschoppelijk gedelegeerde voor Onderwijs bisdom Antwerpen (vanaf september 2013) VVKHO Van Rompaey Wilfried VSKO Van Hecke Mieke - directeur-generaal 3. Voorzitters hogeschoolbesturen Clijsters Jos - Katholieke Hogeschool Leuven Coumans Wim - Karel de Grote-Hogeschool De Groote William - Katholieke Hogeschool VIVES (Noord) Geens Koenraad – Thomas More Rammant Jean-Pierre - LUCA School of Arts Smets Jan - Hogeschool-Universiteit Brussel en de Katholieke Hogeschool Sint-Lieven Vanlerberghe Herman - Katholieke Hogeschool VIVES (Zuid) Van Broekhoven Norbert - voorzitter Katholieke Hogeschool Limburg Van Parys Tony - Arteveldehogeschool