Chevalier-2015.book Page 1494 Tuesday, March 24, 2015 11:58 AM
REORGANISATIES
verrichting heeft uitgevoerd in de loop van het boekjaar 2013, de dividenden die in aanmerking worden genomen voor de tweede term van de formule de dividenden zijn die zijn toegekend en die betrekking hebben op het boekjaar 2013. Die dividenden zullen begrepen zijn in de winst die voor het aanslagjaar 2014 belastbaar is in de vennootschapsbelasting383. Worden eveneens als dividenden aangemerkt voor de berekening van de tweede term: – de dividenden die hun oorsprong vinden in de uitkering van belaste reserves maar die niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een inbreng in kapitaal in het kader van artikel 537, eerste lid, WIB; – de interimdividenden384. h. GEEN CUMUL MET VERLAAGDE VOORHEFFING VOOR KAPITAALINBRENGEN GEDAAN VANAF 1 JULI 2013 Er werd een verlaagde aanslagvoet ingevoerd voor dividenden die voortkomen van aandelen die kapitaalinbrengen in geld vertegenwoordigen en waarvan de inbreng werd verricht vanaf 1 juli 2013385. Om te vermijden dat de voordelen op het vlak van de roerende voorheffing worden gecumuleerd kunnen de inbrengen in geld die worden verricht vanaf 1 juli 2013 en die dus genieten van de verlaagde roerende voorheffing zoals voorzien in artikel 269, § 2 WIB niet afkomstig zijn van de uitkering van reserves zoals bedoeld in artikel 537, eerste lid, WIB386.
§ 3. Vrijstelling van of verminderde RV bij moeder-dochterverhouding Het onderwerpen van de liquidatieboni aan de roerende voorheffing leidt slechts tot effectieve inning van de roerende voorheffing in de gevallen waar er geen redenen bestaan om te verzaken aan de inning van de roerende voorheffing bij toepassing van de gemene regels. Ten name van aandeelhouders of vennoten, natuurlijke personen is in geen enkele verzaking voorzien. Daarentegen wordt wel aan de inning van de roerende voorheffing op dividenden verzaakt ten name van Belgische of buitenlandse moedermaatschappijen die een minimumdeelneming bezitten in het kapitaal van de dochteronderneming van 10% gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar387. Voorbeeld Een NV A, opgericht in 2000 voert een boekhouding per kalenderjaar en werd op 30 juni 2015 ontbonden en de vereffening werd afgesloten op 1 september 2015. Het kapitaal van de NV A bedraagt 80.000 EUR en wordt vertegenwoordigd door 800 aandelen zonder nominale waarde. De aandelen werden volgestort. De vereffenaar heeft de passiva aangezuiverd. Sedert 1 januari 2015 heeft de vennootschap geen activiteiten ontwikkeld en de balanssituatie op het moment van de sluiting van de vereffening is de volgende: Activa
Balans
F.V.A. (aandelen)
Passiva
180.000 Kapitaal
Bank
80.000
20.000 Wettelijke reserve
8.000
Beschikbare reserve
112.000
200.000
383 384 385 386 387
200.000
Circ. RH.421/629.923 (AAFisc nr. 52/2013) van 12 december 2013, randnr. 20. Circ. RH.421/629.923 (AAFisc nr. 52/2013) van 12 december 2013, randnr. 21. Art. 269, § 2 WIB, ingevoegd door art. 5 b, Programmawet van 28 juni 2013. Parl. St. Kamer, Doc 53 2853/001, 6. Art. 106, §§ 5 en 6, KB/WIB. De grens van 10% geldt voor uitkeringen verricht vanaf 1 januari 2009.
1494
LARCIER
–
V A D E M E C U M V E N N O O TS C H A PS B E L A S TI N G
20 15
Chevalier-2015.book Page 1495 Tuesday, March 24, 2015 11:58 AM
REORGANISATIES
Het aandeelhouderschap van de NV A is sedert haar oprichting in 2000 ongewijzigd als volgt gestructureerd: de NV B bezit 240 aandelen (30%) en natuurlijke personen bezitten 560 aandelen (70%). De vereffenaar gaat over tot een toebedeling in natura op 1 september 2015: – de NV B ontvangt aandelen ter waarde van 180.000 × 30% = 54.000 alsook een geldsom van 20.000 × 30% = 6.000 EUR. Hierbij wordt geen roerende voorheffing ingehouden. – De natuurlijke personen ontvangen bruto 140.000 EUR, nl. aandelen ter waarde van 180.000 × 70% = 126.000 alsook een geldsom van 20.000 × 70% = 14.000 EUR. De vereffenaar dient evenwel 8.400 EUR in te houden, nl. (140.000 – (80.000 × 70%)) × 25% = 21.000 EUR. De berekening van de in te houden roerende voorheffing gaat uit van de basisveronderstelling dat de waarde van de aandelen die in natura worden toebedeeld overeenstemt met de waarde tegen dewelke zij in de boekhouding van de NV A werden opgenomen. Indien de werkelijke marktwaarde van de aandelen hoger is dan de boekhoudkundige waarde zal de in te houden roerende voorheffing hoger zijn en omgekeerd. Indien de marktwaarde van de aandelen bv. slechts 130.000 EUR bedraagt, zal de vereffenaar voor de toebedeling aan de aandeelhouders/natuurlijke personen rekening dienen te houden met een in te houden roerende voorheffing van 4.900 EUR, nl. ((130.000 × 70%) + (20.000 × 70%) – (80.000 × 70%)) × 25% = 12.250 EUR. Ingevolge deze inhouding ontvangen de natuurlijke personen per slotsom aandelen ter waarde van 91.000 EUR, nl. 130.000 × 70% alsook een geldsom van 1.750 EUR , nl. 14.000 – 12.250 EUR. § 4. Verlaagde roerende voorheffing op grond van dubbelbelastingverdragen Het tarief van de roerende voorheffing wordt verlaagd tot 5% in toepassing van een aantal dubbelbelastingverdragen afgesloten door België (bv. Nederland en Japan). De verlaging is echter steeds onderworpen aan een aantal voorwaarden die meestal verband houden met het percentage van de participatie388.
§ 5. Vrijstelling RV voor uitkeringen voortkomende van liquidatiereserves A. Enkel KMO’s kunnen een liquidatiereserve aanleggen Vennootschappen die op grond van artikel 15 van het Wetboek van Vennootschappen als kleine vennootschap worden aangemerkt kunnen, middels het betalen van een anticipatieve heffing van 10% bovenop de vennootschapsbelasting, een reserve aanleggen die later, op het ogenblik van de vereffening van de vennootschap belastingvrij kunnen worden uitkeren, ongeacht of de vennootschap op dat ogenblik nog voldoet aan de KMO-vereiste389. Deze reserve wordt de liquidatiereserve genoemd en wordt gevormd door een gedeelte of het geheel van de boekhoudkundige winst na belasting van het boekjaar over te boeken naar een afzonderlijke rekening van het passief390. Het bestaan van boekhoudkundige overgedragen verliezen belet niet dat er met de winsten van het afgelopen jaar een liquidatiereserve wordt aangelegd. De liquidatiereserve moet op een afzonderlijke rekening van het passief geboekt blijven en mag niet tot grondslag dienen voor enige beloning of toekenning. De vennootschap moet bij haar aangifte in de vennootschapsbelasting vanaf het aanslagjaar waarin de liquidatiereserve wordt aangelegd, een opgave voegen391. 388 389
390
391
M. DHAENE, “Hervorming Venn.B.: andere internationaal relevante aspecten”, Fiscoloog Internationaal 2003, nr. 233, 2. De vennootschap dient een KMO te zijn bij het afsluiten van het belastbare tijdperk (Parl.St. Kamer 2014-15, Doc 540672/001, 14). Die afzonderlijke rekening van het passief kan desgevallend een subrekening zijn van de wettelijke reserve (Integraal Verslag, Kamercommissie Financiën 25 februari 2014, nr. CRIV 54 COM 098). Art. 184quater WIB, ingevoegd door art. 44 Programmawet 19 december 2014, BS 29 december 2014, toepasselijk vanaf aanslagjaar 2015.
LARCIER
–
V A DE M E C U M V E N N O O T S C H A PS B E L A S T I N G
2 015
1495
Chevalier-2015.book Page 1496 Tuesday, March 24, 2015 11:58 AM
REORGANISATIES
B. De anticipatieve heffing van 10% Voor het belastbaar tijdperk waarin een liquidatiereserve wordt aangelegd, wordt een afzonderlijke aanslag gevestigd. De grondslag van deze aanslag wordt gevormd door de winst van het boekjaar na vennootschapsbelasting die overgeboekt werd. De grondslag wordt niet verminderd met DBI, aftrek voor risicokapitaal, overgedragen verliezen, enz. Het tarief van de afzonderlijke aanslag bedraagt 10%. De afzonderlijke heffing staat los van, en komt in voorkomend geval bovenop andere aanslagen die overeenkomstig andere wetsbepalingen verschuldigd zijn392. Gezien er geen bijzondere bepalingen gelden dient aangenomen te worden dat geen voorheffingen, voorafbetalingen of andere bestanddelen kunnen verrekend worden met de afzonderlijke aanslag. De afzonderlijke heffing van 10% geheven n.a.v. de opbouw van de liquidatiereserve vormt geen aftrekbare beroepskost393. Voorbeeld Een kleine vennootschap wordt op 1 januari 2014 opgericht en sluit haar tweede boekjaar af op 31 december 2015. Ze kwalificeert voor aanslagjaar 2016 (boekjaar 2015) als kleine vennootschap, in de zin van artikel 15 W.Venn. Per 31 december 2015, heeft ze een winst na belastingen t.b.v. 100 EUR. De Algemene Vergadering besluit in de maand mei 2016 om t.b.v. een bedrag van 90 EUR een liquidatiereserve aan te leggen alsook een toevoeging te doen aan de wettelijke reserve van 10 EUR. De basis waarop de afzonderlijke heffing wordt geheven is 90 EUR. De initiële afzonderlijke heffing bedraagt 10%, wat in dit geval neerkomt op 9 EUR.
C. Latere toekenningen na ontbinding van de vennootschap Er is geen roerende voorheffing verschuldigd indien de latere toekenning uit de liquidatiereserve plaatsvindt door een ontbonden vennootschap. De inkomsten van roerende goederen en kapitalen omvatten immers niet de dividenden die een ontbonden vennootschap uitkeert in de mate dat hun toekenning voortkomt van een vermindering van de liquidatiereserve394. Het feit dat de vennootschap op het ogenblik van de toekenning van de liquidatieboni geen KMO-vennootschap meer is heeft geen invloed op het fiscaal lot van de liquidatieboni. De KMO-vereiste geldt slechts bij het aanleggen van de liquidatiereserve. Voorbeeld (dividenduitkering n.a.v. liquidatie) Winst vóór vennootschapsbelasting Vennootschapsbelasting (34% × 151,51) Anticipatieve heffing van 10% Belastingvrij (0% × 90 EUR) Nettodividend
151,51 EUR –51,51 EUR 100,00 EUR –10,00 EUR 90,00 EUR –0,00 EUR 90,00 EUR
Volledigheidshalve laten we opmerken dat de uitkeringen van een ontbonden vennootschap achtereenvolgens geacht worden voort te komen van het gestort kapitaal, de liquidatiereserve, de
392
393
394
Art. 219quater WIB, zoals ingevoegd door art. 48 Programmawet 19december 2014, toepasselijk vanaf aanslagjaar 2015. Art. 198, § 1, 1° WIB, zoals aangevuld door art. 45 Programmawet 19 december 2014 toepasselijk vanaf aanslagjaar 2015. Art. 21, 11° WIB, zoals ingevoegd door art. 41 Programmawet van 19 december 2014, BS 29 december 2014, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2015. Die bepaling geldt ook voor de in het buitenland geïnde of verkregen liquidatieboni in zoverre hun toekenning het gevolg is van analoge bepalingen of gelijkaardige gevolgen heeft genomen door een andere lidstaat van de EER.
1496
LARCIER
–
V A D E M E C U M V E N N O O TS C H A PS B E L A S TI N G
20 15
Chevalier-2015.book Page 1497 Tuesday, March 24, 2015 11:58 AM
REORGANISATIES
voorheen belaste gereserveerde winst andere dan de liquidatiereserve en tenslotte de voorheen vrijstelde winst395.
D. Sanctie indien liquidatiereserve wordt aangetast vóór de ontbinding Worden uit de liquidatiereserve dividenden uitgekeerd vooraleer de vennootschap in vereffening is, dan zullen deze dividenden onderworpen worden aan een bijkomende roerende voorheffing van 15% als het aangetaste gedeelte van liquidatiereserve minder dan vijf jaar behouden is gebleven te rekenen vanaf de laatste dag van het belastbare tijdperk. Als de uitkering plaatsvindt na meer dan vijf jaar dan worden de dividenden onderworpen aan een bijkomende roerende voorheffing van 5%396. Indien een gedeelte van de liquidatiereserve wordt aangetast, worden de oudst gevormde reserves geacht eerst te zijn aangetast397. Voor de berekening van de periode voor het behouden van de liquidatiereserve werd gepreciseerd dat deze periode begint vanaf de afsluitingsdatum van het belastbaar tijdperk dat samenvalt met het boekjaar waarvoor het bedrag van de te bestemming winst, verduidelijkt wordt in de rubriek resultaatverwerking398. Voorbeeld Een vennootschap wordt op 1 januari 2014 opgericht en sluit haar tweede boekjaar af op 31 december 2015. Ze kwalificeert voor aanslagjaar 2016 (boekjaar 2015) als kleine vennootschap, in de zin van artikel 15 W.Venn. Per 31 december 2015, heeft ze een winst na belastingen van 100 EUR. De Algemene Vergadering besluit in de maand mei 2016 om t.b.v. een bedrag van 100 EUR een liquidatiereserve aan te leggen. De basis waarop de afzonderlijke heffing wordt geheven is 100 EUR. De initiële afzonderlijke heffing bedraagt 10%, wat in dit geval neerkomt op 10 EUR. De vennootschap boekt de volledige 100 EUR op een afzonderlijke rekening van het passief399. De periode van vijf jaar – van belang voor de berekening van het tarief van de roerende voorheffing op uitgekeerde dividenden voortkomende van een aantasting van de liquidatiereserve – begint te lopen vanaf de afsluitingsdatum van het belastbaar tijdperk waarin de liquidatiereserve werd aangelegd (zijnde het boekjaar waarvoor het bedrag van de te bestemmen winst wordt verduidelijkt in de rubriek “resultaatverwerking”), m.a.w. vanaf 31 december 2015. Scenario 1: De Algemene Vergadering besluit in de maand mei 2020 om de volledige liquidatiereserve uit te keren. De aanslagvoet van de roerende voorheffing bedraagt in dit geval 15% want de periode van vijf jaar begint te lopen vanaf 31 december 2015 en verstrijkt pas einde 2020. De aandeelhouders ontvangen een nettodividend van 100 EUR – 10 EUR (anticipatieve heffing) – 15 EUR (aanvullende roerende voorheffing) = 75 EUR.
395 396
397 398 399
Art. 209, tweede lid, WIB, zoals gewijzigd door art. 47 Programmawet van 19 december 2014. Art. 269, § 1, 8° WIB zoals ingevoegd door art. 49 Programmawet van 19 december 2014, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2015. Dezelfde tarieven gelden voor de dividenden van buitenlandse oorsprong die in België zijn geïnd of verkregen in zoverre hun toekenning het gevolg is van analoge bepalingen van een andere lidstaat van de EER. Bovendien is – voor het geval geen roerende voorheffing is ingehouden – in art. 171, 3°septies WIB voorzien in een afzonderlijke belastbaarheid in de personenbelasting tegen een aanslagvoet van 5% of 15% voor de dividenden die voortkomen uit een aantasting van de liquidatiereserve. Art. 184quater, laatste lid, WIB, ingevoegd door art. 44 Programmawet van 19 december 2014, BS 29 december 2014. Parl.St. Kamer 2014-15, Doc 54-0672/001, 15. Het is van belang dat de liquidatiereserve gedurende de volledige periode van vijf jaar behouden is gebleven en niet is aangetast door de toekenning van bijvoorbeeld een tussentijds dividend.
LARCIER
–
V A DE M E C U M V E N N O O T S C H A PS B E L A S T I N G
2 015
1497
Chevalier-2015.book Page 1498 Tuesday, March 24, 2015 11:58 AM
REORGANISATIES
Schematisch winst vóór vennootschapsbelasting vennootschapsbelasting (34% × 151,51) anticipatieve heffing van 10% aanvullende RV 15% × 100 nettodividend
151,51 EUR –51,51 EUR 100,00 EUR –10,00 EUR 90,00 EUR –15,00 EUR 75,00 EUR
Scenario 2: De Algemene Vergadering besluit in de maand mei 2021 om de volledige liquidatiereserve uit te keren. De aanslagvoet van de roerende voorheffing bedraagt in dit geval slechts 5% want de periode van vijf jaar begint te lopen vanaf 31 december 2015 en is dus reeds verstreken in mei 2021. De aandeelhouders ontvangen een nettodividend van 100 EUR – 10 EUR (anticipatieve heffing) – 5 EUR (aanvullende roerende voorheffing) = 85 EUR400. Schematisch winst vóór vennootschapsbelasting vennootschapsbelasting (34% × 151,51) anticipatieve heffing van 10% aanvullende RV (5% × 100 EUR) nettodividend
151,51 EUR –51,51 EUR 100,00 EUR –10,00 EUR 90,00 EUR –5,00 EUR 85,00 EUR
In de rechtsleer wordt terecht gewezen op het feit dat de anticipatieve heffing de kenmerken vertoont van een bronbelasting. Hierdoor kunnen problemen ontstaan in het kader van sommige verdragen ter vermijding van dubbele belasting. Het maximale tarief van de bronheffing kan overschreden zijn wanneer uit de liquidatiereserve vroegtijdig dividenden worden uitgekeerd. Ook in het kader van de Moeder-dochterrichtlijn stellen zich enigszins gelijkaardige problemen401.
E. Kansspel? De nieuwe maatregel stelt een fundamenteel probleem. Het is op voorhand niet in te schatten of er op het einde van de rit, m.a.w. op het ogenblik van de vereffening van de vennootschap, überhaupt een liquidatieoverschot aanwezig zal zijn. De boekjaren met winst waarvoor een liquidatiereserve werd opgebouwd en waarvoor telkens een afzonderlijke heffing van 10% werd afgedragen kunnen immers gevolgd worden door boekjaren met substantiële verliezen. Het gevolg is dat de aandeelhouders in dat geval weinig of niets zullen ontvangen bovenop het aanvankelijk fiscaal werkelijk gestort kapitaal. De afzonderlijke heffing zal dan in die omstandigheden helaas een nutteloze uitgave blijken te zijn. Bovendien is die afzonderlijke heffing gedurende al die jaren als een verworpen uitgave belast in de vennootschapsbelasting.
400 401
Parl.St. Kamer 2014-15, Doc. 54- 0672/001, 16-17. J. VAN DIJCK, “Liquidatiereserve: aanleg al mogelijk voor het boekjaar 2014”, Fiscoloog, nr. 1411, p. 6.
1498
LARCIER
–
V A D E M E C U M V E N N O O TS C H A PS B E L A S TI N G
20 15
Chevalier-2015.book Page 1499 Tuesday, March 24, 2015 11:58 AM
REORGANISATIES
Afdeling 6. Inkomstenbelastingen in hoofde van de aandeelhoudervennootschap § 1. Liquidatiebonussen in hoofde van aandeelhouder-vennootschap A. Aftrek als definitief belaste inkomsten Indien de vereffeninguitkering in hoofde van de ontbonden vennootschap aanleiding geeft tot een belastbare winstuitkering, komt het positieve verschil tussen de door de vereffenaar aan de aandeelhouder-vennootschap toegekende sommen of waarden en de aanschaffingswaarde van de aandelen in de ontbonden vennootschap (eventueel verhoogd met de uitgedrukte en nietvrijgestelde meerwaarden) onder bepaalde voorwaarden in aanmerking voor de toepassing van de DBI-aftrek402. Zowel de aandeelhouder die een Belgische vennootschap is als een Belgische vaste inrichting van een buitenlandse vennootschap kunnen hierop aanspraak maken. De verkregen dividenden of met dividenden gelijkgestelde inkomsten zijn voor 95% aftrekbaar als DBI van de winst van het belastbare tijdperk. Specifiek voor o.a. liquidatiebonussen wordt voorzien dat de aftrek gelijk is aan 95% van het bedrag dat het positieve verschil uitmaakt tussen de verkregen sommen en de aanschaffings- of beleggingsprijs van de aandelen. De DBI-aftrek t.a.v. liquidatieboni mag nochtans niet plaatsvinden op bepaalde verworpen uitgaven. De uitsluiting van de aftrekbeperking geldt immers slechts voor gewone dividenden die werden ontvangen van een EU-dochteronderneming en niet voor liquidatie- en inkoopboni403. Voorbeeld 1 Een NV, die uitgesloten is van het verlaagd tarief in de vennootschapsbelasting, bezit 25% van de aandelen van een BVBA. De NV ontvangt, naar aanleiding van de vereffening van de BVBA een eenmalige liquidatieuitkering van 160.000 EUR × 25% = 40.000 EUR. De aanschaffingsprijs van de aandelen van de BVBA bedroeg 25.000 EUR. De verkregen liquidatiebonus bedraagt derhalve 40.000 – 25.000 = 15.000 EUR. Journaal 55 2800 763
Kredietinstellingen R/C aan Deelnemingen Vereffeningsdividend
40.000 25.000 15.000
De liquidatiebonus is als definitief belast inkomen aftrekbaar t.b.v. 15.000 EUR × 95% = 14.250 EUR. Indien de NV voldoende voorafbetalingen heeft verricht en alle voorwaarden om de DBI-aftrek te kunnen genieten vervuld zijn, zal de effectieve belasting 255 EUR bedragen, nl. (15.000 EUR – 14.250 EUR ) × 34% = 255 EUR. Om het bedrag te bepalen dat als DBI aftrekbaar is, werd in bovenvermeld voorbeeld geen rekening gehouden met het bedrag van het gestorte kapitaal dat door de aandelen wordt vertegenwoordigd. Ten gevolge van de aanrekeningsregels van artikel 209 WIB kan het nochtans gebeuren dat er in hoofde van de geliquideerde vennootschap geen dividenduitkering plaatsvindt (bv. omdat de aanrekening van de uitgekeerde sommen volledig gebeurt op het fiscaal gestort kapitaal). Zowel in de rechtsleer als in de rechtspraak wordt in een dergelijk geval soms verdedigd dat de meerwaarde die de vennootschap-aandeelhouder realiseert op haar participatie in de vereffende vennootschap om die reden geen verkregen dividend kan zijn. De verwezenlijkte meerwaarde komt dan in aanmerking voor de vrijstelling van artikel 192 WIB, wat fiscaal uiteraard voordeliger is. Indien we in het bovenvermeld voorbeeld ervan uitgaan dat het bedrag van het gestorte kapitaal dat door de aandelen wordt vertegenwoordigd bijvoorbeeld 40.000 EUR be402 403
Art. 202, § 1, 2° WIB. Art. 205, § 2, tweede en derde lid, WIB.
LARCIER
–
V A DE M E C U M V E N N O O T S C H A PS B E L A S T I N G
2 015
1499
Chevalier-2015.book Page 1500 Tuesday, March 24, 2015 11:58 AM
REORGANISATIES
draagt, dan is de gerealiseerde meerwaarde van 15.000 EUR volledig vrijgesteld op basis van artikel 192 WIB. Indien het bedrag van het gestorte kapitaal dat door de aandelen wordt vertegenwoordigd daarentegen 30.000 EUR zou bedragen, dan moet de meerwaarde van 15.000 EUR als volgt worden opgesplitst: – een verkregen dividend van 10.000 EUR, (nl. 40.000 EUR – 30.000 EUR) dat aftrekbaar is als DBI op grond van artikel 202, § 1, 2°, WIB; – en een verwezenlijkte meerwaarde op aandelen van 5.000 EUR, (nl. 30.000 EUR – 25.000 EUR) die vrijgesteld is op grond van artikel 192 WIB404. Voorbeeld 2 Een Belgische moedervennootschap (NV Bel) bezit een participatie van 92% in een Luxemburgse dochtervennootschap (SA Lux). Een liquidatiebonus wordt ontvangen door de NV Bel n.a.v. de vereffening van SA Lux. De SA Lux is een société anonyme naar Luxemburgs recht, gevestigd in Luxemburg en werd opgericht in 1988. Haar inkomsten bestaan thans voornamelijk uit ontvangsten van interesten maar voorheen werden ook dividenden geïncasseerd. De SA Lux had oorspronkelijk het fiscaal statuut van een Luxemburgse “Holding 1929” en was hierdoor onderworpen aan een fiscaal gunstregime dat afweek van het gemeen recht. Tengevolge van de afschaffing van “het Holding 1929 Regime” is ze sedert 30 april 2007 aan het normaal regime van de vennootschapsbelasting in Luxemburg en geniet zij dus niet meer van een voordelig fiscaal regime dat afwijkt van het gemeen recht. In de loop van 2007 ging SA Lux over tot incorporatie van haar overgedragen winsten in het maatschappelijk kapitaal van de SA Lux. Vanuit Belgisch fiscaal perspectief hebben deze geïncorporeerde winsten evenwel de kwalificatie van belaste reserves. Omdat de SA Lux op het ogenblik van de uitkering van een het dividend (liquidatiebonus) onderworpen is aan het gemeen belastingregime in Luxemburg werden de dividenden niet verleend door een vennootschap die niet aan de vennootschapsbelasting of aan een buitenlandse belasting van gelijke aard als die belasting is onderworpen, of die gevestigd is in een land waar de gemeenrechtelijke bepalingen aanzienlijk gunstiger zijn dan in België. Conclusie: Omdat de uitsluiting van artikel 203, § 1, 1° WIB niet toepasselijk is kan de NV Bel niet om die reden uitgesloten worden van de 95% DBI-aftrek voorzien in artikel 202, § 1, 2° WIB405.
B. Voorheen fiscaal aangenomen waardeverminderingen Indien op de deelneming vroeger een waardevermindering is geboekt en fiscaal is aangenomen ingevolge de vóór de wet van 23 oktober 1991 geldende regeling, wordt deze bij de uitbetaling als een gewone opbrengst terugbelast. Dit gebeurt automatisch door bij de berekening van de aftrekbare liquidatiebonus de oorspronkelijke aanschaffingsprijs in aanmerking te nemen406. Laten we veronderstellen dat in hoger vermeld voorbeeld de NV in 1989 een fiscaal aangenomen waardevermindering heeft geboekt van 7.500 EUR op de aandelen van de BVBA. De liquidatiebonus die uit de boekhouding zal blijken is dan gelijk aan het verschil tussen de liquidatieuitkering en de boekwaarde van de aandelen, m.a.w. 40.000 – (25.000 – 7.500) = 22.500 EUR. De liquidatiebonus van 22.500 EUR moet met het oog op de fiscale aangifte gesplitst worden in enerzijds het gedeelte dat in aanmerking komt voor de DBI-aftrek, nl. 40.000 EUR – 25.000 EUR = 15.000 EUR, en anderzijds het deel van de liquidatiebonus die overeenstemt met de voorheen geboekte en fiscaal aangenomen waardevermindering van 7.500 EUR die als gewone winst belastbaar is. Indien de vennootschap voldoende heeft vooraf-
404
405 406
J. KIRKPATRICK, D. GARABEDIAN, Le régime fiscal des sociétés en Belgique, Bruylant, 2003, 319 en Rb. Nijvel, 13 maart 2007, TFR 2007, nr. 332, 1043 e.v. Met kritische noot van J. VERSTRAELEN. Voorafgaande beslissing nr. 2014.105 van 13 mei 2014. Circ. nr.Ci. D. 19/416.334, 9 september 1992, Bull.Bel. nr. 720, 2676.
1500
LARCIER
–
V A D E M E C U M V E N N O O TS C H A PS B E L A S TI N G
20 15
Chevalier-2015.book Page 1501 Tuesday, March 24, 2015 11:58 AM
REORGANISATIES
betaald, bedraagt de effectieve belasting ((15.000 – 14.250) × 34%) + (7.500 × 34%) = 2.805 EUR.
C. Verrekening van roerende voorheffing op liquidatieboni Een vennootschap kan de roerende voorheffing op dividenden slechts verrekenen op voorwaarde dat zij de volle eigendom van de desbetreffende aandelen bezat op het ogenblik waarop de dividenden werden toegekend (art. 281 WIB). Bovendien wordt de verrekening overeenkomstig art. 282 WIB slechts toegestaan voor zover de toekenning van de dividenden geen waardevermindering of een minderwaarde tot gevolg heeft van de aandelen waarop de dividenden betrekking hebben407. Wanneer vennootschap A een liquidatiebonus ontvangt van vennootschap B, geniet vennootschap A vrijstelling van roerende voorheffing indien ze, gedurende ten minste een jaar, de vereiste minimumdeelneming bezit. In de andere gevallen wordt wel roerende voorheffing ingehouden. De Raad van State vroeg zich echter af of de ingehouden roerende voorheffing zou kunnen worden verrekend, gelet op artikel 282 WIB. Artikel 282 WIB is bij de wet van 22 december 1989 houdende fiscale bepalingen in het WIB ingevoegd met het doel een welbepaalde combinatie te voorkomen: een belastingplichtige die aan de personenbelasting of de rechtspersonenbelasting onderworpen is, waarvoor de roerende voorheffing een definitieve belasting is, verkoopt de dag vóór de coupon geknipt wordt zijn aandelen aan een vennootschap die het recht zou hebben om roerende voorheffing te verrekenen, waarna ze diezelfde aandelen inkoopt zodra de coupon uitgekeerd is. Gelet op de algemene formulering rijst de vraag of art. 282 WIB geen bezwaar zal vormen voor de verrekening door vennootschap A van de roerende voorheffing op de liquidatieuitkeringen: deze liquidatieuitkeringen zullen immers tot gevolg hebben dat de boekhoudkundige waarde van de deelneming van vennootschap A in vennootschap B vermindert. Uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 22 december 1989 blijkt evenwel dat deze regel niet van toepassing is op de roerende voorheffing op de liquidatieuitkeringen. De Raad van State bracht in herinnering dat deze wet bepaalde dat liquidatieuitkeringen onderworpen waren aan roerende voorheffing (vooraleer deze uitkeringen bij de wet van 23 oktober 1991 met terugwerkende kracht zouden worden vrijgesteld van roerende voorheffing). De oorspronkelijke tekst van het ontwerp bevatte echter een bepaling luidens welke geen roerende voorheffing wordt ingehouden voor het aandeel van de liquidatiebonus dat de aandeelhoudersvennootschap ontvangt, in zoverre dat aandeel de meerwaarde overschrijdt die op deze aandelen verkregen wordt408. De Regering heeft dit lid niet gehandhaafd, wat wel degelijk lijkt te impliceren dat de tekst van artikel 282 WIB, die sindsdien niet gewijzigd is, niet van toepassing is op de roerende voorheffing op de liquidatiebonus409. Het risico van het manoeuvre dat artikel 282 WIB beoogt te voorkomen, bestaat echter, wat de roerende voorheffing op de liquidatieuitkeringen betreft. Op advies van de Raad van State werd art. 282 WIB aangevuld met een nieuw lid luidens hetwelk art. 282, eerste lid, WIB niet van toepassing is op de dividenden die voortkomen uit aan407
408 409
Volgens de Minister van Financiën is het terzake zonder belang of een waardevermindering al dan niet door de vennootschap is geboekt. Het volstaat dat de werkelijke waarde van het aandeel op de afsluitingsdatum van het boekjaar waarin het dividend wordt toegekend of betaalbaar gesteld, lager is dan de fiscale waarde van dat aandeel op de afsluitingsdatum van het vorige boekjaar (Vr. & Antw. Kamer, 1990-91, nr. 135, p. 11.186, Com.I.B. 1992, nr. 276/ 30). De rechtspraak volgt dit standpunt evenwel niet. Gelet op de primauteit van het boekhoudrecht op het fiscaal recht moet het begrip waardevermindering in zijn boekhoudkundige betekenis worden begrepen: er kan slechts sprake zijn van een waardevermindering wanneer deze ook daadwerkelijk werd geboekt. Enkel een geboekte waardevermindering kan de verrekening van de roerende voorheffing verhinderen (Luik 6 januari 1999, Fisc. Koer. 99/273, noot I. BEHAEGHE). Parl. St. Senaat, 1989-1990, nr. 806-2, 19. Zie G. KLEYNEN, in “La nouvelle loi belge portant des dispositions fiscales”, Ced Samsom, 1990, 56.
LARCIER
–
V A DE M E C U M V E N N O O T S C H A PS B E L A S T I N G
2 015
1501
Chevalier-2015.book Page 1502 Tuesday, March 24, 2015 11:58 AM
REORGANISATIES
delen waarvoor de belastingplichtige aantoont dat hij de volle eigendom ervan heeft gehad tijdens een ononderbroken periode van twaalf maanden vóór de toekenning van de dividenden of dat, tijdens de bewuste periode, de aandelen, in volle eigendom, op geen enkel ogenblik toebehoord hebben aan een belastingplichtige die geen vennootschap is die onderworpen is aan de vennootschapsbelasting of aan een buitenlandse vennootschap welke deze aandelen op een ononderbroken wijze heeft belegd in een Belgische inrichting410. Deze nieuwe bepaling vormt hiermee een uitzondering op het principe luidens welke geen roerende voorheffing wordt verrekend in zoverre de toekenning van de dividenden een waardevermindering of een minderwaarde tot gevolg heeft van de aandelen waarop de dividenden betrekking hebben. Die uitzondering gaat gepaard met een permanentievoorwaarde: de beperking van de verrekening is niet toepasselijk op voorwaarde dat de aandelen in volle eigendom werden behouden gedurende een ononderbroken periode van twaalf maanden welke voorafgaan aan de toekenning van zowel de gewone dividenden als de dividenden bedoeld in de artikelen 186, 187 en 209 WIB. Hierdoor wordt belet dat de belastingplichtigen ten name waarvan de roerende voorheffing niet verrekenbaar is, hun aandelen kort vóór de toekenning van de inkomsten overdragen aan een binnenlandse vennootschap of aan een Belgische inrichting van een buitenlandse vennootschap. De voorwaarde inzake de bezitsduur gedurende een ononderbroken periode van 12 maanden mag echter geen hinderpaal zijn voor de overdrachten tussen binnenlandse vennootschappen, omdat deze zonder invloed zullen zijn op de bedoelde manoeuvres. Om dezelfde reden wordt die bewegingsvrijheid uitgebreid naar de overdrachten van aandelen die plaatsvinden gedurende de periode van twaalf maanden en waarvan een buitenlandse vennootschap de volle eigendom heeft en welke op ononderbroken wijze belegd zijn in een inrichting waarover zij in België beschikt. Op die wijze wordt het toepassingsgebied toch beperkt tot de misbruiken die men wil voorkomen.
§ 2. Liquidatieverliezen in hoofde van de aandeelhouder-vennootschap De waardeverminderingen en minderwaarden op aandelen, behoudens minderwaarden op aandelen geleden naar aanleiding van de gehele verdeling van het maatschappelijk vermogen van een vennootschap tot ten hoogste het verlies aan gestort kapitaal dat door die aandelen wordt vertegenwoordigd worden niet aangemerkt als beroepskost411. Uitsluitend voor de toepassing van artikel 198, § 1, 7° WIB, worden de verminderingen van gestort kapitaal die voorheen zijn gedaan om geleden verliezen boekhoudkundig aan te zuiveren of om een reserve tot dekking van een voorzienbaar verlies te vormen waarmede het geleden verlies boekhoudkundig is aangezuiverd toch als gestort kapitaal aangemerkt412. Dit is dus een expliciete afwijking op artikel 184 WIB. Waardeverminderingen en minderwaarden op aandelen zijn dus, op één uitzondering na, in de vennootschapsbelasting niet meer aftrekbaar als beroepskost. De uitzondering geldt enkel voor de minderwaarden geleden n.a.v. de gehele verdeling van het maatschappelijk vermogen van de vennootschap die de aandelen heeft uitgegeven. Ook de minderwaarden op aandelen van buitenlandse dochtervennootschappen mogen in aftrek worden gebracht: het volstaat bij deze filialen het definitief karakter van de stopzetting van de activiteit door verdeling van het actief vast te stellen413. De uitzondering geldt niet voor de waardeverminderingen op aandelen omdat het effectief verlies slechts definitief gekend is na de eindverdeling, d.w.z. op het ogenblik dat er niets meer te verde-
410 411 412
413
Art. 282, tweede lid, WIB. Art. 198, § 1, 7° WIB. Art. 198, § 2, WIB, toepasselijk op de minderwaarden op aandelen die vanaf 1 januari 1997 zijn geleden n.a.v. de gehele verdeling van het maatschappelijk vermogen van de emitterende vennootschap, voor zover de desbetreffende vermindering van gestort kapitaal ten vroegste vanaf 24 juli 1991 is gedaan. Gedr. St. Kamer, 1991-92, nr. 1784/1, 5 en Gedr. St. Senaat, 1991-92, nr. 1454/2, 5.
1502
LARCIER
–
V A D E M E C U M V E N N O O TS C H A PS B E L A S TI N G
20 15
Chevalier-2015.book Page 1503 Tuesday, March 24, 2015 11:58 AM
REORGANISATIES
len valt414. De vraag of in concrete gevallen de eindverdeling van het vermogen heeft plaatsgehad, moet worden beantwoord in het licht van de feitelijke en juridische omstandigheden waarin de verrichting heeft plaats gehad (Bull.Bel. nr. 749, p. 1317)415. Voorbeeld 1 Een BVBA wordt opgericht met een maatschappelijk kapitaal van 25.000 EUR dat wordt vertegenwoordigd door 1.000 aandelen. De aandelen zijn vanaf de oprichting volledig volstort in geld voor 25 EUR per aandeel. Een natuurlijke persoon X bezit 600 aandelen van de BVBA. De eerste drie boekjaren verwezenlijkt de BVBA aanzienlijke winsten die binnen de vennootschap worden gereserveerd. Na het overlijden van de aandeelhouder X verkopen zijn erfgenamen de aandelen van de BVBA aan de NV Holding voor 62,50 EUR/aandeel × 600 aandelen = 37.500 EUR. Na het ontslag van één van de bestuurders van de BVBA stapelen de verliezen zich echter op zodat in 2002 beslist wordt de activiteiten van de BVBA stop te zetten en de vennootschap te ontbinden. Naar aanleiding van de vereffening ontvangt de NV Holding slechts een liquidatieuitkering van 20 EUR × 600 = 12.000 EUR. M.a.w. zij boekt een minderwaarde van 37.500 – 12.000 = 25.500 EUR. Journaal 55 663 2800
Kredietinstellingen R/C Liquidatieverlies aan Deelnemingen
12.000 25.500 37.500
Het liquidatieverlies bedraagt 25.500 EUR maar moet fiscaal beperkt worden tot ten hoogste het verlies aan gestort kapitaal dat door die aandelen wordt vertegenwoordigd. Het gestort kapitaal dat vertegenwoordigd wordt door die aandelen bedraagt 600 aandelen × 25 EUR/aandeel = 15.000 EUR. Enkel het eigenlijk kapitaalverlies komt voor aftrek in aanmerking, d.i. het verschil tussen het werkelijk gestort kapitaal en de lagere prijs die men bij de verdeling verkregen heeft. Het liquidatieverlies is daarom fiscaal aftrekbaar als beroepskost voor 600 × (25 EUR – 20 EUR) = 3.000 EUR. De overige 22.500 EUR vormt geen aftrekbare beroepskost en moet in de fiscale aangifte van de NV Holding worden opgenomen onder de verworpen uitgaven. In de hypothese dat de NV Holding een liquidatieuitkering zou ontvangen van 30.000 EUR, zou zij een minderwaarde boeken van 37.500 – 30.000 = 7.500 EUR. Die minderwaarde is in die omstandigheden echter fiscaal niet aftrekbaar omdat er geen verlies aan gestort kapitaal is. Voorbeeld 2 Een vennootschap A vertoont in 1997 een gestort kapitaal van 3.000.000 F. Haar balans gaf boekhoudkundige verliezen te zien van 1.000.000 F. Alle aandelen van de vennootschap A zijn in het bezit van de vennootschap B. De aandelen van die vennootschap A staan op het actief van de balans van de vennootschap B geboekt voor 3.000.000 F. De vennootschap A beslist in 1998 het kapitaal met 1.000.000 F te verminderen ter aanzuivering van de boekhoudkundige verliezen. Dit heeft echter tot gevolg dat het werkelijk gestort kapitaal dat door de aandelen wordt vertegenwoordigd vermindert van 3.000.000 F tot 2.000.000 F. In 1999 lijdt de vennootschap A opnieuw verliezen, ditmaal t.b.v. 600.000 F, zodat beslist wordt de vennootschap te vereffenen. 414 415
Vr. en Antw. Kamer, 1993-1994, nr. 94, 9216, Vr. & Antw. Kamer, 2002-2003, nr. 154 van 3 februari 2003, p. 19731. Wij stippen ook aan dat het Hof van Beroep te Brussel oordeelde dat de ontbinding van de vennootschap niet de enige vorm is van gehele verdeling van het maatschappelijk vermogen. Ingevolge de faillissementswetgeving heeft de curator de opdracht de activa van de gefailleerde te vereffenen en de opbrengst ervan onder de schuldeisers te verdelen. Wanneer het faillissement bijvoorbeeld afgesloten is bij gebrek aan actief kan hieruit besloten worden dat er niets meer te verdelen is zodat het verlies aan kapitaal op dat moment een aftrekbare beroepskost vormt (Brussel 19 februari 1999, TFR 1999, 635).
LARCIER
–
V A DE M E C U M V E N N O O T S C H A PS B E L A S T I N G
2 015
1503
Chevalier-2015.book Page 1504 Tuesday, March 24, 2015 11:58 AM
REORGANISATIES
De vennootschap B ontvangt als enige aandeelhouder een terugbetaling van 1.400.000 F (nl. 3.000.000 F – 1.000.000 F – 600.000 F) en boekt bijgevolg een minderwaarde van 3.000.000 F – 1.400.000 F = 1.600.000 F. Vóór de wijziging van artikel 198, § 1, 7° WIB zou de vennootschap slechts een fiscaal te aanvaarden minderwaarde geleden hebben van 2.000.000 F (werkelijk gestort kapitaal) – 1.400.000 F = 600.000 F. Ingevolge de wetswijziging wordt de door de vennootschap A geboekte kapitaalvermindering ter aanzuivering van de boekhoudkundige verliezen toch aangemerkt als gestort kapitaal. De in hoofde van de vennootschap B fiscaal te aanvaarden minderwaarde bedraagt daarom: 3.000.000 F (werkelijk gestort kapitaal) –1.400.000 F = 1.600.000 F. Voor de toepassing van artikel 198, § 1, 7° WIB, moet worden aangenomen dat, indien het kapitaal van de vennootschap tijdens verschillende jaren is volstort en voor zover aan alle aandelen gelijke rechten zijn verbonden, het kapitaal proportioneel is vertegenwoordigd in elk van de aandelen waarop de minderwaarde betrekking heeft. Indien aan de aandelen die het maatschappelijk kapitaal vertegenwoordigen verschillende rechten zijn verbonden, moet enkel het kapitaal in aanmerking worden genomen dat wordt vertegenwoordigd door de groep van aandelen met gelijke rechten waartoe de aandelen (waarop de minderwaarde betrekking heeft) behoren, met dien verstande dat, wanneer in die groep het kapitaal over verschillende jaren is volstort, ook hier een proportionele omdeling moet gebeuren416. Deze door de Administratie voorgestelde omdelingswijze is weliswaar pragmatisch maar leidt vaak tot bizarre resultaten wat wij hierna willen aantonen aan de hand van een voorbeeld. Voorbeeld Naar aanleiding van de oprichting in 2000 van de NV A worden 100 aandelen zonder nominale waarde toegekend aan de NV B. De NV B verricht een inbreng in speciën van 100.000 EUR. In 2001 wordt het kapitaal van de NV A verhoogd en aan de NV C worden voor haar inbreng 100 aandelen zonder nominale waarde toegekend. De NV C verricht ingevolge die kapitaalverhoging een inbreng van 120.000 EUR, welke boekhoudkundig verwerkt wordt als kapitaal t.b.v. 100.000 EUR en als uitgiftepremie voor 20.000 EUR In de loop van het jaar 2002 verkoopt de NV C 60 van die aandelen aan de NV D voor 90.000 EUR De bedrijfsresultaten van de NV A kennen een grote terugval in de jaren 2003 en 2004 en per einde 2004 wordt de NV A ontbonden en snel vereffend. De vereffening wordt afgesloten einde 2004 en de aandeelhouders ontvangen ingevolge de vereffening de volgende liquidatieuitkeringen: NV B: 80.000 EUR × 100/200 = 40.000 EUR NV C: 80.000 EUR × 40/200 = 16.000 EUR NV D: 80.000 EUR × 60/200 = 24.000 EUR De NV B verwezenlijkt hierbij een boekhoudkundige minderwaarde van 100.000 – 40.000 = 60.000. De NV C verwezenlijkt een minderwaarde van (120.000 × 40%) – 16.000 = 32.000 en de NV D verwezenlijkt een boekhoudkundige minderwaarde van 90.000 – 24.000 = 66.000. Op fiscaal vlak zou een strikte toepassing van art. 198, § 1,7° WIB tot gevolg hebben dat het verlies aan werkelijk gestort kapitaal van de NV A (in casu 220.000 – 80.000 = 140.000) als een aftrekbare eroepskost wordt weerhouden: – in hoofde van de NV B voor 100.000 – 40.000 = 60.000 – in hoofde van de NV C voor (120.000 × 40%) – 16.000 = 32.000 – in hoofde van de NV D voor (120.000 × 60%) – 24.000 = 48.000
416
Vr. en Antw. Senaat, nr. 83 van 23 november 1993, 1993-1994, 4310, Vr. nr. 510 van 1 oktober 1993.
1504
LARCIER
–
V A D E M E C U M V E N N O O TS C H A PS B E L A S TI N G
20 15