acta G R O E N I N G E NR 10 - D E C E M B E R
2 0 0 8
CT-ENTEROGRAFIE
ABDOMINAAL COMPARTIMENT SYNDROOM
BORSTPLASTIE NA AMPUTATIE
INTENSITEITS GEMODULEERDE RADIOTHERAPIE
TRIAGE OP DE SPOEDOPNAME
MULTICOLOR FLOWCYTOMETRIE
WETENSCHAPPELIJK TIJDSCHRIFT Nr 10 - DECEMBER 2008
acta G R O E N I N G E INHOUD
03
VOORWOORD: IMPOSSIBLE IS NOTHING
Jan Taveirne VOORSTELLING MEDISCHE DIENSTEN BINNEN a | z GROENINGE NIEUWE TECHNIEKEN EN PROGRAMMA’S
DIT TIJDSCHRIFT VERSCHIJNT TWEEMAAL PER JAAR EN WIL EEN OVERZICHT GEVEN VAN DE MEDISCHE, ZORGVERSTREKKENDE EN ORGANISATORISCHE ACTIVITEITEN BINNEN a | z GROENINGE.
REDACTIE Dhr. Ludwig Cornil
[email protected] Dr. Kathleen Croes
[email protected] Dr. Marc Decupere
[email protected] Dhr. Guido Demaiter
[email protected] Mevr. Veerle De Wispelaere
[email protected] Dr. Vincent Herpels
[email protected] Dr. Johan Mattelaer
[email protected] Dr. Dirk Peeters
[email protected] Dr. Guy Putzeys
[email protected] Redactieadres Dr. Johan Mattelaer Albijn van den Abeelelaan 12 8500 Kortrijk T 056 21 17 92 - F 056 21 68 22
[email protected]
04
CT-ENTEROGRAFIE – Opsporing en evaluatie van dundarmpathologie Bart Mortelé,Vincent Herpels
06
Abdominaal Compartiment Syndroom (ACS) Mathieu D’Hondt
10
Oncoplastische borstchirurgie: van remodelling tot diep flap reconstructie Emmanuel Van Dorpe, Isabelle Nolens
12
De spoedopname begint bij de voordeur, niet na de wachtzaal Karel Decaluwé
15
IMRT: de nieuwe bestralingstechniek bij radiotherapie Sylvie Spiessens, Antoon Lambrecht
18
Multicolor Flowcytometrie Serge Vanderschueren GESCHIEDENIS VAN a | z GROENINGE
19
De lange weg naar de fusie van de Kortrijkse ziekenhuizen Johan Mattelaer
23
NIEUWE ARTSEN BINNEN a | z GROENINGE
23
RECENTE WETENSCHAPPELIJKE PUBLICATIES
24
WETENSCHAPPELIJKE ACTIVITEITEN EN KALENDER
Uitgegeven in opdracht van het wetenschappelijk comité a | z GROENINGE door uitgeverij Groeninghe Kortrijk
[email protected] isbn 978-90-77723-68-5 Dit tijdschrift is ook te raadplegen via www.azgroeninge.be
Un résumé des articles en français est disponible sur simple demande
a | z G RO E NI NG E
3
– IMPOSSIBLE IS NOTHING (1) –
Het heeft niet mogen zijn ! De laatste jaren hadden we met overtuiging gepland dat mijn voorwoord voor nr 10 van Acta Groeninge het laatste zou zijn geïnspireerd en uitgegeven vanuit de bestaande locatie en dat nr 11 het eerste zou zijn verspreid vanuit het nieuwe a | z Groeninge op Hoog Kortrijk. Alhoewel het strategisch belangrijk is om binnen de vooropgestelde termijn de nieuwe campus te betrekken en snel op één locatie te functioneren, mag dit uitstel geen rem zijn in het streven naar kwaliteit, veiligheid, vernieuwing en openheid in de zorgverlening. De doelstelling van ieder zorgproces is genezing of verbetering van de gezondheidstoestand (clinical outcome) gemeten op basis van subjectieve en objectieve wetenschappelijk verantwoorde gegevens en studies (evidence based medicine). Meten en evalueren kan enkel op voldoende en vergelijkbare aantallen. Schaalvergroting en algemeen toegepaste praktijkprocedures (guidelines) zijn onvermijdelijk en noodzakelijk maar moeten blijvend gestuurd worden vanuit een geïndividualiseerde klinische benadering op basis van een perfecte patiënt-arts relatie. Meten van kwaliteit, doelmatigheid en efficiëntie door het verzamelen en vergelijken van gegevens (benchmarking) kan, en moet, en zal verder toenemen. Uiterst belangrijk hierbij is het, om bij het bereiken van de begeerde ‘gemiddelde performantie’ vooral het beoogde ‘hogere kwaliteitsniveau’ niet uit het oog te verliezen. Voorwaar een grote opdracht! Impossible is nothing. DR. JAN TAVEIRNE
hoofdgeneesheer (1) Impossible is nothing, internet meme – 2006 – Aleksey Vayner – The New Asian Hemisphere – 2008 – Kishore Mahbubani ISBN 9781586484668
Afscheid van dr. Jan Taveirne, pediater en hoofdgeneesheer Voor het laatst hebben we het voorrecht een voorwoord van dr. Jan Taveirne te mogen publiceren. Gedurende 10 nummers vergastte dr. Taveirne ons op zijn visie op de gezondheidszorg en op het ziekenhuis. Op 1 januari 2009 draagt hij de fakkel van hoofdgeneesheer over aan dr. Serge Vanderschueren en beëindigt hij zijn activiteiten als ziekenhuisarts. Vanaf de start van zijn carrière als kinderarts binnen de Sint-Niklaaskliniek toonde dr. Jan Taveirne een kenmerkende gedrevenheid waarmee hij samen met zijn collega’s-pediaters de kinderafdeling van het ziekenhuis deed bloeien en groeien. Zijn streven naar perfectionisme en grenzeloze inzet koppelde hij aan een attente en warme houding tegenover patiëntjes en ouders, medewerkers en collega’s. Zijn diplomatie en rustige maar vastberaden uitstraling waren ongetwijfeld de redenen die hem enkele jaren geleden, in de woelige tijden van de fusie van de Kortrijkse ziekenhuizen, tot ideale hoofdgeneesheer maakten. Hij overtuigde artsen van concurrerende ziekenhuizen ervan nieuwe teams te smeden en mee te evolueren in een nieuwe, uitdagende omgeving. Hierbij willen wij dr. Jan Taveirne nogmaals bedanken voor zijn niet te schatten bijdrage aan wat a|z Groeninge vandaag geworden is. De redactie.
4
VOORSTELLING MEDISCHE DIENSTEN BINNEN
a | z G RO ENI NG E
CT-ENTEROGRAFIE: OPSPORING EN EVALUATIE VAN DUNDARMPATHOLOGIE
Het in beeld brengen van de dundarmen is altijd een uitdaging geweest. Omwille van hun ligging tussen de maag en het colonkader, die beide endoscopisch benaderd kunnen worden, zijn de meterslange dundarmen moeilijk bereikbaar. Zij vormen bovendien een belangrijk volume omwille van hun lengte en verloop en zijn constant in beweging zowel door intrinsieke peristaltieken als door ademhalingsbewegingen. Het ideale onderzoek zou het ganse dundarmvolume in beeld moeten brengen met gedetailleerde informatie over de wand en vooral dan de dundarmmucosa. Hiervoor is een goede dundarmdistentie noodzakelijk. Ook omliggende structuren, zoals het mesenterische vet, moeten zichtbaar zijn. Gedurende jaren is de dundarmtransit het standaard radiologisch onderzoek gebleken voor de beoordeling van de dundarmen, waarbij we de perorale inname van een belangrijke hoeveelheid barium onder fluoroscopische controle volgen in de verschillende dundarmsegmenten. Op die manier krijgen we een beeld van de ligging, expansie en beweeglijkheid van de dundarmen en van het aspect van de dundarmmucosa. Tevens hebben we een idee van de transittijd doorheen de dundarmen. Bij een meer invasief onderzoek, de enteroclysis, plaatst men onder fluoroscopisch zicht een nasogastrische sonde voorbij de hoek van Treitz, waarlangs men verdunde barium laat inlopen. Dit laatste onderzoek is uiteraard minder aangenaam voor de patiënt. Deze bariumonderzoeken kunnen enkel informatie verschaffen over wandpathologie al dan niet met intraluminele weerslag. De ontwikkeling van de multidetector-CT-techniek biedt ons de mogelijkheid op niet invasieve manier hoge resolutiebeelden vanuit verschillende invalshoeken te maken van het ganse abdomen tijdens een korte apnoe. Wanneer bovendien een goede vulling en tijdelijk stabiele distentie van de dundarmen bekomen wordt (= de CT-enterografie), kan men de dundarmwand beoordelen ook in relatie tot omgevende structuren en eventuele extraluminele afwijkingen in het licht stellen. Dit is met de endoscopie en de capsule-endoscopie niet mogelijk. TECHNIEK Bij het standaard CT-onderzoek van het abdomen wordt de gastro-intestinale tractus al dan niet gevuld met een positieve of dense orale contraststof, die het lumen van de darm denser (of witter) maakt ten opzichte van de omgeving. In tegenstelling daarmee wordt bij een CT-enterografie gebruik gemaakt van een neutrale orale contraststof, die de densiteit van water benadert. Het voordeel van een neutrale orale contraststof is dat het in de eerste plaats minder beeldartefacten veroorzaakt, meer bepaald op de multiplanaire 2D- en 3D-reconstructies. Daarnaast is de darmwand beter beoordeelbaar, wat belangrijk is bij inflammatoir darmlijden. Onder de neutrale orale contraststoffen kunnen we - naargelang hun samenstelling - verschillende soorten onderscheiden. Sommige bevatten water en verdunde methylcellulose. Deze hebben als nadeel dat het water snel geabsorbeerd wordt in de proximale dundarmen, wat een minder goede distentie van het lumen van het ileum met zich meebrengt waardoor dit ook minder goed te beoordelen is. De nieuwe generatie neutrale orale contrastmiddelen, die ook wij in onze dienst gebruiken, zijn gemaakt op basis van hetzij lactulose hetzij een bijzonder lage concentratie bariumsulfaat
(0,1%) in combinatie met sorbitol. Dit laatste zorgt ervoor dat het toegevoegde water niet snel geresorbeerd wordt met een betere distentie van de volledige dundarmen tot en met het terminale ileum als gevolg. Aan patiënten die een CT-enterografie ondergaan wordt gevraagd om minstens 4 uur nuchter te zijn voor het onderzoek. Zij komen 45 minuten vroeger dan voorzien voor het CT-onderzoek en krijgen achtereenvolgens 3 bekers van elk 400 ml, dus in totaal 1200 ml neutrale contraststof te drinken volgens een vast schema: 400 ml op 45 minuten, 400 ml op 30 minuten en 400 ml op 15 minuten vóór het begin van het CT-onderzoek. Dit onderzoek gebeurt in een 16 detector CTtoestel met intraveneuze toediening van 120 ml joodhoudende contraststof aan 4ml / sec met opnamen in de arteriële (40 sec) en veneuze fase (70 sec). Er worden overlappende beelden van 3 mm snededikte gereconstrueerd in een axiaal en coronaal vlak. INDICATIES Dundarmpathologie is eerder zeldzaam. CT-enterografie is geïndiceerd bij elk vermoeden van dundarmpathologie. Er dient vooral gedacht aan inflammatoir darmlijden (ziekte van Crohn),
obstructie (post-operatieve briden…), ischemie en tumorale pathologie (carcinoïd, gastrointestinale stromale tumoren, lymfomen…) (Fig. 1). Ook verwikkelingen na bariatrische chirurgie kunnen best in het licht gesteld worden met CTenterografie. Vroeger werd een standaard CT-onderzoek van het abdomen uitgevoerd bij patiënten verdacht van of met een reeds gekende ziekte van Crohn om extra-intestinale complicaties zoals fistels, abcessen en flegmonen op te sporen. CT-enterografie is heel goed in staat de door de actieve ziekte van Crohn aangetaste segmenten en tegelijkertijd eventuele complicaties in het licht te stellen (Fig. 2). CT-enterografische bevindingen zoals verdikte darmwand, murale hypercontrastcaptatie, murale stratificatie, reticulatie van de omgevende weke delen en accentuatie van de vasa recta wijzen op actieve inflammatie van deze darmsegmenten. Het klassieke spectrum van lineaire ulceraties, skip lesions, stricturen en prestenotische dilataties, dat we kennen van de dundarmtransit, vinden we uiteraard ook terug op de CT-enterografiebeelden. Vooral ook de visualisatie van extra-intestinale pathologie is een belangrijk voordeel van dit onderzoek. Zo kan het verloop van fistels heel goed worden aangetoond, zelfs indien ze geen duidelijk lumen meer vertonen. Localisatie en uitgebreidheid van abcessen en hun relatie tot de darmen alsook hun ligging ten opzichte van de huid voor eventuele punctie-aspiratie of drainage, worden in éénzelfde onderzoek zichtbaar. Alhoewel dundarmtumoren niet frequent zijn (minder dan 25% van alle gastro-intestinale tumoren), behoren ze tot de differentiaal diagnose van dundarmpathologie, omwille van hun aspecifieke symptomen zoals vage pijn, gastrointestinale bloeding, vermagering, anemie, anorexie, ... Het aspecifieke karakter van deze symptomatologie veroorzaakt vaak een belangrijke vertraging in de diagnosestelling. CT-onderzoek in het algemeen en nu vooral de CT-enterografie heeft in recente studies bewezen in het merendeel van deze gevallen de tumor met zijn begeleidende abnormaliteiten te kunnen aantonen. De meest voorkomende maligne dundarmtumoren zijn in dalende volgorde van frequentie van optreden het adenocarcinoom, het carcinoïd, het lymfoma en de gastro-intestinale stromale tumor (GIST). Bij de niet-maligne dundarmtumoren weerhouden we vooral de hyperplastische poliepen. Alhoewel al deze tumoren bij CT-enterografie zichtbaar zijn als een focale intraluminele weke delenmassa, kan men soms een onderscheid maken.
V O O RS T EL L I NG M EDI SCHE DI E NS T EN BI NNEN
Een meer gesteelde, hoofdzakelijk excentrisch gelegen massa is suggestief voor een GIST terwijl een excentrische massa met begeleidende adenopathieën eerder suggestief is voor een lymfoom. Het carcinoïd is hypervasculair en komt dus voor als een hypercapterende massa aan de darmmucosa (Fig. 3). Ook de mesenteriale metastasen van een carcinoid tumor hebben een specifiek voorkomen met hun radiaire desmoplastische reactie die vaak inliggende verkalkingen bevat. Adenocarcinomen kunnen zich op verschillende manieren presenteren in een CT-enterografie en zijn meestal gelegen in de proximale dundarmen.
2c
a | z G RO E NI NG E
Bij de ziekte van Crohn wordt verwacht dat de CT-enterografie meer en meer de standaard dundarmtransit zal vervangen, zoals reeds het geval is in ons ziekenhuis, vooral bij het opsporen van die darmsegmenten, die door actieve inflammatie aangetast zijn. Daarnaast profileert de CT-enterografie zich door zijn hoge sensitiviteit, zijn goede tolerantie door de patiënt, zijn niet-invasieve karakter en de voorkeur voor dit cross-sectioneel onderzoek, als het onderzoek bij uitstek voor detectie van dundarmpathologie in het algemeen. BESLUIT
Als laatste pluspunt van de CT-enterografie vermelden we nog de toevallige, extra-intestinale vondsten zoals een tumor van pancreas, lever of gynaecologische organen en zelfs een tumor in een longbasis (Fig. 4 . Dit alles in éénzelfde onderzoek, waar vroeger meerdere onderzoeken tot hetzelfde besluit kwamen ( RX abdomen overzicht + RX dundarmtransit + RX thorax + echografie abdomen…).
2d
De CT-enterografie is een waardevol hulpmiddel voor de vroegtijdige evaluatie van dundarmpathologie. Voldoende distentie van het dundarmlumen wordt bekomen door de orale toediening van een groot volume van een neutrale enterische contraststof voor de evaluatie van pathologie van de darmwand. Het niet-invasieve karakter en het vermijden van een nasogastrische intubatie maken van de CT-enterografie een nuttig en goed getolereerd onderzoek in deze setting. Dit type onderzoek wordt een eerstelijnsonderzoek bij patiënten met vermoeden van inflammatoir dundarmlijden omwille van de capaciteit om zeer accuraat de ernst en de uitgebreidheid van de ziekte van Crohn te bepalen. DR. BART MORTELÉ DR. VINCENT HERPELS
DIENST MEDISCHE BEELDVORMING a | z GROENINGE
3 2a
1
2b
5
4
Fig. 1: Coeliakie: CT-enterografie toont typische afwijkingen van dundarmdilatatie, separatie van de plooien, prominent voorkomen van de mucosa alsook hypercontrastcaptatie van bepaalde darmsegmenten. Fig. 2 (a en b): Ziekte van Crohn: CT-enterografie toont een duidelijke wandverdikking met mucosale hypercontrastcaptatie van het terminaal ileum wijzend op inflammatie. Fig. 2 (c): Ziekte van Crohn: Infiltratie van het omgevende mesenteriale vet en dilatatie van de vasa recta wijzen op acute opstoot van de ziekte. Fig. 2 (d): Ziekte van Crohn: De verhoudingen van een abces tot de geïnflammeerde lissen en de huid wordt bepaald op de axiale en coronale snedes. Fig. 3: Patiënt met vage buikpijnklachten: CT-enterografie toont een hypervasculaire tumor (groene pijlen) in de wand van een dundarmlis met aanliggend pathologisch opgezet lymfeklierpakket (gele pijlen). De diagnose van een carcinoid tumor van de dunne darm en zijn exacte lokalisatie kon aan de hand van deze opnames gesteld worden. Fig. 4: Toevallige vondst bij deze patiënt met atypische buiklast: grillig afgelijnde massa in segment 6 van de lever, suggestief voor metastase.
BIBLIOGRAFIE 1. Bodily K. D., et al, “Crohn Disaese: Mural Attenuation and Thickness at Contrast-enhanced CT Enterography – Correlation with Endoscopic and Histologic Findings of Inflammation”, Radiology, 2006, 238: 505-516 2. Young B., Fletcher J. et al, “Head-to-Head Comparison of Oral Contrast Agents for Crosssectional Enterography: Small Bowel Distention, Timing, and Side Effects”, Journal of Computer Assisted Tomography, 2008, 32 (1): 32-38 3. Patak M., Mortelé K., Ros P., “Multidetector Row CT of the Small Bowel”, Radiologic Clinics of North America, 2005, 43: 1063-1077 4. Paulsen S., et al, “CT Enterography as a Diagnostic Tool in Evaluating Small Bowel Disorders: Review of Clinical Experience with over 700 Cases”, Radiographics, 2006, 26: 641-657
6
VOORSTELLING MEDISCHE DIENSTEN BINNEN
a | z G RO ENI NG E
ABDOMINAAL COMPARTIMENT SYNDROOM (ACS)
De afgelopen jaren werden in a|z Groeninge verschillende patiënten succesvol behandeld met een open abdomen. Het betrof patiënten met ernstige intra-abdominale infectie, acute mesenteriële ischemie, necrotiserende infectie van de abdominale wand, damage control laparotomie en intra-abdominale hypertensie (IAH) met abdominaal compartiment syndroom (ACS). Dit zijn eveneens de indicaties die in de literatuur erkend zijn om een patiënt met een open abdomen te behandelen(1). Hoewel het uitvoeren van een laparotomie het leven van deze patiënten kan redden, is het de start van een vaak maandenlange intensieve multidisciplinaire behandeling waar intensivisten, chirurgen en verpleging zeer nauw samen dienen te werken. Vandaar dat ook twee bijscholingsavonden over het ACS werden georganiseerd voor de verpleging in juni 2007. In a|z Groeninge werd bovendien een nieuwe techniek ontwikkeld om het open abdomen met infectie te behandelen (2,3). Daarnaast werd op de dienst abdominale heelkunde een techniek op punt gezet om één van de belangrijkste complicaties van het open abdomen te behandelen, namelijk dundarmfistulisatie (4). Beide technieken werden voorgesteld op nationale en internationale congressen. Het leek ons dan ook nuttig in dit nummer van Acta Groeninge dieper in te gaan op de minst gekende indicatie van open buikbehandeling, ‘het abdominaal compartiment syndroom’, een syndroom dat de laatste jaren meer en meer aandacht heeft gekregen in de literatuur.
PATHOFYSIOLOGIE EN DEFINIËRING
Figuur 1. Pathofysiologie van intra-abdominale hypertensie en abdominaal compartiment syndroom
Trauma → Hypovolemische shock → Activatie orthosympatisch zenuwstelsel → Hypoperfusie abdominale organen → Intestinale hypoxia → Celdood en gestoorde cellulaire membraanintegriteit → Translocatie van bacterieën → Inflammatie → Toename capillaire permeabileit → Oedeem →
De buikholte is een gesloten ruimte deels omgeven door rigide structuren zoals het bekken, de ruggenwervels, en de ribben, en deels door flexibele weefsels zoals de spierige buikwand en het middenrif. De buikholte kan dus aanzien worden als een gesloten compartiment. De druk in de buikholte is in normale omstandigheden rond de 0 mm Hg (5). In bepaalde fysiologische omstandigheden zoals morbide obesitas of zwangerschap kan deze druk oplopen tot 10 à 15 mm Hg (6-9). De druk binnen het abdominaal compartiment kan in pathologische omstandigheden echter toenemen door accumulatie van bloed of vocht, door toenemend oedeem van de organen of door ruimte-innemende processen. Overdruk in de buik veroorzaakt verminderde weefseldoorbloeding en ischemie. Dit veroorzaakt direct en – door een inflammatoire respons – indirect multipel orgaanfalen (MOF). Meer specifiek zorgen verschillende scenario’s zoals sepsis, trauma, pancreatitis en ischemie-reperfusie voor een ongereguleerde immuunrespons die leidt tot een systemisch inflammatoir repons syndroom (SIRS). Deze ongecontrolleerde inflammatoire respons zorgt samen met de vochtresuscitatie die deze patiënten vaak krijgen in de acute situatie, voor een capillair lek met accumulatie van interstitieel -en intra-abdominaal vocht (10). Deze vochtaccumulatie in de buikholte zorgt voor een geleidelijke toename in intra-abdominale druk (IAP) (figuur 1). Eens de druk een bepaalde drempel heeft overschreden zullen verschillende orgaansystemen eronder lijden zowel door recht-
streekse mechanische effecten van de overdruk als door de verder ontregelde immuunrespons te wijten aan de weefselischemie. Het eindresultaat is irreversiebel orgaanfalen.
Intra-abdominale overdruk
Men spreekt van IAH bij drukken boven de 12 mm Hg (11). Verder is er door de World Society of Abdominal Compartment Syndrome ook een gradatie van IAH gemaakt (11): IAH graad I IAH graad II IAH graad III IAH graad IV
: : : :
12-15 16-20 21-25 >25
mm Hg mm Hg mm Hg mm Hg
Het ACS wordt gedefinieerd als een aangehouden buikdruk boven de 20 mm Hg geassocieerd met nieuw orgaanfalen. De mortaliteit hiervan ligt rond de 80%. De druk-geïnduceerde pathofysiologie is in feite te vergelijken met de Monroe/Kelly doctrine uit de neurochirurgie waarbij een toename van de intracraniële druk (ICP) resulteert in een verminderde cerebrale perfusiedruk (CPP): CPP= mean arterial pressure (MAP) – ICP Analoog werd een formule ontwikkeld betreffende de abdominale drukken: Abdominale perfusiedruk (APP)= MAP – IAP Cheatham et al. toonden trouwens aan dat de APP een betere predictor is voor de outcome van de patiënt met IAH/ACS dan IAP op zich (12). Gebaseerd op de pathofysiologie is het tenslotte mogelijk om twee grote types van ACS te onderscheiden. Men spreekt van een primair ACS wanneer het ACS geassocieerd is met een letsel of ziekte binnen de abdominopelvische regio. Een secondair ACS is gekenmerkt doordat het ontstaat zonder een rechtstreeks intra-abdominaal letsel zoals bij sepsis, een massief capillair lek, majeure brandwonden of andere situaties die massieve vochtresuscitatie vereisen. EPIDEMIOLOGIE Vroeger werd gedacht dat ACS enkel voorkwam bij majeure traumata. Geleidelijk aan is men echter gaan inzien dat IAH en ACS vaker voorkwamen dan oorspronkelijk gedacht werd en dat beide fenomenen niet alleen voorkomen bij traumapatiënten maar eveneens in de internistische en chirurgische patiëntenpopulatie. Twee prospectieve multi-centre studies toonden aan dat IAH voorkomt in ongeveer 30-50% van de patiënten op intensieve zorgen en dat ACS zich ontwikkelt in 4-8% van deze patiënten (13,14). Eveneens werd aangetoond dat de ontwikkeling van ACS op intensieve zorgen een significante onafhankelijke risicofactor is voor verhoogde mortaliteit.
V O O RS T EL L I NG M EDI SCHE DI E NS T EN BI NNEN
a | z G RO E NI NG E
7
WEERSLAG OP VERSCHILLENDE ORGAANSYSTEMEN Het abdominaal compartiment syndroom is uniek als ‘compartiment’ syndroom omdat het quasi alle orgaansystemen van het lichaam beïnvloedt. Cardiovasculair Wanneer de druk in de buik oploopt wordt de vena cava inferior gecomprimeerd. Dit zorgt voor een vermindering in de preload met bijgevolg een verminderde cardiac output en verminderde bloeddruk. Eveneens zorgt de druk op de abdominale aorta voor een toegenomen vasculaire weerstand die zorgt voor een verdere reductie in cardiac output. De toename van de IAP zorgt voor een opwaartse beweging van het diafragma met verhoging van de intrathoracale druk. Daardoor wordt de cardiac output verder verminderd omdat enerzijds de veneuze retour naar het hart belemmerd wordt en anderzijds de pulmonaire vasculaire weerstand toeneemt. Een belangrijk effect van de verhoogde intrathoracale druk is eveneens dat de centraal veneuze druk artificieel gaat toenemen wat deze parameter onbetrouwbaar maakt voor vochtreanimaties. Respiratoir Door toename van de IAP wordt het diafragma omhoog geduwd wat resulteert in een compressie van de basale longsegmenten. Dit veroorzaakt alveolaire collaps en leidt tot een verstoring in de ventilatie/perfusie verhouding in deze longgebieden, met als gevolg hypoxemie en hypercarbie. De toename in intrathoracale druk maakt bovendien de ventilatie van patiënten met IAH moeilijker. Om hypoventilatie en hypercarbie van deze patiënten te voorkomen dienen de beademingsdrukken bij dergelijke patiënten vaak fors verhoogd te worden. Soms worden bij toenemende IAH soms zo’n hoge beademingsdrukken gehanteerd dat ventilator geïnduceerde longschade ontstaat. Metingen van luchtwegdruk worden uiteraard ook beïnvloed
Fig. 2 / ACS bij patiënt die massief veel vocht kreeg toegediend omwille van hypovolemische shock door maagbloeding. Na drie dagen werd een verhoogde IAP vastgesteld. Op het tijdstip van de decompressieve laparotomie was door ischemie een necrose van het volledige colon opgetreden.
door verhoogde intra-thoracale drukken gezien een verhoogde IAP deels transdiafragmatisch worden doorgegeven. De effectieve luchtwegdruk bij patiënten met IAH dient bijgevolg ook te worden berekend door de helft van de IAP af te trekken van de luchtwegdruk gemeten op de ventilator (15). Gastrointestinaal en hepatobiliair Verhoging van de IAP vermindert de splanchnische bloedflow en leidt tot de vicieuze cirkel van toenemende ischemie van de intra-abdominale organen met oedeem wat op zich de IAP verder doet toenemen (figuur 2).
Fig. 3a / Effect van decompressieve laparotomie (tijdstip aangeduid met pijl) op de nierfunctie bij een patiënt die ACS ontwikkelde na plaatsing van een aortobifemorale greffe owv een abdominaal aneurysma. Op het tijdstip van decompressie was de IAP 30 mm Hg.
Ischemie van de darmen zorgt eveneens voor bacteriële translocatie met een toenemende septische respons. In diermodellen werd aangetoond dat de hepatische bloedflow reeds vermindert bij relatief lage IAP stijgingen. De portale flow is eveneens gecompromitteerd, enerzijds door rechtstreekse compressie door toenemende IAP en anderzijds door verminderde cardiac output. Dit geeft uiteindelijk aanleiding tot leverfalen. Renaal (figuur 3a en 3b) Nierfalen in associatie met toenemende IAP is een fenomeen dat reeds meer dan 100 jaar
Fig. 3b. / Effect van decompressieve laparotomie (tijdstip aangeduid met pijl) op het urinedebiet bij een patiënt die ACS ontwikkelde na plaatsing van een aortobifemorale greffe owv een abdominaal aneurysma. Op het tijdstip van decompressie was er anurie en een IAP van 30 mm Hg. Na decompressie nam het urinedebiet opnieuw toe parallell met het herstel in nierfunctie (cfr. figuur 3a).
8
VOORSTELLING MEDISCHE DIENSTEN BINNEN
a | z G RO ENI NG E
gekend is. Het heeft echter zeer lang geduurd vooraleer het effect van toenemende IAP op de nierfunctie is bestudeerd op grote reeksen patiënten. Het effect van toenemende IAP op de nieren is multifactorieel. Door de stress respons is er een toenemende secretie van anti-diuretisch hormoon. Er is een afgenomen antegrade flow naar de nieren door de verminderde cardiac output en een afgenomen efferente flow door compressie van de renale venes. Het eindresultaat is een verminderde renale perfusiegradiënt. Verder is er een directe compressie van de ureters door de toegenomen IAP. In figuur 3 wordt het effect van een decompressieve laparotomie op de nierfunctie aangetoond.
DIAGNOSTIEK
Neurologisch: Er bestaat een relatie tussen de intracerebrale druk en de IAP (16). In een groep van trauma patiënten zag men dat de toegenomen intracerebrale druk en de perfusiedruk verbeterden na abdominale decompressie (17). Een verhoogde intra-thoracale druk bij patiënten met IAH veroorzaakt immers cerebrale pooling door verminderde cerebrale veneuze outflow.
De gouden standaard om IAP te meten is heden de meting via een blaascatheter. Het is een heel eenvoudige en goedkope techniek waarbij een Foleymanometer tussen de blaassonde en de urinezak wordt geplaatst (figuur 5). Belangrijk is echter dat men enkele basisprincipes respecteert om geen verkeerde metingen te verkrijgen. De patiënt dient bij de meting volledig plat te liggen, de abdominale spieren dienen volledig ontspannen te zijn en de meting dient te gebeuren in eind-expiratoire toestand. De nullijn is de midaxillaire lijn en niet het niveau van de symphysis pubis. Het primingvolume dat men bij de eerste meting instilleert in de blaas om een goed geleidende vloeistofkolom te krijgen tussen de de blaaswand en de transducer mag maximaal 25 ml NaCl 0.9% zijn. Dit omdat hogere hoeveelheden de blaasdruk doen toenemen en niet langer een weerspiegeling geven van de IAP (23). Hoe vaak men de blaasdruk dient te meten staat niet vast. Bij patiënten met IAH is het echter aan te raden meermaals per dag (om de 4 à 6 uur) de druk te meten en bij druk boven de 20 mm Hg met orgaanfalen over te gaan tot decompressieve laparotomie. Naast intermittente blaasdrukmetingen zijn er tegenwoordig ook methoden om continu de IAP te meten onder andere via de maagsonde.
Abdominale wand - wondgenezing: Bij varkens werd aangetoond dat een toename van de IAP van 10 tot 40 mm Hg een vermindering in doorbloeding van de abdominale wand veroorzaakt tot zo’n 20% van de normale bloedvoorziening (18). Dit resulteert in een slechte wondgenezing en een toenemend aantal abdominale wondcomplicaties. RISICOPATIËNTEN (tabel 1): Alle patiënten die majeure abdominale chirurgie ondergaan en vooral traumapatiënten vormen een hoog risicogroep voor het ontwikkelen van IAH. Ook patiënten met ernstige ‘capillaire lek fenomenen’ of patiënten die grote hoeveelheden intraveneus vocht kregen zoals patiënten met ernstige pancreatitis of ernstige brandwonden vormen een risicogroep. Zo is in één studie aangetoond dat bij patiënten met acute pancreatitis 78% van de patiënten IAH ontwikkelt (19). Vooral patiënten die supranormale hoeveelheden vocht ontvingen in het kader van een vochtresuscitatie zijn zeer vatbaar voor het ontwikkelen van een ACS (20,21).
Tabel 1: Risicogroepen voor IAH/ACS
Hoog risicogroepen voor IAH/ACS Majeure abdominale chirurgie Stomp/penetrerend abdominaal trauma Intra/retroperitoneale bloeding Massieve vocht resuscitatie Ernstige ‘capilllaire lek syndromen’ - Sepsis - Pancreatitis - Brandwonden Leveraandoeningen met ernstige ascites Ileus en pseudo-obstructie
Hoewel het ACS een erkende entiteit geworden is in de medische wereld, is actieve detectie jammer genoeg nog geen dagdagelijkse routine in vele centra. Hoewel zelfs in grote universitaire centra nog steeds metingen van de buikomtrek worden uitgevoerd, is reeds enige tijd aangetoond dat klinische onderzoek een zeer lage sensitiviteit heeft (40-60%) vooral in de vroege stadia (22). In patiënten met een uitgesproken ACS ziet men uiteraard wel een fors gespannen abdomen (figuur 4). Echter, de bedoeling moet zijn om dergelijke scenario’s te voorkomen.
Fig. 5 / Meting van de IAP via de blaascatheter: de urine in de vertikaal gehouden manometercatheter keert terug naar de blaas wanneer de ventilatieklem geopend wordt. De nullijn van de catheter wordt gefixeerd thv de midaxillaire lijn en de IAP kan rechtstreeks worden afgelezen thv het niveau van de urine. Verdere info van de in a|z Groeninge gebruikte Foleymanometer kan gevonden worden op www.holtech-medical.com.
BEHANDELING Medische behandelingsmogelijkheden Decompressie van de darm Grote hoeveelheden lucht en/of vocht binnenin holle buikorganen zoals maag en darmen kunnen de IAP doen stijgen. Ileus en darmobstructie geven daarenboven aanleiding tot uitzetting van de darm met oedeem van de darmwand en bijgevolg toename van de IAP. Dit zorgt voor een vicieuze cirkel van verminderde orgaanperfusie en bijgevolg nood aan vochtresuscitatie met steeds verdere toename van de IAP door alsmaar toenemend oedeem. Maatregelen gericht op het stimuleren van de darmmotiliteit zoals correctie van electrolytafwijkingen, het vermijden van medicatie die de darmmotiliteit afremt en toedienen van gastroprokinetica
Fig. 4 / Patiënt die postoperatief een ACS ontwikkelde. Toen de patiënt op de operatietafel kwam was hij hemodynamisch instabiel en bijna niet meer te ventileren (nood aan extreem hoge beademingsdrukken).
V O O RS T EL L I NG M EDI SCHE DI E NS T EN BI NNEN
(metoclopramide, erythromycine) of coloprokinetica (neostigmine) zijn dan ook zeker aan te raden. Endoscopisch geleide darmdecompressie kan ook zorgen voor een afname in IAP. Tot op heden zijn er echter geen prospectieve studies uitgevoerd die het voordeel van deze therapieën hebben aangetoond. Reductie van intra-abdominaal vocht en oedeem Toename van darmoedeem en intra-abdominale vochtcollecties kunnen IAH veroorzaken. Verschillende manieren om de hoeveelheid intraabdominaal vocht te reduceren werden daarom onderzocht. Niervervangende therapie wordt meer en meer gebruikt om de vochtbalans van het lichaam strikt te kunnen controleren en kan gebruikt worden na massieve vochtreanimaties om een negatieve vochtbalans te verkrijgen. Furosemide en humaan albumineoplossing worden eveneens gebruikt om een negatieve vochtbalans te verkrijgen. Hierbij krijgt men een herverdeling van het vocht dat zich in de extravasculaire ruimtes stapelt als gevolg van capillaire lekkage. Uiteraard is het interessanter om in eerste instantie de hoeveelheid toegediend vocht te beperken. Verschillende studies toonden aan dat bij kritisch zieke patiënten een restrictieve vochtbalans een positieve invloed heeft op de outcome (24,25). Vaak kunnen intra-abdominale collecties CTgrafisch of echografisch percutaan gedraineerd worden en dit kan al aanleiding geven tot een daling in IAP. Toename van de compliantie van de abdominale wand Maatregelen die erop gericht zijn om de compliantie van de abdominale caviteit te doen toenemen kunnen gebruikt worden om de intra-abdominale druk te doen dalen. Hoewel neuromusculaire blokkade de negatieve effecten van milde IAH kan verminderen is het onwaarschijnlijk dat dit een effectieve therapie is voor patiënten die al een ACS ontwikkelden (26).
Decompressieve laparotomie Chirurgische abdominale decompressie door midline laparotomie wordt aanzien als de standaardbehandeling voor patiënten die een ACS ontwikkelen (figuur 6). Het is een levensreddende interventie wanneer de IAH van een patiënt niet meer onder controle te krijgen is door medische behandelingsmogelijkheden en wanneer er orgaanfalen aanwezig is (27-30). Uitstel van decompressie en het negeren van hoge IAP is geassocieerd met een significante toename in mortaliteit (29). Het is eveneens aangetoond dat het openlaten van het abdomen na chirurgie bij hoogrisicopatiënten op het ontwikkelen van een ACS (cfr supra) de incidentie van ACS aanzienlijk vermindert en de overlevingskansen van de patiënt hierbij verhogen (29). De grote moeilijkheid is echter de timing van de decompressie. Bovendien is er duidelijk een gebrek aan klare richtlijnen in de literatuur. De World Society for Abdominal Compartment Syndrome adviseert daarom dat chirurgische abdominale decompressie dient te gebeuren bij alle patiënten met een ACS refractair aan andere behandelingen. Ze adviseren eveneens om het abdomen open te laten bij elke patiënt die een laparotomie ondergaat indien verschillende risicofactoren aanwezig zijn voor het ontwikkelen van IAH/ACS Belangrijk is zich niet blind te staren op de waarde van de IAP alleen maar ook de APP te berekenen. Een APP boven de 50-60 mm Hg bij patiënten met IAH/ACS wordt aangeraden. Bij lagere APP zijn de intra-abdominale organen in gevaar. Eenmaal de decompressieve laparotomie is uitgevoerd, dient het ‘open abdomen’ met een tijdelijke protectieve dressing beschermd te worden, ook wel ‘temporary abdominal closure’ of ‘TAC’ genoemd. Verschillende TAC-technieken kunnen gebruikt worden. Enkele voorbeelden zijn de Bogota-Bag waarbij een opengeknipte infuuszak ingehecht wordt op de huidranden of op de fascia van de buikspieren of de VAC-pack tech-
Fig. 6 / Decompressieve laparotomie. Op tijdstip van decompressie was de patiënt hemodynamisch instabiel en moeilijk te ventileren door verhoogde beademingsdrukken. Onmiddellijk na decompressie normaliseerde de beademingsdruk en stabiliseerde de patiënt.
a | z G RO E NI NG E
9
niek waarbij men gebruik maakt van compressen en steriele afdekfolie. In a|z Groeninge wordt vooral gebruikt gemaakt van de abdominale VAC dressing (Kinetic Concepts, Inc, San Antonio, Tex) (figuur 7). CONCLUSIE ACS is een potentieel dodelijke aandoening veroorzaakt door elk event dat IAH veroorzaakt. ACS leidt tot ischemie van de intra-abdominale organen. De effecten van IAH reiken echter ver buiten het abdomen en IAH veroorzaakt uiteindelijk multi-orgaan falen indien niet tijdig ingegrepen wordt. De sleutel tot succes ligt dan ook in de tijdelijke detectie van IAH door middel van blaasdrukmetingen. Dringende decompressieve laparotomie kan de morbiditeit en mortaliteit van het ACS verminderen. Artsen uit haast alle medische disciplines en verpleegkundigen op intensieve zorgen spelen een cruciale rol in de vroege detectie van dit syndroom. DR. MATHIEU D’HONDT
DIENST ALGEMENE & ABDOMINALE CHIRURGIE CAMPUS SINT-NIKLAAS - a | z GROENINGE
Literatuur op aanvraag bij de auteur
Fig. 7 / Patiënt met een open abdomen na decompressieve laparotomie waarbij gebruik werd gemaakt van de abdominale VAC dressing als TAC.
10
VOORSTELLING MEDISCHE DIENSTEN BINNEN
a | z G RO ENI NG E
ONCOPLASTISCHE BORSTCHIRURGIE: Van remodelling tot DIEP flap reconstructie
Chirurgie blijft, naast chemotherapie, hormonotherapie en radiotherapie, een essentiële pijler in de behandeling van borstkanker. Oncoplastische chirurgie behelst het opnieuw vorm geven aan de borst nadat het gezwel is verwijderd. Het kan gaan om herschikken van het bestaande borstweefsel na verwijderen van het gezwel (remodelling), herstel door middel van een flap wanneer niet voldoende borstweefsel aanwezig is, of volledige reconstructie na mastectomie. Ook het aanpassen van de andere, gezonde borst maakt deel uit van de oncoplastische chirurgie. Oncoplastische chirurgie streeft een optimale vorm van de borst na met minimale littekens. Een goede, multidisciplinaire planning is nodig om tot een optimale kankerbehandeling te komen met een goed esthetisch resultaat.
verschoven worden door ondermijning. Soms is dit niet voldoende en moet een echte remodelling gebeuren met technieken gelijkaardig aan borstreductie-operaties. Dit is frequent het geval wanneer de tumor mediaal of caudaal is gelegen, of indien door huidretractie een huidresectie nodig is. Dikwijls is er na remodelling een heraanpassing van de hetero-laterale borst nodig. VOLUMEVERVANGINGSTECHNIEKEN
ONCOPLASTISCHE TECHNIEKEN BIJ BORSTSPARENDE CHIRURGIE
REMODELLING OF VOLUMEVERPLAATSINGSTECHNIEKEN
De meeste borstgezwellen kunnen borstsparend worden behandeld. Een brede tumorectomie laat echter dikwijls een misvorming van de borst na, die meestal pas merkbaar wordt na de radiotherapie. Omdat modelleren van een bestraalde borst moeilijk is en aanleiding kan geven tot complicaties, wordt de correctie best tijdens de eerste operatie uitgevoerd.
Na de tumorectomie wordt de holte gemarkeerd met radio-opaque clips, zodat de radiotherapeut weet waar hij de boost nabestraling moet geven. Indien nodig kan het borstweefsel lokaal
Bij borstsparende chirurgie is het de bedoeling om het gezwel volledig te verwijderen met een marge gezond weefsel. Een brede resectie geeft minder kans op lokaal recidief, doch meer kans op postoperatieve misvorming. Door remodelleren of reconstrueren kan een bredere, veiligere resectie gebeuren zonder misvorming, of kan in sommige gevallen een mastectomie worden vermeden. De lokalisatie van de tumor is ook belangrijk. Een tumorresectie in de onderpool van de borst of mediaal geeft gemakkelijker aanleiding tot een minder gunstig esthetisch resultaat met een depressie, huidretractie, areolaverplaatsing en asymmetrie. Oncoplastische technieken gebruikt om deze misvormingen te vermijden, kunnen in twee categorieën worden ingedeeld: - volumeverplaatsingstechnieken: wanneer er voldoende borstweefsel is, wordt het herschikt om een goede vorm te bekomen (remodelling). - volumevervangingstechnieken: wanneer onvoldoende borstweefsel voorhanden is, wordt een flap ingebracht.
Fig. 1 / Verwijderen van een mediaal gelegen gezwel met remodelling
De verhouding tussen de grootte van het gezwel en het volume van de borst is kritiek. Bij een relatief kleine borst met een groot gezwel is na tumorectomie niet voldoende weefsel aanwezig om remodelling uit te voeren. Er moet weefsel ingebracht worden. Meestal gaat het om een latissimus dorsi flap of een transpositieflap van de thoraxwand.
Fig. 2 / Verwijderen van een groot retroareolair gezwel, met bovenliggende huid en tepel, reconstructie met een latissimus dorsi flap.
V O O RS T EL L I NG M EDI SCHE DI E NS T EN BI NNEN
De latissimus dorsi flap kan met wisselende hoeveelheden huid, onderhuid en spier, volgens de nood, in het defect worden gebracht. De spier wordt zowel distaal en proximaal vrijgemaakt en op de thoraco-dorsale steel verplaatst. Een tepelreconstructie en tatoeage van tepel en tepelhof worden in een tweede tijd ambulant gerealiseerd. RECONSTRUCTIE BIJ MASTECTOMIE Mastectomie is onder andere aangewezen bij verspreid ductulair cacinoma in situ (DCIS), bij multifocale tumoren, bij residueel gezwel na tumorectomie. Wanneer een mastectomie noodzakelijk is, kan reconstructie ofwel onmiddellijk gebeuren, ofwel nadat alle adjuvante therapie achter de rug is. Voor de borstreconstructie zijn meerdere technieken beschikbaar. Er kan gewerkt worden met een borstimplantaat, al dan niet voorafgegaan door huidexpansie, of met eigen weefsel (autologe reconstructie), of een combinatie van beide. De keuze hangt af van verscheidene factoren: de nabehandeling (bestraling?), de kwaliteit van de huid, de beschikbaarheid van de donorplaats, de wensen van de patiënte.
Fig. 3 / Borstreconstructie met expander en implant. A: preoperatief. B: expander ter plaatse en overvuld. C: resultaat na vervangen van de expander en tepelreconstructie. Overvulling met de expander wordt nagestreefd om een lichte ptosis te bekomen.
RECONSTRUCTIE MET BORSTIMPLANTAAT Indien er voldoende huid aanwezig is, kan soms een implantaat worden geplaatst. Meestal echter dient eerst een huidexpansie te gebeuren, of moet huid ingebracht worden door middel van een flap. Radiotherapie is een tegenindicatie voor het gebruik van een implantaat, aangezien het aanleiding geeft tot kapselretractie met verharding van de gereconstrueerde borst.
a | z G RO E NI NG E
11
Fig. 6 / Tepelreconstructie met een flap met drie lobben. Drie weken later kunnen tepel en tepelhof getatoeëerd worden..
RECONSTRUCTIE DOOR FLAP Voor een autologe borstreconstructie wordt meestal weefsel van de buikwand gebruikt. De TRAM (Transverse Rectus Abdominis Musculocutaneous) flap was hiervan het eerste voorbeeld. Hierbij worden huid en onderhuid van de infra-umbilicale streek naar de borst gebracht, gesteeld op de rectus spier. Een evolutie op die flap is de nu meer toegepaste DIEP (Deep Inferior Epigastric Perforator ) flap, waarbij de rectusspier gespaard wordt. De voedende vaten, perforanten van de epigastrische vaten, worden door de rectusspier gedisseceerd en microchirurgisch gehecht aan de mammaria interna vaten. Fig. 4 / Secundaire reconstructie met DIEP flap. Er is geen heterolaterale remodelling nodig. De littekens zijn nog recent en goed zichtbaar.
TEPEL EN TEPELHOF
A
Onmiddellijke reconstructie heeft het voordeel dat meer huid kan gespaard worden (huidsparende mastectomie), wat een beter esthetisch resultaat geeft met minder littekens.
De tepel en het tepelhof worden meestal in een tweede tijd gereconstrueerd, onder plaatselijke verdoving. De tepel wordt gemaakt uit een klaverbladvormig flapje, het tepelhof wordt getatoeëerd. DE HETEROLATERALE BORST
Fig. 5 / Onmiddellijke reconstructie met DIEP flap: huidsparende mastectomie: de eigen huid is behouden, er is minder littekenvorming..
Door remodelling of reconstructie van de borst is er dikwijls een asymmetrie. Dit is meestal het geval bij volumeverplaatsingstechnieken en bij reconstructie door implantaten. In dat geval wordt een correctie aan de heterolaterale zijde voorgesteld. Het kan gaan om een ptosecorrectie, een reductie of een augmentatie. BESLUIT
B
C
De hedendaagse behandeling van borstkanker gebeurt in een multidisciplinaire context. Een goede behandeling vereist een coördinatie van alle betrokken specialismen. Het is immers noodzakelijk om tijdig de juiste beslissingen te nemen voor een optimale behandeling. De patiënt dient geïnformeerd te worden over alle bestaande opties. De oncoplastische chirurgie draagt bij tot een efficiënte behandeling met een optimaal esthetisch resultaat. DR. EMMANUEL VAN DORPE, DR. ISABELLE NOLENS DIENST PLASTISCHE CHIRURGIE a | z GROENINGE
12
VOORSTELLING MEDISCHE DIENSTEN BINNEN
a | z G RO ENI NG E
“DE SPOEDOPNAME BEGINT BIJ DE VOORDEUR, NIET NA DE WACHTZAAL”
Net als alle spoedopnames heeft de spoedopname van a|z Groeninge te kampen met een steeds groeiende werkdruk. Iedereen die op een spoedopname werkt, weet dat er een steeds hogere stijging is van het aantal patiënten dat op een spoedopname wordt opgenomen. Steeds meer zelfverwijzers komen zich op de spoedopname aanmelden. Patiënten hebben niet steeds de reflex om eerst bij hun huisarts aan te kloppen, hoewel die in vele gevallen de patiënt perfect kan helpen met zijn probleem. Voor de spoedopname van a|z Groeninge betekent dit voor het patiëntenaantal een stijging met 25% ten opzichte van het fusiejaar 2003. Concreet verzorgt de dienst spoedopname ± 39 000 patiënten per jaar. Dat betekent een gemiddelde van 103 patiënten per dag. Bij de fusie in 2003 was er sprake van een drukke dag, wanneer er zich 70 patiënten op 24 uur bij de dienst kwamen aanbieden. Nu, vier jaar later, spreekt het voor zich dat noch de aangepaste infrastructuur, noch de toen gehanteerde werkorganisatie volstonden om het hoofd te bieden aan de enorme patiëntenstroom die zich op de nieuwe spoedopname aanbiedt. Patiënten moesten vaak lang wachten vooraleer een verpleegkundige beschikbaar was. Ze werden naar de wachtzaal verwezen zonder dat ze hun verhaal konden doen. Dit alles leidde tot veel verbale en fysieke agressie. In bepaalde gevallen werden patiënten met ernstige pathologie ten onrechte naar de wachtzaal verwezen.
In het kwaliteitsproject “Triage op de spoedopname van a|z Groeninge” werd in eerste instantie nagegaan wat er in de literatuur te vinden is over triage in de spoedopname.
Vervolgens wordt de theorie aan de werking in a|z Groeninge getoetst. Het hoofddoel van de spoedopname is de opvang van patiënten met een (acute) zorgvraag. Patiënten met een
Figuur 1: Triageprotocol a|z Groeninge
Cat. 1 Levensbedreigende
Ja
Medische en V¨PK bewaking
Polsloos, apnee, geïnturbeerd, Hemodynamisch, onstabiel, stridor, insult, GCS<7 Resp. insuff. Spo2<90% Nee
Cat. 2 Hoog-risico patiënt
Ja
V¨PK bewaking
Spo2<92% ongecontroleerde bloeding, kind met koorts, GCS<12 gestoorde vitale parameters ernistige pijn Nee
Cat. 3 Niet-risico patiënt
Ja
Cat. 4 Niet hospitalisatie < 24 uur
Matige pijn, hospitalisatie noodzakelijk, koorts, braken
Nee
Ja Geen hospitalisatie noodzakelijk
Cat. 5 Niet hospitalisatie > 24 uur
Ja
acute zorgvraag vormen de kleine minderheid op de dienst. Het grootste deel van de patiënten die op de spoedopname worden behandeld, hebben een minder acute zorgvraag. Hoe kan de eerste opvang van de patiënten worden verbeterd? Hoe kan sneller en evidence-based een onderscheid worden gemaakt tussen mensen met acute medische noden en niet-acute patiënten? Hoe kan ervoor gezorgd worden dat de patiënten met de zwaarste pathologie in de best uitgeruste behandelkamer terecht komen? Hoe kan de werklast optimaal worden verdeeld onder de verpleegkundigen? Samenvattend moet men zich de vraag stellen: “Hoe krijg ik binnen een medisch aanvaardbare tijd, de juiste patiënt in de juiste behandelkamer met de juiste middelen en de juiste mensen rondom hem?” Het project “Triage op de spoedopname van a | z Groeninge” geeft op al deze vragen een antwoord. Dit antwoord moest daarenboven evidence-based, juridisch aanvaardbaar en toepasbaar zijn binnen het team in a | z Groeninge. Bij het formuleren van de antwoorden mochten de basisdoelstellingen niet uit het oog worden verloren, namelijk: Het verhogen van de patiëntentevredenheid samen met een verbetering van de werknemerstevredenheid. WAT IS TRIAGE? Zonder het zelf te beseffen worden alle patiënten die zich op een spoedopname aanmelden, getriëerd. Dit gebeurt in veel ziekenhuizen echter meestal niet op basis van een systeem, maar meer op basis van intuïtie en routine. - Men houdt rekening met levensbedreigende storingen. - Men houdt rekening met niet-patiëntgebonden factoren, zoals drukte op de afdeling, hoeveel personeel en ruimte beschikbaar is. - Patiënten worden meestal in niet nader omschreven categorieën onderverdeeld. De eerste opvang van de patiënt is hierdoor afhankelijk van de kennis, kunde en ervaring van de dienstdoende verpleegkundige(n). Men maakt vaak geen gebruik van een gestructureerd systeem, waardoor patiënten met een urgente pathologie onterecht in de wachtzaal kunnen terecht komen. We mogen er van uit gaan dat nu al overal door verpleegkundigen aan triage wordt gedaan. Gezien de organisatorische en wettelijke grenzen is het logisch een triagesysteem uit te kiezen dat bij het verpleegkundig pakket aansluit.
V O O RS T EL L I NG M EDI SCHE DI E NS T EN BI NNEN
Wereldwijd kunnen we vier triagesystemen onderscheiden. Van deze vier zijn er lokaal heel wat verschillende varianten. Uit de literatuurstudie bleek vooral het ESI en MTS binnen a | z Groeninge bruikbaar.
dosis organisatorisch talent beschikken. Binnen het takenpakket van de triageverpleegkundige vinden we: klasseren naar ernst, toekennen van een behandelkamer en verantwoordelijke verpleegkundige, het toedienen van EHBO-zorg, pijnherkenning en -behandeling, het informeren van patiënt, familie, artsen… en (zorg)coördinatie op de dienst.
Vergelijking tussen de vier triagemodellen. ESI
ATS
De urgentie van de patiënt en niet de +/managementaspecten zijn het hoofddoel.
+
Het gaat om symptomen en niet om medische diagnoses
+
+/-
Het model is valide en betrouwbaar
+
-
CTAS MTS
+
-
-
HET UITGEWERKTE TRIAGESYSTEEM VAN a | z GROENINGE
+
Om het triageproject uit te werken, gingen we uit van “Together we care”, de visie slogan van de afdeling. We wilden tot een professioneel, multidisciplinair triagesysteem komen, waarin de patiënt centraal staat. Na een lange voorbereidingsfase, verschillende vergaderingen tussen de hoofdverpleegkundige Geert Gunst, het medisch diensthoofd dr. Philippe Struyve en projectleider Karel Decaluwé, werden 11 smart-doelstellingen bepaald. Zes doelstellingen kregen extra aandacht, waarbij de auteur met bijkomende ondersteuning van zorgcoördinator Magda Coture standaarddocumenten opstelde. Als eerste stelden we een functieprofiel op. Om te beantwoorden aan het profiel van de triageverpleegkundige dient men o.m. minimum 1 jaar werkervaring te hebben op de spoedopname in a | z Groeninge, houder te zijn van een bijzondere beroepstitel in intensieve zorgen en spoedgevallenzorg en daarenboven een interne opleiding gevolgd te hebben.
+
+
ESI: Emergency Severity Index; ATS: Australian Triage Scale; CTAS: Canadian Triage and Acuity Scale; MTS: Manchester Triage System Binnen alle triagemodellen speelt de triageverpleegkundige een centrale rol. Ook de wetgever is de noodzaak van triage gaan inzien. Zo verscheen op 18 juni 2007 een aanpassing betreffende de verpleegkundige handelingen, waardoor “Onthaal, evaluatie, triage en oriëntatie van de patiënten” een B1-handeling werd voor verpleegkundigen die houder zijn van de bijzondere beroepstitel in de intensieve zorgen en spoedgevallenzorg. Onder een B1-handeling verstaan we een verstrekking waarvoor geen voorschrift van een arts nodig is. Triage is veel meer dan elke patiënt een volgnummer toekennen. Stellen dat de triageverpleegkundige enkel de ernst van de pathologie bepaalt, zou verkeerd zijn. Het takenpakket van de triageverpleegkundige is veel uitgebreider en vraagt veel inzicht en ervaring. Hij/zij moet het hoofd koel kunnen houden en over een gezonde
Naast een functieprofiel stelden we ook een functiebeschrijving op. Op die manier is het voor de verpleegkundigen heel duidelijk, wat er van hen wordt verwacht. Zo spreekt het voor zich dat in een “patiëntvriendelijk ziekenhuis”, de triageverpleegkundige patiënten in en uit de wagen helpt, wanneer zij de garage van de spoedopname binnen rijden. Het triage- en pijnprotocol moest eenvoudig en snel hanteerbaar zijn. Voor het triageprotocol opteerden we voor één stroomschema met de
Figuur 2: Pijnladder
Ernstige pijn Matig veel pijn
Oncontroleerbaar
Licht stekende pijn
Belemmert alle dagelijkse activiteiten
Geen pijn
Veroorzaakt beperkingen, belemmert activiteiten Weinig klachten, kan bijna lalles doen Normale activiteiten
13
parameters van het ESI en de kleurcodes van het MTS. Het pijnprotocol is opgesplitst in een protocol voor kinderen en volwassenen. Om een objectieve pijnscore te verkrijgen, beslisten we om de pijnladder te gebruiken. Deze neemt niet enkel de subjectieve gewaarwording van de patiënt in rekening, maar ook de objectieve observaties van de verpleegkundige. Voor het bepalen van de pijnscore bij kinderen maken we gebruik van een Visueel Analoge Score. Door het pijnprotocol in het triagesysteem van a | z Groeninge te integreren bekomen we een 100%-pijnscreening van alle patiënten die zich op de dienst aanmelden. Figuur 3: Visueel analoge score
Om tegemoet te komen aan het probleem van privacy bij de triage onderzochten we hoe we de bestaande infrastructuur konden aanpassen om de privacy te verhogen. We opteerden ervoor om schermen aan te brengen om op die manier de triageruimte op te delen in triagezones. Wachttijden op spoedopname zijn altijd een bron van ergernis bij de steeds mondigere patiënt. Om de patiënt te informeren over wachttijden en waarom hij soms langer moet wachten dan een patiënt die na hem op de afdeling is aangekomen, ontwierpen we een affiche die we uithingen op alle plaatsen op de dienst waar patiënten moeten wachten.
Figuur 4: Triageruimte a|z Groeninge Ondraaglijk, ergste pijn ooit gehad
a | z G RO E NI NG E
14
VOORSTELLING MEDISCHE DIENSTEN BINNEN
VERBETERING VOOR a | z GROENINGE Binnen de spoedopname organisatie staat de patiënt centraal en dit triageproject leverde voor de patiënt letterlijk een voelbaar verschil op. Naast de zekerheid dat hij naar urgentie op objectieve en wetenschappelijk verantwoorde basis gescreend wordt, kan de patiënt zeker zijn van een professioneel pijnbeleid. Als gevolg kunnen we vaststellen dat het gebruik van geproto-
a | z G RO ENI NG E
colleerde pijnstillers met 37% is gestegen. Het protocol bepaalt daarenboven dat de pijnstilling binnen de 10 minuten dient te worden toegediend, waardoor we ook tot een snellere en efficiëntere pijnbehandeling komen. De informatieaffiches die we uithingen op alle plaatsen waar patiënten op de dienst moeten wachten, geven duidelijke informatie en reduceren de ergernis bij de patiënt.
Fig. 5 / Patiënteninformatie
Fig. 6 / Innovation Award 2007
Het opstellen van een eigen triageprotocol samen met het medisch departement zorgt ervoor dat ook de artsen zich met het triagesysteem kunnen akkoord stellen. Een duidelijk triagebord verzekert dat artsen steeds weten waar ze hun patiënt kunnen vinden en welke verpleegkundige voor deze patiënt verantwoordelijk is. De verpleegkundigen kregen een duidelijk en éénvoudig triageschema waardoor ze snel en correct de urgentiecode kunnen toekennen. Op zes maanden tijd zijn er al verschillende patiënten opgenomen geweest, die, wanneer ze zich op de dienst spoedopname zouden hebben aangemeld vóór de introductie van het triageprotocol, ten onrechte in de wachtzaal zouden zijn geplaatst. Het pijnprotocol bezorgt de verpleegkundigen een hogere graad van zelfstandigheid. Op het bestaande triagebord voegden we een nieuwe rubriek “triagecode” toe. De triageverpleegkundige gebruikt deze code om tot een evenwichtige werkdrukverdeling te komen. De opleiding voor de medewerkers van de spoedopname gaf voldoende duidelijkheid en informatie om het triagesysteem correct te gebruiken. Deze opleiding werd als verplicht item aan de inscholing voor nieuwe medewerkers toegevoegd. De administratieve medewerkers op spoedopname ondervonden vooral moeilijkheden omdat zij steeds onzorgvuldig of onvolledig ingevulde inschrijvingsformulieren kregen aangeboden. Door in de functiebeschrijving en tijdens de opleiding duidelijk te stellen wat en hoe het inschrijvingsformulier moet worden ingevuld, is ook dit probleem voor een groot stuk weggewerkt. Een eenduidige urgentiecodering en goede hantering van het pijnprotocol maakt het mogelijk correcte statistieken op te stellen. Dit is van belang voor het verdere beleid en organisatie van de dienst en kan als werkinstrument voor leidinggevenden en directie dienen. EXTERNE ERKENNING
Fig. 7 / Bachelor afstudeerprijs 2007
Het project triage op spoedopname van a | z Groeninge leverde naast een onmiddellijk voelbare kwaliteitsverbetering ook twee prijzen op. De dienst sleepte de Innovation Award 2007 binnen. Dit is een prijs die door het Innovatiecentrum West-Vlaanderen en het Ondernemerscentrum Kortrijk wordt uitgereikt aan projecten en bedrijven die zich inzetten voor vernieuwing. Daarnaast mocht Karel Decaluwé ook de Bachelor Afstudeerprijs in ontvangst nemen. Deze prijs bekroont eindwerken die de meerwaarde van Bachelors in het werkveld onderstrepen. Naast deze prijzen kon het ziekenhuis rekenen op interesse van WTV-Focus die een reportage van het triagesysteem op de spoedopname uitzond op 04/12/2007. Heel wat Vlaamse ziekenhuizen tonen interesse in dit triagesysteem. Vertegenwoordigers van verschillende spoedopnames kwamen al op bezoek om de nieuwe organisatie te komen bekijken. Het AZ Sint-Jan in Brugge stuurde zelfs al een aantal verpleegkundigen om samen te werken met de triageverpleegkundige van a | z Groeninge.
V O O RS T EL L I NG M EDI SCHE DI E NS T EN BI NNEN
BESLUIT Met het triageproject speelt a | z Groeninge in op een nieuwe trend binnen de spoedgevallenzorg. Daarenboven is het ziekenhuis trendsetter en gingen we binnen de bestaande structuur op een creatieve manier actief op zoek naar een vernieuwende oplossing. Het vroegere werksysteem werd herbekeken, vernieuwd en efficiënter gemaakt met een voelbare kwaliteitsverbetering tot gevolg. Het triageproject kwam er door en voor het verpleegkundig spoedopnameteam van a | z Groeninge. De daad bij het woord stellen kan a | z Groeninge als patiëntvriendelijk ziekenhuis enkel ten goede komen en heeft zijn positieve invloed op het spoedopnameteam niet gemist. Dit multidisciplinair team staat 24 uur op 24, 7 dagen op 7 klaar om iedereen die zich op de dienst aanmeldt, een professionele en kwalitatief hoogstaande zorg te garanderen. KAREL DECALUWÉ
VERPLEEGKUNDIGE SPOEDOPNAME
a | z GROENINGE
Voor meer informatie of een kopie van de verhandeling in pdf formaat:
a | z G RO E NI NG E
15
IMRT: DE NIEUWE BESTRALINGSTECHNIEK BIJ RADIOTHERAPIE !
Radiotherapie wordt gebruikt als behandeling bij kwaadaardige ziekten. De radiotherapie boekte de laatste decennia op technisch vlak heel wat vooruitgang. Dat resulteert in kwaliteitsverbetering met minder toxiciteit en meer curatieve kans. Dankzij de vooruitgang van de moderne digitale beeldvormingstechnieken (CTNMR-PET), kunnen het te bestralen doelvolume enerzijds en de te vermijden risicoorganen anderzijds, beter omlijnd worden. Met deze nauwkeurige aflijning stelt zich ook de vraag naar een dosisverdeling die het doelvolume nauw omsluit en gezond weefsel zoveel mogelijk spaart. De verdere ontwikkeling van krachtige, specifieke software ter berekening van deze dosisverdelingen speelt dus eveneens een heel belangrijke rol in de evolutie van de radiotherapie. De techniek waarbij de vorm van de dosisverdeling aangepast is aan de vorm van het doelvolume, wordt conformele radiotherapie genoemd. Tegenwoordig gebeuren alle bestralingen geïndividualiseerd (conformeel), op basis van doelvolumes ingetekend op de CT-scan.
[email protected]
REFERENTIES Richtlijn triage op de Spoedeisende Hulp, Nederlandse Vereniging Spoedeisende Hulp Verpleegkundigen, 2005, Boxtel, 116 pp. Decaluwé K., “De spoedopname begint bij de voordeur, niet na de wachtzaal”, niet-gepubliceerde eindverhandeling tot het bekomen van het diploma Professionele Bachelor in het zorgmanagement, KATHO HIVV, Kortrijk, 2007.
Een meer geavanceerde vorm van conformele radiotherapie is IntensiteitsgeModuleerde RadioThrapie (IMRT). IMRT heeft de mogelijkheid om de intensiteit binnen een stralingsbundel te variëren door de stralingsopening continu van vorm te veranderen. Op deze manier wordt een dosisverdeling verkregen die nauwkeurig op de vorm en afmetingen van het doelvolume toegesneden is. Zo kan de dosis in het doelvolume opgedreven worden met als doel een betere tumorcontrole (dosisescalatie) en worden kritische organen en aangrenzend gezond weefsel (myelum, chiasma, blaas, rectum, enz.) beter gespaard. Met andere woorden, IMRT kan beschouwd worden als het potlood in de hand van de radiotherapeuten om de dosisverdeling zo nauwkeurig mogelijk in te tekenen. VOORKEURSINDICATIES VOOR IMRT In principe kunnen alle tumorlocaties in aanmerking komen voor de IMRT-techniek. Daarom bieden ze nog geen bijkomend voordeel ten opzichte van de conventionele conformele techniek, gezien de relatief beperkte dosis en/of de afwezigheid van dosisbeperkende omgevende kritische organen. Twee deelgebieden in de radiotherapie zijn uitermate geschikt voor het gebruik van IMRT: Hoofd-Halstumoren en Prostaatcarcinomen. a) Hoofd-Hals tumoren Bij dergelijke tumoren is het aangewezen om de primaire tumor alsook de drainerende klierstreken te behandelen. Daarbij is een limiterende factor de dosis op het myelum en de speekselklier(en). IMRT maakt het mogelijk voldoende dosis te geven op de doel-
volumes en tegelijkertijd het myelum en de speekselklier(en) te sparen. b) Prostaatcarcinomen Meerdere internationale studies hebben aangetoond dat verhoging van de bestralingsdosis ter hoogte van de prostaat (dosisescalatie) een betere biochemische (PSA) controle kan bekomen. Tolerantie van blaas en rectum zijn hierbij limiterende factoren. IMRT maakt het mogelijk de dosis ter hoogte van de prostaat op te drijven zonder daarbij de dosis op blaas en rectum excessief te verhogen. VEREISTEN BIJ DE PATIËNT Niet elke patiënt is geschikt om een IMRTbehandeling te ondergaan. De patiënt moet aan twee voorwaarden voldoen om in aanmerking te komen voor een IMRT-behandeling. a) Goede algemene conditie Een IMRT-behandeling neemt ongeveer 20 minuten in beslag, door het gebruik van een groter aantal bestralingsvelden en een opgedreven controle van de positionering van de patiënt. De patiënt moet in staat zijn om tijdens de hele bestraling in dezelfde houding te blijven liggen, wat discipline vraagt. b) Therapietrouw Deze voorwaarde verwijst vooral naar bestraling van prostaatcarcinomen. Gedurende de hele behandeling moet de patiënt een strikt dieet en een vaste drinkprocedure volgen vóór de bestraling. Zo is er dagelijks een zo goed als identieke darm- en blaasvulling, want beide hebben een invloed op de positionering van de prostaat.
16
VOORSTELLING MEDISCHE DIENSTEN BINNEN
PROCEDURE IMRT-BEHANDELING a) Voorbereiding → Simulatie van bestralingshouding op
simulator
- Bij een radiotherapiebehandeling wordt de patiënt gepositioneerd op de bestralingstafel. Het bestralingstoestel kan 360° draaien rond de patiënt zodat vanuit verschillende hoeken straling afgegeven kan worden. - De houding van de patiënt moet dagelijks gereproduceerd worden zodat de behandeling steeds op dezelfde manier gebeurt. ß Bij hoofd-en halsbestraling wordt een individueel masker gevormd dat gefixeerd wordt op de bestralingstafel. ß Bij prostaatbestraling wordt gebruik gemaakt van positioneringsstukken die gefixeerd worden op tafel. - Op de simulator wordt een punt bepaald in de patiënt. Dit is meestal het centrum van de tumor waarrond alle berekeningen en bestralingsvelden zullen gebeuren. Dit wordt het isocentrum genoemd. Het isocentrum projecteert zich in drie richtingen, dit wordt dan op de huid (of het masker) aangeduid. → CT-scan in bestralingshouding
Daarna gaat de patiënt naar de CT-scanner waar hij op identieke wijze als op de simulator gepositioneerd wordt. Het isocentrum wordt met behulp van loodbolletjes op de huid gemarkeerd zodat dit steeds zichtbaar is op de CT-scan. De patiënt wordt gescand naar boven en onder ten opzichte van het isocentrum. De CT-coupes worden dan onmiddellijk elektronisch doorgestuurd naar het planningssysteem op de afdeling radiotherapie. → Planning van IMRT-behandeling
- Intekenen van doelvolume en kritische organen De radiotherapeuten tekenen op de CT-scan heel nauwkeurig het doelvolume (tumor, klieren…) en de kritische organen (myelum, parotis, blaas, rectum, oogzenuw,…) in. - Berekening dosisverdeling De fysici maken gebruik van een krachtig software-programma om de dosisverdeling te berekenen. Dit programma wordt op die manier gestuurd zodat er een goed evenwicht is tussen de coverage van het doelvolume (idealiter 100% van de dosis aan het doelvolume) en het sparen van de kritische organen. Om dit te verkrijgen wordt bij IMRT gebruik gemaakt van 7 tot 9 bundels vanuit verschillende bestralingshoeken. Dosis-Volume Histogrammen (DVH) laten toe te beoordelen of enerzijds het doelvolume voldoende gecoverd is en anderzijds de tolerantiegrens van de omgevende kritische structuren niet overschreden is. Uiteindelijk selecteren de radiotherapeut en de fysicus de planning met de meest gunstige verhouding.
a | z G RO ENI NG E
→ Doorsturen van de planningsparameters
naar het bestralingstoestel
Alle technische parameters worden vanuit het planningssysteem doorgestuurd naar het stuurprogramma van het bestralingstoestel. De fysici verifiëren of alle bestralingsparameters correct in het stuurprogramma zitten. b) Kwaliteitscontrole van de behandeling Om zeker te zijn dat de intensiteitsmodulatie van de planning effectief uitgevoerd kan worden door het bestralingstoestel wordt iedere IMRT-behandeling van elke patiënt volledig uitgemeten en geanalyseerd. Dit alles gebeurt vóór de patiënt start met zijn behandeling. Het is een extra controle naast de dagelijkse en wekelijkse dosimetrische controle van de bestralingstoestellen. c) Eigenlijke IMRT- bestraling Gewoonlijk neemt een curatieve bestralingsreeks een 7-tal weken in beslag, 5 dagen per week. → MRT bij Prostaatcarcinomen
In a | z Groeninge wordt steeds gebruik gemaakt van 7 stralingsbundels. Op die manier wordt de stralingsbelasting op blaas en rectum beperkt bij dosisescalatie (figuur 1). De toxiciteit van deze organen is heel volume-afhankelijk, vandaar het grote belang van het volgen van een strikte dieet- en drinkprocedure (zie III b). → IMRT bij Hoofd- en Halstumoren
Bij dergelijke behandelingen wordt eveneens meestal gebruik gemaakt van 7 stralingsbundels (figuur 2). - Sparen van parotis en myelum Zoals reeds aangegeven is de dosis op het myelum bij een hoofd- en halsbestraling een belangrijke limiterende factor. Dankzij IMRT kan de dosis op het myelum drastisch verlaagd worden tot 2/3 van de totale toe te dienen dosis.
Een tweede limiterende factor bij dergelijke bestraling is de uiterst onaangename bijwerking: xerostomie (drogemondsyndroom). Dit met een uiterst nadelig effect op de levenskwaliteit. Bij IMRT kunnen één of beide parotisklieren gespaard worden in meerdere indicaties, wat met conventionele radiotherapie niet altijd mogelijk is. - Sinustumoren Het grootste probleem bij deze vorm van kanker is dat de tumor heel dicht bij vele risicoorganen gelegen is. Zo hebben de oogbol, de ooglens, de retina, de oogzenuw, het chiasma en de hersenstam hun beperkingen. Dit vormt een heel complexe, secure behandeling. Met IMRT kan een aanvaardbare homogene dosisverdeling verkregen worden, wat met conformele radiotherapie onmogelijk is. Deze planning ziet er dan ook heel wat complexer uit dan bij prostaat- en andere hoofd-halsbestralingen. Hierbij worden twee laterale velden en vijf supiene velden gebruikt. Dankzij de enorme kracht van het toestel en het programma kan door sterke intensiteitsmodulatie het doelvolume goed bestraald worden én worden de voorgenoemde risico-organen gespaard (figuur 2). GEVAREN Om ervoor te zorgen dat de IMRT-techniek effectief toegepast kan worden, is een nauwkeurige aflijning van het doelvolume alsook de dosislevering zelf van essentieel belang. Onjuiste aflijning van het doelvolume kan aanleiding geven tot een grote over- of onderschatting van het te bestralen weefsel. Dit betekent in het eerste geval een overdosering voor het gezonde omliggende weefsel. In het tweede geval zou dit tot een onderdosering van de tumor leiden. In beide situaties zou het grote voordeel van IMRT volledig teniet gedaan worden. Voor de radiotherapeuten vergt het extra aandacht om de structuren op CT en MR beelden zo secuur mogelijk in te tekenen. Een goede dosislevering betekent voor de fysici
Fig. 1 / C.1: De dosisverdeling op een CT-coupe bij een prostaatbestraling met behulp van IMRT. De dosisverdeling (gekleurd) volgt heel mooi de vorm van het ingetekende doelvolume (oranje) dat de prostaat (rode lijn) en de zaadblaasjes (rode lijnen) omvat. Daarbij wordt het rectum (lichtblauwe lijn) zoveel mogelijk gespaard door de dosis daar te beperken. C.2: De veldverdeling bij de IMRT-behandeling voor prostaatbestraling.
V O O RS T EL L I NG M EDI SCHE DI E NS T EN BI NNEN
een intensievere planning waarbij heel goed rekening moet gehouden worden met de beperkingen op de risico-organen zonder een onderdosering te veroorzaken op het doelvolume. De IMRT-behandeling gebeurt in meerdere fracties, het is daarom heel belangrijk dat de patiënten iedere dag op dezelfde manier gepositioneerd zijn. Bij IMRT-behandeling is dit zeker van heel groot belang omdat mispositionering tot heel grote onderdosage van doelvolume of heel grote overdosage van risico-organen kan leiden. Daarom wordt de positionering heel intensief gecontroleerd door het nemen van MegaVolt-beelden van de patiënt in bestralingshouding. De eerste drie dagen wordt dit voorafgaand aan de bestraling gecontroleerd door een arts, daarna wordt dit wekelijks gecontroleerd. De toegelaten afwijking op de positionering is 3 mm voor hoofd-en halsbestraling en 5 mm voor prostaatbestraling. Door het gebruik van meer velden bij een IMRT-techniek wordt een groter patiëntvolume bestraald dan bij de conformele techniek. Hierbij spreken we over heel lage dosissen die geen acute toxiciteit veroorzaken. Langdurige follow-up is daarom aangewezen om uit te sluiten dat hierdoor secundaire tumoren geïnduceerd worden.
a | z G RO E NI NG E
17
BESLUIT De introductie van de IMRT-techniek zorgde voor een hele evolutie in de radiotherapie. Dankzij de mogelijkheid om de intensiteit binnen de stralingsbundel te variëren, kunnen kritische structuren en aangrenzend gezond weefsel nog beter gespaard worden. Zo is gecontroleerde dosisescalatie mogelijk met betere tumorcontrole tot gevolg. Twee deelgebieden namelijk het hoofd- en halsgebied en prostaatcarcinomen, halen veel voordeel uit IMRT. Enerzijds vergt dit voor de radiotherapeuten extra aandacht bij het intekenen van de structuren en voor de fysici extra aandacht voor de berekening van de dosisverdeling. Anderzijds vraagt dit extra kwaliteitscontrole van het toestel alsook extra controle van de positionering van de patiënten. In de toekomst zal het aantal IMRT-behandelingen op de dienst radiotherapie toenemen zodat dit een standaard techniek zal worden voor zowel hoofd- en halsbestralingen als prostaatbestralingen. Voor andere deelgebieden, waar de IMRT-techniek geen voordeel biedt en met de conformele techniek een evenwaardige planning en curatiekans bekomen wordt, blijft de conformele radiotherapie de standaard. SYLVIE SPIESSENS, DR. ANTOON LAMBRECHT DIENST RADIOTHERAPIE a | z GROENINGE
Fig. 2 / A.1: De dosisverdeling op een CT-coupe bij een hoofd- en halsbestraling met behulp van IMRT. De lichtgroene 95% isodose-lijn volgt heel mooi de vorm van het ingetekende doelvolume (rood) en vermijdt het myelum (blauw). A.2: De veldverdeling bij de IMRT-behandeling voor hoofd-halsgebied. A.3: Dosisverdeling (gekleurd) bij de IMRT-behandeling: het myelum (blauw) wordt gespaard van hoge dosissen (gekleurd). B.1: De dosisverdeling op een CT-coupe bij een sinusbestraling met behulp van IMRT. De vele kritische organen (oogzenuw, chiasme, oogbol, hersenen) worden door deze techniek gespaard en het doelvolume (rood) wordt voldoende gecoverd. B.2: De veldverdeling bij de IMRT-behandeling voor sinusbestraling.
REFERENTIES • S. Webb, Intensity-modulated radiation therapy, Institute of Physics Publishing, Bristol and Philadelphia, 2001, 435p. • T. Bortfeld, R. Schmidt-Ullrich, W. De Neve, D.E. Wazer, Image-Guided IMRT, Springer, Germany, 2006, 460p. • F.G. Claus, Intensity modulated radiation therapy for ethmoid sinus cancer, Thesis, Division of Radiotherapy, Ghent University Hospital, 2002, 183p.
18
VOORSTELLING MEDISCHE DIENSTEN BINNEN
a | z G RO ENI NG E
MULTICOLOR FLOWCYTOMETRIE
Flowcytometrie is een laboratoriumtechniek die hoofdzakelijk toegepast wordt voor de gedetailleerde karakterisering (immunofenotypering) van hematologische maligniteiten (leukemieën en lymfomen). Korte tijd geleden is de flowcytometer in het laboratorium van a|z Groeninge vervangen door een nieuw toestel dat per cel simultaan zes tot acht merkers detecteert op de cellen. Dit is een primeur in West-Vlaamse klinische laboratoria.
In de voorbije decennia is veel vooruitgang geboekt in de behandeling van leukemieën en lymfomen. Een mooi voorbeeld: bij acute lymfatische leukemie op kinderleeftijd, die onbehandeld op korte termijn tot de dood leidt, wordt tegenwoordig tot 90% genezing gehaald. Dergelijke vooruitgang is hoofdzakelijk te danken aan steeds complexere behandelingsschema’s die aangepast worden aan het precieze type van de aandoening. Accurate diagnostische technieken zijn hierbij onontbeerlijk. Bij de diagnose worden klinische en radiologische bevindingen aangevuld met cytologie en histologie, moleculaire en cytogenetische diagnostiek en immunofenotypering. Bij deze laatste techniek worden vooraf membranaire, cytoplasmatische of de nucleaire antigenen van de maligne cellen gemarkeerd met behulp van antistoffen. Aan deze antistoffen zijn dan weer fluorescerende kleurstoffen gebonden (fluorochromen). In de flow cytometer worden tienduizenden cellen na elkaar aan hoge snelheid voor één of meer lasers gestuurd, die de fluorescerende kleurstoffen aan de gebonden antistoffen exciteren (figuur 2). Het uiterst zwakke fluorescentielicht, dat door de verschillende gebonden antilichamen op en in de cellen wordt uitgestraald, wordt elektronisch versterkt en gemeten. De aan- of afwezigheid van de verschillende merkers laat dan toe de aard van de hematologische maligniteit te bepalen. Op die manier kunnen niet alleen bloed en beenmerg worden onderzocht, maar ook elk materiaal waarbij men losse cellen in suspensie kan krijgen (lymfeklieren, punctievochten, fine needle aspiraten, biopten,…). Bij sommige leukemieën of lymfomen vindt men abnormale co-expressie van merkers, waardoor heel lage aantallen pathologische cellen kunnen aangetoond worden. Dit is vooral nuttig bij opvolging van de therapie (opsporing minimale residuele ziekte).
In een recent verleden is flowcytometrie vanuit de research laboratoria doorgedrongen tot in de beter uitgeruste klinische laboratoria. De techniek is een stuk robuuster geworden en door het combineren van verschillende lasers en de uitbreiding van het aantal beschikbare fluorochromen is simultane detectie van meerdere merkers per cel mogelijk geworden. De FACS Canto II (BD) die in a|z Groeninge is geïnstalleerd, is voorzien van twee lasers en kan tot zes merkers detecteren. Optioneel kan later nog een derde laser geïnstalleerd worden, waardoor nog meer fluorochromen geëxciteerd kunnen worden en tot acht verschillende antigenische kenmerken per cel kunnen opgemeten worden. De combinatie van méér CD markers geeft meer informatie per cel en laat bovendien toe om zeer lage aantallen kwaadaardige cellen op te sporen die gekenmerkt
zijn door ongewone combinaties van antigenen (zie hoger). Andere toepassingen Flow cytometrie kent ook toepassingsgebieden buiten de diagnostiek en opvolging van hematologische maligniteiten - Bij de diagnostische benadering van immunodeficiënties is het typeren van de lymfocytensubsets onontbeerlijk - Bij de differentiële diagnostiek van interstitiële longaandoeningen kan onderzoek van de lymfocyten in broncho-alveolair lavagevocht aangewezen zijn. - Bij de opvolging van HIV-seropositieve patiënten is regelmatige telling van het aantal CD4+ T-helpercellen belangrijk om transitie naar het AIDS stadium vast te stellen. - Met het oog op een autologe stamceltransplantatie wordt het aantal gemobiliseerde stamcellen in het perifeer bloed flow cytometrisch geteld. - Analyse van de DNA-celcyclus kan bij een aantal kwaadaardige aandoeningen nuttige prognostische informatie opleveren. DR. SERGE VANDERSCHUEREN
KLINISCH BIOLOOG
[email protected]
G E S CHI EDE NI S VAN
a | z G RO E NI NG E
19
GENEESKUNDE EN ZIEKENVERPLEGING IN KORTRIJK De lange weg naar de fusie van de Kortrijkse ziekenhuizen
Toen ik mij in 1969 als uroloog te Kortrijk vestigde, telde de stad 9 ziekenhuizen: het O.-L.-Vrouwehospitaal, de Heilig Hart kliniek, de Sint-Antoniuskliniek (de kliniek van Lauwers), de Sint-Vincentiuskliniek, de kliniek Maria’s Voorzienigheid, de SintNiklaaskliniek, de kliniek Heilige Familie, de kliniek Sint-Maarten en daarbij nog het kleine ORL-privaatkliniekje van dr. Degels in de Stationsstraat. Het ouderlingengesticht St-Jozef (O.C.M.W.) was vanuit de Voorstraat overgebracht naar het nieuwe gebouw in de Condédreef, verder bestonden nog de Pottelberg en Sint-Carolus als privé-instellingen, en in bijna alle randgemeenten was een ouderlingengesticht. In Zwevegem en ook in Wevelgem bestond toen nog een kleine kraamkliniek.
DE EERSTE FUSIEPLANNEN IN DE ZESTIGER JAREN Reeds in 1958 bleek dat de Sint-Maartenskliniek, nauwelijks 3 jaar na de inwijding, zou moeten uitgebreid worden. Er werd een beroep gedaan op de Zweedse architect Gustaf Birsch-Lindgren, die in 1960 een basisstudie ‘Etude d’un agrandissement de la clinique Saint-Martin à Courtrai’ (1) maakte. Sommige artsen, daarin gevolgd door burgemeester Ivo-Jozef Lambrecht, durfden toen reeds verder denken dan aan de uitbreiding van het ziekenhuis Sint-Maarten. Als we enerzijds de som van de uitgaven durven beschouwen, die
nodig zullen zijn om die werken te realiseren, en we anderzijds eraan denken dat het ensemble steeds een tweeslachtige en onvolmaakte realisatie zal zijn, durven wij toch een ogenblik blijven stilstaan bij de objectie van burgemeester Lambrecht: “waarom geen totale nieuwbouw, buiten de stad, maar dan volmaakt?” staat te lezen in een nota van de geneesheren werkzaam in het ziekenhuis Sint-Maarten, ondertekend door dr. Walter Allegaert en dr. Etienne Comer (1). En met de opening van de KULAK als afdeling van de K.U.Leuven te Kortrijk in 1965 liep ook dr. Karel Goddeeris met de idee van één groot ziekenhuis te Kortrijk rond.
DE EERSTE AANZET TOT CENTRALISATIE VAN ZIEKENHUIZEN IN HET KORTRIJKSE (2) Op 28 mei 1971 richtten een aantal prominenten uit het Kortrijkse een vzw “Groeninghe” op. Deze had als doel alle vrije klinieken van de stad Kortrijk in één grote semi-universitaire kliniek te verenigen, die op ’t Hooghe zou worden ingeplant in de omgeving van de KULAK. In de tijdelijke euforie rond het project werd zelfs door iemand van de beheerraad de idee geopperd om in het Ring Shopping Center in Kuurne een polikliniek te openen! Een voorstel dat niet alleen door de leden van de vzw, maar ook door de Orde van Geneesheren werd afgeschoten! Na maanden, zelfs jaren discussie, kwam men op 25 juni 1975 tot een principieel akkoord over de organisatorische en ruimtelijke integratie van de Kortrijkse privé-ziekenhuizen. Een akkoord dat de zegen kreeg van minister van volksgezondheid Jos De Saeger. Maar ondanks deze toestemming, en het uitwerken van een eerste plan, stierf het project een stille dood. Na december 1975 kwam de raad van beheer van de vzw Groeninghe niet meer samen. Met de verzuiling die er toen tussen de ziekenhuizen heerste, was dat ook niet verwonderlijk.
Vertegenwoordigers in de vzw Groeninghe (1971-1975) Beheerraad: Dequae André, Declercq Guido, Degadt J., E.H. Depuydt Paul, Derudder J., Glorieux A., Gillon Leopold, Goddeeris Karel, Prims André, E.H. Vereecke Jozef, Wollecamp Maurice Fig. 1 / Dr. Karel Goddeeris, bezieler van vzw Groeninghe (1971-1975), die de eerste fusieplannen voor één ziekenhuis te Kortrijk trachtte te realiseren.
Vertegenwoordigers van de ziekenhuizen: H. Hart Klooster: Zr. Dejonckheere Simonne Kliniek: Zr. Brille Marie-Thérèse, H. Kennis Geneesheer: dr. Baekelandt Guido Maria’s Voorzienigheid: Klooster: Zr. Sonneville Elisabeth Kliniek: Maertens Jan, De Coninck N. Geneesheer: dr. Van Lerberghe André Kliniek Sint-Maarten: Dehullu Julien, Callens Jacques Geneesheer: Glorieux Herman H. Familie Zr. Verhelst Georgine Kliniek: Steverlynck Antoon, Devriendt Karel Geneesheer: dr. Lambrecht Gaby St-Vincentius Klooster: Zr. Degezelle Rachel Kliniek: E.H. Vantieghem Jan, Ryckebosch F. Geneesheer: dr. Verhaege Luc St-Niklaas: Klooster: Zr. Dejaegher Julia Kliniek: De Jaegere Jozef, E.H. Vannecke A. Geneesheer: dr. Ooghe Roger Psychiatrisch Centrum O.L.V. van Vrede Klooster: Zr. Larmuseau Gabrielle Kliniek: Raveschot Antoine Geneesheer: dr. Van Elsacker - dr. Van Essche Margareta
20
GESCHIEDENIS VAN
a | z GROENINGE
DE ORGANISATIE VAN DE DIENST SPOEDOPNAME Op 30 november 1971 riep burgemeester Lambrecht een eerste vergadering met de Kortrijkse ziekenhuizen samen en na enige onderhandelingen namen vijf ziekenhuizen (H. Hart, Maria’s Voorzienigheid, O.L.V.Hospitaal, Sint-Maarten en Sint-Niklaas) om de beurt de wachtdienst waar van zaterdagmiddag 12 uur tot maandagmorgen 8 uur (alleen Sint-Vincentius en de kliniek van Lauwers werkten niet mee). Dit hield in dat er één dokter verplicht aanwezig moest zijn, hetgeen echter alleen in de Kliniek Sint-Maarten lukte omdat er meer geneesheerassistenten aanwezig waren. VAN AFSPRAKEN TOT FUSIE Wellicht had men het Groeningheproject in 1971 té groots gezien en was de voorgestelde hervorming té ingrijpend. Daarom werd naar kleinschalige samenwerkingsakkoorden gezocht. Op 26 april 1978 werd een overeenkomst getekend tussen de ziekenhuizen Sint-Maarten en Maria’s Voorzienigheid om wederzijds patiënten door te sturen. Sint-Maarten zou zich toeleggen op de hart-, long- en vaatheelkunde, de plastische chirurgie en de fysiotherapie. Maria’s Voorzienigheid ging zich specialiseren in de radiotherapie, de neurochirurgie en de nierfunctie vervangende therapie. Eind maart 1987 werd een akkoord tot volledige fusie gesloten tussen het Heilig Hartziekenhuis en de kliniek Sint-Maarten. Deze fusie werd effectief vanaf 1 januari 1988. De nieuwe ziekenhuisentiteit beschikte dan over 400 acute ziekenhuisbedden maar moest wegens maatregelen van de toenmalige minister van sociale zaken vanaf 1 januari 1990 gereduceerd worden tot 290 bedden. Het bestuur en de congregatie van het Heilig Hart beslisten om zich volledig toe te leggen op de uitbouw van een rust- en verzorgingsinstelling (R.V.T.). De fusie Heilig Hart – Sint-Maarten was pas rond toen begin 1988 al een nieuwe stap werd gezet met de Sint-Niklaaskliniek om een samenwerkingsakkoord te sluiten en een ziekenhuisgroepering te vormen zoals voorzien in een Koninklijk Besluit van december 1986. Dit leidde tot één gemeenschappelijke exploitatie van de klinische biologie en de pathologische anatomie. Verder zou Sint-Maarten het accent leggen op de cardiologie en Sint-Niklaas op de gastro-enterologie. De operatie van fusie en ziekenhuisgroepering werd in die tijd door de K.U. Leuven zeer sterk gesteund, en er werden twee docenten (dr. W. Allegaert en dr. Carlos Ramboer) en drie lectoren extra-muros (dr. Bostoen, dr. Johan Mattelaer, dr. John Verbrugghe) benoemd. In 1990 werd de Mug-functie met twee Mugwagens georganiseerd onder de leiding van een gezamenlijk Mug-college waarbij elk ziekenhuis in een beurtrol alle Mug-patiënten en 100-oproepen opving. De spoedopnames in de andere ziekenhuizen bleven wel open als eerste opvang voor de andere spoedgevallen. In 1991 ondertekenden de drie private ziekenhuizen een beleidsprotocol gericht op eenheid van
beheer, beleid en handeling en een coördinatieraad werd opgericht. In 1994 verwerkte één labo pathologische anatomie de onderzoeken van drie van de vier ziekenhuizen, twee private ziekenhuizen en het O.C.M.W.-ziekenhuis. De trend was gezet, maar de weg was nog lang… In november 1996 werd de vzw Christelijk Algemeen Ziekenhuis Kortrijk Groeninghe (CAZK Groeninghe) opgericht: een plan voor de fusie van de private ziekenhuizen Sint-Maarten, SintNiklaas en Maria’s Voorzienigheid werd ingediend, en op 1 januari 1998 ontstond in het Belgisch zorglandschap een nieuw ziekenhuis met één erkenningsnummer: CAZK Groeninghe. De nieuwe raad van bestuur was samengesteld uit een gelijk aantal vertegenwoordigers van elk fusionerend ziekenhuis. Raad van beheer O.L.V. van Groeninghe (1998) DIRECTIECOMITE Directeur algemene coördinatie: Roger Zwaenepoel Directeur coördinatie financiën en administratie: Jacques Callens Directeur logistiek en informatica: Nico Dierickx Directeur masterplan: Johan Bouckaert Directeur coördinator verpleging : Geertrui De Blaere Hoofdgeneesheer coördinator: dr. Bernard Gheysens Directeur planning en communicatie: Jan Smet Organisatieadviseur: Peter Degadt Adviseur medisch departement: dr. Rob van den Oever ZORGDEPARTEMENTALE RAAD: Campus Maria’s Voorzienigheid: Geertrui De Blaere en dr. Bernard Gheysens Campus Onze-Lieve-Vrouw: Marc Seynaeve en dr. Serge Vanderschueren Campus Sint-Maarten: Ann Herpels en dr. Paul Goddeeris Campus Sint-Niklaas: Luc Rosseel en dr. Jan Taveirne Het nieuwe ziekenhuis werd bestuurd op basis van een “multi-unit” organisatiemodel. Een centrale directieraad was verantwoordelijk voor het management van het fusieziekenhuis. Binnen deze multi-unit structuur hadden de drie algemene directeurs van de vroegere ziekenhuizen, naast hun mandaat in de centrale directieraad, ook campusoverschrijdende verantwoordelijkheden. De campusreflex bleef echter overal nog sterk aanwezig en werd bevestigd door het beleid van de campusdirecties, met eigen verantwoordelijkheden voor verpleging, administratie en technische dienst, maar anderzijds onder de coördinerende hand van een vroegere campusdirecteur. Er was geen eenheid van leiding en het consensusmodel was gestoeld op wantrouwen. Deze periode duurde echter niet lang. In mei 1998,
kort na de officiële erkenning van CAZK Groeninghe, sloten het nieuwe ziekenhuis en het openbare Onze-Lieve-Vrouwehospitaal een samenwerkingsprotocol af. Een wijziging van de O.C.M.W.-wet, waardoor het O.C.M.W. niet steeds de meerderheid moest hebben in de beheersorganisatie, ruimde een belangrijke hinderpaal in de fusiebesprekingen uit de weg. De raad van bestuur werd samengesteld in overeenstemming met het aantal bedden van de fusionerende ziekenhuizen: 5 leden van het Onze-Lieve-Vrouwehospitaal, 5 leden van CAZK Groeninghe en telkens 2 vertegenwoordigers van de vzw Kliniek Maria’s Voorzienigheid, vzw Sint-Maarten en vzw Sint-Niklaaskliniek. Een eerste bezegeling van de samenwerking tussen het O.C.M.W. en het CAZK Groeninghe was de oprichting en exploitatie van een dienst palliatieve zorgen vanaf oktober 1998. Deze omvatte tien bedden en werd ondergebracht op de Reepkaai, in het gebouw van het hospitaal waar de patiënten inwendige ziekten ondergebracht werden. Een derde partner was het Netwerk Palliatieve Zorg Zuid West-Vlaanderen. De dienst werd bemand met een hoofdverpleegkundige-coördinator met daarnaast nog 11,5 verpleegkundigen, waarvan acht het niveau gegradueerde moesten bezitten. Het nieuwe fusiemodel ging van start onder de benaming a|z Groeninge (hier sneuvelde voor de eerste maal de letter h van het historische Groeninghe!). Toch resulteerde het gekozen organisatiemodel ook hier niet in een vlot beleid. De nagestreefde consensus tussen de vier vroegere verantwoordelijken leidde immers tot conflicten en inefficiëntie in de besluitvorming. De “campusreflex” was in het jaar 2000 nog steeds niet verdwenen. Toch slaagde men erin om in september 2000 de clusterstructuur voor het verpleegkundig-paramedisch departement in te voeren. Vanaf begin 2001 bleek dat de algemene leiding op basis van coördinatorschap niet de meest efficiënte vorm van goed bestuur was. Het bevorderde de samenwerking niet en leidde tot immobilisme. Na een assessment door een externe organisatie, Dewitte & Morel, werd een nieuwe structuur voor het directiecomité uitgetekend met één algemeen directeur, één hoofdgeneesheer, één verpleegkundig directeur, één technisch directeur en één financieel-administratief directeur. Roger Zwaenepoel had zich sterk ingezet voor de fusie, maar moest – volgens Dewitte & Morel - als één van de campusdirecteurs wijken voor iemand met meer fusie-ervaring. In oktober 2001 trad Jan Deleu in dienst als algemeen directeur. Hij had al ruime ervaring opgedaan tijdens de fusie van de Sint-Augustinus kliniek met de Sint-Camillus, Sint-Bavo en de Heilige Familie klinieken te Antwerpen. Dokter Jan Taveirne werd hoofdgeneesheer en werd bijgestaan door een medische equipe bestaande uit vier leden met elk hun specifieke expertise: dr. Paul Goddeeris, dr. Bernard Gheysens, dr. Serge Vanderschueren en dr. Rob van den Oever. In 2002 werd Koen Balcaen directeur patiëntenzorg en Marc Van Uytven verantwoordelijke voor de auditfunctie, gecombineerd met IT. Vanaf begin 2003 waren 5 clustergroepen (con-
G E S CHI EDE NI S VAN
sultatie – dagziekenhuis – operatiekwartier – intensieve zorg – hospitalisatie) verantwoordelijk voor een homogene set van afdelingen en diensten, en konden zo maximaal de belangrijkste patiëntenstromen volgen. Directiecomité a|z Groeninge eind 2002 Algemeen directeur: Jan Deleu Hoofdgeneesheer: Jan Taveirne Directeur financiën en administratie: Jacques Callens Directeur zorgondersteunende diensten: Niko Dierickx Directeur masterplan: Johan Bouckaert Directeur patiëntenzorg: Koen Balcaen Directeur human resources: Marc Verpoort Directeur audit en IT: Marc Van Uytven SOCIALE ONRUST (3) Op 1 januari 1998 bestond een fusie-cao binnen CAZK Groeninghe. Deze fusie-cao werd gedeeltelijk bijgestuurd op het ogenblik dat ook het O.C.M.W. ziekenhuis tot de fusie toetrad. Maar een medewerker wil meer dan enkel papieren garanties. In 2000 was er een sfeer van onzekerheid, de veranderingen brachten spanningen met zich mee, geruchten deden de ronde, de directie kreeg het verwijt niet voldoende transparant te zijn in haar plannen en vooral bezig te zijn met zichzelf, er was te weinig betrokkenheid van de directie met de werkvloer. Men verloor zich in een hiërarchie die voor sommigen niet duidelijk was. De zin van de fusie was soms ver te zoeken. Slogans als “fusie is ruzie” hingen overal in de lucht! Medewerkers hadden het moeilijk met de veranderende organisatie en het verlies van vertrouwde bakens. Men vond dat men te weinig inspraak had. Er was te weinig informatie, die de achterban bovendien niet bereikte. De campusreflex leidde tot halsstarrig behoud van de vroegere gewoontes. Het personeel morde. “De enige zekerheid die vandaag overblijft is een totale onzekerheid” werd gezegd. Directeur Roger Zwanepoel, die als waarnemend algemeen directeur instond voor de algemene coördinatie binnen het ziekenhuis en de
nursing-directeurs Luc Rosseel, Marc Seynaeve, Ann Herpels en Geertrui Deblaere moesten uitzien naar een nieuwe functie. De sociale onrust lokte stakingen en betogingen uit waarbij 600 personeelsleden de Leiebrug bezetten en halt hielden aan de woning van Mevrouw De Jaegere, voorzitter van de raad van bestuur. Er waren aanvaringen tussen de vakbondsafvaardiging en de raad van bestuur. De onvrede bij een gedeelte van het personeel had te maken met de beslissing van de raad van bestuur over de functie van verpleegkundigparamedisch directeur, waarbij twee kandidaten sneuvelden onder druk van de vakbonden. NAAR ÉÉN GROOT ZIEKENHUIS: DE NIEUWBOUW a | z GROENINGE De wil om te beschikken over één moderne, toekomstgerichte nieuwbouw waarin alle diensten van hét fusieziekenhuis van Kortrijk verenigd waren, was en bleef ondertussen de motor achter de opeenvolgende fusie-inspanningen. In december 1998 maakten de ziekenhuizen CAZK Groeninghe en het Onze-Lieve-Vrouwehospitaal een gezamenlijk zorgstrategisch plan over aan de bevoegde instanties. Het plan voorzag in een nieuwbouw van 1000 bedden, met in een eerste fase (aanvankelijk voorzien voor 2006) 800 acute bedden, inclusief daghospitalisatie. Twee campussen (O.L.V. en St.-Niklaas) bleven behouden. Daar werden de moeder- en kindzorg, en ook de chronische en subacute zorg (geriatrie, sp-dienst, psychiatrische dienst) ondergebracht. In een latere fase (2018) zouden dan ook deze twee campussen in de nieuwbouw geïntegreerd worden. Op 11 juni 1999 gaf minister Wivina Demeester een positief antwoord op het zorgstrategisch plan, op voorwaarde dat de fusie tussen CAZK Groeninghe en het Onze-Lieve-Vrouwehospitaal effectief plaatsvond. Eind 1999 werd door Leiedal een onderzoek naar de beste locatie voor het nieuwe ziekenhuis te Kortrijk verricht. De conclusie was dat de Kennedylaan – Cannaertstraat de meest geschikte inplantingplaats was. Begin 2000 werd een conceptnota opgesteld met projectdefinitie voor het nieuw ziekenhuis: “Het gezondheidsdorp voor de regio Kortrijk”.
Fig. 3 / 28 november 1996: de ondertekenaars van de fusieovereenkomst tussen de drie Kortrijkse ziekenhuizen: zr. Thérèse Benoit, mevr. Marie-Dominique De Jaegere, dhr. Maurice Wollecamp, dhr. Gilbert Strackx, zr. Georgette Bombeke en dhr. Marc Dewitte (foto Patrick Holderbeke).
a | z G RO E NI NG E
21
Hetzelfde jaar nog werd een architectenbureau aangeduid om een conceptnota over het nieuw ziekenhuis op te stellen en een organisatieschema of “masterplan” uit te tekenen. Het architectenbureau bestond uit een tijdelijke vereniging van de bureaus Baumschlager-Eberle/ Foqué-Denkens-Adriaenssens/ Itten Brechbühl en stond onder leiding van dhr. J. Denkens. DE VERHUISOPERATIE BINNEN DE VERSCHILLENDE CAMPUSSEN Op donderdag 31 mei 2001 ging de kraamafdeling van de campus Maria’s Voorzienigheid, waar ruim 45.000 bevallingen gebeurden en na 64 jaar te hebben bestaan, definitief dicht. Wanneer in 2002 de blauwdruk van de nieuwe diensten en nieuwe locaties goedgekeurd was, kon de “menselijke”invulling gebeuren. De directie koos ervoor om de medewerkers een maximale inspraak te geven in de keuze van de afdeling. De intermediaire fase gaf de mogelijkheid tot aanpassing in de tewerkstelling van de medewerker: verandering van campus, van equipe, van discipline en eventueel van optie of regime. Een zestigtal functies van hoofdverpleegkundige moesten worden toegekend. Ruim 1000 verplegenden moesten aan een dienst/campus toegewezen worden. Elke verpleegkundige ontving een vragenlijst waarop hij of zij drie afdelingen in volgorde van voorkeur kon doorgeven. Dan begon de enorme puzzel van het samenstellen van de teams, rekening houdend met de inbreng van de medische diensthoofden en met de ervaring en motivatie van de werknemer. Ook de artsen van de vier ziekenhuizen werden per discipline samengevoegd. Er kwam ook een procedure voor de aanwijzing van medische diensthoofden, wat na jarenlang op een afzonderlijke campus te hebben gewerkt, niet altijd evident was. Tussen 4 februari en 7 maart 2003 verhuisden alle verpleegeenheden. D-day was vrijdag 7 maart, de dag waarop alle operatiekwartieren en acute afdelingen op hun nieuwe site ondergebracht werden en operationeel werden. Ook de revalidatie-eenheid De Nieuwe Lente verliet het gebouw te Heule en werd op de campus Onze-Lieve-Vrouw ondergebracht. Elke campus had dan zijn eigen speci-
Fig. 4 / 28 mei 1998: de ondertekening van het protocol tot samenwerking tussen de vier Kortrijkse ziekenhuizen met dhr. Karel Saenen, zr. Thérèse Benoit, mevr. MarieDominique De Jaegere, dhr. Marc Dewitte, dhr. Noë Bonte, dhr. Frans Destoop, zr. Georgette Bombeke en dhr. Tony Vanheusden (foto Patrick Holderbeke).
22
GESCHIEDENIS VAN
a | z GROENINGE
Fig. 7 / Advertentie in de Streekkrant in februari 2003.
alisaties, met uitzondering van de kraamafdeling en de dienst pediatrie die op twee campussen (campus O.L.V. en campus S.N.) bleven bestaan. Deze verhuisoperatie was er een van zelden geziene omvang: niet alleen medewerkers, maar ook patiënten moesten verhuizen. Daarbij kwam nog het medisch materiaal, de dossiers, de aanpassingswerken…en dit alles zonder de ziekenhuisactiviteit stil te leggen. Van vertrouwde werkstek veranderen verliep niet altijd even gemakkelijk. Naast de nieuwe collega’s en artsen speelde ook de infrastructuur een belangrijke rol. Sommige medewerkers verlieten een net vernieuwde afdeling en vonden in hun nieuwe campus een afdeling die wel een tikje verf kon gebruiken. Het tandengeknars was soms ver hoorbaar! Doch uiteindelijk viel deze reuzenverhuis volledig in de plooien en leek iedereen tegen het einde van het jaar 2003 zijn weg gevonden te hebben. De meeste klachten van de patiënten waren in het begin dat er slechts één enkele spoedopname meer bestond en dat de patiënten teveel van de ene naar de andere campus “vervoerd” moesten worden. De enige troost voor deze noodzakelijke intermediaire periode was dat het om “kinderziekten” ging en dat het nieuwe ziekenhuis ondertussen met rasse schreden vorderde… Inderdaad, het ging steeds verder vooruit! Zo beschikte a | z Groeninge als een van de eerste ziekenhuizen in België over een PACS (Picture Archive Communications System) dat het mogelijk maakte om medische beelden digitaal op te slaan en op alle campussen beschikbaar te stellen. Het
systeem biedt een aantal handige opties zoals inen uitzoomen, beelden naast elkaar zetten, kleur en lichtschakeringen aanpassen en uitgebreide selectiemogelijkheden. Gedaan met het zoeken naar een niet te vinden thoraxfoto! Niet alleen binnen maar ook buiten de muren van het ziekenhuis kunnen deze digitale beelden bekeken worden via een eenvoudige internetverbinding. Sinds begin 2008 kunnen ook de huisartsen de beelden opvragen van hun patiënten. In juni 2005 kwam de visitatiecommissie van de Vlaamse Gemeenschap en de Provinciale Gezondheidsinspectie op bezoek. Gedurende zes dagen gingen de leden van de commissie na in welke mate de medische, verpleegkundige en ondersteunende zorgverlening op een geïntegreerde en kwaliteitsvolle manier uitgebouwd zijn binnen het ziekenhuis. De reorganisatie van de ziekenhuisactiviteiten en het kwaliteitsbeleid werden als globaal sterke punten naar voor geschoven. Halfweg 2006 ondertekenen de directies van Agfa en a | z Groeninge het contract voor de aankoop van de software Orbis. Orbis is een gebruiksvriendelijk volledig geïntegreerd informaticasysteem voor de creatie van een elektronisch patiëntendossier waarmee de communicatie en samenwerking tussen alle zorgenverstrekkers binnen het ziekenhuis kan aangestuurd worden. Orbis is ondertussen gekoppeld aan het ziekenhuissysteem van Xtenso dat de administratieve gegevens van de patiënt bijhoudt. Op 4 juni 2005 zou de eerste steenlegging van het nieuwe ziekenhuis plaats vinden. De weergoden trokken echter een lelijke streep door de rekening.
Fig. 5 / 20 maart 2001: Sociale onrust: de christelijke vakbond belegt in elk van de vier campussen druk bijgewoonde infovergaderingen voor het personeel. Hier de werknemers van campus Sint-Maarten.(foto Patrick Holderbeke)
Een kort maar hevig onweer met krachtige rukwinden op vrijdagavond 3 juni vernielde in enkele seconden de feesttent. De ravage was zo groot dat er geen sprake was om het evenement te laten doorgaan. De verslagenheid was groot maar deed geen afbreuk aan het verder zetten van de bouwactiviteiten. Op de reeds aan gang zijnde bouwwerf werd dan toch de officiële eerste steenlegging gevierd op 10 september 2005. Meer dan 900 medewerkers en genodigden zagen hoe Vlaams minister-president Yves Leterme, burgemeester Stefaan De Clerck en voorzitter van de raad van bestuur Marcel Wagemans de gedenksteen onthulden. De opdrachtverklaring en de waarden die het uitgangspunt van het nieuwe ziekenhuis uitmaken, werden symbolisch ingemetseld in de fundamenten van het nieuwe gebouw, samen met de verbintenissen die door alle medewerkers ondertekend waren: Voor een kwaliteitsvolle, deskundige en integrale zorgverlening Voor een dynamische instelling waar de patiënt centraal staat Voor een klimaat waarin alle medewerkers zich goed voelen. In 2009 wordt het nieuwe ziekenhuis a | z Groeninge geopend. De fusie op één enkele campus zal dan gerealiseerd en een feit geworden zijn. DR. JOHAN MATTELAER
[email protected]
REFERENTIES 1. Santy F.: Onder de mantel van Sint-Maarten, vzw Sint-Maarten, Kortrijk, 1995 2. AZ Groeninge: Managementaanpak bij een fusie van vier ziekenhuizen. Dossier Tyco Healthcare prijs voor excellentie in ziekenhuismanagement, 2006. 3. Verbrugge Brigitte: persoonlijk archief CCVD en LBC-NKV.
Fig. 6 / 31 mei 2001: Laatste werkdag in de kraaminrichting van de campus Maria’s Voorzienigheid. De afdeling waar ruim 45.000 bevallingen plaats vonden, gaat definitief dicht (foto Patrick Holderbeke).
NI E UW E ART S E N BI NNEN
NIEUWE ARTSEN BINNEN A | Z GROENINGE Dr. Wouter De Corte, geboren op 23 december 1976 in Gent, beëindigde zijn opleiding geneeskunde aan de Universiteit Gent in 2002. Van 2002 tot 2007 specialiseerde hij zich in de anesthesie (3 jaar UZ Gent, 2 jaar Maria Middelares Gent). In 2008 verwierf hij de bijzondere beroepstitel van intensivist aan het UZ Gent. Tijdens zijn opleiding in Maria Middelares deed dr. Wouter De Corte uitgebreide ervaring op in de cardio-anesthesie. Sinds 1 augustus 2008 versterkt dr. Wouter De Corte de dienst anesthesie/reanimatie als anesthesist-intensivist. Dr. Carl Vandenbossche, geboren op 4 maart 1974, beëindigde zijn opleiding geneeskunde aan de KU Leuven in 2001. Zijn specialisatie in de anesthesie volbracht hij in UZ Leuven (4 jaar) en de Clinique Sainte-Elisabeth Namur (1 jaar). Tijdens zijn assistentschap in UZ Leuven werkte hij in het pijncentrum o.l.v. dr. Bart Morlion. Dr. Carl Vandenbossche verwierf een bijzondere bekwaming in de pijntherapie aan het HeiligHartziekenhuis Roeselare-Menen, o.l.v. Steven Brabant (2007) en aan het ZOL Genk, o.l.v. dr. Jan Van Zundert (2008). Op 1 augustus 2008 begon hij zijn activiteiten binnen a | z Groeninge. Vanaf oktober 2000 startte hij met de uitbouw van pijntherapie in campus Sint-Maarten. Dr. Lieven Vanfleteren, geboren op 17 januari 1976 in Kortrijk, beëindigde zijn opleiding geneeskunde in 2001 aan de Katholieke Universiteit te Leuven. In 2006 behaalde hij zijn specialisatie in de anesthesie, na 4 jaar assistentschap in UZ Leuven en 1 jaar in Maria Middelares Gent. Gedurende één jaar (2006-2007) volgde hij een opleiding tot intensivist in UZ Leuven. Hij verwierf een bijzondere bekwaming cardiothoracale anesthesie aan The Heart Hospital en The Harefield Hospital te Londen (2007-2008). In 2008 bekwam hij de erkenning voor Special competence in perioperative transesophageal echocardiography van de National Board of Echocardiography (USA). Op 8 september 2008 ging dr. Lieven Vanfleteren aan de slag als anesthesist-intensivist op de dienst anesthesie. Dr. Matthias Desmet werd geboren te Brugge op 21 december 1976. Hij studeerde geneeskunde aan de KU Leuven en specialiseerde zich van 2001 tot 2006 in de anesthesie en reanimatie (2 jaar a | z Groeninge en 3 jaar UZ Gasthuisberg). In 2003 behaalde hij zijn brevet acute geneeskunde. Daarnaast behaalde hij een bijzondere bekwaming
in de intensieve zorg in UZ Gasthuisberg Leuven (2006-2007). Gedurende één jaar (20072008) doorliep hij een Fellowship Cardiac Anesthesia aan het Saint Michaels Hospital (University of Toronto, Canada). In 2008 kreeg hij de erkenning voor Special competence in perioperative transoesophageal echocardiography van de National Board of Echography (USA). Op 1 oktober 2008 startte dr. Matthias Desmet zijn activiteiten in a | z Groeninge als anesthesist-intensivist. Dr. Frederik Vanhee, geboren op 29 november 1978, beëindigde zijn opleiding geneeskunde in 2003. Hij sloot zijn specialisatie in de neurologie af in 2008. Hij heeft werkervaring als assistent in het UZ Gent en in a | z Groeninge. Hij werkte mee aan drie publicaties waarvan de meest recente (Magnetic Resonance Imaging in patients with early- and late-onset seizures after an ishemic stroke) in Cerebrovascular Disease werd gepubliceerd. Hij heeft tevens een ruime congreservaring en gaf in 2005 de presentatie: Hersendood: klinische en paraklinische neurologische diagnostische criteria tijdens een wetenschappelijke sessie binnen a | z Groeninge. Dr. Fredrik Vanhee is sinds 1 augustus 2008 als geneesheer-neuroloog aan de slag bij a | z Groeninge. Dr. Herwig Alaerts, geboren op 25 oktober 1978 te Leuven, beëindigde zijn opleiding geneeskunde in 2003 aan de KU Leuven. Hij behaalde zijn erkenning als geneesheer-specialist in de pathologische anatomie in 2008. Hij heeft speciale belangstelling in de pathologie van het gastro-intestinale stelsel, de gynaecologische en senologische pathologie. Hij zal zich verder bekwamen in de FISH-techniek en de hematologie. Daarnaast volgde hij in de periode 2006-2007 een deeltijdse opleiding ziekenhuisbeleid- en management aan de KU Leuven. Sinds 1 september 2008 versterkt hij de dienst pathologische anatomie. Dr. Frederik Michels, werd geboren op 1 december 1976 te Kortrijk. Hij behaalde zijn diploma geneeskunde in 2001 aan de KU Leuven. Hij beëindigde zijn specialisatie orthopedie in 2007 en behaalde daarnaast het diploma Master in de sportgeneeskunde. Vervolgens verbleef hij één jaar in de Clinique du Sport te Bordeaux Mérignac voor verdere volmaking in de kniearthroscopie, minimaal invasieve voetchirurgie en sportchirurgie in het algemeen. Tijdens deze periode behaalde
a | z G RO E NI NG E
23
hij het Diplôme Inter-Universitaire d’Arthroscopie te Parijs. Nadien verbleef hij in het UPMC te Pittsburgh voor verdere specialisatie in de kruisbandchirurgie. Hij is auteur van meerdere publicaties over nieuwe arthroscopische technieken. Voorts is hij reeds meerdere jaren als ploegarts verbonden aan de Koninklijke Belgische Voetbalbond. Sinds 1 oktober versterkt dr. Frederick Michels de dienst orthopedie van a | z Groeninge. Hij zal zich toeleggen op de chirurgie van knie, voet en enkel, en op sportletsels. Dr. Annemie Deconinck werd geboren op 23 juni 1978 in Brugge. Ze studeerde geneeskunde aan de KU Leuven en behaalde haar specialisatie in de pediatrie na een assistentschap van 3 jaar in het UZ Gasthuisberg Leuven, 1 jaar in het AZ Sint-Jan Brugge en 1 jaar in het Stedelijk Ziekenhuis Roeselare. Ze publiceerde het artikel Effect of levetiracetam in refractory childhood epilepsy syndromes in het European Journal of Paedriatic Neurology. Vanaf 3 november versterkt dr. Annemie Deconinck de dienst pediatrie / neonatologie. RECENTE WETENSCHAPPELIJKE PUBLICATIES Orlent Hans, Laukens Pierre, Vergauwe Philippe, Retrieval of a migrated esophagojejunal stent by using the double-balloon enteroscope, Gastrointestinal Endoscopy, 67, n°7,1198-1199, 2008 Köhne C. H., De Greve J., Hartmann J.T., Lang I., Vergauwe P.,e.a., Irinotecan combined with infusional 5-fluoracil/folinic acid or capecitabine plus celecoxib or placebo in the first-line treatment of patients with metastatic colorectal cancer. EORTC study 40015, Annals of Oncology,19: 920-926, 2008 Leys M., Vergauwe P., Suys E., Een 55-jarige man met een rood oor, Tijdschr. Voor Geneeskunde, 64, n°6, 308-309, 2008 D’Haens Geert, Baert Filip, van Assche Gert, Caenepeel Philip, Vergauwe Philippe, e.a., Early combined immonosuppression or conventional management in patients with newly diagnosed Crohn’s disease: an open randomised trial, The Lancet, 371, 660-667, 2008 Bossuyt P., Vergauwe Ph., Inderadjaja N., Vermeire S., Azathioprine induced colitis: a case report and review of the literature, Acta gastroenterologica belg-, 70: 302-305, 2007 Lesage K., Joniau S., Fransis K., Van Poppel H., Comparison between open partial and radical nephrectomy for renal tumors : preoperative outcome and health-related quality of life, European Urology, 51, 3: 614-620, 2007
WETENSCHAPPELIJKE PUBLICATIES BINNEN
24
Debucquoy A., Libbrecht L., Roobrouck V., Goethals L., e.a., Morphological features and molecular markers in rectal cancer from 95 patients included in the EORTC 22921 trial: prognoctic value and effects of preoperative radio (chemo) therapy, Eur J Cancer, 44, 6: 791-797, 2008 Pottel Hans, Vrydags Nicolas, Mahieu Boris, Vandewynckele Emmanuel, Croes Kathleen, Martens Frank, Establishing age/sex related serum creatinine reference intervals from hospital laboratory based on different statistical methods, Clinica Chimica Acta, 396: 49-55, 2008
a | z G RO E NI NG E
EERVOLLE VERMELDINGEN
CONGRES
Dr. Mike Sathekge van de universiteit van Pretoria, doctoraatsstudent van prof.dr. Alex Maes (gastprofessor in de nucleaire geneeskunde in Pretoria), heeft de prijs gewonnen van de Best Scientific Presentation op het jaarlijks ZuidAfrikaans congres voor nucleaire geneeskunde (SASNM, Windhoek, Namibië, 21-25 Augustus 2008) met het werk: Evaluation of FDG PEY/CT for detecting and monitoringsites of tuberculosis infection. (Authors: M. Sathekge, A. Maes e.a.)
In samenwerking met a | z Groeninge gaat op 6 en 7 februari 2009 op de KUL campus Kortrijk het 24th ANNUAL SYMPOSIUM of the BELGIAN HOSPITAL PHYSICISTS ASSOCIATION door voor de leden van deze organisatie. Meer informatie op www.azgroeninge.be/bhpa2009
Bedankt dr. Johan Mattelaer Dr. Johan Mattelaer was de gedreven eindredacteur van de eerste 10 nummers van Acta Groeninge. Als “rustende” uroloog bleef hij nog zeer actief binnen a|z Groeninge door zijn bezielde werk voor ons wetenschappelijk tijdschrift. Vijf jaar lang waakte hij over de variatie in de samenstelling van artikels en respecteerde hij nauwgezet de deadlines.
Michels F, Guillo S, King A, Jambou S, de Lavigne C. Endoscopic calcaneoplasty combined with Achilles tendon repair. Knee Surg Sports Traumatol Arthrosc. 19 Aug 2008.
BIJ EEN AFSCHEID Ongelofelijk, maar dit is reeds het tiende nummer van acta Groeninge! Toen we er vijf jaar geleden mee begonnen zijn, was er veel enthousiasme maar ook veel scepsis. ‘Ze zouden het nooit uithouden!’ De sceptici hebben ongelijk gekregen en ondertussen groeit en bloeit a | z Groeninge als nooit tevoren en wordt volgend jaar het nieuwe moderne ziekenhuis geopend. Dit tijdschrift groeide niet alleen uit tot een ideale promotie voor de wetenschappelijke activiteiten van het ziekenhuis naar buiten toe, het was ook nuttig om de geneesheren, verspreid over vier verschillende campussen, op de hoogte te houden van de innovaties en nieuwe technieken. Dit nummer betekent voor mij ook een afscheid. Ik weet dat een jongere ploeg klaarstaat om dit initiatief verder te leiden en te verzekeren. Ik wens hen alle succes toe. Nu rest mij de opdracht alle bijdragen over de geschiedenis van de ziekenhuizen die in het tijdschrift verschenen, verder uit te werken en te verzamelen in een rijk geïllustreerd boek. Dit boek, onder de titel: van hospitaal tot a|z Groeninge – de geschiedenis van de ziekenzorg te Kortrijk zal eind 2009 verschijnen en wordt dan mijn definitieve afscheid van een ziekenhuis waar ik veertig jaar mee verbonden ben geweest.
Tot vandaag blijft dr. Johan Mattelaer sterk geboeid door de nieuwe evoluties in de ziekenhuiswereld. En daarnaast kijkt hij ook terug in de tijd. Hij is auteur van de rubriek “De geschiedenis van a|z Groeninge” waarin hij telkens een andere kant van de ziekenhuizen in Kortrijk belicht. De bijdragen die hij op die manier verzamelde, werkt hij nu verder uit in zijn boek. Hij was er bij vanaf het prille begin en was steeds de motor achter het redactiecomité. Dr. Dirk Peeters neemt de fakkel nu van hem over. Vanuit de directie van a|z Groeninge wensen we hem een welverdiende “rust” en een succesvolle publicatie van zijn boek toe. Van harte bedankt dr. Johan Mattelaer!
Dr. Johan Mattelaer
WETENSCHAPPELIJK KALENDER VOOR DE REGIO KORTRIJK Datum
Onderwerp
Locatie
Organisator
15 januari
Ethische beslissingen in het RVT dhr. Linius Vanlaere KUL
KUL campus Kortrijk
Huisartsen Zuid W.Vlaanderen
3 februari
Kliniek van hand en pols prof. Filip Stockmans, AZG dr. Jeroen Van Haecke, AZG
KUL campus Kortrijk
Huisartsen Zuid W.Vlaanderen
6-7 februari
Symposium BHPA
KUL campus Kortrijk
BHPA a|z Groeninge
19 februari
Is er toekomst als huisarts
Meeting Center Gruzenberg
Huisartsen Zuid W.Vlaanderen
3 maart
Topics kindergeneeskunde Dienst pediatrie Waregem
OLV Lourdes Waregem
Huisartsen Zuid W.Vlaanderen
19 maart
Als de zon een probleem is prof. dr. Jo Lambert UG
Meeting Center Gruzenberg
Huisartsen Zuid W.Vlaanderen
27 maart
Symposium rampenmanagement crisiscommunicatie en mediabeleid
16 april
Bipolaire stoornis: een spectrum prof. dr. Kurt Audenaert UG
KUL campus Kortrijk
Huisartsen Zuid W.Vlaanderen
28 mei
Vaatheelkunde vandaag prof. dr. Vermassen
Meeting Center Gruzenberg
Huisartsen Zuid W.Vlaanderen
18 juni
Croissance contre santé Dr. Lea De Strooper
Meeting Center Gruzenberg
Huisartsen Zuid W.Vlaanderen
a|z Groeninge