Achtergrondinformatie Adivasi volkeren De Khond: De Khond leven verspreid over heel Orissa. Hoewel zij in elk district leven, zijn ze voornamelijk te vinden in Phulbani, Ganjam, Sambalpur, Koratpur en Balagir. Ook in andere staten van India leven groepen Khond. De naam Khond is afgeleid van het Telugu woord ''Khonda'' of heuvel. Het is een gastvrij volk; ze zullen bezoekers altijd ontvangen met eten en drinken, hoe arm ze ook zijn. Het zijn stevige innemers. Er wordt van ze gezegd dat ze best een tijdje zonder eten kunnen, maar niet zonder drank! Er bestaan grote verschillen tussen verschillende groepen Khond en het zou te ver gaan om al die groepen op te noemen, maar de belangrijkste zijn: • De Desia Khond: leven voornamelijk in de vlaktes • De Dangaria Khond: wonen in de hooglanden (Dangaria betekent hoogland) • De Kutia Khonds: wonen in het district Phulbani Een Khond dorp bestaat meestal uit een aantal huizen op één rij. Naast iedere rij staan andere huizen, waar bijvoorbeeld jongens- en meisjes slaapzalen zijn. De Kutia wonen altijd aan de voet van een heuvel. Hun gemeenschap bestaat uit 8 tot 10 huizen. Na zo'n 5 tot 6 jaar trekken ze door naar een andere plaats. Opvallend is dat ze aparte huizen hebben voor hun huisdieren. De hierboven genoemde slaapzalen voor jongen en meisjes blijven natuurlijk strikt gescheiden. Jongens en meisjes komen in zo'n slaapzaal te wonen als ze een jaar of acht zijn en ze gaan dan alleen nog maar naar het van de ouders om te eten. Een oudere vrouw van de stam waakt over de meisjesslaapzaal. Mannen en vrouwen die nog vrijgezel zijn slapen hier ook. Tussen 18 en 22 jaar is de leeftijd om te gaan trouwen. Voordat dat echter zo ver is, moeten er eerst talloze onderhandelingen plaatsvinden tussen de respectievelijke ouders. Als het principebesluit om te gaan trouwen genomen is, gaan de ouders van de jongen naar de ouders van het meisje. Er wordt rijst gekookt; als die over kookt, wordt dat gezien als een slecht teken en worden de onderhandelingen over de bruidsschat uitgesteld. Als de ouders van de jongen op weg zijn naar de ouders van het meisje en ze komen een slang of een ander wild dier tegen, dan is dat ook een zeer slecht teken voor het aanstaande huwelijk. Huwelijksplechtigheden gaan gespaard met allerlei rituelen en opnieuw een hoop drank… Een eventuele scheiding is snel geregeld. De vrouw verklaart voor de dorpsraad dat ze niet langer met haar man wil samenwonen. Ze krijgt dan een nieuwe saree en één rupee. Daarmee is de scheiding uitgesproken en gaat ze terug naar het huis van haar vader. Het werk wordt door zowel mannen als vrouwen gedaan, al is er wel een scheiding van taken. Vrouwen doen al het huishoudelijk werk, verzorgen de kinderen en helpen hun mannen in het veld. De mannen zijn verantwoordelijk voor al het andere werk. Rijst is het basismenu, maar meestal brengen de rijstvelden niet genoeg op voor het hele jaar. In het regenseizoen wordt mangopit vermengd met rijst en suiker gegeten
om rijst te sparen. Curries worden zelden gegeten, wel vis, vogels en vlees. Rijstbier is de meest populaire drank. De Gadaba: Eén van de meest kleurrijke stammen van Orissa zijn de Gadaba. In Orissa is de grootste groep te vinden in het district Koraput, op het centraal plateau tussen Madhya Pradesh en Andhra Pradesh. Ze hebben hun eigen taal, het Gutab of Gudaba, en slechts enkelen spreken Oriya. Gadaba zijn geen nomaden. Ze wonen permanent in vrij grote dorpen in moeilijk begaanbare bergterrein. Een dorp bestaat uit twee rijen huizen met een breed pad ertussen, begroeid met Banyan bomen. De hoofdman bezit het grootse huis, meestal in het midden van één van de rijen. Huizen zijn gemaakt van bamboe en hout, versterkt met aarde. Ieder huis heeft een veranda. Ook de Gadaba hebben aparte slaapzalen voor jongens en meisjes. Ieder dorp heeft een ontmoetingsplaats, te herkennen aan cirkelvormig bij elkaar gezette stenen. Vaak zijn die stenen heilig en vertegenwoordigen ze een god. De mannen gaan over het algemeen 'normaal' Indiaas gekleed, maar de vrouwen dragen zeer aparte kleren. Rond hun heupen dragen ze een kerang, een geweven kleurrijk kledingstuk, gemaakt van katoen en heestervezels geverfd met indigo. Ter versiering worden er rode, witte en blauwe strips op gemaakt. De bovenkleding wordt op een zelfde manier gemaakt. Meer en meer wordt deze traditionele kledij echter vervangen door katoenen, modernere kleding. Eén van de armen wordt volledig bedekt met koperen of zilveren armbanden en in hun oren dragen ze enorme spiraalvormige ringen. Hun voorhoofd wordt vaak bedekt met een krans van schelpmunten en om hun hals dragen ze kralen kettingen. Het haar wordt in twee spiraalvormige vlechten gedragen, waarvan de uiteinden aan elkaar worden verbonden met een stukje hout. Dat uiteinde ziet eruit als een hoefijzer. Zilveren of koperen ringen om vingers en benen worden als zeer modieus beschouwd. De Gadaba hebben een kastensysteem. Enkele belangrijke personen in een dorp zijn: de Neak, of hoofdman, die ervoor moet zorgen dat er orde in het dorp blijft. Tevens is hij, samen met andere vooraanstaande dorpsleden, de 'rechter' bij conflicten. De Challan is feitelijk het hulpje van de hoofdman. Zijn voornaamste taak is het ontvangen van bezoekers in het dorp. Hij moet er dan voor zorgen dat de gasten niets te kort komen. De Disari is als priester verantwoordelijk voor alle ceremonieën. Dorpsleden gaan ook naar hem toe als ze ziek zijn of als er zich rampen over het dorp voltrekken. Er bestaat een ingewikkelde manier om te trouwen. Feitelijk is er niet één vorm, maar is alles mogelijk, van polygamie en liefdeshuwelijken, tot door de ouders geregelde bruiloften. Er wordt wel altijd een bruidsschat betaald. Maar in wat voor vorm er ook wordt getrouwd, het hele dorp is er bij betrokken. Iedereen helpt mee bij de voorbereidingen en natuurlijk is het hele dorp bij de plechtigheid zelf aanwezig. Echtscheiding is snel geregeld. De man betaalt een paar rupees aan de vrouw en daarmee is de zaak geregeld. De Gadaba leven van wat het land hen opbrengt, aangevuld met vlees en vis van de jacht. Uitzonderlijk is dat ze zowel varkensvlees als rundvlees eten. Vooral door dat laatste kijken andere stammen nogal eens neer op de Gadaba, want het eten van rundvlees wordt over het algemeen als zeer ongemanierd beschouwd. De Bonda: vormen maar een hele kleine stam (ca. 5000). De naam Bonda betekent naakte mensen en dat is dan ook het opvallende aan hen. Vooral de vrouwen gaan zeer
schaars gekleed in een klein schaamlapje. Wel bedekken ze zo veel mogelijk van hun lichaam met grote halskettingen van koper en kralen. Ze leven in de Bonda heuvels, op de grens van Orissa en Andhra Pradesh. Dat is een nogal afgelegen gebied waardoor hun cultuur nog niet zo beïnvloed is door de moderne wereld. Een Bondadorp strekt zich meestal uit over de hele oppervlakte van een heuvel. De meeste dorpen zijn omgeven met mango- en jackfruitbomen. Huizen staan kriskras door elkaar. De Sindibor, een megalieten verhoging, is het centrum van het dorp. Hier worden religieuze ceremonieën gehouden en komen mensen samen om de laatste roddels uit te wisselen. Een Bondahuis is gemaakt van bamboe, aarde met stro vermengd en houten pilaren om het dak te ondersteunen. Gras dient meestal als dakbedekking. De meeste huizen hebben twee kamers, één om in te koken en te slapen en één om granen in op te slaan. Bonda leven voornamelijk van het land. Van oorsprong zijn het ook jagers, maar door de intensieve landbouw en de dichte bevolking is er niet veel wild meer over. Nu wordt er alleen nog voor festivals gejaagd. Wel houden ze vee als geiten, kippen en varkens. Maar, de Bonda staan vooral bekend om hun kennis van landbouw. Ingenieuze irrigatiesystemen samen met terrasbouw, zorgen ervoor dat er voldoende rijst is voor het hele dorp. Daarnaast heeft iedereen nog verschillende stukjes eigen grond, waar ze om toerbeurt gewassen laten groeien, om zo de grond kans te geven weer te herstellen. Dit alles zorgt ervoor dat ze in feite in hun eigen onderhoud kunnen voorzien. Slechts een paar producten als peper, tabak, jackfruit en … bezems worden op de lokale markten verkocht. Ruwweg is de Bondagemeenschap op te delen in de Ontal, of cobra, en de Killo, of tijger. Deze indeling, naar totems, wordt Bansa genoemd, maar er zijn nog maar zo weinig Killo's over dat de betekenis ervan eigelijk aan het uitsterven is. Een andere indeling, in kasten, de Kuda, speelt een veel belangrijker rol. Vrijwel iedere Bonda zal zijn Kuda-titel achter zijn naam noemen. Er is een hoofdman, de Naik en een priester, de Sisa. Ook Bonda kennen aparte slaapvertrekken voor ongetrouwde meisjes en jongens. Vroeger sliepen de meisjes zelfs buiten het dorp, maar dat komt niet meer voor. Hoewel seks voor het huwelijk streng verboden is, mogen de jongens wel de meisjes opzoeken, om ze zo te leren kennen. Als ze met een meisje willen trouwen, geven ze dat aan door een armband in de handen van dat meisje te stoppen. Huwelijken met mensen van het eigen dorp zijn trouwens verboden. Het is opvallend dat bij getrouwde stellen de vrouw bijna altijd ouder is dan de man. Zo is de vrouw ervan verzekerd dat de man nog voor haar kan zorgen als ze zelf oud is. De Bondad staan er overigens om bekend dat ze zeer agressief zijn. Onderlinge ruzies willen nog wel eens uitlopen op zware verwondingen en moorden. Ook deinzen ze er niet voor terug om af en toe eens een dorp van een andere stam, of de dichtstbijzijnde markt te plunderen! De Koya: hoewel verspreid in heel Orissa, wonen de meeste Koya in het district Koraput. Ze leven in dicht begroeide, moeilijk toegankelijke junglegebieden. Koyadorpen zijn gebouwd op open plekken in de jungle. Een smal pad door het bos is vaak de enige verbinding met de dichtstbijzijnde weg. Een dorp kan variëren van 5 tot 30 huizen. Een familie hoeft niet steeds in hetzelfde dorp te blijven wonen. Veel families verhuizen naar een ander dorp, omdat ze op zoek gaan naar beter land of omdat ze uit bijgeloof uit hun oorspronkelijke dorp wegtrekken. Als je huizen dicht bij elkaar ziet staan, zijn dat trouwens nieuwkomers. Hutten worden gemaakt van bamboe en
takken versterkt met aarde. Het dak wordt gemaakt van een speciaal soort junglegras. Ieder huis heeft één of twee slaapvertrekken en aparte verhogingen waar de varkens, geiten en ander vee slapen. Een veranda, die om het hele huis heen loopt, doet dienst als werkplek. Rond het huis heeft iedereen een tuintje, waar tabak, mosterd en groenten worden verbouwd. In, of buiten het dorp, is er een bijagudi, of huis van God. Verder kunnen er meerdere heilige plaatsen zijn, een groep bomen bijvoorbeeld. Aparte slaapzalen voor meisjes en jongens worden bijna niet meer gebruikt. 'Familie' is van oorsprong een ruim begrip bij de Koya. Niet alleen kinderen, maar soms ook tantes, kleinkinderen en ongetrouwde andere familieleden worden ertoe gerekend. Als een zoon wil trouwen, vraagt hij een stuk land van zijn vader. Hij bouwt dan een huis naast het huis van zijn ouders, maar eet wel met zijn vrouw en kinderen in zijn oorspronkelijke ouderlijk huis. Bruidsschatten zijn erg hoog. Een rijke hoofdman kan, als hij wil, met meerdere vrouwen trouwen, als hij maar genoeg geld heeft. Hoe meer vrouwen, hoe meer status je hebt. Werk is strikt verdeeld in mannenwerk en vrouwenwerk en alleen al daardoor is het noodzakelijk om te trouwen. Mannen letten niet op uiterlijkheden bij het uitzoeken van een bruid. Een goede gezondheid en een sterke bouw, waardoor de vrouw het harde werk aankan, zijn veel belangrijker. Om een aantrekkelijke partner te zijn, moeten mannen hun gezin kunnen onderhouden, veel vee hebben en gezond zijn. Ouders regelen over het algemeen het huwelijk en liefdeshuwelijken komen weinig voor. De link tussen conceptie en geboorte wordt niet gelegd. Koya geloven dat hun god het kindje in de buik van de moeder plant. Er is een speciale hut voor bevallingen. Een paar dagen na de geboorte is er een naamceremonie. Het kindje wordt in een wiegje gelegd met in de gesloten hand een paar rijstekorrels. De priester noemt dan achter elkaar namen op en de naam die genoemd wordt op het moment dat het kindje zijn hand open doet, waardoor de rijst er uit valt, wordt de naam van het kind. De Peda, of hoofdman, is de absolute heerser van de gemeenschap. Het ambt van hoofdman gaat over van de vader op de oudste zoon, maar die moet wel bewezen hebben dat hij een wijs en onpartijdig man is. Als de oudste zoon ongeschikt blijkt te zijn, komt de volgende zoon in aanmerking. Mocht de hoofdman geen zonen hebben, dan komt de zoon van zijn broer in aanmerking en als die ook geen zonen heeft, wijst de priester iemand aan. De hoofdman overlegt wel met de dorpsraad, maar iedere beslissing van hem wordt geaccepteerd. Hoewel een hoofdman dus zeer veel macht heeft, zal hij er echter nooit misbruik van maken. Hoofdmannen zullen ervoor zorgen dat ze nooit impopulair worden. De Perma, of priester, is de op één na belangrijkste man van het dorp. Hij leidt niet alleen de religieuze bijeenkomsten, maar heeft ook een belangrijke stem bij grote beslissingen. Hij wordt zeer gerespecteerd, omdat hij in contact staat met de wereld van de geesten. Priesterschap gaat ook over van vader op zoon. De Wadde is de tovenaar. Deze functie gaat niet over van vader op zoon, maar een tovenaar wordt gekozen op grond van zijn 'bovenaardse' kwaliteiten. Die bovenaardse kwaliteiten heb je als je als kind afwijkende, verwarde haren hebt! Omdat mensen geloven dat de Wadde over zwarte negatieve magie beschikt zijn ze bang voor hem, maar tegelijkertijd hebben ze hem nodig als ze ziek zijn. Daardoor ontstaat er een soort haatliefde verhouding tot de Wadde.
Koya geloven in meerdere goden. Naast Gudi Mata, de dorpsmoeder en Bhum, aarde, de belangrijkste goden, is het niet ongebruikelijk dat ook Hindoegoden worden aanbeden. Hun landbouwmethoden zijn zeer primitief, waardoor ze genoodzaakt zijn de opbrengst aan te vullen met andere soorten voedsel, zoals fruit en wortels uit de jungle. Daarnaast jagen ze graag op klein wild als vogel, hazen, eekhoorns en ratten. De Saora: De Saora worden ook wel Savaras of Sabaras genoemd en is een relatief grote bevolkingsgroep, die over de hele staat Orissa verspreid leeft. Juist doordat ze zo verspreid leven, zijn er grote verschillen te vinden tussen de verschillende Saora gemeenschappen; sommigen leven van de landbouw, anderen van visserij of de inkomsten van ambachtelijk werk. Ieder lid van een Saoragemeenschap behoort tot een Birinda, een soort familie, maar dan veel groter. Een Birinda bestaat uit alle nazaten van een bepaalde voor ouder, meestal vijf of meer generaties. Als een vrouw trouwt, blijft ze lid van haar eigen Birinda. Huwelijken binnen de Birinda zijn verboden. Saora zijn dol op kinderen; krijgen veel aandacht en hebben veel al dezelfde rechten als volwassenen, maar aan de andere kant zijn ze ook heel snel zelfstandig en helpen ze mee met alle werkzaamheden. Saora hebben talloze goden, sommigen kwaadaardig. Daarnaast geloven ze dat hun overleden voorouders steeds meekijken met wat ze doen. Als de voorouders iets niet bevalt, zal het dorp geplaagd worden door ziekte of een andere ramp. Priesters onderhouden het contact tussen de levenden aan de ene kant en de doden en goden aan de andere kant. Christendom rukt de laatste jaren steeds sneller op, daar hebben talloze missionarissen wel voor gezorgd. Ze veranderden niet alleen de godsdienst, maar ook de kleding, taal en cultuur van de Saora. Een Saoradorp kan vijf, maar ook meer dan honderd families omvatten. Meestal worden de huizen in nette rijtjes naast of tegenover elkaar gebouwd. Voor de muren wordt steen en aarde gebruikt, het dak is meestal van stro. Over het algemeen zijn de huizen heel laag en vrij klein, behalve het huis van de hoofdman, dat juist heel groot is. De meeste Saora leven van wat ze verbouwen, aangevuld met wat ze in de jungle aan eetbaars vinden. Er wordt wel gezegd dat de Saora de beste vakmensen in Orissa zijn als het om landbouw gaat. Toch kunnen ze daarmee niet volledig in hun onderhoud voorzien, omdat een groot gedeelte van de opbrengst op gaat tijdens de talloze festivals. Onderling gebruiken ze geen geld. Als ze iets van een ander willen hebben, komen ze met een ruilobject. Toch verkopen ze wel wat van hun producten aan lokale handelaren, maar helaas worden ze daarbij nog al eens afgezet, omdat ze geen idee hebben van de waarde van het geld.