Achter mijn glimlach
!
1!
Eindredactie: Tanja Harpe Omslagontwerp: Sander Veenendaal
KJJB 40-'49 Apollovlinder 19 1113 LL Diemen
ISBN 90 73763 07 X
1994, 1998, 2002 Uitgeverij KJJB '40-'49 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
2!
Achter mijn glimlach Vanuit het donker naar het licht
Derde druk ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! Uitgeverij!KJJB!'403'49!
!
3!
Kinderen zijn de zonen en dochteren van 's levens hunkering naar zichzelf.
Kahlil Gibran
!
Interviews met de na-oorlogse generatie van ouders die de oorlog meemaakten in het voormalig Nederlands-Indië en bijdragen van ervaringsdeskundige hulpverleners. Tanja Harpe en Wilmar Dolman
Een aantal van de geïnterviewden van de na-oorlogse generatie heeft om privacy-redenen gekozen voor een andere naam.
Met oprechte dank aan allen die met hun persoonlijk verhaal achter hun glimlach laten kijken. Tevens danken wij de hulpverleners die hun medewerking hebben verleend door een waardevolle ervaringsdeskundige bijdrage te leveren. Tenslotte zijn wij allen erkentelijk die hebben meegewerkt aan de totstandkoming van dit boek.
Wij dragen dit boek in liefde op aan onze kinderen: Michelle en Babet Sander en Ruben
4!
Inhoud
6 9 14 15 27 37 47 59 71 81 92 105 114 125 126 132 138 142 151 157 159 160 163 164 165 167
!
Voorwoord Annet de Bruyn en Bert Firing Inleiding TH Oorlogsleed TH Aanpassingsgedrag TH Loyaliteit WD Gevoelloos vechten TH Omgaan met verleden TH Niet opvallen TH Symbiose WD/TH Evenwicht in het bestaan TH Losgescheurd TH Ongedeelde ervaringen WD O v erd rach t W D Altijd vechten TH Eigen keuzes maken TH Een helende dialoog TH Behoedzaam te werk gaan TH Elkaars waarheid respecteren TH Goed zoals je bent TH Nawoord Bert Firing Wij Aanbevolen literatuur Artikelen Algemeen Adressen Auteurs
5!
Voorwoord
Vanuit het KJBB-bestuur is aan de leden van de werkgroep Indische naoorlogse generatie (INOG) verzocht om een voor- en nawoord voor dit boek te schrijven. Graag willen wij aan dit verzoek gehoor geven. Tijdens de maandelijkse INOG-inloopdagen te Nieuwegein is er naast andere activiteiten ook ruimte om te praten over de eigen levensgeschiedenis. Dit leidt tot veel wederzijdse herkenning en betekent vaak een hele opluchting door te ervaren dat je meteen begrepen wordt zonder je verhaal te moeten toelichten of op onbegrip te stuiten. De interviews in dit boek vertonen zoveel overeenkomsten dat het van grote waarde is voor mensen die een antwoord zoeken op de vraag: `Wat heeft de problematiek van de tweede generatie te maken met een oorlog die vijftig jaar geleden aan het andere eind van de wereld gevoerd werd? '
Hoewel de leeftijd van de groepsleden uiteenloopt van 20 tot 52 jaar maakt deze lotsverbondenheid dat we ons thuis voelen op deze ontmoetingsdagen. Om de lezer een idee te geven wie tot de NOG gerekend wordt, volgt hieronder een korte verklaring. Allen zijn wij natuurlijk geboren na de oorlog. Sommigen in voormalig Nederlands Indië tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd, anderen in Nederland. Van onze ouders heeft één of beiden de oorlog tegen Japan en de onafhankelijkheidsstrijd meegemaakt. De groep bestaat uit Indischen, uit blanken en alle mengvormen daartussen. Dit boek is geen aanklacht tegen onze ouders, want een groot gedeelte van hen is zich niet bewust geweest dat hun trauma's konden doorwerken in het leven van hun kinderen.
6!
Zij verdienen alle respect omdat zij ontzettend hun best hebben gedaan om ons een goede opvoeding te geven met meer mogelijkheden op een betere toekomst dan zij zelf hadden. De verhalen en gedichten in deze bundel getuigen op zeer indringende wijze over de ervaringen van een aantal van ons, hetgeen aanleiding geeft om erkenning te vragen voor en de aandacht te richten op de psychosociale problematiek van de INOG. De problematiek is ontstaan uit een wisselwerking van de trauma's van onze ouders en de doorwerking hiervan bij hun kinderen. De trauma's van onze ouders zijn het gevolg van de oorlog en de woelige periode hierna in voormalig Nederlands Indië, de gedwongen emigratie en/of repatriëring, de moeizame aanpassing in Nederland en de specifieke sociaal culturele achtergrond. De trauma's vinden zijn weerslag in zaken zoals: gemis aan basale veiligheid, gebrek aan vertrouwen in relaties. Dit laatste kan gevolgen hebben in het aangaan van sociale contacten in werkrelaties en intieme relaties. Veel leden van de tweede generatie zijn bang voor conflicten, kunnen slecht omgaan met agressie en vertonen vluchtgedrag wanneer het hen emotioneel te zwaar wordt. Op den lange duur kunnen velen psychosomatische klachten krijgen. Een aantal tweede generatiegenoten is zich bewust van bovengenoemde gevolgen en hun onvermogen om emoties te hanteren. Wij willen dit gegeven doorbreken! Daarom zoeken wij naar alternatieven om deze aangeleerde overlevingsstrategieën te veranderen dan wel bij te stellen. Wij trachten onszelf te ontwikkelen tot een individu dat zichzelf mag zijn, eigen keuzes mag maken en grenzen durft te stellen. Een levenshouding wil aannemen om adequater met emoties en situaties om te gaan en dit aan te reiken aan onze kinderen. ! Het neerschrijven van onze eigen geschiedenis, zwart op wit, getuigt van moed omdat wij daarmee een ongeschreven regel doorbreken. De meesten van ons hebben immers de boodschap meegekregen om datgene wat zich in het gezin afspeelde te verbergen voor de buitenwereld. Een andere regel was om ons bescheiden op te stellen en vooral niet op te
!
7!
vallen! Daarmee voldeden wij aan de wens van onze ouders om ons zoveel mogelijk aan te passen aan de Nederlandse samenleving. Maar... hoe willen en kunnen wij * erkenning krijgen wanneer wij blijven zwijgen! * onze situatie duidelijk maken wanneer wij blijven zwijgen! * onze pijn een plaats geven wanneer wij blijven zwijgen! * in gesprek komen met onze ouders wanneer wij blijven zwijgen! Bij velen is de problematiek van de na-oorlogse generatie nog onbekend. Wij hopen dat dit boek zal bijdragen tot meer begrip voor het feit, dat onze problemen in relatie staan met het onverwerkte verleden van onze ouders. Tevens kan het boek een stimulans zijn om onszelf te bevestigen en te erkennen, om het zwijgen te doorbreken en te komen vanuit het donker naar het licht.
Juli 1998 Namens!de!werkgroep!van!de!Indische!Na3oorlogse!Generatie,!! Annet!de!Bruyn!en!Bert!Firing
8!
We verwerven vrijheid wanneer we de volle prijs hebben betaald voor ons recht om te leven. Tagore
Inleiding
"Jullie hebben de oorlog gewonnen, maar zijn tot in het vierde geslacht de verliezers." Deze uitspraak deed een Japanse legerofficier nadat hij zich had overgegeven. In dit boek komen tien mensen van de 'Indische' na-oorlogse generatie (naar schatting 400.000 tot 600.000 personen) aan het woord. Hun ouders hebben de oorlog in Zuid-Oost Azië meegemaakt, waar ze werden opgesloten in interneringskampen, moesten werken aan de beruchte Birmaspoorlijn of vogelvrij buiten het kamp verbleven. Na de 'bevrijding' volgde de Indonesische vrijheidsstrijd -de extremisten-oorlog- en vervolgens de gedwongen repatriëring. In Nederland voelden ze zich vaak niet welkom. Ze kwamen letterlijk met lege handen; er was nauwelijks op vang en geen collectief rouwproces voor de overlevenden van de 'verre' oorlog. De 'assimilatie' verliep ogenschijnlijk geruisloos: ze hadden besloten er nooit meer over te praten. Zo konden de gevolgen zich uitstrekken over de levens van hun kinderen. Wie het verleden verzwijgt, blokkeert de toekomst. Momenteel kampen naar schatting 64.000 mensen van de Indische naoorlogse generatie *) met ernstige gezondheidsklachten. De verwachting is dat dit aantal zal toenemen mede omdat de 'verre oorlog' na vijftig jaar eindelijk bespreekbaar wordt. Bovendien wordt de spankracht minder bij het ouder worden en onverwerkt leed laat zich niet kanaliseren: bij een ingrijpende verandering kan op allerlei fronten van alles mis gaan. Dit boek is niet bedoeld als verraad of ontrouw aan de ouders die het tij-
!
9!
dens de oorlog en wellicht nog meer tijdens de periode erna, de Bersiaptijd, zo zwaar hebben gehad. Velen hebben gemeend alleen de heldenverhalen te moeten vertellen uit deze rauwe hoofdstukken van de geschiedenis. Een incompleet beeld, maar de rest was te erg voor woorden en in Nederland was slechts aandacht voor de 'eigen' oorlog. De ingeslikte pijn en het verdriet kregen de kans zich om te zetten in -voor hun kinderen- voelbare spanningen. Intussen waren de kinderen solidair en moesten waarmaken wat in de oorlog aan toekomst verloren was gegaan: het geschonden verleden van hun ouders repareren. Ouders hebben hun best gedaan en gehandeld naar hun beste vermogen. Het gaat niet om schuld. Leed is individueel. In de gezinnen is vaak meer gebeurd dan in dit boek verteld is. De verhalen zijn omwille van de leesbaarheid beknopt gebleven. Maar ze verwoorden de waarheid van kinderen die de gebakken peren ongevraagd op hun bord geserveerd kregen, die materieel nauwelijks iets tekort zijn gekomen, maar door de gevolgen van de oorlog emotioneel des te meer hebben moeten missen. Velen zijn nog steeds bezig zich te bewijzen, op zoek naar wie ze zijn. Voor de verhalen van hen die terugkeerden uit het voormalig Nederlands-Indië was destijds geen plaats. De geschiedenis lijkt zich te herhalen. Het inslikken van de pijn van traumatische ervaringen laat van binnen onuitwisbare sporen na. Onverwerkte, verdrongen pijn wordt doorgegeven aan de volgende generatie. Maar wat kun je doen als zoveel verloren is gegaan? Flink zijn, niet bij de pakken neerzitten en vooral niet voelen wat je voelt, was veelal de boodschap: één van de overlevingsmechanismen uit de kampen. Net als 'je moet het zelf kunnen(!), je hebt niemand nodig, je kunt immers niemand vertrouwen'. Onder alle omstandigheden doorgaan tot je allang niet meer kunt, aanpassen, niet opvallen, is de erfenis van de oorlog. In veel gezinnen namen kinderen onbewust de zorg voor hun ouders over, hetgeen een niet aflatende loyaliteit met zich meebracht. Bij de 'Indische' na-oorlogse generatie komt het voor dat de ouder zich identificeert met de Japanse agressor, een extra problematiek die bij Joden nauwelijks voorkomt. En de boodschap, ondanks Indische afkomst Nederlands gedrag te vertonen, maakt het nog ingewikkelder: waar hoor je dan thuis? Maar net als hun ouders leerden ze hun angst en pijn uiterst knap te verbergen: achter hun glimlach. Verdriet toon je niet, laat staan dat je 10!
het deelt. Dat veroorzaakt isolement en geeft het gevoel niet begrepen, eenzaam en in de steek gelaten te zijn. Door het gemis aan basisveiligheid is het moeilijk controle over het eigen leven te houden. De meest voorkomende klachten zijn verdriet, depressie, onrust, diepe wanhoop en angst, vooral voor afknappen in het werk. Hoe moet je anders je bestaan waarmaken? Jarenlang proberen ze te overleven, zich staande te houden in het eenzame gevoel niet echt aansluiting te hebben, niet wetend hoe het anders moet. Wat hebben ze trouwens meegemaakt, vergeleken bij het onvertelbare van hun ouders? De enorme machteloosheid waarmee deze na-oorlogse generatie worstelt, is misschien wel het meest treffend. Dat ze hun ouders niet uit die diepe put hebben kunnen helpen, is een ervaring die zonder meer traumatisch genoemd mag worden. Achter de glimlach zit niet alleen wanhoop, maar ook diepe verlatingsangst. Vragen om hulp is een moeilijke stap, want daarmee legt het 'kind' een verband met de oorlog en dat komt neer op een aanklacht tegen de ouders. Maar als je ergens last van hebt, is het beter je overlevingsvalkuilen te leren gebruiken als sterke kanten. Dit zijn de verhalen van mensen die de moed hebben gehad de familiecode-van-het-flink-zijn te doorbreken. Niet omdat ze daar bewust voor kozen, want het werd ze maar al te vaak niet in dank afgenomen. Het gevolg was vaak dat familie het contact verbrak. Het niet meer kunnen volhouden raakte de pijn van de ander, de ouder, broer of zus die het verleden zorgvuldig had weggeborgen. Vermijding en ontkenning zijn de grote mechanismen waarmee veel mensen zich door het leven proberen te slaan. Verdringen en zwijgen is wellicht het meest gevaarlijke wat een mens kan doen. Oorlogsleed kan zelfs ten koste gaan van het diepste wat een mens wil: gezien en gekend worden. Vooral als kind, dat geen bezit is maar een geschenk. Ieder mens maakt uiteindelijk zijn eigen volwassene, met alle beperkingen. Die keuze kunnen we -nog steeds in vrijheid- maken. In veel landen -steeds dichterbij- is dit niet het geval: haat leidt tot zelfvernietiging. De gevolgen zijn voelbaar. Voor en tijdens de werkconferentie over de 'Indische' na-oorlogse generatie in het voorjaar van 1994 werden nogal wat kanttekeningen geplaatst
!
11!
bij het onderzoek dat het Instituut voor Psychotrauma verrichtte in opdracht van het Ministerie van WVC. Men kon zich niet aan de indruk onttrekken dat de uitslag moest zorgen dat specifieke regelingen ten behoeve van oorlogsslachtoffers konden worden gesloten. Dit is helaas inmiddels gebeurd en het is te hopen dat bekwame hulpverleners hun bijdrage zullen kunnen leveren aan het verwerken van door velen onbegrepen en ontkende ervaringen. In dit boek komt ook een aantal hulpverleners aan het woord. Zij zijn benaderd op grond van hun ervaringen met mensen van de 'Indische' na oorlogse generatie die in toenemende mate contact zoeken met de hulp verlening. Het (b)lijkt een voorwaarde dat de hulpverlener met de –Indische- achtergrond op de hoogte is. In het hoofdstuk over de ontmoetingsgroep na-oorlogse generatie van de Vereniging Kinderen Japanse Bezetting en Bersiapperiode '41-'49 kunt u lezen dat een steeds groter aantal mensen hier herkenning vindt en daarmee erkenning van hun specifieke, in eigen kring veelal onbespreekbare problematiek zodat ze een begin kunnen maken met leven in de ware zin van het woord en in staat zullen zijn 'achter de glimlach' hun echte gezicht te tonen. Wij hopen dat de herkenning van de verhalen in dit boek het 'soedah, laat maar' in een ander daglicht zal plaatsen. De 'Indische' naoorlogse generatie heeft wel degelijk iets meegemaakt, maar er is ook veel aan te doen. Wij kunnen uit eigen ervaring aanraden die stap te zetten. Het is de moeite waard voor jezelf, je omgeving en je eventuele nageslacht de nare dingen te verwerken zodat ze zich niet kunnen uitstrekken over andere levens. *) Tot de 'Indische' na-oorlogse generatie behoren de kinderen van hen die in de periode 1941-1949, de oorlog en de daarop volgende periode van Indonesische vrijheidsstrijd en politionele acties, meestal bekend onder de naam 'Bersiap', in het voormalig Nederlands-Indië hebben meegemaakt. Tot deze groep behoren kinderen van 'totoks' **), Indo's, Molukkers, Chinezen en alle mengvormen daartussen. Een deel is geboren in Indonesië, een deel in Nederland. De leeftijd varieert grofweg van 15 tot 48 jaar.
12!
**) totok: iemand die geboren is uit blanke ouders, die zich niet vermengden met de autochtone bevolking Velen beschouwen zich gevoelsmatig als Indisch of voelen zich er nauw mee verbonden.
Zeist/Wijk bij Duurstede, 1994
!
13!
Oorlogsleed
De oorlog was niet afgelopen toen je werd bevrijd met vrijheid na het Jappenkamp begon een nieuwe strijd.
Geen van ons heeft dit voorzien laat staan bewust gewild...
Strijd om je leven op te bouwen strijd voor erkenning van je pijn en jouw verblijf in 't Jappenkamp kleurde mijn levenslijn.
Maar ondanks oorlogen de pijn kunnen we altijd proberen er toch weer voor elkaar te zijn. Met respect naar een balans dan pas krijgt het leven
Ik heb de oorlog meegemaakt al ben ik pas daarna geboren angst voor agressie en geweld glans. die heb ik nooit verloren. Niemand weet hoe oorlogsleed onbewust en ongewild gevoelens in een mens verstilt …. nietsontziend vernietigend generaties en relaties emotieloos en collectief verloochent en verkilt.
Tanja, 1991
! 14!
Als je een vreemde voor jezelf bent, raak je ook van anderen vervreemd. Anne Wilson Schaef
Aanpassingsgedrag
Zacharias (1948): We woonden al een tijdje in Nederland en ineens moesten we ons als Nederlander gaan gedragen. We aten stamppot en ik vond het afgrijselijk. Dat was een van die rigoureuze veranderingen die niet werden uitgelegd. Het was gewoon zo. Er werden ook geen Maleise woorden meer gebruikt... mijn vader had echt het idee dat we ons hier maar het beste op alle fronten konden aanpassen. Maar het was tegelijkertijd dubbel: als je met de Hollandse mentaliteit kwam binnenstappen, had je fratsen. Wanneer je het in je hoofd haalde naar het 'waarom' te vragen als hij iets zei, was dat westers. Dat doe je namelijk niet, vragen naar het waarom. Als je dat wèl deed, was het antwoord steevast: "Omdat ik dat zeg en als je het nog een keer waagt, krijg je een draai om je oren." Als ik een vriendje meenam, die niet de beleefdheid had zich keurig voor te stellen, werd ik na zijn vertrek bij mijn vader geroepen die mij meedeelde dat dit zeer onbehoorlijk gedrag was en dat moest ik vooral anders doen. Ik moest netjes en beleefd zijn, beter zijn dan Hollanders. Zo'n vriendje nam ik dus liever niet meer mee, want de signalen logen er niet om. Maar het blijft nauwelijks tastbaar, want over de werkelijke betekenis van de boodschap werd gezwegen. Dan kun je twee kanten uit als kind: van mijn zus had ik al gezien wat het effect was van er dwars tegenin in gaan, dus ik koos onbewust voor aanpassingsgedrag. Mijn ouders zijn allebei Indo, geboren op Java. Vlak voor de oorlog zijn ze getrouwd. Vrijwel meteen na de geboorte van mijn oudste zus is mijn vader opgepakt en getransporteerd naar Japan. Daar werd hij tewerkge-
!
15!
steld in de tinmijnen en bevrijd door de Amerikanen. Tijdens de oorlog heeft mijn moeder op Java gewerkt als verpleegster. Na de capitulatie van Japan is ze met mijn zus geïnterneerd. Bij de terugkeer van mijn vader uit Japan zijn ze naar Makassar gegaan, omdat mijn vader daar een baan bij het onderwijs kon krijgen. Daar ben ik in 1948 geboren. Omdat op ons huis werd geschoten, moesten we regelmatig een schuilplaats zoeken. We zijn gevlucht uit Makassar omdat onze veiligheid niet meer was gegarandeerd. Mijn vader stond toen voor de keus Indonesisch staatsburger te worden of naar Nederland te gaan -hij had recht op verlof- en hij besloot dat de toekomst voor zijn kinderen in Nederland betere vooruitzichten had. Mijn ouders hebben alles achter moeten laten wat ze weer hadden opgebouwd en zijn met inmiddels drie kinderen naar het onbekende land gegaan. We kwamen hier in 1952 aan. Het was de tweede keer dat ze in hun leven alles verloren: een keer in de oorlog en vervolgens na de 'bevrijding', die voor hen geen echte bevrijding is geweest. Het vertrek naar Nederland hebben ze evenmin ervaren als een volledige vrije keus. Ze moesten heel wat stappen terugdoen. We hadden hier geen familie en kwamen volledig ontheemd aan. Wat ik me nog goed herinner, is de eerste sneeuw. We zaten in Limburg in een contractpension en ik had het ontzettend koud. Als kleine kleuter stond ik met mijn mond open om de sneeuwvlokken op te vangen. Verder weet ik nog dat ik die broeken met dat elastiek onder de knie vreselijk vond: het voelde vreemd aan en het jeukte verschrikkelijk want die warme wollen stof was ik niet gewend. Je had hier ook zondagse kleren en dat kende ik eigenlijk niet. In Nederland moest je er altijd netjes bijlopen, aangekleed met een stropdasje. Dat vond ik maar niks, maar ik hield mijn mond want ik wist nooit hoe mijn vader zou reageren. Vanuit het contractpension in Limburg zijn we verhuisd naar NoordHolland, omdat daar een vacature in het onderwijs was. We waren de eerste Indische familie in dat dorp, dus voor de inwoners waren we eigenlijk zwarten. Het schoolbestuur was, wellicht mede daarom, niet unaniem van mening dat mijn vader moest worden aangenomen, dus hij kwam eerst op proef en... hij mocht blijven. In Nederland kwam ik op een katholieke kleuterschool. Ik was gefasci16!
neerd door de nonnen die in volledig habijt twee dingen tegelijk konden: bidden met de rozenkrans op de rug en opletten. Het was vredig in tegenstelling tot thuis: daar was een constante strijd tussen mijn oudste zus en mijn ouders. Dat heb ik toen nooit begrepen, achteraf wel. Ze was niet in staat zich aan te passen aan het strakke regime. Het resultaat van al die ruzies was dat ze op een kostschool werd geplaatst. Daar moest mijn vader allerlei leningen voor afsluiten en dat geld kon maar één keer worden uitgegeven. In het dorp waren allerlei mensen van goede wil die ons van alles toestopten. Uiteindelijk waren we met niets naar Holland gekomen, maar ik herinner me nog de afhankelijkheidspositie die je daardoor kreeg. Je moest dankbaar zijn. Er waren ook mensen die ogenschijnlijk kwamen helpen, maar die werden er zelf beter van. Dat vergroot niet bepaald je vertrouwen in mensen. Ook thuis was dat vertrouwen er niet echt. De gezinstraditie was dat mijn moeder automatisch de kant van mijn vader koos bij ruzies die vaak over geld gingen. Dat gaf zoveel spanning dat ik me voornam niet in geld geïnteresseerd te zijn, althans, ik wil er geen ruzie over. Mijn vader kreeg in die tijd aanvallen van astma, waarvoor hij een tijd in het ziekenhuis heeft gelegen. De specialist adviseerde hem te verhuizen naar een plek die beter was voor zijn gezondheid. Dat werd het midden van het land, waar mijn oudste zus weer bij ons kwam wonen. Ik was toen ongeveer zeven jaar en moest de eerste klas van de lagere school weer overdoen, want ik kon me niet zo goed concentreren. In onze nieuwe woonplaats werd ik wel eens uitgescholden, niet eens zozeer vanwege mijn huidskleur, maar we aten toen weer regelmatig Indisch, dat is met knoflook. Daarvan krijg je een bepaalde lichaamsgeur en dan kreeg je naar je hoofd dat je stonk. Ik vertelde daar thuis niets over want dan zou 'wees maar flink' de boodschap zijn. Ik heb vier broers en vijf zussen, waarvan de oudste drie kinderen in Indië zijn geboren. In Nederland kregen we een broertje dat dood geboren is. Mijn moeder zegt dat hij kort heeft geleefd. Mijn zusje en ik waren op school. Klasgenoten riepen ons en we zagen mijn vader die langsliep met een klein kistje in zijn armen. Thuis werd er verder niet over gepraat... het leven ging gewoon weer door. Verdriet deelden we niet en we toonden het evenmin. In ons gezin was trouwens geen echte scheidslijn tussen degenen die daar
!
17!
en hier geboren zijn. Behalve mijn zus die na mij komt, kunnen we allemaal Indisch koken. Hoewel ze net als ik op Makassar is geboren, voelt ze zich geen Indo, zegt ze. Ik heb zelf geen echte duidelijke herinneringen aan Indonesië. Wat ik nog weet is dat we in Noord-Holland dat hele fijne zilverwerk hadden, djokja-zilver. Prachtig was dat, het betekende ook iets voor me. Maar op een dag was alles weg. Zo zijn veel dingen gewoon weggedaan, waarschijnlijk verkocht of weggegeven omdat Hollands worden zo belangrijk was. Mijn vader heeft dat zo ver doorgevoerd dat hij zelfs met zijn familie brak. Het kon kennelijk niet samengaan. De angst het niet goed genoeg te doen, speelde waarschijnlijk een grote rol. Angst heeft ook mijn jeugd gekenmerkt. Angst voor m'n vader... Hij had iets onberekenbaars en hij vroeg je niet waarom je bepaalde dingen deed: hij constateerde het. Bijvoorbeeld, hij kwam een keer thuis en mijn oudste zus en ik werden bij hem geroepen. We kregen van hem te horen dat we brutaal waren geweest. Daar stond straf op: draai om je oren en een pak slaag. Als dat nu nog met de blote hand ging, was het misschien nog te verdragen, maar hij had een stuk tuinslang op zijn bureau liggen en daar kreeg je behoorlijke klappen mee. Het gebeurde een keer dat we op straat niet opzij waren gegaan voor iemand uit het dorp. Hij hoorde dat, nam dat voor kennisgeving aan en de gevolgen waren voor ons. Als mijn moeder vond dat wij vervelend waren -met zoveel kinderen is dat altijd wel iemand, maar als oudste hoor je dan het verstandigst te zijn-werd de 'hulp' van mijn vader ingeroepen. Je moest bij hem komen, zonder naar jou te luisteren deelde hij mee wat hij van mijn moeder te horen had gekregen en dan volgde het strafritueel. Ik denk nu wel eens op de manier zoals het in het kamp gebeurde: als gevangene had je geen enkel recht van spreken, je 'mocht' alleen de straf in ontvangst nemen ook al stond die niet in verhouding met het 'vergrijp'. Ik kon mijn moeder ook niet echt vertrouwen. Voor zover ik me kan herinneren, heeft mijn moeder nooit ingegrepen door tegen mijn vader te zeggen: nu stop je ermee! Hij kon in blinde woede doorgaan. Hij koppelde ook dingen. Aan het begin van de week kreeg je een draai om je oren als iets hem niet beviel, maar als je in de loop van de week weer iets presteerde wat hem niet aanstond, vond hij dat je niets van die oorvijg had geleerd, dus werd de straf verzwaard. Het was echt een kampregime: pure mishandeling. Mijn rug is een keer zo zwaar toegetakeld dat ik alleen op mijn buik
18!
kon liggen. Na zulke straffen kreeg ik ook geen eten. Mijn oudste zus probeerde me iets te brengen en toen mijn vader dat ontdekte heeft hij haar behoorlijk aangepakt. Ik moest extra uitkijken, zei hij, want hij zou me dan nog meer te grazen nemen... die dreiging staat me nog helder voor de geest. Het engste van het engste stond me te wachten... stel je dat eens voor bij een kind op de lagere school. Daar kon ik soms moeilijk mijn hoofd erbij houden. En dat was een ramp want de schoolresultaten waren heel belangrijk voor mijn vader. Ik had in de eerste klas met kerst een zevenenhalf voor vlijt en op het paasrapport was dat een punt gezakt. Die juffrouw heeft nooit geweten wat die paasvakantie voor mij heeft betekend... Na zo'n mishandeling ging ik op bed zitten, trok de dekens over me heen en probeerde in slaap te komen. De volgende dag moest ik dan om zes uur opstaan en op de slaapkamer van m'n ouders op m'n knietjes huiswerk maken, tot het ontbijt en daarna naar school. Ik voelde me zo aan alle kanten in de steek gelaten en dat is nog maar zwak uitgedrukt. Je durft je ouders niet te veroordelen. Hoe dan ook ontstaat er toch een patroon van afhankelijkheid. Zo kwam ik in mijn volgende woonplaats in het midden van het land, met mijn Noordhollandse accent: een onzeker, bang jongetje dat 'skool' zei in plaats van school. Daar werd ik op gepakt. Ik denk dat alles wat ik tot nu toe had meegemaakt tot resultaat had dat mijn schoolrapporten niet bepaald, uitblonken in mooie cijfers. Integendeel, ik haalde veel onvoldoendes. Ik heb een paar keer gedoubleerd. Mijn vader zag mijn onvermogen alleen als luiheid en ging van het standpunt uit: dan sla ik het erin. Dat gebeurde bijvoorbeeld met de tafels van vermenigvuldiging. Door de spanning en de angst kon ik me niet concentreren. Na het eten was de opdracht huiswerk maken en hardop de tafels zeggen terwijl je om de tafel heenliep. Als je een fout maakte, wist je wat je te wachten stond: na een draai om je oren kon je weer opnieuw beginnen. Dat is zo vernederend. De oudsten kregen ontzettend veel straf. We moesten gewoon zijn agressie opvangen. Gelukkig werd mijn vader op een gegeven moment adjunct-directeur en dat was een verademing: het betekende dat hij minder tijd had zich met het gezin te bemoeien. We hadden trouwens wel een open gezin. Naar
!
19!
buiten toe waren mijn ouders zeer gastvrij, echt Indisch. Maar ik denk dat weinig mensen doorhadden wat werkelijk bij ons thuis gebeurde. Op de lagere school had ik één vriend met wie ik nog steeds contact heb. Verder ging ik niet echt met anderen om. Ik was nogal in mezelf gekeerd. Sport trok me niet echt aan. Op school had je van die groepen die gekozen moesten worden als er een wedstrijd was. Samen met een andere jongen bleef ik altijd over... Over de oorlog werd gesproken in termen van 'dat is geweest en daar praten we niet meer over'. Mijn vader heeft één keer iets verteld over zijn Japanse tijd: dat hij het daar heel slecht heeft gehad, weinig eten en als je ziek was, sleepte je je voort anders kreeg je ook geen eten. Tussen de regels door hoorde je wel dat hij mishandeld is geweest. Hij heeft daar vrienden verloren. Ik schijn naar één van hen te zijn vernoemd, althans dat zegt mijn moeder. Mijn vader heeft de uitwerking van de atoombom met eigen ogen gezien. Ik kan daar niet met hem over praten. Weg uit Indonesië vond hij vreselijk. In Europa brak een jaar na onze aankomst de koude oorlog uit. Ik weet nog die inval in Hongarije: ineens stond onze kelder vol met allerlei blikken. Het gehamster begon weer en op school werd nog steeds over de oorlog hier gesproken, nooit over Zuid-Oost Azië, waar zoveel was gebeurd. Net als je niet sprak over Indo zijn, wij moeten beter zijn dan Hollanders. Mijn vader heeft dat nog heel sterk. Als je met hem een onderwerp aansnijdt waar hij weinig vanaf weet, houdt hij de boot af en komt er na bestudering op terug. Hij is in alles perfectionist in hart en nieren en verwacht dat eigenlijk ook van zijn kinderen. Ik heb heel wat kritiek van hem moeten aanhoren: in zijn ogen was ik te stom om voor de duvel te dansen. Hij wilde graag dat ik zou doorstuderen, maar het bleek dat ik niet aan die wens kon voldoen. Dan vraag je je af hoe je tot een beroepskeuze komt. Ik hielp graag in een banketbakkerszaak bij ons in de straat. Toen ik van school kwam, ben ik naar de banketbakkersopleiding gegaan. In die tijd - mijn puberteit - kreeg ik een vriendinnetje. Haar vader vond mij niet goed genoeg voor zijn dochter. Afgewezen dus. Vaag had ik het gevoel dat het met mijn Indo-zijn te maken had. Ik was een eenling en nogal op mezelf Ik had daarna wel vriendinnetjes, maar het werd nooit
20!
echt serieus omdat ik niet vol vertrouwen contact kon maken. Dat had ik nooit geleerd. Thuis zorgde ik intussen dat mijn vader geen aanmerkingen op mijn gedrag zou kunnen maken. Ik was veel buitenshuis. Samen met mijn zus ging ik vaak naar het museum waar we hielpen in de archeologische werkgroep. Bijna al onze vrije rijd waren we daar om potten schoon te maken, scherven te plakken. Op die manier kom je dan weer in contact met mensen. Ik trok daarnaast veel met mijn vriend op, hoewel ik me nu realiseer dat ik hem niet alles vertelde. Hij zag wel een aantal dingen, maar daar praatte je niet over. In mijn eerste baan werd ik me eigenlijk pas echt bewust van mijn kleur. Tijdens mijn stageperiode zocht ik werk. Ik wist dat ergens een vacature was en ik ging erheen. In de winkel, waar gelukkig op dat moment niemand was, stelde ik me voor en zei dat ik in opleiding was en had gehoord dat er een vacature was. De echtgenote van de baas riep naar achteren: "Man, er staat een zwarte en die wil hier komen werken." Ik maakte meteen rechtsomkeert en zei: "Een prettige dag." Natuurlijk was ik vroeger ook wel eens aangesproken op mijn huidskleur, maar dat had niet echt gevolgen. Daar kon ik me voor afsluiten. Maar dit ging te ver. Bij een grootwinkelbedrijf heb ik ook iets dergelijks meegemaakt. Ik was uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek en op de trap kwam ik de personeelschef tegen. Ze waren al voorzien, zei hij. Ik kreeg niet eens een gesprek. Wie schetst mijn verbazing toen de advertentie een week later weer in de krant stond. Ik ben erheen gegaan en zei dat ik het niet begreep. Maar ik kreeg een zeer ontwijkend antwoord waaruit bleek dat ik niet in beeld was. Toen ik in dienst moest, ben ik het huis uitgegaan. Ik zat bij de landmacht en moest uiteindelijk naar Duitsland. Maar dat wilde ik niet, want er zat ook een afdeling van de troepenmacht in Suriname. Dat trok me veel meer. Liever was ik naar Nieuw-Guinea gegaan, maar dat kon toen niet meer. Dit was een van de eerste dingen die ik zelf bedacht zonder er met mijn ouders over te praten, laat staan toestemming te vragen. Dat was een soort ommekeer. Mijn diensttijd is heel leerzaam geweest, hoewel ik af en toe aan de kant van de weg heb liggen janken. Met volle bepakking in die tropische hitte en dan een mars van dertig kilometer. Zo leer je wel wat discipline is. Na de dienst besloot ik het bedrijfsleven te
!
21!
verlaten. Ik wilde in de gezondheidszorg. Samen met mijn vriend heb ik gesolliciteerd bij de B-opleiding maar de psychiatrie trok me bij nader inzien niet. Vrij snel daarna ben ik in de zwakzinnigenzorg terecht gekomen. Ik heb allerlei diploma's gehaald. Het frappante was dat dit leren geen problemen gaf, want het was geen moeten meer: het was mijn eigen keus, dus kon ik me ook beter concentreren. En ik probeer, net als mijn vader, op allerlei terreinen thuis te zijn. Ik vind het boeiend met mensen om te gaan, maar kan er heel slecht tegen als mensen oneerlijk zijn. Dat heeft voor een deel met mijn eigen achterdocht te maken, maar als mijn vertrouwen wordt misbruikt, kan ik daar niet goed mee uit de voeten. Ik voel vaak aan als iets niet klopt: als mensen in mijn gezicht aardig doen en later blijkt dat ze me niet zien zitten omdat ik Indo ben, kan ik daar ontzettend boos over worden. Mijn vrouw heb ik ontmoet tijdens de opleiding. Ik zie haar nog binnenkomen: ik vond haar wel aardig, zij vond mij een rare jongen. Na een dropping was het 'aan'. We hebben er nooit over getwijfeld of we wel of geen kinderen willen. We hebben er vier en zijn daar heel gelukkig mee. Binnen de familie kunnen we sinds enkele jaren positief met elkaar omgaan. Ik denk dat het ook te maken heeft gehad met mijn manier van zijn tot die tijd. Ik gedroeg me altijd een beetje afzijdig, zo van: als je geen aanleiding geeft, krijg je ook geen moeilijkheden. Dat was voortgekomen uit de gezinssituatie. Je isoleert je van anderen. Mijn zwagers waren aanvankelijk niet echt goedgekeurd door mijn vader en door alles wat vroeger gebeurd is, was de familie enigszins uit elkaar gegroeid. Twee jaar geleden zouden mijn ouders hun vijftigjarig huwelijk vieren en ik vroeg ze naar hun grootste wens. Dat was een weekend uit met kinderen en kleinkinderen. Ik ben bij iedereen langsgegaan en heb geprobeerd een situatie te creëren van vrijheidblijheid. Familie betekent toch wel wat, ook voor de kinderen. Over de oorlog zijn mijn ouders nu iets meer open, maar je moet er voorzichtig mee zijn. Het resultaat van het weekend was in ieder geval dat we de strijdbijl hebben kunnen begraven. We zijn ouder en milder geworden en de scherpe kantjes zijn er enigszins af. Dat geldt nu ook voor mijn baan. Er is een aantal momenten geweest in mijn leven waarop de dingen niet goed gingen. Ik voelde me beperkt in
22!
mijn functioneren omdat ik een aantal zaken onrechtvaardig vond. Daardoor ontstond een geweldig conflict. Gelukkig had ik goede samenwerking met de directeur die mij de ruimte gaf iets anders te zoeken. Ik ben nu hoofd opleiding in de geestelijke gezondheidszorg en doe dat werk met veel plezier. Een paar jaar geleden kreeg ik ineens behoorlijk lichamelijke klachten. Het begon met hartritmestoomissen en allerlei ontstekingen aan m'n gewrichten. Ik heb dat nog steeds en dat gaat gepaard met behoorlijk wat pijn. Ik ben ervoor opgenomen in het ziekenhuis, ben daar binnenstebuiten gekeerd maar er was niets aanwijsbaars te vinden. Die pijn is nog niet weg. Een fusie op mijn werk is me niet in de koude kleren gaan zitten. Ik probeer conflicten te vermijden. Harmonie is voor mij belangrijk. Dat heeft geleid tot een intern conflict waarin collega's het vertrouwen in mij opzegden. Het ging niet meer. Ik had geen zin in een infarct. De directeur stelde een psychologische test voor, want zei hij: we moeten iets kiezen waar je niet weer op vastloopt. Ik ging daar 'open-minded' heen. Ik wist een aantal dingen van mezelf en uit die test bleek dat mijn karakter alles te maken had met mijn opvoeding, mijn verleden. Dat is natuurlijk altijd zo, maar hier kwam de oorlog van mijn ouders aan de orde. Mijn zus is behandeld in Centrum '45. Ze had me gevraagd naar een open dag te komen. De verhalen die ik daar hoorde, hebben me geweldig geraakt. Ik herkende iets, wat wist ik nog niet zo goed. Vervolgens ben ik met haar naar een landelijke dag geweest van de KJBB. Aanvankelijk onder het mom van: Ik breng je weg en haal je op. Maar ze zei: Als jij rijdt, zorg ik voor kaartjes. Die keer was het in Ede. Ik kom daar aan en zie zo ongelooflijk veel Indische mensen. Er gebeurde echt iets met me, maar ik kon het nog niet zo goed plaatsen. Toen ik het verslag over het medisch onderzoek van het Instituut Voor Psychotrauma hoorde, dacht ik: dat is mijn verhaal, het zijn mijn klachten. Bij het zingen van de Indische liedjes had ik het even niet meer: ik was ineens weer thuis. Dat was zo'n tijd afgesloten geweest... Vervolgens ben ik daar wat gaan rondlopen en kwam bij de stand van de 'Indische' na-oorlogse generatie. Toen ik die collage zag met 'wat hebben jullie nu meegemaakt' en foto's van de repatriëring trok een stuk film
!
23!
aan me voorbij. Dat was december en in januari ging ik voor het eerst naar de ontmoetingsdag. Daar krijg ik mijn puzzels aangereikt die ik zo langzamerhand in elkaar kan zetten. Het is niet vreemd met dingen bezig te zijn uit je verzwegen verleden. Ik herken er veel en alles in die veilige omgeving is bespreekbaar, bijvoorbeeld of je dingen aan je kinderen overdraagt, want dat houdt me ook bezig. Mijn klachten hebben er mede toe geleid dat ik een WUV-aanvraag heb gedaan. Via die Wet Uitkering Vervolgingsslachtoffers heb ik erkenning gekregen. Dat was een heel dubbel gevoel. Aan de ene kant dat datgene wat ik meemaakte toch die zware betekenis heeft. Aan de andere kant een soort financiële zekerheid achter de hand als dingen misgaan. Het vervelende vind ik dat een aantal mensen van de eerste generatie nog steeds bezig is met erkenning. En ik ken lotgenoten die arbeidsongeschikt zijn: zij zouden erkend moeten worden. Ik begrijp niet dat de overheid niet inziet hoe groot dat leed is en dan denk ik: geef die mensen dat kleine beetje steun. Rationeel kan ik zaken duiden, maar er hoort emotie bij en dat scherm ik nog steeds af. Ik weet niet wat er dan gebeurt, of ik dan nog kan functioneren. Als die agressie loskomt, kan ik dat dan nog voor mezelf hanteren? Ik voel geen boosheid meer naar mijn ouders, maar ik draag een stuk spanning met me mee die lichamelijke pijn veroorzaakt. Ik denk dat ik er nu iets aan moet doen. Sinds kort ben ik bezig met gesprekstherapie, individueel. Bij iemand die op de hoogte is met de Indische situatie. Bij hem heb ik niet het gevoel dat ik van alles moet uitleggen. Hij begrijpt het en gaat met mij kijken naar het emotionele, wat daar achter zit. Dat vind ik heel spannend, want in feite houd ik me nog steeds staande met mijn overlevingsmechanismen. Ik ontleen mijn identiteit voor een groot deel aan mijn gezin. Het geloof speelt voor mij een rol op de manier zoals het is bedoeld: naastenliefde dus. Dat proberen wij ook onze kinderen mee te geven. Vroeger was het uitgangspunt: eert uw vader en uw moeder. Het gezag van de kerk was zo sterk, zo allesbepalend, dat, wat je ouders ook deden, je had ze maar te eren. Ik kijk er nu anders tegenaan. Vrienden zijn heel belangrijk voor me. Ik heb het idee dat mensen heel 24!
snel zeggen: dat is mijn vriend. Ik heb er maar een paar maar dat zijn mensen met wie ik mijn bestaan deel. Ook mijn werk is erg belangrijk voor me. Maar als ik dat niet meer zou hebben, denk ik niet dat ik me zou vervelen. Ik kan er een stuk van mezelf in kwijt. Aan mijn functie heb ik nooit status ontleend. Ik kan heel goed met mijn leerlingen opschieten en dat gevoel is wederzijds, weet ik. Ik kijk ook achter de cijfers, naar de leerling als mens. Dat is mijn stokpaardje en het heeft duidelijk te maken met mijn achtergrond. Als iets niet lukt met een leerling, ga ik kijken waarom. Dat wil niet zeggen dat het dan wel lukt, maar ik moet mensen recht kunnen aankijken. Je moet mensen in hun waarde laten. Dat leer ik mijn kinderen: doe dingen op die manier dat je mensen recht kan blijven aankijken. Weer die eerlijkheid, dat is een van mijn belangrijke drijfveren. Ik vind dat mijn kinderen moeten kunnen doen wat ze willen. Daarmee bedoel ik dat ze zichzelf moeten kunnen zijn. Ik hoop steeds, ik probeer het, dat ik dat voldoende doe, dat ik dat heb waargemaakt. Ik heb geen ideaalbeeld van: dit moet mijn kind worden. Ik zeg wel dat ze gaven en talenten hebben, die ze moeten gebruiken. Ze zullen het zelf moeten waarmaken met hun eigen beperkingen. Als ze als mens maar gelukkig kunnen zijn. Ik wil geen macht gebruiken, maar gezag. Ze krijgen de ruimte om te kiezen wat bij hen past en daarin begeleiden wij als ouders. Straffen kan ik niet. Als ik iets moet corrigeren, doe ik dat met m'n handen in m'n broekzakken. Als ik boos ben, hebben ze het echt bont gemaakt, dat weten ze. Maar ze weten ook dat ze met alles bij me kunnen komen. Ik heb een goed contact met ze. Als ouder kun je heel wat van je kinderen leren, vind ik. We besteden veel aandacht aan de dingen waarmee de kinderen bezig zijn. Ik probeer ze dingen te vertellen die niet belastend zijn in de relatie naar mijn ouders. Ze weten dat ik heel zwaar werd gestraft, maar hoe vertel ik ze niet. Mijn oudste dochter voelt dingen haarfijn aan, haar hoef ik niets uit te leggen. Als ik mezelf nu zou moeten beschrijven, weet ik nog niet precies hoe ik in elkaar zit. Ik heb een sterk ontwikkeld rechtvaardigheidsgevoel, ik ben integer. Ik denk ook dat ik een gevoelsmens ben, maar met die gevoelens weet ik nog niet altijd raad. Daarnaar ben ik op zoek. Wat ik wil bereiken is een leven met ruimte, rust, minder spanning.
!
25!
Ooit zal ik een keer naar Indonesië gaan. Op een ontmoetingsweekend met lotgenoten heb ik iets heel bijzonders ervaren: tijdens een geleide fantasie heb ik de kleurenpracht gezien met een helderheid die ik niet kon thuisbrengen, maar dat was een associatie met vroeger. Het zit er toch. Mijn vrouw begrijpt voor een deel waarmee ik bezig ben. Niet alles kan ze begrijpen, er is zoveel onuitlegbaar als je niet zo'n achtergrond hebt. Dat is het spannende in een huwelijk, want het is groeien en meegroeien als dingen verschuiven. Dat is merkbaar tijdens de herdenking. Vorig jaar heb ik namens de lotgenotengroep een krans gelegd op de Dam, maar het leek net of het niet van mij was. Dat heeft ook te maken met de ontkenning van dat deel van de geschiedenis van Nederland. Ik heb een periode gehad dat ik alles las over wat zich in de oorlog in Europa heeft afgespeeld. Ik begin nu pas over 'daar' te lezen. Ik heb geen hekel aan Japanners, ik heb iets tegen het totale systeem. Het beangstigende vind ik dat een systeem zo totalitair kan worden dat het dat met mensen kan doen: eigen wil en geweten inleveren en meelopen. Ik hoop niet dat ik ooit in zo'n situatie word gedwongen, want je weet niet hoe je reageert. En waar ik moeite mee heb, is dat ze als natie ontkennen wat is gebeurd. Het conflict is altijd aanwezig, maar in zekere zin heb ik vertrouwen in de toekomst. Ik heb geen vooroordelen naar mensen. Ik vertrouw ze tot het tegendeel blijkt. En ik heb respect voor mijn ouders die tot twee keer toe alles hebben moeten achterlaten en met niets een bestaan opbouwen. Aan de andere kant weet ik niet zo goed wat 'houden van' in deze relatie inhoudt, of mijn verdriet groot is als ze er niet meer zijn. Ik probeer te leven met het oosterse in me: het is zoals het is. Oosters heeft voor mij te maken met spiritualiteit, in harmonie zijn met jezelf en je omgeving. Westers is de vraag achter de vraag achter de vraag, het rationele. De westerse mens vraagt altijd naar het waarom en lijdt daar ook onder. Een mens zal zichzelf altijd vragen blijven stellen, maar op een gegeven moment is het zoals het is. Niet alles kan bewezen worden... dat blijft mijn oosters geïntegreerde uitgangspunt.
26!
Eindelijk word ik iemand. Op zoek naar de tuin van mijn ouders, vond ik die van mezelf. Alice Walker
Loyaliteit
Christine (1951): In mijn kindertijd heb ik een paar keer dezelfde droom gehad. Ik droomde dat mijn ouders werden achtervolgd door Japanners. Mijn vader werd door hen in een greppel in stukken gehakt. Ik heb als kind nooit over deze droom gepraat. Mijn ouders spraken met buitenstaanders nooit over de oorlog en over wat zij daar hadden meegemaakt. Ze voelden zich, later begreep ik dat, door de buitenwereld niet begrepen. Ze dachten ons te sparen door niet over de oorlog te praten waar wij bij waren. Vooral ook omdat mijn drie oudere zussen deze zelf meegemaakt hadden. Mijn vader overleed in 1989. Pas na zijn dood zijn m'n moeder en de kinderen echt met elkaar over de kampperiode en Indië gaan praten. Dat gebeurde veel te weinig toen m'n vader nog leefde. Ik vind het heel jammer dat ik niet veel meer van hem zelf heb gehoord. Mijn moeder heeft wel eens gezegd dat ze blij was dat zij beiden in het kamp hebben gezeten omdat ze daardoor van elkaar wisten waarover ze spraken. Angst, verdriet, gevoelens van vernedering en machteloosheid konden zij bij elkaar kwijt, voor zover ze die gevoelens niet achter slot en grendel hadden gezet om in de kampen te kunnen overleven. Ik denk dat mijn moeder meer haar verhaal heeft kwijt gekund dan mijn vader. Mijn vader heeft veel opgekropt, vermoed ik. Voor mijn ouders was de terugkomst in Nederland een enorme overgang. Mijn vader werd afgekeurd voor een verdere militaire loopbaan waarin hij al een aardig hoge functie had bereikt. Dat was een grote financiële, maar vooral morele slag. Hij had vrijwel geen vooropleiding gehad in Nederland zodat hij genoegen moest nemen met een baan die
!
27!
beneden zijn vermogens lag. Ze waren gewend aan veel leefruimte in Indië en de inwoning bij mijn tante vergde een behoorlijke aanpassing. Ook het wonen in hun eigen vierkamerflat, na een aantal verhuizingen, viel niet mee. Op wat kleine dingen na, waren ze alles kwijtgeraakt in de oorlog. Wat ik altijd heel moeilijk vond, was dat de buitenwereld de neiging had de kampervaringen van mijn ouders in het licht van het koloniale verleden te zien. Mijn vader is voor het huwelijk met mijn moeder eerder getrouwd geweest. Omdat hij hier tijdens de crisisjaren nauwelijks aan werk kwam, besloot hij te tekenen voor het KNIL en vertrok naar Indië. Zijn eerste vrouw volgde hem later. Ze kregen daar twee dochters waarvan de oudste overleed toen ze een half jaar oud was. Mijn vader's eerste vrouw overleed voor de oorlog tijdens een verlof in Nederland. Hij kende mijn moeder al voor zijn eerste huwelijk. Ze voelden veel sympathie voor elkaar. Een huwelijk met mijn vader betekende echter dat mijn moeder naar Indië zou moeten vertrekken. Hoewel twee broers van haar daar woonden, was dat toch een hele stap. Mijn moeder is niet meteen meegegaan. Na het vertrek van mijn vader zijn ze, in 1934, met de handschoen getrouwd en is mijn moeder hem nagereisd. Mijn ouders hebben vijf dochters, waarvan ik de jongste ben. Mijn drie oudere zussen zijn voor de oorlog in Indië geboren. Toen ze in 1946 met de Bloemfontein uit Indië in Nederland terugkwamen, kregen zij onderdak bij een tante van mij. In 1947 werd mijn zus geboren en in 1951 kwam ik ter wereld in Vlaardingen waar ik tot mijn achttiende heb gewoond. Ik ben een zogenaamde totok: kind van blanke ouders. Toen de oorlog uitbrak, woonden mijn ouders en zussen in Tjimahi op Java. Vader werd als KNIL-militair geïnterneerd in Bandoeng. Later heeft hij in Tjilatjap, Tjimahi, Meester Cornelis en het tiende bataljon infanterie Batavia gezeten. Hij heeft het laatste jaar van de oorlog vier keer last gehad van een ernstige vorm van dysenterie. In 1943 lag hij met zware rugklachten in het ziekenhuis van Tjimahi. Later bleek in Nederland dat deze het gevolg waren van de ziekte van Bechterev. 'Dankzij' zijn slechte gezondheid werd hij niet naar Japan of de Birmaspoorlijn gestuurd. Dit had hij nooit overleefd. Na de oorlog werd hij naar Nederland gestuurd
28!
om op krachten te komen. Hij was broodmager en werd, vanwege zijn rug, afgekeurd voor verdere militaire dienst. Mijn moeder werd met mijn oudste drie zusjes, toen tien, zes en vijf jaar oud, geïnterneerd in het treinkampement in Tjimahi. Daarna werden ze overgeplaatst naar Baros, toen Tjihapit in Bandoeng en vervolgens in Batavia naar het Adekkamp en als laatste Tjideng. Ik herinner me de verhalen die mijn moeder vertelde. Ik vond het boeiend ernaar te luisteren. Zo vertelde ze dat ze in het begin van de oorlog met een binnenband van een fiets, stiekem gas aftapte uit de keuken om zelf nog wat te kunnen koken. Met touwtjes en een gordijnroe, die tussen stenen werd geklemd, hadden ze een heel primitief gasfornuis. Mijn moeder was in het kamp huishoofd. Als iets gebeurde wat door de Japanners niet gepikt werd, werden de huishoofden daarvoor verantwoordelijk gesteld en gestraft met een dikke bamboestok. Op een dag moesten ze op transport naar Tjideng, maar mijn één na oudste zus lag met ernstige dysenterie in het ziekenhuis. Eerst kreeg mijn moeder geen toestemming haar mee te nemen. Ze heeft gesmeekt of ze bij elkaar konden blijven. Ze durfde haar in die omstandigheden niet achter te laten. Vermoedelijk was ze bang haar nooit meer terug te zien. De oorlog had voor mijn zusje geen twee weken langer moeten duren. Van mijn vader herinner ik me een aantal verhalen die mij erg hebben aangegrepen. In het kamp hadden drie mannen geprobeerd weg te komen. Nadat zij waren gesnapt werden ze aan het prikkeldraad dat het kamp omheinde, vastgebonden. Terwijl het hele mannenkamp verplicht werd toe te kijken, werden ze met de bajonet doodgestoken. Dat verhaal heb ik als kind al opgevangen. Wat m'n vader mij persoonlijk vertelde was dat de mannen in Tjilatjap in het begin van de oorlog op kerstavond naar het strand werden gebracht en daar Stille Nacht hebben gezongen. Ik kreeg kippevel als hij vertelde dat hij zijn trouwring, het laatste wat hij nog had, heeft moeten ruilen tegen voedsel om te kunnen overleven. Toen hij dysenterie had, lag hij in een ruimte waar mannen lagen die ten dode waren opgeschreven. Hij kreeg als laatste redmiddel rauwe eendeëieren te eten. Zijn beide buurmannen waren de volgende dag overleden. M'n vader heeft het gered. Tot twintig jaar na de oorlog heeft hij last gehouden van nachtmerries.
!
29!
Hij was erg in zichzelf gekeerd, was bescheiden en stil en zocht uit zichzelf geen contacten buiten ons gezin. Hij sloot zich letterlijk van de wereld af door zijn neiging onze buitendeur te vergrendelen. Mijn moeder kon daar juist niet tegen, want dan voelde zij zich opgesloten. Dat gaf spanningen, maar dreigende conflicten binnen ons gezin werden zo snel mogelijk de kop ingedrukt. M'n vader kon niet tegen ruzie en spanningen. Zijn verslagenheid was voor ons duidelijk voelbaar. Op onverwachte momenten konden zijn ogen volschieten met tranen die hij zo snel mogelijk onder controle probeerde te krijgen. Wij durfden nergens naar te vragen maar voelden zijn verdriet, hoe klein mijn zus en ik ook waren. Toch had hij een sterk gevoel voor humor en kon hij het benauwd krijgen van het lachen. Dat waren goede momenten. Het was trouwens een speciaal soort humor die buitenstaanders niet begrepen. Opvallend was, nu ik er over nadenk, dat zelfs met de nodige humor lucht werd gegeven aan hun kampervaringen. Zo kon mijn moeder ons aan het lachen krijgen door de manier waarop zij vertelde hoe ze met die bamboestok werd geslagen... Mijn vader was ziek toen Hirohitho overleed. Op zijn sterfbed, hij overleed in 1989, vroeg hij mij of Nederland een vertegenwoordiging naar de begrafenis van de overleden keizer zou sturen. Ja dus! Het hield hem erg bezig. Wat had ik graag tegen hem willen zeggen dat de Nederlandse regering deze keer voor hèm koos en rekening zou houden met zijn gevoelens. Net als tijdens de herdenking 'op vier mei.... in die twee minuten stilte heerste thuis altijd een heel beladen sfeer. Tijdens die dagen waarop geen of nauwelijks aandacht werd geschonken aan de 'Indische' oorlogsslachtoffers, hoorde je mijn ouders denken: "En wij dan... wij hebben toch ook van alles meegemaakt?" Uit de tijd dat ik bij mijn ouders woonde, herinner ik me mijn moeder als een vrouw die altijd druk in de weer was. Stilzitten was er niet bij. Ze hechtte erg aan orde en regelmaat. Zorgde ervoor dat we niet ziek werden en dat we fatsoenlijk gekleed gingen. 'Kan niet is dood' en 'waar een wil is, is een weg' waren veel gehoorde uitspraken bij ons thuis. Vaak zat ze gedreven achter de naaimachine in hoog tempo kleding voor ons te maken. Ze gunde zichzelf geen rust, ze bleef steeds maar bezig. 's Nachts
30!
kon ze vaak niet slapen en dan hoorde ik haar door het huis stommelen en soms zachtjes huilen. Overdag was ze moe en prikkelbaar. Alles was haar dan teveel. Van ons werd stilzwijgend verwacht dat we het haar niet nog moeilijker zouden maken. Tijd en ruimte om stil te staan bij onze probleempjes was er niet. Er werd gepraat over schoolzaken, buitenkanten. Nooit over onszelf, over wat we voelden. Als alles haar teveel werd, liep ze soms het huis uit. Ik was dan bang dat ze zichzelf wat aan zou doen. Tenslotte stortte ze in. Ze kon het leven niet meer aan en kwam in 1962 onder behandeling van een zenuwarts. Die heeft echter nooit gevraagd naar haar oorlogservaringen en zelf had ze inmiddels geleerd hierover niets te vertellen aan buitenstaanders. Noch de arts noch mijn moeder, besefte de invloed van de oorlog op haar verdere leven. Mijn hele jeugd is erop gericht geweest het mijn ouders naar de zin te maken. Ze hadden al zoveel meegemaakt. Mijn onzekerheden, angsten en andere vervelende gevoelens hield ik voor mezelf Ik wilde mijn ouders niet teleurstellen, hen vervelende dingen besparen. Als heel klein kind voelde ik dat al aan, vooral bij mijn vader. Zolang ik thuis was, heb ik niet veel ruimte gehad mijn eigen weg te vinden. Eigen initiatieven werden vaak afgekapt, dat gaf teveel onrust. Wel kreeg ik gelegenheid buitenshuis de nodige activiteiten te ontplooien. Ik gedroeg me aangepast. Ook in mijn puberteit ben ik niet echt in opstand gekomen. Wel had ik af en toe flinke uitbarstingen. Als ik verdrietig was, zeiden ze wel eens: "Als je de oorlog niet hebt meegemaakt, is het zo erg nog niet" of "Na regen komt zonneschijn." Dat was opbeurend bedoeld, maar mijn verdriet werd daarmee, onbewust, weggeveegd. Op de lagere school had ik wel vriendinnetjes. Heel af en toe kwam iemand bij mij thuis spelen. Vaak speelde ik bij anderen of buiten. Anders was het te druk voor mijn moeder. Ik was een kind dat braaf leerde, maar ook flink meedeed aan kattekwaad uithalen. Als ik daarop terug kijk, ben ik er blij om dat die kant van mij aan bod is gekomen. Maar ik voelde me o zo schuldig als ik 'lastig' was geweest. Daar tegenover stond presteren. Dat stond bij mij voorop. Ik ben altijd erg prestatiegericht geweest. lk zorgde ervoor dat ik hoge cijfers haalde, want daar was thuis veel aandacht en waardering voor. Dan kreeg ik het gevoel iemand te zijn. Op de middelbare school voelde ik me erg onzeker. Jongens van mijn
!
31!
eigen leeftijd vond ik kinderachtig. Ik werd verliefd op een leraar van school, een onbereikbare liefde. Vaak vluchtte ik weg in dagdromen en fantasieën. Mijn prestaties op school hielden me op de been. Achteraf bekeken denk ik dat ik toen al teveel van mezelf eiste. Soms liep ik dan ook half overspannen van huis weg, vooral op momenten dat ik me niet begrepen of serieus genomen voelde. Al snel voelde ik me dan weer schuldig tegenover mijn ouders. Dan belde ik op of ging weer vlug naar huis waar mijn ouders vervolgens niet meer over het voorval spraken. Het contact tussen mijn zussen en mij was en is goed. Hoewel het oppervlakkig is en nauwelijks over gevoelens gaat, zijn we erg saamhorig. We zijn er nog steeds voor elkaar als dat nodig is. Toen mijn jongste zus trouwde, besefte ik dat ik niet alleen thuis wilde blijven wonen. Dat idee beklemde mij. Ik zat in het tweede jaar van de Academie voor Lichamelijke Opvoeding toen ik op kamers ging. In dat huis woonde ook mijn beste vriendin. Het was een leuke tijd maar ik bleef tegelijkertijd ook sterk aan m'n ouderlijk huis gebonden. Toen ik een baan kreeg, verhuisde ik naar Leiden en daar is het misgegaan. Ik kwam in een stad te wonen waar ik aanvankelijk niemand kende, behalve een paar collega's. Van het ene op het andere moment moest ik een nieuw leven opbouwen en met lesgeven het nodige te bieden hebben. Psychisch raakte ik in de knoop. Ik werd ontzettend depressief en liep soms 's nachts op straat als ik niet kon slapen. Ineens kon ik niets meer. Ik schaamde me daarvoor. Ik had het gevoel in een groot, diep, zwart gat te vallen. Het liefst was ik er toen uitgestapt, maar dat kon ik mijn ouders en zussen niet aandoen. Ik vroeg mezelf af wat ik in mijn leven zo fout had gedaan dat dit nu gebeurde. Daar kon ik geen antwoord op vinden, dus zou het ooit wel weer goed komen. Die houding heeft me er doorheen gesleept. Ik wilde er niet voor uitkomen dat het slecht met me ging. Ik streefde ernaar dat ik overkwam als een probleemloze spontane meid. Ik hield me groot voor de buitenwereld. Ik stond mezelf niet toe me ongelukkig te voelen. In feite was ik dood-eenzaam, volledig in mezelf opgesloten en verstopte mijn gevoelens achter een dikke muur. Ik kon niet alleen zijn en vluchtte in relaties. Zodra een man aardig deed, ging ik voor de bijl. Mannen die echt aardig waren, vond ik saai, maar ik was bang, heb ik me later gerealiseerd. Achteraf bekeken viel ik op de
32!
zelfde types: vlot, avontuurlijk en met een sterke uitstraling. Ik had avontuur nodig om te voelen dat ik leefde. Ik vond het ook wel makkelijk dat de ander de meeste inbreng had. Op die manier werd richting aan mijn leven gegeven. Ik was daar zelf niet toe in staat. Later kwam ik er dan wel achter dat ze slechts in een deel van mij geïnteresseerd waren. Uit angst in de steek gelaten te worden, richtte ik me steeds meer op de ander in de relatie. In feite hetzelfde wat ik bij mijn ouders had gedaan. Ik ging volledig aan mezelf voorbij en voelde me steeds verder wegzakken. Zo kwamen de relaties in een neerwaartse spiraal en ik viel volkomen uitgehold in het bedreigende zwarte-gat-van-me-niemandvoelen-zonder-de-ander. Als ik nou maar mensen met problemen zou kunnen helpen, geeft dat zin aan mijn leven, dacht ik. Ik meldde me aan bij een dienstverlenende organisatie en stond steeds voor anderen klaar. Aan ontspanning kwam ik niet toe. Ik propte mijn agenda vol om steeds maar wat te doen te hebben. Op m'n werk vroeg ik het uiterste van mezelf. 's Nachts sliep ik slecht, overdag stond ik dodelijk vermoeid voor de klas en moest dan toch enthousiasme uitstralen. Dit hield ik een hele tijd vol, maar uiteindelijk heb ik deeltijd-ontslag genomen. Ik gaf mezelf de schuld van mijn falen. Het kwam niet in me op de ziektewet in te gaan. Hierin leek ik op mijn vader. Hij nam op 62-jarige leeftijd ontslag omdat het niet meer ging. Zich ziek melden, daar dacht hij niet aan. Vaak hoopte ik een been te breken, dan kon ik uitrusten en zou ik serieus genomen worden. Het was altijd maar doorgaan en volhouden. Intussen had ik al diverse kostbare therapieën achter de rug. Als ik verliefd was, ging het goed met me en stopte ik de therapie. Door het deeltijd-ontslag kreeg ik meer vrije tijd, maar dit was toch ook niets voor mij. Ik kwam mezelf teveel tegen, dus ik begon een fysiotherapie-opleiding. Zo kon ik me opnieuw verstoppen achter boeken en prestaties. De combinatie met werken was zwaar. Na verloop van tijd raakte ik steeds meer uitgeput, maar ik zette door om te ontkomen aan de afgang van het falen. Toen overleden, in enkele maanden tijd, twee belangrijke mensen in mijn leven. Mijn huisgenote die mijn beste vriendin was en een leraar
!
33!
van de opleiding. Hij was de enige die werkelijk doorhad dat er iets aan de hand was en alle tijd en ruimte nam naar me te luisteren. Alles raakte verward. Ik had het gevoel dat iedereen die ik toeliet in mijn leven, me ontglipte. Of ze lieten me in de steek of ze overleden. Omdat ik privé-therapie niet meer kon betalen, meldde ik me bij de Riagg om te weten te komen waarom relaties steeds stuk liepen. Bij de intakegesprekken kwam ook de oorlog die mijn ouders hadden meegemaakt ter sprake. Vanwege de kampervaringen van mijn ouders, kwam ik voor individuele therapie in aanmerking. Het zou een langdurig proces worden, werd me verteld. Ik was verbaasd want IK had de oorlog toch niet meegemaakt! Tot dan toe was er door mij of een therapeut nooit enig verband gelegd tussen mijn moeilijkheden en de oorlogservaringen van mijn ouders. In deze therapie werd het me ondermeer duidelijk dat er iets in mijzelf was waardoor ik steeds, onbewust, koos voor een bepaald type man. Teveel warmte, teveel aandacht zouden teveel gevoelens bij mij losmaken. Daar was ik als de dood voor dus viel ik op de man die me daarvoor 'spaarde'. Maar onder die afweer lagen gevoelens van pijn, boosheid en verdriet verborgen die ik als kind had leren afdekken uit angst mijn ouders ermee lastig te vallen en uit angst niet begrepen of niet serieus genomen te worden. Nu, na ruim vijf jaar therapie, heb ik het gevoel dat ik iemand begin te worden. Ik leer in contact met mensen te voelen en durf gaandeweg meer naar mijn gevoel te handelen. Ik hoef iemand niet meer voor me te winnen. Vroeger verwachtte ik binnen een relatie van de ander dat hij me begreep zonder iets uit te hoeven leggen. Gebeurde dat niet, dan werd ik kwaad en stopte erg veel energie in het verklaren van mijzelf of mijn handelen. Ik was steeds bezig mezelf te verontschuldigen. Dat doe ik nu niet meer. Ik heb meer gevoel van eigenwaarde gekregen. Ik heb geleerd mij niet meer te schamen als ik me ongelukkig voel. Nu mag dat en dat accepteer ik. Ik mag er zijn met mijn sterke en zwakke kanten. Als ik nu maar even door heb dat ik niet serieus genomen word, haak ik snel af in een contact. Ik vind het nog steeds niet makkelijk aan anderen mijn verdriet te laten zien en uit te leggen wat mijn moeilijkheden zijn. Ik begrijp zelf nog maar net het effect van de oorlog waarvoor ik ruim vijf jaar therapie nodig had. Dat is aan buitenstaanders niet in een paar zinnen uit
34!
te leggen. De angst niet begrepen te worden of niet serieus genomen te worden doet me nog vaak zwijgen. Ik ben zorgvuldig in het kiezen van mensen met wie ik erover praat. Ze kunnen soms zo niet begrijpend of bagatelliserend reageren en dat doet pijn. Dankzij de therapie kan ik nu aandacht aan mijn gezonde kanten geven. Ik ben gaan aquarelleren en lid geworden van een koor. Daar word ik bevestigd. Zingen werkt voor mij bevrijdend, dan ben ik in tien minuten alles kwijt. Met aquarelleren betrap ik mezelf er nog wel eens op dat ik het weer heel goed wil doen. Een paar jaar geleden ben ik naar Haarlem verhuisd. Ik voelde dat ik opnieuw wilde beginnen. In Leiden ben ik nooit helemaal van het gevoel af gekomen mislukt te zijn. In het begin was het heel moeilijk, net als toen. Maar nu deed ik het anders. Langzaam, stapje voor stapje, met hulp van de therapeute en veel steun van m'n nieuwe huisarts. Terwijl ik vroeger van mezelf wegliep en letterlijk de deur uitging, probeerde ik nu eerst bij mezelf en in mijn huis op orde komen. Als ik me onrustig voel, probeer ik de rust bij mezelf te vinden in plaats van bij anderen. Ik heb de sprong in het diepe weer gewaagd en ben heel blij dat ik het gedaan heb. Het kost me nog steeds veel energie om te werken en ook nog het huishouden te doen. Ik heb het weekend nodig om bij te tanken. Slapen doe ik nog steeds slecht. Daarom moet ik zuinig en zorgvuldig omgaan met mijn energie, ik moet meer rustpunten inbouwen. Het lukt, maar het valt niet altijd mee. Af en toe val ik terug, maar krijg dan sneller grip op mezelf. Via één van mijn zussen zocht ik in 1991 voor het eerst contact met lotgenoten. Ik wilde wel eens met anderen erover praten en mijn verhaal vertellen. In de ontmoetingsgroep kreeg ik meteen een gevoel van nabijheid en vertrouwdheid. Daar hoefde ik niets uit te leggen. Het geeft mij het gevoel niet alleen te staan. Ik voel ook verbondenheid met Indische mensen en met het Indische in het algemeen. Toen ik zelf in Indonesië kwam, voelde ik me er snel thuis, natuurlijk ook omdat m'n ouders en zussen daar hadden gewoond. In m'n ouderlijk huis is de Indische invloed goed merkbaar: vaak nassi eten, spulletjes aan de muur die de oorlog hadden overleefd, een fles water op de w.c. en veel Maleise woorden. En dan natuurlijk alle verhalen
!
35!
over Indië, de mooie en de trieste. M'n ouders hebben niet om de oorlog gevraagd. Daarom kan ik niet kwaad op ze zijn. Wel ben ik kwaad over het onrecht dat hen is aangedaan. Ook ben ik kwaad op de Nederlandse overheid die door haar onverschillige houding en nalatigheid de Indische oorlogsslachtoffers zo lang tot een vergeten groep heeft gemaakt. Gelukkig komt hierin enige verandering de laatste tijd. Dat had ik mijn vader nog graag laten weten: dat beetje erkenning had ik hem zo graag gegund.
36!
Blijheid is 's mensen overgang van geringer tot groter volmaaktheid. Spinoza
Gevoelloos vechten
Jim (1956): Vroeger kwamen er veel brieven uit Indonesië. Ik wilde dan altijd de postzegels hebben, omdat ik erg enthousiast was over die kop van Soekarno. Dat moet mijn vader veel pijn gedaan hebben, want dat verleden had voor hem toch een behoorlijke lading, hoewel niet echt over de oorlog werd gepraat. Als mijn vader in een psychose zat, waarin hij de ik-controle verloor, zag ik de wanhoop in zijn ogen. Maar we moesten wèl 's ochtends op appèl verschijnen. Als de Jap zag dat je een vriendschappelijk of intiem contact met iemand anders had, liet hij ze tegen elkaar vechten... mijn broer en ik moesten tegen elkaar vechten. Dat was heel dubbel, want ik werd ook zo opgevoed dat ik als oudste verantwoordelijk was voor mijn broer. Als iemand hem buiten lastigviel, moest ik hem helpen... voor hem vechten. Dat was een opdracht en dan kon ik erop af. Dat deed ik, gevoelloos: zeer kenmerkend, want je moest overleven en gevoel was daarbij niet toegestaan. Als een volwassene ons uit elkaar wilde halen, ging het raam open en riep mijn vader gruwelijke dingen naar buiten. Wanneer hij dat deed, maakte dat behoorlijk indruk. Het klonk zeer bedreigend als hij zei: ik zal je onthoofden. Dit soort dingen gebeurde toen ik op de lagere school zat. Die periode is een hele lange tijd uit mijn herinnering geweest. Ik heb daar een soort kapsel omheen gebouwd. Als ik vroeg hoe het in dat verre land was, kreeg ik als antwoord dat er veel oerwouden zijn, dat geen land ter wereld zo mooi is en dat de vele soorten fruit -en trouwens al het eten daar- veel beter smaakten. Aan de
!
37!
ene kant kreeg ik een beeld van de meest ideale plek op de wereld, dus ik begreep niet echt waarom mijn vader dan naar Nederland was gekomen, aan de andere kant werd over heel veel dingen die daar waren gebeurd, gezwegen. Later heeft hij wel eens laten doorschemeren dat de nare ervaringen met Japanners en Indonesiërs in en na de oorlog hem deden besluiten naar Nederland te gaan. In het KNIL waar hij werkte, heerste ook een bepaalde mentale instelling -een niet bepaald proIndonesische sfeer-die dat heeft geactiveerd. Hij kwam uit de hogere middenklasse en had een Europese opvoeding gehad, allemaal redenen om Indonesië te verlaten, nam ik maar aan. Maar voor dat echte Oosterse deel was hier geen plaats. Wij moesten ons Nederlands gedragen. Mijn Indische kant heb ik van mijn vader. Voor zover ik kan nagaan zijn mijn voorouders Indo's en Dajaks. Mijn vader is in 1926 in Soerabaya geboren. Zijn vader is twee keer getrouwd geweest. Zijn oudste broer heeft tijdens de oorlog al voor de Indonesische kant gekozen, nam een Indonesische naam aan en heeft carrière gemaakt in het Indonesische leger. Mijn vader is tijdens de oorlog ondergedoken en later samen met zijn jongere broer door de Indonesiërs opgepakt. Hij is vervolgens bij de luchtmacht terechtgekomen en heeft aan de 'andere' kant carrière gemaakt, de tragiek ten top, deze scheuring in het gezin. In 1950 is hij naar Nederland gekomen en heeft daar mijn -echte Hollandse- moeder leren kennen. Ik ben in 1956 als oudste van drie kinderen geboren. Aan de ene kant heeft mijn vader het heel goed gehad in Indonesië, afgezien van het feit dat zijn moeder overleed toen hij negen werd. De oorlog, de Bersiap en de migratie heeft hij eigenlijk niet verwerkt. In 1980 is hij overleden aan kanker. Er waren regelmatig uitbarstingen van geweld in ons gezin. Dat had heel duidelijk met de oorlog en de Bersiap te maken. Ik heb wel eens gedacht dat ik in een Jappenkamp ben opgevoed. Die identificatie met de Jap werd regelmatig op de kinderen uitgeleefd. Mijn vader heeft een tijd in de gevangenis gezeten tijdens het eind van de oorlog en is daar behoorlijk gemarteld. Ik heb daar allerlei morbide dromen over gehad. Later hoorde ik van een neef wat mijn vader had meegemaakt: dat waren mijn dromen. Dat effect van die oorlog... hoe dat doorwerkt in de gezinnen, dat is vreselijk. Sinds twee jaar heb ik weer contact met de jongste broer van
38!
mijn vader. Zijn zonen en ik hebben vrijwel dezelfde opvoeding gehad. Sinds dat contact komen de dingen bij stukjes en beetjes terug, vallen dingen op hun plaats. In een fotoboek staat onder een pasfoto van de oudste broer van mijn vader -degene die de kant van de Indonesiërs koos- 'I walk alone'. Het emotionele weet ik er niet van, daar had niemand het over. Het blijft een soort familiegeheim wat me bezighoudt. Mijn ouders hebben ondanks alles een goed huwelijk gehad. Er was een zeker evenwicht. Mijn vader kon op ons heel boos worden, maar mijn moeder heeft hij nooit geslagen, zelfs niet wanneer hij alle controle verloor. Voor haar had hij respect. Misschien had dat ook te maken met respect voor 'wit' vanuit de koloniale samenleving. Als hij ons sloeg, kon mijn moeder daar probleemloos tussen komen. Aan de andere kant had mijn vader ook een bepaald soort haat naar de Hollanders. Daarover gaf hij dubbele boodschappen af de ene keer waren het lafaards en kaaskoppen en een volgend moment had hij weer veel respect voor blanken. Als m'n vader weer even 'gek' was geweest, mocht je daar niet over praten. En als hij al eens iets zei over de oorlog was dat altijd zijdelings op onverwachte momenten. Bijvoorbeeld als we televisie zaten te kijken, naar een film waarin geweld voorkwam.. dan zei hij: ach, dat stelt niets voor. Met andere woorden: het haalde niet bij wat hij had meegemaakt. Als we gestraft werden 'moesten we ons niet aanstellen, want zo gauw ga je niet dood' en even later kon hij opmerken dat mensen eigenlijk zó broos en kwetsbaar waren dat je daar niet zorgvuldig genoeg mee kon omgaan. Mijn flexibiliteit is puur het resultaat van al die tegenstrijdige boodschappen die ik meekreeg. Mijn vader vertegenwoordigde de oosterse emotionele vrouwelijke kant. Mijn moeder de westerse rationele mannelijke kant. Dat gaat dan door elkaar lopen als je dat vergelijkt met een volbloed westers gezin. Die dingen heb ik later allemaal uitgezocht: er was zoveel wat ik niet begreep. Ik merkte tijdens mijn reis door Indonesië dat de mensen daar reageerden zoals ik ook reageer. Hier zijn sommige reacties van mij afwijkend. Ze noemen me wel eens 'een stoplicht zonder oranje'. Dan sla ik glimlachend mijn ogen neer en denk: waarschijnlijk ben je kleurenblind. Maar
!
39!
dat zijn de culturele verschillen. Bepaalde signalen worden hier niet als zodanig opgepakt en zijn ook niet echt uit te leggen. Ik ben opgevoed met enorm veel discriminerende waarden en normen. Heel veel mensen zijn niet 'o.k.', was de boodschap. Ik moest mijn weg daar maar in zien te vinden. Ook in de opvoeding: aan de ene kant moest je zelfrespect hebben, dan werd je de hemel in geprezen en op een ander moment had je weer het verstand van een garnaal. Soms overhoorde mijn vader ons huiswerk: dat kon je vergelijken met een ondervraging door de vijand. Als je het antwoord schuldig bleef, kon hij behoorlijk giftig worden. Als mijn broer voor zo'n ondervraging aan de beurt was, was ik altijd op m'n hoede, want als hij geen antwoord wist, moest ik bewijzen dat ik het wèl wist. En als je allebei het antwoord schuldig bleef, kon je beter voorlopig uit z'n buurt blijven. De oorlog liet z'n sporen na. Het arbeidsethos stond hoog genoteerd bij mijn vader. Maar als hij zaterdags vrij was en wij naar school moesten, kon die school ineens een straf zijn. Mijn vader leek wel eens te bestaan uit allemaal eilandjes vol complexen die hij van de oorlog heeft overgehouden en nooit heeft kunnen verwerken. Hij moet voor de oorlog anders zijn geweest. Zijn jongste broer vertelt wel eens hoe gezellig ze het hadden: dat ze gingen picknicken in de bergen bij Malang. Er zijn daarna veel dingen ten kwade veranderd. Ik voelde me soms behoorlijk in de kou staan in de meedogenloosheid van mijn vader. Toch was er ook warmte en ondanks alles waren we een hecht gezin. Wel gesloten, maar heel loyaal. Hoewel daar ook iets twijfelachtigs in zit, want over de nare dingen praten we niet. De echte dingen werden niet bij de naam genoemd: als mijn vader drijfnat in bed lag, was dat van 'de malaria', terwijl het door zijn nachtmerries kwam. Toch heb ik voldoende positieve dingen ervaren om zover te komen als ik nu ben, maar ik heb ook voldoende nare ervaringen opgedaan om af en toe een hele pessimistische kijk op het leven te hebben. Dat heb ik niet in de hand. Sommige dingen doe ik automatisch. Maar ik kan ook knoppen omgooien: keuzes maken of ik me westers of oosters gedraag. Toen ik in Indonesië was, herkende mijn vriendin me nauwelijks. Ze vond dat ik daar een ander mens was. Aan mijn uiterlijk zie je hooguit dat ik iets buitenlands heb, maar aan mijn manier van doen en praten
40!
merken mensen in Indonesië dat mijn voorgeschiedenis daar ligt. Zo voelde het ook: ik was thuis. Op die reis is trouwens heel wat gebeurd. Toen ik in Soerabaya was, begreep ik iets van wat mijn vader moet hebben meegemaakt. De eerste nacht heb ik wel twee minuten ontzettend gegild... de volgende ochtend wist ik daar niets meer van. Voor mijn vriendin is dat iets ijzingwekkends geweest. Ik was doodsbang in mijn droom en ik realiseerde me dat je om alles te begrijpen, het moet hebben meegemaakt. Het is niet uit te leggen. Mijn vader heeft me dat willen besparen en ik wil me dat zelf ook besparen. Ik ben dus niet naar de gevangenis geweest waar hij heeft gezeten. Ik heb mijn grenzen getrokken. Hij heeft de oorlog overleefd en ik denk dat je dan doorgaat met overleven als je zulke erge dingen hebt meegemaakt. Zoals nu in het voormalig Joegoslavië en al die andere landen waar oorlog is: je kunt ermee leren leven of er aan onder doorgaan. Het is aan de kinderen om er iets mee te doen zodat het niet wordt doorgegeven. Vroeger gingen we heel dubbel om met emoties. De ene keer was het goed als je liet zien dat je verdriet had, een ander moment beslist niet. Dat was eigenlijk afhankelijk van hoe mijn vader in zijn vel zat. Dat kon hij ver doorvoeren: ik mocht niet op zijn begrafenis zijn omdat ik waarschijnlijk zou gaan huilen... Ik woonde toen in Canada. Toen hij vertelde dat hij kanker had, zei hij daarentegen dat het goed was om je emoties te laten zien. Misschien kon hij het niet op alle momenten aan en misschien heeft hij geweten dat ik de relatie met hem beleefde als een soort symbiose. De dingen die hij had meegemaakt, waren als het ware verstrengeld in mijn leven, waardoor mijn jeugd totaal chaotisch is geworden. Toch heb ik ook positieve herinneringen: mijn moeder deed haar uiterste best alles in het gezin op rolletjes te laten verlopen en mijn vader deed veel leuke dingen, zoals sporten. Hij was zeer initiatiefrijk, gul met geld, zo van: geniet er nu maar van want goede herinneringen kunnen ze je later niet meer afnemen. Mijn vader had ogenschijnlijk de dominante rol, maar dat gebeurde bij de gratie van mijn moeder. Wat ze ons hebben meegegeven is loyaliteit naar elkaar: altijd voor je broer en zus opkomen. Ik heb vroeger ook altijd met m'n broer opge-
!
41!
trokken; ik noemde hem 'broer' wat ze op straat vervolgens ook tegen hem zeiden. Op z'n sterfbed heeft mijn vader gezegd: gebruik elkaar, maar misbruik elkaar niet. Een goede opleiding was ook belangrijk. Wat we daarna deden, was niet interessant, als we maar voor onszelf konden zorgen. Mijn vader wilde zelf vroeger piloot worden, maar omdat hij voor die opleiding naar Australië moest, is hij radiotelegrafist geworden. Mijn ogen waren daarvoor niet goed genoeg, van mijn broer wel. Hij is in de lijn van mijn vader jachtvlieger geworden. Ik ben, omdat ik werd uitgeloot voor Nederlands en Geschiedenis, naar de Pedagogische Academie gegaan, na een afgrijselijke middelbare schooltijd. In die tijd moest ik namelijk op kamers: mijn ouders lieten een huis bouwen in de plaats waar ik naar het lyceum zou gaan en dat was nog niet klaar. Ze vonden het beter als ik vast naar die school ging en toen kwam ik ter overbrugging een halfjaar bij mensen waar het zó anders toeging als thuis. Ik heb dat als een complete cultuurschok ervaren. Twaalf jaar was natuurlijk ook geen leeftijd om het huis uit te gaan, maar ik kreeg het niet bedacht te weigeren. Mijn moeder was in verwachting van mijn zusje, die kwam na een zware bevalling. Ze was daarna behoorlijk verzwakt. Bovendien overleed in die periode haar vader. Het was een chaotische tijd waarin geen dag voorbijging waarop ik dacht: morgen maak ik er een eind aan... Daar praatte ik met niemand over. Ik kan erop terugkijken vanuit mijn multiculturele achtergrond, maar ook zonder dat is het op die leeftijd al moeilijk genoeg als je in zo'n situatie vrijwel alleen staat. Ik kwam bij allemaal echte Hollanders op school en ik voelde me absoluut niet thuis. Eerlijk gezegd voel ik me nog steeds niet echt op m'n gemak bij Hollanders die niet voorbij de horizon hebben gekeken... daar kan ik niks mee. Ik voel me meer senang bij Indische mensen, dat thuisgevoel van toen ik in Indonesië was. Toch zou ik er niet willen wonen, daarvoor ben ik toch te lang hier. Ik ben erheen gegaan om mezelf te helen. Ik heb daar ook genoeg narigheid gezien. Als je geheeld bent, zou je eigenlijk overal kunnen wonen, de vraag is of je overal gelukkig kunt zijn. Dat ik in eerste instantie voor het onderwijs heb gekozen was trouwens omdat ik een soort messiaanse drang had de maatschappij te hervormen. Dat kom je nogal vaak tegen als je zelf het een en ander hebt meege-
42!
maakt. Ik wilde bij de basis beginnen, bij de kinderen. Ik wist hoe het wèl moest... een soort bewuste drijfveer. Onbewust had mijn keus te maken met de liefde voor het kind dat ik zelf was geweest. Vervolgens heb ik alleen tijdens de opleiding voor de klas gestaan want ik kwam daarna tot de conclusie dat ik het breder wilde aanpakken op opvoedkundig gebied: ik ging pedagogiek en andragogiek studeren. Op de universiteit ging het mis omdat mijn inbreng steeds werd weggestemd en ik begon destructief te leven. Ik maakte van de dag een nacht, gebruikte drugs waar ik gelukkig niet aan verslaafd raakte en het leven werd vanaf dat moment een grote zoektocht. Ik kon het niet meer in het normale vinden en kwam erachter dat mijn fantasie niet zozeer een vlucht was in de realiteit, maar een poging om in contact te komen met de onbereikbare buitenwereld. Die destructieve periode heeft een jaar of drie, vier geduurd. Op een gegeven moment werd ik zelfs een beetje psychotisch. Ik herkende dat van m'n vader en dat was voor mij het moment mezelf een halt toe te roepen. Dit ging me te ver. Ik ben acuut gestopt met drugs, roken en ben gaan sporten: karate. Ik pakte de draad weer op, ging schilderen en dat leverde heel veel materiaal op om mijn worsteling met het bestaan te analyseren. Ik zocht de oosterse kant, de mystiek waarvan mijn vader altijd zei: Als je er niet in gelooft, gebeurt er niets. Maar ik geloofde erin en er gebeurden wel degelijk dingen, ondermeer via dromen. Ik raakte geïnteresseerd in astrologie, filosofie en met name het existentialisme. Zelf was ik er namelijk absoluut niet van overtuigd of ik hier wel mocht zijn. In contacten met mensen had ik altijd het gevoel dat er zoveel niet aan bod kwam in allerlei relaties. Ik wist dan dat er nog zoveel meer is. Dat heeft ieder mens wel enigszins, maar ik denk nu dat het bij mij met dat Indische deel, die achtergrond, te maken heeft. In mijn huidige relatie ben ik op mijn Indisch zijn aangesproken. Ik had voor het eerst in mijn leven het gevoel dat ik verliefd was, terwijl het op dat moment eigenlijk niet kon... ik was net getrouwd. Dat was een uiterst verwarrende periode in mijn leven, waarbij ik vanuit mijn intuïtie te werk ben gegaan. Nu gebruik ik de oosterse kant met name in mijn werk als hypnotherapeut en supervisor. Ik heb niet echt veel over de oorlog gelezen. Ik lees voornamelijk studie-
!
43!
boeken om te leren. Mijn fantasie is al groot genoeg. Hoe ik me al die jaren staande heb weten te houden, is door me aan te passen en vanuit een heel diep vertrouwen, een soort heilig weten dat het goed zal komen. Ik leef mijn leven steeds meer in overeenstemming met hoe ik het zelf wil, ik ga mee met mijn levensstroom. Mijn existentiële orkaan is uitgewoed. Ik ervaar nu een stuk rust en maak veel boeiende dingen mee met veel leuke vrienden en vriendinnen. Volgend jaar hoop ik weer naar Indonesië te gaan. Wat normen en waarden in mijn eigen leven betreft, meet ik met vele maten: ik ben tamelijk opportunistisch. Wat ik heb meegekregen is: Waarover je niet kunt spreken, moet je zwijgen. Mijn echte kracht haal ik uit de stilte zoals ik die van mijn vader heb meegekregen. Ik kon uren met hem in de kamer zitten, zonder iets te zeggen. Mijn identiteit ontleen ik aan wie ik nu ben. Met identiteit is het trouwens net als met gezondheid: het wordt pas onderwerp van gesprek als iets ontregeld is. Ik heb het gevoel dat ik in Indonesië heel geworden ben. Ik ben niet bang, maar wel permanent waakzaam. Wantrouwen is eigenlijk ontspoorde waakzaamheid. Ik vertrouw mensen niet blindelings, maar ik heb vertrouwen in mezelf. Enerzijds kan ik heel zorgzaam zijn, maar ik ga er anderzijds van uit dat ieder mens verantwoordelijk is voor zichzelf. En wanneer mensen niet echt in staat zijn voor zichzelf te zorgen, valt dat buiten mijn sfeer. Misschien ben ik teveel therapeut om me daarvoor verantwoordelijk te voelen. Als ik invloed kan uitoefenen, zal ik dat zeker niet nalaten. En als mensen die toelaten, doen ze dat uiteindelijk zelf Ik creëer alleen de voorwaarden. Ik ben zelf niet echt gediscrimineerd, maar wordt wel eens aangesproken op mijn huidskleur. Om aan te geven waar ik sta, zou ik iemand daarvoor de kogel kunnen geven in een oorlogssituatie. Maar nu denk ik: zoek het maar uit, het is jouw probleem. Ik ben niet echt bang voor een oorlog. Ik heb al zoveel meegemaakt. Ik ben wel selectief in het kijken naar oorlogsbeelden. Ik vind het schandalig dat het zo wordt uitgezonden. Het roept zo'n machteloosheid op. Ik weer me daarvoor af. Dan dissocieer ik: ik kijk ernaar alsof er niets aan de hand is. Soms komt er ook enorme haat boven. Vijf jaar geleden voelde ik al de geladen sfeer in het voormalig Joegoslavië. Misschien had ik me ook excessief geweldda-
44!
dig gedragen als ik daar had gewoond. De wil tot overleven is puur irrationeel. Vroeger wilde ik nooit kinderen, nu sta ik daar wel eens bij stil, maar ik ben er nog niet van overtuigd dat het zover komt. Dat heeft te maken met een gevoel van 'als ik niet geboren was, was het ook goed geweest'. Als we kinderen krijgen, weet ik in ieder geval dat ik heel veel dingen niet zal doorgeven omdat ik die heb doorgewerkt. Het is een van de redenen waarom ik herdenken zo belangrijk vind, althans nu. Als kind dacht ik nog wel eens als de trams op vier mei stilstonden: die stomme Hollanders. Onbewust had ik de enorme woede van mijn vader opgepakt vanwege de arrogantie waarmee de oorlog hier zo op de voorgrond werd geplaatst terwijl de oorlog van mijn vader zo weg-geschoffeld werd. Toen ik acht was, tekende ik Jappen en aan het eind van de lagere school tekende ik Duitsers. Dat zegt veel over wat op school werd verteld over de oorlog. Herdenken is voor mij symbolisch, maar heeft ook een opvoedkundig aspect. Het is stilstaan om het dagelijkse leven te kunnen relativeren. Er kan een preventieve werking van uitgaan. In mijn mensbeeld is een Japanner niet slechter of beter dan een ander, maar ik denk dat een Jap eerder haat in mij kan mobiliseren dan bijvoorbeeld een Duitser. Ik hoop echter dat ik in zo'n situatie mezelf trouw blijf. Als ik mezelf nu zou typeren is dat als een vredelievend kruitvat, een levenskunstenaar die de laatste jaren meer bezig is met leven dan met overleven, hoewel ik altijd nog een aantal overlevingsmechanismes heb. Ik ben geneigd me af te sluiten voor oorlog en geweld en probeer m'n aandacht meer op positieve dingen te richten. Heel bewust kies ik niet voor deprimerende beelden. Dat herken ik bij lotgenoten, met wie ik een aantal jaren geleden in aanraking kwam. Ik had al enige tijd de folder van de KJBB in huis, maar die liet ik liggen. Toen ontmoette ik een heel goede vriend met wie ik over ons gemeenschappelijke verleden kon praten. Hij zat toen ook met problemen en dat werd een soort wisselwerking. Uiteindelijk zijn we samen naar de ontmoetingsgroep gegaan. De herkenning was te gek. Bovendien kwam ik daar een oud studiegenote tegen. We hadden altijd vermeden iets over ons verleden uit te wisselen en zij was de eerste die ik zag toen ik daar kwam.
!
45!
Ik kon er vertellen dat ik begon te huilen toen ik in de krant las dat de Wet Uitkering Vervolgingsslachtoffers (WUV) gesloten zou worden voor de na-oorlogse generatie. Vlak daarvoor had ik een workshop met een psychiater die met Indische gezinnen werkt. Daar hoefde ik niet van alles uit te leggen. Bovendien was mijn huidige partner erg benieuwd naar mijn verleden en stelde daar allerlei vragen over. Al dat soort dingen droegen ertoe bij dat ik me eindelijk erkend voelde in mijn achtergrond. Ik heb weer contact gezocht met de familie van mijn vader en zo langzamerhand wordt de puzzel compleet. Waar het voor mij omgaat, is dat dingen een plek krijgen. In mijn geval bevindt de bron zich nog steeds stroomopwaarts...
46!
Als je op jonge leeftijd niet gelukkig was, kun je later nog gelukkig zijn, maar het is dan wel moeilijker, er is meer geluk voor nodig. Simone de Beauvoir
Omgaan met verleden
Maria (1953): Toen het met mij niet zo goed ging, hebben mijn ouders ooit laten doorschemeren dat ze zwegen over de oorlog omdat ze hun kinderen niet wilden belasten met wat er was gebeurd. Ze gingen ervan uit dat 'dit was geweest en daar moest je nooit meer over praten'. Dat was hun manier van overleven. Ze hebben alles in laatjes gestopt waarvan de kast op slot is. Dat hebben ze zó duidelijk in praktijk gebracht dat ik als kind zelfs niet heb geweten dat ze in Indië hadden gezeten tijdens de oorlog. Er werden wel eens Indische woorden gebruikt, we aten ook Indisch af en toe, maar verhalen over Indië kregen we niet. Met mijn zussen kan ik niet echt praten over de dingen van vroeger. Ze hebben nergens last van en hebben een eigen manier gevonden met hun verleden om te gaan. Flink zijn en alles zelf oplossen speelt daarbij een rol. Ik weet intussen dat ik niet de enige in de familie ben die last heeft van depressies. Er zit geen Indisch bloed in onze familie, maar mijn ouders hebben er jaren gewoond. Mijn moeder is in Indië geboren, op Sumatra, ze heeft daar grotendeels haar jeugd doorgebracht. Mijn vader is geboren op de ZuidHollandse eilanden; hij had zijn vader, die aardappelboer was, moeten opvolgen. Maar dat zag hij niet zitten. In de jaren dertig was Indië de enige vluchtweg, dus hij werd militair. Daar heeft hij mijn moeder in 1940 ontmoet en een jaar later zijn ze getrouwd. Of ze veel van elkaar hielden, weet ik eigenlijk niet. Mijn moeder houdt nogal van uiterlijk vertoon en mijn vader was een knappe man in een interessant uniform. Ze mocht er trouwens zelf ook zijn, ook nu nog, nu ze in de zeventig is.
!
47!
Na negen maanden werd mijn oudste zus geboren. Intussen brak de oorlog uit en met een baby van drie weken oud moest mijn moeder naar een vrouwenkamp. Mijn vader kwam in een mannenkamp. Ik weet van allebei niet waar ze hebben gezeten. Mijn moeder wordt de laatste tijd iets meer open over haar verleden. Haar 'geluk' is geweest dat ze samen met haar moeder en haar twee zussen bij elkaar kon blijven. Mijn oma was een hele leuke vrouw en ik denk dat mijn moeder daar heel veel steun aan heeft gehad. Op je tweeëntwintigste met een baby in een kamp, dat is niet wat je je voorstelt als je net je eerste kind hebt gekregen. Mijn vader heeft zijn oudste dochter jaren niet gezien, hij werkte aan de Birmaspoorlijn. Na de oorlog hebben ze elkaar weer teruggevonden en zijn ze weer samen verder gegaan. Mijn moeder heeft ooit een keer in een openhartige bui verteld dat ze vreemden voor elkaar waren na de oorlog, 'maar we waren getrouwd en hadden een kind...' In de Bersiaptijd woonden mijn ouders op Ambon waar mijn tweede zusje werd geboren. In 1948 is mijn moeder met twee kinderen naar Nederland gegaan, zonder mijn vader die waarschijnlijk nog niet weg mocht omdat hij militair was. In Nederland ging het eerst niet zo goed. Mijn moeder heeft een tijd bij mensen ingewoond en ze voelde zich vreselijk onhandig. In Indië had ze altijd personeel en nu moest ze ineens alles zelf kunnen, met twee kleine kinderen zonder een eigen plek. Dat moet een wanhopig gevoel hebben gegeven. Daarom is ze weer naar Indonesië gegaan. Na een tijd mocht mijn vader wèl terug naar Nederland. Ze werden opgevangen in contractpensions, in hotels. In die tijd is mijn derde zusje geboren. Tot die tijd hebben ze eigenlijk alleen maar onrust gekend: oorlog, geen eigen plek, heen en weer naar Indonesië, nog steeds geen eigen huis. In 1953, het jaar waarin ik werd geboren, kregen ze voor het eerst een huis. Mijn vader was nog steeds militair en kwam alleen de weekenden thuis. Mijn moeder zorgde in haar eentje voor vier, later vijf kleine kinderen. Dat is niet makkelijk geweest en ik denk dat daar heel veel uit te verklaren valt: na al die onrust onbegrepen in een vreemd land met in je eentje de verantwoording voor een stel kleintjes. Dat kon ze eigenlijk niet goed aan. Ik kwam in de allerdrukste periode van mijn moeder's leven en emotion-
48!
neel ben ik behoorlijk verwaarloosd. Ik was zo'n lieve baby, zegt mijn moeder altijd, maar ik had al snel door dat huilen niets oploste. Nu probeer ik dat te begrijpen, maar als kind snap je er helemaal niets van. Sinds ik zelf kinderen heb, begrijp ik nog beter hoe ze zich moet hebben gevoeld. Dat is trouwens wel een lang proces geweest dat begon met een vaag gevoel van diep gekwetst en ontzettend in de steek gelaten te zijn. Aan mijn jeugd heb ik jarenlang de herinnering overgehouden dat die niet echt ongelukkig was, maar ik had wel onverklaarbare depressies, huilbuien die ik totaal niet kon plaatsen. Ik had van alles verdrongen, maar het was ook zo ongrijpbaar. Ik kon het niet benoemen. Mijn ouders hadden toch goed gezorgd. Ik was niet in elkaar geslagen of seksueel misbruikt, wat had ik nu te klagen. Dat ongrijpbare, dat vind ik nog steeds moeilijk. Het is bijna niet uit te leggen wat er nu eigenlijk gebeurd is. Langzamerhand kwamen dingen boven en kwam ik erachter dat mijn jeugd eigenlijk afschuwelijk is geweest. Mijn moeder kon geen warmte geven en was altijd bezig: de boel moest aan kant en wij mochten daar absoluut geen inbreuk op maken. We mochten er zijn als we precies deden wat zij wilde en dat ging heel ver. Aanpassen aan haar schema dat van 's morgens vroeg tot 's avonds laat werd gehanteerd, een soort voortzetting van het kampleven. Alles moest daarvoor wijken en wij in de eerste plaats. Ze had een huishoudfobie: op een dwangmatige manier moest alles op haar manier. In de zomer kregen we een zwemabonnement en weer of geen weer: we werden met een pakje brood naar het zwembad gestuurd en werden geacht daar de hele dag te blijven. Dat leek leuk, maar het gevoel niet welkom te zijn thuis of je jarenlang overbodig en lastig voelen kan voor een kind ingrijpende gevolgen hebben. Het was haar manier alle angst en onrust weg te drukken, niet te voelen. Anders kon ze het niet redden. Het gaf mij het gevoel: ik moet wegwezen, maar ja, als je klein bent weet je niet beter en hecht je je aan je ouders. Ik weet nog dat mijn tanden kapot waren en ik onder het bloed zat omdat ik onder een brommer was gekomen. Niet mijn verdriet of schrik was belangrijk, maar de smerige kapotte kleren die inbreuk maakten op het schoonmaakschema. Dus troosten was er niet bij, ik was alleen maar lastig door niet op te letten. Dat kon mijn moeder heel sterk uitstralen, ik kan dat gerust vijandig noemen.
!
49!
Het gevoel er niet te mogen zijn gaat heel diep en die pijn neem je mee in je leven. Wat zo moeilijk is dat mijn moeder het gevoel heeft gehad dat ze heel goed heeft gezorgd door voortdurend de boel draaiend te houden. Dat maakt het zo moeilijk bespreekbaar. Voor haar eigen gemoedsrust vergeet ze dat er voor ons weinig ruimte was. Mijn vader heeft tot mijn twaalfde jaar wèl warmte kunnen geven. Ik was zijn 'schootkind', bij hem kon ik me veilig voelen. Maar op een dag gebeurde er iets wat ik nooit zal vergeten. Al mijn vertrouwen was in één klap weg. We gingen regelmatig met mijn vader naar de duinen en dan verstopten we om de beurt een bal, die de anderen moesten zoeken. Die bewuste keer was ik aan de beurt en ik wist zeker waar die bal lag. Maar ineens kon ik hem niet vinden en mijn vader werd zo verschrikkelijk kwaad op me... voor de allereerste keer, buiten alle proporties. Ik was slordig en stom en hij vuurde een verbaal geweld op me af... Ik wist niet wat me overkwam. Hij was juist altijd degene die me tegen nare dingen beschermd had. Hij was altijd wel streng, maar straalde ook liefde en warmte uit. Zo had ik hem nog nooit meegemaakt, zo buiten zijn zinnen. Ik hoorde niet eens meer wat hij zei, ik klapte dicht en hoorde alleen nog gebulder. En ik zei niks terug. Als militair' eiste hij absolute gehoorzaamheid. Hij stond voor mij op een voetstuk en ik vond het zo erg dat hij zo tegen mij kon doen. Nu was ik voor hem ook al niet meer de moeite waard. Ik voelde me verraden en in de steek gelaten... In de puberteit is dat nog een paar keer voorgekomen: hij verloor de greep, want ik zocht mijn eigen weg. Dan was zijn enige antwoord verbaal geweld. Misschien had mijn 'vrouw worden' ermee te maken. Als hij ergens niet mee om kon gaan, nam hij rigoureus afstand. Hij ergerde zich dood aan mij en ik wist niet wat zo'n reactie naar mij kon rechtvaardigen. Het eenzame, wanhopige gevoel heb ik in de therapie intens beleefd: die pijn is met geen pen te beschrijven. Ik heb zo'n verlies geleden. Tot mijn dertigste heb ik mijn gevoel voor mijn vader verdrongen en mezelf op slot gezet. Die depressies zijn mede daardoor ontstaan, maar ik kon aanvankelijk absoluut niet plaatsen dat het te maken had met mijn gevoel van verraad. Mijn vader wil heel graag de leiding hebben uit een soort zelfbehoud: als
50!
hij het maar in de hand heeft, kan er weinig gebeuren. Dat heeft voor hem met die oorlog te maken. Omdat mijn moeder totaal niet in beeld was voor mij -ik was bang voor haar- trok ik erg naar mijn vader. Ik adoreerde hem. Mijn vader was mijn bescherming. Als hij er maar was dan was mijn moeder niet zo bedreigend voor me. Van haar mocht ik geen eigen leven hebben. Zij bepaalde alles. Een eigen ik bestond voor haar niet. Nooit kreeg ik een blijk van liefde of bevestiging. Er kwamen ook geen vriendinnetjes thuis, bij iemand blijven eten mocht niet, want dan moest je die ook weer terugvragen. We mochten op de bank zitten als we thuis waren en liefst niet bewegen. Je leefde constant in een soort spanning van 'doe ik het goed?' Als we gewassen moesten worden, iets wat we heel lang niet zelf mochten doen, pakte ze je ineens beet en dan werd je hardhandig afgeboend. Zelfs m'n lijf was niet van mezelf. Als je pijn had, mocht je dat niet laten merken: flink zijn was de boodschap. Ik had de status van een krijgsgevangene, zo heb ik dat later wel eens omschreven. Ze projecteerde haar eigen belevingen op ons. Ik had bij mijn moeder altijd het gevoel dat ze boos was. Als mijn ouders ruzie hadden, sloeg mijn moeder de kastdeuren hard dicht. Ik krijg nog steeds kippevel van dat lawaai. Mijn vader heeft dat voor ons kunnen opvangen zolang wij klein waren, maar wat voor mij de doodsteek is geweest, dat hij, zodra we in de puberteit waren, het ook liet afweten. Hij kan goed met kleine kinderen omgaan, zolang ze maar naar hem opkijken. Hij gebruikte veel verbaal geweld als iets hem niet zinde. Wat mijn moeder uitstraalde was voor negentig procent nonverbaal. Dat is het ongrijpbare, want ik ben nooit geslagen. Maar het was geestelijke mishandeling waarvan zij zich niet bewust waren. Ik heb vorig jaar geprobeerd erover te praten met mijn ouders. Ik kon niet meer meedoen aan hoe gezellig het vroeger was geweest. We hadden een etentje omdat mijn vader tachtig was en ik kreeg steeds meer het gevoel van 'wat is dit voor een poppenkast?' Ik werd eigenlijk steeds bozer van dat 'doen alsof . Ik kon niet meer slapen en na nachten wakker liggen besloot ik naar mijn ouders te gaan. Ik was uitgeput. Vier jaar geleden had ik een suïcidepoging gedaan en dat wisten ze. Na een tijd leek het wel weer beter te gaan en toen konden ze weer gewoon doen. Natuurlijk heb ik daar zelf ook aan mee gewerkt. Maar nu had ik
!
51!
het gevoel dat ik hen iets wilde vertellen over mezelf. Ik heb een heel gesprek met ze gehad. Ik vertelde ze dat ik zo vaak depressief was en zoveel last had van angsten. Ik zei voorzichtig dat ik het idee had dat het met vroeger te maken had, dat ze zoveel hadden meegemaakt en daar nooit iets over hadden gezegd. Dat dat ongewild toch in ons gezin was gekomen en dat er dingen waren gebeurd die voor mij heel moeilijk zijn geweest. Ik zei er duidelijk bij dat het niet als verwijt was bedoeld, maar dat ik ze wilde laten weten waarmee ik bezig was. Ik vond dat een heel moedige stap van mezelf; bij nader inzien voortgekomen uit de moed der wanhoop. Ik kon niet langer omgaan met het doen alsof het allemaal zo leuk en aardig was geweest. Ik had er teveel last van. Toen ik dit had verteld zei mijn vader: "Maar hoe kan dat nou, wij hebben geen last van die oorlog en jij zou last hebben van de gevolgen? Weet je waar ik nou zo moe van word? Van al die mensen die zeggen dat ik een trauma moet hebben terwijl ik het niet heb." Dat hij nergens last van heeft, ach, daar denk ik zelf anders over, maar ik zei dat ik blij voor hem was dat hij geen trauma's had, maar dat ik ze wel had overgehouden van de manier waarop met mij was omgegaan. Ik probeerde mijn moeder te vertellen dat ze mij, onbewust waarschijnlijk, het gevoel had gegeven dat ze niets om me gaf, dat ze me in mijn herinnering nooit heeft geknuffeld. "Heb je daar dan al die jaren mee rondgelopen?" vroeg ze. Ik probeerde uit te leggen dat die gevoelens zo diep zitten en dat het vooral de angst is die weerstand oproept om pijnlijke dingen naar boven te halen. Vervolgens zijn ze daarna een tijdje vreselijk hun best gaan doen en nu heb ik een 'koetjes-kalfjes-relatie' met ze, waar ik nu zelf redelijk vrede mee kan hebben. Ik moet door die gevoelens van toen heen, die moet ik verwerken. Het was tot op zekere hoogte best een goed gesprek, alleen daarna gaat de deur toch weer dicht. Het komt te dicht bij hun eigen pijn. Ik ben dat gesprek trouwens niet aangegaan om hen de waarheid te zeggen, het was geen beschuldiging. Ik heb het bedoeld als een soort uitleg van hoe het met me gaat en ik ben blij dat ik dit toch nog voor hun dood heb kunnen doen. Naderhand merk ik aan mezelf dat ik toch weer een beetje ga meedoen aan de poppenkast: om het familiepatroon niet volledig te
52!
doorbreken, moet ik wel. Maar ik heb mijn grenzen en ik ben blij dat ik eens iets van mezelf heb laten zien. Ik kan er niet meer mee omgaan als iemand achter je rug iets anders zegt dan in je gezicht. Het heeft me een hele tijd gekost om te beseffen 'wat nu waar is van vroeger'. Ik heb een tijd gedacht dat ik gek was, dat ik van alles zat te verzinnen. Dat komt door het ongrijpbare. Ik heb het gevraagd aan mijn zussen die minder last lijken te hebben. Ze beamen dat 'vroeger' bij mij heel hard is aangekomen. Mijn antennes vangen nu eenmaal meer op. Maar ja, mijn ouders hebben alleen maar het gevoel dat ze vreselijk hun best hebben gedaan. Dat hebben ze ook, maar voor mij op de verkeerde manier. Ik mocht mezelf niet zijn, geen emoties hebben, alles onder controle houden. Het barstte van regels, absurd hoge eisen, nonnen en waarden. Aan tafel moesten we onze mond houden. Die spanning, die ongrijpbare spanning maakt je wanhopig. In de therapie heb ik een heel rouwproces doorgemaakt en drong het tot me door wat ik sinds mijn puberteit verloren had. Dat mijn gekwetst gevoel in die tijd is ontstaan. Ik kan het mijn ouders niet uitleggen. Vooral mijn vader is zo gesloten. Ik heb heel veel geschreven, bijna dwangmatig. Ik moest het begrijpen, anders zou ik gek worden. Een van mijn zussen heeft eens gezegd dat er bij ons thuis een totalitair regime was. Onderling waren we eilandjes. Mijn ouders hadden geen vrienden: als er bezoek kwam, was dat familie. Op de lagere school zag ik dat het ook anders kon: een moeder van een vriendinnetje moet hebben geweten hoe het ongeveer bij ons toeging. Ik kon daar altijd terecht, maar ik mocht daar nooit eten. Op school vond ik het heerlijk. Ik hield van mijn juf want die gaf me aandacht. Ik vond het erg als we vakantie hadden. Mijn leven speelde zich hoofdzakelijk buiten af. Daar had ik vriendjes en vriendinnetjes. Als ik thuis kwam, kwam ik in zo'n andere sfeer terecht. Je moest zo op je hoede zijn. Die onverklaarbare spanning neem je mee. Het verbaast me dat ik nog zo goed van vertrouwen ben, ik ga niet uit van het slechte in de mens. Op mijn vijftiende had ik een leuke vriendenkring opgebouwd en kreeg mijn eerste vriendje.... en toen kwam mijn vader ineens met de mededeling dat we naar een andere provincie zouden verhuizen. Hij verliet de
!
53!
dienst, zijn tropenjaren telden dubbel en zonder ons voor te bereiden gingen we ineens naar een ander huis. Overleg met ons was er niet bij en er bestond absoluut geen begrip voor mijn verdriet. Als ze dat maar eens hadden gehad... Ik had net iets opgebouwd en dat moest ik loslaten. Dat verbale geweld waarmee ik moest omgaan, ik kan er nog niet tegen. Er werd totaal over me heen gewalst en ik klapte dicht. In mijn nieuwe woonplaats ging ik naar de HBS en bleef in de tweede klas twee keer zitten. In die tijd begon net de HAVO experimenteel. Die heb ik afgemaakt en daarna heb ik de PABO gedaan. Eigenlijk wilde ik naar een opleiding voor cultureel werk, maar dat vond mijn vader te rommelig. Het onderwijs leek hem beter, dat gaf zekerheid. Mijn vader vond dat je als vrouw ook je eigen geld moest kunnen verdienen. Het grappige is dat vier van de vijf dochters kostwinner zijn geweest. Ik solliciteerde in de buurt van mijn vroegere woonplaats en heb daar een aantal jaren voor de klas gestaan. Daar zat ik op kamers: op mijn twintigste stond ik voor het eerst op eigen benen. Onuitgesproken werd overigens aangenomen dat je op die leeftijd het ouderlijk huis zou verlaten. Ze zouden het gek hebben gevonden als ik bleef: dat werd min of meer uitgestraald. Weer een gevoel van 'er niet mogen zijn'. Mijn plicht zit erop, dachten mijn ouders waarschijnlijk. In die tijd heb ik mijn man leren kennen. Dus eigenlijk ben ik niet eens zo lang alleen geweest. Ik ben heel lang kinderlijk gebleven, ook op seksueel gebied. Later heb ik daar in mijn huwelijk ook problemen mee gekregen, want als je fijne dingen kunt voelen, gaat ook een deurtje open naar de pijn. Ik heb naderhand pas begrepen, dat dat zo kon blokkeren. Met mijn man heb ik eerst een tijd samengewoond en toen hebben we een tweekamerflat gehuurd waar we zeven jaar leuk hebben gewoond. Ik was kostwinner en mijn man studeerde. In die tijd ging het allemaal redelijk goed. We konden goed met elkaar praten, hoewel mijn man zei dat hij er niets van begreep. Maar hij luisterde tenminste. Tijdens ons huwelijk had ik ook last van depressies, maar dan zocht ik maar weer afleiding, zocht mensen op om maar niet te hoeven voelen. Ik praatte er met niemand over want het was nauwelijks uit te leggen. Bovendien was me met de paplepel ingegeven niet te zeuren, ik ging dus gewoon door.
54!
Na zeven jaar wilden we graag kinderen en hebben we een huis gekocht. Daar kregen we alcoholisten als buren. Er was veel geweld en dreiging waar ik absoluut niet tegen kon. Na twee jaar hebben we het huis met verlies verkocht, maar ik was zo blij dat ik daar weg was. In die tijd begon het slechter te gaan met me. Ik dacht eerst dat het aan die buren had gelegen, maar het had veel met mezelf te maken. In het volgende huis bleek de ellende alleen maar toe te nemen. Ik werkte 'gewoon' door, maar uiteindelijk sliep ik niet meer. Ik ging naar de huisarts, maar wilde aanvankelijk geen therapie. Van thuis hadden we meegekregen: als je naar een psycholoog gaat, moet je wel gek zijn. Je moest het zelf kunnen, zonder hulp. Maar ik had zulke tomeloze paniekaanvallen en regelrechte doodsangst. Een tijdlang ben ik suïcidaal geweest. Ik bedacht van welke flat ik kon afspringen, maar had ook ieder moment weer een smoes dat uit te stellen bijvoorbeeld omdat een zus op vakantie was die dan niet op de begrafenis kon komen... Jarenlang heb ik ook een passieve doodsangst gehad, zo van: als ik morgen niet meer wakker word, maakt het niet meer uit. Ik kwam bij de Riagg, na heel veel weerstand overwonnen te hebben. Daar was een aardige psycholoog, heel betrokken, heel aardig, ik kan niet anders zeggen. Maar hij haalde in zo'n sneltreinvaart alle ellende naar boven. Dat kon ik emotioneel niet aan, maar hij ging van het standpunt uit: hoe beroerder je je voelt, hoe beter het is. Dan ga je er tenminste iets aan doen. Ik was lichamelijk zo ziek; ik was doodsbang en ging hyperventilerend door het leven. Ik was tot niets in staat. Na anderhalf jaar kon ik niet meer, ik zat nog middenin alle onverwerkte emoties van vroeger en toen zei de therapeut: ziezo, nu gaan we het vanaf vandaag over het volwassen leven hebben. Ik wist absoluut niet hoe ik verder moest en realiseerde me dat hij het niet kon snappen. Hij kende de achtergrond niet van mensen die in Indië de oorlog hadden meegemaakt. Intussen was ik zo afgeknapt op therapieën dat ik weer dacht: ik zoek het zelf wel uit. Ik zat intussen thuis en werd afgekeurd. Ik voelde dat als een verschrikkelijk falen van mezelf. Ineens had ik heel veel tijd en begon serieus na te denken over kinderen. Daar heb ik best over getwijfeld... of ik met mijn achtergrond kinderen zou kunnen opvoeden, want ik voelde me nog steeds behoorlijk ziek. Maar ik ben nu zo blij dat we twee kinderen heb-
!
55!
ben. Ik ben me nu heel bewust van wat ik heb gemist. Ik geef ze heel veel van mezelf en ik hoop, want dat weet je natuurlijk nooit, dat ik het goed doe. Ik weet in ieder geval als geen ander dat het zo belangrijk is dat een kind zichzelf kan zijn. Nu ben ik blij dat het zo is gelopen. Het is geen makkelijke tijd geweest, maar ik heb er veel van geleerd, hoewel ik me nog regelmatig depressief kan voelen. Maar ik kan het nu scheiden... het is vroeger wat ik voor een deel moet verwerken. Ik bedacht dat zelfmoord niet de oplossing was en hoewel ik wantrouwen had naar alles wat met therapie te maken had, wist ik dat ik nog een poging moest doen met hulp een aantal dingen los te laten. Nu gaan we het hogerop zoeken, zei de huisarts en stuurde me naar een psychiater. Die bedacht ik dat ik groepstherapie moest doen. Hij werkte samen met een Gestalttherapeut en die gaat uit van het 'hier en nu'. Dus ik kreeg weer hetzelfde probleem: het verleden was niet voldoende in beeld en daar was ik niet aan toe. Dit ontlokte de psychiater de opmerking: "Je verleden is zeker je hobby?" Dat kwam hard aan. Desondanks heb ik een jaar in die groep gezeten maar steeds het gevoel gehad: ik kom hier niet verder. Mijn achtergrond werd onvoldoende begrepen. Het bleef een grote brij. Nu pas worden dingen duidelijker. Dat komt ook door een andere therapie die ik nu heb omdat het nog steeds niet goed ging met me. Deze therapeut kreeg ik via de KJBB, waarvan ik een folder in de bibliotheek had gezien. Ik las over kinderen van wie de ouders in Indië hadden gezeten, dat dat gevolgen kon hebben in je leven... In het gesprek was het meteen duidelijk: ik kreeg het advies naar de ontmoetingsgroep te gaan. Er ging een wereld open toen ik die mensen ontmoette: ik herkende zoveel in de verhalen. Het was zo'n bevestiging dat ik niet gek was. Hier begrepen ze hoe ik me voelde. Ik had al eens vaker vaag gedacht dat die oorlog ermee te maken heeft gehad, maar ja, dat ontken je gelijk weer als je te horen krijgt dat jij die oorlog niet hebt meegemaakt. Mijn ouders heb ik niet verteld dat ik bij de KJBB kom, ze zouden er niets van begrijpen. Ik kan dat niet met ze delen, zij hebben geen trauma en ik wel. Mijn zussen functioneren gewoon door en ik ben degene die onderuit gaat, dat snapt toch niemand? De therapeut is een soort ruggesteun. De verhalen in de ontmoetings-
56!
groep maken ook een aantal dingen duidelijk: dat het niet abnormaal is dat ik zo reageer. Dat ze begrijpen waar je het over hebt, invoelingsvermogen, dat ze niks gek vinden, respect, dat is zo belangrijk. Daar voel ik me thuis. Dingen zijn al zo ongrijpbaar, zo moeilijk uit te leggen, daar kun je jaren mee bezig zijn als een hulpverlener niet de juiste handvatten heeft om deze problematiek te behandelen. Nu gebeurt er pas echt iets met me. De gekwetstheid, dat is eigenlijk het ergste, dat ze zo met me zijn omgegaan. Hoe ik me al die jaren staande heb weten te houden is door me voortdurend aan te passen. Ik was onzichtbaar, onhoorbaar, dat was veilig. Mijn moeder gaf me het gevoel dat ik niet aan het leven mocht deelnemen. Ons huis nu is ook van de kinderen, maar dat heb ik nooit gekend. Het was het huis van mijn moeder en niets was van jezelf, zelfs je lijf niet. Ze bepaalde zelfs wat daarmee gebeurde. Ze controleerde alles. Ik heb jaren gedacht dat ik nergens recht op had... Als je psychisch bent ingestort, ben je in de ogen van veel mensen een zwakkeling. Vooral in de ogen van mensen die 'je moet het zelf kunnen' als motto hebben. Maar ik denk zo langzamerhand: jullie moesten eens weten hoe sterk ik ben dat ik uit die diepe put ben geklommen en weer de wil heb om te leven. Je moest eens weten wat een kracht je daar voor nodig hebt. Ik ben geen zwakkeling, al ben ik afgekeurd. Vroeger heb ik me een tijd overeind weten te houden door me vreselijk aan mijn vader vast te klampen. Toen hij het liet afweten, heb ik daar een verschrikkelijke verlatingsangst aan overgehouden. Voor mijn kinderen ben ik dagelijks bezig te zorgen dat ze gelukkig zijn. Ze mogen zijn wie ze zijn en ik zal zorgen dat ze zich veilig kunnen voelen. Dat is een taak van mij als ouder. Ik voel nu langzamerhand ook mijn eigen veiligheid. Ik weet niet hoe dat gaat als ik weer een baan zal hebben. Nu zit ik in een vrij beschermde wereld, maar ik heb er m'n handen vol aan. Ik ben heel gevoelig maar ook zeer levenslustig, hoewel ik weet dat ik heel diep kan zitten. Heel lang heb ik geprobeerd dat weg te drukken, maar het is er. Soms is dat vervelend, had ik het liever niet, maar ik accepteer het als een deel van mij. De gekwetstheid dat ik niet goed was
!
57!
zoals ik ben, die emoties daaromheen en die enorme paniekaanvallen, daar heb ik het meest last van gehad. Mijn identiteit ontleen ik nu aan de manier waarop ik bezig ben. Ik ben me ervan bewust dat ik mijn eigen leven wil hebben, naast dat van mijn kinderen. Met enige regelmaat ga ik er even lekker uit. Zo langzamerhand komt ook mijn zelfvertrouwen weer terug. Ik heb nog steeds mijn slechte dagen, maar ik krabbel steeds sneller weer op. Soms ben ik nog wel eens boos dat het zo is gelopen: tenslotte heb ik er niet om gevraagd om afgekeurd te worden. Ik had het anders bedacht. Daar kan ik nog wel eens intens moe van worden. Eigenlijk wil ik over de Birmaspoorweg gaan lezen, maar ik durf nog niet. Eerst wil ik me neig beter voelen. Mijn vader vertelt dat hij het nog niet zo erg heeft gehad daar, maar ik kan dat niet geloven, ik denk dat het er vreselijk is geweest. Ik vermoed dat hij de werkelijkheid verdraait om er zelf mee uit de voeten te kunnen, zijn overlevingstactiek. Door het verblijf van mijn ouders in Indië voel ik me verbonden met Indische mensen, net of ik iets speciaals met ze heb. Ze hebben vaak die warmte die ik zo heb gemist. Aan mijn kinderen geef ik door dat ze voor zichzelf moeten kunnen zorgen, zelfvertrouwen hebben. Die oorlog in het voormalig Joegoslavië vind ik doodeng: er broeit zoveel aan rassehaat. Er is geen respect meer voor mensen. Ik kan niet begrijpen dat mensen in staat zijn elkaar af te slachten. Wat moet je meemaken om zover te komen? Dat zal altijd wel een raadsel blijven. Zelf ben ik zover dat ik niet meer vlucht voor de pijn die ik voel. Ik durf het te uiten. Ik begrijp ook steeds beter wat mijn pijn is. Ik leef met de dag en stippel geen toekomst uit. Ik zie wel, ik doe m'n best en voel dat het steeds beter gaat. Ooit hoop ik dat ik nog eens tijden achter elkaar wakker kan worden zonder die spanning in mijn lijf, zonder die onrust. In ieder geval zit er een stijgende lijn in.
58!
Gisteren neem ik mee in wat ik vandaag kan doen aan morgen. Panta Rei (alles stroomt)
Niet opvallen
Gerry (1946): Ik leerde al heel vroeg flink te zijn en mezelf in een situatie te plaatsen waarin ik mezelf veilig kon voelen. Dat lukte door me op te sluiten in mijn gedachten: niet naar buiten laten komen wat ik belangrijk vond. Ik deed wat van me werd verwacht zoals: goed Nederlands praten zonder tongval en vooral geen Maleise woorden gebruiken. Als ik dat toch deed, werd mijn mond met sambal ingesmeerd of pakte mijn moeder de rotanstok van de plumeau en sloeg die over mijn kuit. Lijfstraffen waren heel gewoon. In de buurt van mijn ouders gedroeg ik me anders en zorgde ervoor niet op te vallen. Ik ben met wantrouwen opgegroeid, ook naar mijn ouders, want het was nooit duidelijk waarvoor ik straf kon krijgen. Dit hing af van het soort gedrag waarmee ik de angst van mijn moeder activeerde. Ik toonde geen emoties want ik merkte al vroeg dat die er kennelijk niet toe deden. Ik moest er zelf uitkomen en gevoelens hield ik dus maar binnen. Sinds een jaar kan ik weer huilen. Mijn ouders komen allebei uit een Indische familie. Mijn moeder bracht de oorlog gedeeltelijk buiten het kamp door en zat een tijd in een vrouwenkamp. Waar weet ik niet, ze praat er niet over. Pas het laatste jaar begint dat voor mij een rol te spelen. Mijn vader was sergeant, hij heeft ook in een kamp gezeten. Tijdens de extremistenoorlog -de Bersiaptijd- kreeg hij opdracht de lijken uit de straten van Bandoeng op te ruimen. In die tijd ben ik daar geboren. Toen ik acht maanden oud was, is hij aan een keelinfectie overleden. Eigenlijk heb ik hem nooit gekend, ik heb een aantal foto's waar hij op staat en een paar brieven.
!
59!
Toen ik drie jaar was, ontmoette mijn moeder mijn tweede vader. Pas veel later zijn ze getrouwd, nadat ze eerst een tijd hadden samengewoond. Uit dat huwelijk is mijn zus geboren. Mijn tweede vader werkte bij de overheid, bij economische zaken van het Ministerie van Financiën. Tijdens de oorlog heeft hij aan de Birmaspoorweg gewerkt. Zeven jaar geleden is hij overleden. Hij vertelde nooit wat hij had meegemaakt, wel over hoe hij de Jap te pakken nam, de spannende avonturen, hoe slim je moest zijn om niet op te vallen, niet over wat dat voor hem betekende. Net als mijn moeder trouwens alleen maar de flinke overlevingsverhalen vertelde, nooit over de angst die ze ongetwijfeld heeft ervaren. Eigenlijk had ik een meisje moeten zijn: tot mijn kleutertijd heb ik met lang haar en in jurkjes gelopen, ik denk omdat mijn moeder een miskraam van een meisje heeft gehad. Ze wilde graag een dochter. Ik herinner me dat we in een groot huis woonden, waar ik veel alleen was. Een tante zorgde voor me want mijn moeder was na de dood van mijn vader ingestort. Een jaar lang verbleef ze in een rusthuis. Veel herinneringen uit die onrustige tijd deelde ik met mijn tante die bij ons inwoonde. Ik weet nog dat mensen in een jeep plotseling iets naar buiten gooiden dat ontplofte. Meteen doken we achter de matrassen die tegen de buitenmuur waren geplaatst. Dat was mijn eerste ervaring met de angst van mijn moeder. Ze was voortdurend bang: ik mocht niet veel want er kon van alles gebeuren. Ik had ook altijd het gevoel dat iemand op me lette, al was ik alleen. In ons huis hadden we een gat in het plafond -zo kwam je bij de vlieringen daar zat 'Snuit'. Die keek als ik stout was... zei mijn moeder. Ik had de meest gruwelijke ideeën over wie of wat 'Snuit' moest zijn. Daar komt waarschijnlijk mijn belangstelling voor maskers en horrorfilms vandaan. Bovendien werd ik streng katholiek opgevoed waarin ik meekreeg dat God alles ziet. Dat heeft tot in mijn puberteit als een soort dreiging boven me gehangen. Ik werd bang gemaakt met dingen die niet werden uitgelegd. Ik mocht bijvoorbeeld niet alleen op straat spelen, maar niemand zei waarom. In de tuin was ik altijd in m'n eentje op zoek naar avontuur. Daarom bedacht ik zelf vriendjes.
60!
Volgens mijn moeder had ik contact met 'de andere kant'. Zelf zei ze dat ze met de helm geboren was. Ze deed er niets mee, maar droomde wel regelmatig dingen die later uitkwamen. Door daarover na te denken, ben ik niet bang voor de dood. Dood en eenzaamheid zijn de sleutelwoorden uit m'n jeugd. Met mijn tweede vader, die tankjes voor me maakte van garenklosjes, trokken we in een ander huis. Ik herinner me nog de geur van de vochtige kalk van de kapot geschoten tussengang als iets vertrouwds. Na een jaar verhuisden we naar het huis van mijn grootouders in Djakarta waar nog meer familie woonde. Ze hadden veel personeel, maar ik voelde me vaak alleen. Ineens had ik daar een zusje. Ik kreeg een trapauto en het was een heel bijzondere ervaring voor me dat zo'n voertuig deed wat ik wilde. Ik moest namelijk altijd doen wat mijn moeder goed voor mij vond. Ze is zelf eigenlijk altijd afhankelijk geweest van anderen. Haar oma heeft haar zeer beschermd opgevoed. Toen ze getrouwd was, nam mijn vader die zorg over. De wereld stopte voor haar toen hij wegviel. Ik ontdek nu dat ze altijd zorgende mensen om haar heen had. Ze is niet weerbaar geworden en weet niet de kwaliteit van het leven te ervaren. Met emoties kan ze moeilijk overweg. Ik mocht wel huilen vroeger, maar ze ging ervan uit dat met het ophouden van het huilen ook het probleem verdween. Ik kwam dus al gauw tot de conclusie dat huilen niet echt hielp. Mijn moeder liet zich bepalen door talloze normen en waarden en vooral door haar angsten en onzekerheden. Daarbinnen moest ik blijven en dat gaf niet veel ruimte: een soort cocongevoel. Ze heeft me altijd klein gehouden, ik denk uit angst de controle te verliezen. De lagere school volgde ik voor een deel in Indië en vanaf mijn tiende ging ik in Nederland naar school. We kwamen hier in 1956. Ik werd niet bepaald op de grote reis voorbereid, ineens zaten we op een boot die naar een ander land ging, waar oma Holland en een tante woonden. In een grote hal waar we aankwamen, kregen we allerlei kleding aangemeten. Ik zag er idioot uit in een plusfour en een raar petje. We werden opgevangen in een contractpension waar ik met oudere jongens op een kamer sliep. Ik was de jongste. Ook daar werd ik goed in de gaten ge-
!
61!
houden, want mijn moeder was nog steeds doodsbang dat er iets kon gebeuren. Een erfenis van de Bersiaptijd, maar ook de angst dat het tussen Nederlanders en Indo's hier fout kon gaan. Ik heb veel binnen gezeten, beperkt in mijn bewegingen, maar ik had goed geleerd me aan te passen. Toen ik ouder werd, kreeg ik daar problemen mee, vooral mijn moeder zat te dicht op mijn huid. Mijn tweede vader mocht zich niet echt met mijn opvoeding bemoeien, want ik was mijn moeders kind, zei ze altijd. Alles was eng en gevaarlijk, er was altijd wel iets. Ik heb daarom geleerd me niet zo druk te maken, want dat hielp namelijk niets. Ik wilde bijvoorbeeld vroeger een klapperpistooltje maar mijn moeder vond dat gevaarlijk. Dat maakte ik mezelf dan ook maar wijs en de behoefte verdween. Ik praatte heel verstandig mijn moeder na om mijn eigen rotgevoel maar te sussen. Zodra ik op eigen benen stond, kocht ik een klapperpistool. Of mijn ouders een goede relatie hadden weet ik niet, het interesseerde me eigenlijk ook niet. Het enige wat me bezighield was altijd: wanneer kan ik weg, eruit? Toen we net in Nederland waren, was er nog wel eens een gevoel van saamhorigheid: dan deden we spelletjes met het gezin of we luisterden in het donker naar een hoorspel. Op zondag draaiden we muziek. In de grote vakantie gingen we steevast naar familie. Niet echt leuk, vond ik. Mijn vader zorgde voor alle basisdingen zoals kleding en als ik een goed rapport had, kreeg ik geld. Maar ik kan me niet herinneren dat hij met me heeft gevoetbald of spelletjes gedaan. Mijn moeder is daarentegen altijd behoorlijk dominant aanwezig geweest. Als ik me nu volwassen opstel, kan ze niets met me. Ze weet nauwelijks wat ik doe... ze kan heel erg afgeven op maatschappelijk werkers: daar kun je toch geen hulp van verwachten? Ze vergeet dat het mijn beroep is. Wat vroeger belangrijk was bij ons thuis waren de normen van mijn ouders. Ik moest een modelkind worden van mijn moeder: een keurig opgevoed Indisch kind dat lijkt op een Nederlander, maar toch Indisch is, want uiteindelijk moet je boven Nederlanders kunnen staan. Volgens mijn moeder hebben wij een bepaald niveau wat Nederlanders bij lange na niet zullen halen. Een zeer racistisch standpunt. Ieder ander ras moet je
62!
overigens bij voorbaat met wantrouwen bekijken, vindt ze, al zegt ze het nooit zo expliciet maar tussen de regels door. Er zijn overigens twee kanten aan het Indisch zijn. De ene kant is die mijn ouders ontkenden, waar ze niet bij wilden horen. Je had bijvoorbeeld de zogenaamde kampong-Indo's en de Indo's 'op niveau': die hadden gestudeerd, die kwamen uit de gegoede families uit het koloniale tijdperk, woonden in grote huizen, hadden overheidsbanen. Er werd daar ook Frans en Engels gesproken, daar identificeerden mijn ouders zich mee. Anderen waren aan lager wal geraakt. Ik mocht geen petjoh praten, zelfs geen 'adoe' zeggen. Ik mocht me ook niet kleden zoals de doorsnee jongere zich in die tijd kleedde. Dus geen kraag omhoog en geen bakkebaarden, geen kuif, maar keurig kortgeknipt. Ik mocht als Indo niet opvallen, want mijn vader had inmiddels een hoge positie bij de Sociale Dienst. Daar kwamen nog wel eens Indische mensen voor een uitkering en hij wilde beslist niet dat ik me zo gedroeg dat hij op mijn gedrag kon worden aangesproken. Na de oorlog moest mijn vader in Nederland weer als jongste bediende beginnen, terwijl hij in Indië hoofdcommies was geweest... dat heeft hem vreselijk gegriefd. Hij heeft zich wel weer opgewerkt tot dezelfde positie, maar hij heeft zich altijd de mindere gevoeld en hard moeten knokken om zich minstens gelijkwaardig te voelen. Dit betekende voor mij dat ik het Indisch zijn heel lang bij mezelf heb ontkend. Ik wilde niets te maken hebben met Indische cultuur en gevoel. Nu sta ik dat mezelf toe als een deel dat bij mij hoort. Ik wist overigens nooit hoe ik me eigenlijk moest gedragen: enerzijds zeer Nederlands, anderzijds hield mijn moeder ons altijd voor dat wij van een hoger peil waren dan de doorsnee Nederlander. In haar ogen verzorgden die zich niet goed, Nederlanders waren kortzichtig, kortom alles wat je in negatieve zin kon bedenken. Dat was heel verwarrend. Enerzijds aanpassingsgedrag, anderzijds moest je daar weer boven staan en je Indisch voelen. Dat had ook weer met normen en waarden te maken. Als Indo moest je je extra bewijzen. Niet alleen thuis, maar ook op school in Indië kreeg je lijfstraffen. We hadden ontzettend strenge broeders die je behoorlijk te pakken konden nemen: kletsen over je vingers heen, of 'achter de kieuwen' noemen ze dat, dan werd je met de knokkels achter je kaken opgetild uit je bank. Je
!
63!
keek dus wel uit en ik wende eraan alles zelf op te lossen. Eigenlijk heb ik nooit het gevoel gehad dat ik iemand nodig had voor mijn problemen. Ik moest het altijd zelf kunnen. Mijn ouders hadden het al moeilijk genoeg. Ze waren niet alleen belast met hun verleden, maar zaten er ook in gevangen. Ze liepen aan tegen hun eigen onmacht en konden ons niet leren dat je zaken die onomkeerbaar zijn in het leven, een eigen plek kunt geven. Dat heb ik mezelf moeten leren, maar er was heel wat voor nodig om vertrouwen in mezelf te hebben. Ik weet nu dat je een rotgevoel niet moet ontkennen. Over mijn huidskleur maakten ze wel eens een opmerking, maar dan reageerde ik niet. Heeft met overleven te maken. Als je in staat bent iets te bedenken waardoor het plagen stopt, dan heb je dat in de hand. Ik gedroeg me zo Nederlands dat ik niet echt werd gepest. Achteraf heb ik ontdekt dat ik mezelf daarmee wel tekort deed. Eigenlijk ben ik nooit echt mezelf geweest in al die jaren. Ik gedroeg me sociaal wenselijk. Ik had ook lange tijd niet echt een eigen mening. Ik ging mee in de stroom en kon moeilijk nee zeggen. Wat mijn opleiding betreft, moest ik op z'n minst de MULO halen. Ik was geschikt voor de HBS, maar ze vonden me te kinderlijk. Na de MULO leek me radio- en radartechniek op de UTS wel aardig. Daar heb ik meer kapotgemaakt dan dat ik iets leerde, dus kreeg ik het advies te vertrekken. Ik heb toen verschillende baantjes gehad en woonde bij een tante in Rotterdam, maar dat was ook geen oplossing. Toen ik in dienst moest, ben ik gaan varen. Zo langzamerhand moest ik letterlijk uitbreken. Mijn vader besloot dat ik alleen salondiensten mocht doen, niet in de machinekamer of als matroos. Het nette werk dus, anders zou ik een te ruwe zeebonk worden. Heerlijk die vrijheid, eindelijk geen ogen in mijn rug. Maar na een jaar had ik het gezien omdat ik genoeg had van het altijd maar dienstbaar moeten zijn. Dat onderdanige trok me niet aan. Dat schept zo'n afstand. Bovendien bekeken de passagiers me op de manier van 'die arme zwarte student waar we iets voor moeten doen'. Dat druiste zo tegen mijn gevoel van eigenwaarde in. Toen heb ik weer een hele reeks kortdurende baantjes gehad en woonde tot mijn achttiende bij de ouders van een vriend. Daarna ben ik in Utrecht terechtgekomen waar ik griffier was bij de kin-
64!
derrechter. Vervolgens kreeg ik een baan als groepsleider bij een rijksinstituut voor jongens en deed parttime de opleiding. Ik was toen twintig en begeleidde jongens tot achttien. Maar door mijn levenservaring stond ik net aan de andere kant van de lijn. Ik kon heel goed aanvoelen waar zij mee zaten en zij konden van mij een aantal dingen accepteren omdat ik niet veel ouder was. Ik heb een hele tijd geworsteld met wat ik nu was: hetero of biseksueel of dat ik voornamelijk op jongens viel. Het leven van jongens, dat avontuurlijke, dat intrigeerde me. Vooral omdat ik voor die spannende dingen vroeger nooit de kans kreeg. Als ik met die jongens werkte, had ik het gevoel dat ik iets inhaalde. Ik identificeerde me met die groep. Het voldeed aan mijn behoeften, dat contact met die boefjes. Toen ik me later ging bezighouden met mijn levenspuzzel realiseerde ik me dat ik wilde weten hoe je als vader met een zoon omgaat. Het vadergevoel ken ik niet. Mijn eigen vader ging al vroeg dood door die oorlog en daarmee hield het gevoel voor een vader op. Ik ben erg geïntrigeerd geraakt door die jongens in problemen doordat hun vaders zich vaak weinig aantrekken van hoe zo'n kind opgroeit, ze zijn niet echt geïnteresseerd. Ik merkte dat, als je op bepaalde punten accenten legt, jongens konden groeien en op een positieve manier het leven ontdekken. Daarmee kreeg ik antwoord op mijn vraag. Met jongens die vanuit de opvoeding niet goed sporen, voel ik een zekere verwantschap. In die zin hield ik van jongens. Eigenlijk een krampachtige manier van zorgen dat het in orde komt. In het verleden heb ik mezelf daarbij belangrijk gemaakt en ouders er niet zo bij betrokken. Sinds een aantal jaren doe ik dat heel anders: ik probeer ouders mee te krijgen. Ik kan jongens als het ware 'lezen'. Ik zie wat ze hebben meegemaakt. Als ze zich gaan afzonderen en buiten de deur hun avonturen zoeken, is er te weinig aandacht thuis. Ik moedig vaders aan die avonturen zelf te beleven met hun zoon. In hun eentje hebben die jongens net te weinig overlevingstechnieken om uit handen van justitie te blijven. Vaak zijn het kinderen met gruwelijke traumatische ervaringen achter de rug, ik herken er zoveel in. Ik probeer ouders hele simpele kapstokken te geven waarmee ze weer iets kunnen met dat kind.
!
65!
Vroeger ben ik veel alleen geweest, misschien heb ik er daarom nu weinig problemen mee. Ik hecht erg aan m'n vrijheid en ben blij dat ik die, na twee vaste relaties weer terug heb. Alleen zijn heb ik met enige regelmaat hard nodig. Even niemand om me heen hebben. Dan draai ik mijn favoriete muziek. In de muziek kan ik veel van mezelf kwijt. Ik speelde jarenlang gitaar in een band en was zanger. We traden 's avonds regelmatig op en ik genoot van de vrouwelijke aandacht die ik kreeg. Achteraf was ik walgelijk: dat air waarmee ik toen door het leven ging. In die tijd ontmoette ik degene met wie ik na een jaar ben getrouwd. We kregen twee dochters die nu 23 en 19 zijn. In mijn huwelijk paste ik me erg aan en na een aantal jaren liep de relatie dan ook stuk. We zijn een tijd uit elkaar geweest, gescheiden en weer opnieuw met elkaar getrouwd. Na een relatie van twintig jaar zijn we toch definitief gescheiden. Dat is zeven jaar geleden. We hebben nu een hele goede band. Dat geldt ook voor mijn tweede relatie die na vijf jaar eindigde. Eigenlijk waren we teveel met onszelf bezig waardoor we te weinig toekwamen aan wat we nu eigenlijk voor elkaar betekenden. Nu heb ik iets van: voorlopig zoek ik het even alleen uit. Ik heb me altijd veel met jeugdcultuur bezig gehouden. In de jaren zestig zat ik middenin de scene. Ik heb allerlei drugs gebruikt en dat had ik niet altijd onder controle. Ik blow nu zoals een ander een pilsje drinkt. Een jaar of drie geleden was dat wel anders. Ik kreeg opnieuw het gevoel totaal klem te zitten en wist niet meer wat ik wilde. Ik zat vast in mijn relatie, in mijn leven. Ik voelde me gekooid, gevangen. Ik kreeg de dingen op mijn werk niet meer op een rij, vergat afspraken. De directeur adviseerde me een tijdje thuis te blijven. Dat kreeg ik zelf niet eens bedacht. Ik was drieenveertig en mezelf helemaal kwijt. Van alle kanten kreeg ik het advies in therapie te gaan, maar ik vond dat ik het zelf wel kon oplossen. Ik sliep nauwelijks meer en heb me een jaar lang weer op de drugs gestort en veel LSD-trips gemaakt. Zo probeerde ik wat inzicht in mezelf te krijgen en ik ontdekte dat ik me nog steeds teveel had aangepast aan de ander. Ik heb heel wat oorlogen met mezelf gevoerd. Het gemis van een aantal dingen in m'n jeugd bleef me dwarszitten. Toen er voor m'n gevoel weinig veranderde, ben ik eens bij de Riagg gaan praten, maar ik bleek het zelf beter te kunnen vertellen dan degene die mij hulp moest
66!
bieden. Praattherapie was dus niets voor mij. Mede dankzij de gesprekken met mijn relatie en mijn zus kreeg ik een beter inzicht in wat vroeger was gebeurd. Die oorlog, het heeft zoveel te maken met de latere dingen in je leven. Veel puzzelstukken vielen op hun plaats en in de tijd dat mijn tweede vader overleed, ben ik dichter naar mijn zus toe gegroeid. Voor die tijd waren we eigenlijk alleen van elkaars bestaan op de hoogte. Ik had nauwelijks nagedacht over wat in Indië is gebeurd, maar nu ik met mijn zus praat, merk ik dat er toch bepaalde patronen waren in ons gezin die wel degelijk invloed hebben gehad op mijn leven. Om te kijken 'waar mijn zus mee bezig is', ging ik eens mee naar een landelijke dag van de KJBB. De tweede keer gebeurde er van alles met mezelf tijdens een film over kinderen van krijgsgevangenen: de zoektocht naar hun vader. Mijn echte vader had tot die tijd niet zoveel betekend, maar toen ik op de laatste landelijke dag was, ontdekte ik via de Oorlogsgravenstichting dat mijn vader op het Erekerkhof in Bandoeng is begraven. Van zijn graf kan ik foto's krijgen. Ik was helemaal van m'n stuk. Even daarvoor was ik nogal geraakt door het optreden van Liesbeth List: de tranen sprongen in m'n ogen toen ze zong over de oorlog. Ik kon weer huilen. Nu bezoek ik de ontmoetingsgroep van de KJBB. Daar ontdek ik dat ik niet de enige ben. Meerdere mensen zitten met dezelfde zaken: niet kunnen huilen, altijd maar sterk moeten zijn, zorg voor je ouders hebben omdat ze het zo slecht hebben gehad, je naar buiten toe profileren, op een Nederlander lijken terwijl je je ook Indisch voelt. Je mag geen verdriet hebben, geen naar gevoel naar je ouders hebben. Ik heb altijd van alles zelf uitgezocht, nooit dingen met anderen gedeeld. Die absolute onmacht. Er wordt van alles op z'n kop gezet. En dan ga je denken: zou het dan toch met die oorlog te maken hebben? Normen en waarden die ik nu hanteer bestaan uit het mens zijn in vrijheid zonder dwang. Vroeger had ik altijd mijn mening klaar, een soort raadgever, de altijd wijze ouder. Nu probeer ik meer open te staan en niet overal een etiket op te plakken. Af en toe heb ik nog het gevoel dat ik me moet bewijzen, niet in het werk, maar thuis laat ik bijvoorbeeld graag zien wie en wat ik ben, hoe ik leef. Soms ben ik te open, zelfs af en
!
67!
toe naïef in mijn vertrouwen. Daar maken mensen wel eens misbruik van en dan kan ik ze weer wantrouwen. Ik voel me onveilig als ik de boel niet kan overzien, in zekere zin hou ik het graag onder controle. Ik begeef me niet zo gauw in onbehaaglijke situaties, die ontloop ik liever. Vooral als het met agressie te maken heeft. Dan ben ik op m'n hoede en doe m'n uiterste best niet op te vallen. Thuis voel ik me veilig, ik houd van mooie dingen om me heen die sfeer uitstralen. Warmte vind ik belangrijk, spiegels ook: ik moet mezelf op alle mogelijke manieren kunnen zien. Zo langzamerhand ben ik weer blij met mezelf en heb ik weer zelfvertrouwen. Soms zoveel althans zo komt het bij sommigen over- dat anderen zich aan mij gaan optrekken. Ik heb kennelijk nog steeds de uitstraling van 'ik kan het zelf wel' waardoor anderen je onwillekeurig als zeer flink ervaren. Nu kan ik zeggen wat ik wil, ook als dat een conflict geeft. Vroeger ontliep ik dat en door me aan te passen, zorgde ik dat ze me aardig vonden. Ik leer steeds beter grenzen stellen. Door schade en schande heb ik geleerd dat, wanneer je niet kritisch naar jezelf bent, anderen daar onbewust misbruik van kunnen maken. Ik ben erg trouw, loyaal naar mensen. In vervelende situaties heb ik geleerd dingen een plek te geven. Ik wil mezelf lekker blijven voelen en daar heb ik nu manieren voor die niet meer zozeer met overleven te maken hebben, maar meer met de kwaliteit van leven. Ik heb gemerkt dat uitersten nauwelijks bereikbaar zijn. Dat probeer ik dus los te laten. In de relatie met mijn moeder laat ik me nog teveel in de kindrol duwen. Dan ben ik bij haar in beeld. Als volwassene moet ik meer moeite doen in het contact. Ze vindt mij een zorgzame zoon. Daarin voel ik mij heen en weer geslingerd: waar houdt het op? Ik kan eigenlijk niet goed met haar praten. Ze is ook niet echt in mij geïnteresseerd. Toen ik onlangs op televisie was, bazuinde ze dat als een trotse ouder rond, maar waarom ik op televisie was, weet ze nauwelijks. Ik weet niet of ik echt van mijn moeder houd, ze heeft me op de wereld gezet, maar ze is niet de moeder die ik me ooit gewenst heb. Toen ze onverwacht naar het ziekenhuis moest, realiseerde ik me dat ik dacht: 'welke last heb ik daarvan?' in plaats van 'wat rot voor haar'. Ik moet me verantwoordelijk voelen voor haar 'zich veilig voelen'. Haar angsten zijn belangrijk en daar heb ik maar re-
68!
kening mee te houden. Ik kan zoveel niet met haar delen. Ons contact is eigenlijk eenrichtingsverkeer en dat geeft geen echte band. Ik ben blij dat ik die wel heb met mijn kinderen. Ze hebben een open opvoeding gehad. Ik heb ze meegegeven dat, wanneer ze in de problemen komen, er altijd een oplossing is en dat je niet alles alleen hoeft te doen. Als ze zich vroeger in de nesten werkten, had ik lange tijd het gevoel dat ik dat moest oplossen, nu niet meer. Het zijn doorzetters en ze zitten niet vast in normen- en waardenpatronen. Ik zie dat ze tolerant zijn en houden van alles uitproberen. Dat vind ik leuk want dat verruimt je wereld. Wat ik graag anders had gezien is hun geëxperimenteer met drugs. Omdat ik dat deed, vonden zij dat een vrijbrief voor zichzelf Daar voel ik me niet altijd even senang bij. Maar we begrijpen elkaar. We kunnen ruzie maken en het uitpraten. We zitten niet op elkaars lip en gaan ervan uit dat geen bericht goed bericht is. Ze voelen de zorg van ons beiden. De eerste jaren na de scheiding waren voor hen ook moeilijk, maar in gesprek blijven bleek heel belangrijk. Ze zijn behoorlijk tegen het leven opgewassen en hebben het hart op de goede plek. Ik ben trots op ze: ze hebben alles kunnen doen waar ik vroeger niet toe in staat was. Ik vond wel het moeilijk affectie te geven. Verbaal is niet zo moeilijk, maar met aanraken had ik moeite, daar was ik soms krampachtig in, dat had ik niet echt geleerd. Maar we hebben gelukkig een goed contact en kunnen overal over praten: iets wat ik nooit heb gekund met m'n ouders. In de oorlogen die nu worden gevoerd heb ik vooral te doen met kinderen in oorlogssituaties: die enorme herkenbare machteloosheid die ik in hun ogen zie. Mijn eigen kind-zijn is ook weer meer in beeld door de ontdekking van het graf van mijn vader: er is zoveel gebeurd de laatste maanden. Ik heb even tijd nodig de dingen op een rijtje te zetten en wie weet, ga ik ooit nog eens terug naar Indonesië. Maar dat gebeurt pas als ik de dingen met mijn vader verder heb uitgezocht. Ik heb iets gemist. Dat heeft veel te maken met belangstelling, aandacht, warmte, die mijn ouders niet konden geven. Ik ben vroeger vanuit angst behoorlijk geïndoctrineerd en het is moeilijk daar af te komen. Vrijheid wordt steeds belangrijker voor me. Op mijn werk wil ik graag alles in eigen beheer doen, ik wil niet afhankelijk zijn van anderen. Ik ben eigenlijk een solist die een afgerond geheel wil leveren.
!
69!
De laatste tijd voel ik me een stuk vrijer in mijn eigen keuzes. Ik spiegel me niet meer zo aan wat ik denk dat anderen van mij verwachten. Ik hou me nu meer bezig met wat achter de woorden zit, de andere kant van de communicatie, dat is heel subtiel. Ik wil de ander zeer bewust in z'n waarde te laten en mezelf als hulpverlener minder belangrijk maken. Dat was een van mijn valkuilen, daar ben ik nu alert op. Ik ga redelijk tevreden op zoek naar het gemiste stuk uit mijn kindertijd zodat ik uitkom waar ik wezen wil: op alle fronten met harmonie in het leven functioneren.
70!
Toen begon ik langzaam te beseffen dat ik opnieuw een stap moest zetten op de weg van ontwikkeling en groei. Eileen Caddy
Symbiose
Marie (1962): Mijn oma, de moeder van mijn vader, was eigenlijk een moeder voor me. Zij luisterde naar me. Er waren vaak spanningen en ruzies tussen mijn ouders. Daarbij werd nogal eens geschreeuwd. Door de aandacht die het eigen bedrijf opeiste en de voortdurende spanning was er weinig of geen echte aandacht voor ons, mijn broer en mij. Ik was ongeveer zestien jaar toen ik oma wel eens kampverhalen hoorde vertellen. Ik bracht die verhalen toen niet eens in verband met mijn vader, die zijn kleuterjaren, van zijn derde tot zijn zesde, in het kamp heeft doorgebracht. In een toespraak tijdens de vijfenzeventigste verjaardag van mijn oma haalde mijn vader hun gezamenlijk kampverleden aan. Toen pas besefte ik dat hij in een Japans interneringskamp had gezeten. Ik was toen vijfentwintig en probeerde te begrijpen hoe dat was. Van mijn moeder's achtergrond daarentegen, ben ik altijd op de hoogte geweest. Mijn vader werd in 1939 in Djokjakarta geboren. Hij was de jongste thuis. Op zijn zevende kwam hij met mijn oma naar Nederland. Zijn vader heeft hij nauwelijks gekend omdat zijn ouders, meteen na de oorlog, gescheiden werden: zijn vader werd tijdens verlof in Nederland als KNIL-militair weer opgeroepen voor de politionele acties waar hij tijdens de Bersiaptijd bij een ongeluk om het leven kwam. Mijn vader vertelde mij eens dat hij zich als jongetje met de Japanners identificeerde. Zij waren immers de enige mannen in zijn omgeving. Hij kon soms ineens driftig uitvallen. Hij was de onberekenbare heerser bij ons thuis. Mijn moeder werd in 1942 in Nederland geboren. Zij komt uit een ge-
!
71!
zin waar zij nogal onderdrukt is geweest. Mijn oma was vaak ziek, zodat mijn moeder al op jonge leeftijd de verzorging van het gezin op zich moest nemen. Zij gehoorzaamde haar vader. Opa was een stille, teruggetrokken man die erg streng was, maar nooit echt kwaad werd. Dat hij zo teruggetrokken was, kwam door de gevolgen die hij ondervond van zijn verzetsactiviteiten tijdens de oorlog in Nederland. Hij werd door de Duitsers gevangen genomen. Als kind al kende ik het verhaal van het oorlogsverleden van mijn opa, de vader van mijn moeder. Over de 'Indische' kant werd niet veel gesproken. Sinds enkele jaren ben ik aan het onderzoeken welke invloed de gevolgen van de oorlog van mijn ouders op mij hebben. Ik ondervond problemen in mijn leven die ik niet kon plaatsen. In ben in Amsterdam geboren en heb een broer die drie jaar jonger is. Op mijn achtste verhuisden we naar een dorp in Noord-Holland. Tot die leeftijd kan ik mij niets herinneren. Waarom ik zo'n gek gat in mijn geheugen heb weet ik niet. Op mijn zestiende verhuisden we opnieuw. Ditmaal naar Friesland waar mijn ouders een camping met een cafébedrijf overnamen. Vervolgens emigreerden we voor enige jaren naar het buitenland, verhuisden voor een paar jaar naar een ander land en kwamen in 1989 terug in Nederland. Op de lagere school had ik geen vaste vriendinnen. Ik voelde me aan de zijlijn staan. Ik was een braaf en lief kind. Een muisje, bang voor de leraren. Hoewel ik mijn huiswerk altijd zo goed mogelijk maakte, was ik steeds bang dat het niet goed genoeg was. Voor één bepaalde onderwijzer, die net zo onverwacht driftig kon uitvallen als mijn vader, was ik erg bang. In de loop van mijn middelbare schoolperiode bleef ik het verlegen, grijze muisje. Ik voelde me niet op mijn gemak bij andere kinderen of volwassenen, was schuchter en bang voor nieuwe situaties. Mijn broer trok zich nog sterker terug dan ik dat deed. Ik herinner me dat kinderen op de middelbare school tegen me zeiden dat ik een minderwaardigheidscomplex had. Ik had er één vaste vriendin, die zich net als ik in die tijd erg alleen voelde. Tot op de dag van vandaag zijn we hele goede vriendinnen. Op mijn dertiende werden jongens belangrijk en kreeg ik mijn eerste vriendje. Hij had een eigen wil en dat werd door mijn ouders sterk afge-
72!
keurd. Toen ik ouder was, had ik veel verschillende vriendjes. Ik durfde geen nee te zeggen: dan zouden ze me vast niet meer leuk vinden en zou ik die positieve aandacht kwijtraken. Om populair te zijn deed ik overal aan mee. Alleen drugs, daar kwam ik niet aan. Jaren later vertelde mijn vriendin mij dat zij heel bang was geweest mij kwijt te raken. De relatie met de enige jongen op wie ik ooit echt verliefd ben geweest, moest ik van mijn ouders verbreken. Het leek of ik het niet fijn mocht hebben. Ik kwam daartegen wel in opstand, maar trok toch aan het kortste eind. Mijn vader verbood mijn broer en mij te huilen. Als we onze tranen niet konden inhouden, sloeg hij. Dan hadden we tenminste een reden om te huilen, zei hij. We mochten ook niet boos worden. Boosheid werd gestraft. Als ik stampend van woede de trap opliep, riep hij me terug. Dan kon ik tien keer zonder stampen de trap af. Het was vaak winnen of verliezen en ik verloor de strijd. Een eigen mening hebben mocht niet. Zelfs je gedachten waren niet van jezelf. Als mijn ouders maar even de indruk kregen dat mijn ideeën niet strookten met die van hen, vroegen ze steeds verder en corrigeerden het vervolgens. De slechte invloed van de buitenwereld, zoals zij dat zagen, was niet toegestaan. Mijn ouders vertrouwden andere mensen niet. Zij leerden ons dat ook niet te doen. Het leek een soort geheim: alsof de hele wereld erop uit was jou iets aan te doen. Ik heb daardoor geleerd steeds op mijn hoede te zijn voor de buitenwereld. Alleen de ouders van mijn vriendin verdedigde ik omdat ik daar zag dat het ook anders kon. Daar was echte betrokkenheid. Ik voelde dat ik hen kon vertrouwen en begreep het wantrouwen van mijn ouders niet. Naarmate ik ouder werd kwam ik vaker in opstand tegen hun mening. Toch idealiseerde ik mijn vader, ondanks alles. Ik zette hem op een voetstuk en was trots op hem. Ik vond het interessant op school te vertellen dat hij in Indië had gewoond. De reacties waren dan vaak: Hoe kan dat nou, jij bent toch niet bruin? Enkele maanden voor mijn eindexamen verhuisden mijn ouders naar Friesland. Om mijn examen op mijn oude school te kunnen doen, woonde ik een half jaar bij mijn vriendin. Daar voelde ik voor het eerst dat je liefde en aandacht voor elkaar kon hebben. Haar moeder bracht ons, ondanks onze leeftijd, elke avond naar bed. Als ik daarover thuis iets vertelde, voelde ik dat mijn ouders jaloers waren. Materieel hebben ze
!
73!
trouwens altijd goed voor ons gezorgd. Er waren ook fijne dingen: we gingen heel veel op vakantie, dan kon er veel. Ook gingen we vaak uit eten. Geld was nooit een probleem. Mijn moeder is er ongetwijfeld voor me geweest, maar ik kan me niet herinneren ooit lichamelijk contact of intimiteit bij haar te hebben gevoeld. Misschien stond ik er niet open voor. Ik was in zekere zin jaloers op mijn moeder. Nu denk ik: ik had dezelfde relatie met mijn vader als hij met zijn moeder had. Zijn moeder en hij waren zeer verbonden met elkaar door de kamptijd die ze samen doorbrachten. Ik heb dingen van mijn vader overgenomen en daardoor kregen we een bepaalde band met elkaar. Na de Mavo wilde ik mijn eigen weg gaan. Dat veroorzaakte thuis enorme ruzies. Ook tussen mijn ouders, over mij. Ik moest onbetaald meewerken in het familiebedrijf. Al die ruzies werden mijn ouders en mij op een gegeven moment teveel. Ik kon in Friesland geen baan vinden omdat ik geen Fries sprak en had er vrijwel geen vrienden. Om de spanningen te doorbreken, stelden mijn ouders voor een tijdje bij mijn oma in Amsterdam te gaan wonen. Dat leek mij een goed idee want mijn oma was erg belangrijk voor me: ze gaf me aandacht. Ik had toen al verkering met mijn huidige man. Door ons een tijdje te scheiden, wilden mijn ouders ook testen of de liefde tussen ons wel echt was. De eerste tijd had ik het wel naar mijn zin bij mijn oma. Maar haar goed bedoelde verzorging werkte op den duur verstikkend en dat gaf wrijving tussen ons. Ik ben toen naar de ouders van mijn moeder verhuisd. Oma was (en is) alcoholiste en van opa kreeg ik beschimmelde worst op mijn brood omdat hij niets kon weggooien, net als ik trouwens. Maar onder die omstandigheden kon ik daar niet langer blijven en ging terug naar Friesland. In onze vrije tijd werkten mijn broer en ik in het bedrijf van onze ouders. Toen ik naar Amsterdam ging, sprak ik met mijn ouders af dat ik niet naar huis zou worden geroepen om te helpen. Alleen de weekeinden dat ik thuis was, zou ik meehelpen. Aan die afspraak hielden ze zich niet. Wat we daarvan vonden, deed er niet toe. Op een donderdag werd ik gebeld en moest onmiddellijk komen. Dat betekende ook dat ik vrij moest nemen van mijn werk. Het was voor hen de gewoonste zaak van de wereld dat ik aan hun oproep onmiddellijk gehoor gaf. De vanzelfsprekendheid waarmee ik thuis werd ontvangen, deed me zo'n pijn.
74!
Nadat ik in Friesland was teruggekeerd, gaven mijn ouders toestemming om met mijn huidige man te gaan samenwonen. We hadden een eigen caravan op het terrein van mijn ouders. Ik was zeventien en het was een vlucht uit huis. Ik dacht zo meer afstand van hen te kunnen nemen en mijn eigen leven te leiden, maar daarvoor zat ik toch nog te dichtbij. Op mijn achttiende maakten mijn ouders plannen om te emigreren. Voor hen was het vanzelfsprekend dat mijn broer en ik mee gingen. Dat ik probeerde mijn eigen leven te leven, deed er niet toe. Ik was dus toch niet zo zelfstandig als ik dacht. Wel was mijn man van harte welkom als hij ook mee wilde. En zo gebeurde het ook. We hebben daar vijf en een half jaar gewoond. We zijn er getrouwd en onze beide kinderen zijn er geboren. Al die tijd was de druk die mijn ouders op ons uitoefenden, groot. Mijn moeder was, ongevraagd, bij de geboorte van ons eerste kind. Zonder dat daarover afspraken waren gemaakt, waren mijn beide ouders bij de geboorte van de tweede. Geen van beiden waren wij toen in staat onze eigen wens kenbaar te maken. En als mijn man al bezwaar maakte, suste ik alles om maar geen ruzie te krijgen. Toen zij enige tijd later opnieuw verhuisden, en vier uur rijden van ons vandaan woonden, was het weer vanzelfsprekend dat wij om het weekend bij hen kwamen. Ik voelde me nog steeds niet in staat me tegen hun verlangens en eisen te verzetten. In de eerste jaren van mijn huwelijk besprak ik beslissingen met mijn vader in plaats van met mijn echtgenoot, die sterk moest voldoen aan het beeld wat ik van mijn vader had. Ik verdedigde mijn ouders tegenover hem. Ik was bang me tegen hen te verzetten dus koos ik, in meningsverschillen, eerder partij voor hen dan voor mijn partner. Dat gaf natuurlijk wrijving in ons huwelijk. In het andere werelddeel was ik opnieuw niet gelukkig en wilde dat nog steeds aanwezige verlangen, eindelijk iets echt voor mijzelf te kiezen, bevredigen. Ik heb mijn man kunnen overtuigen dat we naar een buurland moesten verhuizen. Mijn ouders hadden dat land bij ons aangeprezen. Er was tijdelijk geen contact met hen vanwege een onnozel meningsverschil. Ik liet me dwingen het goed te maken, anders, dreigde m'n vader, zou ik m'n ouders nooit meer zien. We lieten ons weer chanteren. En vervolgens had ik buiten de waard gerekend. Toen onze emigratiepapie-
!
75!
ren klaar waren, kreeg ik tot mijn schrik de mededeling van mijn ouders dat die van hen ook klaar waren. Er was met geen woord over gesproken dat zij ook zouden gaan. Zij kwamen een week of twee later aan. Ook dat land werd niet wat ik ervan verwacht had. Ik had weinig sociale contacten. Ik durfde niet open, niet eerlijk te zijn in een vriendschap. Omdat ik me zo ellendig en eenzaam voelde, dacht ik dat ik heimwee naar Nederland had. Nu begrijp ik dat ik toen weer mijn ouders wilde ontvluchten. Ze zaten te dicht op mijn huid. Er was geen discussie meer mogelijk met me. Ik wilde terug naar Nederland, of mijn partner meeging of niet. Mijn ouders bleven achter en vonden dat ik hen in de steek liet. Hun commentaar op ons vertrek was: Hoe slechter de ouders voor het kind zijn geweest, hoe beter het kind later voor de ouders is. Zij wilden hiermee zeggen dat ze kennelijk te goed voor mij waren geweest, terwijl ik zelf altijd het gevoel had dat ik het nooit goed genoeg kon doen. Uiteindelijk zijn ze ons na ruim een jaar achterna gekomen. Terwijl ik probeerde me los te maken van mijn ouders, kreeg ik te horen dat zij voor ons naar Nederland waren gekomen. Ik kreeg het verwijt hoe ik ze dit kon aandoen. Ze waren toch zo goed voor ons geweest, ze hadden zo hun best gedaan. Maar ze vergaten altijd te vragen wat ik eigenlijk zelf wilde. Ik heb in het jaar dat zij nog in het buitenland woonden, veel vrijheid ervaren en het gevoel dat het het beste jaar van mijn huwelijk is geweest. Ik had me voorgenomen niet meer in mijn oude valkuilen te stappen. Maar na drie maanden mijn ouders in huis te hebben gehad, was ik weer terug in mijn oude patroon. Mijn vader vroeg, bij wijze van grapje, wel eens aan de kinderen wie de baas was bij ons in huis. Zij antwoordden dan: Eerst opa, dan oma, dan mamma en dan pappa. Dat was een waarheidsgetrouwe weergave van de situatie. Ik heb het gevoel altijd een gevecht te hebben moeten leveren. Ergens als buf-
fer tussenin te staan. Aan de ene kant mijn echtgenoot, aan de andere kant mijn ouders. En steeds het gevoel voor één van hen te moeten kiezen of te moeten verdedigen. Ik heb heel lang het gevoel gehad dat ik mijn ouders verraadde als ik zo over hen sprak. Ik schaamde mij voor mijzelf en het gezin waar ik uitkwam.
76!
Een paar jaar geleden kreeg ik woede-aanvallen. Dat gaf veel spanning die ik afreageerde door mijn oudste kind te slaan. Ik voelde me zeer ongelukkig: ik was geworden zoals mijn vader ook kon zijn. Ik voelde me schuldig en wilde stoppen met wat ik mijn kinderen aandeed. Ik redde het niet meer in m'n eentje. In die tijd stortte mijn vader geestelijk in en vond hulp bij Centrum '45 in Oegstgeest. Ik ben naar de huisarts gegaan aan wie ik wanhopig vertelde: Ik heb problemen want ik kan mijn eigen kind niet aan, ik sla hem en weet niet hoe ik het anders moet doen. We werden doorverwezen naar de afdeling jeugdzorg van de Riagg. Bij de eerste hulpverlener is het oorlogsverleden van mijn ouders totaal niet aan bod gekomen. Toen ik daartoe een poging deed, werd er zeer afkeurend op gereageerd. Ik moest maar werken aan het nu en het verleden had daar niets mee te maken, was de boodschap. Door de therapie die ik nu heb, samen met mijn partner, is de relatie inmiddels beter geworden, maar ik ben af en toe nog onzeker over hoe je een kind opvoedt. Ik vind het heel moeilijk grenzen te trekken. Ik heb ook niet zo'n goed voorbeeld gehad. Misschien ben ik te streng voor ze geweest. Toen ik ontdekte dat ik reageerde als mijn vader, heb ik de teugels losgegooid omdat ik me zo schuldig voelde. En vervolgens kreeg ik autootjes naar m'n hoofd, want ze mochten boos zijn. Dat mocht eerst niet van mij, daar kon ik niet mee omgaan. Maar hiermee ook niet. Alle grenzen waren weg. Als de kinderen ook bij de therapie betrokken worden, zal ik proberen mijn achtergrond naar voren te brengen... het is een samenhang. Via mijn vader ben ik in contact gekomen met de KJBB. In het eerste gesprek met de maatschappelijk werkster voelde ik mij meteen begrepen. Er was respect voor mijn verhaal. Zij was in staat mij helder uit te leggen waarom ik bepaalde problemen had. Dat de achtergrond, vooral die van mijn vader, daar een belangrijke rol in speelde. Op haar advies ben ik de ontmoetingsdagen van de 'Indische' na-oorlogse generatie in Nieuwegein gaan bezoeken. Op deze bijeenkomsten heb ik langzamerhand geleerd dat ik me over mijn geschiedenis niet hoef te schamen. Ik heb ook veel aan de creatieve groep bij de KJBB. Daar komen stukje bij beetje puzzels in elkaar. Voor mezelf is er nog wel wat uit te zoeken, maar ik leer er veel. Ik heb trouwens wel het gevoel dat mijn man me begrijpt. Hij is in
!
77!
ieder geval heel geïnteresseerd. Toen ik hem leerde kennen, voelde ik me zo eenzaam als je maar eenzaam kunt zijn. Ik zat in Friesland en hij kwam dagelijks met me praten. Hij was gek op mij en ik vond die aandacht heel prettig. Zo hebben we dat opgebouwd. Nu zijn mijn ouders weer geëmigreerd. Dat is rustiger. Ik voel me vrijer want ze beheersten altijd de situatie. Ik heb nog niet het gevoel dat ze mij kunnen loslaten. Ze hebben nog steeds het idee dat kinderen hun bezit zijn en in mijn geval is dat heel ver gegaan. Ze zeggen dat ze hun zoon hebben verloren. Die heeft zich aan hen weten te onttrekken. Hij heeft wel contact, maar heel sporadisch. Hij heeft afstand kunnen nemen omdat ik degene was die me beschikbaar stelde, ik zat er middenin. Hij heeft ook nog geen kinderen. Ik wel: de kleinkinderen zien ze ook als hun kinderen. In de relatie met mijn man ben ik behoorlijk overheersend geweest... ik ben als mijn vader. Naar mijn man had ik altijd het excuus van 'het is hun achtergrond, laat nou maar'. Ik verontschuldigde mijn ouders en nam het voor ze op, uit angst. Ik ben altijd bang geweest voor een breuk tussen mijn ouders en mij. Ik wil de geschiedenis niet herhalen, koste wat het kost. Mijn moeder heeft geen contact met haar moeder en dat duurt al heel lang. Intussen doe ik mezelf erg tekort. Ik zou mijn eigen geschiedenis moeten maken, zelf stappen zetten die ik wil. Nu ze weg zijn, is het nog steeds geen echte vrijheid. Het is tijdelijk. Toen ze weer emigreerden, had ik gedacht dat de relatie tussen mijn man en mij beter zou worden. Maar aangezien we toch een gemeenschappelijke vijand hadden, mijn ouders, vlogen we nu elkaar in de haren. Vlak voordat we op vakantie gingen. Gelukkig is het vrij goed gegaan. Dat was voor mij heel belangrijk. Op onze reis hebben we eerst Bangkok aangedaan. Ik ben daar naar het oorlogsmuseum geweest en ik kwam erachter dat mijn opa ook in een kamp heeft gezeten. Dat wist ik niet, wel dat hij aan de Birmaspoorlijn heeft gewerkt. Nu wil ik dat gaan uitzoeken, want ik weet eigenlijk weinig van de vader van mijn vader. Na Bangkok zijn we vier weken in ons vertrouwde werelddeel geweest waar ik met mijn broer heb kunnen praten over de dingen waarmee ik bezig ben. Hij bekijkt alles van een zeer positieve kant. Dat is op zich heel goed, maar als je tegen dingen aanloopt, stort je wereld in. Ik werd wel uitgebreid bevestigd in wat ik had ervaren vroeger, in wat er is ge-
78!
beurd. Het waren dus geen hersenspinsels van mij, hij heeft er alleen makkelijker afstand van kunnen nemen. Ik was daar nog niet toe in staat. Toen mijn ouders opnieuw gingen emigreren, hebben we niet echt op goede voet afscheid genomen. Dingen zijn moeilijk bespreekbaar te maken. Toen we hen tijdens onze vakantie een dagje opzochten, werden we heel kil ontvangen. Mijn vader negeerde me. Het gesprek ging over en via de kinderen die ze ook graag wilden laten logeren. Dat is gebeurd. We hebben onderweg ergens afgesproken en ze afgeleverd. Dat was het. Het voelde alsof we de kinderen deelden als bij een scheiding. Sinds ik thuis ben, heb ik geen contact meer met ze. Ik heb even rust nodig. Ik vraag me af of het niet beter is om daar duidelijk in te zijn, maar ik weet niet wat de gevolgen zijn. Het is hun verwachting dat ik weer als eerste contact opneem. Als altijd moet ik de minste zijn. Op dit moment wil ik daar even niet aan voldoen. Het hoofdstuk ouders is voor mij nog niet afgelopen. Ik wil me eerst veilig in mezelf voelen voor ik iets laat horen. Veiligheid betekent voor mij jezelf te mogen zijn en alles te mogen zeggen. Dat kan ik bij de KJBB en thuis in mijn gezin. Als mijn ouders in de buurt zijn, voel ik me niet veilig. Dat lukt me niet. Dan doe ik het nog steeds niet goed genoeg. Wat me al die tijd op de been heeft gehouden, is dat ik altijd heel druk ben geweest. Ik moet bezig blijven, anders komt het niet af, maar het is eigenlijk nooit af. Altijd die onrust en dat moeten. Ik moet zoveel van mezelf .. maar het gaat wel beter de laatste tijd. Ik heb de stijgende lijn te pakken. Als ik nu naar mijn kinderen kijk die op weg zijn naar volwassenheid, heb ik het gevoel dat ik er veel voor moet doen om contact met ze te hebben, maar het lukt. Ik ben wel eens bang dat ik dingen doorgeef, zoals het altijd bezig moeten zijn, het voldoen aan verwachtingen van anderen. Ik doe dat onbewust nog heel vaak. Bewust probeer ik het anders te doen en ze de aandacht te geven waar ze recht op hebben. Ik wil zo graag dat ze zichzelf kunnen zijn, echt zichzelf en dat het dan ook goed is! De problematiek tussen mijn ouders en mij maakt het voor hen soms moeilijk een goede relatie te hebben met hun grootouders. Maar ik wil die schadelijke kant niet meer. Nu ze groter worden, kunnen ze dingen beter begrijpen. Ik probeer het een beetje uit te leggen, maar ik wil niet vervallen in er altijd maar over te praten, over wat die oorlog heeft nagelaten. Mijn man zegt wel eens dat ik ze te volwassen benader, maar ik
!
79!
vind het moeilijk om het op een kinderlijke manier duidelijk te maken. Daar heb ik moeite mee, maar ik probeer het wel. Toen ik die woedeaanvallen kreeg, waarvan mijn zoon vaak de dupe was, kon ik hem dat niet uitleggen. Ik begreep zelf nauwelijks hoe het zat. Nu kan ik dat wel. Als er nu iets gebeurt en ik reageer daar overdreven op, want het is nog niet helemaal weg, kan ik dat uitleggen. Het zit in mij. Ik kan extra fel reageren, maar ik kan ook zeggen dat het niet hun schuld is, dat ik met dingen bezig ben. Het is een hele klus me los te maken en ik heb daarin al heel wat bereikt. Tijdens mijn laatste reis heb ik ontdekt dat ik veranderd ben. In het land waar we achteneenhalf jaar hebben gewoond, ben ik erachter gekomen wat de positieve kanten van die klus zijn. We hebben er veel oude vrienden bezocht die me vertelden dat ik meer volwassen was en meer betrokken op anderen, rustiger ook. Gewoon prettiger om mee om te gaan. Dat kreeg ik van verschillende kanten te horen. Voor hen ben ik goed zoals ik ben. Voor mezelf ben ik daar nog niet altijd blij mee. Ik wil nog wel wat dingen veranderen, maar ik stel nogal hoge eisen aan mezelf. Het is niet gauw goed. Misschien moet ik ook dat eens proberen los te laten. Maar ik ben niet ontevreden over hoe het nu gaat. Ik doe het rustig aan, stapje voor stapje. Ik wil nog steeds goed met mensen omgaan, aardig en hulpvaardig zijn, goed luisteren. Ik vind het nog steeds moeilijk negatieve gevoelens of ervaringen uit te spreken want dan ben ik bang dat ze me niet meer aardig vinden. Als iemand mijn hulp inroept, moet ik altijd volmondig ja zeggen van mijzelf Zelf durf ik slecht hulp te vragen uit angst lastig gevonden te worden. Soms ben ik met drie of vier dingen tegelijk bezig. Ik hoor van anderen dat ik dan onbereikbaar voor hen ben. Zo ben ik in mijn hoofd bezig. Tijdens dit gesprek probeer ik alles zo duidelijk mogelijk te vertellen. Dat wordt me ingegeven door het gevoel me te moeten rechtvaardigen. Al die dingen kan ik uitwisselen op de ontmoetingsgroep: dat is een soort familie. Ik voel me er prettig, thuis. Alsof je naar een verjaardag van je broers en zussen gaat in een situatie waar het goed is. Zo voelt dat voor mij.
80!
Niemand kan jou je minderwaardig laten voelen zonder jouw toestemming. Eleanor Roosevelt
Evenwicht in het bestaan
Pascal (1958): Als ik terugkijk na al die jaren van ongelukkig zijn, psychoses, therapieën naast de zelfmoordpogingen van mijn moeder die inmiddels een gebroken vrouw is, heb ik me slachtoffer gevoeld van haar kampverleden. Dat Jappenkamp heeft voor veel mensen ellende gebracht: je kunt het alleen maar overleven door je gevoel volledig uit te schakelen. Wanneer je een stevige jeugd hebt gehad, zul je na zo'n kamp de flexibiliteit hebben dat gevoelsleven weer op te pakken. Mijn moeder had blijkbaar een smalle basis in haar jeugd gehad. Na het kamp lijkt ze geen evenwichtig gevoelsleven meer te hebben gekend. Haar machteloosheid heeft ze om mij heen gedrapeerd en ik kreeg het niet voor elkaar mijn eigen werkelijkheid te onthullen. Ik heb met veel vallen en opstaan mijn eigen gevoelsleven moeten opbouwen in de afgelopen negen jaar. Nu kan ik zo langzamerhand zeggen dat ik een gelukkig mens ben geworden. De ouders van mijn moeder zijn in het begin van de jaren twintig naar Indië verhuisd. Mijn opa gaf daar les op een technische school in Soerabaya. Mijn moeder is in 1928 geboren, in Nederland, waar haar ouders toen net op verlof waren. Omdat haar twee oudere broers in Indië waren geboren, werd ze vaak gepest: zij had niets Indisch maar was echt Nederlands. Mijn grootouders hadden weinig belangstelling voor hun kinderen en hielden zich druk bezig met het society-leven. De baboe heeft mijn moeder opgevoed. Ze was veertien toen de oorlog begon. Samen met haar moeder werd ze
!
81!
geïnterneerd, eerst in Soerabaya, daarna in Semarang. Daar was mijn oma blokhoofd en om een onduidelijke reden hebben de Japanners mijn oma voor de ogen van mijn moeder in elkaar geslagen. Dat moet vreselijk zijn geweest, maar ze praat daar niet over. Mijn oma is daar heel erg ziek geworden en mijn moeder heeft haar verzorgd. Ze heeft haar eigen moeder met de moed der wanhoop in leven gehouden door haar voortdurend te stimuleren in beweging te blijven. De atoombom kwam precies op tijd, aders had mijn oma het niet overleefd, net als zoveel anderen. Na het kamp zijn ze naar Soerabaya gegaan en zijn daar in de vuurlinies terechtgekomen, 'beschermd' door de Indiase gurka's. Mijn moeder vertelt daarover dat ze water moest halen terwijl de kogels over haar hoofd vlogen. Die periode heeft ze volgens mij erger gevonden dan de tijd in het kamp, hoewel daar ook vreselijke dingen gebeurden. Soms kan ik er met haar over praten, niet altijd. Het hangt van mijn houding af als ik gewoon nieuwsgierig ben, vertelt ze. Als ik iets specifieks wil weten, omdat ik zelf naar iets van het verleden op zoek ben, trekt ze zich terug en zegt: "Geen oude koeien uit de sloot halen, zand erover, basta!" De laatste jaren ben ik wat meer over haar kamptijd te weten gekomen. Ze wordt ouder en dingen komen terug. Ze vertelt bijvoorbeeld dat een juffrouw aan wie ze erg gehecht was, in een cel werd opgesloten en daar is doodgegaan. Dat heeft grote indruk op haar gemaakt. Haar broers zaten samen in een mannenkamp. Achteraf zeggen ze daarover dat het wel spannend was, die tijd. Mijn opa zat apart, in weer een ander kamp. Zijn zoon heeft hem aan het eind van de oorlog opgezocht en vond hem voor zich uitstarend, helemaal in zichzelf gekeerd. Hij heeft toen, direct na de bevrijding, twee zelfmoordpogingen gedaan. Eén keer is hij in een put gesprongen en een keer heeft hij zijn polsen doorgesneden. Beide keren heeft hij overleefd. Op weg naar de boot in Soerabaya zijn mijn moeder en oma door de Indonesische extremisten aangevallen. Dat heeft vooral mijn moeder heel erg gevonden: in het zicht van de haven toch nog die dreiging van de dood. In Singapore is het hele gezin weer bij elkaar gekomen: iedereen had de kampen, weliswaar met de nodige deuken, overleefd. Vanaf daar zijn ze vrij snel naar Nederland gegaan, mede omdat mijn opa erg ziek was.
82!
In Nederland was hij nog steeds psychotisch, dat duurde bijna een jaar. Mijn moeder kreeg inmiddels astmatische aanvallen omdat het zo slecht ging met haar vader. Toen het met hem beter ging, knapte mijn moeder ook weer op. Mijn opa werd weer leraar, net als voor de oorlog. Vervolgens hebben ze stilzwijgend afgesproken er niet meer over te praten. Het was gebeurd en in Nederland begrepen ze het toch niet. Mijn moeder heeft als het ware heel lang het eerste deel van haar leven verhuld, alsof ze het heeft afgesloten. In Nederland moest iedereen de draad weer oppakken of er niets gebeurd was. Ze heeft de HBS afgemaakt en vervolgens werk gevonden als analiste. Haar vrije tijd bracht ze door op de tennisclub en daar kwam ze mijn vader tegen. Het was een knap stel, zeiden de mensen. In het begin van de jaren vijftig zijn ze getrouwd. Ze kregen twee kinderen: een meisje en een jongen. We gingen drie keer per jaar op vakantie, onder meer eenmaal per jaar naar een kampvriendin van mijn moeder in Denemarken. Er was nauwelijks warmte thuis, ook weinig ruzie, het leven kabbelde zo'n beetje voort. Mijn ouders hebben nooit echt met elkaar kunnen praten. Twee werelden die nooit bij elkaar zijn gekomen: mijn vader is een zeer rationele man, zeer intellectueel bij wie mijn moeder zich eigenlijk erg dom voelde. Zij is zelf nogal emotioneel. Maar ja, voor de buitenwereld waren we toch het gelukkige gezin. Als ik terugdenk aan mijn jeugd herinner ik me dat er wel veel kinderen bij ons thuis kwamen spelen, maar bij mij is op een gegeven moment een breekpunt in mijn leven gekomen: in de therapie is met behulp van geleide fantasie naar boven gekomen dat ik op mijn zevende verkracht ben door een man. Dat heb ik heel lang verdrongen maar het maakt wel veel duidelijk in mijn leven. Ik vind het nog steeds moeilijk omdat ik het concreet niet in mijn gedachten heb hoe het is gebeurd. Achteraf heeft het te maken met grenzen die ik niet kon trekken, niet alleen omdat ik nog zo jong was, maar ook door de symbiotische relatie met mijn moeder. Voor die tijd had ik heel veel vriendjes, maar op de lagere school ben ik eigenlijk een heel eenzaam en ongelukkig jongetje geweest: ik maakte ineens niet meer zo makkelijk contact. Ik hield veel van lezen en was nogal in mezelf gekeerd. De sfeer was thuis vaak geladen: een soort spanning onder de oppervlakte die je wel voelt maar niet kunt verklaren. Ik wist dat mijn moeder in een kamp had gezeten, maar ik wist nauwelijks wat er was gebeurd. De maat-
!
83!
schappijleraar op school vertelde fragmenten uit zijn eigen kamptijd, ook in Indië: over wandluizen bijvoorbeeld. Ik vulde de rest zelf in met mijn fantasie en wat ik uit verhalen om me heen hoorde over de oorlog. Mijn vader heeft het laatste deel van de oorlog moeten onderduiken in Nederland en heeft de spanning gekend van te worden opgepakt. Hij wilde nooit iets weten over de oorlog van mijn moeder, wel over de Joden en de vernietigingskampen. Wij moesten gelukkig worden. Dat was een belangrijk uitgangspunt in de opvoeding. Voor mij gold vrijheid in wat en hoeveel ik leerde. Mijn moeder had het vervelend gevonden dat ze na de oorlog verplicht de HBS heeft moeten afmaken, dus haar boodschap aan mij was: maak je niet zo druk op school. Mijn zus daarentegen pakte de boodschap van mijn vader op: doe vooral je best. Enerzijds werden we vrij opgevoed, anderzijds waren er onderhuids veel normen en waarden waar je je aan hield door je aan te passen. Het waren geen uitgesproken zaken, maar ik pakte ze op, vooral van mijn moeder. Er waren stilzwijgende afspraken in de taakverdeling, bijvoorbeeld als we op vakantie gingen. Je wist waaraan je je had te houden, dan was er ook geen ruzie. Ik kon wel eens stampvoeten van kwaadheid, maar er was nooit een conflict in de zin dat je argumenten kon uitwisselen, dus ik trok me dan terug. Hoe je iets kon op lossen, vertelde niemand me. Over gezondheid was mijn moeder erg krampachtig: goed eten en stevige schoenen dragen. Als we bijzonder aten, was dat vaak Indisch. Er werden ook wel Indische woorden gebruikt, die voor mij zo geïntegreerd waren in het dagelijks taalgebruik dat ik heb moeten leren dat je dat in het Nederlands anders zegt. Toen mijn vader na twintig jaar huwelijk aankondigde dat hij weg zou gaan, was dat een donderslag bij heldere hemel. Ik was toen zestien. Hij vond dat z'n kinderen oud genoeg waren om op eigen benen te staan. Mijn moeder was eerst heel flink en zei dat ze het nu in haar eentje zou klaarspelen, maar vervolgens kwam ze in een psychose terecht en ik moest haar opvangen. Een herhaling van de geschiedenis: net zoals zij vroeger sleepte ik nu mijn moeder door deze nachtmerrie heen en vertelde haar dat het leven de moeite waard is... Mijn zus stond er wat af-
84!
standelijker tegenover, dat had ook met vroeger te maken: toen ik werd geboren, was mijn moeder zo blij met een zoon dat ze de aandacht voor haar dochter enigszins verloor. Ik kon de toekomst goedmaken. Mijn vader heeft zich toen over mijn zus ontfermd. In die psychotische perioden heeft mijn moeder een aantal zelfmoordpogingen gedaan. Ik voelde me niet alleen heel verantwoordelijk maar ook zeer verbonden met haar en kon uiteindelijk mezelf en mijn moeder niet meer uit elkaar houden: we waren als het ware met elkaar verstrengeld. Op een gegeven moment zei de maatschappelijk werker dat ik aan mezelf moest denken en een tijdje uit huis moest gaan. Ik zei: "Als ik wegga, pleegt ze zelfmoord." Maar ik ging toch het huis uit... en ze deed geen zelfmoordpoging maar werd wel weer psychotisch. Ze kon, na alles wat ze had meegemaakt, het leven niet meer aan, maar ze moest toch verder. Het frappante is dat zij, haar vader en mijn vader's moeder allemaal rond hun vijftigste een zelfmoordpoging deden: het lijkt op een zeer vergaande vorm van herhaling, een soort familiekarma wat moeilijk te doorbreken lijkt. Gelukkig begon ik, omdat ik niet meer thuis woonde, steeds beter te leren mijzelf en haar uit elkaar te houden. Het was háár leven en daar was zij verantwoordelijk voor. Natuurlijk was dat een zeer rationele gedachte: het voelde nog steeds anders van binnen. Toen ik eenmaal op kamers zat, vond ik dat heerlijk: eindelijk doen wat ik wilde. Ik voelde me bevrijd van onderhuidse spanningen, ik realiseerde me dat ik me thuis jarenlang als een kameleon had gedragen: die past zich aan aan de ondergrond waar hij op loopt. Ik had steeds gedaan wat van me werd verwacht om de spanning niet tot een uitbarsting te laten komen, wat natuurlijk toch gebeurde, maar daar sloot ik me dan voor af en probeerde dingen te doen die ik leuk vond. Ik was vroeger graag buiten en voelde me zeer verbonden met de natuur. In die richting heb ik ook mijn opleiding gedaan: ik heb biologie gestudeerd. Op mijn veertiende begon ik naar vogels te kijken en sloot me aan bij een jongeren-natuurorganisatie. Daar kon ik eindelijk mijn draai vinden en dat heeft mijn sociale leven in die tijd zeer goed gedaan. Bij de keuze van mijn studierichting realiseer ik me achteraf dat je bij biologie weinig met mensen te maken hebt. Puur natuur kan ook een
!
85!
soort vluchtgedrag zijn, maar ik heb prettige herinneringen aan die studietijd. Ik zorgde er ijverig voor dat ik niet eenzaam werd en regelde leuke mensen om me heen. Ik was constant bezig en zorgde intussen samen met mijn zus voor mijn moeder die regelmatig werd opgenomen als ze weer psychotisch werd of een zelfmoordpoging had gedaan. Ik stond daar 'nuchter' tegenover: het probleem ging me namelijk zo aan het hart dat ik me er wel voor moest afsluiten, dat was mijn manier om het te kunnen hanteren. Ik regelde soms telefonisch vanuit mijn woonplaats op efficiënte wijze de zoveelste opname, waarbij mensen in mijn omgeving zeiden: hoe is het mogelijk dat je dat zo kunt. Het was mijn overlevingsstrategie: ik voelde niet wat het me deed, net als mijn moeder in het Jappenkamp. Ik kon er met haar ook niet over praten: na de opname was alles weer voorbij en dat was dat. Een van haar psychiaters heeft wel eens opgemerkt dat haar kampverleden een van de oorzaken geweest zou kunnen zijn, maar zelf ontkent ze dat altijd. Voor haar is het erge dat mijn vader haar heeft verlaten. Over haar ellende in het kamp en de Bersiap wil ze nauwelijks praten. In de steek gelaten worden na een traumatische ervaring komt extra hard aan, denk ik. Door niet echt te voelen, kan je hele wereld op een cruciaal moment ineens instorten. Ik voelde op een gegeven moment in mijn leven dat er iets mis zou gaan. Ik ben op de zevenentwintigste jarig en op mijn zevenentwintigste verjaardag had ik uitgerekend dat ik zevenentwintig procent van mijn leven aan het studeren was. Enerzijds voelde ik me heel goed: ik was bezig mijn grenzen te verkennen, maar anderzijds gebeurde er iets wat behoorlijke gevolgen had. Ik werd opgeroepen voor militaire dienst en wilde niet vooraf weigeren. Op het moment waarop de wapens werden uitgereikt, brak er echter iets. De spanningen waren in mij al zo hoog opgelopen dat ik op dat moment ben doorgeslagen. Ik wist niet meer wat ik zou doen als ik een wapen had: zou ik wel op de juiste persoon schieten? Ik vertrouwde mezelf niet meer: er liep ook teveel door elkaar. Ik werd volkomen psychotisch. Toen de deur van de psychiatrische inrichting achter me dicht viel, dacht ik eerst: zij maken een grote vergissing. Later bleek dat ik het zelf was. Mijn hele toekomst, zoals ik die voor mezelf had bedacht, stond volledig op z'n kop. Mijn beeld van een psychose is dat ieder mens muren om zich heen heeft
86!
gebouwd waarachter de problemen zitten. Bij een psychose gaan die muren kieren waarbij de problemen naar buiten komen, maar je weet ze niet te hanteren. Achter die muren zitten ook mooie dingen, namelijk je kind zijn: dat betekent dat je alles zeer intensief beleeft. Omdat ik zo wantrouwend naar mensen toe was, werkte alles wat om me heen gebeurde door mijn enorme antennes intens op me in. De gedachten kon ik niet stopzetten: ik was een reïncarnatie van extreem goede mensen en heel slechte mensen. En wat die slechte mensen betreft: die hadden van tevoren ook niet de bedoeling gehad iets heel slechts van hun leven te maken, dus hoe zat dat dan met mij? Ik was inmiddels ver heen en afgesloten van de buitenwereld. Een maand na opname kreeg ik grote angst weer naar buiten te gaan, net als mijn opa vroeger zo bang was geweest het kamp uit te gaan en vervolgens een zelfmoordpoging deed. Het drong tot me door dat mijn moeder de problemen van haar vader in het kwadraat had en ik had ze tot in de derde macht. Ik dacht: hoe kom ik hier in vredesnaam overheen, dit is niet op te lossen... Toen heb ik met een scheermesje diep in mijn polsen gesneden en ook andere delen van mijn lichaam verwond. Het verplegend personeel vond me, toen ik nog bij kennis was. Hierna kwam ik in een zeer diepe depressie terecht, waarbij ik mezelf bleef afvragen: hoe kom ik hier ooit uit? Achteraf kan ik zeggen dat ik toen vlakbij de kern van mezelf was doorgedrongen. Dat punt heeft mij in mijn latere therapie richting gegeven: een kernpunt waarop ik mij heb kunnen richten. In de gesprekken in de inrichting bedekte ik alles wat met het verleden te maken had. Ik nam mijn moeder in bescherming: de psychiaters zagen de relatie met mijn vader als oorzaak van mijn ziektebeeld. Ze legden geen enkele link met het verleden van mijn moeder. De bravour die ik voor die tijd had, was weg. Met vrienden die op bezoek kwamen, was ik zo uitgepraat. Ik zat zwaar onder de medicijnen. Na elf maanden werd ik ontslagen. Ik besloot te leven vanuit: wees blij met wat je nog allemaal kunt, maar dat was nogal rationeel en na een half jaar ging het weer mis. De essentie van de leegte van de contacten kwam naar boven... met mijn relatie ging het mis en ik wist niet wat ik eraan kon doen. Toen heb ik besloten dat ik wilde weten wat achter mijn muren zat: waar de angst vandaan kwam. Ik wilde schoon schip maken. Ik kwam terecht op de dagbehandeling van het Academisch Ziekenhuis. Als
!
87!
ik psychotisch werd, voelde ik me in een diepe kuil vallen: een vacuüm tussen droom en werkelijkheid. Ik heb negen maanden dagtherapie gehad: daar heb ik met behulp van medicijnen een basis gelegd om verder te kunnen gaan. Maar ik was er nog lang niet. Gelukkig kwam ik daarna in aanraking met een therapeute die gespecialiseerd is in transactionele analyse. Daar ben ik te weten gekomen wat achter mijn muren zit: voor een belangrijk deel was dat de kampangst van mijn moeder. Ik hoef niet meer te pletter te slaan als ik val. Deze therapie heeft drie concrete handvatten waarmee ik mezelf kan corrigeren: ik ben o.k. en jij bent o.k., de rolverwisseling ouder-kind-volwassene die ieder in zich heeft en de zogenaamde dramadriehoek aanklager-slachtoffer-redder. Als nu dingen misgaan tussen mij en mijn gesprekspartner, kan ik bij mezelf nagaan in welke rol ik zit en waar het dan misgaat. Dat kan ik dan zelf corrigeren. Ook in mijn relatie. Eerst wist ik niet goed hoe je dat moest aanpakken: op mijn twintigste stelde ik mijn beste vriendin voor een relatie met mij te beginnen. Puur rationeel... Ze vroeg of ik van haar hield, maar ik wist niet wat houden van was. Ik ontdekte in die tijd dat ik meer belangstelling voor jongens had en na drie maanden was onze verhouding afgelopen. Dat ik homo ben heb ik vrij snel geaccepteerd: zo zit ik dus in elkaar, dacht ik. Ik werd toen bevriend met een Joodse jongen, toeval of niet... en vervolgens had ik vijf jaar een relatie met iemand wiens opa NSB-er was geweest. Net of het altijd iets met oorlog te maken had. Deze relaties werden steeds door de ander opgezegd. Dan was ik heel verdrietig maar ook verbaasd en vroeg ik me af wat ik nu weer verkeerd had gedaan. Ik betrok alles op mezelf. Nu gaat het goed met me en ik heb al een tijd weer een vaste relatie. Het is ook anders: ik lette vroeger eigenlijk alleen maar op uiterlijkheden. Dan zocht ik mensen uit die op mij leken, een soort spiegel. Nu zoek ik de innerlijke aantrekkingskracht: mijn partner en ik zijn zulke extremen en vullen elkaar goed aan. Dat geeft een heel stevig gevoel. Ik ben nu ruim negen jaar verder en ik heb een stukje rust gevonden. Het stuk van voor m'n zevenentwintigste: de streber, een 'krachtig' mens, maar nauwelijks in contact met anderen, in al z'n oppervlakkigheid een eenzaam iemand is in al die jaren aangevuld met m'n innerlijke kant, m'n nadenkende kant. Dat wordt steeds meer een eenheid. M'n gelukkige momen-
88!
ten nemen steeds meer toe en het wantrouwen is voor een groot deel verdwenen. Pas de laatste jaren heb ik over de oorlog gelezen. Eerst durfde ik het geheim van mijn moeder niet te doorbreken. Het heeft me veel opgeleverd, dat lezen. Ik kan nu op een meer gelijkwaardige manier met mijn moeder praten. Net als ik me gelijkwaardig kan voelen bij lotgenoten. Via een tante die ook in een Jappenkamp zat en met de jongste broer van mijn vader was getrouwd, hoorde ik dat ik misschien erkend kon worden als na-oorlogse generatie. Degene die het rapport opmaakte, vertelde van het bestaan van de ontmoetingsgroep van de KJBB. Daar kom ik nu al een paar jaar en ik herken daar het ontbrekende en aanvankelijk ontkende Indische deel van mezelf, zonder veel te moeten uitleggen. Hoe ik me vroeger wist staande te houden was door me voortdurend aan te passen aan m'n omgeving en steeds maar bezig te zijn, niet nadenken. Zwijgen over erge dingen heeft gevolgen. Mijn machteloosheid ontaardde in een psychose. Ik kon niet meer verder. Onlangs heb ik een tekening gemaakt met als thema: tussen twee culturen. Aan de ene kant de sawah's aan de andere kant Hollandse weiden en daartussen de zee. Ik bleek de zee te zijn oftewel een brug tussen mijn vader en moeder. Ik heb door hen geleerd alle signalen op te vangen om mensen tevreden te stellen. Ik leef nu veel meer vanuit mijn intuïtie, mijn gevoel. Dat had ik vroeger niet. Wat nu voor mij belangrijk is tolerantie naar mensen, zolang ze mijn grenzen tenminste niet overschrijden. Veiligheid betekent veel voor me. Ik voel me veilig in mijn huis... in de wereld wat minder. Ik heb altijd willen vluchten, nu voel ik me het meeste thuis in Nederland en mijn identiteit ontleen ik aan de manier waarop ik nu mens probeer te zijn, samen met mijn relatie. Voor mij is loyaliteit belangrijk, maar nog belangrijker is mezelf kunnen blijven. Dat is een constant spanningsveld. Ik heb geen baan op dit moment, dus geen maatschappelijke status. Er zijn wel wat ijzers in het vuur. Loslaten is nog steeds moeilijk voor me. Ik ben trouw als een hond en moet opletten dat dit niet ten koste van mezelf gaat. Ik ben nu na dertien jaar uit een bestuur gestapt en dat kostte heel wat moeite om echt voor mezelf te kiezen. In mijn familie probeer ik dat ook: duidelijk zijn en
!
89!
voor mezelf opkomen. Daar moet je stevig voor staan maar je komt op gevoelsgebied wèl dichter bij elkaar als je je grenzen laat zien. Ik heb ook mijn grenzen in wat ik bijvoorbeeld op televisie wil zien, zoals bijvoorbeeld over de oorlog in het voormalig Joegoslavië: het klinkt misschien cru, maar ik denk vooral aan het gemeenschappelijke, wat ik heb met die oorlog. Op televisie probeer ik eigenlijk alleen de mooie dingen te zien. De vreselijke dingen probeer ik zo min mogelijk op me te laten inwerken. Dat kan een bepaalde fase zijn waar ik in zit. Ik probeer nu mijn zegeningen te tellen na alles wat ik heb meegemaakt. Een jaar geleden ben ik voor het eerst in Indonesië geweest. Daar heb ik geprobeerd het deel van mijn moeder onderdeel van mijn reis te laten zijn. Rond Semarang en Soerabaya heb ik geprobeerd uit te zoeken wat het voor mij heeft betekend wat daar met mijn moeder en haar ouders is gebeurd. Ik heb het op me laten inwerken en vervolgens heb ik op Sulawesi veel van de natuur genoten. Dat heeft genezend gewerkt en ik ben heel positief teruggekomen van deze reis. De foto's riepen bij mijn moeder allerlei oude herinneringen op. Zo kreeg ik een beeld van haar vroegere dagelijkse leven. Mijn moeder is nu een pijnlijk getroffen vrouw om wie ik mij nog steeds zorgen maak en verdrietig kan worden. Ze heeft eigenlijk weinig meer over, maar ik hou mezelf steeds voor dat ik aan mezelf moet denken. Haar lukt het ook wel... misschien. Ik hoop het. Achteraf kan ik zeggen dat het goed is geweest dat ik opgenomen werd. Anders had ik niet kunnen leren wat het is af en toe met lijf en leden gelukkig te zijn. Door dat onderuitgaan ben ik gedwongen geweest om naar m'n gevoel te kijken. Daar kies je niet voor, het overkomt je. Het is de onverwerkte optelsom van het verleden, waar jij mee verder moet. Daarom vind ik het belangrijk te blijven herdenken: dat is voor mij terugkijken, stilstaan, een rustmoment voor een wereld die hard doorholt. Voor mij is het ook een moment waarop ik stilsta bij wat de oorlog voor invloed had op mijn leven en tevens mijn levensstijl als homo, want die mensen zijn, net als Joden en zigeuners vreselijk behandeld in de oorlog. Vroeger liep ik met een grote boog om Japanners heen. Toen ik een aantal jaren geleden op een congres was in Italië, zat ik aan tafel met vier Duitsers en een Japans echtpaar. Die Japanner kwam daarna naar me toe
90!
en zei: "Wat heb ik leuk met u gepraat." Ik vertelde hem dat mijn moeder in een Jappenkamp had gezeten en dat ik het niet makkelijk had gevonden open met hem te praten. Hij schaamde zich voor de ellende die zijn landgenoten bij anderen hadden aangericht, maar was blij dat we desondanks in ons gesprek nader tot elkaar waren gekomen. En ik denk dat dat de bedoeling is van ons mens zijn: respect hebben voor elkaar.
!
91!
Onverwacht op de rand van een ander terechtkomen, als op de rand van een onpeilbare afgrond... dat is het gevaarlijkste wat een mens kan overkomen, geloof je niet? André Brink
Losgescheurd
Puck (1951): Wat ik me 't meest herinner van Indonesië zijn de geuren, smaken, geluiden en vooral de sfeer. Die is vertrouwd en geeft me een soort rust, een gevoel van thuis, ik mag er gewoon zijn. Dat heeft te maken met de veiligheid die ik bij mijn baboe voelde. Ik heb weinig beelden van vroeger, maar wat ik lange tijd intensief met me heb meegedragen, is het beeld van het afscheid. Eigenlijk vreselijk dat je alleen een negatief beeld hebt waarmee je verder gaat. Ik had het gevoel dat ik uit elkaar werd gerukt, losgescheurd van mijn baboe, bijna een amputatie. Volgens mijn broer deed ze bijna alles met me in mijn eerste kinderjaren. Mijn moeder zegt dat zij me zelf eten gaf, maar of ik dat moet geloven weet ik niet. Ik merk dat ze soms de werkelijkheid verdraait om er zelf goed uit te komen. Ik zet vraagtekens bij wat ze vertelt over vroeger. Wat ik zelf heel duidelijk voel, is dat mijn baboe, naast mijn vader, onvoorwaardelijk van me heeft gehouden. Het verplichte vertrek uit Indonesië was niet alleen de ontworteling van mijn geboortegrond, maar ook het losscheuren van de persoon die me het meest nastond. Mijn vader heeft nog geprobeerd toestemming te krijgen voor haar reis naar Nederland, maar dat is niet gelukt. Ze is naar haar geboortedorp teruggegaan. Mijn ouders zijn allebei Indo: mijn moeder stamt af van de hogere klasse, mijn vader komt uit de lagere klasse. De voorouders van mijn moeder kwamen uit hofkringen. In de koloniale samenleving had je een duidelijke hiërarchie. Dit klasseverschil bleef ook in Nederland een rol spelen:
92!
het werd zelfs een factor in de concurrentiestrijd om aandacht en sympathie te krijgen van mijn vader en moeder. Mijn ouders hadden gemeen dat ze allebei zijn opgegroeid met een stiefvader omdat hun eigen vader was overleden. Mijn vader was eenentwintig toen de oorlog uitbrak. Hij is vrijwel meteen gevangen genomen en verscheept naar Thailand waar hij drie-en-een-half jaar aan de Birmaspoorweg heeft moeten werken. Daarna kwam hij in een jungletrainingskamp omdat hij in de Bersiap moest vechten. Hij was een van de laatsten die vertrok, in september 1946. Heel even is hij thuis geweest in Djakarta en vervolgens is hij tijdens de politionele acties ingezet in Palembang waar hij meteen volop in de vuurgevechten zat. Daar heeft hij zelf nooit iets over verteld. Mijn ouders kenden elkaar al van voor de oorlog, maar mijn vader was veertien, vier jaar jonger dan mijn moeder, dus dat was niet de leeftijd voor een langdurige relatie. Mijn moeder is toen eerst met iemand anders getrouwd. Tijdens de oorlog verbleef mijn moeder buiten het kamp en tijdens de Bersiap in een extremistenkamp in Bandoeng. Daar was ze in verwachting van mijn broer, die vijf jaar ouder is. Vlak daarna stierf haar man aan de gevolgen van de oorlog. Een paar jaar later kwam ze haar oude vriend weer tegen waarmee ze als het ware de draad weer oppakte. In 1951 ben ik uit die relatie geboren, in Djakarta. Uit financiële overwegingen waren mijn ouders niet getrouwd. Mijn moeder kreeg namelijk een weduwenpensioen. Na de oorlog hadden ze dat geld hard nodig met twee kinderen, zeker nadat ze hadden besloten naar Nederland te vertrekken. Mijn vader wilde zelf de overtocht betalen. Hij wilde niet op de wachtlijst en op kosten van de Nederlandse overheid. Met het geld dat hij 's avonds met zijn muziek verdiende -overdag was hij ambtenaar bij een Nederlands departement- is hem dat ook gelukt. Pas in Nederland zijn ze getrouwd, dat was in 1956, omdat het moest. We kwamen na de migratie in het katholieke Nijmegen. Ik had wel de naam van mijn vader, maar omdat mijn ouders niet getrouwd waren, mochten ze niet in hetzelfde pension. Moet je je voorstellen: met een oorlog achter je kiezen kom je in december uit de tropen in een ijskoud vreemd land, waar je in verschillende pensions wordt gestopt omdat je niet voldoet aan de christelijke normen en waarden. Mijn vader en ik bij
!
93!
elkaar en mijn moeder met mijn broer. Die mensen daar hebben absoluut niet door gehad waar we eigenlijk uit kwamen. Ik kan er nog steeds zo boos om worden. We moesten wel naar Nederland want we werden bedreigd omdat mijn ouders voor de Nederlandse nationaliteit hadden gekozen. Verplicht weg dus. Dan kom je hier en mag je als gezin niet eens bij elkaar blijven alleen omdat een huwelijkspapiertje ontbreekt. Ik heb geen boodschap meer aan dit soort katholicisme: de leer die belangrijker is dan mensen, daar kan ik niet tegen. Het is wel makkelijk als je je daar achter kunt verschuilen. Ik vind dat je een eigen verantwoordelijkheid niet mag loslaten. Maar dit was dus de reden dat mijn ouders wèl getrouwd zijn en vervolgens stopte het weduwenpensioen. Mijn vader had toen nog steeds geen baan. Dat was letterlijk het kille begin in het onbekende land. In Nederland is mijn vader in het begin eigenlijk vader en moeder tegelijk geweest. Toen hij nog geen werk had, zijn we veel met elkaar opgetrokken. Ik was zijn kind en hij speelde veel met me. Vanaf het moment dat hij een baan kreeg, was het contact weg. Hij heeft zich toen volop ingezet voor de -materiële- toekomst van zijn kinderen: het enige dat telde. Voor de rest was geen plaats meer. Ik heb wel eens gedacht dat hij in een koker is gekomen waar hij nooit meer uit kwam. Door vragen te stellen over de oorlog probeerde ik wel eens met hem in gesprek te komen, maar dan kreeg ik de bekende indianenverhalen. In de tijd van de Vietnamoorlog had ik een anti-Amerikaans standpunt maar hij was alleen maar blij dat die Amerikanen bestonden. Dat botste nogal, maar ik hoorde nooit wat hij werkelijk had meegemaakt. Van mijn moeder weet ik trouwens ook niet wat ze heeft gevoeld. Voor mij is ze iemand die na mijn broer geen kinderen meer had moeten krijgen omdat alles wat ze aan moedergevoel had, op was. Dat had zowel met de oorlog als met haar zelf te maken. Ze staat erg bang in het leven. Daar kan ik me wel iets bij voorstellen. Maar waar ik niet tegen kan, is dat ze de verantwoordelijkheid voor haar angst steeds bij anderen legt. Die moeten van alles voor haar opknappen. Als er maar voor haar gezorgd wordt... daar gebruikt ze alles en iedereen voor. Ze had mij dus gewoon niet moeten krijgen. Die dreiging die ze had meegemaakt, vooral in het extremisten-kamp waar ze vreselijke dingen heeft gezien, haar eerste man die ze heeft
94!
verloren ten gevolge van de oorlog... alles bij elkaar een behoorlijk aantal redenen om bescherming te zoeken. Volgens uitlatingen van mijn vader en moeder ben ik een gewenst kind, maar zelf heb ik het gevoel dat ik er ben gekomen vanuit een twijfelachtige motivatie: mijn vader had na de oorlog een toekomst nodig en mijn moeder bescherming. Vanuit die deal hebben ze elkaar gevonden. Dit hadden jullie niet mogen doen, denk ik dan. Ik als waarborg om te kunnen vergeten wat was gebeurd. Dat is behoorlijk zwaar voor een kind... Uit mijn jeugd in Indonesië heb ik foto's, maar tot voor een aantal jaren herkende ik mezelf er niet in: het kon net zo goed iemand anders zijn. Zo langzamerhand worden de verhalen aangevuld van die tijd, maar voor mij is veel blanco. Dat is één van de redenen waarom ik binnenkort een reis ga maken naar Thailand en Indonesië om plaatsen op te zoeken waar ik dingen opnieuw kan beleven. Zover ben ik nu: ik ga alleen. Ik ben in Indonesië op de kleuterschool geweest. Eigenlijk wilde ik liever naar de lagere school, want ik wilde graag leren lezen en schrijven. Toen gingen we ineens op een boot: we zouden Hollands worden, zei mijn moeder. Wat dat was, bleef eerst onduidelijk, maar toen ik ouder werd, bleken allerlei normen en waarden de kop op te steken. Je moest aan zoveel dingen voldoen... Ik deed dus m'n uiterste best te presteren, logisch, dan kreeg je bevestiging. Ik vond het nog leuk ook en kreeg niet bedacht het anders te doen. In de wijk waar wij woonden, waren vrij veel mensen uit Indonesië, maar daar hadden we niet echt contact mee. Ik had nauwelijks vriendinnetjes. Op een keer zou een klasgenootje bij mij komen eten tussen de middag. Ze werd opgehaald door haar moeder en ze kwam vervolgens nooit meer bij ons thuis. De reden werd niet verteld, zoals eigenlijk nooit iets werd uitgelegd. Dingen waren nu eenmaal zo, maar vaag had ik het gevoel dat iets niet klopte. Ik begreep ook niet dat kinderen mij uitscholden. Ik kreeg de meest vreselijke dingen naar mijn hoofd, zoals: ga terug naar je land, pindapoepchinees, hoe vind je het om in een huis te wonen... Ik snapte er niets van: ik was toch gewoon Hollands? Als ik dat thuis vertelde zei mijn moeder: Ach, die mensen weten niet beter, die zijn dom, daar moet je boven staan. Dus ik ging erboven staan en zorgde dat ik heel goed in alles was. Ook in sport, want dan telde je mee. Mijn
!
95!
positie bepalen, dat had ik vrij snel geleerd. Net dat beetje meer, dan pakken ze je niet. Een sterk staaltje van domheid gaf een van de medewerkers van de sociale dienst van wie we begeleiding kregen. Ze keek me aan en vroeg hoe ik het vond om gewone kleren te dragen... Ik keek haar verbijsterd aan en kon niet eens antwoord geven. Achteraf ben ik daar als volwassene vreselijk boos om geworden, maar toen kon je maar beter niet voelen dat je zo respectloos werd behandeld. Tijdens mijn lagere schooltijd lag mijn moeder een tijd met tbc in het sanatorium. Via de kerk was een dagopvanggezin geregeld, zo Hollands als het maar kon. Daar heb ik vreselijke herinneringen aan. Ik mocht niemand tot last zijn, ik moest goed m'n best doen. Ik moest daar alles eten en als ik mijn bord niet leeg had, mocht ik niet naar school. Op een dag kregen we pap met klonten. Ik kon het niet door m'n keel krijgen. Dat afschuwelijke dilemma: als ik niet zou eten, kon ik niet naar school en dat zou mijn vader te horen krijgen en als ik het wel zou eten... Ik weet niet meer hoe het me is gelukt, maar ik was 's middags op school. Daar zijn de latere neigingen tot anorexia begonnen: als ik klem kom te zitten, gaat mijn maag op slot. Nu weet ik dat het een signaal is dat iets niet goed zit. Die mensen hebben het toen waarschijnlijk heel goed bedoeld, maar ze snapten niets van hoe ik me als kind voelde. Ik was braaf en liet niets merken. Er werd van je verwacht dat je flink was en niet huilde. En ineens was mijn moeder weer thuis, net zo onverwacht als ze was weggegaan. Ik heb nooit iets van warmte tussen mijn ouders ervaren. Mijn moeder vond allerlei uitingen van genegenheid thuishoren in de slaapkamer. Ik zag alleen de plichtmatige zoen als mijn vader naar zijn werk ging. Ik dacht: zo ga je dus met elkaar om. Vanwege haar afkomst oriënteerde mijn moeder zich overigens meer op de Hollandse kant. Ze hanteert nog steeds een soort koloniale sfeer. Ook mijn vader liet hier zijn Hollandse kant meer gelden, maar hij trok zijn 'huiskleren' aan als hij van kantoor kwam. Dat was nog een Indisch overblijfsel. Ik heb jarenlang gedacht dat iedere vader dit deed. Als we iets niet mochten horen, spraken mijn ouders Maleis, een soort geheimtaal en in de weekends kookte mijn vader
96!
Indisch. Als gezin leefden we vrij geïsoleerd. Mensen kwamen nauwelijks bij ons thuis. Er was niet een soort uitwisseling. Toen ik een jaar of vijftien was, ontdekte ik dat het ook anders kon. In het undergroundblad Hitweek kwam ik teksten tegen die uitdrukten wat ik eigenlijk voelde. Maar met name van mijn vader had ik meegekregen nooit je gevoel te laten zien. Dat was gevaarlijk. De boodschap van mijn moeder was dat je niet moest laten blijken dat je kwaad was. Ruzie, agressie mocht beslist niet. Ook gevaarlijk. Dus maakte ik geen ruzie maar sloot me op in mijn eigen wereld. Ik las veel want daarmee kon je pronken in onze familie, dat gaf status. Op school hoorde ik natuurlijk bij de bollebozen. Na het eerste jaar deed ik het gymnasium. Geen probleem, dat leren. De rest wel: mijn broer was ineens het huis uit. Daar werd niets over verteld. Eigenlijk waren we vier kostgangers in een pension en op een dag kreeg ik een kamer erbij. Ik weet nog dat ik op een ochtend wakker werd en dacht: nu wordt alles anders want mijn moeder had alleen mij nog waar ze zich op kon storten. Zoonlief was het huis uit: haar zoon, niet van mijn vader. Ze bemoeide zich veelvuldig met mij want ik was nu haar toegangspoort tot de samenleving. Ze was letterlijk aanwezig bij alles wat ik deed, of het nu sport was of muziek. Zij was als moeder geïnteresseerd en ik had niet door dat je daar ook andere vormen voor kon vinden. Dat het niet betekende dat ze alom aanwezig moest zijn. In mijn pubertijd heb ik geprobeerd daar afstand van te nemen. Die heb ik trouwens in een zeer gunstige periode doorgemaakt: in de flower-powertijd. Ik leerde een heel andere manier van omgaan met elkaar. Ik was vooral tegen oorlog, uitbuiting en noem maar op. Met alles wat ik als menselijk zag, respect voor elkaar en het leuk hebben, had ik moeite want ik had dat nooit echt in mijn omgeving gezien. Daar was liefdeloosheid en gebrek aan respect. Bovendien ging het slecht tussen mijn ouders. Ik was intermediair, in de trant van: wil jij ma vragen en wil jij je vader vertellen... Gek werd ik daarvan. Mede door een opmerking die ze maakte, ging ik mijn moeder anders bekijken: haar leven zou heel anders zijn gelopen als ze de vader van mijn broer niet had verloren in de oorlog. Ik had het gevoel dat ze daarmee mijn vader en mij ontkende. Het was zo'n negatieve boodschap. Ik werd er nog meer gesloten van, ik kon haar niet vertrouwen. Maar ook mijn
!
97!
vader begreep ik niet. Hij had namelijk mijn broer verboden nog bij ons thuis te komen -hij droeg lang haar- en contact met hem was verboden. Als ik mijn leven van toen bekijk, is het eigenlijk alleen maar een geïsoleerd bestaan geweest, zowel het gezin ten opzichte van de samenleving als ik ten opzichte van het gezin. Grote onmacht, waar ik geen kant mee op kon. Toen mijn vader ziek werd, voelde ik opnieuw die onmacht. Een operatie heeft hij bijna niet overleefd. Ik kreeg dat bericht en dacht: tjonge, mijn vader was bijna dood. Ik wist niet wat ik ermee aan moest toen ik hem tussen de buizen en slangen in het ziekenhuis zag liggen. Ik vroeg me af wat je in zo'n situatie geacht werd te voelen, hoe je je diende te gedragen. Het merkwaardige was dat ik werd aangesproken door de teksten die ik in mijn eigen wereld las, maar thuis kon ik er niets mee. Toch wist ik zo langzamerhand hoe ik met mensen wilde omgaan en dat had niets met kilte te maken. Soms kon ik er niet meer tegen. Ik ben een paar keer weggelopen. De eerste keer naar mijn broer, de tweede keer naar een opvanghuis in een andere stad. Het idiote was dat nergens over werd gepraat als ik weer thuis was. Voor mijn ouders was het dan weer in orde. En ik had geen idee hoe je daar over begon. Ik had geen echte vrienden met wie ik daar over kon praten. Die behoefte had ik ook niet zo. Achteraf was het beter geweest als ik wèl had gepraat, maar ja, met wie? Na de middelbare school wilde ik fotografie gaan doen tot grote ergernis van mijn vader want daar had je geen gymnasium voor nodig. Zijn plan was dat ik rechten zou gaan studeren, maar tenslotte gaf hij toch toe. Ik ben daar twee jaar geweest en toen kon ik niet meer tegen dat kleingeestige wereldje. Ter overbrugging heb ik een tijdje bij een hulpverleningsorganisatie voor jongeren gewerkt en vervolgens heb ik de Sociale Academie gedaan, met het diepere motief de wereld te verbeteren, want daar was heel wat werk te doen, had ik inmiddels begrepen. Die periode is voor mijn verdere leven nogal belangrijk geweest: op de fotografie-opleiding had ik een vriend en op de Sociale Academie kreeg ik een vriendin, met wie ik verder ben gegaan. Mijn moeder zei dat ze liever had gehoord dat ik zwanger was. Maar voor mij was dit de eerste keer in mijn
98!
leven dat ik het gevoel had thuis te zijn. Toen het mis ging met deze relatie, stortte mijn wereld in. Er kwam toen heel wat verdriet naar boven, ook van vroeger, bleek toen. Mijn ouders reageerden laconiek: mijn verdriet deed er niet echt toe. Ik deed er eigenlijk niet toe. Alles wat voor mij zo essentieel was, bleef onbesproken. Met andere partners liep het nogal problematisch. Ik was altijd degene die de sterke was, althans ik bracht mezelf in die positie en straalde iets uit van: ik kan alles wel aan. Raar eigenlijk, mensen vonden het prettig op mij te leunen, terwijl ik op een gegeven moment ontdekte dat ik ook best die behoefte had. Maar ik merkte dat ik dat niet durfde. Inmiddels heb ik ontdekt dat ik me niet aan één relatie wil en kan binden, omdat mijn bestaan daar dan vanaf hangt. Ik heb maatjesschappen in diverse vormen die voor mij belangrijker zijn. Ik wil onafhankelijk blijven, dat is heel belangrijk voor me. Daarom woon ik nu alleen, want ook feitelijk heb ik veel ruimte nodig. Ik had trouwens altijd blanke partners, nooit Indische mannen of vrouwen. Daar zat op de een of andere manier een taboe op. Het voelde aan als iets incestueus. Nu weet ik dat dit een deel was van mijn eigen ontkenning van mijn Indisch zijn. Het gevoel dat ik mijn bestaan in een vergaande vorm van intimiteit met iemand exclusief en langdurig kan en wil delen, is nu weg. Tot voor kort had ik de neiging me emotioneel uit te leveren, inmiddels probeer ik mijn eigen spoor te volgen. Ik weet nog steeds niet of ik daar al stevig genoeg in sta, dus met een verliefdheid doe ik nog even niets. Ik geniet van het gevoel. Tijdens mijn studie heb ik meegedaan aan alle grote acties uit die tijd: Zuid Afrika-comité, Outspan-actie, demonstraties tegen koloniale mogendheden, tegen imperialisme. Dit was een mogelijkheid iets te doen met mijn woede en pijn over onrecht, onderdrukking, onmenselijkheid. Die gevoelens hadden achteraf gezien, natuurlijk bodem in mijn eigen leven: deze vertaling was toegestaan. Mijn stage deed ik op het Mondiaal Informatie- en Actie Centrum: niet het kleine plekje Nederland, maar ik neem de hele wereld wel op mijn schouders... Na de Academie was ik twee jaar baanloos. Met mijn vader had ik een financiële regeling getroffen om een tocht door Europa te maken. Toen ik terugkwam woonde ik als het ware in de kroeg. Door behoorlijk te drinken, voelde ik minder. Na een tijdje kreeg ik een baan in de alterna-
!
99!
tieve hulpverlening voor jongeren. Ik was de enige betaalde kracht. Die jongeren begreep ik maar al te goed want zelf had ik ook het nodige meegemaakt. Dit werk hield ik zes jaar vol en toen was ik volkomen leeg. Ik had zoveel van mezelf gegeven omdat ik wist hoe belangrijk het was dat die jongeren niet in de kou bleven staan. Maar er was veel te veel werk voor te weinig mensen. Achteraf realiseerde ik me dat ik in de periode zat van 'zorg dat je bezig blijft en voel maar niet'. Ik deed de voortgezette opleiding, had een fulltime baan en combineerde dat met twee relaties. Dat is dan ook misgelopen. Ik wilde weg bij deze instelling en heb met medewerking van het bestuur mijn ontslag gekregen. Vervolgens ben ik daadwerkelijk actief geworden in de vrouwenbeweging en na twee jaar kwam de vraag 'hoe nu verder'. Ik kon me niet meer in het beleid vinden. Gelukkig kon ik een onderzoek doen in een bedrijf en dat viel zo goed dat ik meerdere opdrachten kreeg. Zoveel dat ik daarmee weer mijn brood kon verdienen. Ik had mijn eigen organisatieen adviesbureau. Dat liep goed, tot het moment dat ik voor het eerst weer naar Indonesië ging... Daarvoor overleed mijn vader. Achteraf ben ik vanaf dat moment naar beneden geknald, maar ik was in staat me volledig op mijn werk te storten en vooral niet te voelen. Na mijn bezoek aan Indonesië liep ik verdwaasd door de stad en dacht: wat doe ik hier eigenlijk? Ik hoor hier niet. In de tijd van het vrouwenhuis was ik eigenlijk al bezig met de verschillen tussen witte en zwarte vrouwen, maar meer op politiek en rationeel niveau: nog steeds dezelfde vertaling van mijn woede en pijn. Ik kwam nu op een heel andere laag terecht: de emotionele betekenis van mijn Indisch zijn. Ik had al een tijdje last van kortstondige depressies maar nu kwam ik er niet meer uit: het liefst lag ik in bed met de dekens over mijn hoofd. Ik kwam in de zomer terug en bleef me maar ijskoud voelen. Ik was mijn bodem kwijt, althans iets wat ik tot die tijd had gehad, want achteraf bleek het drijfzand. Na al die wanhoop, die onmacht, dacht ik : nu moet ik iets doen, want ik wil verder leven. Dat was duidelijk voor me. Het was m'n eer te na me volledig over te geven en de rest van mijn leven in een inrichting door te brengen. Dat dus niet. Ik deed al een tijd haptonomie omdat ik stevige nek- en rugklachten had vanwege de spanning. In die tijd betekende mijn lijf alleen maar een bron van pijn.
100!
Gelukkig heb ik het getroffen met mijn huisarts. Van haar kreeg ik ondersteunende middelen. Ze begrijpt het niet allemaal, maar ze helpt me. Via Pelita kreeg ik een therapeute toegewezen. Gelukkig iemand die uitstekend op de hoogte was met de Indische achtergrond, ook de Bersiap. Voor mij een voorwaarde. Ik kwam er achter dat ik niet mocht falen en dat heeft heel veel met mijn voorgeschiedenis te maken. Ik kende een aantal mensen van de Joodse na-oorlogse generatie met wie ik goed kon praten. Zij hadden iets met oorlog, ik niet... dacht ik. maar ik had ook kamplessen gehad, zoals geen fouten mogen maken: dan ga je eraan. Je voert als het ware een strijd op leven en dood. Je moet je permanent bewijzen. Toen werden veel boodschappen duidelijk zoals: het leven is niet om te genieten, je moet vechten, niemand vertrouwen, je moet het alleen kunnen, niet je gevoel laten zien want dat is levensgevaarlijk... Tsja, al die dingen doe je in het kamp en ik had geleerd het ook zo te doen. In de therapie had ik een plek waar ik welkom was, mezelf kon zijn. Daar kon ik zeggen dat ik boos was, ik kon het nog niet voelen, dat was bedreigend. Maar ik kon daar bij het kind in mezelf komen. Het kind dat nooit de kans had gehad volledig kind te zijn. Pas toen heb ik mezelf herkend in de foto's uit mijn kindertijd. De gelaatsuitdrukkingen op die foto's, daar schrik ik nog steeds van. De therapeute zei dan ook: zo zou een kind niet mogen zijn, je hebt het erg gehad. Ik kon erkennen wat ik had meegemaakt. Ik was vast van plan voorgoed terug te gaan naar Indonesië. De therapeute raadde het niet af maar zei wel: ga eerst eens met mensen praten voor je besluiten neemt. Ze heeft me laten zien dat er een andere manier van afscheid nemen mogelijk is, dat dingen kunnen blijven stromen. Dat heeft me ook wel in de war gemaakt. Ik wist het rationeel allemaal wel, maar ik voelde het niet. Ze gaf me een jaar uitstekende begeleiding maar helaas beëindigde ze toen haar praktijk. Toen moest ik op zoek naar iemand anders want ik was er nog lang niet. Gelukkig vond ik weer een vrouwelijke therapeut die op de hoogte was met de 'Indische' na-oorlogse generatie. Aanvankelijk was mijn doelstelling dat ik mijn bestaan draaglijk wilde maken, maar bij nader inzien wilde ik van overleven naar leven gaan. Dat is een klus als je veertig jaar
!
101!
hebt overleefd. Hier heb ik ontdekt wat angst en woede is, dat je dat kunt toelaten en voelen. Dat was zo geblokkeerd. Ik werk hier met verschillende creatieve vormen: tekenen, kleien... afschuwelijk voor me. Ik wil dan weer presteren, maar dat is hier de bedoeling niet. Zo ben ik in contact gekomen met m'n echte woede en die was behoorlijk. Via weerbarstige klei vocht ik mezelf er door heen. Ik heb getrapt en geslagen en schaamde me diep... dat mocht namelijk nooit: in het bijzijn van iemand anders zoiets laten zien, me zo laten gaan. De therapeut kon me laten zien hoe groot mijn woede was, hoe ik ermee kon leren omgaan. Toen kon ik bij mijn overgedragen angst komen. Die zittingen vielen overigens samen met de tijd waarop in Duitsland racistische aanslagen plaatsvonden. Ik was doodsbang en had het liefst mezelf weer opgeborgen. Op straat stak ik m'n mes weer bij me. Toen ik het aanbod van een pistool kreeg, heb ik mezelf een halt toegeroepen. Daar wilde ik niet aan mee doen, anders zou ik hetzelfde doen. Dat is een soort keerpunt geweest. Ik kwam erachter dat mijn moeder's angst altijd voorop had gestaan, maar dat mijn vader eigenlijk existentieel bang was. Hij had geleerd te overleven door die angst te overschreeuwen, maar door de band die wij hadden had ik zijn angst overgenomen. Sterker nog, ik heb zijn hele geschiedenis ingeslikt. Na zijn overlijden heb ik zijn leven verder geleefd. Uit de met hem ontstane loyaliteit is als het ware een kluwen gegroeid waarin mijn 'ik' verstrikt zat. In alle hoeken, gaten en bochten van mijn bestaan heb ik zijn mantel om me heen geslagen. Na zijn dood moest ik bewijzen dat ik mocht bestaan. Mijn vader had ook zijn depressies, maar die werden niet als zodanig herkend. Ik voelde op een gegeven moment dat mijn geboorte zin moest hebben. Dat ik zijn depressies moest loslaten en mijn eigen spoor volgen, al was het dwars tegen alle afkeuring in. Het is begonnen met het feitelijk oorlogsverleden van mijn vader. Dat wil ik niet meer want het is niet van mij. Ik heb het te lang meegedragen. Op mijn volgende reis ga ik dat stuk aan hem terug geven, bij de Birmaspoorweg. Ik heb er ook rituelen voor bedacht. Ik hoop dat me dat makkelijker maakt ook de rest los te laten. Of het zo loopt, weet ik niet. In ieder geval ben ik er nu aan toe het zo te proberen. Want bij elke stap die ik zet om verder te komen, slaat de angst me om de keel en voel ik de normen van 'ho, dat niet'. Dan hoor ik m'n vader. Dat is versterkt
102!
doordat mijn moeder bedacht dat ik nu maar haar dingen moest regelen. Ik werd zijn plaatsvervanger met alles erop en eraan. Ik ben op een keer de enige keer- uitgebarsten tegen haar: ik ben m'n vader niet! Ik voelde een laaiende woede. De therapie heb ik inmiddels afgesloten: ik wil nu gewoon leven, er zijn. Dat overlevingsgedrag, daar wil ik vanaf. Ik wil voor mezelf kunnen zorgen zonder die angst. Ik hoef niet meer zonodig iedere rol tot het einde toe totaal vervullen. Het hoeft allemaal niet zo perfect. Ik probeer positief met m'n valkuilen om te gaan. Ik neem mezelf serieus en mag falen. Ik heb nu een aantal handvatten gekregen waarmee ik de dag door zou kunnen komen. Als ik het allemaal goed zou doen, maar dat is alweer de volgende valkuil: die dag moet ik goed doen, het gaat nog steeds niet vanzelf Als ik mezelf vergelijk met degene die ik vijf jaar geleden was, ben ik nu iemand die ook vrolijk kan zijn, die bang durft te zijn. Iemand die het weliswaar moeilijk vindt, maar die fouten mag maken, maar ook iemand die nog heel vaak vecht, vind ik. En als je dan achterom kijkt, realiseer je je: verrek, ik ben er weer in getrapt, dat vechten is zo'n deel van je, zonder dat je het door hebt. Het is bijna niet uit te leggen dat er situaties zijn waar ik zo aangebrand op kan reageren. Ook bij dierbaren moet ik daarvoor de hakken in het zand zetten. Dat is bijna niet uit te leggen. Bij de KJBB heb ik daar weinig woorden voor nodig. Toen ik had besloten verder te willen leven, kwam ik op dat spoor. Vanaf dat moment voelde ik me niet meer zo geïsoleerd: ik was niet gek. Er waren wel degelijk dingen gebeurd en het was niet mijn schuld dat ik op alle fronten tegen het leven was aangelopen. Ik heb er behoefte aan dat de buitenwereld dit erkent. Dat ergens in de wereld een plek is voor mensen zoals ik. Waar je zonder franje wordt geaccepteerd, met al je rottigheid, verdriet, pijn, woede, maar ook je kracht, pogingen met vallen en opstaan dingen anders te doen, je humor en spontane invallen. Bij de lotgenoten heb ik die plek, die mij eindelijk het gevoel geeft dat ik ergens bij hoor. De rest van de wereld lijkt dan toch wel een vreemde planeet... M'n zelfvertrouwen is toegenomen, maar als ik me voel klemgezet, komt het bekende wantrouwen weer om de hoek. Daarom ben ik blij dat ik geen kinderen heb. Die behoefte had ik nooit, maar het is nu een bewus-
!
103!
te keus geworden: dan stopt het tenminste bij mij. Ik vond mijn leven niet iets wat je doorgeeft. Als je in geboorte-advertenties ziet: het leven is geschonken... denk ik 'hou het maar'. Ik heb zoveel gelezen over de oorlog, die boeken nemen een behoorlijk deel van mijn kast in beslag. Het is een deel inhalen van de informatieachterstand en het verwoordt ook mijn gevangenschap met mijn vader en van ons gezin in dit land. Als er weer een oorlog komt, zou ik mijn bekende overlevingsmechanismes weer oppakken: ik heb het gevoel dat het mijn hele leven al oorlog is geweest, behalve de afgelopen jaren dan. Misschien maken die me minder geschikt voor een feitelijke oorlog. Als ik zie met hoeveel vanzelfsprekendheid andere mensen gewoon leven, genieten, gewoon er zijn... dat lijkt voor mij nog niet weggelegd. Herdenken is voor mij dan ook essentieel, ik bedoel vooral de herdenking in augustus. Elk jaar opnieuw is vier mei een moeilijk moment: de nadruk die steeds gelegd wordt op de oorlog hier, hoewel het een nationale herdenking is, dat doet nog steeds pijn. De oorlog in Zuid-Oost Azië wordt nog steeds weggedrukt, ook na bijna vijftig jaar. Op school leerde ik van alles over de Duitse vernietigingskampen, ik hoorde niets over de oorlog van m'n ouders. Ik ben naar de film Schindler's List geweest. Ik ging niet eens onderuit van het geweld, maar van de volstrekte willekeur, de onvoorspelbaarheid, de disloyaliteit tussen de slachtoffers. Loyaliteit is voor mij bijna de basis van het bestaan. Als mensen niet loyaal zijn naar mij, maar ook als ik dat in mijn omgeving zie, voel ik de bodem onder me wegzakken: ik realiseer me dat ik dat in extreme mate heb. Dat die atoombom moest vallen is natuurlijk verschrikkelijk; ik weet dat veel mensen daar hun leven aan te danken hebben, maar dat een wereld door zulk wapentuig in balans gehouden moet worden is een ramp, dat maakt me wanhopig. Toch wens ik voor de rest van mijn leven dat ik vorm durf te geven aan de impulsen van binnenuit. Ik voel ze wel, maar op het moment dat ik eraan toegeef, kom ik middenin de stroom terecht van grote angst, paniek en dan rolt die bal weer over me heen. Gelukkig duurt zo'n situatie niet meer zo lang, maar het gebeurt nog steeds bij iedere stap naar iets nieuws. Dan sla ik dicht en moet ik mezelf weer omhoogtrekken. Dat lukt steeds beter, maar uiteindelijk hoop ik dat ik helemaal bevrijd kan meegaan met mijn levensstroom.
104!
Als ik vol vertrouwen mezelf ben, zal dit alles zich in mijn leven weerspiegelen en wonderbaarlijk op z'n plaats vallen. Shakti Gawain
Ongedeelde ervaringen
Maarten (1947): Omdat ik opgroeide in een gezin waarvan drie kinderen samen met mijn moeder en mijn vader afzonderlijk geïnterneerd zijn geweest en drie kinderen na de oorlog zijn geboren, had ik jarenlang het idee dat die drie oudste broers zo onbereikbaar waren. Voor mijn gevoel waren zij ook al zoveel verder met hun leven, ze hadden al zoveel meegemaakt. In mijn herinnering spraken zij over de kleintjes: ik was de oudste van na de oorlog. De groten waren van voor de oorlog. Bovendien hadden ze die kampervaringen gedeeld met mijn moeder. Zij hadden iets met mijn ouders wat wij niet hadden en ook nooit konden delen. Af en toe zeiden ze wel dingen over het kamp en over de hereniging. Bijvoorbeeld over hoe mijn oudste broer mijn vader het eerst had herkend, maar het stond heel ver van mij af. Er waren veel films van voor de oorlog. Van mij is er bij wijze van spreken maar één foto, terwijl er van hen heel veel was. Regelmatig kwamen die films ter sprake. Toen was alles leuk, in de verhalen leek het wel een soort droomland, dat Indië. Ik had daar geen deel van uitgemaakt en zij wel. In mijn herinnering voelde ik me altijd heel erg alleen. Daar kwam nog bij dat mijn vader, die jurist was geweest, heel kritisch was op wat je vertelde. Mijn ouders konden het heel goed met elkaar vinden, ook na de oorlog weer. Ik ervaarde dat als een soort front, mijn ouders en de oudste drie en wij bungelden ergens onderaan. Het contact tussen de drie kleintjes onderling was ook niet bepaald hecht. Ik was twee jaar ouder dan mijn zus. Wij leidden een gescheiden leven. Met mijn broer, die ze-
!
105!
ven jaar jonger is, heb ik nog wel dingen gezamenlijk gedaan, vooral toen hij ging studeren. Mijn ouders zijn Nederlanders van origine. Mijn vader is na zijn HBStijd naar een soort gezaghebbersschool gegaan. Hij is in Nederland geboren en eerst alleen naar Indië gegaan. Na zes jaar had hij een halfjaar verlof en toen is hij in Nederland rechten gaan studeren. Die studie heeft hij in drie jaar gedaan. Hij trouwde in 1935 in Nederland met mijn moeder. Daarna gingen ze samen naar Indië, waar hij eerst 'burgemeester' was, onder meer op Soembawa. Later heeft hij bij de Thesauriër-Generaal gewerkt. Hij was referendaris op het departement van financiën in Batavia. Daar woonden ze ook toen de oorlog uitbrak. Dat staat allemaal op filmpjes, waarvan ik er drie heb gezien. De rest is in de oorlog verdwenen. Mijn vader heeft aan de Pakan Baroespoorweg moeten werken. Dat weet ik in ieder geval zeker. Daar ben ik eigenlijk pas uitgebreid naar op zoek gegaan toen ik daarover verteld had in de ontmoetingsgroep. Mijn broer had nogal wat correspondentie van mijn ouders. Er is een kaart van vlak na de oorlog van mijn vader aan mijn moeder over Pakan Baroe. Hij was bijna dood, vertelde hij me ooit. Als het nog een paar weken langer had geduurd, had hij het niet gered. Mijn moeder is met mijn drie broers in verschillende kampen geweest waaronder Tjideng in Batavia. Na de oorlog heeft mijn vader nog een half jaar in het ziekenhuis in Singapore gelegen. Hij kon slecht zien. Ik heb een boek over de Pakan Baroespoorweg waarin wordt verteld dat er mensen waren die rechtstreeks van de spoorlijn naar het ziekenhuis in Singapore werden gebracht. Dat is met mijn vader ook gebeurd. Dat heeft hij me zelf niet verteld, wel dat hij daar in het ziekenhuis had gelegen, maar niet hoe hij daar was gekomen. Het werd voor mij nog reëler toen ik in het boek foto's zag van het transport zoals mijn vader dat moet hebben meegemaakt. Mijn beide ouders zijn inmiddels overleden. Mijn vader aan een hartaanval in 1965 en mijn moeder in 1971. Ik was achttien jaar toen ik mijn vader verloor. Hij overleed op de vooravond van zijn verjaardag. Een paar dagen erna zouden mijn ouders dertig jaar getrouwd zijn. We zaten middenin de voorbereidingen voor dat feest toen hij overleed. Mijn vader was moeilijk te benaderen. Hij was niet zo'n joviale man: eentje die mee ging voetballen of dat soort dingen. Hij was in 1947 afge-
106!
keurd omdat zijn netvlies was beschadigd. Na de oorlog heeft hij voor bedrijven de boekhouding gedaan. Vervolgens is hij belastingrecht gaan studeren en heeft hij voor zichzelf het belastingconsulentschap erbij gedaan. Maar hij mocht maar een uur of drie per dag werken. Hij had een hele speciale bril, er ontbraken allemaal stukjes aan zijn gezichtsveld. Het was voor hem alsof hij door kippegaas keek. Hij is eigenlijk verbitterd geworden. Voor de oorlog had hij heel hard gewerkt, toen ging het allemaal geweldig en nu was hij eigenlijk een soort slachtoffer van de oorlog. Hij was heel ambitieus voor die tijd. Daarna kon hij niets meer met zijn kwaliteiten. Het werd financieel steeds moeilijker toen mijn broers gingen studeren. Dat zat hem dwars, maar hij sprak dat niet uit. Ik herinner me wel dat mijn ouders maandelijks financieel overleg hadden. Toch heb ik ze niet horen zeggen: Hadden we die rotoorlog maar niet gehad. We wisten het gewoon, hoewel het niet werd uitgesproken. Ze zijn alles kwijtgeraakt waaronder heel veel aandelen van de Indische spoorwegen, hun huisraad. Het enige wat ze terugkregen, was een naaimachine. Voor de rest waren ze Indië kwijt. Ze woonden daar niet meer. Hun huis met alles en mijn vader's gezondheid naar de bliksem. Mijn moeder bleef redelijk gezond. Maar de oorlog was gewoon alles verliezen, zo'n soort beeld heb ik. Dat zit in je als het ware. Dat weet je gewoon als kind al. Die angst dat je alles kunt kwijtraken. Daarom heb ik misschien het omgekeerde gedaan: ik heb nooit veel gegeven om materiële dingen. Misschien is dat de angst die zij hebben overgebracht. Je zekerheden moet je niet op dat vlak zoeken. In Indië hebben ze het financieel heel goed gehad: grote huizen en mooie tuinen. Ze hadden zelfs paarden. Ik weet dat ze in Batavia gewoond hebben. Van mijn broers hoorde ik dat ze in prachtige oorden hebben gewoond. Ik weet daar allemaal niets van. Ik weet alleen dat ze heel vaak verhuisd waren. Op een familiereünie kreeg ik een heel overzicht: er staan op een paar blaadjes wel zo'n twintig verhuizingen met de data en alles erbij. Ik ben pas begonnen uit te zoeken waar ze liggen, die oorden. Mijn oudste broer heeft dat overzicht samengesteld. Hij heeft een gesprek gehad met mijn tante, die hij vijfentwintig jaar niet had gezien. Met Pinksteren hebben we een weekend gekampeerd met de fami-
!
107!
lie. In totaal zijn er dertig mensen geweest, ook kinderen van mijn broers. Dat was de eerste keer dat dat gebeurde. Sommigen kwamen een paar uur, anderen bleven langer. Op mijn jongste broer na zijn we allemaal zo'n beetje bezig met de oorlog. Ik ben er eigenlijk mee begonnen. Dat vertelde ik een jaar of drie geleden tegen mijn broer die in 1940 is geboren. Ik heb hem ook verteld over de KJBB. Dat er jonkies-bijeenkomsten zijn voor mensen die als kind in een kamp hebben gezeten. Hij raakte geïnteresseerd, net als mijn zus die hem vroeg waar ze allemaal waren geweest in de oorlog. Twee jaar geleden kon hij daar nog geen antwoord op geven. Nu kwam hij met deze lijst. Hij is er zelf ook weer helemaal in gedoken door die ene vraag van mijn zus. Toen ik klein was, was ik vaak bij mijn opa en oma. Als mijn ouders daar op bezoek waren, wilde ik nooit mee terug. Ik denk achteraf dat ik me daar prettiger voelde. Dat ik daar veel meer ruimte had dan bij ons thuis. Ik had er een eigen werkplek in de tuin. Mijn opa en oma hadden alle tijd van de wereld. Ik was eigenlijk het eerste kleinkind dat zij meemaakten. Die anderen waren in Indië opgegroeid. Daar hadden ze alleen maar filmpjes van gezien. Het klikte tussen ons. Met mijn opa kon ik heel goed uit de voeten: hij maakte jachtgeweren en dat was gewoon heel overzichtelijk. Mijn vader zat maar in boeken te neuzen, daar merkte je eigenlijk niet veel van. Dan ging er weer zo'n levensgroot kasboek de deur uit... Ik denk ook wel dat ik bij mijn opa een apart plekje had. Er was een ontspannen sfeer. Thuis heerste meer een zware stemming. Die eenzaamheid heb ik niet echt kunnen uiten. Mijn moeder was altijd heel erg vrolijk, maar ruzie maken mocht niet. Daar kon ze niet mee omgaan. Mijn vader heeft een jaar of tien voordat hij overleed een keer een hartaanval gehad en mijn moeder was bang dat dat nog een keer zou gebeuren. Je wist niet waarom iets gebeurde, maar dan was het 'afgelopen uit'. Niets werd uitgesproken. Alles werd als het ware in de kiem gesmoord. Eenmaal in de twee weken kookte mijn vader Indisch. Ik kan me niet herinneren dat ik opgevoed ben met Indische gebruiken. Mijn moeder beschouwde mijn vader als een heilige. Tenminste in mijn beleving. Ze beschermde hem ook. Ze was bang voor de rijd dat hij er niet meer zou zijn. Ik heb heel weinig gemerkt van meningsverschillen tussen hen.
108!
We deden gewoon allemaal heel aardig tegen elkaar, altijd. We hadden een vreedzaam gezin. Heel weinig echte trammelant. Er waren allemaal ongeschreven regels. Die voelde je aan. Soms werd er collectief gedacht voor je. We hebben altijd veel rekening gehouden met elkaar. Je voelde aan wat wel en niet kon, daar werd vanuit gegaan. Ik heb nu een vriendin. Ik heb nog nooit zoveel ruzie gehad als met haar. Die knalt er alles uit. Vaak schrik ik me lam. Af en toe kan ik daar helemaal niet mee omgaan. Zij gaat veel eerder op de dingen af dan ik, ook bij mijn familie. En dat zijn wij niet gewend, die directheid. Dat moet je bij ons niet doen. Mijn ooms uit Amsterdam verweten ons wel eens dat we zo bescheiden waren. Dat was een cultuur die ik thuis kende. Ik weet niet of dat komt omdat ik verlegen was of dat het Indisch was. Wij hadden thuis de houding 'kinderen die vragen worden overgeslagen'. Alles werd van bovenaf geregeld. Ik heb in Venlo de HBS gedaan. Leren ging me redelijk goed af. Toen ik op de kleuterschool zat, was ik al bang voor het toelatingsexamen dat ik voor de HBS zou moeten doen. Maar ik had een gemiddelde van ruim negen. Omdat ik niet goed wist wat ik wilde, ging ik een tijdje werktuigbouwkunde studeren. Mijn vader was toen net overleden. Eigenlijk had ik medicijnen willen studeren, maar omdat ik bij mijn opa altijd met technische dingen bezig was, moest ik maar een brede technische opleiding kiezen: dan kon ik naderhand altijd alle kanten op, vonden ze. Ik haalde wel allemaal voldoendes maar ik voelde me helemaal niet gelukkig op de HTS. Ik ben twee keer getest en de uitslag was sociale wetenschappen of economie. Maar ik wist weer niet wat ik wilde. Dat vond ik erg. Toen ik op een gegeven moment toch geneeskunde wilde gaan studeren, vond mijn moeder de studie te lang. Ik heb geen voet bij stuk gehouden. Ik heb me door haar ervan af laten houden en ben psychologie gaan doen. Dat is een ramp geworden. Ik had een vriendin in Oost-Berlijn en na vier jaar was ik op twee examens na klaar voor mijn kandidaats. Toen overleed mijn moeder. Waaraan ze is overleden, weet ik niet. Het had te maken met haar lever. Vermoedelijk toch een overblijfsel van de periode in het kamp. Pas drie maanden voor ze overleed, legde een internist die zich speciaal bezighield met mensen die in kampen hadden gezeten, in het ziekenhuis een link met haar kampverleden.
!
109!
Al met al heb ik over die twee tentamens drie jaar gedaan in plaats van drie maanden. Na mijn kandidaats ben ik een tijdje filosofie gaan doen en drie jaar daarna had ik bijna mijn doctoraal klinische psychologie. Tentamens gingen goed maar ik had veel problemen met het schrijven van scripties. Ik had veel met drugverslaafden gewerkt maar ik kon de praktijkstages niet op papier krijgen. Ik nam teveel hooi op m'n vork. Dat was in '78-'79. Toen werd de tweefasen structuur ingevoerd. Voor medicijnen had ik precies vijf jaar... Ik had al een studieschuld en meer schulden kon ik me niet veroorloven. Toen ben ik vastgelopen, ook in mijn relatie. Mijn vriendin kende ik vanaf 1975. Zij vond dat er iets moest gebeuren. Voor mij was zij de derde relatie en ik vroeg me af wat ik steeds verkeerd deed. Daar kwam ik niet achter. Ik was drieëndertig en dacht: als ik steeds dingen ga herhalen, komt er nooit wat van terecht. Ik vond het een goed idee in therapie te gaan, maar daar werd niet over de oorlog gesproken. Mijn vriendin wilde kinderen en had dat nooit hardop uitgesproken. Ik durfde niet aan kinderen te beginnen als ik mijn doctoraal niet had. Maar ja, daar had ik al vijf jaar over gedaan en ik had het nog niet. Zij kreeg er genoeg van. Drie weken nadat wij onze relatie hadden beëindigd, ontmoette ze iemand anders en is later met hem getrouwd. Mijn ouders hebben mij altijd voorgehouden dat je één keer kunt kiezen en dat het dan meteen goed moet zijn... Ik vond het doodeng een keuze te maken. Ook in relaties. Scheidingen kwamen in onze familie niet voor. Ik had moeite met alles. Ik was mezelf niet. Ik kon alles en iedereen aanvoelen, maar ik wist niet wat ik zelf wilde. Ik was bang me te binden. Ik denk dat ik dat altijd heb gehad, waarom weet ik niet precies. Ik heb soms het idee gehad dat ik in een soort glazen kooi leefde. Ik was niet zeker van mijn gevoelens. Dat verwees naar vroeger: ik kon mijn vader niet benaderen. Net alsof je naar een eiland zwemt, maar vlak voordat je het bereikt, is er zoveel stroming dat je er niet bij kunt komen. Zo'n soort gevoel had ik bij mijn vader. Onzichtbare drempels. Ik kon geen keuzes maken, niet in mijn studie, niet in mijn relaties. Ik zat te wachten op een innerlijk gevoel van 'dat is Zij', maar dat kwam maar niet. Toch was ik niet altijd onzeker. Ik heb veel dingen gedaan. Gewerkt en gereisd. Maar in die relatietherapie kwam ik erachter dat ik aandacht nodig had. Dat had ik nooit bedacht. Ik kende het woord wel maar ik had er niets
110!
mee. Ik had het wel voor anderen maar ik vroeg het nooit zelf Die balans lag dus helemaal verkeerd. Ik was met de ander bezig. Ik heb dat altijd in relaties: anderen bloeien helemaal op. Nu gebeurt het weer in mijn huidige relatie. Als mijn partner iets wil, stel ik me als het ware in dienst van haar. Ik heb dat met mijn moeder ook gehad. Ik was haar tot steun, zeker toen mijn vader was overleden. Toen ik achttien was, moest ik ineens allemaal dingen gaan doen die mijn vader zou hebben gedaan. Mijn andere broers waren al het huis uit. Geruisloos verwachtte mijn moeder allerlei dingen van me en ik zie dat nu weer gebeuren in mijn relatie. Ik kan er pas echt voor mezelf zijn als ik alleen ben. Anders ben ik bijna automatisch op anderen gericht. Niet bewust maar het gebeurt: zorgen dat het goed gaat om me heen. Zo langzamerhand werd het duidelijker wat de invloed van de oorlog op mijn leven is geweest. Eerst dacht ik dat alles aan het moeizame schrijven van de scriptie lag, dat het niet goed ging met mijn studie. Ik dacht in 1981: ik moet maar andere dingen gaan doen. Ik was veel met massages bezig, deed een opleiding voor aura-reading en volgde natuurgeneeskundige cursussen. Ik heb steeds in mijn achterhoofd gehad dat ik nog iets moest met die psychologie. Dat zat me niet lekker. Mijn jongste broer studeerde af en ik had nog niets. Een schrale troost was dat mijn zusje ook in het zicht van de haven is gestrand. We hebben last van dezelfde dingen. Na al die cursussen heb ik twee jaar astrologie gedaan en kwam erachter dat ik iets met kunst wilde doen. Dat heb ik bij de antroposofen gedaan. Ik boetseerde ook en heb cellolessen genomen. Ik begon dingen in te halen. In 1985 ben ik schoorvoetend teruggegaan naar de universiteit om de scripties af te maken. Ik kwam terecht bij een psychologe die zelf in het kamp had gezeten. Zij noemde het ICODO in Utrecht. Daar heb ik een uur zitten praten, maar al die boeken die ze hadden, had ik zelf ook al. Daar kon ik niets mee. Toen heb ik het weer laten zitten. Ik kreeg een aantal kopieën van artikelen over de tweede generatie. Toen dacht ik: Verroest, daar herken ik wat in. Daardoor ben ik met de KJBB in contact gekomen, dat was in 1990. Mijn leven is eigenlijk heel erg verbrokkeld. Zo links en rechts heb ik intussen samen gewerkt met vriendjes van mij
!
111!
die doorgestudeerd hadden, die hadden inmiddels een eerstelijns praktijk. Die vroegen mij wel eens om samen groepen te leiden of individueel mensen te begeleiden en dat ging wel goed. Ze begrepen dan ook niet dat ik die studie niet even afmaakte. In 1991 kwam ik in Centrum '45, Oegstgeest. Ik wilde nog verder uitzoeken welke ontwikkelingen bij mij fout gegaan zijn. Want dat gevoel had ik inmiddels wel. Ik was niet gelukkig. Ik kende iemand die vier jaar in analyse was gegaan: haar vader had in het verzet had gezeten. Soms hadden we wel eens het gevoel dat we maar iets met elkaar moesten beginnen vanwege een gedeelde achtergrond. Die analyse bracht haar veel duidelijkheid. Maar ik kon nog steeds niet duidelijk maken wat er nou eigenlijk met mij mis was. Toen ik een jaar bij de KJBB had rondgestapt, kreeg ik steeds meer inzichten in het geen eigenlijk niet klopte. Ik was te vlak en kende geen enthousiasme: het leven was immers niet om van te genieten. Ik denk dat ik in een bepaalde fase wel depressief was, maar niet onderkende dat het zo was. Door gesprekken met lotgenoten ben ik pas echt dingen gaan signaleren. Mijn broers zitten allemaal hardnekkig te ontkennen dat er vroeger iets mis geweest zou zijn in ons gezin. Dat is het moeilijke. Dan krijg je het gevoel dat je je zit aan te stellen of dat je maar wat zit te verzinnen. Mijn tweede broer is een keer mee geweest naar een bijeenkomst van de KJBB en zei dat hij daar niets herkende. Het vreemde was wel dat mijn broers elkaar meteen belden. Hij was nog maar net thuis of mijn oudste broer hing al aan de telefoon met de vraag hoe het was. En dat maakt het nog eens extra moeilijk. Zij hebben een andere waarheid en dat heeft ook te maken met het feit dat ik na de oorlog ben geboren. Het gevoel van 'wat heb ik ermee te maken'. Ik heb eens een boekje gelezen van een vrouw die beschreef hoe haar relatie was met de kinderen die zij had. Zij schreef over een soort hartscontact tussen haar en de kinderen, waar haar man buiten stond. Bij de antroposofen heb ik ook wel eens gehoord dat je, als je klein bent, jezelf spiegelt aan je moeder. In het gevoelsleven van de moeder speelt een onbewuste uitwisseling tussen moeder en kind een belangrijke rol. Dat zijn dingen waarmee ik nog bezig ben. Ik heb de ellende niet heb meegemaakt, maar wel meegekregen. Ik ben ermee verbonden, zeker met de dingen die mijn moeder verdrongen heeft. Haar angsten en pijn. Dat heb
112!
je opgenomen, denk ik. Tijdens een aura-reading bleek dat mijn moeder een nieuwe start wilde maken na de oorlog, maar mijn vader was gebroken. Dat heeft ze, onbewust misschien, niet echt kunnen verwerken. Ik ben nu drie jaar in behandeling bij het Centrum. Soms weet ik niet precies wat en hoe ik moet veranderen. Dat maakt me bang want ik ben nu al zevenenveertig en heb nog steeds geen goede job. Ik wilde het heel goed doen in het leven maar ik heb het nog niet goed van de grond gekregen en dat geeft een gevoel van machteloosheid. Pas geleden heb ik een cursus gedaan: 'In and out the victim trap'. Over slachtoffer zijn. Dat zette me aan het denken. Mijn ouders waren slachtoffer van de Japanners. Als slachtoffer probeer je tegelijkertijd een soort superioriteitsgevoel te ontwikkelen. Ik ben te vroeg zonder steun geweest. Vroeger gaf de familie iets van veiligheid. Een van de dingen in de therapie is dat je dingen die je vroeger van je ouders had moeten krijgen, nu jezelf moet kunnen geven. Ik vraag nu wel makkelijker om steun, vroeger nooit. Dat mocht nooit, je moest het alleen doen. Dat heeft typisch met het kamp te maken. Ik ben ook nooit ziek. De afgelopen twintig jaar misschien een dag. Ik probeer vertrouwen te hebben in de toekomst, maar die is nogal onzeker. Ik heb geen kinderen of 'vastigheid' Dat beangstigt mij wel eens. Dan vraag ik me af of dit de bedoeling is van mijn leven. Ik denk namelijk dat het heel goed is met iemand een lange tijd je leven te delen. We hebben wel eens van die gesprekken in de ontmoetingsgroep. Wel of geen kinderen, wat geef je door? Je moet een soort balans vinden tussen geven en nemen. Het hoeft niet per sé, maar het is ontroerend als mensen er werkelijk voor je zijn. Daarin heb ik iets heel speciaals meegemaakt. Toen mijn moeder overleden was heeft mijn oma haar een keer 's morgens vroeg in een prachtig licht gezien. Ik heb tegen mijn oma gezegd: "Als jij dood gaat, moet je me dat maar laten weten." Toen ze vijf jaar later overleed, werd ik 's nachts huilend wakker. Dat gebeurde me anders nooit. Ik woonde in Utrecht en zij in Venlo. Ik zag een wit licht in de kamer met allemaal kleuren eromheen, zoals Van Gogh ze schilderde. Ik zag een paarse kaars... Dat hele gebeuren van die nacht... Ik begreep ineens wat zij had gezien toen mijn moeder overleed. Dat mijn oma zich, toen ze stierf, haar afspraak met mij herinnerde... dat ontroerde mij heel erg.
!
113!
Misschien is een van de redenen waarom mijn kind mij als ouder heeft gekozen, dat ik nog zoveel moest leren. Anne Wilson Schaef
Overdracht
Adinda (1953): Ik kon het nooit goed genoeg doen. Altijd werd de negatieve kant benadrukt. Zelfs als je een tien haalde op school liep je het risico dat die zou zakken naar een lager cijfer. Ik kan me niet herinneren ooit op het moment zelf positieve waardering van mijn vader te hebben gekregen. Daardoor voelde ik nooit wat hij ervan vond. Dertig jaar later kreeg ik te horen dat hij zo trots als een pauw mijn rapporten aan anderen liet zien. Ik was perplex. Mijn vader was altijd de onzekere factor thuis. Zowel lichamelijk als psychisch. Hij was na de oorlog met Japan geopereerd waarbij zijn kringspier was doorgesneden. Ontlasting kon hij daardoor niet ophouden. Dit had in het dagelijks leven gevolgen voor ons, bijvoorbeeld als we een uitstapje maakten. Maar er mocht nooit over gesproken worden. Aan de ontbijttafel meldde mijn moeder ons hoe zijn humeur die dag zou zijn. Waarschijnlijk had hij dan een zware nacht gehad. Ik leefde bij de dag want hij bepaalde de sfeer. Thuis was het eigenlijk vaak net een kamp, althans wat ik me daarbij kan voorstellen. De achtergrond van mijn voorouders is nogal gevarieerd. Mijn grootmoeder van vader's kant komt van Oost-Java en was een volbloed inlandse. Zij trouwde met een Indo. Mijn oma van mijn moeder's kant was van Duitse afkomst. De vader van mijn moeder kwam uit de Nederlandse grensstreek. Ik ben Indo: van mijn vader's kant heb ik mijn Indische uiterlijk. Daar heb ik lange tijd veel moeite mee gehad en dat lag niet alleen aan de buitenkant.
114!
Mijn vader was vanaf zijn zeventiende beroepsmilitair bij het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL). Hij was de jongste van acht kinderen. Toen zijn vader overleed, was er geen geld meer om hem naar school te laten gaan. Daarom koos hij voor het KNIL. In zijn familie deed je zoiets niet. Later zei hij zelf ook dat hij destijds zijn kop had verkocht. Mijn moeder is in Duitsland geboren. Tijdens de crisistijd kwam zij met haar ouders naar Nederland. Om meer kans te maken op een baan werd haar vader lid van de NSB. Tijdens de Duitse bezetting verbleef mijn moeder bij een welgesteld gezin in Oostenrijk. Zij was toen ongeveer dertien. Als gevolg van zijn lidmaatschap van de NSB werd mijn opa in 1948 in Drenthe geïnterneerd. De broer van mijn moeder is in Duitse krijgsdienst omgekomen. Toen ik eens een foto van zijn graf zag en vroeg waarom hij in Duitsland was begraven, werd me verteld dat de re den zijn Duitse voor- en achternaam was. Pas een jaar of vier geleden ontdekte ik dat hij in het Duitse Leger had gediend. Van kinds af aan weet ik dat mijn vader in het Jappenkamp heeft gezeten. Hij heeft aan de Birmaspoorlijn gewerkt. In de zestiger jaren zocht hij weer contact met 'slapies' uit die tijd. Hij vertelde zelf nooit iets over de oorlog. Misschien pikte ik verhalen op of hoorde ze van mijn moeder. Na de internering, tijdens de Bersiaptijd, heeft hij bij de commando's on der Kapitein Westerling gediend. Hij heeft meegedaan aan de tweede politionele actie. Dit weet ik allemaal sinds kort. Volgens familie zat hij bij de eenheid die de opdracht had Soekarno gevangen te nemen. Toen ik dit laatst hoorde, was ik niet helemaal verrast. Kennelijk had ik het al eens opgevangen toen ik nog klein was. In maart 1950 is mijn vader naar Nederland gekomen. Hier heeft hij mijn moeder leren kennen. Korte tijd later ging hij als militair naar Nieuw -Guinea waar hij een jaar bleef. In juli 1952 zijn mijn ouders gehuwd. Toen ik werd verwekt, waren mijn ouders nog niet getrouwd. Mijn vader dreigde met zelfmoord als mijn moeder weigerde met hem te trouwen: hij wilde per sé een Hollandse vrouw. Ik werd in Ermelo geboren. Toen ik twee was, kwam mijn zus en na elf jaar mijn broer. Het huwelijk van mijn ouders was slecht, maar mijn moeder bleef omwille van de kinderen. Daarvan was ik me als kind al bewust. Dat heb ik als een
!
115!
zware last ervaren. Het gevolg hiervan was dat ik, ouder wordend, ervan overtuigd raakte dat je eigen leven ten einde was als er kinderen kwamen. Kinderen leken een last. Uit de houding en opmerkingen van mijn moeder werd het me al snel duidelijk dat het moment van trouwen en mijn geboorte voor haar een einde maakte aan al haar illusies en verwachtingen. Dat heeft mijn houding ten opzichte van het leven en vooral van mannen sterk bepaald. Voor mijn moeder was haar huwelijk een interneringskamp. Mijn vader uitte zich alleen via driftbuien of hardnekkig zwijgen. Voor overleg stond hij nooit open. Mijn beide ouders komen uit een katholiek gezin. Maar mijn vader herinner ik me als anti-kerks. Zelf ben ik, voornamelijk door mijn moeder, katholiek opgevoed. Mijn lagere schooltijd en mijn middelbare school heb ik op nonnenscholen doorgebracht. Mijn puberteit was de 'grote ongelijke strijd' tussen mijn vader en mij. Tot op zekere hoogte kwam ik wel in opstand. Dat werd altijd een woordenstrijd. Ik kon heel goed redeneren, daarin was ik zijn meerdere. Ondanks de consequenties gebruikte ik mijn verbale kwaliteiten. Dan voelde hij zich vastgezet en werd driftig. Hij achtervolgde me door het hele huis. Als hij me te pakken kreeg, begon hij wild naar me te meppen. Het betekende dat hij geen andere wapens meer had. Tegen zijn lichamelijk geweld voelde ik me volkomen machteloos. Ik wilde me niet laten kennen en probeerde niet te huilen. Als ik mijn tranen niet kon bedwingen, kwam hij terug om te zorgen dat ik ophield met huilen door me opnieuw te slaan. Daarna trok hij zich terug. Mijn vader had de macht en mijn moeder greep niet in... Hij gooide ooit een bord pap leeg boven mijn hoofd. Het ergste daarvan vond ik dat ik daardoor te laat op school zou komen. School en thuis, dat waren twee gescheiden werelden. Op school wisten ze niets van de situatie thuis en andersom ook niet. Ouderavonden werden af en toe hooguit door mijn moeder bezocht. Ik heb niet gemerkt dat mijn ouders echt in mij geïnteresseerd waren. Van mijn moeder vermoed ik dat deze houding voortkwam uit zelfbehoud. Als zij zich in mij zou hebben verdiept, zou dat mogelijk nog meer problemen met mijn vader hebben gegeven. Ik beschermde haar, besef ik achteraf, door bepaalde gebeurtenissen niet te vertellen. Mijn vader stond wat dat betreft
116!
héél ver weg. Wij deden en deelden niets met elkaar. Hij nam mijn zus soms mee. Ik wilde niet, want ik schaamde me voor hem. Ik haatte en verachtte hem en begreep niet dat de buitenwereld niet zag hoe hij werkelijk was. Soms kookte mijn moeder Indisch voor mijn vader, maar meestal haalde hij zelf wat van de Toko. Mijn moeder en de kinderen aten Hollands. We zullen heus wel eens bami of nassi hebben gegeten, maar zelfs in de eetgewoonten werden de gescheiden levens duidelijk in het gezin. Door mijn ervaringen thuis dacht ik dat het bij alle Indische mensen toeging als bij ons en dat alle Indische mensen zo waren als mijn vader. Enerzijds verbaasde ik me over de warme, prettige sfeer die ik in andere Indische gezinnen voelde en anderzijds wantrouwde ik het. Ik ontkende mijn Indisch zijn. Op school werd ik daar niet op aangesproken. Als mijn moeder me er op wees dat ik iets Indisch deed, voelde ik dat als kritiek. Dat mijn eigen moeder dat zei.... oh, wat vond ik dat erg. Mijn vader was bruin, hij was Indisch, Aziatisch en ik voelde me wit, Hollands, en wilde ook zo zijn. In de interneringskampen bestond verschil in huidskleur en afkomst tussen de geïnterneerden en de Japanners. Dat verschil in ras hadden we binnen ons gezin ook. Dat was extra moeilijk voor me. Op mijn negentiende ging ik het huis uit. Dat was mijn lang verwachte bevrijding. Ik vond het wel verschrikkelijk voor mijn moeder, Maar het gevoel haar in de steek te laten stopte ik meteen weer weg. Bij een beroepskeuzetest heb ik voor het eerst aan een buitenstaander iets verteld over de moeilijkheden tussen mijn vader en mij. Daar werd toen niet meer dan welwillend op gereageerd. Het heeft vervolgens twintig jaar geduurd voordat ik dat weer deed. Ik heb mezelf staande gehouden door vrij oppervlakkig te leven. Door mijn angsten en negatieve gevoelens weg te drukken, omdat ik vond dat daar geen reden voor was. Zo praatte ik ook tegen mezelf. In mijn leven zocht ik steeds nieuwe dingen waarmee ik me bezig kon houden. Vaak waren het materiële dingen. Die moesten met een bepaalde frequentie voorkomen, anders viel ik in een gat. Dat heeft ook tot gevolg dat ik nu, terugkijkend, wel eens denk: twintig jaar geleden leefde ik uitsluitend voor mijn ziel en zaligheid ver-
!
117!
slindende baan bij een groot familiebedrijf Ik was de perfectionistische alles wetende en kunnende vrouw achter de schermen, steeds ten koste van mezelf in de weer om kritiek en conflicten te vermijden. In 1978 overleed mijn vader aan leverkanker nadat hij twee jaar ziek was geweest. Ruim een jaar later werd ik na de verhuizing van ons nieuwe koophuis steeds meer doodmoe en depressief Ik ging parttime werken. Toen ik dat ook niet meer kon, nam ik ontslag. Wat was belangrijk in mijn leven nu ik mijn baan niet meer had? Ik moest het antwoord schuldig blijven. Een breekpunt in mijn leven was de geboorte van mijn zoon. Daar zou lichamelijke pijn aan te pas komen. Ik was ervan overtuigd dat ik het loodje zou leggen. Geen vertrouwen en geen zelfvertrouwen. Door mezelf te vertellen dat iedereen hier doorheen kwam, probeerde ik me kalm te houden. Maar diep van binnen was ik ervan overtuigd dat ik het niet zou redden. Ik was apetrots toen ik het toch voor elkaar had gekregen. Maar nu moest ik voor hem gaan zorgen en mijn onzekerheid nam toe. Bovendien herinnerde ik mijn moeders boodschap en realiseerde me dat ik in haar voetsporen was getreden. Nu begon het leven waarvoor mijn moeder mij had gewaarschuwd" Ik voelde me in de omgang met mijn zoon machteloos en werd daar heel verdrietig van. Hij hoorde me niet. Hij was niet doof, maar ik bereikte hem niet. Als ik zijn aandacht vroeg, keek hij me aan en was het alsof hij dwars door me heen keek. Ik werd nog meer onzeker maar durfde niemand te vertellen dat ik bang was dat hij autistisch was. Toen ik zijn gedrag op het consultatiebureau besprak, zei de arts dat het wel meeviel en gaf mij een paar tips om zijn aandacht te vangen. Natuurlijk vertelde ik niet waar ik echt bang voor was en met die goed bedoelde tips kwam ik niet verder. Intussen speelde hij urenlang geconcentreerd en ik stak de loftrompet over hem. Hij was een kind dat geen aandacht vroeg. Achteraf denk ik dat hij voelde dat hij geen aandacht moest vragen. Hij hield zichzelf bezig. Hij viel mij niet lastig, maar ik raakte in paniek als hij niet luisterde. Mijn man hoorde hij wel, die had meer autoriteit. Ik ben hulp gaan zoeken toen hij vijf was en we net een jaar in ons nieuwe huis woonden. Ik heb me in dat jaar diep ongelukkig gevoeld, ontworteld en
118!
met geweld losgescheurd van mijn oude omgeving. Daardoor kreeg ik ook steeds meer confrontaties met mijn zoon. Ik vond nog maar één uitweg: ik kon hem mijn wil opleggen door hem bij handen en voeten vast te houden, op hem te gaan liggen, zodat hij geen kant op kon. Dan gaf hij het uiteindelijk op en dan was ook al zijn weerstand weg, zijn boosheid en verzet. Dan konden we er samen over praten hoe rot het eigenlijk was... Hij ging rustig slapen en het was allemaal weer over tot de volgende keer... Het gebeurde steeds vaker dat ik bij mezelf dacht: Je moet hem leren hoe erg het is in de wereld. Alsof een echo uit mijn verleden in mij zei: hij moet ook eelt op z'n ziel krijgen. Ik sprak die boodschap niet uit maar het was wel mijn motief. Ik werd kwaad als hij die boodschap niet snapte en deed hem pijn. Ik had een boek gelezen over kindermishandeling waarin ik mijn schuldgevoelens herkende. Langzamerhand zag ik de verbinding tussen mijn handelen en dat van mijn vader. Toen realiseerde ik me met een schok: ik ben mijn vader... ik heb dezelfde reacties. Het leek een nachtmerrie die niet uit te leggen was. Toen mijn man drie weken in het buitenland was, voelde ik me com pleet verlaten. Alleen met mijn zoon, dat kon niet goed gaan. Ik ging naar de huisarts en deelde hem mee dat ik een 'relationeel probleem' had met mijn zoon. Een afstandelijke verwoording van een immens verdriet. Gelukkig hoorde hij wat achter mijn woorden zat. Hij adviseerde me naar de Riagg te gaan. Het heeft me bloed, zweet en tranen gekost een afspraak te maken. Ik moest toegeven dat ik gefaald had, maar was ook blij dat ik serieus genomen werd. We hebben een klein jaar begeleiding gekregen en het ging gelukkig iets beter. Op een gegeven moment bracht ik de relatie tussen mij en mijn vader ter sprake. Maar er werd niet verder op door gegaan. Het was gebeurd en daar was niets meer aan te doen, was de mededeling. We waren niet de enigen en het zou goed komen. Bij mij klonk het als: zeur nou maar niet, het is helemaal niet erg. Ik werd daar echt heel verdrietig van: wat ik had meegemaakt, hoefde helemaal niet meer aan de orde te komen, terwijl ik het gevoel had dat daar de kern lag. Ook in mijn relatie wist ik niet hoe ik mijn depressieve echtgenoot kon steunen. Hij verweet me dat en ik voelde me schuldig. Ik klopte aan bij
!
119!
het maatschappelijk werk waar iemand mij voorschreef hoe ik de dingen moest doen. Inwendig voelde ik dat dit niet goed zat. Ik zweeg en zette door. Ik moest aan de verwachtingen van de ander voldoen: tegenover een autoriteit heb ik immers geen recht op een eigen mening? Bij een andere maatschappelijk werkster kwam het cultuurverschil ter sprake. Mijn moeder zei altijd dat een huwelijk tussen twee culturen gedoemd was tot mislukken... Eind 1990 was mijn partner nog steeds zonder werk en inmiddels onder behandeling van een psychiater. Dit was één van de redenen voorlopig van een tweede kind af te zien. Ineens werd ik ontzettend boos. Het maakte me verdrietig dat we ons mede door zulke externe factoren lieten bepalen in onze keus. Nu kregen we samen een conflict. Ik voelde me niet begrepen en in de steek gelaten. In dezelfde tijd lag ik innerlijk vreselijk overhoop met mijn moeder. Ik kon niet met haar praten over het wantrouwen dat haar waarheid vertegenwoordigt. Ze gaf me een negatieve boodschap over het leven. Door de gesprekken met een maatschappelijk werkster begreep ik dat mijn moeder mij niet serieus nam. Ik heb mijn moeder een brief geschreven dat ik het zo had gemist dat ze nooit voor me was opgekomen in de conflicten met mijn vader. Haar reactie erop was dat het jammer was dat alles zo gelopen was, maar dat de omstandigheden nu eenmaal zo waren geweest. Mijn gevoel, ik, werd ontkend. Ik heb erover gepraat met mijn broer en zus. Mijn broer en ik herkenden in een vertrouwelijk gesprek dingen bij elkaar Hij bood zijn hulp aan, maar ik vond dat dit iets was tussen mijn moeder en mij. Helaas vertelde hij dit aan mijn moeder. Ze belde me overstuur op, kwam onmiddellijk naar me toe en wilde weten wat er aan de hand was. Het eind van het verhaal was dat ik haar troostte. Mijn moeder begreep er niets van en mijn broer evenmin door mijn vertrouwen te misbruiken. Inmiddels had ik een assertiviteitscursus gevolgd en kwam ik meer en meer in aanraking met mijn eigen Indische identiteit. Ik begon me te realiseren dat mijn tantes, allemaal in de tachtig, straks zouden zijn overleden. Ik was de meest Indische in ons gezin. Dat ontkende ik altijd. Een Surinaamse medecursiste vond mij zo 'helemaal Indisch'. Toen de bui-
120!
tenwereld me er op een prettige manier op aansprak, begon ik het langzaam toe te staan in mijzelf. Ik wilde erover praten en ervaringen uitwisselen. Wat is wel en niet Indisch? In hoeverre heb je daar, in onze Nederlandse maatschappij, last van of niet. Dat contact bood de KJBB. Ik heb een lid van de werkgroep na-oorlogse generatie benaderd. Dat was voor mij het minst bedreigend. Geen vereniging maar een persoon. Ik was tijdens dat telefoongesprek verbaasd dat een wildvreemde zo maar, zo lang de tijd nam om naar mij te luisteren. In september 1991 ben ik voor het eerst naar de ontmoetingsgroep gegaan. Die stap was wel moeilijk. Het heeft nog een hele tijd geduurd voordat ik durfde erkennen dat de oorlog die mijn vader had meegemaakt wel degelijk een duidelijk stempel op ons gezin en op mij had gedrukt. Ik hield dat van me af. Mijn vader vormde zo'n negatief beeld, dat ik hem eigenlijk niet eens het excuus van de oorlog gunde. Maar ik kon me niet onttrekken aan de verhalen die ik toch hoorde en waarbij ik ontdekte dat dat niet alleen in onze familie speelde en dat Indisch zijn niet synoniem was aan getraumatiseerd zijn. Lange tijd heb ik me onzeker gevoeld of ik wel het recht had naar die ontmoetingsgroep te gaan. Mijn vader had dan wel in een Jappenkamp gezeten, maar dat gaf voor mij nog niet de legitimatie van mijn aanwezigheid daar. Ik kwam eigenlijk voornamelijk voor het Indische aspect, wat duidelijk ook aan de orde kwam. Zo kwam bijvoorbeeld ter sprake hoe je 'hier' deuren open en dicht doet. Dat dit vaak gepaard gaat met onnodig lawaai. Er waren mensen die niet begrepen waarover ze het hadden, waaronder ik. Veel later, weer thuis, herinnerde ik me ineens dat ik van mijn vader moest leren een deur open en dicht te doen. Steeds opnieuw tot ik geen lawaai meer maakte. Dat was precies waar ze het toen over hadden. De herkenning gaat soms langzaam, maar het gebeurt. Het klopt, maar het zit zo diep dat het zich niet onmiddellijk aandient. Ik sprak daar mensen die in therapie waren. De verhalen die ik hoorde vond ik veel erger dan de mijne. Ik dacht dat ik het zelf erger maakte. Ik deed het gewoon niet goed: de aanleiding is niet ernstig, ik moet alleen maar leren om het nog beter te doen en daarvoor mag ik niet in therapie. Dat mag ik niet vragen... De positieve ommekeer dat ik anders durfde te gaan voelen, erkennen dat
ik andere dingen in mijn leven wilde dan mijn moeder, die omme-
!
121!
keer kwam voor de geboorte van ons tweede kind. Mijn gevoelens waren nu anders. Ik had meer zelfvertrouwen en ik wilde geen slachtoffer zijn. Ik bereidde me voor, na de bevalling weer aan het werk te gaan. Ik genoot van mijn cursus voor herintredende vrouwen. Daar maakte ik deel uit van een groep en het bracht structuur in mijn leven. Ik ging solliciteren maar werd regelmatig afgewezen. Daardoor ging ik weer twijfelen. Kon ik het eigenlijk wel? Anderen konden dat wel vinden, maar ik was zo onzeker. In die periode reageerde mijn lichaam op een onschuldig zwemmerseczeem met allemaal ontstekingen. Volgens de huidarts was het erfelijk. Dat begrip erfelijk raakte iets in mij dat dieper zat dan alleen dat eczeem. Ik wilde uitzoeken wat en of er erfelijk iets mis was met me vanuit de onbewuste angst dat met mijn vader psychisch iets niet goed zat. In dezelfde periode werd bekend dat de WUV op termijn zou sluiten voor aanvragen van de na-oorlogse generatie. Het was of ze bij officiële instanties nauwelijks op de hoogte waren van ons bestaan. Zoals ze ook zo lang geen aandacht besteedden aan onze ouders. Ik wilde de wereld laten weten dat ik er ben, ook al heb ik misschien geen recht op erkenning. Ik voelde het opmaken van dat sociaal rapport voor de WUV-aanvraag als een examen waarvoor ik kon slagen of zakken. Voor de bespreking van het rapport had ik de moed een afspraak te maken bij de maatschappelijk werkster van de ontmoetingsgroep. Ze stelde voor dat ik in therapie zou gaan, om wat steviger in mezelf te komen staan. Hulp vragen, dat had ik vaker gehoord, maar ik kon het toch zelf wel... In therapie gaan vond ik een enorme stap, doodeng. Ik moest het aan een ander toevertrouwen, overgeven. Zo voelde ik het in eerste instantie. Zeg het maar, wat kan ik doen? Ik geef het op, ik kan het niet meer alleen. Er werd naar me geluisterd. Dat heeft me heel erg goed gedaan. Ik was bang voor een veroordeling, want ik durfde niet te hopen dat het ten gunste van mij zou zijn. Maar die veroordeling kwam helemaal niet. Dat de therapeut wist wat Indisch was: dat was het belangrijkste. Belangrijker nog dan dat ze op de hoogte was van de Japanse oorlog. Die aandacht en meteen het gevoel: Hier zit ik goed. Het was voor mij héél belangrijk dat zij bekend was met mijn achtergrond en die van mijn vader die vlak voor zijn overlijden plotseling begon te vertellen over zijn jeugd en zijn leven. Het was een litanie van zelfbeklag, die in mij een hele grote weerstand
122!
opriep. Hij zei: "Je weet toch wel dat ik van jou het meeste gehouden heb." Maar ik wist dat niet en het klopte ook niet met mijn ervaringen. Ik was daar erg ondersteboven van en ook kwaad over. Ik geloofde het niet en snapte niet waarom hij dat zei. Hij sprak toen nog steeds niet over zijn oorlogservaringen. Zijn overlijden was een hele scherpe begrenzing van een periode. Er viel ontzettend veel negatiefs weg, een last. Nu waren 'we' eindelijk vrij. We hoefden geen rekening meer met hem te houden. Na al die tijd heb ik nu mijn vader enigszins gevonden. Ik kan mededogen voor hem voelen. Er is een verklaring, wat geen excuus is. Op een bepaalde manier begrijp en voel ik er iets van: wat is het erg voor hem geweest. Maar ik voel ook het verdriet voor mij dat het zo is gelopen. Ik geloof dat ik nu een beetje het stadium van de ongerichte boosheid voorbij ben. Ik voel nu voor mezelf dat die gevoelens terecht waren, maar ik laat ze meer en meer achter me. Ik hoef er geen slachtoffer van te zijn. Het is me overkomen, maar ik kan er ook iets mee doen. Ik ben niet machteloos. Ik heb meer vertrouwen in mezelf. Ze zullen me leren kennen in mijn hele wezen. Ik zal proberen er iets van te maken. Misschien is het wel de opdracht van mijn leven om de ervaring, hoe negatief die ook is geweest, positief te leren gebruiken. Dat nare dingen ook goede gevolgen kunnen hebben. Ik heb dingen moeten meemaken waarvan ik nu, echt en gemeend, kan zeggen: het is goed dat ik ze heb meegemaakt. Nu durf ik inderdaad te geloven dat wat in mijn leven is gebeurd niet nutteloos is geweest. Ik hoef niet mijn leven lang een stempel te hebben. Ik heb echt hoop op de toekomst. Soms nog heel wankel -te mooi om waar te zijn- maar ik heb het. Daarvoor heb ik wel steun nodig gehad. Ik ben er nog niet, dat weet ik wel. Ik heb het gevoel dat ik vanuit mijn onzekerheid reageer, los van de inhoud. Ik kan vreselijk overstuur raken als iemand iets stellig beweert of verhardt in zijn idee. Dan ga ik precies de andere kant uit. Zo heftig stel ik me te weer. Ik ben in staat om door een futiliteit mijn relatie op het spel te zetten. Ik weiger toe te geven. Want dat was wat mijn moeder steeds deed om de situaties thuis te red den. Aan de andere kant ben ik zo onzeker dat ik van streek raak als een ander mij op iets wijst, of kritiek uit. De zekerheid dat mijn gevoelens
!
123!
ook gerechtvaardigd zijn en dat die niet teniet hoeven worden gedaan door de overtuiging van een ander, voel ik nog niet altijd. Het valt me ook heel moeilijk om mijzelf evenveel waarde toe te kennen als de ander. Ik moet ook altijd, zeker in groepsverband, precies weten en duidelijk zijn over wat ik wil. Niet weten is eigenlijk niet mogelijk. Ik zorg nog niet altijd goed genoeg voor mezelf. Kort geleden had ik een intensief gesprek met iemand. Ineens stelde hij voor om even te pauzeren omdat ik er zo moe uitzag. Ik voel dat op dat moment niet. Dat komt pas uren of een dag later. Ook aan fysieke moeheid mag ik nog steeds niet toegeven van mijzelf. Oorlogen in de wereld houden me wel bezig. Maar ik voel niet echt de angst voor een derde wereldoorlog. Ik sluit het af. Net alsof ik het meegemaakt heb, terwijl dat niet zo is. Zo diep van binnen weet ik. Ik kan er hier alleen wat aan doen in mijn eigen situatie door er over te praten, als het zo te pas komt, met mijn zoon en later met mijn dochter. Mijn kinderen... door hen ben ik ook naar het kind in mezelf op zoek gegaan. Af en toe droom ik nog over mijn baan, over de manier waarop ik mijn werk deed. Ik beleef pijnlijke gebeurtenissen uit mijn jeugd opnieuw en af en toe heb ik depressieve periodes. Maar ik krijg ook steeds meer inzicht. Ik kan voelen, echte geluksmomenten beleven en ik weet nu dat ik recht heb op meer daarvan.
124!
Altijd vechten
Vechten voor een beetje liefde voor begrip om wie ik ben vechten voor een beetje aandacht vechten voor wat ik niet ken vechten voor een beetje warmte voor een liefdevolle stem vechten voor wat zelfbescherming als ik 'worstel en ontzwem' vechten tegen het alleen zijn tegen diepe eenzaamheid vechten tegen niet begrijpen van mijn diepe pijn en strijd. Altijd vechten voor de vrede tegen angst die in mij is altijd vechten is niet eerlijk er is zoveel wat ik mis. Altijd vechten voor een plekje ook al is dat nog zo klein altijd vechten om te leven mag ik niet gewoon er zijn? Tanja, 1991
!
125!
De zin van schuldgevoel is dat je voor jezelf erkent dat iets niet was zoals je -achteraf- had bedoeld. Ferrand
Eigen keuzes maken
L. Th. Horsman, psychiater: Als ouders zijn miskend in de belevenis van hun verschrikkingen, geeft dat boosheid en verdriet. Kinderen zijn daar heel gevoelig voor. Je ziet nogal eens dat kinderen met een extra antenne voor het wel en wee van anderen zich verantwoordelijk gaan voelen, hetgeen een stoornis in de normale ontwikkeling van zo'n kind veroorzaakt. Bovendien hebben ouders na een oorlog vaak zeer hoge verwachtingen van hun kinderen, die vaak moesten waarmaken wat voor hen verloren ging. Nu komt het meer voor dat kinderen moeten voldoen aan wat ouders voor hen hebben uitgestippeld, maar wat bij de 'Indische' naoorlogse generatie opvalt, is onder meer hun opmerking: 'Het was nooit goed wat we deden'. Zo ontstaat een stoornis in het gevoel van eigenwaarde, het gevoel van 'ik mag er zijn'. Ze hadden het gevoel dat ze hun ouders niet echt blij konden maken. En als een ouder depressief was, ontstond het idee van 'het zal wel aan mij gelegen hebben'. Als kind betrek je vaak dingen op jezelf, dat is een normaal verschijnsel. Doe maar gewoon, val niet op... daarmee is een stuk spontaniteit verloren gegaan vanuit het onbewust rekening houden met die ouders die vaak een onvoorspelbare reactie hadden. Kinderen mochten niet uitgelaten zijn. En of ze dat echt niet mochten of vanuit hun eigen gevoel niet deden, laat ik in het midden. Het emotioneel bezet zijn van de ouders heeft vaak onvoldoende ruimte gegeven tot echt leven. Sinds enkele jaren doe ik als psychiater onderzoeken bij mensen die een WUBO- of WUV-aanvraag hebben ingediend. Ongeveer vijf jaar gele-
126!
den begon met de behandeling van die tot de na oorlogse generatie van wie de voorgeschiedenis in het Nederlands Indië ligt. De laatste tijd neemt het aantal van hen toe in praktijk. Ik weet niet of dat te met een toename van de vraag in het algemeen of dat na die jaren meer bekendheid komt voor deze groep. In ieder geval is het zo langzamerhand duidelijk dat ook bij de 'Indische groep' sprake is van transgenerationele oorlogsgevolgen. Daaronder versta ik de waarop en de mate waarin de generatie die na de oorlog is geboren, is door de in het voormalig Nederlands-Indië en vaak vooral door wat erna gebeurde. De reïntegratie verliep destijds ogenschijnlijk geruisloos, maar de gevolgen worden nu merkbaar, waarbij mijn ervaring is dat er verschil is in beleving van Indo's en totoks. Vooral Indo's hebben hun best moeten doen zich aan te passen, beter te zijn dan de blanke Nederlanders, niet op te vallen. Zo is het moeilijk op een gezonde manier je identiteit te ontwikkelen. Dan krijg je te maken met een pseudo-identiteit je doet wat je omgeving van je verwacht. Bij de blanke generatie zie ik in het begin van de therapie vaak boosheid, ontstaan vanuit het gevoel van 'afgewezen zijn' zijn omdat hun ouders onvoldoende echte aandacht voor hen hadden door hun voorgeschiedenis. Die ouders hebben hier niet kunnen praten over wat ze hadden meegemaakt. Er zijn ook ouders die er wel over praten. In het verwerkingsproces van de ouders zijn globaal twee overlevingsstrategieën te onderscheiden: je hebt ouders die heel praten over wat ze hebben beleefd en ouders die er nooit over praten. Ook binnen een gezin kan dat verschillend zijn, heel verwarrend. In ieder geval hebben de ouders hun leven zo snel mogelijk weer willen oppakken, ze moesten wel, maar bleven vaak emotioneel geblokkeerd. Dat is vaak ongrijpbaar. Als mensen bij mij komen, blijkt regelmatig dat eerdere hulpverleners onvoldoende zicht hebben gehad op de voorgeschiedenis. Bij de behandeling is dit mijns inziens een voorwaarde. Ik maak bij het intakegesprek bekend dat het duidelijk de aandacht zal krijgen. Bij de keuringen valt me ook vaak op dat je tijd moet nemen voor het verhaal verteld wordt. Dat is wel eens een dilemma. Je moet voorzichtig te werk gaan.
!
127!
Zijn er raakvlakken met mensen die -andere- erge dingen hebben meegemaakt?
Jazeker, maar over een 'verleden met oorlog', vooral over deze, is vaak moeilijk te praten. Vooral als de kinderen te horen krijgen dat ze 'niets' hebben meegemaakt. Dat zo'n kind aanvoelt dat er iets met de ouders is, heeft ook zijn weerslag op de ontwikkeling van het kind. Bij deze groep is één aspect in de hulpverlening vooral de erkenning dat emotioneel iets ontbrak. Daar levert de KJBB overigens een goede bijdrage aan. Je kunt er leren begrijpen waarom je je voelt zoals je voelt. Het is een opluchting voor jezelf dingen uit te kunnen spreken in een veilige omgeving. Oorlogsgevolgen hebben ook de gewone fase-ontwikkeling beïnvloed, zoals het kind dat concurreert met een van zijn ouders. Dus de erkenning is belangrijk, maar ik denk dat daarna nog wat anders moet gebeuren. Dat is eigenlijk de ontwikkeling alsnog -versneld- doormaken. In de therapie kun je een aantal dingen 'herbeleven' en daardoor meer loskomen van het verleden, tot andere oplossingen komen. Betekent het dat deze mensen langdurig in therapie zijn?
Dat hoop je vaak, zodat ze aan de echte verwerking toekomen. Maar het komt veel voor dat ze niet toekomen aan de diepere lagen, zodat ze het overleven achter zich kunnen laten. Dat heeft naar mijn gevoel te maken met dat dilemma van 'ik mag dit niet hebben, het is niet erg genoeg, wat heb ik nu meegemaakt vergeleken bij mijn ouders'. Het losmakingsproces met de ouders is ook altijd een moeilijk punt. Er is vaak een sterke binding tussen ouders en kinderen. Vooral gevoelige kinderen nemen onverwerkte 'stukken van hun ouders' op hun schouders. Bij bepaalde gebeurtenissen in je leven kun je daar behoorlijk tegenaan lopen. Als kin deren in therapie gaan, is dat voor ouders die besloten hebben 'dat je er beter niet meer over kunt praten' een moeilijk punt. Mijns inziens is dat voor de kinderen vaak een reden om na de erkenning van hun verhaal te stoppen... en dan komen ze na jaren wellicht nog eens terug. Onderzoek op dit gebied is in Nederland tot nu toe helaas nogal oppervlakkig. Heeft u een specifieke aanpak?
Allereerst tijd nemen en aangeven dat je van feiten op de hoogte bent. Dat is een voorwaarde omdat deze groep zo lang miskend is. Het is be-
128!
langrijk dat je weet dat het na de oorlog niet was afgelopen. Dat deze gevolgd werd door de Bersiap en de vaak onvrijwillige repatriëring. En de ogenschijnlijk geruisloze aanpassing door de ontkenning in Nederland. Met die gevolgen zitten we nu. Mijn ervaring is dat je in het begin eerst een band moet krijgen om dit soort dingen te benoemen. Waar ik regelmatig tegen aanloop is 'het gaat nu wel weer'. Op dat moment is dat waar, maar het lijkt of ze niet méér uit het leven willen halen. Een vaag idee van 'ik mag niet echt gelukkig zijn'. Jammer, denk ik dan. Ik laat deze mensen wel eens met een ongerust hart de deur uit. Het stoppen met de therapie heeft vaak te maken met een gevoel van ontrouw aan de ouders: als ze verder gaan plegen ze verraad. Het sterk met elkaar verbonden zijn belemmert hun eigen leven; tot de ontdekking komen dat die ellende niet allemaal van jou is, geeft echter ruimte. Daarnaast is ook vaak het probleem dat niet alle kinderen 'last' hebben. Je 'staande houden' tussen broers en zussen die zeggen nergens last van te hebben, is niet altijd makkelijk. Vaak is het zo dat jongere kinderen zich eerder wat losser kunnen maken: oudste kinderen voelen zich eerder geneigd verantwoordelijkheid te nemen voor de situatie. Daarnaast hangt het vaak van toevalligheden af het ene kind is gevoeliger dan het andere of eerder zelfstandig. Het gebeurt wel dat een kind dat er zo mee bezig is geweest, later zelf hulpverlener wordt. In hoeverre betrekt u anderen bij de therapie?
Ik geef ook relatietherapie. Daar vind je dezelfde dingen terug: eerst het leven opbouwen en in de loop daarvan blijkt dat het niet goed zit. Ze hebben hetzelfde gedaan wat hun eigen ouders deden. Rondom de middelbare leeftijd gaan ze op zoek naar hun identiteit en dat geeft spanningen. Mensen met een onverwerkt verleden houden zichzelf soms op de been door een partner te kiezen die zich evenmin kan openstellen voor de ander, de zogenaamde neurotische partnerkeuze. Als ze in de therapie hun eigenwaarde terugvinden, brengt dat weer ellende met zich mee. Maar anderzijds krijg je ook het gevoel dat er meer vrijheid voor in de plaats komt. Niet meer dat ingeperkte, maar in vrijheid kiezen wat je wilt. Dat is een hele klus als je dat altijd volgens de regels van vroeger hebt gedaan. Je eigen keuzes maken en je ervoor verantwoordelijk voor voelen geldt ook voor het praten over het verleden met je ouders. Als ze
!
129!
het niet kunnen of willen, houdt het op, maar het verrijkt de relatie als de mogelijkheid bestaat. Ik betrek zelf geen ouders bij de therapie. Ze spelen wel een belangrijke rol in de verhalen, maar het raakt zoveel van wat zij zelf niet hebben kunnen verwerken. Het is vaak een lange weg de wederzijdse acceptatie te bereiken. Ik merk dat kinderen vaak erg voorzichtig zijn met beginnen over het verleden. Er zijn ouders die dat niet aankunnen, maar bij voorkeur moet je de relatie niet verbreken, hoewel het tijdelijk goed kan zijn de dingen voor jezelf eens op een rijtje te krijgen. Vooral omdat je zo'n schuldgevoel hebt, is het goed eerst in vrijheid de rust voor het contact te vinden. Geeft u medicatie als psychiater? Als dat nodig is. Sommigen zijn zo depressief dat ze alles zwart zien. Dan is geen therapeutische relatie mogelijk. Daar kunnen medicijnen een hulp zijn. Dat dit van alles dempt, is achterhaald. Het geeft de mogelijkheid met een therapie te beginnen. Angst komt veel voor in deze groep en als je die enigszins onder controle kunt houden met medicijnen, moet je dat niet nalaten, vind ik. Als je levensproblemen kunt voelen en je kunt er in het dagelijks leven wel mee verder, kun je naar een psycholoog. Als je echter het gevoel hebt dat veel meer is geblokkeerd, dat een depressie heel zwaar is en het leven vanuit angst wordt geleefd, komt een psychiatrische behandeling in aanmerking. Maar een samenwerking tussen psycholoog en psychiater komt ook veel voor. Een confronterende therapie is voor deze groep in ieder geval niet geschikt, je moet voorzichtig explorerend en empatisch te werk gaan. Je moet de relatie langzaam opbouwen. Dat is ook een beetje een probleem. Ze moeten vaak zo flink zijn van zichzelf, ze geven niet altijd aan hoe erg het is. Zo zijn ze altijd met problemen omgegaan. Dat moet je aanvoelen. Hoe kun je voorkomen dat je je kinderen belast met je verleden? Ik heb het idee dat de na-oorlogse generatie beter in staat is over dingen te praten. Vroeger waren veel dingen taboe en als je ergens last van had, kon je het daar beter niet over hebben. Het is nu veel minder 'gek' als je
130!
hulp zoekt. Wat ook belangrijk is dat de na-oorlogse generatieproblematiek meer wordt erkend. Je kunt er maar het beste zoveel mogelijk open over zijn en je voorgeschiedenis niet ontkennen. De laatste jaren wordt gelukkig ook meer naar het kind zelf gekeken. Het is van belang de tijd te nemen voor herstel als je tot de ontdekking bent gekomen dat je niet meer vanuit je overlevingsmechanismen kunt functioneren. Wat naar mijn gevoel heel goed zou zijn, is met de kinderen naar Indonesië te gaan, zodat ze het land van hun voorouders met eigen ogen kunnen aanschouwen. Dit geldt misschien vooral voor Indo's omdat bij hen het gevoel tussen twee culturen te zitten, sterk aanwezig is. Of je met je ouders praat over deze dingen, moet je zelf besluiten, maar je kunt met jouw verhaal als het ware een opening geven voor datgene wat misschien voor hen jarenlang onvertelbaar was. Als ouders dat echt niet willen of er te bang voor zijn, moet je dat respecteren. Tijdens verwerkingsreizen komt het voor dat ex-geïnterneerden ziek zijn op de dagen dat de bezoeken aan oorlogsgraven op het programma staan. Voor sommigen is de confrontatie met het verleden nog niet haalbaar. Zelf zien ze dat anders. Er zitten overal twee kanten aan: ook aan een depressie die je de kans geeft anders om te gaan met je innerlijke kracht.
L. Th. Horsman is als psychiater werkzaam bij de Riagg Kennemerland in Beverwijk en heeft een eigen praktijk in Alkmaar
!
131!
Als we van harte geloven dat wie we zijn voldoende is, is dat de sleutel tot een bevredigender en evenwichtiger leven. Ellen Sue Stern
Een helende dialoog
Mevrouw drs Colleen van Hutten, psycholoog/psychotherapeut: Vanuit mijn
eigen achtergrond ben ik als buitenkampkind, geboren in Bandoeng tijdens de oorlog, aanvankelijk op een afstand gefascineerd geraakt door de vele kanten en de gelaagdheid die bij de 'Indische' na-oorlogse generatie een rol spelen. Welke ingrijpende dingen ook zijn gebeurd, ze leven op een bijna gedisciplineerde wijze door. Ze praten terwijl ze zwijgen over wat ze voelen. Voor die subtiliteit moet je oog en oor hebben. De weerstand om bij gevoelens stil te staan, is meestal groot. Al die aspecten die zo specifiek zijn voor deze groep naast hun individuele geschiedenis, vind ik persoonlijk heel spannend. Ze maken een derde uit van de cliënten in mijn praktijk. De gemiddelde leeftijd ligt tussen de vijfendertig en de vijfenveertig. Transgenerationele oorlogsgevolgen zijn onverwerkte zaken die je kunt doorgeven aan de volgende generatie. In de oorlog heb je je gevoel als het ware moeten afsluiten. Voor de Indische groep, veelal afkomstig uit een mengcultuur, is het eerloze begin van het verplichte nieuwe bestaan in Nederland een extra nadeel geweest bij de verwerking. Wat kinderen niet aan gevoelens van angst, woede en verdriet mochten zien, werd wèl gevoeld. Er is veel verlies geweest. Niet alleen van familie of vrienden maar ook van het land dat ze moesten verlaten. Van 'het is gebeurd, we praten er niet meer over' kun je hard worden. Als ouders niet in staat zijn geweest het verdriet van dat pijnlijk verlies te voelen, kunnen ze die hardheid doorgeven aan de kinderen. Ik kom veel machteloosheid en onderdrukte agressie tegen. Ook zijn er vaak problemen met eten: niet
132!
eten of juist heel veel (anorexia en bulemia). Dat heeft duidelijk te maken met hoe in de kampen met voedsel werd omgegaan. Flink zijn en doorzetten tegen alle stromen in, is ook zo'n kampoverblijfsel. Als je vroeger tijdens het appèl flauwviel, kon je zeer zwaar gestraft worden. Je mag niet bij de pakken neerzitten, anders ben je er geweest, dat is vaak met de paplepel ingegoten. Hoe slecht je eraan toe bent, je mag niet uitvallen, dus niet kinderachtig zijn en je niet laten kennen. Niet iedereen binnen het gezin heeft dezelfde klachten. Dat heeft te maken met de plaats die het kind binnen het gezin inneemt. De een is wat gevoeliger dan de ander, vangt eerder signalen op. Als een kind ogenschijnlijk heel sterk is, heeft het ook de neiging van alles te 'dragen' waardoor het niet echt kind kan zijn. Ziet u verschil tussen de Joodse en de 'Indische' na-oorlogse generatie?
Het lijkt of Joodse mensen meer zitten met schuld. Ze zoeken de oorzaak van wat niet goed gaat, vaak bij zichzelf. Het schuldbesef lijkt daar haast iets vanzelfsprekends te zijn. In hun ogen hebben klachten daarmee te maken. Je mag niet snel 'ontschuldigen'. Een kind van de 'Indische' na-oorlogse generatie zit ook met schuld maar nog meer met schaamte over het hebben van klachten. Een klacht betekent immers dat je gefaald hebt en niet flink of onkwetsbaar bent zoals van je wordt verwacht. En boos zijn op je ouders, dat kan al helemaal niet. Er is geen plaats voor eigen angsten en onzekerheid. Mensen uit het voormalig Nederlands-Indië hebben nauwelijks de kans gekregen de traumatische gebeurtenissen te integreren. Door het zwijgen bleef veel onverwerkt. Hoe kom je achter de betekenis van de boodschap die ze afgeven?
Soms is dat ingewikkeld want vooral bij de Indische groep lijkt de emotie soms wat los te staan van de persoon zelf. Iets rechtstreeks benoemen is vaak bedreigend en beschamend (kasar) In deze cultuur werkt het beter via omwegen (halus). Ik ga met kleine stapjes naar de weg van het gevoel. Ik werk via gesprekstherapie. Pas wanneer een vertrouwensband is ontstaan, gebruik ik ook andere technieken, zoals bijvoorbeeld zelfregistratie of vormen van geleide fantasie. Schrijven en tekenen kan ook onderdeel van de behandeling zijn. Lichaamsgerichte therapie komt mijns inziens alleen in aanmerking als al heel wat voorwerk is gedaan. Aanraken
!
133!
is vaak moeilijk. Daarvoor moet je een hele grote vertrouwensrelatie hebben opgebouwd. Opvallend is hun grote bereidheid dingen zelf uit te zoeken als ze eenmaal in therapie zijn. Dat zou te maken kunnen hebben met het credo wat ze vaak meedragen: je moet het zelf kunnen. Dat doen ze dan ook: met heel veel inzet. Komen lichamelijke klachten veel voor?
Zeker. Veel ouders en kinderen van de 'Indische' groep zitten in het medische circuit. Dat is namelijk nog redelijk acceptabel: je lichamelijke gezondheid kun je niet altijd alleen oplossen. Als je het psychisch niet meer redt, moet je wel gek zijn of mislukt. Je laat je kwetsbaarheid nu eenmaal niet zien: dat is zo'n heet hangijzer in deze groep. De weg naar een therapeut blijft lang taboe. Ik heb meegemaakt dat cliënten zo lang hebben gedacht dat ze het zelf wel konden, dat ze uiteindelijk moesten worden opgenomen in een psychiatrische instelling. Het flink zijn gebruikten ze tegen zichzelf, ze waren veel te lang doorgegaan, vaak onder invloed van hun omgeving maar ook door de verkeerde boodschappen die ze zelf afgaven: 'met mij gaat het wel goed', terwijl ze helemaal van de wereld waren. Deze groep vraagt moeilijk hulp, want praten over de verzwegen oorlog lijkt op verraad naar de ouders. Bovendien is het verleden tijd en je hebt zelf geen oorlog meegemaakt. Allemaal redenen om vol te houden. En vervolgens de diepe schaamte dat je iets niet hebt gekund, dat is zo'n teken van zwakte. Die ambivalentie kan lichamelijk behoorlijk doorwerken. Moet een therapeut op de hoogte zijn met de Indische achtergrond?
Ik vind dat een voorwaarde. Als dat niet het geval is, moet de hulpverlener zich dat realiseren, anders ontken je een stuk van het verleden. Desnoods vraag je consult bij iemand anders of verwijs je de cliënt door. Als je niet op de hoogte bent, kun je de dingen heel verkeerd duiden en interpreteren. Juist voor kinderen van ouders die de oorlog in Indië hebben meegemaakt, is het van belang dat ze het Indische verleden van hun ouders niet ontkennen in de therapie. Het kan heel veel tijd en moeite besparen als dat in een intakegesprek al aan de orde komt. De intaker kan dan op de juiste manier verwijzen. Vooral als mensen blank zijn, moeten ze duidelijk zeggen dat hun voorgeschiedenis in Indië ligt, want dat is
134!
namelijk vaak een groot deel van het probleem. Het 'Indische' stuk ontkennen kan rampzalig aflopen, omdat je dan weer niet je pijn mag voelen. Bovendien is een harde, confronterende therapie niet geschikt. Wat is belangrijk bij de behandeling van deze mensen? Allereerst invoelend luisteren zonder in te vullen. Heel empatisch alle signalen opvangen. Met veel steun, respect en ruimte erkennen dat het gaat om speciale problematiek... dat het heel erg is en was. Ze hebben thuis vaak hele nare dingen meegemaakt, maar ze hebben nooit mogen zeggen dat het erg was. Als je niet op de hoogte bent met wat de ouders hebben meegemaakt in de oorlog en Bersiap en wat ze vanuit die problematiek thuis hebben doorgegeven, kun je dat ook niet erkennen. Bovendien heeft een cliënt met deze achtergrond veelal de neiging te zeggen dat het allemaal wel meevalt. Het tegendeel staan ze zichzelf niet toe. Als een therapeut daar niet achter kijkt, zal de therapie weinig succes hebben. Hoe kom je in dialoog met je familie als je jezelf niet wilt verloochenen?
Het is vaak moeilijk met ouders over dit soort dingen te praten. Ze hebben het zelf vaak zo zorgvuldig weggestopt. De vraag is of je het altijd moet doen. Het mooiste is natuurlijk als je het wel kunt. Maar als ouders zich ervoor afsluiten en verharden, bestaat de mogelijkheid contact te maken via psychodrama: met het geïnternaliseerde gezin, dat je als het ware in je meedraagt, aan de praat raken. Het zijn allemaal stukken van je, waarmee je in gesprek kunt komen. Dat kan ook als ouders al zijn overleden. Maar een echt gesprek gaat natuurlijk boven alles. Je hoort veel dat het contact -tijdelijk- verbroken is. Hoe moeilijk ook: je zult het moeten accepteren. Je kunt mensen nooit dwingen. Het is zoals het is en voel dat eerst maar eens, zonder allerlei dingen te forceren. Voel de pijn maar. Voor andere gezinsleden kan het heel bedreigend zijn als een van hen gaat verwerken. De verwerking van de een raakt de pijn van de ander en daar zitten mensen meestal niet op te wachten. Het is overigens niet altijd leuk om in therapie te gaan. De pijn raak je nooit helemaal kwijt, maar je kunt leren ermee om te gaan. Belangrijk is dat je uit dat overleven komt, dat het wat minder krampachtig wordt, wat minder dwangmatig. Dat je wat meer toekomt aan wat je nodig hebt, dingen doet vanuit je gemak en je gevoel en accepteert wat op je weg komt. Wat is de gemiddelde behandelperiode?
!
135!
Heel kort of redelijk lang. Na twee intakegesprekken hebben sommigen het idee dat het wel weer gaat. Ik weet niet precies waar dat aan ligt, misschien toch dat eeuwige flink zijn. Maar de meesten zijn hier anderhalf tot twee jaar of soms nog langer. Ik vind het persoonlijk belangrijk dat de omgeving erbij betrokken wordt, dus ook de eerste generatie. Dat mag voor niemand bedreigend zijn, dus in overleg met de cliënt nodig ik ouders na een tijdje uit voor een kennismakingsgesprek. Dat is heel spannend en ze stellen zich vaak behoedzaam op. Maar vooral bij dertigers kan het heel versnellend werken. Eerst behandel ik het verleden in relatie tot het heden. Heel voorzichtig begin ik met wat zich aandient bij de aanmelding. Wanneer ze me gaan vertrouwen, gaan deuren open naar hoe het vroeger thuis ging. Als je die fase achter de rug hebt, ben je al een halfjaar verder. De gedragstherapie is een belangrijk handvat als concrete therapievorm. Na een halfjaar heb je de lijn van de familie te pakken. Dat vind ik een belangrijk vertrekpunt. Ik werk ook graag met genogrammen, een soort stamboom. Het lijkt technisch maar uit het genogram kun je vaak essentiële informatie halen. Dit brengt ook de klachten in een historische context. Wat heel akelig, maar ook logisch is: mensen met een getraumatiseerd verleden zoeken vaak éen partner die 'veilig' is, die niet teveel gevoelens losmaakt. Als je iets niet hebt uitgewerkt, zoek je daar later onbewust mensen voor om dit alsnog uit te werken. Zo kun je aardig geblokkeerd raken in de communicatie. Als therapeut kan ik dingen verduidelijken. Aanvullend in de ondersteuning zijn de ontmoetingsgroepen. Daar hoef je niets uit te leggen en in een veilige omgeving kun je over de verborgen dingen praten. Eenmaal in zo'n groep doorbreek je ook het emotionele isolement waarin kinderen van ouders uit het voormalig Nederlands-Indië vaak terecht zijn gekomen. De Indische gemeenschap lijkt een hechte warme club, maar de werkelijkheid is vaak anders. Over pijnlijke emoties wordt toch niet echt veel gecommuniceerd. Wat is nodig voor een eigen identiteit?
Vertrouwen in jezelf. Als je dat in je jeugd niet hebt meegekregen, probeer ik altijd de stukken die wel heel zijn, naar voren te halen. Ik kijk eerst waar iemand goed en sterk in is. De beschadigde stukken komen
136!
vanzelf aan bod. In deze groep komt het voor dat ouders zich hebben geïdentificeerd met de agressor. Als je ontdekt wat aan jou is doorgegeven, kun je besluiten dat dat niet bij jou hoort. Het opvallende is dat de gezonde lijn bij deze 'kinderen' heel sterk is: anders waren ze niet zover gekomen. Bij gewone intakes worden ze pathologischer vaak slechter ingeschat dan ze in feite zijn. Geen introspectieve vermogens, minimale ik-sterkte... dat klopt vaak niet. Ze laten het niet zien, dat is iets anders. Loyaliteit is zeer belangrijk in deze groep. Als mensen niet loyaal zijn, komt meteen het wantrouwen om de hoek kijken, omdat het gevoel van vertrouwen zo wankel kan zijn. Het afschaffen van de Wet Uitkering Vervolgingsslachtoffers (WUV) lijkt een teken van 'het kan nooit zo erg geweest zijn als het was'. Dit is de werkelijkheid ontkennen. Vooral voor de oorlog in Zuid-Oost Azië geldt dat na al die jaren de verhalen einde lijk in de publiciteit komen en vervolgens verdwijnen de officiële erkenningen. Om te voorkomen dat je de volgende generatie belast, moet je verwerken. Ik noem dat een helende dialoog in een respectvolle steunende setting. Het is bepaald een moedige stap die je zet als je in therapie gaat. Als je durft te accepteren dat je angst hebt, is een groot deel van het probleem opgelost. Je hebt het je toegeëigend. Reizen naar Indonesië kunnen hieraan ook een belangrijke bijdrage leveren: het is jezelf helen op de plek van de pijn.
Mevrouw drs Colleen van Hutten is als psycholoog/psychotherapeut verbonden aan de Riagg Noordhage in Den Haag en heeft daarnaast een particuliere praktijk.
!
137!
De muren die ons scheiden, reiken niet tot aan de hemel. Paul Couturier*
Behoedzaam te werk gaan
Dr W.S. de Loos, internist gespecialiseerd in psychotraumatologie: Als
internist behandel ik natuurlijk lichamelijke klachten, maar ongemerkt doe ik dan ook wat psychotherapie, zonder dat ik mezelf profileer als psychiater. Als het om een uitgekristalliseerd psychisch probleem gaat, komen mensen niet bij mij. In mijn team heb ik daar collega's voor. De belangstelling voor psychotrauma is onder internisten nogal dun gezaaid omdat behandeling van getraumatiseerde mensen nu eenmaal veel tijd kost. Bovendien bestaat onder een aantal collega's veel stil verzet tegen psychologie. Praten met een patiënt wordt bovendien onvoldoende gehonoreerd in professioneel aanzien. Voor zover bekend ben ik de enige internist in Nederland die zich structureel met psychotraumatologie bezighoudt. Tijdens mijn medische studie ben ik nogal toevallig bij prof. Bastiaans terechtgekomen, bij wie ik een gesprekstraining heb gevolgd, hetgeen overigens niets te maken had met Bastiaans' hulp aan oorlogsslachtoffers. Deze vier jaar hebben mijn attitude in de gezondheidszorg sterk beïnvloed. Ruim tien jaar geleden werd ik de opvolger van een internist in Leiden die veel oorlogsslachtoffers behandelde. In mijn familie is bekendheid met zowel Jappenkampen als Duitse concentratiekampen ruimschoots aanwezig. In relatie tot 'de oorlog' kunnen zich klachten voordoen die niet met een lichamelijke ziekte samenhangen: onverwerkte zaken die een uiting zijn van emotionele 'onbalans' worden niet altijd op het emotionele vlak geuit, maar uiten zich eigenlijk wèl altijd via het lichaam. Daarbij kan ik
138!
helpen. Daarnaast verleen ik ook geneeskundige hulp aan mensen met lichamelijke zieken, die tegelijkertijd psychische problemen hebben. De ervaring leert dat zulke mensen extra aandacht nodig hebben. In het gewone routine-circuit lopen ze vaak een beetje vast, omdat er nog zoveel andere dingen doorheen spelen. De manier waarop ze met hun ziekte omgaan, wordt in belangrijke mate beïnvloed door hun psychische toestand. Als ze ernstige problemen hebben, heeft dat vaak gevolgen voor de manier waarop ze met hun lichamelijke ziekten omgaan: òf ze maken zich te veel òf juist te weinig zorgen. In de praktijk is de behandeling met medicijnen vaak ook ingewikkeld, omdat ze daar allerlei ideeën over hebben. Er is dus altijd een scala aan problemen. Getraumatiseerde patiënten taxeren hun eigen lichaam op een andere manier dan emotioneel evenwichtige mensen. Mensen moeten leren de signalen van hun lichaam op een zinvolle manier te waarderen. Een te grote overtuiging van 'ik mag niet opgeven' kan leiden tot miskenning van een eventuele ernstige ziekte. Die onevenwichtigheid komt voor bij mensen die nog steeds krampachtig proberen zichzelf staande te houden omdat ze dat in de oorlog gewend waren. Als je in de ziekenbarak terechtkwam, kon je doodgaan, dus kon je maar beter niet ziek worden. Je moest dan maar gewoon doorzetten en volhouden. Ouders kunnen die boodschap met de beste bedoelingen hebben overgedragen op hun kinderen. Die namen dan ook vaak deze eigenschappen over. Op zich is dat goed, alleen moet het niet ten koste van jezelf gaan. Wat zijn de meest voorkomende klachten?
Lichamelijke klachten die bij problemen horen die niet als emotie worden geuit, zijn bijvoorbeeld moeheid, pijn in gewrichten en spieren, benauwdheid, buikkrampen, problemen met de stoelgang: allemaal wisselvallige en onvoorspelbare klachten. Ook komt hoofd-, nek- en rugpijn veel voor. In eerste instantie heb ik een routine-aanpak, die elders ook gehanteerd wordt. Ik onderzoek eerst de klacht waarmee de patiënt komt. Dan kijk ik of er nog meer klachten zijn en of er een samenhang is. Volgens een bepaald systeem werk ik dan een vragenlijst af Juist in emotionele situaties doen vrijwel alle organen mee. Daarom moet je eerst een volledig beeld zien te krijgen.
!
139!
De klachten hebben er, zoals gezegd, ook mee te maken dat deze mensen met hun lichaamsbeleving in de knoop zitten. Een van de dingen die ik probeer te doen, is het verband tussen lichaamsbeleving en emotie weer tot stand brengen. Ik vind het een voorwaarde dat je de achtergrond kent en die erbij betrekt, omdat je dan beter met deze mensen kunt praten. Als je daarvan onvoldoende op de hoogte bent, schiet je niet erg op. Vooral in het begin als het vertrouwen nog moet ontstaan. Er is vaak wantrouwen: hulp vragen is moeilijk. En: het trauma is óók door mensen veroorzaakt. Hoe kom je achter liet echte probleem bij mensen die gewend zijn 'de kaken op elkaar te houden'?
'Via een achterdeur' noem ik dat altijd. Als je recht op de persoon af een stel indringende vragen stelt, kom je voor een gesloten deur. Dat betekent dat je zeer behoedzaam te werk moet gaan. Zolang iemand zelf praat, houd ik m'n mond. Dan krijg ik gratis informatie waar ik niets voor hoef te doen, alleen naast elkaar leggen. Als je meer wilt weten, is één woord vaak genoeg. Oorlogssituaties zijn zo extreem, dat is vaak niet te begrijpen. Bovendien was men in Nederland niet geïnteresseerd in de oorlog in Zuid-Oost Azië. De pijn van die miskenning kan zich vastzetten. Na de oorlog voelen kinderen die spanning. Opvoeding vereist dat een ouder in dienst staat van het kind en niet andersom. Anders gaat het kind zich verantwoordelijk voelen voor het welzijn van de ouder: 'parentificatie' noemen we dat. Als de ouder niet veilig aanwezig is, zal een kind alles in het werk stellen die ouder te behouden, waarmee het zichzelf tekort doet. Een triest en schadelijk mechanisme dat op latere leeftijd in belangrijke mate kan bijdragen tot de emotionele problemen. Deze parentificatie is bijna altijd het geval geweest bij wie als kind in een Jappenkamp had gezeten, maar bij de na-oorlogse generatie komt dit juist ook veel voor, bij de kinderen van alle groepen oorlogsoverlevenden. Mijn patiënten zijn in het algemeen lang in behandeling. Ik fungeer via de lichamelijke ziekte als een soort steunend contact binnen de psychische omstandigheden. Mensen hebben recht op hun eigen manier van leven. Ik weet van tevoren niet of ik iets beten heb te bieden dan de overlevingsmechanismen waarmee mensen zich overeind weten te houden.
140!
Anderzijds moet je iemand toch de kans geven het anders te doen. Ik probeer mijn patiënten te stimuleren niet op te geven en tegelijkertijd de gelegenheid te geven een andere keus te maken in een veilige situatie. Het komt voor dat mensen zelf hun problemen emotioneel op afstand houden. Soms moet je er dan tòch naar toe werken dat ze zich die emoties bewust worden. Als iemand bijvoorbeeld komt met lichamelijke klachten van moeheid zonder dat iets lichamelijks wordt geconstateerd, probeer ik meer te weten te komen over zijn of haar leven, de achtergrond en de actuele situatie. Lichamelijke ziekten uitsluiten is niet zo moeilijk en als iemand voortdurend moe is, kan er sprake zijn van een depressie. De vaststelling dat het geen lichamelijke ziekte is, is niet alleen maar negatief. Zij is ook positief als je weet welke behandeling je dan moet toepassen. Dát ontbreekt helaas nog wel eens in de gezondheidszorg. De klacht 'moeheid zonder ziekte' kan heel goed wijzen op depressie en dat schept ook belangrijke mogelijkheden voor behandeling. Het kan daarom nodig zijn iemand de kans te geven die depressie te beleven omdat een depressie in principe behandelbaar is. Een moeheidssyndroom op zichzelf echter niet. Als iemand eenmaal een depressie heeft, zal ik proberen ook een psychiater in te schakelen. Dan blijf ik wat op afstand, maar ik laat de patiënt niet helemaal los om niet de indruk te geven dat ik van hem of haar af wil. Als getraumatiseerde patiënten op je spreekuur komen -en de kinderen, de na-oorlogse generatie zijn in principe indirect getraumatiseerden- hebben zij redenen tenminste een aantal oorzaken van hun problemen buiten zichzelf te zoeken, bij anderen neer te leggen. Dat is begrijpelijk en daarvoor valt ook zonder moeite respect op te brengen. Maar één van de dingen die ik vaak tegen mijn patiënten zeg, is dat ze niet verantwoordelijk zijn voor wat hen is aangedaan, maar dat ze wèl verantwoordelijk zijn voor wat ze nu met hun leven doen. Dr IE S. de Loos is als internist verbonden aan het Centraal Militair Hospitaal en het Academisch Ziekenhuis in Utrecht. Bij de verwijzing speelt de Stichting Pelita naast het algemeen maatschappelijk werk een belangrijke rol. * De spreuk is een keuze van de auteur (TH)
!
141!
Leer in contact te komen met de stilte in jezelf en weet dan dat alles in dit leven een doel heeft. Elisabeth Kübler-Ross
Elkaars waarheid respecteren
Cor van Drongelen, maatschappelijk werker bij Pelita en verbonden aan de KJBB: Er is zoveel verdriet om wat verloren is gegaan. Ook on-
macht en wanhoop: je hebt ergens last van en dat mag eigenlijk niet. Dat voelt eenzaam. Hoe leg je uit dat het gevolgen kunnen zijn van een verre oorlog van vijftig jaar geleden? Als die gevolgen niet zijn verwerkt, gaat het gewoon door, is mijn ervaring. Ik maak me soms zorgen over deze generatie. Enerzijds is dat een trieste constatering, anderzijds mogen we de moed niet opgeven. Alleen door er voortdurend over te blijven praten, tot je wordt gehoord, kun je het leed in de volgende generatie voorkomen. Ik heb heel wat gesprekken gevoerd met mensen van de 'Indische' na-oorlogse generatie. Voor het verhaal enigszins compleet is, gaat er wel enige tijd overheen. Soms vertellen ze veel, maar kunnen de link met de oorlog van hun ouders -nog- niet leggen. Ik stel gerichte vragen over hoe het vroeger thuis ging en dan blijkt vaak dat ze niet echt kind konden zijn. Dat kan je toekomstmogelijkheden blokkeren. Als ik merk dat alsnog psychotherapie gewenst is, verwijs ik door. Ondanks mijn zorg ben ik ook optimistisch: het grote aantal mensen van de na-oorlogse generatie dat bij mij bekend is, zet zich volledig in om helemaal 'zichzelf te worden achter hun glimlach. Als projectmedewerker begeleid ik bij de KJBB mensen van de 'Indische' na-oorlogse generatie en de jongste eerste generatie. Dat doe ik via individuele gesprekken, begeleiding van de ontmoetingsgroep in Nieuwegein en samen met Marjoke Verschoor begeleid ik de zogenaamde 'Glind-
142!
weekenden'. Ik werk nu bijna tien jaar bij Pelita*. Daarvoor werkte ik met geestelijk gehandicapten en met alcohol- en drugverslaafden. De aanleiding bij Pelita te gaan werken was mijn nieuwsgierigheid naar hoe de Uitkeringsraad met oorlogsgetroffenen omging. Ik was bevriend met iemand die problemen had met de Wet Uitkering Vervolgingsslachtoffers (WUV). Voor mij was dat een onbekende materie. Ik wilde weten hoe de Uitkeringsraad tot een beslissing komt. En het hield me bezig hoe een oorlog van een ouder op kinderen kan doorwerken. In het gezin van die vriendin vertoonden beide dochters psychosomatische klachten. De oudste had in 1986 een aanvraag gedaan voor erkenning als na-oorlogse generatie. In mijn beleving kwam zij daar zonder meer voor in aanmerking: alles wat aan klachten in relatie tot transgenerationele oorlogsgevolgen bekend was, ging in haar geval op. Haar aanvraag werd afgewezen door de toenmalige minister van WVC, Brinkman. Toen gebeurde er iets bij mij: als ik vind dat het niet klopt, moet ik doorgaan tot het bittere eind. Dan zal ik m'n recht halen. Dat heb ik behaald, want ze is uiteindelijk terecht erkend als na-oorlogse generatie. Zo gaat het vaak: mensen van de na-oorlogse generatie moeten hard knokken en als ze daarbij niet gesteund worden, gaan ze de mist in. Ik denk dat organisaties die zich hiermee bezighouden, veel meer ondersteuning zouden moeten bieden dan tot nu toe het geval is. Want het is uiterst ingewikkeld: hoe kun je als kind aantonen dat je door de oorlog van je ouders problemen hebt opgelopen? Niemand heeft het gewild en toch zit je ermee. Het is moeilijk die problemen te onderkennen want je raakt zeer kwetsbare gevoelens. De WUV is sinds 15 juli 1994 gesloten voor de na-oorlogse generatie. Het wordt steeds moeilijker aantoonbaar dat er een link is tussen bepaalde gedragsproblemen en die verre, vergeten oorlog. Alles wordt nu veralgemeniseerd, en over een aantal jaren kun je nooit meer terugzien dat de oorzaak kan liggen bij de oorlog van de ouders. De volgende generaties zullen dan met problemen kunnen komen die moeilijk te achterhalen zijn. Met een langdurige, vaak intensieve therapie zou je het waarschijnlijk kunnen stoppen. Nu is de kans groot dat je stuk loopt op wat je thuis meemaakte omdat ouders niet de kans kregen die oorlog te verwerken. Kinderen leerden -te- veel rekening te houden met bepaalde gedragingen van die ouders, zoals bijvoorbeeld woede of emotionele geslotenheid. Daarmee deden ze zichzelf behoorlijk tekort. Als niet erkend
!
143!
wordt dat die kinderen last van de gevolgen van die oorlog kunnen hebben, krijgen ze vaak ook niet de juiste therapie. Bij de algemene hulpverlening onderkennen ze niet altijd dat het om oorlogsproblematiek gaat. Dan gaan ze bijvoorbeeld aan actuele relatieproblemen werken. Terwijl het wezenlijk gaat om allerlei dingen die veel verder teruggaan. Wat zou een hulpverlener moeten weten?
Allereerst dat mensen van de na-oorlogse generatie zelf vinden dat ze niet mogen klagen. De angst dat je zit te zeuren, heeft een liefdevolle benadering nodig. Ook moeten ze weten dat de ouders uit het voormalig Nederlands-Indië iets hebben meegemaakt wat wij hier in Europa niet kenden. En dat heeft in negatieve zin een meerwaarde in deze speciale problematiek. De mensen uit het voormalig Nederlands-Indië hebben een opeenstapeling van enorme trauma's meegemaakt. Ze stikten er bijna in en konden er geen kant mee op. Dat geef je helaas door aan je kinderen. Het gebeurt niet in woorden, maar in gedrag, door gebaren. Het hangt in de lucht en wordt niet benoemd. De ouders kunnen niet terug naar hun land, want in naam bestaat het niet meer. Het geboorteland, voor velen, heeft een andere naam gekregen en vooral voor Indo's geldt dat Nederland hun land evenmin is. Er is geen thuisland. Als een stuk van je verleden weg is, lijkt het of een stuk van je bestaansrecht verdwenen is, alsof de wortels zijn doorgesneden. Je bent wit en voelt je bruin of andersom. Als je als ouders je basisgevoelens kwijt bent, hoe kun je je kinderen dan een gevoel van veiligheid en vertrouwen meegeven? Als je bij aankomst in Nederland te horen krijgt dat je een groep kolonialen bent, dat je naar Nederlands-Indië bent gegaan om rijk te worden en dat het je eigen schuld is wat je is overkomen, is dat heel pijnlijk om te horen. Die mensen werden vaak uitgezonden, hebben hard gewerkt, kregen hier stank voor dank en hen wordt nog steeds geen recht gedaan. Hun kinderen ondervinden als onderdeel van die groep de gevolgen. Zij moeten de vuist maken die hun ouders niet hebben kunnen maken, omdat die destijds al hun energie nodig hadden voor het verdringen van de ellende en het opbouwen van een nieuw bestaan. Door wat de ouders onbewust ,op hen hebben overgedragen, zijn hun kinderen zeer met hen verbonden. Een niet aflatende loyaliteit is het gevolg en dat belemmert het losmakingsproces. Als die kinderen niet de kans krijgen, nemen, die
144!
zaken te verwerken, geven ze het weer door aan hun eigen kinderen. Wat zijn de gevolgen zoals jij die meemaakt?
Er is een grote psychische last. Een belasting die niet in verhouding staat tot de psychische draagkracht. Ze vinden zelf dat ze het vooral de ouders naar de zin moeten maken. Voor hen zorgen en flink blijven. Die kinderen, vaak één kind in het gezin, zijn vaak druk bezig met het voorkomen van nog meer spanning bij die ouders. Als je daar veel energie in steekt, kom je voor je zelf energie tekort. Je bent voortdurend bezig met voldoen aan veel onuitgesproken verwachtingen van jezelf ten aanzien van je ouders en andersom. De kans dat je dit gedrag in andere latere relaties met bijvoorbeeld je partner en kinderen zal herhalen, is zeer groot. De ouders mogen geen zorgen om jou hebben, ze moeten trots op je kunnen zijn en vervolgens kun je het nooit goed genoeg doen: daar ga je aan kapot. Je investeert in wat eigenlijk onmogelijk is. Dat doe je zelf, want jij denkt dat het zo wordt verwacht. Je raakt geïsoleerd binnen het gezin, maar ook in de buitenwereld uit loyaliteit met de ouders. Dat leidt tot basale eenzaamheid en omdat dat uiterst pijnlijk is, raak je afgesloten van je gevoel. Maar daar wordt niet over gesproken. Dat is niet mogelijk, praten over wat je innerlijk bezighoudt, dat raakt teveel pijn. Er is een stuk niemandsland tussen ouders en kinderen, dat geeft het gevoel van drijfzand. Wat vooral opvalt, is het beroep op de prestatie van het kind. En die voelbare spanningen. Veel mag niet duidelijk worden, want het roept teveel verdriet op. Als je dingen niet kunt of mag benoemen, pas je er wel voor op zo'n slapende hond wakker te maken. Bij de KJBB, bij mij is er alle aandacht, begrip en respect voor hun verhaal. Er valt een last van hun schouders als ik erken dat het erg was en dat ze niet alles alleen hoeven op te lossen. Ik voel me altijd pijnlijk getroffen als mensen in mijn bijzijn zeggen dat nog steeds niemand wil luisteren. Er zijn mensen die wel degelijk geïnteresseerd zijn, vooral in wat die oorlog emotioneel heeft gedaan, niet alleen in de heldenverhalen. In bijna alle gezinnen wordt de oorlog na vijftig jaar op de een of andere manier wel in beeld gebracht omdat er kennelijk een bepaalde tijd voor staat om te gaan praten. Bij de groep uit het voormalig Nederlands-Indië duurt het langer voor men aan praten toe is. Ook omdat er nog een burgeroorlog direct achteraan komt. Ik hoop dat de ouders gaan praten, ze
!
145!
mogen hun verhaal niet onverteld meenemen in hun graf. Kinderen hebben recht op informatie over hun verleden. Als je dat niet weet of ontkent, ontken je daarmee een stuk van je verleden. Dat kan zich in een vervelende vorm aandienen. Kijk maar naar adoptiekinderen: het gemis van een stuk informatie wreekt zich op den duur. Om je eigen print in te kunnen vullen, is het belangrijk dat je de geschiedenis kent van het nest waaruit je komt. Daar hoef je dan niet onder gebukt te gaan, want je kunt er afstand van nemen, maar je moet weten waarvan je afstand neemt om zelf verder te kunnen. Wat versta je onder na-oorlogse generatie problematiek?
De na-oorlogse generatie is veelal werkzaam in de zorgsector of in het onderwijs. Over het algemeen zijn ze hoog opgeleid: HBO of universitair. En dan kan 'ineens', bij een bepaalde gebeurtenis in je leven, alles uit de vingers glippen, vaak voorafgegaan door lichamelijke psychosomatische- klachten. Maar ook doordat men begint te twijfelen aan de eigen identiteit. Hoe zit dat met die dubbele culturele achtergrond, 't is niet Hollands, niet Indonesisch, wat is het dan? Waar kun je nou echt trots op zijn? De crisis uit zich vaak het eerst in problemen op het werk, of de eindscriptie die niet of moeizaam lukt wanneer ze proberen af te studeren. Als het af is, komen ze met titel en diploma in niemandsland. In de maatschappij moeten ze bewijzen wat ze waard zijn en dan komt vaak de geest uit de fles. Ze hebben gepresteerd en weten niet -meer- wat ze ermee aan moeten. Vaak hebben ze niet geleerd zich te presenteren. Dan komen ze in aanraking met autoriteiten en dat is anders dan hun ouders. Daar kon je voor zorgen en die verantwoordelijkheden kon je hanteren. Deze zijn van buiten en niet van jou... dan loop je tegen jezelf aan. Dan kun je doen alsof dat niets met jou te maken heeft; je treedt als het ware uit jezelf, maar dat heb je niet eens door. Je bent in het beeld gaan geloven dat door omstandigheden gecreëerd moest worden. Dat kom ik veel tegen: ze verschuilen zich achter een andere gedaante. Ze zijn niet volledig zichzelf achter hun glimlach... Is het voldoende bekend waar mensen terecht kunnen?
Helaas niet. Als mensen bij de KJBB komen, hebben ze vaak al een lange weg afgelegd in de therapiewereld. Hun werkelijke probleem wordt nog
146!
steeds onvoldoende serieus genomen. Toen de dochter van mijn vriendin aanvankelijk niet werd erkend, is binnen de KJBB een groepje ontstaan van kinderen die 'de oorlog van hun ouders op hun schouders voelden'. In navolging van de Joodse na-oorlogse generatie deden zij een aanvraag voor erkenning. Het was opvallend dat veel aanvragen van mensen met hun voorgeschiedenis in het voormalig Nederlands-Indië in eerste instantie werden afgewezen. Dat hele transgenerationele verhaal werd ontkend omdat er een groot gebrek aan kennis was en nog steeds is over die 'verre' oorlog en alles wat erna is gebeurd. Veel therapeuten wisten niet wat ze ermee aan moesten. Dat komt helaas in de hulpverlening nog steeds veel voor en misschien is er ook gebrek aan interesse. Conclusie: aanvrager heeft geen na-oorlogse generatieproblematiek. Punt. Degene die de hulpvraag doet, heeft zelf nauwelijks door waar de klachten vandaan komen, ontkent dat ook vaak vanwege dat altijd flink moeten zijn en uit loyaliteit naar de ouders. Dat maakt het extra ingewikkeld. Tegenwoordig moet je je hulpvraag helder kunnen formuleren, wil je hulp krijgen en ik denk dat, als je nauwelijks weet waar het 'je niet meer prettig voelen' vandaan komt, een hulpvraag formuleren een moeilijke opgave is. De oorlog is vijftig jaar geleden en je ouders hadden er althans zichtbaar- zelf nauwelijks last van. Waar praat jij dan over? In het contact met lotgenoten gaan ze erover nadenken en beginnen er iets aan te doen. Als ze zover zijn, hoeven ze niet tot de verloren generatie te horen, zoals ik ze wel eens noem. Hun levensmotto is maar al te vaak dat het 'gisteren' over moet zijn als je 'vandaag' ergens last van hebt. De verwijsmogelijkheden zijn voor deze groep helaas nog steeds beperkt. Ze moeten vaak ver reizen voor ervaringsdeskundige particuliere therapeuten. De groepstherapie in de speciale instellingen is niet voor iedereen geschikt. Iedereen accepteert dat kinderen van Joodse overlevenden een bepaalde problematiek kunnen hebben, dat daar iets voor gedaan moet worden. Maar het onbekende van de aaneenschakeling van die 'verre' oorlog, een extremistenstrijd, gedwongen migratie en spijtoptanten... Al die stukken worden hier niet onderscheiden, vooral niet de slechte opvang. In de ontmoetingsgroep van de KJBB, die ik begeleid, kun je daar over praten. Ik ben vaak ontroerd door wat daar gebeurt. De laatste tijd komen er veel Indo's bij. De leeftijd wordt jonger. In het begin waren
!
147!
het vooral mensen die direct na de oorlog zijn geboren en nu is de jongste achttien. Ik ben pessimistisch over het feit dat de problematiek buiten de KJBB en Pelita nog steeds onvoldoende wordt onderkend en dat zal wellicht de komende tijd alleen maar erger worden. Het aantal lotgenoten groeit en op het maatschappelijk werk bij een basisinstelling als Pelita moet bezuinigd worden. Er is geen ruimte in de sfeer van preventie. Het zal allemaal korte termijn hulpverlening moeten worden en dat is voor deze groep symptoombestrijding. Ik vind dat de overheid onzorgvuldig en niet respectvol omgaat met onze jeugd. Dat je met die bezuinigingen in feite een deel van een nieuwe generatie opoffert, is kennelijk van minder belang. Dat vind ik verschrikkelijk. Financieel zijn er steeds minder mogelijkheden. De deskundigheid die je hebt, moet je kunnen uitdragen naar de algemene hulpverlening, maar helaas is dit niet een gewild onderwerp. En misschien zitten bij de hulpverlening wel mensen die hun eigen naoorlogse problemen nog geen plek hebben gegeven. Als je dat niet in de gaten hebt, kun je er ook niet mee werken. Wat kan deze na-oorlogse generatie doen? Het unieke van de mensen bij de KJBB is dat ze ondanks alle tegenslag gewoon doorgaan. Er zitten veel ervaringsdeskundigen. Het aantal leden neemt toe zowel van de na-oorlogse generatie als van de jongste eerste generatie. De vereniging bestaat nu zes jaar en het aantal leden is in die tijd vervijfvoudigd. Op zichzelf een trieste gebeurtenis, vind ik, dat een belangenvereniging vijftig jaar na de oorlog nog zo groot kan worden... langzamerhand wordt het duidelijk hoe diep die oorlog heeft ingevreten door alle generaties heen. Gelukkig zie ik dat de na-oorlogse generatie iets heel krachtigs heeft. Ik vind het zeer bewonderenswaardige mensen en heel bijzonder in hun doorzettingsvermogen: ze willen het zelf aanpakken. Ik krijg een warm gevoel als ik naar ze kijk. Ik vind het altijd stimulerend met hen mee op weg te gaan en te zien hoe ze zich ontwikkelen. Ze zijn beslist niet zielig en het grote aantal dat ik ken, weigert slachtoffer te worden van de oorlog van hun ouders. Daar investeren ze heel veel in. Kun je iets vertellen over jouw manier van werken? Als mensen het niet kunnen zeggen of juist te goed kunnen zeggen,
148!
maak ik gebruik van creatieve middelen om ze op een andere manier dingen te laten duiden. De creativiteit waarmee ik binnen de KJBB werk, niet alleen bij de na-oorlogse generatie, maar ook bij de jonkies' (in de oorlog geboren of kleuter), heb ik in de loop van de tijd ontwikkeld. Ik heb diverse opleidingen gedaan op dat gebied. Creativiteit blijkt een hele goede manier om mensen met hun emoties in contact te laten komen en dan ook te voelen. Het is voor mij een zeer bevestigende ervaring als ik mensen aanvankelijk hoor zeggen dat ze het niet kunnen, niet willen, het eigenlijk eng vinden... en vervolgens zie ik dat het werkt. Als ze er na verloop van tijd toch mee aan de slag gaan, merk je dat ze dingen voelen terwijl ze niet wisten dat ze dat in zich hadden. Dat stimuleert om ermee door te gaan. Er zijn twee groepen die heel veel met elkaar overeen komen: de jongste eerste generatie, die tot vlak voor het eind van de oorlog geboren is en degenen die vlak na de oorlog geboren zijn. Ze hebben allebei emotionele ervaringen die ze moeilijk kunnen benoemen of verwoorden. Bij de na-oorlogse generatie tref ik erg veel mensen aan die van alles uitstekend weten te vertellen, maar ze kunnen het niet in contact brengen met hun gevoel. Dan stel ik soms voor een schrijfoefening te doen en daar een beeltenis bij te maken: gewoon kijken wat in je opkomt. Langzamerhand ontstaat dan een verhaal, vormgegeven en verwoord, vanuit gevoel. Tijdens 'De Glind-dagen' waar we gedurende een weekend met mensen van de na-oorlogse generatie werken vanuit een bepaald thema en mede naar aanleiding van mijn individuele gesprekken pas ik deze vorm van creativiteit nu ook toe in de ontmoetingsgroep, voor wie dat wil. Tijdens 'Glind-weekenden' zijn veel ontroerende momenten die ik als heel bijzonder ervaar. Je ziet dat mensen verder kunnen, inzicht krijgen met hulp van creativiteit en door met elkaar ervaringen te delen. Wat ik merk is dat het voor veel mensen haalbaar is om door te werken of verder te studeren. Ze tanken even bij en dragen vaak zelf de onderwerpen aan, zoals vertrouwen, veiligheid, loyaliteit. Ik werk met eenvoudige materialen, zoals klei, vingerverf, waterverf, krijt. Ze kunnen ook collages maken. Als ze creatief aan de slag gaan, kan dat soms heel beklemmend zijn. Wat ze maken, gaat heel diep. Het zijn indringende levensverhalen aan de hand van het thema. Het maakt soms sprakeloos. Ik vind het bijzonder dat ze door alle verdriet en alle pijn heen zeer respectvol over het ouder-
!
149!
lijk gezin praten. In het creatieve proces leren ze 'het gewonde kind' in zich herstellen. Door je op deze manier te uiten, kom je op een diepere laag en kun je heel sterk worden. Het is geen heilig middel, het is ook niet zo dat niemand meer ziek wordt, maar het is een unieke manier van werken: die weekenden en de eerste zaterdag van de maand in Nieuwegein, waar mensen zomaar vrijwillig komen en vervolgens met veerkracht weer de deur uitgaan. Het zou fijn zijn als je dat ook aan je ouders kwijt zou kunnen. Als ouders blijven zeggen: het is geweest en ik wil er niet meer over praten?
Dat komt voor, soms ook zijn ouders overleden. En als ze niet willen praten: je kunt ze niet dwingen. Maar de algemene informatie over hoe het daar was, is belangrijk. Je kunt er achter komen dat het niet alleen maar negatief was, hoe je ouders hebben geleefd. Onlangs hebben jongeren en ouderen op een intergenerationeel weekend van de KJBB heel intensief informatie met elkaar uitgewisseld. Dat was niet makkelijk, maar wel heel bijzonder. Voor beiden heeft het veel goeds opgeleverd. Er is respect voor elkaar gekomen. Dat proberen we binnen de KJBB te realiseren: respect voor elkaars ervaringen, elkaars waarheid. In dat vertrouwen kun je je openstellen voor de ander. * Pelita: zie adressen
150!
Ik ontdekte dat ik altijd meerdere keuzemogelijkheden heb en soms bestaat de keuze alleen uit het bepalen welke houding je aanneemt. Judith M. Knowlton
Ontmoetingsgroep: Goed zoals je bent
Een toenemend aantal mensen van wie de ouders de Tweede Wereldoorlog en de Bersiap-tijd in Zuid-Oost Azië hebben doorgebracht, bezoekt op de eerste zaterdag van de maand de ontmoetingsgroep in De Rank in Nieuwegein. De groep ontstond in 1989 uit een paar 'kinderen' die hadden ervaren hoe belangrijk het is het verleden niet te verzwijgen. Zij voelden zich, door de problemen die de onverwerkte oorlog van hun ouders met zich meebracht, niet erkend en onbegrepen. In zekere zin herhaalden zich hierin de eerdere ervaringen van hun ouders, die destijds in Nederland hun verhaal niet kwijt konden en vervolgens besloten er niet meer over te praten. Omdat hun kinderen nauwelijks met iemand konden praten over de voelbare spanningen, iemand die begrip had voor hun verhaal, versterkte zich het gevoel van eenzaamheid en in-de-steek-gelaten-zijn. De eerste thema's in deze groep waren dan ook gebaseerd op wat vier mei -niet- voor je betekende en 'herdenken'. In de loop der jaren, maar vooral de laatste tijd, is de ontmoetingsgroep uitgegroeid tot een aanzienlijk aantal na-oorlogse generatiegenoten dat steun zoekt bij elkaar. Een opvallend gegeven is dat de gemiddelde leeftijd lager wordt: de oudste deelnemer is 48 en de jongste is 18. De professionele begeleiding is vanaf het begin in handen van een maatschappelijk werker -sinds een aantal jaren twee vanwege het groeiend aantal deelnemers- in dienst van Pelita.
!
151!
Een min of meer vaste kern vergadert maandelijks over zaken die met beleid van de Indische na-oorlogse generatie te maken hebben, bijvoor beeld op het terrein van politiek of hulpverlening. Op de eerste zaterdag in de maand is de ochtend bestemd voor het creatieve deel -er wordt ge werkt vanuit een bepaald thema- en 's middags bestaat de gelegenheid in kleinere groepen over dit thema van gedachten te wisselen. Er is een vrije inloop om de drempel zo laag mogelijk te houden. Mede hierdoor is de samenstelling van de groep wisselend, maar deze neemt nog steeds in omvang toe. In het algemeen zijn er aparte groepen voor 'jongeren' en 'ouderen'. Elke inloopdag zijn twee gastpersonen beschikbaar die nieuwe mensen opvangen. Indien gewenst, bellen zij de nieuwkomers enkele dagen na de bijeenkomst op zodat zij hun eerste ervaringen kunnen delen. In de loop van de tijd zijn onder meer de volgende thema's aan de orde geweest: ★ ★ ★ ★ ★ ★ ★ ★ ★ ★ ★ ★ ★ ★
waaraan ontleen je je identiteit? wat betekent veiligheid? welke normen en waarden hanteer je? zelfvertrouwen en vertrouwen in anderen keuzes maken het gezin en de opvoeding ruimte scheppen door grenzen stellen zorgzaamheid voor anderen en jezelf loyaliteit overlevingsstrategie relatie ouders/kinderen/geliefden omgaan met loslaten discriminatie wat betekent 'Indisch' zijn voor je ?
Kenmerkend voor de ontmoetingsgroep is de herkenning van elkaars verhalen. De eerste keer kun je als nieuwkomer, meestal in een eigen groep, over je ervaringen en gevoelens praten. Door de herkenning kun je het gevoel van 'anders zijn' en 'er klopt iets niet met mij' beginnen los te laten. De verhalen zijn vaak schrijnend, soms zelfs schokkend en emotioneel, 152!
maar het is mogelijk ze te vertellen in een veilige omgeving waar steun en verbondenheid is. Twijfel, angst en onzekerheid worden hier zonder vooroordeel geaccepteerd. De gezamenlijke achtergrond en vooral de veilige omgeving blijkt voor de meesten van groot belang. Het aangeleerde wantrouwen is groot. Het verzoek van een enkele deelnemer de partner mee te nemen is in verband met het waarborgen van deze veiligheid met meerderheid van stemmen verworpen. Partners ervaren de problematiek op hun eigen manier. Bovendien zou het gevaar kunnen bestaan dat de ontmoeting een partner-relatietherapie wordt. Gevoelens uiten bij het verwerken van 'het eigen stuk' blijft prioriteit houden. Omdat de werkgroep de problematiek van de partner onderkent, is in februari 1994 een aparte bijeenkomst voor partners gehouden. De vertrouwde sfeer impliceert dat de deelnemers -die in veel gevallen hoog zijn opgeleid- in staat zijn de diepgewortelde code-van-het flinkzijn, gecombineerd met het gevoel zichzelf permanent te moeten bewijzen en dat ze alles alleen wel kunnen, te doorbreken. Maar al te vaak glipt steeds meer uit je vingers en blijken velen door deze houding 'ineens' afgeknapt. Door de erkenning van te mogen zijn zoals je bent, is de ontmoetingsgroep de plek waar je je niet flinker hoeft voor te doen dan je je voelt. Een enkeling blijft na één bezoek langere tijd weg. In de meeste gevallen komen ze later echter terug. Door de openheid en de confronterende eerlijkheid van de verhalen blijkt dan bij nader inzien minder schroom te bestaan met het eigen verhaal te komen. Een aantal mensen is in therapie en maakt gebruik van het uitwisselen van therapeutische ervaringen. Bij kinderen van oorlogsgetroffenen is het van groot belang een hulpverlener (m/v) te zoeken die met de 'Indische' situatie en problematiek op de hoogte is. Voor veel ouders is het nog steeds bedreigend als de oorlog en de gevolgen in relatie met de kinderen wordt gebracht: het raakt hun eigen pijn die ze veelal diep hebben weggestopt. Niet alle gezinsleden hoeven 'last' te hebben. Dit betekent dat ook binnen de familie niet altijd begrip is. Bovendien heeft de buitenwereld weinig belangstelling voor een 'verre en vergeten' oorlog van vijftig jaar geleden. Problematiek in verband hiermee wordt dan ook vaak als 'aanstellerij' afgedaan. Gemis aan basisveiligheid bevestigt het wantrouwen tegenover de buitenwereld. Vragen
!
153!
over 'Indisch' zijn spelen vaak een grote rol en als je niet weet waar je met je vragen terecht kunt, is de voedingsbodem voor het gevoel nergens bij te horen sterk aanwezig. Vandaar dat één van de belangrijkste aspecten van de ontmoetingsdagen is drempelverlagend te zijn en te blijven. De ontmoetingsgroep is als een familie, zegt één van de deelnemers die ter illustratie aangeeft wat de bijeenkomsten betekenen. Het is een veilige plaats voor -een deel van- de verwerking van de pijn en het verdriet van niet of onvoldoende serieus genomen te zijn. Door de verhalen van anderen kun je een beter inzicht krijgen in je eigen situatie. Na langere tijd ben je in staat met meer afstand daarnaar te kijken. Met steun en warmte is het mogelijk je verleden te verbinden met het heden, zodat je machteloosheid minder wordt en je in staat bent je eigen pijn te dragen. Om te besluiten met datgene waar ieder mens uiteindelijk naar op zoek is: in de ontmoetingsgroep krijg je de erkenning van je mens-zijn in de ware zin des woords. Hiermee kun je de onechtheid van het moeten voldoen aan het scenario dat als het ware voor je geboorte werd geschreven en waarin je je op alle fronten moest bewijzen, loslaten. Om met de woorden van een van de mensen van het eerste uur te spreken: De herkenning werkt troostend en geeft je nieuwe kracht het leven weer op te pakken. Het praten over gemeenschappelijke valkuilen -perfectionisme, over je grenzen gaan, niet huilen, altijd maar flink zijn- geeft moed beter voor jezelf te zorgen. Door het delen van eenzaamheid en onzekerheid wordt warmte meer voelbaar. Hierdoor kun je veel in je leven veranderen. Het voelt goed die ervaringen, die hoop, die steun en dat vertrouwen door te geven aan anderen, zodat ondanks alles- het leven meer dan de moeite waard blijkt te zijn. Interviews "Mede dankzij de ontmoetingsgroep zit ik op het goede spoor. Na de zelfmoord van mijn moeder, een kampkind, ben ik op zoek gegaan naar mensen die me zouden begrijpen. Ik herken een groot deel van mijn verhaal in de uitwisseling van de ervaringen. Ik voel me gesteund. De groep is een welkome aanvulling op mijn therapie." (vrouw van 38)
154!
"Mijn moeder ging in therapie in Centrum '45: zij kreeg weer aandacht. Ik raakte overspannen, was overgevoelig, dacht ik. Via een vriendin met dezelfde achtergrond kwam ik met deze groep in aanraking: het is net familie. Ik kan nu een naam geven aan wat echt aan de hand is. Hier vind ik een klankbord. Ik hoef mijn ouders niet meer te beschermen en mezelf te ontkennen." (vrouw van 38) "Mijn vader heeft als kind in het kamp gezeten. Hier krijg ik ruimte voor erkenning van mezelf. Heel basaal: ik mag er zijn. Ik ben beter in staat beslissingen te nemen, dichter bij mezelf te komen." (man van 24) "Ik zocht een oplossing voor problematische situaties en had door mijn ingeboren wantrouwen nooit het gevoel dat ik werd begrepen. Ik vind hier basisveiligheid. Dingen vanuit de oorlog van mijn ouders zijn op hun plek terechtgekomen. Hier ben ik onafhankelijk geworden." (man van 46) "Mijn moeder is erkend oorlogsslachtoffer. Buiten mijn therapie zoek ik invulling van de verwarring over mijn Indisch zijn. In dit 'thuis' mag ik er zijn. Ik vind hier acceptatie en ben van plan mijn reis naar Indonesië door te zetten." (vrouw van 27) "Op zoek naar aanknopingspunten in verband met de kampjaren van mijn ouders ben ik hier terechtgekomen. Hier vind ik (h)erkenning en kan me daardoor vrijer voelen en geaccepteerd: ik ben toch niet zo'n buitenbeentje als ik dacht." (man van 46) "Via een advertentie in de krant voor de landelijke dag van de KJBB '41-'49 raakte ik op de hoogte van deze groep. Ik vind hier aansluiting bij mensen met dezelfde achtergrondproblemen. Ik voel hier warmte en er is, naast mijn verdriet, ook gezelligheid. Hier kan ik mezelf zijn." (vrouw van 47) "Mijn ouders willen niet over de nare dingen van de oorlog praten. Ik voel me geblokkeerd. Hier kan ik mijn verhaal kwijt. Zo probeer ik ooit met mijn ouders in gesprek te komen." (man van 20)
!
155!
"Aanvankelijk heb ik mijn Indische achtergrond verloochend. Na veel verdriet en moeilijkheden in mijn werk kan ik dat stuk nu gevoelsmatig in mijzelf plaatsen, hoewel het af en toe nog niet helemaal is te overzien. Maar hier vind ik steun." (vrouw van 47) "Omdat ik blank ben, dacht ik eerst dat ik hier niet hoorde, maar het werd me al gauw duidelijk dat niet alles met Indo-zijn te maken heeft. Het gaat om een gedeeld verleden en herkenning daarvan." (vrouw van 44) "Pelita wees mij op het bestaan van deze groep. Ik vind hier mijn 'symptomen' terug: dat geeft (h)erkenning. Hier is warmte en zo kan ik een heel stuk 'opruimen' zonder alles te hoeven verklaren." (man van 41)
156!
Nawoord
De verhalen en gedichten in dit boek hebben een diepe indruk op mij gemaakt. Ik ben zeer ontroerd en dankbaar dat velen hun ervaringen en gedachten op papier hebben durven zetten. Ook ben ik getroffen door de vele herkenning die ik tegengekomen ben. Zo voel ik mij gesteund, omdat ik nu weet, dat ik niet de enige ben met deze problematiek. Tevens ben ik dankbaar, omdat ik deelgenoot mag zijn van hun intieme en persoonlijke levensverhalen. Ik bewonder hen om hun moed omdat zij een ongeschreven regel overtraden, waardoor zij in conflict dreigden te raken met hun ouders. Echter... voel ik mij verdrietig wanneer ik bedenk dat: er nog velen zijn met soortgelijke ervaringen die nog niet in staat zijn om hun persoonlijk levensverhaal te vertellen; er nog velen zijn die denken dat zij de enigen zijn met onverklaarbare angsten en fantasieën; er nog velen zijn die geen enkel verband kunnen leggen met het oorlogsverleden van hun ouders en hun eigen levensgeschiedenis; er nog vele hulpverleners zijn die geen causaal verband leggen met de voorgeschiedenis van onze ouders en de INOG-problematiek; de WUV (Wet Uitkering Vervolgingsslachtoffers 1940-1945) ingetrokken is op 15 juli 1994; het onvoldoende bekend is bij de overheid dat onze ouders hun trauma's ongewild op ons hebben overgedragen;
!
157!
dat het feit ontkend wordt, dat leden van de eerste, tweede en derde generatie direct of indirect slachtoffers zijn van die oorlog. Ondanks deze trieste opsomming is dit boek een zeer waardevol document omdat het uiteindelijk de stilte doorbreekt en de lezer op een indringende wijze confronteert met de naweeën van die oorlog. Elke oorlog verandert mensen. Laat dit feit een waarschuwing zijn aan ons allen om beter voorbereid te zijn op oorlogsomstandigheden en adequater te reageren met opvangmogelijkheden ten einde te voorkomen dat de geschiedenis zich herhaalt. Op 22 augustus 1998 is van dit boek een tweede druk verschenen. Op dezelfde dag is een exemplaar hiervan aangeboden aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met als doel dat hij en daarmee ook de regering zich bewust wordt van de in dit boek beschreven problematiek. Wij willen dat de politieke besluitvormers aanvullende wettelijke maatregelen treffen ter ondersteuning van materiële hulp en uitbreiding van immateriële hulpverlening. Bij dit laatste denken wij aan professionele begeleiding van onze generatie door hulpverleners die deskundig zijn of bijgeschoold worden op het gebied van oorlogstrauma's en de gevolgen daarvan. Namens de groep van de Indische Na-oorlogse generatie, Bert Firing
158!
Wij
Waarom voel ik onbegrip ik bedoel alleen maar goed schreeuwt het leven naar erkenning ik bedoel alleen maar goed kwets ik hun door steeds te zeggen ik bedoel alleen maar goed barst mijn stem als een vulkaan ik bedoel alleen maar goed rent mijn ziel zo ongerust ik bedoel alleen maar goed zie ik niet hun levenswijze ik bedoel alleen maar goed stoorde ik hun leven leven ik bedoel alleen maar goed adem ik voor beide ouders wij bedoelden alles goed.
Hans Budding '96
!
159!
Aanbevolen literatuur
Estelle van Bilderbeek: Kampkind, egodokument Uitg. An Dekker/Ver. KJBB, 1992, Amsterdam Alfred Birney: Vogels rond een vrouw, roman Uitg. In de Knipscheer, 1991, Haarlem Marion Bloem: Geen gewoon Indisch meisje, roman Uitg. In de Knipscheer, 1983, Haarlem Marion Bloem: Vaders van betekenis, roman Uitg. De Arbeiderspers, 1989, Amsterdam Marion Bloem: De leugen van de kaketoe, roman Uitg. De Arbeiderspers, 1993, Amsterdam Gon Boissevain & Lenie van Empel: Vrouwenkamp op Java, dagboek Uitg. De Bataafse Leeuw, 1991, Amsterdam Graa Boomsma: De idioot van de geschiedenis, roman Uitg. In de Knipscheer, 1986, Haarlem John Bradshaw: Het probleem van het verwonde kind in onszelf Jeroen Brouwers: Bezonken rood, roman Uitg. De Arbeiderspers, 1981, Amsterdam Adriaan van Dis: Nathan Sid, novelle Uitg. Meulenhoff, 1983, Amsterdam Cor van Drongelen (red.): Als ik later groot ben, wil ik kind worden, egodokumenten Uitg. Ver. KJBB '41-'49, 1990, Amsterdam Cor van Drongelen (red.): Hé, haal die oorlog van mijn schouders, egodokumenten Uitg. Ver. KJBB '41-'49, Amsterdam Cor van Drongelen (red.): Tussen twee werelden, egodocumenten Uitg. Ver. KJBB '41--'49, Amsterdam Margaretha Ferguson: Chaos, roman
160!
Uitg. Nijgh & Van Ditmar, 1983, Den Haag Ernst Jansz: Gideons droom, roman Uitg. In de Knipscheer, 1983, Haarlem Ernst Jansz: De overkant, roman Uitg. In de Knipscheer, 1985, Haarlem Job Joustra: In de schaduw van de rijzende zon Uitg. La Rivière & Voorhoeve, 1987, Kampen Ida Kalmijn: Gekooid kind, egodokument Uitg. Kok, 1987, Kampen Hanneke Korteweg-Frankhuisen en Hans Korteweg: Innerlijke Leiding Uitg. Servire,Cothen, 1991 H.L. Leffelaar/E. van Witsen: Werkers aan de Birmaspoorweg, historisch dokument Uitg. Wever, 1982, Franeker Frans Lopulalan: Onder de sneeuw een Indisch graf Uitg. In de Knipscheer, 1985, Haarlem, verhalen Alexander Lowen: Leven zonder angst Uitg. Servire, 1989 Alice Miller: Het drama van het begaafde kind Uitg. Het wereldvenster, 1981 Alice Miller: In den beginne was er opvoeding Uitg. Het wereldvenster Anne Wilson Schaef: Altijd bezig Uitg. Gottiner, 1991 Jill Stolk: Scherven van smaragd, verhalen Uitg. Nijgh & Van Ditmar, 1984, Amsterdam Jill Stolk: Onder de blauwe sarong, verhalen Uitg. Nijgh & Van Ditmar, 1986, Amsterdam Jill Stolk: Kleurverschil, verhalen Uitg. Nijgh & Van Ditmar, 1988, Amsterdam Jill Stolk: De zwijgende vader, roman Uitg. Nijgh & Van Ditmar, 1992, Amsterdam Eliza Thomson: Kind in een Jappenkamp, egodokument Uitg. ver. KJBB '41-'49, 1993. Amsterdam Anneloes Timmerije: Gemengde gevoelens, essays Uitg. Aramith Uitgevers, 1993, Bloemendaal
!
161!
Dr D. van Velden: De Japanse burgerkampen, historisch dokument Uitg. Wever, 1977, Franeker W.D. Visser (red.): Kind in Indië, oorlogservaringen en gevolgen Uitg. Stichting ICODO Mischa de Vreede: Een hachelijk bestaan, roman Uitg. De Bezige Bij, 1980, Amsterdam Mischa de Vreede: Geen verleden tijd, egodokument Uitg. De Arbeiderspers, 1991, Amsterdam Red. W. Willems & L. Lucassen: Het onbekende vaderland - De repatriëring van Indische Nederlanders Uitg. Sdu
162!
Artikelen
M.P.E. Arnoldus: Tussen twee werelden, de Indische tweede generatie. ICODO-INFO 1 (2), 1984, Utrecht Drs Th. A.H. Doreleyers: Kinderen van kampkinderen. ICODO-INFO (4), 1988, Utrecht B.C. Filet: Psychotherapeutische hulpverlening bij eerste en tweede generatie Indische vervolgingsslachtoffers. Keerzijde van de bevrijding, J. Dane (red.) Uitg. Van Loghem Slaterus, 1984, Deventer B.C. Filet: Indische kampkinderen en hun kinderen. Kinderen van de oorlog, R. Beunderman & J. Dane (red.) Uitg. St. ICODO, 1987, Utrecht M.G.E. Ros: Kinderen van Indische oorlogsslachtoffers Uitg. Rijksuniversiteit leiden, Klinische en Gezondheidspsychologie/Vakgroep Psychiatrie, 1991 Petra Aarts: Transgenerationele oorlogsgevolgen ICODO-INFO 8 (2), 1991, Utrecht
!
163!
Algemeen
F.A. Begemann: Een generatie verder. Onderzoeksverslag Uitg. St. ICODO, 1988, Utrecht F.A. Begemann: Het onvertelbare. Onderzoeksverslag naar psychotherapie met oorlogsgetroffenen en hun kinderen Uitg. Swets & Zeitlinger, 1991, Amsterdam Bekkering P.G. en M. Bekkering-Merens: Kinderen in de Japanse kampen, de Bersiap en daarna Ned. Tijdschr. voor Geneesk. vol. 129 (1985) afl 32 p 15461549 Diverse auteurs: Psycho-sociale problematiek van de tweede generatie Uitg. St. ICODO, 1982, Utrecht H. Musaph: De tweede generatie oorlogsslachtoffers MGV, jrg. 33 (12) Stichting Centrum 45: De tweede generatie - wat niet weet wat wèl deert. Bundel lezingen Uitg. Stichting Centrum 45, 1989, Oegstgeest
164!
Adressen Vereninging Kinderen uit de Japanse Bezetting en Bersiap ’41-’49 (KJBB) Apollovlinder 19 1133 LL Diemen tel. 020-6900519 (Deze vereniging is vervangen door de LV-INOG) ! Landelijke Vereniging Indinsche Naoorlogse Generatie! (LV-INOG)! email :
[email protected] ! tel. 06-37566661 (na 19 uur) of tel. 06-37566658 (na 19 uur)!! Postbus 2004! 1200 CA HILVERSUM! ! Stichting Pelita email :
[email protected] Rijnzichtweg 35 2342 AX Oegstgeest telefoonnummer 088-3305111 Stichting!Informatie!en!Coördinatie!Orgaan!Dienstverlening! Oorlogsgetroffenen (ICODO) Maliebaan 83 3581 CG Utrecht tel. 030 234 34 36 fax 030 2366937 (is in 2005 opgeheven) Pensioen- en Uitkeringsraad Email :
[email protected] Postbus 9575 2300 RB Leiden tel. 071 535 65 00 fax 071 576 60 03
!
165!
166!
Auteurs
Tanja Harpe (1947) werd als oudste van drie kinderen geboren in Nederland nadat haar ouders in 1946 waren gerepatrieerd vanuit het voormalig Nederlands-Indië. Haar moeder bracht dè oorlog door in verschillende Jappenkampen en haar vader was betrokken bij de strijd op zee, waarna hij ontkwam. De rest van de oorlog bracht hij in vrijheid door. Na de middelbare school was zij informatrice bij de NS, werkte na een studie Engels MO als docente en werd vervolgens bedrijfsjournalist in de gezondheidszorg. Momenteel werkt zij als freelance journalist en volgt een opleiding aan het Instituut voor Toegepaste Integrale Psychologie (ITIP). Wilmar Dolman (1946) werd geboren in Amsterdam. Haar ouders woonden vanaf de jaren twintig in het voormalig Nederlands-Indië, waar zij met de oudste twee kinderen ruim drie jaar in interneringskampen doorbrachten. Begin 1946 keerden zij terug naar Nederland. Van 1950 1955 woonde het gezin weer in Indonesië. Haar verdere jeugd bracht zij in Amsterdam door. Zij werkte achtereenvolgens als doktersassistente, was vrijwilliger bij de telefonische hulpdienst, volgde een opleiding in de Unitieve Psychologie bij Jay Stattman, had een privépraktijk als yogalerares en vanaf 1986 werd zij rapporteur bij de afdeling Wetsuitvoering van de Stichting Pelita
!
167!