acconaavm adviseurs en accountants
ACCONaAVM JURIDISCH ADVIES B V. KVK NUMMER 9114594
AANTEKENEN Het college van Gedeputeerde Staten van Fryslan Afdeling Stêd en Plattelan t.a.v. de heer G. Wijnsma Postbus 20120 8900 HM LEEUWARDEN
SIXMASTRAAT 4 POSTBUS 2330 8901 JH LEEUWARDEN TEL 058-28 87 887 FAX
058-28 90 211
WWW.ACCONAVM.NL
uBBpeSjB •|9yu9ujou96uee 'Bsiuua)! Joor DATUM KENMERK BEHANDELD DOOR
BETREFT
22 juli 2014 2942-2014-3069722-gk H. (Hebei) Sikkema
[email protected] Aanvraag Natuurbeschermingswetvergunning
U"*aM' |
:gag •6ui|9p;v
woz inr e z :mu 'ssbiq •"JU "OOQ
WV1SAMJ 3TSNIA O U d
Geachte heer Wijnsma, beste Gerard,
Hierbij ontvangt u een aanvraag voor de Nb-wet vergunning toekomen voor de maatschap J. en R. A. Wassenaar, gevestigd te (9036 VT) Menaldum aan de Ingelumerdyk 1. Mochten er nog aanvullingen nodig zijn, dan vernemen wij dat graag. Ervan uitgaande u hiermee voldoende ontvangstbevestiging gaarne tegemoet.
te
hebben
geïnformeerd
zien
wij
Met vriendelijke groet, accon«avm juridisch advies b.v. Namens deze:
Tot acconaavm adviseurs en accountants behoren de navolgende vennootschappen: acconaavm groep b.v., acconaavm accountants b.v., acconaavm belastingadvies b.v., acconaavm agro bedrijfsadvies b.v., acconaavm branche advies b.v., accon*avm strategisch advies b.v., acconaavm juridisch advies b.v., acconaavm subsidie advies b.v., acconaavm rentmeesters b.v , acconaavm werkgeversservice b.v. Op onze dienstverlening en/of andere rechtshandelingen zijn steeds de algemene voorwaarden van acconaavm van toepassing, waarin een beperking van aansprakelijkheid is opgenomen. Deze algemene voorwaarden zijn gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel onder nummer 09171813 en zullen op eerste verzoek kosteloos aan u worden toegezonden Tevens kunt u de algemene voorwaarden via onze website www.acconavm.nl raadplegen. Bezoek ook onze website voor meer informatie over onze dienstverlening, onze mensen en onze ambities.
Ru,lnvte, voor onde^r!
uw
UB|SAj-j SDUIAOjd )SM-qi\] 6eej/\uee6u!ijün6ja/\
"J3M-qu/iirueisAjj/MMM
sijsqaM ap ejA ^o OS Ü62-8S0 :J3uuuinuuooj3|3} bia ub>| ibq -ue|sAj-j spujAOjd sp laai uaiuaudo peiuod ri }.un>| 'isubaa Buiiqojpoi sjspeu uaa jo ua||nAui iaq fiq ij.aai| 6|pou d|nq n s|v
^us||haui jet| fiq usöeja n yaan
•(uaöuojdsaB
uapjoAA ajapue iaq jbeu p|aAjs>)ai aua iaq uba ub>| sjaoj-qei ap uba d|nqaq jaai)
"pueisaq-jad s|B ua||nA 3} ui ua jeeq^iqusaq iaM-qu/|U'ue|s/uj.7\AMM aijsqaAA ap 'iq^uaq jaAcueep n ;6ru>) lip S|v "uass!|saq aj 6eejAuee AAn
b|a s; Beejaubb szsq
•
ua joop BeejAuee Mn apuiAOjd ap }jrin}s uep 's| oz
jsao luo pBaoAaq ua>jBZ aqDS!iuouo33 uba auaisjuiai }aq S| >|fi|36o|/\j •pjaAapBuee
•
uapjoAA aj uaje|dujaxa ejjxa t?
pajqaB |aauojüppe jad ususip 'uapaiqsB-ooOZ
ejiijem ajapjaaai uee Bu|s;aoi uba si a>|Bjds J3A3-] •uee JEEUUOJ -17V ui 'u3:jjbs>| ua ua6uiua>|ai 3A|Bqaq 'uaBB|fjq ap ua ja;|nauoj.6BBJAUBB iaq jsa3-| •Bbbja apua^aj^aq ap uba jaiuiunu }.aq ua jjaijAipB ap uba uiebu ap 'paiqaB iai| uba iuebu ap 'j36bjauee ap uba lubbu ap uba aBB|fjq ap ajZJOOA :^iooq Bbbjaube ap Hq aBsjfiq ap iBp ubb >)fj|apinp j.aaD •uajnj.saauj a6B|fiq s|b BeejA apua^aj^aq ap do pjoom}.ue 3.34 n iun>| uBp 'ja||naijo^ iaq do iaju }SEd pjooaa^ue }3q ua }|nAUi uad ;aiu jaiinujjoj. ;aq n s|v '|bbj aspuB|japa|\i ^o asau-| ap u| suaAa6a6 a||B >|3j:j.sj3a jaauuB/\i\ uee pnoA-s ui ua>|>|nis apuajoqaqHq a||e ua 6eejauee (aiuudaBiin) ap
•
•
• •
•janA-quflu-UEisAjj.'AAAAM do (>|oo) ajjBüüJo^uispaiqaB ap jpu]A
uba U3j|nAUj ]3q Hq ^jnjqsg iSM-qu/iL," j6|S/Uj.'AM'vaa 3j]sqaM ap bia j.o 9^ OS 26Z-8S0 :jaaiiunuuoo.}3|3i bja ub>| jbq 'iisijaipb uswouaBjooA ap jsao 3pu|A0jd sp jsiu U3UJ3U 3} do PElUOD UJO >|fl13>)>|DJpBU n fjAA U3>|30ZJ3A ';U3jpU| BbEJAUEE ap n lEpjOOA n
'3!lBUjjo^U!spa!qa6 ajBq>|!qDsaq ap J3i|nouoj. lip
•
•
jdo ;0"1 •ub|sAjj u| uap3|q36jnn5.BU BpuusqDssq 3p (uba U33) do uaqqaq ue>( paj43 J.3I1E63U U33 3jp(6u!|3puBq J.0 UE|d) }l3}jAjPe uaa OIO J3q JBB6 J3q S|B 130LU }BQ 'U36EJA 31 ubb 6u|uun6j3A (i3M-qN) j3Ms6u|UjjaqDS3qjnnjEN U33 luo Bjpou si J3i|nujJ0.|.6EEJAUBE jiq
(;0/w-qi\|)8661 laMsBinuuaipsaqjnrneN 6uiuun6j0A Bbbjaubv
1. Algemene gegevens
1.1 Aanvrager / gemachtigde
Organisatie: Acconavm • man
Naam: H. Sikkema / A. Tymersma
• vrouw
Adres: (straat, huisnummer) Sixmastraat4 (postcode en plaats) 8932 PA Leeuwarden Telefoonnummer: 058-2896201 Faxnummer: 058-2800229 E-mailadres:
[email protected] /
[email protected]
1.2 Gebruiker
Organisatie: Maatschap Wassenaar Naam: J. en R. A. Wassenaar
• man
•
vrouw
Adres: (straat, huisnummer) Ingelumerdyk 1 (postcode en plaats)
9036 VT Menaldum
Telefoonnummer: 058-2531577 Faxnummer: E-mailadres:
[email protected]
1.3 Locatie van de door u voorgenomen activiteit: Adres: (straat en huisnummer) Ingelumerdyk 1 (postcode en plaats 9036 VT Menaldum Omschrijving (indien locatie niet is gekoppeld aan een huisadres): Kadastrale gegevens: Gemeente: Beetgum, Sectie E, perceel 576 Gemeente(n) waar locatie is gelegen: Menaldumadeel Voeg als bijlage een topografische kaart toe, zie 4.1
1.4
Naam van de/het natuurgebied(en) waar het project of de handeling effect op kan hebben
Vergunningaanvraag Nb-wet 2
provincie Fryslari
gebied(en): 1
Naam gebied: Alde Feanen
1,5
Korte omschrijving van de activiteit op hoofdlijnen. Voeg als bijlage een situatietekening toe, zie 4,2
Het houden van een melkveehouderij.
1.5
Kruis aan wat voor soort Nb-wet vergunning wordt aangevraagd;
•
Nieuwe activiteit, waarvoor niet eerder Nb-wet vergunning is verleend. Ga door naar vraag 1.9
•
Bestaande activiteit, waarvoor niet eerder Nb-wet vergunning aangevraagd. Ga door naar vraag 1.9
•
Bestaande activiteit, waarvoor eerder een Nb-wet vergunning is verleend.
1,7 Vermeld de laatst verleende Nb-wet vergunning voor deze activiteit (naam activiteit, datum en nummer);
Naam activiteit: Datum vergunning: Nummer vergunning: Voeg zo mogelijk een afschrift toe van eerder verleende Nb-wet vergunningen, zie 4.3
1 Maak hiervoor gebruik van de beschikbare gebiedsinformatie. Bijvoorbeeld via: www.fryslan.nl/nb-wet
Vergunningaanvraag Nb-wet provincie Fryslan 3
1,8
Geef voor een bestaande activiteit aan wat er verandert ten opzichte van de laatst verleende vergunning:
1.9
Geef aan of een vergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd wordt aangevraagd. Indien de activiteit waarvoor de Nb-wet vergunning wordt aangevraagd voor een bepaalde tijd is, vermeld dan de periode waarvoor de Nb-wet vergunning wordt gevraagd.
• Onbepaalde tijd
• Bepaalde tijd, periode: van
1.10
tot
Geef in onderstaande tabel aan welke andere vergunningen u aanvraagt of gaat aanvragen voor de activiteit. Bijvoorbeeld: bouwvergunning, aanlegvergunning, milieuvergunning, vergunning in gevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo), ontheffing Flora- en faunawet, etc. Vermeld de soort vergunning en de betreffende overheidsinstantie waarbij de vergunning is / wordt aangevraagd. Voeg zo mogelijk een afschrift toe van (een aanvraag om) andere vereiste vergunningen voor de voorgenomen activiteit. Zie 4.4 Voeg zo mogelijk een afschrift toe van (een aanvraag om) andere vereiste vergunningen voor de voorgenomen activiteit. Zie 4.4
Soort vergunning
Datum (dd-mm-jjjj)
Aangevraagd / Aan te vragen bij {organisatie + afdeling)
7.
nvt
2. 3. 4. 5.
Vergunningaanvraag Nb-wet 4
provincie Fryslan
2. Beschrijving van de (effecten van de) activiteit
2.1
Voor de beoordeling van uw aanvraag is het nodig om de effecten van uw activiteit op het betreffende natuurgebied inzichtelijk te maken. Wij vragen u daarom een gedetailleerde beschrijving te geven van de voorgenomen activiteit. Benoem daarbij de aspecten van de activiteit die effect kunnen hebben op het gebied (habitattypen) en aanwezige relevante soorten. Maak bij de beschrijving, indien relevant, onderscheid in de fase die nodig is voor het ontwikkelen en voorbereiden van de 'activiteit' (de aanlegfase) en de fase waarin de 'activiteit' wordt gebruikt of uitgevoerd (gebruiksfase). Besteed in ieder geval aandacht aan de volgende onderwerpen, indien ze van toepassing zijn:
a)
Heeft de activiteit effect op de omvang (ruimtebeslag) van het natuurgebied?
b)
Wordt het gebied door de activiteit verdeeld in meerdere (losse) gebieden (versnippering)?
c)
Heeft de activiteit effect op de kwaliteit en/ of kwantiteit van het grondwater, zoals
d)
Heeft de activiteit effect op de kwaliteit en/ of kwantiteit van het oppervlaktewater, bijvoorbeeld verlaging
e)
Wordt het gebied door de activiteit verstoord ais gevolg van verkeersbewegingen?
wijzigingen in grondwaterstanden of veranderingen in de stroming van het water? van het waterpeil? Bijvoorbeeld door parkeren, (toename van) recreatiedruk, wegafsluitingen, omleidingen, etc. f)
Wordt er bij de activiteit gebruik gemaakt van machines of andere apparatuur,
g)
Welke werktijden of uitvoeringstijden horen bij de activiteit? Zijn deze werktijden
zoals bulldozers, kranen, vrachtwagens, etc.? bijvoorbeeld dagelijks en/ of seizoensgebonden? h)
Is er sprake van geluidsbelasting in het gebied door de activiteit?
i)
Heeft de activiteit invloed op huidige verlichting en duisternis in het gebied?
j)
Is het (bedrijfsmatig) houden van dieren onderdeel van de activiteit? Zo ja, welk
81'jvoorbeeld door het plaatsen van iichtmasten. effect heeft dit op het gebied? U kunt bijvoorbeeld denken aan verzuring of verontreiniging, k)
Is er sprake van ontgronding, egalisering of andere ingrepen in de bodem?
I)
Ontstaan er trillingen in de bodem door de uitvoering van uw activiteit?
m)
Hoe past u het uiterlijk en/ of de fysieke omvang van de activiteit in het landschap
n)
Betrek bij de beschrijving van de mogelijke effecten de gevoeligheid van habitattypen en soorten voor storingsfactoren, zoals deze in 2.2. zijn beschreven.
a) er is geen effect op de omvang van het natuurgebied b) geen versnippering c) geen invloed op waterstromen en/of grondwaterstanden in het natuurgebied d) geen invloed op het oppervlaktewater in het natuurgebied e) door grote afstand van het bedrijf tot natuurgebied treedt er geen beinvloeding op van verkeersbewegingen op het bedrijf f) geen gebruik grove machines g) werktijden vooral in de dag periode, geen invloed op het natuurgebied h) op het bedrijf wel geluidsproductie, maar door grote afstand heeft dit geen invloed op het natuurgebied i) door grote afstand tot het natuurgebied heeft de verlichting geen invloed op het natuurgebied j) het bedrijfsmatig houden van dieren is het belangrijkste onderdeel van de activiteit maar er treedt geen toename op in depositie derhalve geen significante negatieve effecten, k en I) niet van toepassing m) betreft een bestaande stal
Vergunningaanvraag Nb-we 5
provincie Fryslan
2.2
Geef in onderstaande tabel aan op welke soorten natuur (habitattypen, zoals Vochtige Heiden of Blauwgraslanden) en/ of aanwezige relevante soorten in het gebied (zie gebiedsinformatie) de voorgenomen activiteit mogelijk een verstorend effect heeft. U kunt de tabel invullen met behulp van informatie op de website: http://wwvv.synbiosys.alterra.nl/natura2000/effectenindicator.aspx Deze site geeft per natuurgebied (Natura-2000 gebieden) informatie over de effecten waarvoor aanwezige habitattypen en soorten gevoelig zijn én in welke mate.
Gebied:
Trillingen
-
"
-
-
"
-
-
-
-
-
-
Licht
Geluid
Verdroging
Verontreiniging
Oppervlakteverlies
Storende factoren
Habitattypen ~
-
~
~
-
-
-
-
-
~
•
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
_
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
_
_
_
_
_
-
Soorten
_
-
_
_
_
_
_
_
-
-
-
-
-
-
-
_ _
_
_
_
_
_
_
_
_
_
.
-
-
-
-
-
-
-
Habitattypen Drijvende waterweegbree
G
G
ZG
NVT
NVT
NVT
2310 'heide'
G
G
NG
NVT
NVT
NVT
3130 'stilstaande water'
G
G
G
NVT
NVT
NVT
Ijsvogel
G
G
G
NG
NG
NG
Rivierdonderpad
ZG
ZG
G
?
?
?
Soorten
G
Gevoelig voor deze storende factor
ZG
Zeer gevoelig voor deze storende factor
NG
Niet gevoelig voor deze storende factor
?
Niet voldoende informatie om hierover een uitspraak te doen
NVT
Deze storende factor is op deze natuurwaarde niet van toepassing
Vergunningaanvraag Nb-vvet 6
provincie Fryslan
2.3
Het is mogelijk dat er in een gebied meer activiteiten zijn of worden uitgevoerd. Dit kan de (negatieve) effecten op het gebied versterken omdat ze zich opstapelen (cumulatie). Geef aan of én in welke mate er sprake is van een stapeling van negatieve effecten op de habitattypen en op de aanwezige relevante soorten. Bij de beoordeling van uw aanvraag wordt (alleen) uitgegaan van voorgenomen of reeds uitgevoerde activiteiten in of nabij het betreffende gebied waarover een formeel besluit genomen is. Voor informatie hierover kunt u vaak terecht bij de gemeente.
nvt
2.4
Welke maatregelen kunt u binnen de uitvoering van uw activiteit ondernemen om eventuele schade en/of verstoring te beperken (mitigatie)? Geef aan op welke wijze deze maatregelen de negatieve effecten op het gebied (habitattypen) en/ of aanwezige relevante soorten verminderen. Maak bij de beschrijving onderscheid in de fase die nodig is voor het ontwikkelen en voorbereiden van de 'activiteit' (de aanlegfase) en de fase waarin de 'activiteit' wordt gebruikt of uitgevoerd (gebruiksfase). Let op! Maatregelen kunnen door u zelf meegenomen worden binnen de opzet van uw activiteit en/of opgelegd worden via de voorwaarden die verbonden zijn aan de verleende vergunning.
Voorbeelden van mitigerende maatregelen: •
het tijdsschema (timing en duur) van de uitvoering. Bijvoorbeeld geen werkzaamheden tijdens het voortplantingsseizoen van een bepaalde soort; de wijze van uitvoering (in termen van werkzaamheden) en het gebruikte materieel. Bijvoorbeeld het gebruik van een bepaald type baggermachine op een overeengekomen afstand van de oever; alternatieve bouwtechnieken. Bijvoorbeeld boren in plaats van heien,
•
afscherming van geluid, licht en andere verstoringsbronnen. afbakening van delen van het gebied die in geen geval mogen worden betreden
niet van toepassing, geen toename in depositie
Let op! Indien uit de aanvraag blijkt dat de activiteit onherstelbare, negatieve effecten kan hebben op het gebied en/of aanwezige relevante soorten, kan de provincie Fryslan u vragen om een aanvullende analyse: de zogenaamde 'passende beoordeling'. De provincie neemt in dat geval contact met u op. Heeft u voor het indienen van uw aanvraag vragen over het uitvoeren van een eventuele 'passende beoordeling', dan adviseren wij u om zelf contact op te nemen met de provincie Fryslan!
Vergunningaanvraag Nb-wet 7
provincie Fryslan
3. Voorwaarden en verplichtingen bij de aanvraag Nb-wet
De aanvrager verklaart: 3.1 3.2
alle gegevens naar waarheid te hebben verstrekt. bekend te zijn met het feit dat bij wijziging in de omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van de vergunningaanvraag, dit zo spoedig mogelijk door te geven aan de provincie Fryslan onder vermelding van het nummer waaronder de aanvraag in behandeling is;
3.3
dat de aanvrager alle gewenste inlichtingen met betrekking tot de voor de beoordeling en controle benodigde gegevens ter stond en naar waarheid zal verstrekken aan de met behandeling en controle van de aanvraag en vergunning belaste ambtenaren;
3.4
ermee bekend te zijn, dat de vergunning meteen wordt ingetrokken indien hij/zij één of meer uit zijn/haar vergunning voortvloeiende verplichtingen niet nakomt, dan wel in het kader van de aanvraag van deze vergunning onjuiste gegevens heeft verstrekt; voorts dat de vergunning kan worden gewijzigd of ingetrokken als de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat deze niet verleend zou zijn op het tijdstip waarop de vergunning is verleend;
Ondertekening Ondergetekende, de aanvrager of degene die bevoegd is namens de aanvrager te handelen via machtiging, verklaart deze aanvraag en de daarbij behorende bijlage(n) naar waarheid te hebben opgesteld. Plaats
Leeuwarden
Datum
22-07-2014
Naam ondertekenaar Functie / hoedanigheid ondertekenaar Machtiging (bijvoegen indien de aanvraag niet door de aanvrager zelf is ondertekend) Handtekening
Vergunningaanvraag IMb-wet
H. Sikkema
gemachtigde
MACHTIGING
Ondergetekende:
De heer Wassenaar, woonachtig te (9036 VT) Menaldum aan de Ingelumerdyk 1, machtigt hierbij mr. A. Tymersma (en/of mr. H. Sikkema), juridisch adviseur van accon«avm adviseurs en accountants, gevestigd aan de Sixmastraat 4 te Leeuwarden (Postadres: Postbus 2330, 8901 JH Leeuwarden), om al datgene te doen wat haar in het belang van de vergunningprocedure bij de Provincie Fryslan dienstig voorkomt zulks met het recht van substitutie.
Aldus getekend te Leeuwarden, d.d. 9 juli 2014.
Zaak:
Natuurbeschermingswetvergunningaanvraag Provincie Fryslan
De heer Wassenaar
1
Uittreksel Kadastrale Kaart
Deze kaart is noordgericht
12345 25
Perceelnummer Huisnummer Vastgestelde kadastrale grens Voorlopige kadastrale grens Administratieve kadastrale grens
Uw referentie: 2336710
Schaal 1:1000 Kadastrale gemeente Sectie Perceel
BEETGUM E 576
Bebouwing Overige topografie Voor een eensluidend uittreksel, Apeldoorn, 22 juli 2014 De bewaarder van het kadaster en de openbare registers
Aan dit uittreksel kunnen geen betrouwbare maten worden ontleend. De Dienst voor het kadaster en de openbare registers behoudt zich de intellectuele eigendomsrechten voor, waaronder het auteursrecht en het databankenrecht.
Omgevingskaart
Klantreferentie: 2336710
Deze kaart is noordgericht.
Schaal 1: 12500
/\
Hier bevindt zich Kadastraal object BEETGUM E 576 Ingelumerdyk 1, 9036 VT MENAAM CC-BY Kadaster.
BEBOUWING
SPOORWEGEN
a b c d
spoorweg: enkelspoor spoorweg: meerspong
bebouwd gebied gebouwen hoogbouw kas
a station b spoorweg in tunnel tramweg
WEGEN
a sneltram
autosnelweg hoofdweg
waterloop: smaller dan 3 m waterloop: 3-6 m breed waterloop: breder dan6 m a schutsluis b stuwen c koedam a duiker b grondduiker c afsluitbare duiker
regionale weg lokale weg met gescheidenrijbanen lokale weg weg met losse of slechte verharding onverharde weg
1
V.b|
fietspad
V:v
weg m aanleg
+H-
viaduct
h
2
i
aquaduct
l]
tunnel vaste brug beweegbare brug brug oppijlers
a
•
f *
• b r c ' d Tl 1
AAAA
BODEMGEBRUIK
straat/overige weg
pad,voetpad
e
HYDROGRAFIE
regionale weg metgescheiden rijbanen
voetgangersgebied
b sneltram halte
a metro bovengronds b metrostation
hoofdweg met gescheiden rijbanen
OVERIGE SYMBOLEN
m 0 r
' • i r
1
a grasland met sloten b akkerland met greppels •- boomgaard d fruitkwekenj e boomkwekerij f grasland met populierenopstand g loofbos n naaldbos i gemengd bos j griend k heide l zand m drasland, moeras n 'letland 0 dodenakker, begraafplaats p overig bodemgebruik
.-f b r „r a
0 A :A
a religieus gebouw b toren, hoge koepel c religieus gebouw met toren d markant object e watertoren f vuurtoren a gemeentehuis b postkantoor c politiebureau d wegwijzer a kapel b kruis c vlampijp d telescoop a windmolen b waterradmolen c windmotor d windturbine a oliepompmstallatie b seinmast c zendmast a hunebed b monument c gemaal a kampeerterrein b sportcomplex c ziekenhuis a paal b grenspunt c boom schietbaan afrastering hoogspanningsleiding met mast muur geluidswering
Gemeente Henaldumadeel G e m e e n t e
M e n a m e r a d i e l
POSTBUS 3 - 9036 ZW MENALDUM DYKSTERBUORREN 3 3
TELEFOON 05185-1445 TELEFAX 05185-1442
Aan:
dhr. A. Wassenaar Ingelumerdyk 1 9036 VT Menaldum
Bankrekeningnummer 2850.05.456 van de B.N.G. te Den Haag Menaldum ^enmerk
6 oktober 1992 Vrom/HFS/JB
Onderwerp
Algemene Maatregel van Bestuur Mestbassins
Bijlage
1 In het kader van de AMvB-mestbassins hebt u op 30 september een kennisgevingsformulier ingediend betreffende het op richten van een mestbassin voor het bewaren van dunne (drijf) mest. Bij een op 30-09-92 gehouden bedrijfsbezoek is gebleken dat uw mestbassin onder de werkingssfeer valt van de AMvB mestbassins. De afstand van het mestbassin tot de dichtsbijgelegen woning (agrariër) bedraagt ca. 270 meter en voldoet daarmee ruimschoots aan de gestelde minimum afstand van 50 meter. Voor verzuring gevoelige gebieden zijn in een straal van 3 km niet aanwezig. Gezien het feit dat uw mestbassin aan deze eisen voldoet kan uw mestbassin worden opgericht. Een afschrift van deze brief en uw kennisgeving wordt verzonden naar de Regionale milieuinspektie, Arbeidsinspektie, Rijkspolitie en Arrondissementsparket. Hoogachtend, Burgemeester en Wethouders van Menaldumadeel, namens dezen, H.F. Sinnema Sektor VROM Milieuzaken
BESCHIKKING BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MENALDUMADEEL; Beschikkende op het op 15 november 1993 ingekomen verzoek van: Maatschap A. en J. Wassenaar te Menaldum, Ingelumerdyk 1 om vergunning ingevolge de Wet Milieubeheer te verlenen in verband met uitbreiding/wijziging van de inrichting, voor een nieuwe de gehele inrichting omvattende vergunning betreffende een melkrundveehouderij op het perceel kadastraal bekend gemeente Beetgum, sectie A, nummer 125 gelegen aan de Ingelumerdyk 1 te Menaldum; overwegende, dat aan de beoordelingsgronden, zoals die zijn opgenomen in de artikelen 8.8, 8.9 en 8.10 van de Wet Milieu beheer is getoetst; dat door het stellen van voorschriften zoals hierbij aange geven, de bescherming van het milieu, als bedoeld in artikel 8.10 van de Wet Milieubeheer, in voldoende mate wordt gewaar borgd ; dat het derhalve geen bezwaar ontmoet de gevraagde vergunning te verlenen; dat van de Regionale Inspecteur van de Volksgezondheid te Groningen en van de aanvrager binnen de in artikel 13.16, eerste lid van de Wet Milieubeheer gestelde termijn geen bericht is ontvangen, zodat moet worden aangenomen, dat zij zich met de toegezonden aanvraag en ontwerp-beschikking kunnen verenigen; dat overigens geen bezwaren tegen de aanvraag en ontwerp-be schikking zijn ingebracht; gelet op de Wet Milieubeheer; B E S L U I T E N : de gevraagde vergunning te verlenen overeenkomstig de aan vraag, zulks onder de in de, bij dit besluit behorende, bij lage (bestaande uit 10 bladzijden) vermelde voorschriften. Menaldum
: 17 januari 1994
1 8 JAN. 1334 Burgemeester en Wethouders van Menaldumadeel;
VOORSCHRIFTEN behorende bij MILIEUVERGUNNING van: Maatschap A. en J. Wasse naar Ingelumerdyk 1 9036 VT MENALDUM BEGRIPPEN In de voorschriften wordt verstaan onder: Equivalente geluidsniveau (LAeq): Het gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse in de loop van een bepaalde periode optredende geluid. Geluidsniveau in dB(A): Het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uit gedrukt in dB(A), overeenkomstig de door de Interna tionale Elektrotechnische Commissie (IEC) terzake opge stelde regels, zoals neergelegd in de lEC-publikatie nr. 651, uitgave 1979. -
Geluidgevoelige bestemmingen: Gebouwen of objekten als aangewezen bij algemene maat regel van bestuur krachtens de artikelen 49 en 68 van de Wet Geluidhinder.
-
Inrichting: De Wet Milieubeheer verstaat hieronder elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht (bebouwing en het erf alsmede mobiele installaties en terreinen) welke als bewaar- of opslagplaats worden gebruikt.
-
Onbrandbaar: Het onbrandbaar zijn overeenkomstig het bepaalde in NEN 3881, uitgave 1975. Brandwerendheid van bouwdelen: De tijd uitgedrukt in minuten, gedurende welke enig bouwkundig onderdeel van een gebouw, niet zijnde een deur-, luik- of raamconstructie, zijn funktie moet kunnen blijven vervullen bij verhitting, bepaald volgens NEN 3884.
NEN: Een door het Nederlands uitgegeven norm.
Normalisatie
Instituut
(NNI)
NEN-EN: Een door het Comité Européen de Normalisation opgestelde en door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) als Nederlandse Norm aanvaarde en uitgegeven norm, § 1
ALGEMEEN
1. De elektrische installatie moet voldoen aan NEN 1010; indien in de inrichting ruimten aanwezig zijn met gasontploffingsge vaar moet de daar aanwezige installatie bovendien voldoen aan NEN 3410 en het elektrisch materieel aan NEN 3125, NEN-EN 50014 tot en met NEN-EN 50020, NEN-EN 50028 en NEN-EN 50039; de gevarenzone in deze ruimten moet voldoen aan de "Gevarenzo ne-indeling met betrekking tot gasontploffings-gevaar" (uitga ve P-182 van het Directoraat-Generaal van de Arbeid); 2. De elektrische installatie moet zodanig zijn uitgevoerd dat een behoorlijke oriëntatie binnen de inrichting mogelijk is en bij duisternis normale werkzaamheden, waaronder begrepen controlewerkzaamheden, kunnen worden verricht;
3. De elektrische installatie mag geen storing in de radio- en/of televisie-ontvangst als ook in het telecommunicatie-verkeer veroorzaken; § 2
BODEMBESCHERMING
1, Stoffen moeten zodanig worden bewaard verontreiniging van de bodem optreedt;
en gebezigd
dat geen
2.
Indien blijkt dat verontreinigende stoffen op of in de bodem en/of het grondwater dreigen te geraken of zijn geraakt, zo wel binnen als direct buiten de inrichting, anders dan ten gevolge van een ongewoon voorval in de zin van artikel 22 van de Wet bodembescherming (Stb. 1986, 374), moet dit terstond worden gemeld aan het bevoegd gezag; 3. Direkt na een in het voorschrift 2 bedoelde melding dient de bodem en/of het grondwater van de inrichting te worden on derzocht; de resultaten hiervan dienen zo spoedig mogelijk,
-3-
doch uiterlijk 3 maanden daarna te worden overlegd bevoegd gezag;
aan het
4. Bij verontreiniging van de bodem en/of het grondwater dient de oorzaak van de verontreiniging zo spoedig mogelijk te worden weggenomen en dient de verontreinigde bodem en/of het grond water overeenkomstig te worden verwijderd of behandeld; 5. Indien zich een onvoorziene gebeurtenis zoals een bedrijfsstoornis heeft voorgedaan of zich voordoet waardoor giftige of anderzins gevaarlijke, schadelijke of hinder veroorzakende stoffen buiten de inrichting zijn gekomen dan wel kunnen komen, moeten onmiddellijk maatregelen worden getroffen om de gevolgen van de gebeurtenis te beperken; van een en ander moet terstond kennis worden gegeven aan het bevoegd gezag; § 3
OPSLAG IN VAATWERK
1. In de inrichting mag maximaal 120 liter smeerolie en afgewerk te olie aanwezig zijn; 2.
Ledig ongereinigd vaatwerk moet worden behandeld als gevuld vaatwerk; 3. Het vaatwerk moet zijn opgeslagen op een vloeistofdichte vloer met opstaande randen; de vloer moet met de opstaande randen een bak vormen, waarvan de inhoud tenminste gelijk is aan de inhoud van de vaten die in deze bak zijn opgeslagen; de vloe ren en opstaande randen moeten bestand zijn tegen de inwerking door de opgeslagen vloeistoffen; 4. Indien een vat lekt, moet de lekkage terstond worden verholpen of moet de inhoud van het lekkende vat terstond worden overge bracht in een niet-lekkend vat dan wel moet het lekkende vat worden overgebracht in een zogenaamd overmaats vat; § 4
AFVALSTOFFEN EN AFGEWERKTE OLIE
1. Afvalstoffen mogen niet gestort of begraven;
in
de
inrichting
worden
verbrand,
-42.
Afvalstoffen of met afvalstoffen verontreinigd water mogen niet in de bodem worden gebracht of terecht kunnen Komen; het bewaren of bezigen van afvalstoffen op de bodem moet zodanig geschieden dat geen verontreiniging van de bodem kan optreden; 3. Met afvalstoffen verontreinigd water of afvalstoffen + afge werkte olie, niet zijnde snoeihout, bladeren en soortgelijke afvalstoffen, mogen niet in de bodem worden gebracht of te recht kunnen komen; 4. Afvalstoffen moeten op gezette tijden uit de inrichting worden afgevoerd; het afvoeren moet zodanig geschieden dat zich geen afvalstoffen in of buiten de inrichting kunnen verspreiden; 5. Het bewaren van afvalstoffen moet op ordelijke en nette wijze geschieden; van afvalstoffen afkomstige geur mag zich niet buiten de inrichting kunnen verspreiden; 6.
Het gebruik als brandstof van afgewerkte olie of mengsels daarvan in de zin van de Wet chemische afvalstoffen (Stb. 1976, 214) ia niet toegestaan; 7. Afvalstoffen die vallen onder de Wet chemische afvalstoffen moeten in de inrichting worden bewaard in daarvoor geschikte, vloeistofdichte verpakking; de verpakking van de afvalstoffen moet zijn voorzien van een etiket, waarop een te allen tijde duidelijk te onderscheiden wijze, is aangegeven welke catego rie afvalstof in de verpakking bevindt; 8. Afgewerkte olie dient in afwachting van afvoer uit de inrich ting te worden bewaard in een uitsluitend daarvoor bestemde tank; § 5
HET HOUDEN VAN DIEREN EN OPSLAG VAN MEST EN VOER
1. Behoudens ter bemesting van grond volgens de normale landbouwpraktijken mag het terrein van de inrichting niet worden bevloeid of op andere wijze mest of gier worden voorzien; 2.
Wanneer in de stallen dan wel op of nabij het erf ongedierte (zoals ratten, muizen of insekten) voorkomt, dienen doelmatige bestrijdingsmaatregelen te worden getroffen; 3. Op het terrein van de inrichting mag geen mest worden gedroogd
-5-
en/of verbrand; 4. Kadavers van dieren mogen niet op het terrein van de inrich ting worden begraven; zij dienen, in afwachting van afvoer uit de inrichting, te worden geborgen in een deugdelijke water dichte verpakking of in een goed gesloten, speciaal daarvoor bestemd(e) ruimte, vat of kist, welke zich bevindt op het terrein van de inrichting langs de openbare weg; kadavers dienen zo spoedig mogelijk uit de inrichting te worden verwijderd; 5. In de inrichting mogen ten hoogste de navolgende aantallen dieren aanwezig zijn; 120 melkrundvee, 90 jongvee en 30 scha pen en 2 paarden; 6.
Bij het verwijderen van mest en gier mag de omgeving niet worden verontreinigd; transport van dunne mest en gier moet daarom geschieden in volledig gesloten tankwagens; 7.
De in de stallen aanwezige vaste mest moet zoveel mogelijk dagelijks worden verzameld en overgebracht naar een nietvloeistofdoorlatende mestplaat, waarvan de plaats op de teke ning is aangegeven; de stapeling van de mest op deze plaat moet op zodanige wijze geschieden, dat alle uitzakkende vocht binnen de (rand van de) plaat wordt opgevangen en afgevoerd naar een vloeistofdichte opslagruimte; 8.
De transporten van mest dienen met zodanige voorzorgen te geschieden, dat het terrein, de wegen, de bodem en het grondwater niet worden verontreinigd; 9. Dunne mest, gier, spoel- en/of schrobwater moeten uit de stal worden afgevoerd naar de hiervoor bestemde vloeistofdichte opslagruimte; de opslagruimte mag niet zijn voorzien van een overstort; gedurende de opslagperiode mag de inhoud niet in beweging worden gehouden, behoudens gedurende korte tijd voor het ledigen van de opslagruimte; indien deze opslagruimte niet onder een stal is gelegen, moet: a. het transport naar de opslagruimte geschieden door middel van een gesloten riool of een daaraan gelijkwaardige voorziening, welke vloeistofdicht is uitgevoerd; b. de opslagruimte behalve tijdens het ledigen door middel van goed sluitende deksels, luiken of een daaraan ge lijkwaardige voorziening, gesloten worden gehouden; c. het transport van mest naar de opslagruimte plaatsvin den via een gesloten aanvoerleiding die zo dicht mogelijk bij de bodem van de opslagruimte uitmondt;
-610.
De vloer en de wanden van de opslagruimte moeten vloeistof dicht zijn uitgevoerd en zijn vervaardigd van gewapend beton of metselwerk; 11.
Het is verboden middelen welke genoemd zijn in art. 1 van de Bestrijdingsmiddelenwet in de inrichting in voorraad te hebben of te bewaren; 12.
De vloer in de melkkamer dient te zijn vervaardigd van vloeistofdicht beton of metselwerk en dient afwaterend te zijn gelegd naar een van een stankafsluiter voorziene schrobput; de schrobput dient via een gesloten leiding te zijn aangesloten op de riolering ofwel op een vloeistofdichte opslagruimte als bedoeld onder voorschrift 10; 13. Het reinigings- en spoelwater, afkomstig van het schoonmaken van de melkinstallatie en de opstellingsruimte van de melkkoeltank, mag in de mest- en/of gierkelder worden opgeslagen, indien een reinigings- en ontsmettingsmiddel op anorganische basis wordt gebruikt, waarvan het desinfektiebestanddeel wordt gevormd door Waterstofperoxyde of door hypochloriet en loog; indien een reinigings- en ontsmettings van andere samenstel ling wordt gebruikt, moet het reinigings- en spoelwater worden opgevangen in een speciaal daarvoor bestemde vloeistofdichte bak; dit afval dient, indien geen aansluiting op de riolering aanwezig is, regelmatig te worden afgevoerd naar een afvalwa terzuiveringsinstallatie; reinigings- en ontsmettingsmiddelen voor de melkapparatuur moet zijn opgeslagen in goed gesloten vaatwerk; § 7
GEDRAGSVOORSCHRIFTEN
1. De inrichting moet schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren; 2.
Installaties of onderdelen van installaties, welke buiten bedrijf zijn gesteld, moeten zijn verwijderd tenzij deze in goede staat van onderhoud verkeren; 3. Degene die de inrichting drijft is overigens gehouden te doen en na te laten hetgeen redelijkerwijs gevergd kan worden om gevaar en schade dan wel hinder buiten de inrichting te voor komen of te beperken; 4. Degene die de inrichting drijft, is verplicht aan alle in de inrichting werkzame personen een schriftelijke instructie te
-7-
verstrekken met het doel gedragingen hunnerzijds uit te slui ten die tot gevolg zouden kunnen hebben dat de inrichtig niet overeenkomstig de vergunning in werking is; een zodanige instructie behoort aan een daartoe aangewezen ambtenaar op diens verzoek te worden getoond; 5. Degene die de inrichting drijft, is verplicht aan een daartoe aangewezen ambtenaar op diens eerste verzoek alle documentatie ten behoeve van leidingen, tanks, appendages, akoestische gegevens, emissiegegevens en dergelijke, alsmede periodieke onderhoudsschema's en inspecties ter inzage te geven; de bevindingen van alle inspecties dienen in een register te worden vastgelegd; 6. Tijdens het bevoorraden van de inrichting moet tijdens het aan- en afvoeren van produkten en het afvoeren van afvalstof fen uit de inrichting, de openbare weg zoveel mogelijk worden vrijgehouden; de toegangen naar woningen en andere belendingen moeten worden vrijgehouden;
5. Op de openbare weg mogen geen werkzaamheden worden verricht; § 8
WERKTÜIGENBERGING CONSTRUCTIE
1. De vloer van de werktuigenberging moet vloeistofdicht zijn en van onbrandbaar en oliebestendig materiaal zijn vervaardigd; de vloer mag niet afwaterend naar een uitgang zijn gelegd; doorvoeringen van kabels of leidingen door de vloer moeten vloeistofdicht zijn afgewerkt; 2.
Op het buitenterrein mogen geen werkzaamheden aan motorvoer tuigen en/of onderdelen daarvan worden uitgevoerd (met uitzon dering van gebruikelijke controlerende werkzaamheden); § 9
OPSLAG VAN DIESELOLIE IN EEN BOVENGRONDSE STALEN TANK
1. Opslag van K3-vloeistoffen vindt plaats in een bovengrondse stalen tank met een inhoud van meer dan 200 liter en ten hoogste 3.000 liter; 2.
De stijfheid en sterkte van een tank moeten voldoende zijn om schadelijke vervorming als gevolg van zettingen, eventuele verzakking van de steunpunten of als gevolg van overdruk bij vulling of overvulling te voorkomen terwijl de dichtheid onder
-8-
alle omstandigheden moet zijn verzekerd; 3. De ondersteunende constructie van een tank moet uit onbrand baar materiaal bestaan; op plaatsen waar kans op verzakking bestaat, moet een doelmatige fundering zijn aangebracht; 4, Een tank moet tenminste 3 meter van een gebouw en tenminste 5 meter van enig tot de inrichting behorend brandbaar gebouwon derdeel of een bewaarplaats van brandgevaarlijke stoffen zijn verwijderd, tenzij de wand van het gebouw of de bewaarplaats een brandwerendheid bezit van tenminste 60 minuten; 5. Een tank moet zijn voorzien van een ontluchtingsleiding met een inwendige middellijn van ten minste 30 mm; de ontluch tingsleiding moet stevig zijn bevestigd, moet uitmonden in de buitenlucht en tegen inregenen zijn beschermd; 6. Indien een niveau-aanwijzing of peilvoorziening aan de tank is aangebracht, moet deze zodanig zijn ingericht dat het uitstro men van vloeistof uit de tank, ook door verkeerde werking of door breuk, onmogelijk is; 7. In elke aansluiting op een tank beneden het hoogste vloeistof niveau en in de toevoerleiding naar een verbruikstoestel moet zo dicht mogelijk bij de tankwand een metalen afsluiter zijn geplaatst; deze moet zodanig zijn uitgevoerd dat duidelijk is te zien of de afsluiter is geopend, dan wel is gesloten; de zich direkt tegen de buitenwand van de tank bevindende verbin dingsstukken en de appendages beneden het hoogste vloeistofni veau moeten van staal zijn vervaardigd; 8. Het uitwendige van een tank en de leidingen moet deugdelijk tegen corrosie zijn beschermd, bijvoorbeeld door een opper vlaktebehandeling en het direct daarna aanbrengen van een doelmatige verflaag; 9. Leidingen moeten bovengronds zijn gelegd; voor het opvangen van regenwater dient de tank + lekbak van een dak of zeil te worden voorzien; 10. Een tank moet zijn omgeven door een vloeistofdichte omwalling of muur van zodanige hoogte dat samen met een vloeistofdichte vloer een vloeistofdichte lekbak ontstaat met een inhoud tenminste gelijk aan de inhoud van de tank; deze omwalling of muur moet voldoende sterk zijn om weerstand te kunnen bieden aan de als gevolg van een lekkage optredende vloeistofdruk; voor het opvangen van regenwater dient de lekbak van eenm dak of zeil te worden voorzien;
11.
De tank dient tegen aanrijding te zijn beveiligd met behulp van vangrails, betonnen paaltjes of een ander gelijkwaardige voorziening; 12.
Een tank mag slechts voor 95% worden gevuld;
13. Onmiddellijk nadat de vloeistof in een tank is overgebracht en de losslang is afgekoppeld, moet de vulstomp, de vulopening of de vulleiding met een goed sluitende dop of afsluiter worden afgesloten; 14. Olieleidingen, met uitzondering van flexibele leidingen aan een aftapvoorziening en flexibele verbindingsstukken, moeten zijn vervaardigd van metaal van voldoende mechanische sterkte; de verbindingen moeten onder alle normale bedrijfsomstandighe den even sterk zijn als de rest van de leiding; de leidingen en de appendages moeten blijvend oliedicht zijn; 15. De omgeving van een tank moet vrij van brandgevaarlijke stof fen worden gehouden; de begroeiing in de omgeving van een tank kort worden gehouden; § 8
HANDPOMPEN
1. De handpomp dient te zijn voorzien van een automatische vulafsluiter; 2. Een handpomp moet zodanig zijn ingericht, dat slechts geduren de een daartoe strekkende opzettelijke bediening, vloeistof uit de handpomp kan stromen; 3. Als er geen toezicht wordt gehouden moet een handpomp zijn afgesloten, zodat onbevoegden de pomp niet in werking kunnen stellen; 4. Op plaatsen waar tankende motorvoertuigen kunnen worden opge steld moet een vloeistofdichte verharding zijn aangebracht die zich vanaf de pomp uitstrekt over een afstand van tenminste de lengte van de afleverslang plus 1 meter, met een minimum van 5 meter; § 9
BLUSMIDDELEN
-101.
Teneinde een begin van brand effectief te kunnen bestrijden moeten voldoende branablusmidaeien aanwezig zijn met een in houd van tenminste 7 kg bluspoeaer; er dient tenminste één brandblusmiddel te worden geplaatst nabij de aieseioiieopsiag en in de werkplaats; 2.
Alle blusmiddelen moeten voor een ieder duidelijk zichtbaar en gemakkelijk bereikbaar zijn aangebracht of opgehangen, voor direct gebruik gereed zijn en in goede staat van onderhoud verkeren; 3. De blusmiddelen dienen ten minste éénmaal per jaar door een door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige te worden gecontroleerd; de draagbare blustoestellen dienen gecontro leerd te worden overeenkomstig het gestelde in NEN 2559; 4. Draagbare blustoestellen moeten zijn voorzien van een Rijks keurmerk met rangnummer; § 12 GELUID 1.
Het equivalente geluidniveau (LAeq) geproduceerd door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden mag, gemeten en beoordeeld volgens de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai, IL—HR-13-01" van maart 1981, ter plaatse van woningen van derden, andere geluidgevoelige bestemmingen en - voor zover binnen een afstand van 50 m van de grens van de inrich ting geen woningen van derden of geluidgevoelige bestemmingen aanwezig zijn - op enig punt 50 m van de inrichting niet meer bedragen dan: a. 45 dB(A) tussen 06.00 en 19,00 uur; b. 40 dB(A) tussen 19.00 en 22.00 uur; c. 35 dB(A) tussen 22.00 en 06.00 uur; 2.
Het maximale geluidniveau (Lmax) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden mag de in het/de voorschrift(en) 1 genoemde toelaatbare geluidniveaus met niet meer dan 10 dB overschrijden; de piekwaarde mag in de ieder geval niet meer bedragen dan: a. 60 dB(A) tussen 06.00 en 19.00 uur; b. 55 dB(A) tussen 19.00 en 22.00 uur; c. 45 dB(A) tussen 22.00 en 06.00 uur; 3.
Alle verbrandingsmotoren ( van bijvoorbeeld tractor(en)) dienen van een doelmatige geluiddemper te zijn voorzien;
Aan:
Menaidum Verzonden Uw brief Behandeld door Doorkiesnummer Ons kenmerk Onderwerp Bijlagefn]
Gemeentebestuur van Menaldumadeel
Postadres Postbus 3 9035 ZW Menaidum Telefoon [0518] 452 900 Bezoekadres Dyksterbuorren 16 9036 MR Menaidum Fax [0518] 452 999
maatschap Wassenaar Ingelumerdyk 1 9036 VT MENALDUM
4 februari 2003
- * FE3.
2003
W M. Meijer (0518)452966 melding 8.19 Wet milieubeheer - kopie melding + tekening
Op 29 januari 2003 hebben wij uw melding ex artikel 8.19 Wet Milieubeheer met betrekking tot het verlengen van de ligboxenstal en het wijzigen van de indeling van de bestaande stal en erf op het perceel Ingelumerdyk 1 te Menaidum ontvangen. Wij kunnen akkoord gaan met de melding. De mel ding zal binnenkort overeenkomstig artikel 8.19 Wet Milieubeheer jo artikel 6.1 Inrichtingen- en Vergunningenbesluit worden bekendgemaakt. Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met mevrouw W.M. Meijer op bovengenoemd doorkiesnummer.
Hoogachtend, Burgemeester en wethouders van Menaldumadeel; namens dezen,
Email
[email protected] Bankrelatie BNG te Den Haag Rek. 28.50.05.456
AÜ02
9-m8i9 brf
BESLUIT
BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MENALDUMADEEL
Beschikkende de aan: - maatschap J. en R.A. Wassenaar te Beetgumermolen vigerende vergunning ingevolge de Wet Milieubeheer voor een melkrundveehouderij op het perceel kadastraal bekend gemeente Beetgum, sectie E, nummer 576, gelegen aan Ingelumerdyk 1 te Menaldum met gebruikmaking van artikel 8.22 Wet milieubeheer te wijzigen. overwegende, dat het aan deze vergunning verbonden voorschriftenpakket in het belang van de bescherming van het milieu dient te worden gewijzigd; dat de wijzigingen behelzen het aanpassen en aanvullen van de voorschriften aan de hand van de door ons opgestelde standaardvoorschriften, welke zijn gebaseerd op de ontwikkelingen op het gebied van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu; dat door het wijzigen van het voorschriftenpakket, zoals hierbij aangegeven, de bescherming van het milieu in voldoende mate wordt gewaarborgd; dat van de vergunninghouder binnen de in artikel 3:23 van de Algemene Wet Bestuursrecht gestelde termijn geen bericht is ontvangen, zodat moet worden aangenomen, dat zij zich met de aanvraag en het ontwerpbesluit kunnen verenigen; dat overigens geen zienswijzen tegen het ontwerpbesluit zijn ingebracht; gelet op de Wet Milieubeheer en de Algemene Wet Bestuursrecht; BESLUITEN: de verleende vigerende vergunning te wijzigen overeenkomstig de in de bij dit besluit behorende bijlage (bestaande uit 13 bladzijden) vermelde voorschriften en een considerans.
Menaldum : 5 december 2006 Verzonden: Burgemeester namens dezen
H. Mulder Productgroepmanager VROM
jn Menaldumadeel;
Considerans 1.
Onderwerp aanvraag.
Op 18 januari 1994 is een revisievergunning Wet milieubeheer voor het in werking hebben van een melkrundveehouderij verleend aan Maatschap J. en R. A. Wassenaar. Ingelumerdyk 1 te Menaldum, kadastraal bekend gemeente Beetgum, sectie E, nummer 576. Op grond van artikel 8.22 van de Wet milieubeheer zijn wij verplicht regelmatig te bekijken of de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden nog toereikend zijn op het gebied van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu (stand der techniek) en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu. De inrichting valt, gelet op de aard en omvang van de bedrijfsactiviteiten, niet onder de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) op grond van artikel 8.40 van de Wet milieubeheer. Zij is derhalve vergunningplichtig op grond van de Wet milieubeheer. Ook een verandering is vergunningplichtig. Bestaande vergunningen/meldingen: 1 Oprichtingsvergunning Wet milieubeheer 18 januari 1994, voor het in wer king hebben van een melkrundveehouderij; 2 30 september 1992 melding Besluit mestbassins milieubeheer: 3 20 januari 2003 melding 8.19 Wet milieubeheer. De reden van de vergunningaanvraag is de ouderdom van de vergunning. De binnen de inrichting aanwezige mestsilo is gebouwd na 1 juni 1987 en voldoet derhalve aan de toetredingsvoorwaarden van de Algemene maatregel van bestuur '"Be sluit mestbassins milieubeheer". Onderhavige milieuvergunning heeft derhalve geen betrekking op de binnen de inrichting aanwezige mestsilo. In totaal wordt er vergunning gevraagd voor het houden van: 160 stuks melkkoeien; 100 stuks vrouwelijk jongvee tot ca. 2 jaar;
2.
Coördinatie.
Er is geen sprake van coördinatie met een aanvraag om een bouwvergunning.
3.
Inhoudelijke overwegingen.
Ten aanzien van de aspecten genoemd in de artikelen 8.8, 8.9, 8.10, 811, 8.12 en 8.13 van de Wet milieubeheer, die bij de vergunningverlening dienen te worden betrokken overwegen wij het volgende:
Artikel 8.8, eerste lid: bij de beslissing op de aanvraag dienen wij in ieder geval het volgende te betrekken:
a. b. c.
de bestaande toestand van het milieu; de gevolgen, die de inrichting kan veroorzaken voor het milieu; de met betrekking tot de inrichting en het gebied waar de inrichting zal zijn of is gelegen, redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen die van belang zijn met het oog op de bescherming van het milieu:
d. e.
de ingebrachte adviezen en bedenkingen; de mogelijkheden tot bescherming van het milieu, door de nadelige gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken, te voorkomen, dan wel zoveel mogelijk te beperken, voor zover zij niet kunnen worden voorkomen.
ad a. De directe omgeving van de inrichting kan worden gekenschetst als een agrarische omgeving. ad b. De gevolgen voor het milieu die de inrichting zou kunnen veroorzaken hebben hoofdzakelijk betrekking op de onderstaande aspecten: • Geluid- en trillinghinder, tengevolge van de aanwezige installaties (zoals venti latoren en motoren), de werkzaamheden binnen de inrichting en de verkeersbewe gingen van en naar de inrichting; • Bodem- en grondwaterverontreiniging, tengevolge van het huisvesten van die ren, de opslag en aflevering van dieselolie, de opslag van gevaarlijke stoffen en de opslag van (vaste) mest; • Lucht (stankhinder en verzuring), tengevolge van het houden van dieren en het in gebruik hebben van koelinstallaties; • Afvalstoffen, tengevolge van de activiteiten binnen de inrichting; • Afvalwater, tengevolge van het schrobwater afkomstig van de stallen en het spoelwater afkomstig van het reinigen van de meikinstallatie; • Energieverbruik en waterverbruik, tengevolge van het in gebruik hebben van installaties binnen de inrichting, water ten behoeve van het drinkwater voor vee en het reinigen van de inrichting. ad c. Er zijn geen ontwikkelingen te verwachten die van belang zijn met het oog op de bescherming van het milieu. ad d. Het ontwerpbesluit heeft van 12 oktober t/m 22 november 2006 ter inzage gelegen. Er zijn geen bedenkingen tegen het ontwerpbesluit binnengekomen. ad e. Ten aanzien van de mogelijkheden tot het beschermen van het milieu, overwegen wij het volgende:
Geluidshinder Bestaande toestand van het milieu Met betrekking tot het stellen van geluidsgrenswaarden dient rekening te worden ge houden met het gestelde in de "Handreiking industrielawaai en vergunningverlening" van oktober 1998. Gelet op hoofdstuk 4 van de handreiking voornoemd, moet, zolang er nog geen gemeentelijke nota industrielawaai is vastgesteld, bij het opstellen van ge luidsvoorschriften in het kader van de vergunningverlening gebruik worden gemaakt van de oude systematiek van richt- en grenswaarden zoals die in de Circulaire Indu strielawaai van 1979 was opgenomen. Berekeningen dienen uitgevoerd te worden con form de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai" van maart 1981 (aangepast in april 1999). [n dit kader dient bij de vaststelling van de geluidsnormen een drietal elementen betrokken te worden en wel: richt waarden; grenswaarden;
li
ontheffingen. De richtwaarden zijn afhankelijk van de aard van het gebied. In de onderhavige situa tie, waarbij sprake is van een landelijk gebied, geldt een richtwaarde van 45 dB(A) etmaalwaarde. Als grenswaarde geldt het referentieniveau van het omgevingsgeluid met als maximum niveau de etmaalwaarde van 50 dB(A) op de dichtstbijzijnde wo ning van derden. Binnen de inrichting is een beperkt aantal geluidsbronnen aanwezig, n.1.: 1. Tractoren; 2. Voedersilo's Gelet op de aanwezige geluidsbronnen, de ligging van de inrichting en de reeds eerde re vergunde rechten van 45-40-35 d(B)A voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. T.a.v. het maximale geluidsniveau dient gestreefd te worden naar het voorkomen van maximale geluidsniveau's die meer dan 10 d(B)A boven het langtijdgemidelde uitko men. Als grenswaarde moet 55-50-45 d(B)A voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode worden gehanteerd. De verkeersaantrekkende werking van de inrichting is zeer gering van omvang. De voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) voor het wegverkeerslawaai als bedoeld in de circulaire van de minister van VROM d.d. 29 februari 1996 (kenmerk MGB 96006131) zal niet overschreden worden.
Bodem- en/of grondwaterverontreiniging Binnen de inrichting vinden een aantal bodembedreigende activiteiten plaats zoals: de opslag van (vaste)mest; de opslag van kuilvoer; de opslag en aflevering van dieselolie; de opslag van reinigingsmiddelen. Met betrekking tot de bodembescherming is aansluiting gezocht bij de recentelijk ver nieuwde Richtlijn Bodembescherming. In de vergunningvoorschriften is geëist dat op al die plaatsen waar bodembedreigende activiteiten plaatsvinden, er voorzieningen moeten worden getroffen die ertoe leiden dat het risico van bodemverontreiniging wordt gereduceerd tot 'verwaarloosbaar risico op bodemverontreiniging van enige re levantie (bodemrisicocategorie A), zoals bepaald in de NRB'. Conform de NRB zijn voorschriften verbonden aan de vergunning voor de opslag van (vaste) mest en kuilvoer. De voorschriften met betrekking tot de opslag en het afleveren van dieselolie zijn ge baseerd op, of verwijzen naar de PGS 30 Vloeibare aardolieproducten buitenopslag van K3-producten in bovengrondse stalen tanks (tot 150 m3). De voorschriften met betrekking tot de opslag van gevaarlijke stoffen zijn gebaseerd op, of verwijzen naar de PGS 15 opslag gevaarlijke stoffen in emballage; opslag van vloei stoffen en vaste stoffen (0-10 ton).
III
Lucht (stankhinder en verzuring) Stankhinder Bij de behandeling van vergunningaanvragen voor veehouderijen dient tevens de stankhinder te worden beoordeeld. Hiertoe is de brochure Veehouderij en Hinderwet opgesteld, die met ingang van 30 oktober 1996 is vervangen door de Richtlijn Vee houderij en Stankhinder 1996. Deze richtlijn bevat een algemeen beoordelingskader dat door de gemeenten verder moet worden toegesneden op de concrete situatie bij de betreffende veehouderij. Uit jurisprudentie blijkt echter dat voor de bepaling van de omgevingscategorie moet worden teruggevallen op de brochure Veehouderij en Hinderwet. Op 30 oktober 1996 is de Richtlijn Veehouderij en Stankhinder in werking getreden met een geldigheidsduur van vier jaar. Derhalve is de werking per 1 november 2000 beëindigd. Echter op dit moment is er nog geen nieuwe regelgeving vastgesteld betref fende stankhinder van veehouderijbedrijven en wordt de Richtlijn nog steeds als be oordelingskader toegepast. Het bedrijf is gelegen in het buitengebied. Binnen de inrichting is een bedrijfswoning gelegen. De dichtstbijzijnde woning van derden is gelegen op een afstand van 260 me ter (gemeten) uit de gevel van de bestaande stallen. Bij toetsing aan de brochure Veehouderij en Hinderwet moet de omgeving waarin de onderhavige inrichting is gelegen derhalve worden aangemerkt als een categorie IV gebied. Er wordt een vergunning aangevraagd voor 160 stuks melkrundvee. 100 stuks vrouwe lijk jongvee tot ca 2 jaar. Het vee zal in de aanwezig ligboxenstal worden gehuisvest. De Richtlijn geeft aan dat de minimale afstand voor rundveebedrijven (afstand tussen de buitenzijde van het gevoelig object en het dichtstbijzijnde emissiepunt die moet worden aangehouden ten opzichte van de woningen van derden) minimaal 50 meter moet bedragen in een categorie IV omgeving. De inrichting voldoet aan de minimale afstand. Cumulatie van stankhinder Voor het houden van vee moet. naast de individuele stankhinder. tevens worden be oordeeld of door vergunningverlening geen onaanvaardbare cumulatie ontstaat. Met cumulatieve hinder wordt bedoeld de totale stankhinder die door meerdere veehoude rijen bij een gevoelig object wordt veroorzaakt. In de directe omgeving andere vee houderij gelegen. Dit betreft echter geen intensieve veehouderijen. Verder zijn er in de omgeving geen grote veehouderijen aanwezig die nog een wezenlijke bijdrage zouden kunnen leveren aan de cumulatieve bijdrage van stankhinder op enig gevoelig object in de omgeving. Van cumulatieve stankhinder is derhalve , gezien de situatie ter plaatse geen sprake. Ammoniakemissie Bij beslissingen inzake vergunningen voor het bedrijfsmatig houden van vee betrekt het bevoegd gezag de gevolgen voor het milieu, voor zover het de ammoniakdepositie betreft, uitsluitend op de wijze die is aangegeven bij of krachtens de artikelen 6 en 7 van de op 8 mei 2002 in werking getreden Wet ammoniak en veehouderij (Wav).
IV
Het toetsingskader zoals is neergelegd in de artikelen 8.8, 8,9, 8.10, 811, 8.12 en 8.13 van de Wet milieubeheer blijft derhalve, voor wat betreft de gevolgen veroorzaakt door de ammoniakdepositie, buiten toepassing. De ammoniakuitstoot die wordt veroorzaakt door de vergunningaanvraag voor onder havige inrichting kan. met inachtneming van bijlage I van de Regeling ammoniak en veehouderij als volgt worden berekend: 160 stuks melkrundvee (diercode A 1.6.1) ammoniak; 100 stuks vrouwelijk jongvee tot ca 2 jaar (diercode A 3) ammoniak;
Totaal ammoniak.
x 9.5 = 1520 kg x 3,9 =
390 kg
1910 kg
Nu de inrichting niet in een kwetsbaar gebied of binnen een zone van 250 meter rond een zodanig gebied is gelegen behoeft de aanvraag om vergunning niet te resulteren in een weigering van de vergunning. De inrichting is voorts niet zodanig van omvang dat de vergunning op grond van het bepaalde in artikel 4, lid 2 van de Wet ammoniak en veehouderij (het van toepassing zijn van de zogenaamde IPPC-richtlijn) geweigerd zou moeten worden. Koelinstallaties Op de in de inrichting aanwezige koelinstallatie is het "Besluit broeikasgassen Wms" en de "Regeling lekdichtheidsvoorschriften koelinstallaties 1997" van toepassing. Energie- en waterverbruik • Elektriciteit en gas Bij vergunningpiichtige inrichtingen kan de mate waarin aandacht wordt besteed aan zuinig gebruik van energie afhankelijk worden gesteld van het totale energieverbruik. De ondergrens is gezet bij een jaarlijks energieverbruik van 50.000 kWh elektriciteit of 25.000 m3 aardgas. Voor bedrijven onder deze grens liggen instrumenten als voor lichting, fiscale en subsidieregelingen meer voor de hand. Binnen de inrichting wordt energie gebruikt in de vorm van elektriciteit, aardgas en dieselolie. Voor de betreffende bedrijfstak zijn geen Meerjaren Afspraken (MJA) ge maakt met betrekking tot energiebesparende maatregelen. Het energieverbruik is niet dusdanig dat hieraan naast algemeen gebruikelijke voorschriften nog specifieke aan dacht moet worden besteed. • Water Een haalbaarheidsonderzoek kan worden verlangd, wanneer het waterverbruik tussen de 5.000 en 50.000 m' / jaar ligt. Een uitgebreid waterbesparingsonderzoek kan ver plicht worden gesteld, wanneer het bedrijf een waterverbruik heeft van meer dan 50.000 m' / jaar. Het watergebruik is voornamelijk t.b.v. het vee en voor de reiniging van de stallen en de melkput. Naast de gebruikelijke besparingsmogelijkheden zijn er binnen de inrich ting weinig mogelijkheden om tot verdere waterbesparing te komen.
v
Artikel 8.8, tweede lid: bij a. b. c.
de beslissing op de aanvraag dienen wij tevens rekening te houden met: het geldende milieubeleidsplan. het bepaalde in artikel 10.14. geldende riehtwaarden voor de onderdelen van het milieu, waarvoor de inrichting gevolgen kan hebben.
ad a. Er is nog geen gemeentelijk milieubeleidsplan vastgesteld. ad b. Er is geen strijdigheid met het Landelijk Afvalbeheersplan 2002-2012. ad.c. Er zijn geen riehtwaarden van toepassing voor de onderdelen van het milieu waarvoor de inrichting gevolgen kan hebben.
Artikel 8.8, derde lid: bij de beslissing op de aanvraag dienen wij het volgende in acht te nemen: a. geldende grenswaarden voor de onderdelen van het milieu, waarvoor de in richting gevolgen kan hebben, die van kracht zijn op basis van hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Milieukwaliteitseisen) of die voortvloeien uit hoofdstuk 5 van de Wet geluidhinder (Zones rond industrieterreinen); b. instructieregels op basis van artikel 8.45 van de Wet milieubeheer; c. instructieregels op basis van de Provinciale milieuverordening (art. 46 Wet milieubeheer); d. bindende ministeriële aanwijzingen die op grond van art. 8.27 zijn gegeven. ad a. Er zijn geen grenswaarden van toepassing voor de onderdelen van het milieu die voor de inrichting gevolgen kunnen hebben. ad b. Er zijn geen instructieregels van toepassing. ad c. Er zijn nog geen instructieregels op grond van de provinciale milieuverordening van kracht. ad d. Met betrekking tot de vergunningverlening heeft de minister van VROM geen binden de aanwijzingen gegeven. Gesteld kan worden dat er geen strijdigheid bestaat met de in dit artikel genoemde grenswaarden c.q. regels.
Artikel 8.9: bij de beslissing op de aanvraag dienen wij er zorg voor te dragen, dat er geen strijd ontstaat met de regels, gesteld bij of krachtens de Wet milieubeheer, dan wel bij of krachtens de in art. 13.1, tweede lid genoemde wetten.
Artikel 8.10: een vergunning kan slechts worden geweigerd in het belang van het milieu.
VI
Om nadelige gevolgen voor het milieu zoveel mogelijk te voorkomen c.q. te beperken zijn aan de vergunning voorschriften verbonden (voorzover dat redelijkerwijs kan worden gevergd), die de grootst mogelijke bescherming bieden, zoals bedoeld in artikel 8.10 van de Wet milieubeheer. Artikel 8.11: In een vergunning wordt duidelijk aangegeven waarop zij betrekking heeft. Zoals uit deze considerans blijkt heeft de vergunning betrekking op een melkrundveehouderij met 160 stuks melkrundvee, 100 stuks vrouwelijk jongvee, opslag vaste mest, dunne mest, kuilvoer, veevoeder en kunstmest in een silo, gevaarlijke en brandbare stoffen in emballage en een bovengrondse tank. Artikel 8.12: De aan een vergunning te verbinden voorschriften geven de doelen aan die de vergunninghouder dient te verwezenlijken ter bescherming van het milieu. In deze vergunning zijn voorschriften opgenomen die het doel voorschrijven waar de vergunninghouder aan moet voldoen om optimale bescherming van het milieu te bewerkstelligen. Het gaat hierbij om de voorschriften met betrekking tot het milieulogboek. In dit logboek moet worden vermeld; de onderhoudscontracten met betrekking tot aanwezige installaties, resultaten van uitgevoerde bodemonderzoeken, certificaten of bewijzen van aanwezige tanks, filters en andere voorzieningen, periodiek onderhoud en keuringen van installaties, niet-periodieke keuringen van elektrische of bouwkundige voorzieningen of installaties, jaarlijkse overzichten van het verbruik van gas. water en elektriciteit, veiligheidinformatiebladen met betrekking tot de in de inrichting aanwezige gevaarlijke stoffen, afgiftebewijzen van gevaarlijke stoffen.
Artikel 8.13: Aan een vergunning kunnen in het belang van de bescherming van het milieu andere voorschriften worden verbonden. Deze voorschriften moeten in ieder geval inhouden; metingen, registraties, het melden van uitkomsten van deze metingen en registraties, om te bepalen wat de inrichting voor nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt. In deze vergunning zijn voorschriften opgenomen met betrekking bedrijfsinterne milieuzorg (BIM) en tot het registreren van alle metingen, onderzoeken, keuringen en controles voorzover het milieurelevante milieueffecten betreft.
4. Adviezen/ bedenkingen. Door de Inspectie Milieuhygiëne is het project Sanering Stukkenstroom gestart. Dit project heeft tot doel de stukkenstroom tussen bevoegde instanties en de Inspectie Milieuhygiëne te verminderen. Daarom hebben wij geen aanvraag naar de Inspectie gestuurd. 5. Procedure. De procedure is uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde in de Wet milieubeheer en de Algemene wet bestuursrecht. Op grond van bovengenoemde afweging bestaat er geen bezwaar tegen het verlenen van de gevraagde vergunning.
VII
Voorschriften behorende bij de milieuvergunning van de Maatschap J. en R. A. Wassenaar, Ingelumerdyk 1 te Menaldum. Inhoudsopgave
1
ALGEMEEN I. i 1.2 l .3 1.4 l .5 1.6
2
GELUID 2.1 2.2
3
5
DRIJFMEST EN GIER VASTE MEST
OPSLAG VAN VEEVOEDER 4.1 4.2 4.3
KUIL VOER VEEVOEDER EN KUNSTMEST IN EEN SILO STRO EN HOOI
OPSLAG VAN GEVAARLIJKE EN BRANDBARE STOFFEN 5.1 5.2 5.3
1 1 1 3 3 3 3
4
LANGETIJDGEMIDDELD BEOORDELINGSNTVEAU EN PEEKNIVEAU' S... 4 UITZONDERING PIEKNIVEAU'S EN CONTROLE 5
OPSLAG VAN MEST 3.1 3.2
4
GEDRAGSVOORSCHRIFTEN REGISTRATIE EN BEWAREN VAN DOCUMENTEN ELEKTRISCHE INSTALLATIE BRANDPREVENTIE EN BRANDBESTRIJDING HUISVESTING DIERSOORTEN BODEMBESCHERMING
Pagina
5 5 6
6 6 6 6
6
BESTRIJDINGSMIDDELEN/ DIERGENEESMIDDELEN 5 GEVAARLIJKE STOFFEN EN BRANDBARE STOFFEN IN EMBALLAGE ... 7 OPSLAG EN AFGIFTE VAN DIESELOLIE 8
6
TRANSPORTMIDDELEN
8
7
AFVALSTOFFEN
8
7.1 7.2 7.3 7.4
8 9
ALGEMEEN AFVALWATER KADAVERS GEVAARLIJKE .AFVALSTOFFEN
KOEL- EN VRIESINSTALLATIES BEGRIPSBEPALINGEN..
9 9 9 9
9 lt
1 1.1
ALGEMEEN GEDRAGSVOORSCHRIFTEN
1.1.1
De inrichting moet in werking zijn conform de aanvraag en de daarbij behorende be scheiden om een nieuwe de gehele inrichting omvattende vergunning op grond van de Wet milieubeheer, mits dit niet in strijd is met de navolgende voorschriften, en bo vendien moet de inrichting voldoen aan de bepalingen die in de onderstaande voor schriften zijn opgenomen.
1.1.2
De inrichting moet schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud verke ren.
1.1.3
Ramen en deuren van stallen moeten gesloten worden gehouden, voor zover ze geen functie hebben voor luchtinlaat of het doorlaten van personen, dieren, vaste mest. of goederen.
1.1.4
Installaties of onderdelen van installaties welke buiten bedrijf zijn gesteld, moeten zijn verwijderd tenzij deze in een goede staat van onderhoud verkeren.
1.1.5
In geval van een langdurige onderbreking van de werkzaamheden (langer dan 3 maanden), bij bedrijfsbeëindiging of bij een faillissement moeten alle in de inrichting aanwezige afvalstoffen c.q. gevaarlijke (afval)stoffen volgens de hierop van toepas sing zijnde wet- en regelgeving worden afgevoerd.
1.1.6
Het aantrekken van insecten, knaagdieren en ander ongedierte moet zo veel mogelijk worden voorkomen. Zo vaak de omstandigheden daartoe aanleiding geven, moet doelmatige bestrijding van insecten, knaagdieren en ander ongedierte plaatsvinden.
1.1.7
De inrichtinghouder is overigens gehouden te doen en na te laten hetgeen redelijker wijs gevergd kan worden ter bescherming van het milieu en de leefomgeving, waar onder mede wordt verstaan het voorkomen dan wel zoveel mogelijk beperken van de nadelige gevolgen voor het milieu, het voorkomen dan wel zoveel mogelijk beperken van stankhinder en de zorg voor een zuinig gebruik van energie en water.
1.1.8
Tijdens het pneumatisch vullen van voedersilo's moeten maatregelen zijn getroffen om verspreiding van stof buiten de inrichting te voorkomen.
1.1.9
De in de inrichting aangebrachte of gebruikte verlichting, moet zodanig zijn afge schermd dat geen directe lichtstraling buiten de inrichting waarneembaar is.
1.1.10 Onderhoudswerkzaamheden, waarvan redelijkerwijs moet worden aangenomen, dat deze buiten de inrichting nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken, dan wel dat hiervan in de omgeving meer nadelige gevolgen voor het milieu worden on dervonden dan uit de normale bedrijfsvoering voortvloeit moeten ten minste 5 werk dagen voor de aanvang van de uitvoering aan het bevoegd gezag worden gemeld. 1.1.11 Bij het verwijderen van mest of gier mag de omgeving niet worden verontreinigd. Transport van dunne mest of gier moet geschieden in gesloten tankwagens. Vaste mest moet worden getransporteerd met behulp van daartoe geschikte transportmidde len. die op correcte wijze zijn beladen. 1.2 .1
1.2
REGISTRATIE EN BEWAREN VAN DOCUMENTEN In de inrichting wordt een milieulogboek bijgehouden, dat een registratie omvat van de resultaten van alle metingen, onderzoeken, registraties, keuringen en controles
1
voorzover het gegevens van milieurelevante milieueffecten betreft. De resultaten en de gegevens in het milieulogboek moeten: te allen tijde in de inrichting aanwezig zijn desgevraagd aan het bevoegd gezag ter inzage en controle worden verstrekt gedurende 5 jaar in de inrichting worden bewaard.
1.2.2
1.3 .3.1
1
1.4 .4.1
1
Het milieulogboek moet in ieder geval de volgende gegevens bevatten. a. onderhoudscontracten met betrekking tot de in de inrichting aanwezige installaties b de resultaten van uitgevoerde bodemonderzoeken c. certificaten of bewijzen van: de installatie van tanks, filters en andere voorzieningen, periodiek onderhoud of keuring van in de inrichting aanwezige installaties niet-periodieke keuringen van elektrische of bouwkundige voorzieningen of installaties, jaarlijkse overzichten van nutsbedrijven van het verbruik van water, gas en elektriciteit, d. de veiligheidsinformatiebladen die betrekking hebben op de in de inrichting aan wezige gevaarlijke stoffen e. afgiftebewijzen van bedrijfsafvalstoffen f. meitellingen.
ELEKTRISCHE INSTALLATIE De elektrische installatie moet voldoen aan NEN 1010.
BRANDPREVENTIE EN BRANDBESTRIJDING Teneinde een begin van brand effectief te kunnen bestrijden, moeten tenminste de op de bij deze vergunning behorende tekening aangegeven brandblusmiddelen aanwezig zijn.
1.4.2
Brandblusmiddelen moeten voor een ieder duidelijk zichtbaar zijn, steeds voor on middellijk gebruik beschikbaar zijn en onbelemmerd kunnen worden bereikt. De brandblusmiddelen moeten jaarlijks door een deskundige worden gecontroleerd op hun deugdelijkheid. Het onderhoud van draagbare blustoestellen moet overeenkom stig NEN 2559 geschieden.
1.4.3
Draagbare blustoestellen moeten zijn voorzien van een rijkskeurmerk met rangnum mer. Slanghaspels moeten voldoen aan NEN-EN-671 -1.
1.5 1.5.1
HUISVESTING DIERSOORTEN In de inrichting mogen maximaal de volgende soorten en bijbehorende aantallen die ren worden gehouden: Melkrundvee: 160 stuks. Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar: 100 stuks. Deze moeten gehuisvest worden in de vergunde ruimten genoemd in de vergunning aanvraag en/of aangegeven op de tekening behorende bij de vergunningaanvraag.
1.6
BODEMBESCHERMING
1.6.1
Het is verboden vloeistoffen definitief in de bodem te brengen, met uitzondering van oppervlaktewater, hemelwater of drinkwater mits daaraan geen verontreinigende stof fen en/of warmte zijn toegevoegd.
1.6.2
[n gedeelten van de inrichting waar volgens de NRB sprake is van bodembedreigende activiteiten, dienen maatregelen en/of voorzieningen te zijn getroffen die vol doende bodembescherming waarborgen.
3
1.6.3
Onder 'voldoende bodembescherming' wordt verstaan dat, overeenkomstig de NRB. de bodemrisico's van bedrijfsmatige activiteiten door doelmatige maatregelen en voorzieningen tot een verwaarloosbaar risico (bodemrisico categorie A) beperkt moe ten worden.
1.6.4
Op grond van het NRB moeten de stallen zijn uitgevoerd met een vloeistofkerende mestkelder.
1.6.5
Op grond van het NRB moet vaste mest worden opgeslagen op een vloeistofkerende vloer.
1.6.6.
Degene die de inrichting drijft controleert door middel van een globale visuele con trole met regelmatige intervallen de vloeistofkerende vloer uit voorschrift 1.6.4 en 1.6.5.
1.6.7
Indien in de buitenlucht opgestelde installaties of onderdelen daarvan, waarin zich een vloeistof bevindt, moeten zijn opgesteld in een vloeistofdichte opvangvoorzie ning, moeten maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat zich hemelwater in de opslagvoorziening verzamelt, dan wel te voorkomen dat verontreinigd hemelwater wordt geloosd op de bedrijfsriolering, de bodem of het oppervlaktewater.
1.7.8
Indien door wat voor oorzaak dan ook verontreinigende stoffen op of in de bodem en/of het grondwater dreigen te geraken of zijn geraakt, vanaf het moment dat de beschikking rechtskracht heeft, zowel binnen als direct buiten de inrichting, anders dan ten gevolge van een ongewoon voorval in de zin van de Wet bodembescher ming (Stb. 1986, 374), dan wel dat dit redelijkerwijs vermoed wordt, moet(en):
1.6.9.
2 2,1 2.1.1
a)
dit terstond worden gemeld aan het bevoegd gezag; al het nodige worden ondernomen om verdere verontreiniging te voorkomen;
b)
de aard, de mate en de omvang van de verontreiniging binnen twee maanden na de melding, worden vastgesteld volgens het protocol voor het Oriënterend onderzoek (bij het vermoeden van een ernstige verontreiniging) of volgens NEN 5740; de resultaten hiervan dienen uiterlijk 3 maanden na het onderzoek te worden overhandigd aan het bevoegd gezag;
c)
de opgetreden verontreinigingen, zulks ter beoordeling van het bevoegd ge zag op een door hen goed te keuren wijze, binnen een door hen te bepalen termijn, ongedaan worden gemaakt;
d)
eventuele tanks en/of andere objecten (zoals bijvoorbeeld leidingen, buizen en kabels), die met de verontreinigende stoffen in aanraking zijn geweest, worden gecontroleerd op aantasting en, indien nodig, worden hersteld of ver vangen;
e)
alle door het bevoegd gezag gegeven aanwijzingen en opdrachten, die het on der b) tot en met d) gestelde ten doel hebben, worden opgevolgd;
Van het voornemen tot bodemsanering over te gaan moet tenminste een maand voordat de sanering plaatsvindt, melding worden gedaan bij de gemeente Menaldumadeel en de provincie Fryslan; bij deze melding moeten gegevens worden ver strekt omtrent de resultaten van met het oog op de sanering verricht onderzoek en het tijdstip waarop met de sanering zal worden aangevangen.
GELUID LANGETIJDGEMIDDELD BEOORDELLNGSNIVEAU EN PIEKNIVEAU'S Voor het langetijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties en door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten in de representatieve bedrijfssituatie, en - voor zover binnen een afstand van 50 m van de inrichting geen woningen van derden of geluids-
4
gevoelige bestemmingen aanwezig zijn - op enig punt 50 m van de inrichting, niet meer bedragen dan het referentieniveau ter plaatse, met dien verstande dat: het langetijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT) niet meer mag bedragen dan: 45 dB(A) tussen 06.00 en 19.00 uur; 40 dB(A) tussen 19.00 en 22.00 uur; 35 dB(A) tussen 22.00 en 06.00 uur. 2.1.2
2.2 2.2.1
2.2.2
3 3,1
Onverminderd het gestelde in voorschrift 2.2.1 mogen incidentele verhogingen van geluidsniveaus (piekniveau's; LAmax), die een gevolg zijn van de in de inrichting aanwezige vast opgestelde toestellen en installaties, en gemeten in de meterstand "fast", in de regel niet groter zijn dan 10 dB boven de getalswaarde van het overeen komstig in voorschrift 2.1.1 toegelaten langetijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT). Zij mogen in ieder geval als piekwaarde niet meer bedragen dan: 55 dB(A) tussen 06.00 en 19.00 uur; 50 dB(A) tussen 19.00 en 22.00 uur; 45 dB(A) tussen 22.00 en 06.00 uur.
UITZONDERING PIEKNIVEAU'S EN CONTROLE Voorschrift 2.1.2 is niet van toepassing op het laden en lossen ten behoeve van de rundvee- en schapenhouderij, voor zover dit plaatsvindt tussen 06.00 uur en 19.00 uur. Controle op of berekening van de in voorschriften 2.1.1 en 2.1.2 vastgelegde geluids niveaus moet geschieden overeenkomstig de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai" uitgave 1999, uitgegeven door het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Ook beoordeling van de meetresultaten moet overeenkomstig deze handleiding plaatsvinden.
OPSLAG VAN MEST DRIJFMEST EN GIER
3.1.1
Drijfmest en gier moet worden opgeslagen in een hiertoe bestemde en afgedekte mestdichte opslagruimten. Indien de mestopslagruimte: geheel of gedeeltelijk onder een stal is gelegen en tot stand is gebracht voor 1 juni 1987, moet de opslag mestdicht zijn geheel of gedeeltelijk onder een stal is gelegen en tot stand is gebracht tussen 1 juni 1987 en 1 februari 1991, zijn de desbetreffende bepalingen van de Bouw technische Richtlijnen Mestbassins 1987 (BRM 1987) van toepassing geheel of gedeeltelijk onder een sta! is gelegen en tot stand is gebracht na 1 fe bruari 1991 toepassing niet geheel of gedeeltelijk onder een stal is gelegen en is opgericht na l juni 1987, moet voldaan worden aan de voorschriften van het "Besluit mestbassins milieu beheer".
3.1.2
De afvoerpunten van de opslagruimten moeten door middel van goed sluitende dek sels gesloten worden gehouden, behoudens tijdens het ledigen ervan.
3.1.3
Indien de opslagruimte niet onder een stal is gelegen moet het transport naar de op slagruimte geschieden door middel van een gesloten en mestdicht riool of een daar aan gelijkwaardige voorziening.
5
3.1.4
3,2
De opslagruimte mag niet zijn voorzien van een overstort (noodoverloop).
VASTE MEST
3.2.1
Vaste mest moet worden getransporteerd met behulp van daartoe geschikte trans portmiddelen, die op correcte wijze zijn beladen.
3 2.2
De opslag van vaste mest buiten de stal moet geschieden op een vloeistofkerende mestplaat, die aan minstens drie zijden voorzien is van een opstaande rand van beton of metselwerk die vloeistofdicht op de plaat moet aansluiten. De stapeling van de mest moet zodanig geschieden dat uitzakkend vocht niet van de mestplaat kan vloei en. Dit vocht moet worden afgevoerd naar een mestdichte opslagruimte.
3.2.3
Een opslag van vaste dierlijke mest moet zijn gelegen op ten minste 50 m van een woning van derden of een gevoelig object.
4 4.1
OPSLAG VAN VEEVOEDER KUL VOER
4.1.1
De opslag van kuilvoer/maïs op de kuil/maïsplaten en of bollen moeten op zodanige wijze plaatsvinden dat geen geuroverlast kan plaatsvinden.
4.1.2
Binnen 1 jaar na het van kracht worden van de vergunning en vervolgens om de 5 jaar wordt de deugdelijkheid en doelmatigheid van de vloer en de opstaande randen van de opslagplaats van kuilvoer als bodembeschermende voorziening door de inrich tinghouder en in het bijzijn van het bevoegd geïnspecteerd. Beschadigingen aan de vloer en/of wanden, die naar oordeel van het bevoegd gezag de bodembeschermende functie ervan hebben aangetast, worden binnen een door het bevoegd gezag te stellen termijn gerepareerd.
4.2
VEEVOEDER EN KUNSTMEST IN EEN SILO
4.2.1
Iedere silo alsmede zijn ondersteunende constructie, moet zodanig zijn geconstrueerd dat alle bij normaal gebruik optredende krachten veilig en zonder blijvende of ontoe laatbare vervorming kunnen worden opgenomen. De siio moet stabiel staan opgesteld op een voldoende draagkrachtige fundering.
4.2.2
Hinderlijke stofverspreiding bij het vullen van silo's moet worden voorkomen door het opvangen van het via ontluchting ontwijkende stof op doeltreffende wijze op te vangen, bijvoorbeeld met behulp van een doekfilter.
4.3
STRO EN HOOI
4.3.1
In de stallen en in of nabij een opslagplaats voor hooi en stro is roken en open vuur verboden.
4.3.2
De opslag van stro en hooi moet zodanig plaatsvinden, dat brandbestrijding niet wordt belemmerd.
5
5.1 5.1.1
OPSLAG VAN GEVAARLIJKE EN BRANDBARE STOFFEN
BESTRIJDINGSMIDDELEN/ DIERGENEESMIDDELEN Binnen de inrichting mag niet meer dan 25 kg aan bestrijdingsmiddelen en dierge
6
neesmiddelen zijn opgeslagen. 5.1.2
5.1.3 5.1
.4
Bestrijdingsmiddelen, diergeneesmiddelen en ongereinigde lege verpakking daarvan mogen voor en na gebruik uitsluitend op het terrein van de inrichting aanwezig zijn. als deze zijn opgeslagen in een speciaal daartoe bestemde kast. In de nabijheid van de bestrijdingsmiddelenkast mag geen open vuur aanwezig zijn. De bestrijdingsmiddelen en diergeneesmiddelen moeten droog en koel worden be waard.
5.1.5
Vloeibare middelen moeten zijn opgesteld in of boven een lekbak. Vloeibare midde len moeten gescheiden van vaste middelen zijn opgeslagen. Onderlinge vermenging van de middelen en beschadigingen van de verpakkingen moeten worden voorkomen. Gemorste middelen moeten onmiddellijk worden opgeruimd; hiertoe moeten vol doende absorptiemiddelen en vaatwerk aanwezig zijn.
5.1.6
Gebruikte absorptiemiddelen en niet meer voor gebruik geschikte gemorste bestrij dingsmiddelen of diergeneesmiddelen moeten als gevaarlijke afvalstoffen worden be handeld.
5.1.7
De toegangsdeur van de kast dient buiten de tijd dat hier door een bevoegd persoon middelen worden ingezet of uitgehaald met een deugdelijk slot zodanig te zijn afge sloten dat deze door onbevoegden niet kan worden geopend.
5.1.8
Aan de buitenzijde van de opslagruimte voor bestrijdingsmiddelen moeten waar schuwingsborden zijn geplaatst, welke het gevaar van de opgeslagen stoffen aandui den. Op daartoe geschikte plaatsen moeten zijn aangebracht; - het opschrift "Bestrijdingsmiddelen", alsmede een afbeelding van een doodshoofd, overeenkomstig de Beschikking vaststelling modellen waarschuwings- en verbods signalen als bedoeld in het Bestrijdingsmiddelen besluit (Staatsblad 1964, nr. 328); - het pictogram "Vuur, open vlam en roken verboden", overeenkomstig Beschikking vaststelling modellen waarschuwings- en verbodssignalen als bedoeld in het Bestrijdingsmiddelenbesluit (Staatsblad 1964, nr. 328).
5.1.9
Nabij de kast moet een blustoestel aanwezig zijn met een vulling van ten minste 6 kg; het blusmiddel moet onbelemmerd bereikt kunnen worden, steeds tot onmiddellijk gebruik gereed beschikbaar zijn en jaarlijks op zijn deugdelijkheid worden gecontro leerd.
5.2
GEVAARLIJKE STOFFEN EN BRANDBARE STOFFEN IN EMBALLAGE
5.2.1
De opslag van en werkzaamheden met gevaarlijke stoffen moet geschieden overeen komstig de aanwijzingen, waarschuwingen of gegevens op de verpakking of het bij de desbetreffende stoffen behorende veiligheidsinformatieblad.
5.2.2
5.2.3
Gevaarlijke stoffen en brandbare stoffen worden opgeslagen in verpakkingsmateria len, houders of insluitsystemen die naar hun aard en functie geschikt zijn voor de op slag van de desbetreffende stoffen. Opslag van en werkzaamheden met vloeibare of viskeuze gevaarlijke stoffen en brandbare vloeistoffen vinden plaats boven een bodembeschermende voorziening of maatregel. De bodembeschermende voorziening is vervaardigd van onbrandbaar en hittebestendig materiaal en is bestand tegen de inwerking van de in gebruik zijnde gevaarlijke stoffen en brandbare vloeistoffen. De inhoud van deze voorziening is ten
7
minste gelijk aan de inhoud van het grootste opgeslagen vat, vermeerderd met 10% van de inhoud van de overige opgeslagen gevaarlijke vloeistoffen en brandbare vloei stoffen. De bodembeschermende voorziening is permanent tegen inregenen be schermd. 5.2.4
5.3
Gevaarlijke stoffen worden, met uitzondering van de werkvoorraden, opgeslagen con form hoofdstuk 3 van de PGS 15 'Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen; richtlijn voor brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid'. OPSLAG EN AFGIFTE VAN DIESELOLIE
5.3.1
De opslag van dieselolie vindt plaats in een bovengrondse tank. Deze dienen te vol doen aan de artikelen uit de hoofdstukken 4.1 t/m 4.5 en 4.8 van de richtlijn PGS 30: "Vloeibare aardolieproducten: opslag tot 150 m3 van brandbare vloeistoffen met een vlampunt van 55 tot 100 graden Celsius in bovengrondse tanks', tweede druk 1999. waarvan de artikelen 4.1.2, 4.1.5, 4.2.6, 4.2.8, 4.2.9, 4.2.10, 4.2.14 , 4.3.1. 4.3.7, 4.4.4, 4.8.5.7 en 4.8.5.8 niet van toepassing zijn.
5.3.2
Binnen een afstand van 2 m van een afleverinstallatie mag geen ander kunstlicht wor den gebruikt dan elektrisch licht.
5.3.3
Bij het afleveren van motorbrandstof aan een voertuig mag de motor van het voertuig niet in werking zijn. Op of bij een pomp moet met duidelijk leesbare letters het op schrift zijn aangebracht: "VOERTUIGMOTOR .AFZETTEN, ROKEN EN VUUR VERBODEN".
5.3.4
Tijdens het vullen van de tank van een motorvoertuig moet onder het vulpistool een morsbak aanwezig zijn voor het opvangen van gemorst product. De morsbak moet vervaardigd zijn van onbrandbaar en hittebestendig materiaal en moet bestand zijn te gen de inwerking van dieselolie.
5.3.5
De afgiftepomp moet zodanig zijn ingericht dat onbedoeld uitstromen van brandstof wordt voorkomen.
5.3.6
De afleverinstallatie, de pomp, de slang en de leidingen moeten goed worden onder houden. Indien de slang van het vulpistool scheurtjes vertoont, moet de slang terstond dan wel binnen een door het bevoegd gezag te stellen termijn worden vervangen door een nieuwe.
6 6.1.1
6.1.2
TRANSPORTMIDDELEN De verbrandingsmotor van een dieseltractor moet zodanig zijn afgesteld dat de uit laatgassen nagenoeg roet- en rookloos zijn. De verbrandingsmotor van een dieseltractor moet zijn voorzien van een doelmatige geluiddemper in de uitlaat, en mag alleen in werking zijn voor zover dit voor dit voor het laden, het lossen en het rijden noodzakelijk is.
6.1.3
Het bijvullen van een brandstofreservoir van een tractor mag uitsluitend in de buiten lucht plaatsvinden.
6.1.4
Buiten werktijd moet de dieseltractor worden gestald op een vaste plaats binnen de inrichting.
7
AFVALSTOFFEN
8
7.1
ALGEMEEN
7.1.1
Afvalstoffen worden van elkaar gescheiden, gescheiden gehouden en gescheiden af gegeven, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Dat geldt in ieder geval voor: gevaarlijk afval papier- en kartonafvai, kunststofafval, wit- en bruingoed, glasafval, kadavers.
7.1.2
Het bewaren van afvalstoffen moet op ordelijke en nette wijze geschieden. Afvalstof fen mogen zich niet in of buiten de inrichting kunnen verspreiden. Van afvalstoffen afkomstige geur mag zich evenmin buiten de inrichting kunnen verspreiden
7.1.3
Afvalstoffen, niet zijnde snoeihout, bladeren en soortgelijke afvalstoffen, moeten op gezette tijden uit de inrichting worden afgevoerd. Het afvoeren moet zodanig ge schieden dat zich geen afval in of buiten de inrichting kan verspreiden.
7.2
AFVALWATER
7.2.1
De hoeveelheid afvalwater moet zoveel mogelijk worden beperkt door bijvoorbeeld het gebruik van een hogedrukreiniger en good housekeeping.
7.2.2
Het vrijkomen van percolatiewater moet worden voorkomen door middel van. indien nodig, het goed afdekken van een sleufsilo of kuil/maïsplaat.
7.2.3
Afvalwater afkomstig van de voor-, hoofd- en naspoeling van de melktank (tank en leidingen), moet zoveel mogelijk worden hergebruikt, bijvoorbeeld als drinkwater of als schoonmaakwater in de melkstal.
7.2.4
Het binnen de inrichting ontstane bedrijfsafvalwater moet worden afgevoerd naar de aanwezige drijfmestkelders.
7.3
KADAVERS
7.3.1
Dierlijk afval moet zo spoedig mogelijk, volgens de bij of krachtens de Destructiewet gestelde regels, uit de inrichting worden verwijderd.
7.3.2
Het bewaren van dierlijk afval, in afwachting van afvoer naar een destructiebedrijf, moet zodanig geschieden dat geen stank- en vliegenoverlast, besmettingsgevaar of vermenging met ander afval of materiaal optreedt. Verder mag het dierlijk afval geen visuele hinder veroorzaken.
7.3.3
Kadavers moeten zo dicht mogelijk bij de openbare weg aan de destructiedienst wor den aangeboden.
7.4
7.4.1
GEVAARL IJKE AFVALSTOFFEN Gevaarlijke afvalstoffen die behoren tot verschillende categorieën van gevaarlijke af valstoffen, worden van elkaar en van andere afvalstoffen worden gescheiden, ge scheiden gehouden en gescheiden afgegeven.
9
7.4.2
Afgewerkte olie en gebruikte oliefilters moeten worden bewaard in doelmatige em ballage. De emballage moet vloeistofdicht zijn. voldoende stevig, gesloten worden gehouden en bestand zijn tegen de opgeslagen vloeistoffen. Deze emballage moet worden opgeslagen boven een bodembeschermende voorziening of maatregel
7.4.3
De opslag van afgedankte of gebniikte accu's vindt plaats boven een bodembescher mende voorziening die bestand is tegen het aanwezige elektrolyt. Accu's worden rechtop opgeslagen.
8.
KOEL- EN VRIESINSTALLATIES
8.1
De koelinstallatie moet altijd bereikbaar zijn voor bediening, inspectie en onder houd.
8.2
Het onderhoud van een koelinstallatie moet ten minste eenmaal per jaar geschieden door een STEK-erkend bedrijf.
8.3
Van een koelinstallatie moet een inspectie- en preventief onderhoudsschema aanwe zig zijn. Bedoeld schema moet voor de controlerend ambtenaar in de inrichting be schikbaar zijn.
8.4
De ruimte waar de koelinstallatie is opgesteld moet voldoende zijn geventileerd.
10
9.
BEGRIPSBEPALINGEN In deze beschikking wordt verstaan onder: AFGEWERKTE OLIE: Smeer- en systeemolie in de bijlage bij de regeling Europese afvalstoffenlijst (Eural) aangeduid met een van de afvalstoffencodes 13 01 01* toten met 13 01 13*, 13 02 04* tot en met 13 02 08* en 13 03 01* tot en met 13 03 10*, op minerale of syntheti sche basis, die hetzij door vermenging met andere stoffen hetzij op andere wijze on bruikbaar is geworden voor het doel waarvoor zij oorspronkelijk was bestemd. AFVALWATER: Alle water waarvan de houder zich met het oog op de verwijdering daarvan ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen, BEDRIJFS AFVALWATER Al het water, niet zijnde huishoudelijk water, waarvan de houder zich, met het oog op de verwijdering daarvan, ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. BRANDBARE STOFFEN: Stoffen die met lucht van normale samenstelling en druk onder vuurverschijnselen blijven reageren, ook nadat de ontstekingsbron is weggenomen. DRAAGBAAR BLUSTOESTEL: Een toestel dat voldoet aan het "Besluit Draagbare Blustoestellen 1997" (Staatsblad 1998, 46 ). EMBALLAGE: Verpakkingsmateriaal, zoals glazen en kunststof flessen, blikken en kunststof cans, metalen en kunststof vaten of fiberdrums, papieren en kunststof zakken, houten kis ten, big-bags en intermediate buikcontainers (tBC's). EURAL: Europese afvalstoffenlijst (Beschikking 2000/532/EG van 3 mei 2000), houdende aanwijzing van gevaarlijke afvalstoffen. Deze beschikking is van toepassing vanaf 1 januari 2002. GELUIDNIVEAU IN dB(A): Het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in dB(A), overeenkom stig de door de Internationale Elektrotechnische Commissie (EEC) ter zake opgestelde regels, zoals neergelegd in de IEC-publicatie no. 651. GEVAARLIJKE AFVALSTOFFEN: Afvalstoffen die op grond van de Eural als gevaarlijk zijn aangemerkt GEVAARLIJKE STOFFEN: Stoffen en voorwerpen, waarvan het vervoer volgens het ADR is verboden of slechts onder daarin opgenomen voorwaarden is toegestaan, dan wel stoffen, materialen en voorwerpen aangeduid in de IMDG-Code. GOOD HOUSEKEEPING: Het met betrekking tot de activiteiten binnen een inrichting door de vergunninghouder zelf te nemen van verantwoordelijkheid en initiatief om de belasting van en schade
11
aan het milieu door die activiteiten maximaal te beperken of te voorkomen. ISO: Een door de International Organization for Standardization opgestelde en uitgegeven norm. LANGTUDGEMEDDELD BEOORDELINGSNIVEAU (LAr.LT): Energetisch cumulatie van de langtijdgemiddeld deelbeoordelingsmveaus. MAXIMALE GELUIDNIVEAU (LAmax): Het maximaal gemeten A-gewogen geluidniveau, meterstand "fast" gecorrigeerd met de meteocorrectieterm Cm. NEN: Een door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) uitgegeven norm. NEN 1010: Veiligheidsvoorschriften voor laagspanningsinstallaties. Deel 1: onderwerp, toepassingsgebied en fundamentele uitgangspunten. Deel 2: Termen en definities Deel 3: Algemene kenmerken Deel 4: Beschermingsmaatregelen Deel 5: Keuze en installatie van elektrisch materieel Deel 6: Inspectie Deel 7: Bepalingen voor bijzondere installaties, ruimten en terreinen NEN 2559: Onderhoud draagbare blustoestellen, controle en onderhoud. NEN 3011: Veiligheidskleuren en -tekens (algemeen). NEN 6064: Bepaling van de onbrandbaarheid van bouwmaterialen. NEN-EN: Een door het Comité Européen de Normalisation opgestelde en door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) als Nederlandse norm aanvaarde en uitgegeven norm. NEN-EN 671; deel l: Vaste brandblusinstallaties; slangsystemen; deel 1: vaste slanghaspels met vormvaste slang. NRB: Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten. ONBRANDBAAR: Het onbrandbaar zijn overeenkomstig het bepaalde in NEN 6064. PGS: Een door de Adviesraad Gevaarlijke Stoffen uitgegeven richtlijn. PGS 30: 'Vloeibare aardolieproducten: opslag tot 150 m3 van brandbare vloeistoffen met een vlampunt van 55 tot 100 graden Celsius in bovengrondse tanks', tweede druk 1999.
12
PGS 15 Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15: 'Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen: richtlijn voor brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid'. 28 juni 2005. De publicatie is te vinden op www.vrom.nl. REFERENTIENIVEAU: De hoogste waarde van de onder a. en b. genoemde niveaus, bepaald overeenkomstig het Besluit bepaling referentieniveauperiode. d.d. 20 augustus 1982, Stcrt. 162: a. het geluidniveau, uitgedrukt in dB(A), dat gemeten over een bepaalde periode gedurende 95% van de tijd wordt overschreden, exclusief de bijdrage van de inrichting zelf; b. het optredende equivalente geluidniveau (LAeq), veroorzaakt door wegverkeersbronnen minus 10 dB(A), met dien verstande dat voor de nachtperiode van 23.00 tot 07.00 uur alleen wegverkeersbronnen in rekening mogen worden gebracht met een intensiteit van meer dan 500 motorvoertuigen gedurende die periode. BESTELADRESSEN: Publicaties zijn in ieder geval verkrijgbaar bij de onderstaande instanties: - overheidspublicaties zoals Al-bladen en CPR-richtlijnen bij: SDU Service, afdeling Verkoop Postbus 20014 2500 EA DEN HAAG telefoon (070) 378 98 80 telefax (070) 378 97 83 - DIN. DIN-ISO, NEN, NEN-EN, MEN-ISO, NVN-normen en NPR-richtlijnen bij: Nederlands Normalisatie-instituut (NEN), Afdeling verkoop Postbus 5059 2600 GB DELFT telefoon (015) 269 03 91 telefax (015) 269 02 71 www.nen.nl
13
Middei»"|
Aan:
Beheef_
Staf
Menaldum Verzonden Uw brief Behandeld door Doorkiesnummer Ons kenmerk Onderwerp Bijlage[n]
Mts. J. en R. A. Wassenaar Ingelumerdyk 1 9036 VT MENALDUM
8 april 2008 Ö 8 APS 2008
W.M. Meijer (0518)452966 Melding Activiteitenbesluit meldingsformulier Besluit Landbouw Milieubeheer
Geachte heer/mevrouw,
Gemeentebestuur van Menaldumadeel
Postadres
Postbus 3 9036 ZW Menaldum Telefoon
[0518] 452 900 Bezoekadres
Dyksterbuorren 16 9036 MS Menaldum Fax
[0518] 452 999 Email
[email protected] Bankrelatie
BNG te Den Haag Rek. 28.50.05.456
Sinds 5 december 2006 heeft u een milieuvergunning voor het houden van 160 stuks melkkoeien, 100 stuks vrouwelijk jongvee tot ca. twee jaar oud. Inmiddels is er een bouwvergunning verleend voor de nieuwbouw van een melkstal met wachtruimte. Indien u niet boven de 200 stuks melkrundvee komt (ex. Bijbehorende vrouwelijk jongvee, jonger dan 2 jaar), dan zou uw inrichting onder het Be sluit Landbouw kunnen vallen. Bijgevoegd treft u een meldingsformulier Besluit Landbouw Milieubeheer. Een tekening is reeds in ons bezit. Op 1 januari 2008 is het Activiteitenbesluit in werking getreden en zullen er naast de voorschriften uit het besluit Landbouw Milieubeheer ook een aan tal voorschriften uit het Activiteitenbesluit op uw inrichting van toepassing zijn. U dient hiervoor een melding te doen in het kader van het Activiteitenbesluit dat per 1 januari 2008 van kracht is (een tekening is reeds in ons bezit). Afhankelijk van een aantal gegevens die u invult bij uw melding is uw in richting in het kader van het activiteitenbesluit een type A, B of C bedrijf. Hieronder volgt een kleine toelichting over wat dit voor u eventueel in kan houden:
Type A Bedrijven waarvan de activiteiten weinig (negatieve) invloed hebben op het milieu, vallen onder het 'lichte regime'. Nieuw is dat deze bedrijven zich bij vestiging of wijziging niet hoeven te melden bij de gemeente. De schriftelijA002
Melding activiteitenbest uit Wasseraar
ke meldingsplicht is per 1 januari 2008 komen te vervallen. Een deel van het Activiteitenbesluit geldt wel voor deze bedrijven.
Type B Voor (ype B bedrijven geldt dat zij niet (meer) vergunningplichtig zijn, maar wel meldingsplichtig. Het gaat om de bedrijven die onder de oude milieubesluiten vielen en niet type A zijn, en om bedrijven in de metaalelektrobranche. Dit dient u 4 weken voor het starten of veranderen van uw bedrijf bij de gemeente te melden met behulp van de landelijke website Activiteitenbesluit Internet Module (AIM). Bovendien zijn alle hoofdstukken uit het Acti viteitenbesluit voor hen van toepassing.
Type C De type C bedrijven blijven wel vergunningplichtig. Zij krijgen behalve met vergunningvoorschriften voor een deel van hun activiteiten ook te maken met de voorschriften uit hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit. Melden via het E-loket De snelste en gemakkelijkste manier om de melding te doen is via het Eloket van het Activiteitenbesluit, dat u vindt op http://aim.vrom.nl. Na het invullen van de E-melding kunt u een digitale situatieschets, geluidsof bodemonderzoeken en plattegrondtekening met ruimtebenaming van de gebouwen en de bedrijfsriolering toevoegen. Indien u dit niet digitaal heeft, kunt u de tekeningen en onderzoeken sturen naar: Gemeente Menaldumadeel T.a.v. Afd. Milieu Postbus 3 9036 ZW MENALDUM De gemeente ontvangt uw melding per e-mail of per post en zal deze ver der in behandeling nemen en er zo spoedig mogelijk, uiterlijk binnen vier weken, op reageren. Bij het E-loket kunt u ook opvragen welke voorschriften op uw bedrijf van toepassing zijn en u vindt er een checklist om zelf uw bedrijf te controleren. Meer informatie Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met mevrouw W.M. Meijer op bovengenoemd doorkiesnummer. Hoogachtend, Burgemeester en wethouders van Menaldumadeel; namens dezen,
Besluit landbouw milieubeheer
Drijver van de inrichting
Naam drijver van de inrichting Adres: Postcode en piaats: Telefoon:
Ats...^).£ ."D.VO&CA U\«5ste
.
,V.X
A....Uc&VrW&ft&f ..A
..cks-S..L5.
Adres inrichting
..v.!£..^:H.C*\
Naam van de inrichting: Adres:
Postcode en plaats: Telefoon: Soort melding
Maakt melding van: (a.u.b. aankruisen wat van toepassing is) • Het oprichten van een inrichting 3. Het uitbreiding of wijzigen, dan wel het veranderen van de werking van een inrichting • Het in werking zijn van een reeds bestaande, maar niet vergunde of gemelde inrichting • Het toepassen van andere middelen dan opgenomen in hoofdstuk 1 t/m 3 van de bijlage, maar met een ten minste gelijkwaardige bescherming voor het milieu Aard inrichting: S melkrundveehouderij • akkerbouw- of tuinbouwbedrijf met open grondstee» • gemechaniseerd loonbedrijf • paardenhouderij • kinderboerderij • kleinschalige veehouderij • witloftrekkerij of teeltbedrijf met eetbare paddestoelen of andere gewassen in een gebouw • bedrijf voor de opslag van vaste mest, bloembollenafval, afgedragen gewas of gebruikt substraatmateriaal • spoelbassin bedrijf • samenstel van boven genoemde bedrijvigheden Het voorgenomen tijdstip van oprichting, uitbreiding, wijziging of verandering .[OSJzskS
Omschrijving aard en omvang van activiteiten of processen in de inrichting .
,V>.»
.<,v.\....
.vA....cU....
AAs&s.Z....vteMKV...(Sfc>.v.
je.\
C.kuX \e*f.
.w. ..CSr*.SipfMC.v,
w!Ü.C..VsV.,f, fc.-...W..vf....c.-U..LM*.V V \ . .
Besluit landbouw milieubeheer
Is het Besluit landbouw milieubeheer op uw inrichting van toepassing? a.
b.
c.
Worden in de inrichting landbouwhuisdieren gehouden? 3
ja
Ga verder met vraag b
•
nee
Ga verder met vraag h
Betreft het een inrichting opgericht op of na 1 januari 2002? •
ja
Ga verder met vraag c
SS
nee
Ga verder met vraag d
Inrichting is opgericht op of na 1 januari 2002
Is een tot de inrichting behorend dierenverblijf, geheel of gedeeltelijk gelegen in een kwetsbaar gebied als bedoeld in artikel 2 van de Wav of in een zone van 250 meter rondom een zodanig gebied? •
ja
Het besluit is niet van toepassing
•
nee
Ga verder met vraag f
Inrichting is opgericht voor 1 januari 2002
Is een tot de inrichting behorend dierenverblijf, geheel of gedeeltelijk gelegen in een kwetsbaar gebied als bedoeld in artikel 2 van de Wav of in een zone van 250 meter rondom een zodanig gebied? • ja Ga verder met vraag e 51 nee e.
Ga verder met vraag f
Is het aantal gehouden landbouwhuisdieren van een of meer diercategorieën groter dan op 31 december 2001: 1° overeenkomstig een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer, zoals die op die datum luidde, in de veehouderij aanwezig mocht zijn of 2° ingevolge een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer in de veehouderij aanwezig mocht zijn. •
ja
Het besluit is niet van toepassing. Het bedrijf is vergunningplichtig.
•
nee
Ga verder met vraag f
.
Is de inrichting waar landbouwhuisdieren worden gehouden (met uitzondering van een kinderboerderij) gelegen op een afstand' van minder dan 100 meter van een object categorie 1 of tl of op een afstand1 gelegen van minder dan 50 meter van een object categorie lil, IV of V?
g-
•
ja
Ga verder met vraag g
3
nee
Het besiuit is mogelijk van toepassing, beantwoord de vragen 1 t/m 39
Gaai het om een inrichting die is opgericht voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit (datum ), en is het aantal landbouwhuisdieren dat gehouden wordt kleiner of gelijk aan het aanfal landbouwhuisdieren dat op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wm of op grond van het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer of het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer gehouden mocht worden, en is de afstand1 tot het dichtstbijzijnde object categorie 1, II. IV of V niet afgenomen'' •
ja
Het besluit is mogelijk van toepassing, beantwoord de vragen 1 t/m 39
•
nee
Het besluit is niet van toepassing. Het bedrijf is verqunningplichtiq.
1 Deze afstand wordt gemsten vanaf de buitenzijde van een object I. II. IIIIV ot V tot het dichtstbijzijnde emissiepunt van het dierenverblijf.
Besluit landbouw milieubeheer
h.
Betreft het een inrichting waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden en die is gelegen op een afstand2 van minder dan 50 meter van een object categorie I of II of minder dan 25 meter is gelegen van een object categorie III, IV of V?
i.
•
ja
Ga verder met vraag i
•
nee
Het besluit is mogelijk van toepassing, beantwoord de vragen 1 t/m 36
Gaat het om een inrichting die is opgericht vóór het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit (datum....) en waarvan de afstand 2 die moet worden aangehouden op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wm of op grond van het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer of het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer of het Besluit bedekte teelt milieubeheer tot het dichtstbijzijnde object categorie I, II, III, IV of V, niét is afgenomen.
1
•
ja
Het besluit is mogelijk van toepassing, beantwoord de vragen 8 t/m 36
•
nee
Het besluit is niet van toepassing.
Worden meer dan 50 mestvarkeneenheden gehouden, daarbij niet meegerekend ten
Ja
Nee
•
U
•
sf
hoogste 50 schapen die gedurende de aflamperiode in de inrichting worden gehouden? 2.
Worden meer dan 200 stuks melkrundvee (exclusief bijbehorend vrouwelijk jongvee jonger dan twee jaar) gehouden?
ÜÉÉ _
Worden meer dan 50 geiten gehouden?
4.
Worden meer dan 50 voedsters gehouden?
a,
Worden er meer dan 50 paarden gehouden?
6.
Worden pelsdieren bedrijfsmatig gehouden?
7.
Worden er meer dan 50 landbouwhuisdieren gehouden, anders dan bedoeld onder
• • • • •
Ü
ia É
ft ai
1 tm 6 (op kinderboerderijen is deze vraag niet van toepassing)? 8.
Is voor het telen van gewassen een permanente opstand van glas of van kunststof groter dan 2.500 m2 aanwezig?
9.
Worden er meer dan 35 m3 afvalstoffen, behoudens zand, grind en grond van categorie
•
é
•
É
•
24
•
d
•
é
1 en 2 van het Bouwstoffenbesluit en van onbekende kwaliteit opgeslagen, die niet binnen het eigen bedrijf zijn ontstaan? 10. Worden er gevaarlijke afvalstoffen opgeslagen, die niet binnen het eigen bedrijf zijn ontstaan? 11. Worden er meer dan 1.000 m3 afvalstoffen per jaar overgeslagen, die niet binnen het eigen bedrijf zijn ontstaan? 12. Zijn er één of meer werkplaatsen aanwezig die in hoofdzaak worden gebruikt voor onderhoud, ondersteuning of reparatie van niet tot de inrichting behorende gebouwen, installaties, toestellen of voertuigen, van derden? 2 m Bedraagt bij de teelt van eetbare paddestoelen de teeltoppervlakte meer dan 5.000 m ?
14. Indien eetbare paddestoelen worden geteeld: wordt er verse compost gepasteuriseerd? 15. Is er apparatuur aanwezig voor het verspuiten van gewasbestrijdingsmiddelen of
• • •
•
é
ii
biociden met een vliegtuig? 16. Zijn er voorzieningen of installaties aanwezig voor het opslaan van meer dan 600 rrT
•
a
•
É
vaste mest? 17. Zijn er voorzieningen of installaties aanwezig voor het opslaan van meer dan 500 m3 strooizout?
2 Deze afstand wordt gemeten vanaf het onderdeel van het bedrijf dat het dichtst bij het genoemde object is gelegen, waarbij een waterbassin, een watersilo, een warmwateropslagtank en het erf niet als een zodanig onderdeel worden beschouwd
Besluit landbouw milieubeheer
18. Zijn er voorzieningen of installaties aanwezig voor het opslaan of bewerken en
•
3
•
2)
•
•
•
£
•
£
verwerken van meer dan in totaal 2.000 m3 zand. grind en grond? 19. Zijn er voorzieningen of installaties aanwezig voor het opslaan of bewerken en verwerken van zand, grind en grond dat niet afkomstig is van eigen werkzaamheden of niet wordt aangewend voor eigen werkzaamheden? 20. Zijn er voorzieningen of installaties aanwezig voor het afleveren van LPG of aardgas voor tractie? 21. Zijn er voorzieningen of installaties aanwezig voor het opslaan van gewasbestrijdingsmiddelen of biociden als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen g en h, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 met een capaciteit van 10.000 kilogram of meer? 22. Zijn er voorzieningen of installaties aanwezig voor het opslaan van gevaarlijke stoffen in emballage met een capaciteit van 10.000 kilogram of meer? 23. Zijn er voorzieningen of installaties aanwezig voor het opslaan van vloeibare gevaarlijke
•
stoffen, vloeibare gevaarlijke afvalstoffen of brandbare vloeistoffen in tanks (hierbij wordt buiten beschouwing gelaten: • de opslag in een of meer ondergrondse tanks waarop het Besluit opslaan in ondergrondse tanks 1998 van toepassing is, • de opslag van diesel, huisbrandolie, gasolie. lichte stookolie of afgewerkte olie in een of meer bovengrondse tanks, » de opslag van petroleum in een of meer bovengrondse tanks met een gezamenlijke inhoud van ten hoogste 15.000 liter, of • de opslag van vloeibare kunstmeststoffen in bovengrondse tanks)
•
<*
•
Q
•
oa
•
ga
•
&
•
*
30. Zijn er voorzieningen of installaties aanwezig voor het verven van bloemen en siergewassen?
•
dL
31. Zijn er voorzieningen of installaties aanwezig voor het composteren van materiaal of het
•
&
24. Zijn er voorzieningen of installaties aanwezig voor het opslaan van gassen of gasmengsels in tanks (tanks waarop het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer van toepassing is, worden hierbij buiten beschouwing gelaten)? 25. Zijn er voorzieningen of installaties aanwezig voor opslaan van dunne mest in mestbassins met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 750 rrr, of een gezamenlijke inhoud van meer dan 2.500 m3? 26. Zijn er voorzieningen of installaties aanwezig voor het beluchten, geforceerd vergisten of op andere wijze be- of verwerken, behoudens mengen of roeren, van dunne mest in mestbassins? 27. Zijn er voorzieningen of installaties aanwezig voor het vullen van gasflessen door middel van een vulstation anders dan de in richtlijn CPR 11-5 opgenomen type A of type B vulstations? 28. Zijn er voorzieningen of installaties aanwezig voor het afleveren van andere motorbrandstoffen dan LPG of aardgas voor tractie (eigen gebruik wordt hierbij buiten beschouwing gelaten)? 29. Zijn er voorzieningen of installaties aanwezig voor het verrichten in vast opgestelde voorzieningen en installaties van werkzaamheden met chemische gewasbeschermingsmiddelen voor derden?
opslaan van afgedragen gewas of bioembollenafval met een totaal volume van meer dan 600 m3? 32 Worden er nitraathoudende kunstmeststoffen bewaard van de klassen A of B als bedoeld
•
Besluit landbouw milieubeheer
33. Zijn een of meer installaties of voorzieningen aanwezig, die kunnen worden gebruikt
•
Öl
*
35. Zijn in de inrichting of een onderdeel daarvan één of meer stooktoestellen voor
• •
verwarming aanwezig met een thermisch vermogen per toestel van 7.500 kW of meer? 36. Zijn in de inrichting of een onderdeel daarvan een warmtekrachtopwekking aanwezig met
•
tl
•
g>
•
ai
•
&
voor het verstoken of verbranden van andere brandstoffen dan aardgas, propaangas, butaangas, gasolie of petroleum (een open haard of houtkachel voor het verbranden van hout die alleen is bedoeld voor sfeerverwarming en een smidse wordt hierbij buiten beschouwing gelaten)? 34. Wordt windenergie in elektrische energie omgezet met een of meer windturbines?
een gezamenlijk nominaal elektrisch vermogen van 10 MW of meer? 37. Zijn koel- en vriesinstallaties of warmtepompen aanwezig met een capaciteit of een totale
5)
capaciteit van meer dan 200 kilogram ammoniak of meer dan 100 kilogram propaan, butaan of mengsels van propaan of butaan? 38. Vinden er activiteiten of handelingen plaats als bedoeld in categorie 21, bijlage 1, behorende bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (genetische modificatie van organismen)? 39. Moet er voor de inrichting een milieueffectrapportage worden gemaakt?
Wanneer één van de bovenstaande vragen met ja is beantwoord, is het Besluit landbouw milieubeheer niet van toepassing en dieni een Wet milieubeheer vergunning te worden aangevraagd. Wanneer alle vragen met nee zijn beantwoord is het Besluit van toepassing en dient u de volgende gegevens in te vuiien.
Besluit landbouw milieubeheer
Benodigde gegevens voor het bevoegd gezag:
N.v.t.
Ja
Reeds in uw bezit
1.
Een plattegrond- en een situatietekening van het bedrijf op schaal
•
•
£3
Toelichting: een plattegrond bevat minimaal de volgende gegevens: • de grenzen van het terrein van de inrichting en de omliggende bebouwing alsmede de de aan alle zijden van de inrichting gelegen dichtstbijzijnde woningen van derden en gevoelige objecten c.q. de bebouwde kom; • •
de ligging en bestemming van gebouwen; aantal dieren, diercategorie, stalsysteem per stal en emissiepunten per stal (alleen indien er in de inrichting
• •
plaats van ondergrondse en bovengrondse (olie)tank(s); de locatie van ventilatoren en andere relevante vast opgestelde geluidsbronnen;
• •
de opslagplaatsen van vaste mest, dunne mest en kuilvoer; de plaatsen waar wordt geladen en gelost;
•
in geval van (een) wijziging(en) is duidelijk aangegeven wat deze wijziging(en) is (zijn).
2.
Aantal en soort dieren:
dieren worden gehouden);
diercategorie (zoals bedoeld in bijlage 1 van de Regeling ammoniak en veehouderij)
VAil'k
t \0cecT -3 1 \_<:i f j
Z)
3.
•HHB
ktjjjw < -) H$ ">
£t
aantal
C~y
6^ i
l
Opslag mest:
vaste mest dunne mest in gierkelders
tVo
m3
-> O
m3
^ COC
dunne mest in mestbassin 3, type bassin:
fri8
dunne mest in mestbassin 3, type bassin:
m3
rv, m
2
iSEEütBB&tUB&BEKMBaLig' m2
J Indien sen bassin voor de opslag van dunne mest aanwezig is waarop de voorschriften uit het Besluit mestbassins milieubeheer niet van toepassing zijn. worden bij de melding tevens de volgende gegevens verstrekt: een door de installateur van het bassin verstrekte verklaring waaruit blijkt dat het bassin overeenkomstig voorschriften van de bijlage is uitgevoerd en welke referentieperioden van toepassing zijn en gegevens over de wijze van afdekken van het bassin.
Besluit landbouw milieubeheer
4.
De aard, omvang en frequentie van de transportactiviteiten:
gemiddeld aantal voertuigen per periode (jaar, maand, week)
type voertuig/transport
maximum aantai bewegingen per dag (1 voertuig = 2 bewegingen) dagperiode 06.00-19.00 u
veetransport vrachtwagens overig
5.
avondperiode
nachtperiode
19.00- 22.00 u
22.00 - 06.00 u
ÜV V > 4
tv V h
Geluidreievante werkzaamheden en geluidbronnen: frequentie per periode {jaar, maand, week, dag)
tractoren
2-
k-Wf
1
bronvermogen
duur in uren
dag-, avond of nachtperiode
C^fLCi
Z
c\c-^- toe
heftruck
N
shovel
W-v ^
(aden en lossen vee
15"
laden en lossen overig
is
pompen mest
•3O
V
/ tfz -„-v-i. *\
1
Wii A
3ó
j ^£'LM. t-, J
2jc>
J
& a »\
A.
tS" <*•
/5" ^^
ventilatoren
I S" Uu.«Wf
1
inkuilen
r • I $ I m , ' i ! ' > ' «i
•Hl
1 u&X
vullen silo's
6.
J
^ae\
WËÈÈË
1 (K.u£L<~4
Opslag in tanks:
aard opslag cVd v\
bovengronds/ondergronds
VDc O£<->\.i\CC'
hoeveelheid
<"5t H W
5*
WvAW (5 oc
5
5
£\(
^
O.a. aan- an afvoer van voer, eieren, mest, Drandstof. Kadavers. dagpenode 06.00 - 19.00 u; avondperiode 19 00 - 22.00 u: nachtperiocle 22.00 - 06 00 u.
v ca
U. \ c c
installatiedatum o
MUI V,
Besluit landbouw milieubeheer
7.
Aard en lozing van afvalwater:
bedrijfsafval-
lozing op:
voorzieningen8
confroleput
water afkomstig
nvt
aanwezig
van: riolering
gierkelder
melktanklokaal
•
&
melkput
•
&
•
0)
spoelplaats veewagens wasplaats
•
kadaverplaats
•
anders:
> \S
•
SI
RBHHHBB
•
Q
&
•
mmmmwm
Naar waarheid ingevuld: Naam:
5
a
•
kantine/keuken IHHIHHjHH
•
a
Datum:
?V
\
I 2&OC?
Bij voorzieningen moet u denken aan bijvoorbeeld vetafscheiders; siibvangputten; olieafscheiders;
bezinkputten; installaties voor het zuiveren van bedrijfsafvalwater van huishoudelijk aard (Individuele behandeling van afvalwater (IBA's).
Besluit landbouw milieubeheer
Toelichting bij het formulier Definities (Voor de juiste juridische omschrijving verwijzen wij u naar het Besluit landbouw milieubeheer. Zie onder andere artikel 1) In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. afgedragen gewas: gedeelte van het gewas dat resteert aan het einde van de teelt, nadat de voor consumptie bedoelde deien van het gewas zijn verwijderd; b. akkerbouw- of tuinbouwbedrijf met open grondteelt: inrichting die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoort en die deel uitmaakt van een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor het telen van akkerbouwproducten of tuinbouwproducten op of in de open grond; c. ammoniakemissie: emissie van ammoniak, uitgedrukt in kilogram NH3 per jaar; d. bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is een vergunning te verlenen op grond van de Wet milieubeheer voor een inrichting; e. bijlage: bij dit besluit behorende bijlage; f. brandbare vloeistof: stof in vloeibare toestand die een vlampunt heeft dat hoger ligt dan 55°C; g. compost: een product dat geheel of grotendeels bestaat uit één of meer organische afvalstoffen die met behulp van micro-organismen zijn afgebroken en omgezet tot een zodanig stabiel eindproduct dat daarin alleen nog een langzame afbraak van humeuze verbindingen plaatsvindt; h. composteren: omzetten van plantaardig restmateriaal en hulpstoffen in compost; i. CPR I: Richtlijn 1 van de Commissie Preventie van Rampen door Gevaarlijke Stoffen, getiteld "Nitraathoudende meststoffen, ven/oer en opslag", derde druk, uitgave 1991; j. CPR 11-5: Richtlijn 11-5 van de Commissie Preventie van Rampen door Gevaarlijke Stoffen, getiteld "Propaan, vulstations van butaan- en propaanflessen' eerste druk, uitgave 1994; k. diercategorie: categorie dieren, bedoeld in bijlage 1 van de Regeling ammoniak en veehouderij; I. dierenverblijf: ai dan niet overdekte ruimte waarbinnen landbouwhuisdieren worden gehouden; m. dunne mest: mest die verpompbaar is en die bestaat uit faeces of urine van landbouwhuisdieren, al dan niet vermengd met mors-, spoel-, schrob-, reinigings- of regenwater; n. gebruikt substraatmateriaal: materiaal van natuurlijke of kunstmatige oorsprong, nadat het is gebruikt voor het telen van gewassen los van de grond; o. gemechaniseerd loonbedrijf: inrichting die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoort en die deel uitmaakt van een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak agrarisch gemechaniseerd toonwerk, zoals cultuurtechnische werken, mestdistributie en grondverzet, en soortgelijke dienstverlening verricht; p. gevaarlijke stof: stof die of preparaat da! bij of krachtens het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten is ingedeeld in een categorie ais bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen; q. huisvestingssysteem: gedeelte van een dierenverblijf, waarin landbouwhuisdieren van één diercategorie op dezelfde wijze worden gehouden; r. kleinschalige veehouderij: inrichting, die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoort en die deel uitmaakt van een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor het houden van landbouwhuisdieren en waarin niet meer landbouwhuisdieren en geen andere categorieën landbouwhuisdieren worden gehouden dan genoemd in artikel 3, eerste lid; s. melkrundvee: 1 \ melkvee met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat overwegend wordt gehouden voor de melkproductie, met inbegrip van de dieren die in de mestperiode worden gemolken, tijdens de lactatie worden gemest of zijn drooggezet en worden afgemest; 2°. vrouwelijk vleesvee ouder dan 2 jaar met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat op een met melkvee vergelijkbare manier wordt gehouden voor de vleesproductie en het voortbrengen en zogen van kalveren; t. melkrundveehouderij: inrichting die tot een krachtens artikel 1 1, derde lid, van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoort en die uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor het houden van melkrundvee: u. mestbassin: reservoir bestemd voor het bewaren dunne mest, dat niet geheel of gedeeltelijk is gelegen onder een stal.
Besluit landbouw milieubeheer
v.
w.
x.
y.
z.
aa.
ab.
ac. ad. ae.
mestvarkeneenheici: rekeneenheid voor geuremissie, bedoeld in de Richtlijn Veehouderij en Stankhinder 1996, nr. DWL/96057153, uitgegeven door het Ministerie van Volkshuisvesting. Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer; object categorie I: 1°. bebouwde kom met stedelijk karakter; 2°. ziekenhuis, sanatorium en internaat, en 3°. objecten voor verblijfsrecreatie, object categorie II: 1'. bebouwde kom of aaneengesloten woonbebouwing van beperkte omvang in een overigens agrarische omgeving; 2°. objecten voor dagrecreatie, object categorie III: verspreid liggende niet-agrarische bebouwing die aan het betreffende buitengebied een overwegende woonof recreatiefunctie verleent; object categorie IV: 1°. woning behorend bij een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning of een algemene maatregel van bestuur aanwezig mogen zijn; 2°. verspreid liggende niet-agrarische bebouwing; object categorie V: woning, behorend bij een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning of een algemene maatregel van bestuur aanwezig mogen zijn; paardenhouderij: inrichting, die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoort en die deel uitmaakt van een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor het houden van paarden; spoelbassin: voorziening bestemd voor de verwijdering van tarra van in de grond geteelde gewassen waarbij gebruik wordt gemaakt van een spoelmachine en een bezinkbassin; vaste mest: mest die geheel of gedeeltelijk bestaat uit faeces of urine van landbouwhuisdieren en die niet verpompbaar is, met uitzondering van compost; vergunning: vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer.
Onder objecten als bedoeld in de onderdelen v tot en met z, worden niet verstaan kampeerterreinen als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, of derde lid, van de Wet op de openluchtrecreatie, gebouwen of als kamphuis of blokhut aan te merken bouwwerken, voorzover die gebouwen of bouwwerken deel uitmaken van een agrarisch verblijf en bestemd zijn voor het houden van recreatief nachtverblijf.
Mocht u specifieke vragen hebben over de begrippen die in dit formulier zijn gebruikt neemt u dan contact op met de gemeente, of kijk eens op: www.infomil.nl.
u
Archief
Zj
Verzendan 1/
Welzijn
F
VROM Middsisn Beheer Staf
Menaldum Verzonden Uw brief Behandeld door Doorkiesnummer Ons kenmerk Onderwerp Bijlage[n]
Aars:
Mts. J. en R. A. Wassenaar Ingelumerdyk 1 9036 VT MENALDUM
6 juni 2008 •
W.M. Meijer (0518)452966 Goedkeuring meiding Activiteitenbesluit
Geachte heer/mevrouw,
Gemeentebestuur van Menaldumadee!
Postadres
Postbus 3 9036 ZW Menaldum Telefoon
[0518] 452 900 Bezoekadres
Dyksterbuorren 16 9036 MS Menaldum Fax
[0518] 452 999
We hebben uw melding in het kader van het Besluit Landbouw ontvangen Uw melding wordt bekend gemaakt in de "Ynformaasje" van 19 juni 2008, zoals de Wet Milieubeheer verplicht stelt. Wegens practische ovenwegingen wordt de melding eveneens als een mel ding beschouwd in het kader van algemene regels voor inrichtingen milieu beheer (Activiteitenbesluit). Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met Mevrouw W.M. Meijer op bovengenoemd doorkiesnummer. Hoogachtend, Burgemeester en wethouders van Menaldumadee!; namens dezen,
E-mail
gemeente@ menaldumadeel.nl website
W. M. Meijer Productgroep VROM
www.menaldumadeel.ni Bankrelatie
BNG te Den Haag Rek. 28.50.05.456
A002
Mts Wassenaar goedkeuring meiaing
WET MILIEUBEHEER Meldingen Activiteitenbesluit
Burgemeester en weihouders van de gemeente Menaldumadeel maken bekend dat zij de vol gende meldingen geaccepteerd hebben: - De heer H. van der Schaaf te Menaldum in het kader van het Activiteitenbesluit voor het geheel oprichten van een bedrijfsgebouw met woning op het perceel de Stapel 17/17a te Menaldum. - Feenstra Dakbedekking te Dronrijp in het kader van het Besluit Bouw- en houtbedrijven, deze meiding wordt beschouwd als een melding in het kader van het Activiteitenbesluit Voor bovengenoemde inrichtingen is geen milieuvergunning vereist. In plaats daarvan dient men te voldoen aan de voorschriften uit het Activiteitenbesluit dat op 1 januari 2008 in werking is getre den. -
-
De heer L. Veltman te Dronrijp in het kader van het Besluit Landbouw voor het in werking hebben van een reeds bestaande, maar niet vergunde of gemelde kleinschalige veehoude rij op het perceel Puoldyk 62. Deze melding wordt eveneens als een melding beschouwd in het kader van het Activiteitenbesluit. Mts. J. en R. A. Wassenaar te Menaldum in het kader van het Besluit Landbouw voor de nieuwbouw van een melkstal met wachtruimte op het perceel de Ingelumerdyk 1 te Menal dum. Deze melding wordt eveneens als een melding beschouwd in het kader van het Acti viteitenbesluit
Voor bovengenoemde inrichtingen is geen milieuvergunning vereist. In plaats daarvan dient men te voldoen aan zowel de voorschriften uit het Activiteitenbesluit als uit het Besluit Landbouw. De heer G.A. de Boer te Menaldum in het kader van het Besluit Mestbassins voor het uit breiden van de inrichting met het oprichten van een mestsilo op het perceel Slappeterpsterdyk 16 te Menaldum. Op de inrichting zijn de voorschriften uit het Besluit Mestbassins van toepassing. De meldingen en de daarop betrekking hebbende stukken liggen tijdens kantooruren bij de cen trale balie van het gemeentekantoor, Dyksterbuorren 16 te Menaldum ter inzage van 19 juni 2008 t/m 30 juli 2008 en buiten de algemene openingsuren op afspraak. Desgewenst kan aldaar een mondelinge toelichting op de stukken worden verkregen. Een ieder kan gemotiveerde zienswijzen schriftelijk of mondeling n.a.v. het bovengenoemde ontwerpbesluit naar voren brengen bij burge meester en wethouders van de gemeente Menaldumadeel, Postbus 3, 9036 ZW te Menaldum. Indien voor het mondeling inbrengen hiervan wordt gekozen, kan men bellen naar de afdeling milieu van onze gemeente, telefoon (0518) 45 29 66. De zienswijzen moeten uiterlijk 30 juli 2008 bij het college zijn ingediend. Voor de goede orde zij opgemerkt, dat de vorenbedoelde stukken ook na 30 juli 2008 kunnen worden ingezien. Dit kan tot het einde van de termijn waarbinnen beroep kan wor den ingesteld tegen de definitieve beschikking.
Activiteitenbesluit Internet Module (AIM)
16-12-2010
Melding Activiteitenbesluit bij gemeente Menaldumadeel Hierbij doe ik, Hollema Bouw BV Hollema Bouw BV als gemachtigde van de drijver (J. en R.A. Wassenaar), melding van de verandering van de inrichting Melkveebedrijf Wassenaar. Het voor de melding gebruikte e-mail adres is [email protected]!
Activiteiten U heeft geen activiteiten geselecteerd waarvoor specifieke milieuregels uit het Activiteitenbesluit gelden.
Gegevens inrichting Naam inrichting:
Melkveebedrijf Wassenaar
Gemeente:
Menaldumadeel
Adres inrichting:
Ingelumerdyk 1 9036 VT MENAAM
Extra adressen: KvK nummer: Type bedrijf:
Onbekend
Reden van melding: verandering Industrieterrein:
Onbekend
Gegevens drijver inrichting Naam drijver: J. en R.A. Wassenaar Telefoon:
058-2531577
Fax: E-mail:
Gegevens gemachtigde Naam Gemachtigde Hollema Bouw BV Hollema Bouw BV Adres
Lauwersweg 1 9231 GR SURHUISTERVEEN
Telefoon
0512-362255
Fax
0512-362254
Email
[email protected]
Correspondentieadres melding Correspondentie sturen naar het adres van de inrichting.
Correspondentienummer: caq29nr0pc
Pagina 1 van 2
Activiteitenbesluit Internet Module (AIM)
16-12-2010
Gegevens verandering inrichting Datum verandering:
1-2-2011
Omschrijving processen: Verlengen van de bovenbouw op de bestaande onderbouw van de bestaande ligboxenstal Bijlage meezenden:
Nee
Bijlagen geüpload De volgende bestanden heeft u geüpload en gaan op het moment dat u deze melding officieel indient naar de gemeente Menaldumadeel. Indeling inrichting (verandering) AM2a-Milieutekening + situatie.pdf
Bijlagen op papier U moet de volgende bijlagen op papier toesturen naar Gemeente Menaldumadeel Afdeling Milieu Postbus 3 9036 ZW Menaldum (Menaam)
Situatieschets Rapport akoestisch onderzoek (in overleg met bevoegd gezag) Rapport bodemkwaliteit (in overleg met bevoegd gezag)
Extra informatie bij de melding U heeft geen extra informatie bij de melding gevoegd.
Contactgegevens en meer informatie Wilt u alstublieft, als u schriftelijk of mondeling contact zoekt, ondersiaand nummer als correspondentienummer gebruiken? Correspondentienummer: caq29nr0pc Datum en tijdstip melding: 16-12-2010 14:12:48
Correspondentienummer caq29nr0pc
Pagina 2 van 2
ir
INGELUMERDIJf
ot\y
«^/T. .)
v-*
kj
*«>
% \ \ \
O ! |
i >:
\
!•
^
-9.
V O
i
i
•
,-M *<£
i
r i
\
...
*J7
V'. . ~—
i 1
b 1 t
SK" o i i1
\
*5 .63
se
ij)
i ~
ö
1!
c
'
i
/'V.'T&A-?
i
l:i
tü I
if
li iö ni *•
f?
U |I ! f §
5«%
«*, % *
ï | : =• .ft; ® «I
l'l wf
!'L
'
/
'i '• !{*•'rJ-ill' Üf
O
VROM '/iddelen BeheeV' Staf
Melkveebedrijf Wassenaar Ingelumerdyk 1 9036 VT MENAAM
27 december 2010 27 december 2010
Datum Verzenddatum Uw brief van Behandeld door Doorkiesnummer Ons kenmerk Onderwerp Bijlage[n]
W.M. Jonkman/D. van der Wal (0518)45 2966/2963 Melding Activiteitenbesluit Milieubeheer goedkeuring
Geachte heer/mevrouw, We hebben de melding i.k.v. het Activiteitenbesluit Milieubeheer die in uw opdracht is gedaan door Hollema Bouw B V. voor het verlengen van de bovenbouw op de bestaande onderbouw van de bestaande ligboxenstal op het perceel Ingelumerdyk 1 te Menaam ontvangen en goedgekeurd. Uw melding wordt bekend gemaakt in de 'Ynformaasje" van 10 januari 2011, zoals de Wet Milieube heer verplicht stelt. Meer informatie Voor informatie kunt u contact opnemen met mevrouw W.M. Jonkman of de heer D. van der Wal op bovengenoemde doorkiesnummers. Hoogachtend, Burgemeesteren wethouders van Menaldumadeel; nameps dezen,
. Jonkman jng VROM
^
i
J
Bezoekadres: Dyksterbuorren 16 - 9036 MS | Postadres: Postbus 3 - 9036 ZW Menaam Tel.: (0518) 45 29 00 | Fax: (0518) 45 29 99 | [email protected] | www.menaldumadeel.nl Bank: BNG te Den Haag Rek. 28.50.05.456 | IBAN: NL92BNGH0285005456 | BIC. BNGHNL2G
Gegenereerd op' 22-07-2014 met AAgro-Stacks Versie 1.0
Naam van de berekening: mts wassenaar 1994 Gemaakt op: 22-07-2014 10:06:59 Zwaartepunt X: 175,100 Y: 581,200 Cluster naam: Menaldum, mts Wassenaar Berekende ruwheid: 0,11 m
Emissie Punten: Volgnr.
BronlD
X-coord.
Y-coord.
Hoogte
Gem.geb. hoogte
1
Stal Wassenaar
175 060
581 231
1,5
4,0
Gevoelige locaties: Volgnummer
Naam
X coördinaat
Y coördinaat
1
Alde Feanen
187 877
570 876
Depositie 0,07
Details van Emissie Punt: Stal Wassenaar (67) Volgnr.
Code
Type
Aantal
Emissie
Totaal
1
A3
Jongvee
90
3.9
351
2
A. 1.100.2
Melkvee
120
11
1320
3
B1
Schapen
30
0.7
21
4
K1
paarden
2
5
10
Diam. 0,5
Uittr. snelheid 1,00
Emissie 1 702
cm <jï cm cm cm cm ->l -si -sj CQ CO —J -xJ CD —i. CTi CD —i O NJ **0 NJ •t- O CD -i 4— a <x> *+ <Ti
—±
(Ti
cm -»4 odc0ö5c0c0o5c0c0cq & W« OO-i-kK)h0WWi. " CTï -* CD —* CD cn -* nj W co •UOlO^OlNNCOOO -U cd cocmocmocmocm § g §
170100 170605
--
171110 171615
ƒ
172120
i
!
1
172625 173130 i
173635
175151
V
|
1 i 'l.
!
i
!
i i
175656 176161
\
ij j" , s&>
\
\}
! }
1 11,
176666
\
•
{
jI
174140 174645
/
I
\
\
177171 177676
v\ 1.
178161 178666
\
179191
r 179696 •-•Ün »
cp
Jh) 0n
(9 C>
Ik c>
N} 01
c0 c
4 cp
X th €> —
c <: c£
Gegenereerd op: 22-07-2014 met AAgro-Stacks Versie 1.0
Naam van de berekening: wassenaar 145 mv Gemaakt op: 22-07-2014 10:54:48 Zwaartepunt X: 175,100 Y: 581,200 Cluster naam: Menaldum, mts Wassenaar Berekende ruwheid: 0,11 m
Emissie Punten: Volgnr.
BronlD
X-coord.
Y-coord.
Hoogte
Gem.geb. hoogte
1
Stal Wassenaar
175 060
581 231
1,5
4,0
Gevoelige locaties: Volgnummer
Naam
X coördinaat
Y coördinaat
1
Alde Feanen
187 877
570 876
Depositie 0,07
Details van Emissie Punt: Stal Wassenaar (67) Volgnr.
Code
Type
Aantal
Emissie
Totaal
1
A3
Jongvee
75
3.9
292.5
2
A. 1.100.2
Melkvee
145
11
1595
Diam. 0,5
Uittr. snelheid 1,00
Emissie 1 888
LM LM -si -vj CTi --J cr> o -* o £* CD
üi ü] -n] Ui -sj Ui oocoffloscooscoac» -sj Ü1 -^J -^j -* —k. <7> & 0ro cp -i N 4u,UiO^CTiv|-»JOOCOtp w •U (p 4* ö £ tO<JhOUiO<JiOLMO LM
170100 170605
>
./
V_..
•—,
/
171110
•—•
'I
1
171615
j'
i' V
172120 172625 173130 173635 174140
J (
\
\ \
ƒ
j'
1
174645
I'
175151
\
175656 176161
—v
\
({
1
177676
\ c-1.
)
11
\ \
'I\ I
s
L
176666 177171
\
i
i, 'l1 l
178181 178686
1 L
I 179191 r> 179696 c1
-ÏS> 01
cp
-•V.
(11'1 cr cp •
FN > üi
f 01 >
1 c5
A
cn c>
< A> c c
LINKER ZIJGEVEL
VOORGEVEL
w pul bx r-tfw ï
RECHTERZIJGEVEL
ACHTERGEVEL
45
-•Cm > 3675 • s«4>*t
12
> > 750**6 •
x 1150nm
•ar
è DOORSNEDE A-A
41) x 1150 Schetsontwerp nieuwbouw ligboxensta! aan de Ingelumerdljk 1te Menalöum MaatschapJ & RA Wassenaar IngelumerdlJK 1.9036VT MenalOum
PLATTEGROND
Blrówmw
S02b O.UH 10-05-2012
Situatie
schaal 1 1000 Kad gemeente Beetgmi Sectie E Sectieni 676
ó hoüema bouw